direct naar inhoud van Regels
Plan: Beethoven, eerste fase
Plannummer: K1102BPGST
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0363.K1102BPGST-VG01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

Het bestemmingsplan Beethoven, eerste fase met identificatienummer NL.IMRO.0363.K1102BPGST-VG01 van de gemeente Amsterdam.

1.2 bestemmingsplan:

De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 aanduiding

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens

De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 aanduidingsvlak

Een op de plankaart aangegeven vlak met eenzelfde aanduiding.

1.6 automatenhal

Een voor het publiek toegankelijke ruimte waar meer dan twee spelautomaten of andere mechanische toestellen in de zin van artikel 30 van de Wet op de Kansspelen, zoals die geldt op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het bestemmingsplan, zijn opgesteld.

1.7 baliefunctie

Een (onderdeel van een) kantooractiviteit, of dienstverlening, waarvoor kenmerkend is dat de (economische) activiteit is gericht op structureel contact met publiek in een daarvoor bestemd en daartoe voor het publiek toegankelijk (deel van een) gebouw.

1.8 bebouwing

Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.9 bebouwingspercentage

Een in de regels of plankaart aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van het bestemmingsvlak of bouwvlak aangeeft dat maximaal mag worden.

1.10 bestemmingsgrens

De grens van een bestemmingsvlak.

1.11 bestemmingsvlak

Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.12 bouwen

Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.13 bouwgrens

De grens van een bouwvlak.

1.14 bouwlaag

Een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder.

1.15 bouwvlak

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.16 bouwwerk

Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.17 brutovloeroppervlakte (bvo)

De totale oppervlakte van de bouwlagen met inbegrip van de bouwconstructies, magazijnen, dienstruimten, bergingen etc.

1.18 consumentverzorgende dienstverlening

Persoonlijke verzorging van consumenten, waaronder kapperszaken, schoonheidsinstituten en naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijven.

1.19 culturele voorzieningen

Musea, (muziek)theaters, expositieruimten en naar de aard daarmee gelijk te stellen voorzieningen.

1.20 detailhandel

Het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen, het verhuren of het leveren van zaken aan in hoofdzaak personen die deze zaken kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.21 dienstverlening

Het verrichten van activiteiten welke bestaan uit het verlenen van diensten aan derden met of zonder rechtstreeks contact met het publiek. Onder te verdelen in:

1.22 eerste bouwlaag

De volledige bouwlaag op of boven peil.

1.23 gebouw

Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.24 geldwisselkantoor

Een voor publiek toegankelijke ruimte waarin de hoofdactiviteit wordt gevormd door het gelegenheid bieden tot het wisselen van geld.

1.25 geluidgevoelige functie

Bewoning of een andere geluidsgevoelige functie (of de gebouwen en terreinen die daartoe dienen) zoals bedoeld in de Wet geluidhinder c.q. het Besluit geluidhinder.

1.26 gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen)

De categorieën van gevallen zoals genoemd in artikel 3 van het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen).

1.27 groenvoorziening

Ruimten in de open lucht, waaronder in ieder geval worden begrepen (bos)parken, plantsoenen, groenvoorzieningen en open speelplekken, met de daarbij behorende sloten, vijvers en daarmee gelijk te stellen wateren.

1.28 hoofdgebouw

Een gebouw dat, gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt.

1.29 horeca I

Fastfood (waaronder begrepen automatiek, snackbar, loketverkoop, fastfoodrestaurant en naar de aard daarmee te vergelijken bedrijven).

1.30 horeca III

Café (café, bar en naar de aard daarmee te vergelijken bedrijven).

1.31 horeca IV

Restaurant (restaurant, koffie-, en theehuis, lunchroom, juicebar en naar de aard daarmee te vergelijken bedrijven).

1.32 internetcafé

Een gelegenheid waar de hoofdactiviteit of één van de activiteiten wordt gevormd door het bedrijfsmatig de gelegenheid bieden tot internetten (het raadplegen van websites, e-mailen en dergelijke).

1.33 kantoor

Het bedrijfsmatig verlenen van diensten waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen, daaronder tevens begrepen congres- en vergaderaccommodatie.

1.34 maaiveld

De hoogte van het afgewerkte bouwterrein.

1.35 maatschappelijke dienstverlening

Het verlenen van publieksgerichte diensten op het gebied van overheids-, educatieve, welzijns- (para-)medische, sociaal-medische, levensbeschouwelijke, sociaal-culturele voorzieningen.

1.36 nutsvoorziening

Een voorziening ten behoeve van de distributie van gas, water en elektriciteit, en de telecommunicatie alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen transformatorhuisjes, pompstations, gemalen, telefooncellen en zendmasten, ondergrondse afvalsystemen en ondergrondse infrastructurele voorzieningen.

1.37 omgevingsvergunning voor het bouwen

Voor zover in artikel 14, lid 14.1, onder a, in de aanhef wordt gesproken over een omgevingsvergunning voor het bouwen krachtens welke gebouwd kan worden, wordt daaronder mede verstaan een bouwvergunning verleend op basis van de Woningwet.

1.38 ondergronds

Geheel gelegen onder maaiveld.

1.39 onderdoorgang

Een op de plankaart aangegeven gebied waar, binnen de bestemmnig een doorgang mogelijk moet zijn waarboven bebouwing mag worden opgericht.

1.40 peil

Onder het peil wordt verstaan het N.A.P., tenzij anders in de regels aangegeven.

1.41 planregels

De regels, deel uitmakende van het bestemmingsplan Beethoven, eerste fase.

1.42 prostitutie

Het aanbieden of verrichten van seksuele diensten tegen een materiële vergoeding.

1.43 prostitutiebedrijf

Een bedrijf waar prostitutie wordt bedreven.

1.44 scheidslijn bebouwingswaarden

Een op de plankaart aangegeven lijn welke de scheiding aangeeft tussen bouwvlakken waar verschillende maximum bouwhoogten zijn toegestaan.

1.45 seksinrichting

Een gebouw of een gedeelte van een gebouw waarin tegen betaling handelingen en/of voorstellingen plaatsvinden van erotische en/of pornografische aard. Hieronder worden mede begrepen een seksbioscoop, -theater, -automatenhal en -winkel en naar de aard daarmee te vergelijke inrichtingen.

1.46 telefoneerinrichting / belhuis

Een voor publiek toegankelijk ruimte waarin de hoofdactiviteit wordt gevormd door het gelegenheid bieden tot het voeren van telefoongesprekken, waaronder mede begrepen het verzenden en ontvangen van faxen.

1.47 watergang

Een werk dienend om in het openbaar belang water te ontvangen, te bergen, af te voeren, en toe te voeren, de boven water gelegen taluds, bermen en onderhoudspaden daaronder mede begrepen.

1.48 waterkering

Natuurlijke of kunstige begrenzing of afscheiding die het water in zijn loop tegenhoudt en achterliggende gebied beschermt tegen inundatie.

1.49 weg

Alle voor het openbaar auto-, fiets-, voetgangers- of ander verkeer openstaande wegen of paden, geen spoorwegen trambanen zijnde, daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de wegen of paden behorende bermen, taluds en zijkanten, waterstaatkundige en civieltechnische (kunst)werken, nutsvoorzieningen, alsmede de aan de wegen liggende parkeerplaatsen en ondergrondse infrastructurele voorzieningen.

1.50 wet

Wet ruimtelijke ordening.

1.51 zakelijke dienstverlening

Het verlenen van diensten die bestaan uit het verlenen van economische of commerciële diensten aan derden, waarvan de uitoefening geschiedt in een rechtstreeks contact met het publiek, zoals banken, reisbureaus.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de bouwdiepte van een bouwwerk

vanaf peil tot aan het laagste punt van het bouwwerk, met uitzondering van fundering of ondergeschikte onderdelen van het bouwwerk.

2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.3 de oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.4 de brutovloeroppervlakte van een gebouw

de bebouwde oppervlakte van de afzonderlijke bouwlagen bij elkaar opgeteld.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Kantoor - 1

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Kantoor - 1 aangewezen gronden zijn bestemd voor:

3.2 Bouwregels

Op en onder de in lid 3.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met inachtneming van de volgende bepalingen:

  • a. Voor gebouwen gelden de volgende bepalingen:
    • 1. bovengrondse gebouwen zijn uitsluitend toegelaten ter plaatse van de aanduiding ‘bouwvlak’;
    • 2. maximum bouwhoogte: zoals ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte' staat aangegeven;
    • 3. ter plaatse van de aanduiding 'onderdoorgang' geldt dat vanaf maaiveld tot een hoogte van 6 meter boven maaiveld geen bebouwing mag worden opgericht, met uitzondering van de voor hogere opgaande bebouwing benodigde ondersteuningsconstructies;
    • 4. voor ondergrondse gebouwen geldt dat deze uitsluitend mogen worden opgericht ter plaatse van de aanduiding 'parkeergarage';
    • 5. voor ondergrondse gebouwen geldt een maximum bouwdiepte van 4 meter.
  • b. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding' dienen, voor zover er geen gebouwen boven maaiveld worden gerealiseerd, ondergrondse gebouwen te worden voorzien van een erboven gelegen deklaag van ten minste 1,5 meter.
  • c. Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt een maximum bouwhoogte van 3 meter boven maaiveld.
3.3 Nadere eisen
  • a. Burgemeester en wethouders kunnen nader eisen stellen aan bouwplannen met een bouwhoogte van 30 meter of meer met betrekking tot de plaatsing en vormgeving van bouwwerken ter voorkoming of beperking van windhinder. In dat kader kunnen burgemeester en wethouders tevens van een initiatiefnemer van een bouwplan verlangen een windtunnelonderzoek aan hen te overleggen.
  • b. Burgemeester en wethouders kunnen, indien advisering van de Regionale Brandweer daartoe aanleiding geeft en voor zover dat redelijkerwijs mogelijk is, nader eisen stellen aan bouwplannen met betrekking tot de situering van vluchtwegen van de te vestigen bestemmingen ter vergroting van de zelfredzaamheid van gebruikers van de bouwwerken.
3.4 Specifieke gebruiksregels

Voor de in lid 3.1 genoemde gronden gelden de volgende gebruiksbepalingen:

  • a. het bepaalde in artikel 10 dient in acht te worden genomen;
  • b. voor zover onder de in lid 3.1 bedoelde bestemmingen tevens kunnen worden gegrepen geluidgevoelige functie, dan zijn deze niet toegestaan;
  • c. voor zover onder de in lid 3.1 bedoelde bestemmingen tevens kunnen worden gegrepen gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen), dan zijn deze niet toegestaan;
  • d. in de eerste bouwlaag dient een brutovloeroppervlakte van ten minste 200 m² te worden ingericht en gebruikt ten behoeve van de functies zoals genoemd in lid 3.1, sub b tot en met g;
  • e. voor de functies zoals genoemd in lid 3.1, sub b tot en met g gelden voorts de volgende bepalingen:
    • 1. situering: uitsluitend in de eerste bouwlaag en tweede bouwlaag;
    • 2. maximum gezamenlijk brutovloeroppervlakte: 1.300 m².
  • f. straten en wegen zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer', en mogen uitsluitend worden gebruikt voor straten en wegen met een maximum snelheid van 30 km per uur of minder.
  • g. fietsstalling dient inpandig te worden opgelost.

Artikel 4 Kantoor - 2

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Kantoor - 2 aangewezen gronden zijn bestemd voor:

4.2 Bouwregels

Op en onder de in lid 4.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met inachtneming van de volgende bepalingen:

  • a. Voor gebouwen gelden de volgende bepalingen:
    • 1. bovengrondse gebouwen zijn uitsluitend toegelaten ter plaatse van de aanduiding ‘bouwvlak’;
    • 2. maximum bouwhoogte: zoals ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte' staat aangegeven;
    • 3. voor ondergrondse gebouwen geldt dat deze uitsluitend mogen worden opgericht ter plaatse van de aanduiding 'parkeergarage';
    • 4. ongeacht het bepaalde onder 1 mag een bovengrondse entree ten behoeve van ondergrondse gebouwen als bedoeld onder 3, overal en uitsluitend worden opgericht ter plaatse van de aanduiding 'parkeergarage', met een maximum bouwhoogte van 3 meter boven maaiveld, en een maximum oppervlak van 15 m2;
    • 5. voor ondergrondse gebouwen geldt een maximum bouwdiepte van 4 meter.
  • b. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding' dienen, voor zover er geen gebouwen boven maaiveld worden gerealiseerd, ondergrondse gebouwen te worden voorzien van een erboven gelegen deklaag van ten minste 1,5 meter.
  • c. Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt een maximum bouwhoogte van 3 meter boven maaiveld.
4.3 Nadere eisen
  • a. Burgemeester en wethouders kunnen nader eisen stellen aan bouwplannen met een bouwhoogte van 30 meter of meer met betrekking tot de plaatsing en vormgeving van bouwwerken ter voorkoming of beperking van windhinder. In dat kader kunnen burgemeester en wethouders tevens van een initiatiefnemer van een bouwplan verlangen een windtunnelonderzoek aan hen te overleggen.
  • b. Burgemeester en wethouders kunnen, indien advisering van de Regionale Brandweer daartoe aanleiding geeft en voor zover dat redelijkerwijs mogelijk is, nader eisen stellen aan bouwplannen met betrekking tot de situering van vluchtwegen van de te vestigen bestemmingen ter vergroting van de zelfredzaamheid van gebruikers van de bouwwerken.
4.4 Specifieke gebruiksregels

Voor de in lid 4.1 genoemde gronden gelden de volgende gebruiksbepalingen:

  • a. het bepaalde in artikel 10 dient in acht te worden genomen;
  • b. voor zover onder de in lid 4.1 bedoelde bestemmingen tevens kunnen worden gegrepen geluidgevoelige functie, dan zijn deze niet toegestaan;
  • c. voor zover onder de in lid 4.1 bedoelde bestemmingen tevens kunnen worden gegrepen gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen), dan zijn deze niet toegestaan;
  • d. in de eerste bouwlaag dient een brutovloeroppervlakte van ten minste 1.000 m² te worden ingericht en gebruikt ten behoeve van de functies zoals genoemd in lid 4.1, sub b tot en met g;
  • e. voor de functies genoemd in lid 4.1, sub b tot en met g gelden de volgende bepalingen:
    • 1. situering: uitsluitend in de eerste bouwlaag en tweede bouwlaag;
    • 2. maximum gezamenlijk brutovloeroppervlakte: 3.000 m².
  • f. fietsstalling dient inpandig te worden opgelost.

Artikel 5 Maatschappelijk

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Maatschappelijk aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. onderwijs, met inbegrip van naschoolse opvang;
  • b. verenigingsleven en overige maatschappelijke dienstverlening;
  • c. sportvoorzieningen;
  • d. bergingen en andere nevenruimten;
  • e. nutsvoorzieningen;
  • f. voet- en fietspaden;
  • g. pleinen en daarmee vergelijkbare verblijfsruimten;
  • h. groenvoorzieningen;
  • i. waterlopen en waterpartijen.
5.2 Bouwregels

Op en onder de in lid 5.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met inachtneming van de volgende bepalingen:

  • a. Voor gebouwen gelden de volgende bepalingen:
    • 1. bovengrondse gebouwen mogen uitsluitend worden opgericht binnen het op de plankaart aangegeven bouwvlak;
    • 2. maximum bouwhoogte: zoals ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte' staat aangegeven;
    • 3. voor ondergrondse gebouwen geldt dat deze binnen het gehele bestemmingsvlak mogen worden opgericht;
    • 4. maximum verticale bouwdiepte ondergrondse gebouwen: zoals ter plaatse van de aanduiding 'verticale bouwdiepte' staat aangegeven.
  • b. Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt een maximum bouwhoogte van 3 meter boven maaiveld.
  • c. Ongeacht het bepaalde onder a, onder 2, en het bepaalde onder b zijn ter plaatse van het bouwvlak met een maximum bouwhoogte van 5.5 meter boven op gebouwen hekwerken toegestaan met een maximum hoogte van 5 meter, alsmede bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van sportactiviteiten met een maximum hoogte van 4 meter, gemeten vanaf het dak van het betreffende gebouw.
5.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen, indien advisering van de Regionale Brandweer daartoe aanleiding geeft en voor zover dat redelijkerwijs mogelijk is, nader eisen stellen aan bouwplannen met betrekking tot de situering van vluchtwegen van de te vestigen bestemmingen ter vergroting van de zelfredzaamheid van gebruikers van de bouwwerken.

5.4 Specifieke gebruiksregels

Voor de in lid 5.1 genoemde gronden gelden de volgende gebruiksbepalingen:

  • a. het bepaalde in artikel 10 dient in acht te worden genomen;
  • b. voor zover onder de in lid 5.1 bedoelde bestemmingen tevens kunnen worden gegrepen geluidgevoelige functies, anders dan de functie genoemd lid 5.1, onder a, dan zijn deze niet toegestaan;
  • c. voor zover onder de in lid 5.1 bedoelde bestemmingen tevens kunnen worden gegrepen gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen), anders dan de functie genoemd lid 5.1, onder a, dan zijn deze niet toegestaan;

Artikel 6 Verkeer

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Verkeer aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. straten en wegen;
  • b. voet- en fietspaden;
  • c. pleinen en daarmee vergelijkbare verblijfsruimten;
  • d. bevoorradingsverkeer, met inbegrip van laad- en losgelegenheid;
  • e. parkeervoorzieningen met de daarbij behorende in- en uitritten;
  • f. nutsvoorzieningen;
  • g. groenvoorzieningen;
  • h. waterlopen en waterpartijen;
  • i. verkeerskundige voorzieningen.
6.2 Bouwregels

Op en onder de in lid 6.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met inachtnemening van de volgende bepalingen:

  • a. Voor gebouwen geldt dat uitsluitend ondergrondse gebouwen mogen worden gerealiseerd, alsmede een bovengrondse entree daarvan, met inachtneming van de volgende bepalingen:
    • 1. situering ondergrondse gebouwen: uitsluitend mogen worden opgericht ter plaatse van de aanduiding 'parkeergarage';
    • 2. maximum bouwdiepte: 4 meter.
    • 3. maximum bouwhoogte bovengrondse entree: 3 meter boven maaiveld;
    • 4. maximum oppervlakte bovengrondse entree: 15 m2;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding' dienen, voor zover er geen gebouwen boven maaiveld worden gerealiseerd, ondergrondse gebouwen te worden voorzien van een erboven gelegen deklaag van ten minste 1,5 meter.
  • c. Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt een maximum bouwhoogte van 3 meter boven maaiveld.
6.3 Specifieke gebruiksregels

Voor de in lid 6.1 genoemde gronden gelden de volgende gebruiksbepalingen:

  • a. het bepaalde in artikel 10 dient in acht te worden genomen;
  • b. straten en wegen zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer', en mogen uitsluitend worden gebruikt voor straten en wegen met een maximum snelheid van 30 km per uur of minder;
  • c. de ondergrondse parkeervoorzieningen dienen te worden ontsloten langs de zuidzijde van het plangebied, zijnde de gronden ten zuiden van de gronden met de bestemming Kantoor - 2.

Artikel 7 Waterstaat-Waterkering

7.1 Bestemmingsomschrijving
  • a. De voor Waterstaat-Waterkering aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor waterstaatkundige werken, waaronder begrepen waterkeringen.
  • b. De bestemming Waterstaat-Waterkering is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 8 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 9 Algemene bouwregels

Het is toegestaan de in dit plan aangegeven bouw- en/of bestemmingsgrenzen te overschrijden c.q. af te wijken van verplichte gevellijn ten behoeve van stoepen, stoeptreden, funderingen, plinten, kozijnen, standleidingen voor hemelwater, gevelversieringen, wanden van ventilatiekanalen, schoorstenen en dergelijke delen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 0,2 meter.

Artikel 10 Algemene gebruiksregels

  • a. Onder verboden gebruik als bedoeld in artikel 2.1, lid 1, onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in elk geval begrepen het gebruik van gronden en bebouwing ten dienste van:
    • 1. inrichtingen als aangewezen in bijlage I, onderdeel D van het Besluit omgevingsrecht;
    • 2. het gebruik van gronden en bebouwing ten behoeve van automatenhallen, seksinrichtingen, raam- resp. straatprostitutie en prostitutiebedrijven, telefoneerinrichtingen of belhuis en geldwisselkantoren.
  • b. De in dit plan begrepen gronden en bebouwing mogen, zover het betreft functies die zijn genoemd in artikel 3, lid 3.1, onder a tot en met g, artikel 4, lid 4.1, onder a tot en met g, en artikel 5, lid 5.1, onder a tot en met c, uitsluitend worden gebruikt voor zover deze functies in de van deze regels deel uitmakende 'Staat van Inrichtingen' vallen onder categorie 1 of 2.
  • c. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd een omgevingsvergunning te verlenen omtrent afwijking van het bepaalde onder b voor het bouwen en het gebruik van gronden en bebouwing ten behoeve van een functie die:
    • 1. niet in de 'Staat van Inrichtingen' voorkomt en niet meer milieuhinder veroorzaakt dan functies die vallen onder de toegestane categorieën;
    • 2. al dan niet na uitbreiding of wijziging valt onder één of meer categorieën hoger in de 'Staat van Inrichtingen' dan toegestaan, mits de desbetreffende functie niet meer milieuhinder veroorzaakt dan functies die vallen onder de toegestane categorieën.
  • d. Voor de functie als bedoeld in artikel 3, lid 3.1, sub a en artikel 4, lid 4.1, sub a, geldt binnen het plangebied een totaal maximum brutovloeroppervlak van 30.750 m2.
  • e. Voor de functie als bedoeld in artikel 3, lid 3.1, sub c en artikel 4, lid 4.1, sub c, geldt binnen het plangebied een totaal maximum brutovloeroppervlakte van 1.000 m2.
  • f. Ten aanzien van parkeren gelden de volgende bepalingen:
    • 1. parkeren mag uitsluitend plaatsvinden in ondergrondse parkeervoorzieningen, welke ondermeer voor alle in het bestemmingsplan begrepen bestemmingen zijn bedoeld maar tevens voor publiek gebruik, met een totaal maximum in het plangebied van 265 parkeerplaatsen, en met inachtneming van de volgende parkeernormen:
    • 2. parkeergelegenheid ten behoeve van kort parkeren in de vorm van wegbrengen en ophalen, laden en lossen, en taxistandplaatsen zijn van de hierboven onder 1 genoemde beperkingen uitgezonderd.

Artikel 11 Algemene afwijkingsregels

Indien niet op grond van een andere bepaling van deze regels omgevingsvergunning om af te wijken van de bouw- en/of gebruiksregels kan worden verleend, zijn burgemeester en wethouders bevoegd omgevingsvergunning te verlenen om af te wijken van de desbetreffende regels van dit bestemmingsplan met dien verstande dat:

  • a. gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen en elektriciteitsvoorzieningen worden toegestaan met een maximum bouwhoogte van 3 meter boven maaiveld, en een maximum brutovloeroppervlakte van 10 m²;
  • b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals gedenktekens, plastieken, straatmeubilair, vrijstaande muren, keermuren, trapconstructies, bebouwing ten behoeve van al dan niet ondergrondse afvalopslag, geluidwerende voorzieningen, steigers, duikers en andere waterstaatkundige werken worden toegestaan;
  • c. geringe afwijkingen worden toegestaan welke in het belang zijn van een ruimtelijke en/of technisch beter verantwoorde plaatsing van bouwwerken, wegen en anderszins, of welke noodzakelijk zijn in verband met de werkelijke toestand van het terrein, mits de afwijking in situering niet meer bedraagt dan 2 meter;
  • d. de op de kaart aangegeven bestemmings- of bouwgrenzen met ten hoogste 2 meter mag worden overschreden ten behoeve van uitkragingen, bordessen, buitentrappen, galerijen, luifels, erkers, balkons, lift- en trappenhuizen en andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen;
  • e. de in de regels toegestane maximum bouwhoogte met ten hoogste 1 meter mag worden overschreden.

Artikel 12 Algemene procedureregels

Op de voorbereiding van een besluit tot het stellen van nadere eisen als bedoeld in artikel 3, lid 3.3 en artikel 4, lid 4.3 is de volgende procedure van toepassing:

  • a. Burgemeester en wethouders leggen het ontwerpbesluit met de daarop betrekking hebbende stukken voor een periode van twee weken ter inzage.
  • b. Voorafgaand aan de terinzagelegging geven Burgemeester en wethouders in een of meer dag-, nieuws-, of huis-aan-huisbladen of op andere geschikte wijze kennis van het ontwerp. Volstaan kan worden met het vermelden van de zakelijke inhoud.
  • c. In de kennisgeving wordt vermeld waar en wanneer de stukken ter inzage zullen liggen, wie in de gelegenheid wordt gesteld om een zienswijze in te dienen en op welke wijze dit dient te gebeuren.
  • d. Belanghebbenden kunnen bij Burgemeester en wethouders naar keuze schriftelijk of mondeling hun zienswijze over de ontwerp naar voren brengen.
  • e. De termijn voor het naar voren brengen van zienswijzen als bedoeld onder d bedraagt twee weken, welke termijn aanvangt met ingang van de dag waarop het ontwerp ter inzage is gelegd.

Artikel 13 Overige regels

Waar in de planregels wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen, wordt geduid op die regelingen, zoals zij luiden op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 14 Overgangsrecht

14.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het gestelde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10%.
  • c. Het gestelde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
14.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Het gestelde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 15 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Beethoven, eerste fase.