direct naar inhoud van Regels
Plan: Kenniskwartier Zuid, tweede fase (locatie voormalige schoolwerktuinen)
Plannummer: K1302BPGST
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0363.K1302BPGST-VG01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

Het bestemmingsplan Kenniskwartier Zuid, tweede fase (locatie voormalige schoolwerktuinen) met identificatienummer NL.IMRO.0363.K1302BPGST-VG01 van de gemeente Amsterdam.

1.2 bestemmingsplan:

De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 aanduiding

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens

De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 aanduidingsvlak

Een aangegeven vlak met eenzelfde aanduiding.

1.6 archeologisch rapport

Rapport, zoals bedoeld in artikel 39, lid 2 Monumentenwet 1988, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld.

1.7 automatenhal

Een voor het publiek toegankelijke ruimte waar meer dan twee spelautomaten of andere mechanische toestellen in de zin van artikel 30 van de Wet op de Kansspelen, zoals die geldt op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het bestemmingsplan, zijn opgesteld.

1.8 bebouwing

Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.9 bestaande bebouwing of gebruik

Bebouwing of gebruik zoals aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan.

1.10 bestemmingsgrens

De grens van een bestemmingsvlak.

1.11 bestemmingsvlak

Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.12 bouwen

Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.13 bouwgrens

De grens van een bouwvlak.

1.14 bouwlaag

Een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd.

1.15 bouwvlak

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.16 bouwwerk

Een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.17 brutovloeroppervlakte (bvo)

De totale oppervlakte van de bouwlagen met inbegrip van de bouwconstructies, magazijnen, dienstruimten, bergingen etc.

1.18 consumentverzorgende dienstverlening

Persoonlijke verzorging van consumenten, waaronder kapperszaken, schoonheidsinstituten en naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijven.

1.19 culturele voorzieningen

Musea, (muziek)theaters, expositieruimten en naar de aard daarmee gelijk te stellen voorzieningen.

1.20 detailhandel

Het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen, het verhuren of het leveren van zaken aan in hoofdzaak personen die deze zaken kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.21 dienstverlening

Het verrichten van activiteiten welke bestaan uit het verlenen van diensten aan derden met of zonder rechtstreeks contact met het publiek. Onder te verdelen in:

1.22 dove gevel

een bouwkundige constructie waarin,

  • a. geen te openen delen aanwezig zijn en met een in NEN 5077 bedoelde karakteristieke geluidwering die ten minste gelijk is aan het verschil tussen de geluidsbelasting van die constructie en 33 dB onderscheidenlijk 35 dB(A);
  • b. een bouwkundige constructie waarin alleen bij uitzondering te openen delen aanwezig zijn, mits de delen niet direct grenzen aan een geluidsgevoelige ruimte.
1.23 eerste bouwlaag

De eerste volledige bouwlaag op of boven maaiveld.

1.24 gebouw

Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.25 geldwisselkantoor

Een voor publiek toegankelijke ruimte waarin de hoofdactiviteit wordt gevormd door het gelegenheid bieden tot het wisselen van geld.

1.26 geluidbelasting vanwege spoorwegverkeer

De etmaalwaarde van het equivalente geluidsniveau in dB op een bepaalde plaats, veroorzaakt door het gezamenlijke spoorwegverkeer of op een bepaald spoorweggedeelte of een combinatie van spoorweggedeelten, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder c.q. het Besluit geluidhinder.

1.27 geluidbelasting vanwege wegverkeer

De etmaalwaarde van het equivalente geluidsniveau in dB op een bepaalde plaats, veroorzaakt door het gezamenlijke wegverkeer op een bepaald weggedeelte of een combinatie van weggedeelten, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder c.q. het Besluit geluidhinder.

1.28 geluidgevoelige functie

Bewoning of een andere geluidsgevoelige functie (of de gebouwen en terreinen die daartoe dienen) zoals bedoeld in de Wet geluidhinder c.q. het Besluit geluidhinder.

1.29 geluidsgevoelige ruimte onderwijsgebouwen

Voor zover het betreft onderwijsgebouwen delen van het gebouw die zijn bestemd voor geluidsgevoelige onderwijsactiviteiten.

1.30 geluidwerend vlies

Een bouwkundige constructie aangebracht aan de buitenzijde van een gevel met het doel een geluidsreductie op deze gevel te bewerkstelligen, waarbij de afstand tussen geluidwerende vlies en gevel tenminste 0,5 meter is en waarbij er tussen geluidwerende vlies en gevel sprake is van buitenlucht, met openingen ten behoeve van de luchtverversing met een capaciteit van tenminste 6 dm³ per seconde per m² vloeroppervlak van de achterliggende woning(en).

1.31 gevoelige bestemmingen luchtkwaliteit

Categorieën van gevallen zoals bedoeld in het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen), uitsluitend voor zover deze nog niet aanwezig dan wel vergund waren op het moment van vaststelling van het bestemmingsplan.

1.32 groenvoorziening

Ruimten in de open lucht, zoals (bos)parken, plantsoenen, groenvoorzieningen en open speelplekken, met de daarbij behorende sloten, vijvers en daarmee gelijk te stellen wateren.

1.33 hogere waarde

Een maximale waarde voor de geluidbelasting, die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder.

1.34 horeca I

Fastfood (waaronder begrepen automatiek, snackbar, loketverkoop, fastfoodrestaurant en naar de aard daarmee te vergelijken bedrijven).

1.35 horeca III

Café (café, bar en naar de aard daarmee te vergelijken bedrijven).

1.36 horeca IV

Horeca, bestaande uit:

  • horeca IV A: Restaurant, eetcafé, en naar de aard daarmee te vergelijken bedrijven;
  • horeca IV B: Lunchroom, koffie-, en theehuis, ijssalon, juicebar en naar de aard daarmee te vergelijken bedrijven.
1.37 horeca V

Hotel (waaronder begrepen hotel, motel, jeugdherberg, bed & breakfast, en naar de aard daarmee te vergelijken bedrijven).

1.38 horeca VI

Het bedrijfsmatig aanbieden van logies anders dan in een woning voor kortstondig verblijf van tenminste één week tot maximaal één jaar aan natuurlijke personen die buiten de gemeente hun hoofdverblijf c.q. vaste woon- of verblijfplaats hebben.

1.39 maaiveld

De hoogte van het afgewerkte bouwterrein.

1.40 maatschappelijke dienstverlening

Het verlenen van publieksgerichte diensten op het gebied van overheids-, educatieve, welzijns- (para-)medische, sociaal-medische, levensbeschouwelijke, sociaal-culturele voorzieningen.

1.41 nutsvoorziening

Een voorziening ten behoeve van de distributie van gas, water en elektriciteit, en de telecommunicatie alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen transformatorhuisjes, gemalen, telefooncellen en zendmasten, ondergrondse afvalsystemen en ondergrondse infrastructurele voorzieningen.

1.42 ondergronds

Gelegen onder maaiveld.

1.43 peil

Onder het peil wordt verstaan:

  • a. voor bouwwerken gelegen binnen de gronden met de bestemming Maatschappelijk het N.A.P, tenzij in de regels anders aangegeven;
  • b. voor het overige: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein ter plaatse van de bouw.
1.44 prostitutie

Het aanbieden of verrichten van seksuele diensten tegen een materiële vergoeding.

1.45 prostitutiebedrijf

Een bedrijf waar prostitutie wordt bedreven.

1.46 seksinrichting

Een gebouw of een gedeelte van een gebouw waarin tegen betaling handelingen en/of voorstellingen plaatsvinden van erotische en/of pornografische aard. Hieronder worden mede begrepen een seksbioscoop, -theater, -automatenhal en -winkel en naar de aard daarmee te vergelijke inrichtingen.

1.47 Staat van Inrichtingen

De als bijlage opgenomen lijst, behorende bij deze regels, waarin vormen van gebruik anders dan wonen, zijn aangegeven, ingedeeld in categorieën van toenemende hinder.

1.48 stille zijde

een gevel of geveldeel met een geluidsbelasting van maximaal de voorkeursgrenswaarde van de wet geluidhinder.

1.49 student

Persoon die ingeschreven is bij een voltijds studie aan een MBO-, HBO- of universiteit.

1.50 terras

Een buiten de besloten ruimte liggend deel van het horecabedrijf waar zitgelegenheid kan worden geboden ten dienste van het horecabedrijf en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken of spijzen voor directe consumptie worden bereid of verstrekt.

1.51 universiteitsgerelateerde bedrijvigheid

Het in formeel vastgelegde functionele samenwerking met de universiteit, al dan niet commercieel verrichten van activiteiten die uitsluitend of in hoofdzaak zijn gericht op kennisgebonden ontwikkeling van producten of productieprocessen en op het verlenen van al dan niet commerciële diensten op het terrein van hoger beroeps- en wetenschappelijk onderwijs dan wel op dat van wetenschappelijk onderzoek, met inbegrip van de daarbij behorende kantoorruimte.

1.52 weg

Alle voor het openbaar auto-, fiets-, voetgangers- of ander verkeer openstaande wegen of paden, geen spoorwegen of trambanen zijnde, waaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de wegen of paden behorende bermen, taluds en zijkanten, waterstaatkundige en civieltechnische (kunst)werken alsmede de aan de wegen liggende parkeerplaatsen.

1.53 wet

Wet ruimtelijke ordening.

1.54 zakelijke dienstverlening

Het verlenen van diensten die bestaan uit het verlenen van economische of commerciële diensten aan derden, waarvan de uitoefening geschiedt in een rechtstreeks contact met het publiek, zoals banken, reisbureaus.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de bouwdiepte van een bouwwerk

vanaf peil tot aan het laagste punt van het bouwwerk, met uitzondering van fundering of ondergeschikte onderdelen van het bouwwerk.

2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.3 de oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.4 de brutovloeroppervlakte van een gebouw

de bebouwde oppervlakte van de afzonderlijke bouwlagen bij elkaar opgeteld.

2.5 de minimum bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf peil tot aan het punt van het gebouw of bouwwerk, geen gebouwzijnde, waaraan de bouwhoogte ten minste moet voldoen, waarbij in ieder geval geldt dat de omhullende gevel van een gebouw aan deze minimum bouwhoogte moet voldoen.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Maatschappelijk

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Maatschappelijk aangewezen gronden zijn bestemd voor:

3.2 Bouwregels

Op en onder de in lid 3.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met inachtnemening van de volgende bepalingen:

  • a. Voor gebouwen gelden de volgende bepalingen:
    • 1. bovengrondse gebouwen mogen binnen het gehele bestemmingsvlak worden opgericht, met inachtneming van de volgende bepalingen:
      • maximum bouwhoogte: zoals ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte' staat aangegeven, met dien verstande dat voor ten minste 50% van de gronden als bedoeld in lid 3.1 een maximale bouwhoogte geldt van 35 meter, dit laatste gemeten vanaf maaiveld;
      • maximum brutovloeroppervlak: 90.000 m2;
    • 2. voor ondergrondse gebouwen, geldt dat deze binnen het gehele bestemmingsvlak mogen worden opgericht met een maximum bouwdiepte van drie bouwlagen;
    • 3. ter plaatse van de aanduiding 'gevellijn' geldt dat de voorgevel van elk afzonderlijk gebouw, gemeten vanaf maaiveld, vanaf een hoogte van 10 meter tot een hoogte van 35 meter voor ten minste 80% dient te worden opgericht in deze lijn;
    • 4. de hoofdingang van de afzonderlijke gebouwen dient, voor zover de gebouwen zijn gelegen aan de De Boelelaan, te worden gesitueerd aan de zijde van de De Boelelaan;
    • 5. gebouwen die geheel of gedeeltelijk kunnen worden gebruikt ten behoeve van een geluidgevoelige functie dienen vanwege het wegverkeerslawaai, uitsluitend ter plaatse van die geluidgevoelige functie:
      • aan de noord- en de oostzijde te zijn voorzien van een dove gevel;
      • ter plaatse van de 'specifieke bouwaanduiding - 1' te zijn voorzien van een dove gevel vanaf een hoogte van 12 meter, gemeten vanaf maaiveld;
      • ter plaatse van de 'specifieke aanduiding - 2' te zijn voorzien van een dove gevel aan de westzijde, vanaf een hoogte van 8 meter, gemeten vanaf maaiveld;
      • ter plaatse van de 'specifieke aanduiding - 3' te zijn voorzien van een dove gevel aan de westzijde, vanaf een hoogte van 32 meter, gemeten vanaf maaiveld.
  • b. Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat deze binnen het gehele bestemmingsvlak mogen worden gerealiseerd, met een maximum bouwhoogte van 3 meter, gemeten vanaf maaiveld.
3.3 Nadere eisen
  • a. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan bouwplannen met een bouwhoogte van 30 meter of meer met betrekking tot de plaatsing en vormgeving van bouwwerken ter voorkoming of beperking van windhinder. In dat kader kunnen burgemeester en wethouders tevens van een initiatiefnemer van een bouwplan verlangen een windtunnelonderzoek aan hen te overleggen.
  • b. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan bouwplannen met betrekking tot ondergrondse bebouwing inhoudende dat maatregelen dienen te worden getroffen welke noodzakelijk zijn om grondwateroverlast te voorkomen. In dat kader kunnen burgemeester en wethouders tevens van een initiatiefnemer van een bouwplan verlangen een onderzoek naar de effecten op het grondwater aan hen te overleggen.
3.4 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd omgevingsvergunning te verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 3.2 , onder a, onder 5, voor (delen van) een gebouw indien is aangetoond dat ter plaatse van (het betreffende deel van) die gevel:

  • a. wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarden van de Wet geluidhinder;
  • b. dan wel wordt voldaan aan de vastgestelde hogere waarden.
3.5 Specifieke gebruiksregels

Voor de in lid 3.1 genoemde gronden gelden de volgende gebruiksbepalingen:

  • a. Het bepaalde in artikel 9 dient in acht te worden genomen.
  • b. Voor zover op gronden mag worden gebouwd en gronden en/of bebouwing mogen worden gebruikt ten behoeve van de in lid 3.1, onder a tot en met j genoemde functies mag dit slechts voor functies die in de van deze regels deel uitmakende 'Staat van Inrichtingen' vallen onder categorie 1 of 2.
  • c. In aanvulling op het bepaalde onder b zijn tevens functies toegestaan die in de van deze regels deel uitmakende 'Staat van Inrichtingen' vallen onder categorie 3.1 of 3.2, uitsluitend voor zover deze inpandig worden gesitueerd en uitsluitend voor zover deze als gevolg van inpandige, technische of andere maatregelen naar aangrenzende ruimten en gebouwen toe dan wel in de aangrenzende buitenruimte, niet meer milieuhinder veroorzaken dan functies die vallen onder categorieën 1 en 2.
  • d. Voor zover onder de in lid 3.1 genoemde functies tevens kunnen worden begrepen gevoelige bestemmingen luchtkwaliteit dan zijn deze niet toegestaan.
  • e. Het is verboden (delen van) een gebouw te gebruiken ten behoeve van een geluidgevoelige functie tenzij toepassing is gegeven aan het bepaalde in lid 3.2, onder a, onder 5, dan wel aan het bepaalde in lid 3.4.
  • f. Voor de functies welke zijn genoemd in lid 3.1, onder a tot en met h, geldt gezamenlijk een maximum brutovloeroppervlak van 90.000 m2.
  • g. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van gemengd' zijn in de eerste bouwlaag uitsluitend toegestaan de functies welke zijn genoemd in lid 3.1, onder e tot en met j, alsmede entreeruimten voor de overige in lid 3.1 genoemde functies, waarbij per gebouw deze entreeruimten gezamenlijk, niet meer dan 50% van het betreffend oppervlak mogen beslaan.
  • h. Voor de functie welke is genoemd in lid 3.1, onder b, geldt een maximum brutovloeroppervlak van 50.000 m2.
  • i. Voor de functies welke zijn genoemd in 3.1, onder c en d geldt gezamenlijk een maximum brutovloeroppervlak van 5.000 m2.
  • j. Voor de functies welke zijn genoemd in lid 3.1, onder e tot en met j, geldt een maximaal gezamenlijk brutovloeroppervlak van 10.000 m2, waarvan een maximaal brutovloeroppervlak van 2.000 m2 mag worden gebruikt ten behoeve van detailhandel.
  • k. Met betrekking tot parkeren gelden de volgende bepalingen:
    • 1. binnen de gronden als bedoeld in lid 3.1 mag een maximum aantal van 1.100 parkeerplaatsen worden gerealiseerd en in gebruik genomen, waarbij verkeerskundige ontsluiting van de pargeergarage uitsluitend is toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'ontsluiting';
    • 2. de parkeerplaatsen als bedoeld onder 1 zijn ten dienste van alle in lid 3.1 bedoelde functies, alsmede ten dienste van buiten het plangebied gelegen onderwijsinstellingen;
    • 3. laad- en losgelegenheid mag uitsluitend worden ontsloten ter plaatse van de aanduiding 'ontsluiting', waarbij het laden en lossen inpandig dient plaats te vinden, dan wel door middel van loading docks, plaats te vinden;
    • 4. parkeergelegenheid ten behoeve van kort parkeren in de vorm van op- en afhalen en taxistandplaatsen zijn van de hierboven onder 1 tot en met 3 staande beperkingen uitgezonderd.
3.6 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd een omgevingsvergunning te verlenen omtrent afwijking van het bepaalde in lid 3.5, onder b voor het bouwen en het gebruik van gronden en bebouwing ten behoeve van een functie die:

  • a. niet in de 'Staat van Inrichtingen' voorkomt en niet meer milieuhinder veroorzaakt dan functies die vallen onder de categorieën 1 en 2;
  • b. al dan niet na uitbreiding of wijziging valt onder één of meer categorieën hoger in de 'Staat van Inrichtingen' dan toegestaan, mits de desbetreffende functie niet meer milieuhinder veroorzaakt dan functies die vallen onder de toegestane categorieën 1 en 2.
3.7 Wijzigingsbevoegdheid
  • a. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om het bestemmingsplan te wijzigen en in aanvulling op het bepaalde in lid 3.1 tevens toe te staan de functie 'wonen', met inachtneming van de volgende bepalingen:
    • 1. de functie wonen wordt enkel toegestaan in de vorm van studentenhuisvestiging;
    • 2. maximum brutovloeroppervlak: 20.000 m2;
    • 3. het bepaalde in artikel 76 van de Wet geluidhinder wordt in acht genomen, met inachtneming van het volgende:
      • voor zover de geluidswaarden als bedoeld in artikel 76, lid 1 van de Wet geluidhinder aan één of meer zijden worden overschreden, maar toepassing kan worden gegeven aan het bepaalde in artikel 76, lid 2, van de Wet geluidhinder, dan dient, voor zover het woningbouw betreft, elke woning te beschikken over ten minste één stille zijde;
      • voor zover de geluidswaarden als bedoeld in artikel 76, lid 2 van de Wet geluidhinder aan één of meer zijden worden overschreden, dienen gebouwen aan de betreffende zijden te zijn voorzien van een dove gevel dan wel van een vliesgevel, waarbij, voor zover het woningbouw betreft, elke woning dient te beschikken over ten minste één stille zijde;
    • 4. de geluidsruimte van in het plangebied en de omgeving ervan aanwezige inrichtingen als bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht dient in acht te worden genomen, met dien verstande dat de woningbouw niet mag leiden tot beperkingen in de bedrijfsvoering zoals die mogelijk is op grond van de bestaande vergunningen. Voor zover nodig kunnen bij wijzigingsbesluit regels worden opgenomen ter voldoening aan het bepaalde in de eerste volzin.
    • 5. het bepaalde in lid 3.1 tot en met 3.5 blijft voor het overige van ongewijzigde toepassing.
  • b. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om het bestemmingsplan te wijzigen en de begrenzing van de op de verbeelding aangegeven aanduiding 'ontsluiting' aan de oostzijde te laten aansluiten op de bestemming Verkeer - 2, uitsluitend voor zover een ontsluiting aan deze zijde geen nadeel met zich meebrengt met betrekking tot de aangrenzende sportvoorzieningen.
  • c. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om het bestemmingsplan ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingzone - wijzigingsgebied' te wijzigen en een aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - onbebouwd' op te nemen, en daaraan de regel te stellen dat daarbinnen de gronden onbebouwd dienen te blijven, met uitzondering van ondergrondse gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde. Burgemeester en wethouders maken van deze mogelijkheid uitsluitend gebruik indien daartoe vanuit de stedenbouwkundige samenhang met het ten oosten van het plangebied gelegen en te ontwikkelen gebied noodzaak bestaat, en daarover overeenstemming bestaat met de Vrije Universiteit Amsterdam.

Artikel 4 Verkeer - 1

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Verkeer - 1 aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. straten en wegen, met een maximum aantal rijstroken van vijf, en met inbegrip van bijbehorende verkeerskundige voorzieningen;
  • b. parkeervoorzieningen, alsmede in- en uitritten;
  • c. voet- en fietspaden;
  • d. nutsvoorzieningen;
  • e. groenvoorzieningen;
  • f. waterlopen en waterpartijen.
4.2 Bouwregels

Op en onder de in lid 4.1 genoemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met een maximum bouwhoogte van 3 meter.

4.3 Specifieke gebruiksregels

Voor de in lid 4.1 genoemde gronden geldt dat het bepaalde in artikel 9 in acht dient te worden genomen.

Artikel 5 Verkeer - 2

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Verkeer - 2 aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. voet- en fietspaden, alsmede verkeerskundige voorzieningen;
  • b. parkeervoorzieningen, alsmede in- en uitritten;
  • c. pleinen en overig verblijfsgebied;
  • d. nutsvoorzieningen;
  • e. groenvoorzieningen;
  • f. waterlopen en waterpartijen.
5.2 Bouwregels

Op en onder de in lid 5.1 genoemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met een maximum bouwhoogte van 3 meter.

5.3 Specifieke gebruiksregels

Voor de in lid 5.1 genoemde gronden geldt dat het bepaalde in artikel 9 in acht dient te worden genomen.

Artikel 6 Waarde-Archeologie

6.1 Bestemmingsomschrijving
  • a. De voor Waarde-Archeologie aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor doeleinden ter bescherming en behoud van archeologische waarden.
  • b. De bestemming Waarde-Archeologie is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen.
6.2 Bouwregels
  • a. Op en onder de in lid 6.1 genoemde gronden mag worden gebouwd ten dienste van de primaire bestemming en de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen, met in achtneming van de volgende bepalingen:
  • b. Voor zover met betrekking tot de in lid 6.1 genoemde gronden sprake is van bodemverstoring, dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor bouwen een archeologisch rapport te overleggen.
  • c. Aan de vergunning als bedoeld onder a kunnen de volgende voorschriften worden verbonden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische waarden in de bodem worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    • 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
  • d. Het bepaalde onder a en b is niet van toepassing op een bodemverstoring:
    • 1. die betrekking heeft op een gebied met een kleinere oppervlakte dan 10.000 m2 of een kleinere diepte dan 1,20 m onder maaiveld;
    • 2. die het normale onderhoud betreft;
    • 3. die reeds in uitvoering is op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
6.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ter bescherming van de in lid 6.1 genoemde archeologische waarden nadere eisen te stellen aan de situering van de bouwwerken, indien uit het archeologisch rapport onderzoek is gebleken dat ter plaatse archeologische waarden zoals bedoeld in lid 6.1 aanwezig zijn.

6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden mogen uitsluitend ten dienste van de in lid 1 genoemde primaire bestemming en de overige aan de gronden toegekende bestemmingen uitgevoerd worden, met inachtneming van de volgende bepalingen:

  • a. Op en onder de in lid 6.1 genoemde gronden is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, van het bevoegd gezag (aanlegvergunning) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden uit te voeren:
    • 1. het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan 1,20 meter onder maaiveld of indien het water betreft dieper dan de waterbodem, waartoe onder meer wordt gerekend het ophogen, egaliseren, roeren en omwoelen van gronden;
    • 2. het aanbrengen van drainage;
    • 3. het aanleggen en verbreden van wateren;
    • 4. het verlagen of verhogen van het waterpeil;
    • 5. het aanbrengen van ondergrondse kabels, leidingen en andere infrastructurele voorzieningen;
    • 6. het verrichten van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in de bodem.
  • b. De aanvrager van een vergunning zoals bedoeld onder a dient een archeologisch rapport te overleggen.
  • c. De onder a genoemde werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden mogen de archeologische waarden zoals bedoeld in lid 1 niet onevenredig schaden.
  • d. Aan de onder a genoemde vergunning kunnen de volgende voorschriften worden verbonden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    • 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
  • e. Het bepaalde onder a en d is niet van toepassing op een bodemverstoring:
    • 1. die betrekking heeft op een gebied met een kleinere oppervlakte dan 10.000 m2 of een kleinere diepte dan 1,20 m onder maaiveld;
    • 2. die het normale onderhoud betreft;
    • 3. die reeds in uitvoering is op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
6.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen in die zin dat de dubbelbestemming Waarde-Archeologie geheel of gedeeltelijk kan worden geschrapt, indien:

  • a. uit nader onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  • b. het niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan voorziet in bescherming van deze waarden.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 7 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 8 Algemene bouwregels

Het is toegestaan de in dit plan aangegeven bouw- en/of bestemmingsgrenzen te overschrijden ten behoeve van:

  • a. stoepen, stoeptreden, funderingen, plinten, kozijnen, standleidingen voor hemelwater, gevelversieringen, wanden van ventilatiekanalen, schoorstenen en dergelijke delen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 0,2 meter;
  • b. gevelaccenten, gevel- en kroonlijsten, pilasters, overstekende daken, erkers, balkons en dergelijke delen van gebouwenen, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 1 meter en deze werken niet lager gelegen zijn dan 4,2 meter boven een rijweg of boven een strook ter breedte van 1,5 meter langs een rijweg danwel boven een rijwielpad en danwel boven een voetpad, voor zover dit rijwielpad of voetpad geen deel uitmaakt van de bedoelde strook van 1,5 meter.

Artikel 9 Algemene gebruiksregels

Onder verboden gebruik als bedoeld in artikel 2.1, lid 1, onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in elk geval begrepen het gebruik van gronden en bebouwing ten dienste van:

  • a. inrichtingen als aangewezen in bijlage I, onderdeel D van het Besluit omgevingsrecht;
  • b. het gebruik van gronden en bebouwing ten behoeve van automatenhallen, seksinrichtingen, raam- resp. straatprostitutie en prostitutiebedrijven, telefoneerinrichtingen of belhuis en geldwisselkantoren.

Artikel 10 Algemene afwijkingsregels

Indien niet op grond van een andere bepaling van deze regels omgevingsvergunning om af te wijken van de bouw- en/of gebruiksregels kan worden verleend, zijn burgemeester en wethouders bevoegd omgevingsvergunnuing te verlenen om af te wijken van de desbetreffende regels van dit bestemmingsplan met dien verstande dat:

  • a. gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen en elektriciteitsvoorzieningen worden toegestaan met een maximale bouwhoogte van 3 meter, en een maximale brutovloeroppervlakte van 25 m²;
  • b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals gedenktekens, plastieken, straatmeubilair, vrijstaande muren, keermuren, trapconstructies, bebouwing ten behoeve van al dan niet ondergrondse afvalopslag, geluidwerende voorzieningen, steigers, duikers en andere waterstaatkundige werken worden toegestaan;
  • c. geringe afwijkingen worden toegestaan welke in het belang zijn van een ruimtelijke en/of technisch beter verantwoorde plaatsing van bouwwerken, wegen en anderszins, of welke noodzakelijk zijn in verband met de werkelijke toestand van het terrein, mits de afwijking in situering niet meer bedraagt dan 1 meter.

Artikel 11 Algemene procedureregels

  • a. Burgemeester en wethouders nemen bij het stellen van nadere eisen als bedoeld in artikel 3, lid 3.3 en artikel 6, lid 6.3 de volgende regels in acht:
    • 1. Burgemeester en wethouders leggen het ontwerp van de te stellen nadere eis, met de daarop betrekking hebbende stukken die redelijkerwijs nodig zijn voor een beoordeling van het ontwerp ter inzage;
    • 2. voorafgaand aan de terinzagelegging geven Burgemeester en wethouders in een of meer dag-, nieuws-, of huis-aan-huisbladen of op andere geschikte wijze kennis van het ontwerp, volstaan kan worden met het vermelden van de zakelijke inhoud;
    • 3. belanghebbenden kunnen bij Burgemeester en wethouders naar keuze schriftelijk of mondeling hun zienswijze over de ontwerp naar voren brengen;
    • 4. de termijn voor het naar voren brengen van zienswijzen als bedoeld in het voorgaande lid bedraagt twee weken, welke termijn aanvangt met ingang van de dag waarop het ontwerp ter inzage is gelegd.
  • b. Burgemeester en wethouders geven bij gebruikmaking van de bevoegdheid tot het wijzigen van een bestemmingsregel als bedoeld in artikel 3, lid 3.7, toepassing aan de uniforme openbare voorbereidingsprocedure, zoals bedoeld in Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 12 Overige regels

Waar in de planregels wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen, wordt geduid op die regelingen, zoals zij luiden op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 13 Overgangsrecht

13.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • b. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig in afwijking van het gestelde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10%.
  • c. Het gestelde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
13.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld ionder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Het gestelde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 14 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Kenniskwartier Zuid, tweede fase (locatie voormalige schoolwerktuinen).