Plan: | Jachthaven Afroditekade |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0363.K1007BPSTD-OW01 |
Besluit MER 1994
In de Wet Milieubeheer zijn bepalingen opgenomen voor het behoud en het verbeteren van de milieukwaliteit. De milieukwaliteit vormt een belangrijk onderdeel van de ruimtelijke belangenafweging. Zodoende heeft de Wet Milieubeheer raakvlakken met het bestemmingsplan. In de Wet Milieubeheer en het op grond van deze wet vastgestelde Besluit Milieueffectrapportage 1994 is bepaald dat voor een bestemmingsplan in bepaalde gevallen een milieueffectrapportage (mer) opgesteld dient te worden. Voor een jachthaven met 100 plekken of meer is een MER beoordeling verplicht. Een Milieu Effect Rapportage moet worden opgesteld voor jachthavens groter dan 500 plekken. Dit bestemmingsplan staat een jachthaven met 48 plekken toe, waardoor er geen MER beoordeling aan de orde is.
Luchtkwaliteitseisen
De Wet milieubeheer geeft aan dat bij wijzigingen van bestemmingsplannen de mogelijke gevolgen voor de luchtkwaliteit moeten worden onderzocht. Volgens art. 5.16, lid 1.c van deze wet kan de wijziging voltrokken worden indien aannemelijk is gemaakt dat deze 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de concentratie in de buitenlucht van een stof waarvoor grenswaarden gelden. De cruciale stoffen zijn stikstofoxide(n) NO2 en zwevende deeltjes PM10.
Krachtens artikel 2 van het “Besluit niet in betekenende mate bijdragen” draagt de wijziging van het bestemmingsplan niet in betekenende mate bij indien aannemelijk is gemaakt dat als gevolge daarvan de toename van de concentratie in de buitenlucht van zowel zwevende deeltjes (PM10) als stikstofdioxide (NO2) niet groter is dan 3% van de grenswaarde. Krachtens artikel 4 van het Besluit zijn er in de “Regeling niet in betekenende mate bijdragen” categorieën van gevallen aangewezen die in ieder geval niet in betekenende mate bijdragen. Een van de aangewezen categorie is woningbouwlocaties tot 1.500 woningen. Het bestemmingsplan staat een jachthaven met 48 ligplaatsen voor pleziervaartuigen toe op een plek waar volgens het geldende bestemmingsplan al ligplaatsen voor pleziervaartuigen zijn toegestaan. De jachthaven wordt gerealiseerd voor bewoners uit de omgeving. Dit is in de huurovereenkomst verankerd. Een jachthaven van 48 plekken kan worden beschouwd als een project dat niet in betekenende mate bijdraagt. Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de Wet milieubeheer.
Besluit gevoelige bestemmingen
Op 16 januari 2009 is de AMvB 'gevoelige bestemmingen' in werking getreden. Artikel 2 van de AMvB omschrijft gevoelige bestemmingen als gebouwen die geheel of gedeeltelijk bestemd of in gebruik zijn:
De aanwijzing in de AMvB heeft betrekking op nieuw te bouwen gebouwen en wanneer sprake is van een uitbreiding van een bestaande gevoelige bestemming die leidt tot een toename van meer dan 10% van het 'rechtens aantal personen dat ter plaatse mag verblijven'. Het bestemmingsplan geen gevoelige bestemmingen mogelijk, zodat het bestemmingsplan in overeenstemming is met de AMvB.
Om te kunnen voldoen aan artikel 4.106 van het (Activiteitenbesluit) worden er bouwwerken geplaatst om afvalstoffen, (niet zijnde gevaarlijk afval noch de inhoud van chemische toiletten noch afvalwater ) op te vangen. Aangezien er geen reparatie of onderhoud zal mogen plaatsvinden in de jachthaven, hoeft er geen opvangpunt voor gevaarlijke afvalstoffen worden geplaatst. De jachthaven zal plaats bieden aan minder dan 50 vaartuigen, waardoor er tevens geen opvang van afvalolie of bilgewater plaats hoeft te vinden.
Het opvangpunt voor afvalstoffen betreft dan een eenvoudige afvalbak ten behoeve van het huishoudelijk afval. Er zijn geen verplichtingen vanuit het Activiteitenbesluit ten aanzien van de omvang en plaatsing van het opvangpunt. Om de woon- en leefomgeving niet te zeer te belasten met de verplicht te plaatsen bouwwerken, zal ingezet worden op bouwwerken met minimale afmetingen en zal verzocht worden deze zoveel mogelijk uit het zicht te plaatsen.
Het doel van de Wet Bodembescherming is het behoud en de verbetering van de milieuhygiënische bodemkwaliteit. In geval van graafwerkzaamheden is een bodemonderzoek aan de orde om te bepalen of eventuele vervuilde grond gesaneerd dient te worden. Het bestemmingsplan staat ligplaatsen in een bestaande watergang toe, zodat bodemonderzoek niet aan de orde is.
Het bestemmingsplan staat geen geluidgevoelige bestemmingen toe, zodat op grond van de Wet geluidhinder geen akoestisch onderzoek nodig is.
De Vogelrichtlijn (1979) en de Habitatrichtlijn (1992) zijn beide Europese richtlijnen. Het doel van de Vogelrichtlijn is het bieden van bescherming en ontwikkelingsperspectief voor leefgebieden van zeldzame en bedreigde vogelsoorten en bescherming van alle vogelsoorten. De Habitatrichtlijn is gericht op de instandhouding van natuurlijke habitats en wilde flora en fauna. De gebiedsbescherming van beide richtlijnen valt in Nederland momenteel onder de Natuurbeschermingswet. De Soortenbescherming is geïmplementeerd in de Flora- en Faunawet.Het plangebied van het voorliggende bestemmingsplan is geen aangewezen beschermd gebied in de zin van Vogel- en Habitatrichtlijn. Wel is de soortenbescherming van toepassing op het plangebied. Bij de beoordeling van de toelaatbaarheid van bouwwerken en of andere activiteiten zal rekening worden gehouden met de mogelijke aanwezigheid van te beschermen planten- en diersoorten, zoals genoemd in de Flora en Faunawet.
Het bestemmingsplan maakt net als het geldende bestemmingsplan ligplaatsen voor pleziervaartuigen mogelijk. Verschil met het geldende bestemmingsplan is dat de ligplaatsen bedrijfsmatig mogen worden gebruikt. Het bestemmingsplan maakt ten opzichte van het geldende bestemmingsplan geen extra bebouwing in het water mogelijk, uitsluitend wordt de bebouwing voor een ander doel (jachthaven) gebruikt dan in het geldende bestemmingsplan was beoogd. Ook worden bestaande kades en oevers niet aangepast. Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de Flora- en faunawet.
Aan het einde van de jaren tachtig groeide het besef dat archeologische vindplaatsen in Europa ernstig werden aangetast door grootschalige infrastructurele werken, de toename van bouwlocaties en de intensivering van de landbouw. Om het archeologische erfgoed beter te beschermen hebben de Europese ministers van Cultuur in 1992 het Verdrag van Valletta opgesteld (ook bekend als het Verdrag van Malta). Een essentieel uitgangspunt van dit verdrag is dat behoud van archeologisch erfgoed in de bodem (in situ) in iedere fase van planontwikkeling dient te worden meegewogen. Als behoud in de bodem (bv door middel van technische maatregelen en/of planaanpassing) geen optie is, dient het bouwplan te voorzien in maatregelen om archeologische overblijfselen op een juiste wijze (volgens de wettelijk verplichte Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie) te documenteren en de informatie en vondsten te behouden. Het verdrag stelt de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan, dat bodemverstoring tot gevolg heeft, verantwoordelijk voor de planologische en de financiële inpassing van archeologisch onderzoek. De nieuwe wet ter uitvoering van dit verdrag, de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz), is per 1 september 2007 definitief van kracht. Door de wetswijzigingen worden archeologische belangen vanaf het begin van de besluitvorming in de ruimtelijke ordening meegewogen. Ondanks de getroffen maatregelen om vooraf archeologisch onderzoek in te plannen kunnen toevalsvondsten bij bouwprojecten worden aangetroffen. Hiervoor blijft de meldingsplicht van kracht. In paragraaf 2.5 van deze toelichting is al geconcludeerd dat er geen archeologische waarden te verwachten zijn.
Rond Schiphol gelden diverse beperkingen, die voortvloeien uit de Wet Luchtvaart en het Luchthavenindelingsbesluit Schiphol. Het Luchthavenindelingsbesluit heeft het karakter van een voorbereidingsbelsuit. Dit werkt totdat het bestemmingsplan in overeenstemming is gebracht met het Luchthavenindelingbesluit. Dit legt het beperkingengebied en het luchthavengebied vast. In het beperkingengebied gelden beperkingen met het oog op veiligheid en milieu. Het gaat daarbij om hoogtebeperkingen, geluidsgevoelige functies en het voorkomen van het aantrekken van vogels. Een groot deel van Amsterdam is volgens het Luchthavenindelingbesluit Schiphol aangewezen als beperkingengebied.
Vogelaantrekkende functies
In het Luchthavenindelingbesluit Schiphol is een zonegebied rond Schiphol aangewezen waarbinnen geen nieuwe vogelaantrekkende functies (zoals viskwekerijen of grote stukken open water) zijn toegestaan. De Afroditekade ligt binnen deze zone. Een jachthaven is geen vogelaantrekkende functie zoals bedoeld in het LIB, zodat het in overeenstemming is met het Luchthavenindelingbesluit.
Geluidsgevoelige functies
In het Luchthavenindelingbesluit Schiphol is een zonegebied rond Schiphol aangewezen waar in beginsel geen woningen, woonwagens, gebouwen met een onderwijsfunctie en gebouwen met een gezondheidszorgfunctie zijn toegestaan. Het plangebied valt buiten deze zone. Het plan is daarmee in overeenstemming met het Luchthavenindelingbesluit.
Maximale bouwhoogten
Op een kaart van het Luchthavenindelingbesluit Schiphol zijn verschillende zones met verschillende maximale bouwhoogten rond Schiphol aangegeven. Voor het plangebied geldt een maximale bouwhoogte van ca. 50 meter ten opzichte van het peil van Schiphol (-4 meter NAP). Het bestemmingsplan gaat uit van de realisatie van ligplaatsen voor pleziervaartuigen waarbij uitsluitend steigers worden toegestaan. Het plan is daarmee in overeenstemming met het Luchthavenindelingbesluit.
In oktober 2004 is het 'Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen' (BEVI) in werking getreden. Hiermee zijn voor risicovolle activiteiten normen vastgelegd. In het besluit wordt van overheden verwacht dat zij zich rekenschap geven van elke verandering in het groepsrisico dat wordt veroorzaakt door bedrijven en ruimtelijke ontwikkelingen nabij risicovolle activiteiten. Bij deze ruimtelijke ontwikkelingen dient zorgvuldig en eenduidig met de verantwoordingsplicht voor het groepsrisico te worden omgegaan. Eenzelfde benadering geldt op grond van de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen voor transportroutes van gevaarlijke stoffen.
Het plangebied ligt niet in een zone van een inrichting waar gevaarlijke stoffen worden opgeslagen of een transportroute waar gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Er is om die reden geen onderzoek nodig naar externe veiligheidrisico's.