Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Ouderkerkerdijk 225
Status: onherroepelijk
Plan identificatie: NL.IMRO.0363.M1003BPSTD-OH01

Artikel 3 Agrarisch - Stadslandgoed

3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Agrarisch - stadslandgoed"aangewezen gronden zijn bestemd voor: 
  1. agrarische doeleinden, waaronder begrepen:
    1. het agrarisch beheer van omliggende gronden;
    2. het kweken van gewassen uitsluitend binnen de aanduiding 'moestuin';
    3. het in standhouden en versterken van cultuurhistorische waarden;
  2. recreatieve doeleinden, waaronder begrepen:
    1. recreatief uitloopgebied;
    2. hobbymatig agrarisch gebruik ten behoeve van Maatschappelijk - Stadslandgoed
    3. het aanleggen en instand houden van (halfverharde) fiets-, wandel-, en klompenpaden en natuurroutes;
  3. bestaande wegen en paden;
  4. groenvoorzieningen;
  5. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Gebouwen
Voor gebouwen gelden de volgende regels:
  1. kleinschalige gebouwtjes, zoals een bijvoorbeeld een 'kijkhut' zijn binnen het bestemmingsvlak toegestaan;
  2. de oppervlakte per gebouwtje mag niet meer bedragen dan 5 m2;
  3. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3 meter;
  4. het aantal gebouwtjes mag niet meer bedragen dan 3.
 
3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
  1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 1,5 meter;
3.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.3.1 Aanlegverbod
Het is verboden op of in gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, voor zover geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
  1. het ontginnen of scheuren van graslanden van de bij het bedrijf behorende gronden met uitzondering van de gronden binnen de aanduiding ‘moestuin;
  2. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
  3. het aanleggen van dijken of andere taluds en het vergraven of ontgraven van reeds aanwezige dijken of taluds;
  4. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
  5. het aanleggen of aanbrengen van oeverbeschoeiingen, kaden en aanlegplaatsen;
  6. het aanleggen van boven- of ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verbandhoudende constructies, installaties of apparatuur;
  7. het verwijderen, kappen of rooien van bomen of andere opgaande beplanting alsmede het verwijderen van oevervegetaties;
  8. het beplanten van gronden met houtgewassen, ter plaatse van de gronden op het tijdstip van het van kracht worden van het plan niet reeds met houtgewassen waren beplant.
3.3.2 Uitzonderingen
Het verbod van artikel 3 lid 3.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:
  1. betrekking hebben op normaal onderhoud, beheer en gebruik overeenkomstig de bestemming;
  2. uitgevoerd worden binnen het bouwvlak;
  3. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  4. reeds mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende aanlegvergunning.
3.3.3 Voorwaarden
Een omgevingsvergunning zoals bedoeld in artikel 3 lid 3.1  wordt verleend indien:
  1. het belang dat met de ingreep is gediend, aangetoond wordt;
  2. daardoor de natuur- en landschapswaarden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast;
  3. het waterhuishoudkundig belang (kwantitatief en kwalitatief), met het oog op de waterhuishoudkundige doelstellingen gewaarborgd wordt;
  4. daardoor de cultuurhistorische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast;
  5. bij een toename aan verharding wordt voorzien in voldoende watercompensatie.
3.3.4 Advisering
Alvorens te beslissen omtrent een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 3 lid 3.1  wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in van de deskundige inzake natuur- en landschapswaarden of cultuurhistorie omtrent de vraag als bedoeld in artikel 3 lid 3.3 .
3.3.5 Strafbaarstelling
Overtreding van het verbod van artikel 3 lid 3.1 is een strafbaar feit, zoals bedoeld in artikel 1a van de Wet op de economische delicten.
3.4 Strijdig gebruik
Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval begrepen het gebruiken of laten gebruiken van de gronden en/of opstallen binnen deze bestemming ten behoeve van:
  1. opslag-, stort- en/of lozingsplaats van al dan niet aan het gebruik onttrokken goederen, grond, stoffen en materialen, behoudens voorzover dat noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik van de grond en opstallen.