Osdorperweg-Westrandweg    

Toelichting     

Hoofdstuk 1 Inleiding     

1.1 Aanleiding     

Het bestemmingsplan ‘Osdorperweg-Westrandweg' geeft concrete invulling aan het ruimtelijk beleid voor dit gedeelte van het stadsdeel Nieuw-West. Het geeft aan op welke gronden welke functies toegestaan zijn en hoe deze gronden bebouwd mogen worden. Het bestemmingsplan heeft hoofdzakelijk betrekking op de wijk Osdorp, maar bevat ook verschillende water, verkeer en groenstroken in andere delen van Nieuw-West.

Voor het opstellen van een nieuw bestemmingsplan voor het plangebied ‘Osdorperweg-Westrandweg' hebben de volgende overwegingen een rol gespeeld:

Voor kleine delen van de stad geldt nog geen (actueel) bestemmingsplan. Deze restgebieden, waar geen bestemmingsplan geldt, worden ook wel 'witte vlekken' genoemd. Deze restgebieden zijn onder andere ontstaan doordat tussen eerdere bestemmingsplannen kleine stroken zijn overgebleven, omdat plannen niet naadloos op elkaar aansluiten.

De belangrijkste aanleiding voor dit plan is het gat tussen bestemmingsplan 'Osdorperweg e.o.' en 'Westrandweg-2e Coentunnel'. In het bestemmingsplan Osdorperweg was ruimte gelaten vanwege het Tracé-besluit voor de Westrandweg, maar deze ruimte is niet geheel opgevuld met het bestemmingsplan waarin het Tracé-besluit is opgenomen.

1.2 Leeswijzer     

Het bestemmingsplan bestaat uit regels, een verbeelding en gaat vergezeld van een toelichting. Op de verbeelding zijn de bestemmingen in het plangebied weergegeven. Deze bestemmingen zijn gerelateerd aan de in de regels opgenomen juridische regeling.

De verbeelding en de regels vormen samen de bestemmingsplanregeling zoals deze door de gemeenteraad wordt vastgesteld. De toelichting geeft de achtergronden (relevant beleid, resultaten van uitgevoerde onderzoeken) bij de bestemmingsplanregeling.

De toelichting van dit bestemmingsplan bestaat uit 19 hoofdstukken. Hier wordt in het kort de inhoud van deze hoofdstukken beschreven.

Na dit eerste inleidende hoofdstuk volgt in hoofdstuk 2 een beschrijving van het plankader. Er wordt onder andere ingegaan op de ontstaansgeschiedenis, beschrijving van het plangebied als ook de beschrijving van de bestaande functies. In hoofdstuk 3 volgt een beschrijving van het relevante ruimtelijk beleid afkomstig van het Rijk, de provincie, de regio en de gemeente. In hoofdstuk 5 tot en met 16 worden diverse omgevingsaspecten beschreven. In hoofdstuk 17 wordt uitgelegd op welke wijze dit is vertaald in juridische zin. In hoofdstuk 18 wordt ingegaan op de economische uitvoerbaarheid en tot slot behandelt hoofdstuk 19 de maatschappelijke uitvoerbaarheid (het overleg ex artikel 3.1.1 Bro). Tot slot zijn de relevante rapporten als bijlage bij de toelichting gevoegd.

Hoofdstuk 2 Plankader     

2.1 Ligging en begrenzing     

Het plangebied van het bestemmingsplan 'Osdorperweg-Westrandweg' beslaat de locatie Osdorperweg-Westrandweg: 2 stroken ten westen en ten oosten van de Westrandweg tussen de bestemmingsplannen 'Osdorperweg e.o.' en 'Westrandweg-2e Coentunnel'.

Voor de exacte begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de verbeelding.

2.2 Doelstelling     

Met dit bestemmingsplan worden gronden aan weerszijden van de Westrandweg waarvoor nog geen bestemmingsplan geldt voorzien van een actueel planologisch kader. Dit bestemmingsplan geeft een planologisch kader aan deze locatie die in eerdere actualisaties niet (goed) is meegenomen.

2.3 Geldend planologisch kader     

Ter plaatse van het plangebied Osdorperweg-Westrandweg was het Algemeen Uitbreidingsplan (AUP) van toepassing. De werking van het AUP is echter in juli 2013 vervallen toen de overgangstermijn van de Wro afliep.

2.4 Beschrijving van het plangebied     

2.4.1 Osdorperweg-Westrandweg     

De twee stroken aan weerszijden van de Westrandweg liggen in de Osdorpse bovenpolder, langs de Osdorperweg. De grens van de Osdorper Bovenpolder ligt even ten noorden van de Osdorperweg. De Osdorperweg, waaraan ook de oude dorpskern Osdorp (van oorsprong Oostdorp) ligt, is de belangrijkste weg in het gebied.

De Osdorper Bovenpolder is een gedeeltelijk uitgeveende polder en wordt gekenmerkt door een open weidelandschap met een strokenverkaveling. Het middendeel (tussen Slibveldenweg en Lutkemeerweg) is overwegend in gebruik als weidegebied. Het gebied heeft bijzondere natuurwaarden (weidevogels, rugstreeppad).

De polder wordt doorkruist door de Westrandweg, waarmee de A5 is doorgetrokken van Schiphol naar de Coentunnel. De twee plandelen aan weerszijden van deze weg vormen ook onderdeel van de natuurcompensatie van de Westrandweg.

verplicht

Afbeelding 2.2: Uitsnede vigerende bestemmingsplannen ter hoogte van Osdorperweg-Westrandweg

verplicht

Afbeelding 2.3: Westzijde Westrandweg

verplicht

Afbeelding 2.4: Oostzijde Westrandweg

Het plangebied omvat ook een deel van de Osdorperweg, waar deze kruist met de Westrandweg. De Westrand weg ligt op een talud en kruist de Osdorperweg ongelijkvloers. Het viaduct en de gronden onder de Westrandweg vallen niet binnen dit bestemmingsplan, maar wel de natuurcompensatie ten westen en de 2 woningen ten oosten van de weg.

verplicht

Afbeelding 2.5: Woningen Osdorperweg nr. 826 en 828

2.5 Geschiedenis van het plangebied     

In deze paragraaf wordt een historische schets van het plangebied en omgeving weergegeven. De beschrijvingen zijn mede overgenomen uit de Cultuurhistorische Verkenning 2007.

2.5.1 Ontstaan en ontwikkeling in de middeleeuwen     

Het veengebied aan de westkant van Amsterdam hoort in historisch-geografisch opzicht bij het landschap van de veenontginningen (Barends e.a., 2000, p. 8, 54 e.v.). Het Utrechts-Hollandse deel daarvan is merendeels in de periode tussen ca. 950 en ca. 1300 ontgonnen. Deze ontginningen verliepen georganiseerd. Vanaf de ontginningsbasis werden de strookvormige percelen uitgezet. De sloten werden zoveel mogelijk evenwijdig en ongeveer loodrecht of onder een schuine hoek op de ontginningsbasis gegraven om een zo effectief mogelijke afwatering te verkrijgen. De boerderijen verrezen op de kop van de kavels, zodat langgerekte boerderijlinten ontstonden.

Het veengebied werd aanvankelijk gebruikt als akkerland. Het veen oxideerde daardoor echter en zakte in. Een diepere ontwatering was dan nodig om het land weer in cultuur te kunnen houden. Na verloop van tijd was akkerbouw niet meer mogelijk vanwege de optredende bodemdaling; de grond was en bleef te nat. In de loop van de 14e eeuw kwam aan de graanbouw een eind.

2.5.2 Verevening en droogmakerij     

De ontginningsblokken lagen aan de basis van de verdeling in waterstaatkundige eenheden, de polders. Nog in de Middeleeuwen werden deze gevormd. Inmiddels kwam ook een ander gebruik van het veen op: afgraving ten behoeve van turfwinning. De uitgeveende grond werd vaak aan zijn lot overgelaten waardoor plassen ontstonden die door de wind steeds werden vergroot.

Ook in het westelijk buitengebied lag een aantal natuurlijke meren: het Lutkemeer, het Slotermeer, het Nieuwe Meer en het Ookmeer. Net als het Haarlemmermeer werden deze door de wind vergroot. Het Lutkemeer werd in 1864-1865 drooggelegd, het Ookmeer in 1874, het Nieuwe Meer bleef water. Door de droogleggingen ontstond in het buitengebied een tweedeling tussen het oude, hoger gelegen en niet verveende land en de lager gelegen droogmakerijen. Ook in de verkaveling is er verschil: de droogmakerijen werden grootschaliger en regelmatiger verkaveld.

De Ookmeerweg heeft zijn naam te danken aan het meer dat vroeger ten noorden lag in de Osdorpse Binnenpolder waar de weg nu aan grenst. Het landschap van de Osdorper Bovenpolder, waar de Westrandweg doorheen is aangelegd is het resultaat van de vervening van deze polder aan het begin van de 20ste eeuw.

2.5.3 Aanleg Westrandweg     

Met de aanleg van de Westrandweg werd de slotenstructuur van de Osdorper Bovenpolder verstoord. De stroken aan beide zijden van de rijksweg zijn als onderdeel van de inpassing van de weg en compensatie van natuur heringericht. De in dit plan opgenomen delen zijn daarom betrekkelijk recent aangelegd, waarbij de oorspronkelijke slotenstructuur zoveel mogelijk is gerespecteerd. Een deel van de gronden is nog wel in gebruik als weide.

Hoofdstuk 3 Beleidskader     

3.1 Rijksbeleid     

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)     

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 vastgesteld. De SVIR bevat het rijksbeleid voor de ruimtelijke inrichting en infrastructuur en vervangt andere beleidsstukken op dit gebied, zoals de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040 en de Nota Mobiliteit.

Een herijking van dit beleid werd nodig geacht voor het verwezenlijken van vier ambities voor Nederland. De ambities zijn om Nederland in 2040 concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te maken. De vier genoemde ambities zijn in de SVIR vertaald naar drie rijksdoelen, die in 2028 moeten worden behaald:

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijke economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorischewaarden behouden zijn.

Uit deze drie hoofddoelen komen dertien onderwerpen voort die van nationaal belang zijn. Voor die belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Deze onderwerpen zijn daarom geborgd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening, oftewel het Barro (zie paragraaf 3.1.2). Buiten deze dertien belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

Het Rijk blijft verantwoordelijk voor het systeem van ruimtelijk ordening. Daarnaast kan een rijksverantwoordelijkheid aan de orde zijn indien:

  • een onderwerp nationale baten en/of lasten heeft en de doorzettingsmacht van provincies en gemeenten overstijgt. Bijvoorbeeld ruimte voor militaire activiteiten en opgaven in de stedelijke regio’s rondom de mainports, brainport, greenports en de valleys;
  • over een onderwerp internationale verplichtingen of afspraken zijn aangegaan. Bijvoorbeeld voor biodiversiteit, duurzame energie, watersysteemherstel of werelderfgoed;
  • een onderwerp provincie- of landsgrensoverschrijdend is en ofwel een hoog afwentelingsrisico kent ofwel in beheer bij het Rijk is. Bijvoorbeeld de hoofdnetten van weg, spoor, water en energie, maar ook de bescherming van gezondheid van inwoners.

Voorliggend bestemmingsplan geeft op onderdelen uitvoering aan het gegeven beleid (bijvoorbeeld het behouden van unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden). Het plan legt de bestaande situatie vast zoals die is ontstaan na de aanleg van de Westrandweg door de Osdorper bovenpolder. In dit plan wordt een deel van de natuurcompensatie van de Westrandweg voorzien van een passen planologisch kader en zo beschermd tegen ongewenste ontwikkelingen. Het plan is in lijn met de SVIR.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)     

De nationale belangen uit de SVIR worden in de AMvB Ruimte juridisch geborgd. Deze AMvB Ruimte wordt in juridische termen aangeduid als: Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het besluit is op 30 december 2011 deels in werking getreden. Het omvat alle ruimtelijke rijksbelangen uit eerder uitgebrachte planologische kernbeslissingen (PKB's) die juridisch moeten doorwerken tot in bestemmingsplannen. Onderwerpen waarvoor het rijk ruimte vraagt zijn de mainportontwikkeling van Rotterdam, bescherming van de waterveiligheid in het kustfundament en in en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, zoals de Beemster, de Nieuwe Hollandse Waterlinie en de Stelling van Amsterdam en de uitoefening van defensietaken.

De eerste aanvulling op het Barro is op 1 oktober 2012 in werking getreden. Deze uitbreiding betreft rijksregels ten aanzien van de ecologische hoofdstructuur, de elektriciteitsvoorziening, de uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet, de veiligheid rond rijksvaarwegen, de verstedelijking in het IJsselmeer, de bescherming van primaire waterkeringen buiten het kustfundament en de toekomstige rivierverruiming van de Maastakken.

Dit bestemmingsplan ligt aan weerszijden van de Westrandweg (A5).De Westrandweg maakt deel uit van het hoofdwegennet.

In dit bestemmingsplan wordt de bestaande situatie bestemd zoals deze is opgeleverd na de aanleg van de Westrandweg. In het plan worden geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt die het rijksbelang, in dit geval van de Westrandweg, raken zodat wordt voldaan aan het Barro.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking     

Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is tegelijk met het Barro op 1 oktober 2012 gewijzigd. In het Bro is opgenomen dat indien bij een bestemmingsplan 'een nieuwe stedelijke ontwikkeling' mogelijk wordt gemaakt, in de toelichting van het bestemmingsplan een verantwoording daarvan moet plaatsvinden, de zogenaamde 'ladder voor duurzame verstedelijking'. Doel van de ladder is zorgvuldig ruimtegebruik en het voorkomen van leegstand. Per 1 juli 2017 is wederom een wijziging van het Bro in werking getreden. De systematiek van de 'ladder voor duurzame verstedelijking' (artikel 3.1.6 Bro) is gewijzigd.

Het voorliggende bestemmingsplan is conserverend van aard. Het bestemmingsplan maakt dan ook geen nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk buiten bestaand stedelijk gebied. Een verantwoording conform de ladder is derhalve niet aan de orde.

3.2 Provinciaal beleid     

3.2.1 Structuurvisie Noord-Holland 2040     

Op 21 juni 2010 heeft provinciale staten de Provinciale Structuurvisie Noord-Holland 2040 de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie (PRVS) vastgesteld. Op 3 november 2010 is de Provinciale Structuurvisie Noord-Holland 2040 in werking getreden. Op 28 september 2015 heeft Provinciale Staten een gewijzigde versie van de structuurvisie vastgesteld. In de Structuurvisie heeft de provincie haar ruimtelijke toekomstvisie vastgelegd en aangegeven hoe zij deze visie denkt te realiseren.

Uitgangspunt is dat Noord-Holland aantrekkelijk moet blijven in wat het is: een diverse, internationaal concurrerende regio, in contact met het water en uitgaande van de kracht van het landschap. De provincie kiest daarbij voor hoogstedelijke milieus en beperkte uitleg van bedrijventerreinen en houdt het landelijk gebied open en dichtbij. Verder worden de waterkeringen versterkt en calamiteitenbergingen aangelegd om wateroverlast te voorkomen. Door het landelijk gebied te ontwikkelen vanuit de kenmerken van Noord- Hollandse landschappen en de bodemfysieke kwaliteiten blijft de provincie bijzonder en aantrekkelijk om in te wonen, te werken en om te bezoeken.

In de structuurvisie worden drie hoofdbelangen en twaalf ondergeschikte belangen benoemd:

  1. Klimaatbestendigheid: voldoende bescherming tegen overstroming en wateroverlast, voldoende en schoon drink-,grond- en oppervlaktewater en voldoende ruimte voor het opwekken van duurzame energie;
  2. Ruimtelijke kwaliteit: behoud en ontwikkeling van Noord-Hollandse cultuurlandschappen, natuurlandschappen en groen om de stad;
  3. Duurzaam ruimtegebruik: milieukwaliteiten, behoud en ontwikkeling van verkeers- en vervoersnetwerken, voldoende en op de behoefte aansluitende huisvesting, voldoende en gedifferentieerde ruimte voor landbouw en visserij, economische activiteiten en voor recreatieve en toeristische voorzieningen.

In dit bestemmingsplan is vooral het tweede belang aan de orde. De natuurcompensatie van de Westrandweg maakt onderdeel uit van de natuurverbindingen in de provincievoetnoot: Themakaart structuurvisie: Behoud en ontwikkeling van natuurgebieden (pagina 32 PRVS 2015) en de Osdorper Bovenpolder maakt deel uit van de bufferzones voor behoud en ontwikkeling van 'metropolitane landschappen'. Dit bestemmingsplan is in lijn met deze belangen.

3.2.2 Provinciale ruimtelijke verordening Noord-Holland     

Tegelijkertijd met de structuurvisie is de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) in werking getreden (november 2010). Naar aanleiding van nieuwe wetgeving en/of provinciaal beleid wordt de PRV regelmatig aangepast. Op 23 april 2018 hebben Provinciale Staten een wijziging van de Provinciale Ruimtelijke Verordening vastgesteld. De nieuwe PRV trad in werking op 1 mei 2018. Gedeputeerde Staten hebben op 28 februari 2017 de uitvoeringsregeling met betrekking tot regionale afspraken over nieuwe stedelijke ontwikkelingen in Noord-Holland vastgesteld. Deze uitvoeringsregeling is op 1 maart 2017 in werking getreden.

De Verordening bevat algemene regels omtrent de inhoud van gemeentelijke bestemmingsplannen, projectbesluiten en beheersverordeningen. Met het inwerking treden van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening is het streekplan als beleidsdocument en de goedkeuringsvereiste voor gemeentelijke bestemmingsplannen komen te vervallen. Voor het streekplan is de structuurvisie in de plaats gekomen, echter deze is uitsluitend zelfbindend voor de provincie. Voor de doorwerking van het in de structuurvisie vastgelegde beleid naar gemeenten toe, heeft de provincie de beschikking gekregen over de zogenaamde provinciale verordening. Deze verordening is het aangewezen instrument als het gaat om algemene regels omtrent de inhoud van gemeentelijke bestemmingsplannen of projectbesluiten. Wel zal hierin duidelijk het provinciaal belang naar voren moeten komen. Het uitgangspunt daarbij is dat de bevoegdheden ter doorwerking van het ruimtelijk beleid zoveel mogelijk proactief worden ingezet en het provinciale beleid daarbij zoveel mogelijk eenduidig wordt geregeld.

Relevante artikelen uit de PRV:

  • Artikel 5e Woningen binnen de 20 Ke-contour

In dit artikel wordt bepaald dat binnen de 20 Ke-contour enkel binnen bestaand stedelijk gebied, nieuwe woningen mogelijk mogen worden gemaakt.

Dit bestemmingsplan geeft een positieve bestemming aan twee bestaande woningen aan de Osdorperweg. Het plan maakt geen nieuwe woningen mogelijk.

  • Artikel 19 Ecologische Hoofdstructuur en provinciale Ecologische Verbindingszones

Dit artikel heeft als doel het behoud en de ontwikkeling van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) en de ecologische verbindingszones.

Aan de oostzijde van de Westrandweg ligt een provinciale ecologische verbinding. De gronden in deze zone zijn bestemd als 'Natuur' en 'Agrarisch met waarden'. Voor een beschrijving van de wezenlijke kenmerken en waarden en de bescherming daarvan wordt verwezen naar Hoofdstuk 15 Natuur en Landschap en de juridische planbeschrijving van de desbetreffende artikelen.

  • Artikel 24 Bufferzones

In artikel 24 zijn regels opgesteld met betrekking tot nieuwe bebouwing in binnen de grenzen van de bufferzones. Een bestemmingsplan mag voor verschillende functies geen nieuwe bebouwing mogelijk maken, deze functies en uitzonderingen daarop zijn vastgelegd in dit artikel. Dit bestemmingsplan legt de bestaan de situatie vast. In het plan is geen nieuwe bebouwing mogelijk.

  • Artikel 30 Regionale waterkeringen

Artikel 30 geldt zowel voor de regionale waterkeringen zelf als voor het aanliggende gebied. Beiden zijn nodig om de waterkerende functie van dijklichamen zelf te beschermen (waterveiligheidsbelang) en om bestaande of toekomstige reconstructies van waterkeringen (dijkverhogingen, dijkverleggingen of anderszins) mogelijk te maken. Een bestemmingsplan voorziet bij regionale waterkeringen op deze functie toegesneden bestemmingen en regels en voorziet tevens in een vrijwaringzone aan weerszijden van de waterkering. In Hoofdstuk 16 Water wordt hier nader op ingegaan.

Dit bestemmingsplan maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk. In het bestemmingsplan worden de natuur- en landschapswaarden in de provinciale ecologische verbindingszone en de regionale waterkeringen beschermd. Het plan is niet in strijd met de PRV.

3.3 Regionaal beleid     

3.3.1 Metropoolregio Amsterdam     

De Metropoolregio Amsterdam is het informele samenwerkingsverband van lokale en provinciale overheden in de noordvleugel van de Randstad. Belangrijk kenmerk van de metropoolsamenwerking vormt het feit dat dit gebeurt op vrijwillige basis. De democratische legitimatie van besluiten vindt plaats in de Staten en Raden van de aangesloten gemeenten en provincies.

Het versterken van de concurrentiepositie, nationaal en internationaal, vormt de rode draad binnen de metropoolsamenwerking. Om in de Europese top mee te kunnen blijven spelen, is de gezamenlijke ambitie gericht op het creëren van een hoogwaardig, veilig en duurzaam leef- en woonmilieu voor bedrijven, bewoners en bezoekers, nu en straks. Door in te zetten op compacte, hoogwaardige en bereikbare steden die omringd worden door recreatief groen moet het vestigingsklimaat aantrekkelijk blijven.

Rond de beleidsvelden verkeer en vervoer, economie, verstedelijking, landschap en duurzaamheid zijn drie regionale bestuurlijke overlegorganen geformeerd. De samenwerking in metropoolverband levert de regio bovendien structureel meer kracht en zeggenschap op richting het Rijk. Voor dit plan is alleen de samenwerking op het gebied van landschap relevant. De Metropoolregio heeft voor dit onderwerp het Actieprogramma Metropolitaan Landschap 2016-2020voetnoot: https://www.metropoolregioamsterdam.nl/artikel-id/1b7b473a-8444-4ef5-acca-73c83bebb431 opgesteld (november 2016).

3.3.1.1 Actieprogramma Metropolitaan Landschap 2016-2020     

In het actieprogramma wordt ingezet op het verder ontwikkelen van het landschap tussen de verstedelijkte gebieden als recreatielandschap én cultuurlandschap. Het gaat bijvoorbeeld om het verbeteren van het regionale fietsnetwerk en anderzijds om het veranderen het agrarisch gebruik om verlies van veenweidelandschap te voorkomen. Dit plan is in lijn met het actieprogramma.

3.4 Gemeentelijk beleid     

3.4.1 Structuurvisie Amsterdam 2040 'Economisch sterk en Duurzaam'     

Met de Structuurvisie Amsterdam 2040 'Economisch sterk en Duurzaam' (17 februari 2011) legt Amsterdam zichzelf, inclusief de stadsdelen, regels op waar ruimtelijke plannen aan moeten voldoen. Amsterdam heeft zichzelf onder meer voor de opgave gesteld te verdichten en tegelijk het omliggende landschap open te houden. Dat leidt tot belangrijke uitgangspunten: het groen in en rond de stad vraagt om stevige bescherming, terwijl andere delen van de stad optimaal worden benut. Verdichting leidt ook tot (geleidelijke) transformatie en toenemende menging. Dat vergt veel van de bestaande infrastructuur en openbare ruimte. Respect voor de rijkdom aan cultuurhistorische schatten van Amsterdam is hierbij een belangrijke voorwaarde.



De centrale ambitie van de Structuurvisie is dat Amsterdam zich verder ontwikkelt als kernstad van een internationaal concurrerende, duurzame, Europese metropool. Intensivering van het grondgebruik in de stad biedt aan tal van mensen woon- en werkruimte. Het betekent extra draagvlak voor voorzieningen, extra investeringen in de openbare ruimte en in recreatief gebruik van water en groen en efficiënter omgaan met energie en vervoer, zodat buiten de stad minder landschap hoeft te worden aangetast. De ambitie is om 70.000 woningen en bijbehorende voorzieningen toe te voegen tot 2040, een intensiever gebruik van de haven en huidige bedrijventerreinen te realiseren en ruimte te maken voor waterberging.

In de structuurvisie zijn ook de Hoofdgroenstructuur en de Ecologische structuur geborgd.

3.4.1.1 Hoofdgroenstructuur en Ecologische structuur     

De Hoofdgroenstructuur omvat de minimaal benodigde hoeveelheid groen die Amsterdam wil borgen, bestaande uit gebieden die waardevol zijn voor de stad en de metropool. Die gebieden vervullen een onmisbare functie, niet alleen voor de verbetering van het leefklimaat, de luchtkwaliteit en de waterhuishouding, maar ook voor de bio­diversiteit, groene recreatie en de voedselproductie. Behoud van cultuurhistorische waarden en een gevarieerd totaalaanbod aan groen zijn daarnaast belangrijke aspecten.

Het doel van het ecologisch netwerk is om planten en dieren in de verstedelijkte Randstad zoveel mogelijk overlevingskansen te bieden. Dit kan door gebieden met elkaar te verbinden met groene wegen (bermen, slootkanten, oevers) en barrières zoals asfaltwegen en andere infrastructuur passeerbaar te maken voor dieren met bijvoorbeeld tunnels. De Amsterdamse ecologische structuur is een uitwerking van, aanvulling op en verfijning van het provinciale netwerk. Amsterdam voegt een aantal dwars- en parallelverbindingen toe om het geheel sterker te maken. Bijkomend voordeel is dat de stad zelf ook natuurrijker wordt. Goed zichtbare soorten als kikkers, vlinders, libellen, egels en konijnen vergroten de belevingswaarde van de stadse groengebieden aanzienlijk.

Het aspect natuur wordt nader toegelicht in Hoofdstuk 15 Natuur en Landschap.

Hoofdstuk 4 Het ruimtelijk kader     

4.1 Ruimtelijk-functionele aspecten     

Dit bestemmingsplan geeft een actueel planologisch kader voor de bestaande situatie. De gronden aan weerszijden van de Westrandweg worden gedeeltelijk nog agrarisch gebruikt. Deze gronden zijn nog in erfpacht uitgegeven als weidegrond. Daarnaast zijn als compensatiemaatregelen voor de Westrandweg delen omgevormd tot natuur.

4.2 Stedenbouwkundige aspecten     

De Osdorper Bovenpolder is een uitgeveende polder die zich kenmerkt door een open weidelandschap met een strokenverkaveling. De Osdorperweg is een historisch lint, waaraan in het verleden alleen maar boerderijen, arbeiders- en middenstandswoningen hebben gestaan. Deze panden stonden elk op een eigen kavel met daartussen vele doorzichten naar het achterland.

Ook het dorpje Oud-Osdorp, gelegen aan de knik van de weg, is als dorpskern duidelijk herkenbaar, omdat de panden daar direct aan de weg en veel dichter op elkaar staan. Hier staan ook vrij veel woonhuizen. Daarbuiten ligt de bebouwing verder naar achteren, achter een wegsloot en voorerf of tuin.

In de loop der jaren is er veel historische bebouwing verdwenen of verbouwd en is er veel nieuwbouw gekomen langs de Osdorperweg. Dit betreft woningen, bijgebouwen en allerlei bedrijvigheid, zoals autosloperijen, auto- en caravanhandels, hoveniersbedrijven, een benzinepomp en een tuincentrum. Op diverse plaatsen steekt de bebouwing en niet-agrarische bedrijvigheid diep de Osdorper Bovenpolder in.

Door de vele uitbreidingen in de loop der jaren is een uitermate divers bebouwingsbeeld ontstaan en is het oorspronkelijke bebouwingskarkater van het gebied erg geschaad.

Hoofdstuk 5 M.e.r. / (mer-beoordeling)splicht     

Dit bestemmingsplan is conserverend van aard en biedt geen ruimte voor nieuwe ontwikkelingen. Voor dit plan is geen beoordeling van mogelijke nadelige milieueffecten noodzakelijk.

Hoofdstuk 6 Verkeer en parkeren     

6.1 Algemeen     

In deze paragraaf wordt de verkeersstructuur in het gebied beschreven. Hierbij gaat het om zowel het auto- en fietsverkeer als het openbaar vervoer. Omdat dit bestemmingsplan conserverend van aard is hoeft niet te worden ingegaan op de gevolgen van het plan op de stedelijke infrastructuur.

6.2 Beleid en regelgeving     

6.2.1 Regionaal Verkeer & Vervoerplan     

Het Regionaal Verkeer & Vervoerplan (RVVP) uit 2004 is het beleidskader op het gebied van verkeer en vervoer van de Stadsregio Amsterdam. Het is richtinggevend voor de beleidsontwikkeling voor 10 jaar, voor de uitvoering van de exploitatie van het openbaar vervoer en de subsidieverlening op het gebied van infrastructuur en verkeersveiligheid. Dit RVVP is opgesteld binnen de ambities die de stadsregio-gemeenten gezamenlijk hebben geformuleerd. Deze ambities zijn: het creëren van een gezonde, gedifferentieerde economie met internationale concurrentiekracht, het bieden van een goed sociaal klimaat aan de inwoners en het zorgen voor een duurzame leefomgeving. De hoofdlijnen van beleid zijn samen te vatten in een aantal strategieën: een samenhangend netwerk, gebiedsgerichte aanpak, prijsbeleid, duidelijke keuzes voor leefbaarheid en veiligheid en een slagvaardige samenwerking en financiering. Een groot deel van de regionale OV-verbindingen voldoet nog niet aan de kwaliteitseisen voor snelheid, betrouwbaarheid en gemak. De strategie voor het openbaar vervoer is het selectief uitbreiden van het netwerk en het verbeteren van de exploitatie om middelen vrij te maken voor beter regionaal openbaar vervoer.

6.2.2 Regionale OV-Visie     

De OV-Visie 2010-2030 is samen met gemeenten van de Stadsregio Amsterdam, aangrenzende overheden, maatschappelijke organisaties (reizigersverenigingen) en vervoerbedrijven ontwikkeld en op 24 juni 2008 vastgesteld door de Regioraad. Het aanleggen van grootschalige infrastructuur vraagt een lange voorbereidingstijd. Daarom is een visie nodig voor de langere termijn. Op basis van de visie wordt ook een investeringsstrategie gemaakt. Met de visie kunnen juiste en  toekomst vaste keuzes worden gemaakt in de aanleg of aanpassingen van het OV-netwerk in de regio.

6.3 Verkeer     

6.3.1 Osdorperweg - Westrandweg     

De Osdorperweg is de gebiedsonsluitingsweg van de Osdorpse Bovenpolder. Op dit stuk van de Osdorperweg is de maximum snelheid 50 km/u. De weg is gelegen op een smalle veendijk waar de bebouwing op sommige plaatsen vlak langs de weg is gesitueerd. Daardoor is de breedte van de weg beperkt en is de weg ook niet geschikt voor zwaar vrachtverkeer. De weg is ook onderdeel van het Hoofdnet fiets. Voor de fiets zijn fietssuggestiestroken op de rijbaan aangebracht Over de weg loopt geen OV-verbinding. De Westrandweg maakt geen onderdeel van het plangebied, waardoor deze weg hier verder buiten beschouwing wordt gelaten.

6.4 Parkeren     

6.4.1 Nota Parkeernormen Auto     

Op 8 juni 2017 is de Nota Parkeernormen Auto vastgesteld door de gemeenteraad. In de Nota Parkeernormen Auto zijn de nieuwe parkeernormen voor auto's vastgesteld voor nieuwbouw en transformatieprojecten in de stad. De gemeente wil de stad bereikbaar en leefbaar houden met voldoende en aantrekkelijke openbare ruimte en meer ruimte voor de fietser en voetganger. Met de verwachte groei van de stad (woningen, kantoren etc.) is het noodzakelijk dat Amsterdam grenzen stelt aan het aantal geparkeerde auto's in de openbare ruimte.

In dit bestemmingsplan zijn twee bestaande woningen opgenomen. Deze woningen hebben parkeerruimte op het eigen erf.

6.4.2 Nota Parkeernormen Fiets en Scooter     

De nota parkeernormen fietsen en scooters is in dit plan enkel relevant voor de twee woningen. Bij deze woningen is voldoende ruimte op het eigen erf om te voorzien in de stallingsbehoefte voor fietsen en scooters.

Hoofdstuk 7 Geluid     

7.1 Algemeen     

Een van de grondslagen voor de ruimtelijke afweging is de Wet geluidhinder (Wgh). De Wet geluidhinder bevat geluidnormen en richtlijnen met betrekking tot de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai, industrielawaai en luchtvaartlawaai. Op grond van de Wet geluidhinder gelden zones rond geluidbronnen met een grote geluiduitstraling, zoals (spoor)wegen en industrieterreinen. De belangrijkste bestaande geluidzones bevinden zich langs bestaande wegen en spoorwegen, rond grote bestaande industrieterreinen en rondom bestaande luchtvaartterreinen.

7.2 Beleid en regelgeving     

7.2.1 Algemeen     

Op 5 juli 2006 is de Wijzigingswet van de Wet geluidhinder aangenomen (Staatsblad 350, Wet van 5 juli 2006, houdende wijziging Wgh, modernisering instrumentarium geluidbeleid, eerste fase). De artikelen van de nieuwe wet zijn in werking getreden per 1 januari 2007. In de Wgh zijn geluidsnormen voor toelaatbare equivalente geluidsniveaus opgenomen. De geluidsnormen gelden voor woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen gelegen binnen de geluidszone van een (spoor)weg of industrieterrein.

In de Wgh is aangegeven dat een akoestisch onderzoek moet worden verricht bij het voorbereiden van de vaststelling en/of herziening van een bestemmingsplan voor zover die geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op gronden behorende tot een zone als bedoeld in de Wgh. Wanneer een nieuw (of gewijzigd) bestemmingsplan het mogelijk maakt geluidsgevoelige bebouwing in de geluidszone van een industrieterrein of (spoor)weg te realiseren, is een akoestisch onderzoek noodzakelijk naar de geluidsbelasting van een industrieterrein of spoor(weg) op geluidsgevoelige bebouwing.

Indien de hoogste toelaatbare geluidsbelasting wordt overschreden, kan op grond van de Wgh een hogere waarde (ontheffing op de geluidsbelasting) worden verleend door het bevoegd gezag. Voorwaarde is dat het toepassen van maatregelen gericht op het terugbrengen van de geluidsbelasting onvoldoende doeltreffend zijn, of overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, verkeerskundige, landschappelijke of financiële aard een rol spelen. Het toepassen van maatregelen dient in volgorde van prioriteit gericht te zijn op bronmaatregelen (geluiddempers, aanpassing wielen/spoor, aanpassing wegverharding en/of aangepaste rijsnelheden) en overdrachtsmaatregelen (geluidsschermen/geluidswallen).

Wanneer sprake is van meerdere relevante geluidsbronnen, kan slechts een besluit hogere waarde worden vastgesteld voor zover de gecumuleerde geluidsbelasting niet leidt tot een onaanvaardbare geluidbelasting. Verder dient, in het geval van ontheffing op de geluidsbelasting, de binnenwaarde worden gewaarborgd door het eventueel toepassen van gevelmaatregelen.

7.2.1.1 Wegverkeersgeluid     

Op grond van artikel 74 van de Wet geluidhinder bevinden zich van rechtswege langs alle wegen geluidzones waarbinnen de geluidbelasting vanwege de weg aan het gestelde in de Wet dient te worden getoetst. Dit geldt niet voor wegen:

  • die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied of;
  • waarvoor een maximumsnelheid van 30 km per uur geldt.

De breedte van de geluidzone is afhankelijk van het aantal rijstroken.

Tabel Breedte van geluidzones langs autowegen in stedelijk gebied

Aantal rijstroken Geluidzones stedelijk gebied Geluidszones buitenstedelijk gebied a
Weg met één of twee rijstroken 200 meter 250 meter
Weg met drie of meer rijstroken 350 meter nvt
Weg met drie of vier rijstroken nvt 400 meter
Weg met vijf of meer rijstroken nvt 600 meter

Bron: artikel 74 Wet geluidhinder

a buitenstedelijk gebied: gebied buiten de bebouwde kom alsmede, voor de toepassing van de hoofdstukken VI (zones langs wegen) en VII (zones langs spoorwegen) voor zover het betreft een autoweg of autosnelweg als bedoeld in het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, het gebied binnen de bebouwde kom, voor zover liggend binnen de zone langs die autoweg of autosnelweg.

In artikel 76 van de Wet geluidhinder is geregeld dat bij vaststelling of herziening van een bestemmingsplan de wettelijke voorkeursgrenswaarden (hoogste toelaatbare geluidsbelasting) in acht moeten worden genomen van de artikelen 82 (bij nieuwbouw) en 100 (in geval het bestemmingsplan voorziet in een reconstructie van een weg) van de Wet geluidhinder.

Indien de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden kan nieuwbouw van geluidsgevoelige bestemmingen worden gerealiseerd indien de waarde niet hoger is dan de maximaal toelaatbare hogere waarde dan de voorkeursgrenswaarde, en mits deze hogere waarde kan worden verleend.

Naast bovengenoemde buitenwaarden zijn er in de Wet geluidhinder tevens maxima gesteld aan binnenwaarden. Toetsing daaraan vindt plaats in het kader van de aanvraag om een omgevingsvergunning, activiteit bouwen.

7.2.1.2 Spoorweggeluid     

Op grond van artikel 106b van de Wet geluidhinder bevinden zich van rechtswege langs alle spoorwegen geluidzones waarbinnen de geluidbelasting vanwege de spoorweg aan het gestelde in de Wet dient te worden getoetst.

7.2.1.3 Industriegeluid     

Op grond van de Wet geluidhinder moet een geluidzone worden vastgesteld rond industrieterreinen waar inrichtingen zijn gevestigd die "in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken". Dit zijn inrichtingen als aangewezen in bijlage I, onderdeel D van het Besluit omgevingsrecht (Stb. 2010, nr. 143) , de zogenaamde "grote lawaaimakers". Dergelijke inrichtingen worden geacht zoveel lawaai te (kunnen) veroorzaken, dat de wijde omgeving ervan zeer zwaar belast wordt.

7.3 Beoordeling geluidaspect     

7.3.1 Wegverkeerslawaai     

7.3.1.1 Vaststelling hogere grenswaarden Wet geluidhinder bij Tracé-besluit     

De twee woningen in het plangebied liggen binnen de geluidzone van de rijksweg Westrandweg. De woningen zijn meegenomen in het geluidsonderzoek ten behoeve van het Tracébesluit Westrandweg van 13 maart 2008. Bij het tracébesluit zijn voor de woningen aan de Osdorperweg 826 en 828 hogere waarden vastgesteld. Het geluidsonderzoek bij het tracébesluit is bij deze toelichting gevoegd (Bijlage 1 Akoestisch onderzoek TB Westrandweg)

De vastgestelde waarden zijn in dB(A) vastgesteld.

Adres: Gevel: Hoogte (m) Grenswaarde dB(A) Hogere waarde dB(A)
Osdorperweg 826 Zuid 1.5 50 n.v.t.
4.5 50 52
7.5 50 57
Osdorperweg 826 West 1.5 50 n.v.t.
4.5 50 54
7.5 50 59
Osdorperweg 826 Zuid 1.5 50 n.v.t.
4.5 50 52
7.5 50 57

7.3.2 Spoorweglawaai     

Het plangebied ligt niet binnen de geluidzone van een spoorweg. Het voorliggende bestemmingsplan voorziet niet in de aanleg van nieuwe spoorwegen, een akoestisch onderzoek is derhalve niet noodzakelijk.

7.3.3 Industrielawaai     

De woningen Osdorperweg 826 en 828 liggen buiten de invloedssfeer van het gezoneerde industrieterrein Westpoort. Binnen deze geluidzone mogen alleen geluidgevoelige objecten worden opgericht indien wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde dan wel een hogere grenswaarde als bedoeld in de Wet geluidhinder. Voorliggend bestemmingsplan bestemd de huidige situatie, hierin zijn geen geluidgevoelige objecten gelegen.

7.4 Conclusie     

Voor de twee woningen aan de Osdorperweg 826 en 828 zijn hogere waarden vastgesteld in verband met het geluid van de Westrandweg. Deze zijn reeds ten behoeve van het tracébesluit voor de Westrandweg vastgesteld. Voor dit conserverende bestemmingsplan hoeft geen aanvullend onderzoek te worden verricht.

Hoofdstuk 8 Luchtkwaliteit     

8.1 Algemeen     

In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient bij het opstellen van een bestemmingsplan uit oogpunt van de bescherming van de volksgezondheid rekening te worden gehouden met luchtkwaliteit. Vanuit een oogpunt van goede ruimtelijke ordening kunnen belemmeringen bestaan om een project te realiseren op een locatie waar de luchtkwaliteit slecht is. Ook een verslechtering van de luchtkwaliteit op bestaande locaties kan bezwaarlijk zijn.

8.2 Beleid en regelgeving     

8.2.1 Wet milieubeheer (Wet luchtkwaliteit)     

Op 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden. Ingevolge de wet is een specifiek op luchtkwaliteit betrekking hebbende titel 5.2 in de Wet milieubeheer (hierna: Wm) opgenomen.

De kern van de wet wordt gevormd door een programmatische aanpak om de grenswaarden zo snel als redelijkerwijs mogelijk is, te halen en door de introductie van het begrip 'in betekenende mate'.

Op basis van de programmatische aanpak zijn per 1 augustus 2009 de Wet van 12 maart 2009 tot Wijziging van de Wet milieubeheer (implementatie en derogatie luchtkwaliteitseisen) en het Besluit derogatie in werking getreden en is de Regeling beoordeling luchtkwaliteit gewijzigd.

Ingevolge artikel 5.16, eerste lid, van de Wet milieubeheer kan de bevoegdheid tot het vaststellen van een bestemmingsplan, waarvan de uitoefening of toepassing gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit, worden uitgeoefend indien (samengevat) aannemelijk is gemaakt dat:

  1. deze uitoefening niet leidt tot het overschrijden of waarschijnlijk overschrijden, van een in bijlage 2 van de wet opgenomen grenswaarde;
  2. de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof als gevolg van die uitoefening of toepassing per saldo verbetert of tenminste gelijk blijft, of
  3. bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, door een met die uitoefening of toepassing samenhangende maatregel of een door die uitoefening of toepassing optredend effect, de luchtkwaliteit per saldo verbetert;
  4. deze uitoefening niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie in de buitenlucht van een stof waarvoor in bijlage 2 een grenswaarde is opgenomen;
  5. deze uitoefening is genoemd of beschreven in, dan wel betrekking heeft op, een ontwikkeling of voorgenomen besluit welke is genoemd of beschreven in, dan wel past binnen of in elk geval niet in strijd is vastgesteld programma (NSL).

In het conserverend bestemmingsplan is geen sprake van één van bovengenoemde ontwikkelingen.

8.2.2 Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL)     

Ingevolge (artikel 5.16, eerste lid, aanhef en onder d, van) de Wet milieubeheer kan een bestemmingsplan worden vastgesteld hetzij indien een uitoefening dan wel toepassing is genoemd of beschreven in, dan wel betrekking heeft op, een ontwikkeling of voorgenomen besluit welke is genoemd of beschreven in, dan wel past binnen of in elk geval niet in strijd is met een op grond van artikel 5.12, eerste lid, of artikel 5.13, eerste lid, vastgesteld programma.

Het NSL is 1 augustus 2009 in werking getreden. Nu het NSL van kracht is, hoeven de hierin opgenomen IBM-projecten niet meer aan de grenswaarden te worden getoetst. In plaats daarvan vindt de zogenaamde “programma-toetsing” plaats. Daarbij gaat het erom of een project is genoemd of beschreven, dan wel past binnen of niet in strijd is met het NSL.

Een dergelijk project is niet voorzien in het plangebied.

8.2.3 Besluit gevoelige bestemmingen     

De AMvB is in januari 2009 in werking getreden. Met deze AMvB wordt beoogd de realisering van scholen en andere gevoelige bestemmingen in de nabijheid van drukke (snel)wegen tegen te gaan als op de locatie in kwestie sprake is van een (dreigende) overschrijding van de Europese normen voor luchtkwaliteit.

Deze AMvB vormt een aanvulling op het beginsel van een goede ruimtelijke ordening zoals verankerd in de Wet ruimtelijke ordening. De AMvB heeft niet tot doel om op voorhand elk risico af te dekken, maar om de meest nijpende situaties via een dwingende regeling te voorkomen.

Tot de gevoelige bestemmingen behoren: scholen (voor onderwijs aan minderjarigen), kinderopvang, bejaarden-, verzorgings- en verpleegtehuizen. Achtergrond hiervan is dat de AMvB is gericht op functies die specifiek bedoeld zijn voor groepen mensen die extra gevoelig zijn voor verontreinigende stoffen, zijnde kinderen, ouderen en zieken.

Als een bestuursorgaan voornemens is een besluit te nemen over een gevoelige bestemming op een locatie binnen 300 meter vanaf de rand van rijkswegen (snelwegen en autowegen in beheer bij het rijk) of binnen 50 meter vanaf de rand van provinciale wegen (autowegen en overige wegen in beheer bij de provincie), dan moet het bestuursorgaan onderzoeken of op die locatie sprake is van een daadwerkelijke of een dreigende overschrijding van de grenswaarden voor zwevende deeltjes (fijn stof; PM10 ) en/of voor stikstofdioxide (NO2 ). Ook tijdens de zogenoemde derogatieperiode blijven voor de toepassing van deze AMvB de oorspronkelijke (dus niet tijdelijk verhoogde) grenswaarden gelden van 40 µg/m3 jaargemiddeld voor PM10 en voor NO2 en 50 µg/m3 etmaalgemiddeld met maximaal 35 overschrijdingsdagen per jaar voor PM10.

Blijkt uit het onderzoek dat sprake is van zo'n (dreigende) overschrijding, dan mag ter plekke geen gevoelige bestemming worden gevestigd, ongeacht of het gaat om nieuwbouw ten behoeve van die gevoelige bestemming of om functiewijziging van een bestaand gebouw.

Eenmalig kan een beperkte uitbreiding van een bestaande gevoelige bestemming worden toegestaan die leidt tot een toename van maximaal 10% van het aantal personen dat ter plekke verblijft; hierbij is niet het feitelijk aantal verblijvende personen doorslaggevend, maar het aantal personen dat rechtens ter plaatse mag verblijven. Gezien de aanzienlijke afstand van het plangebied tot rijks- en provinciale wegen, ruimschoots meer dan 300 meter is een expliciete toets aan normen uit de AMvB niet noodzakelijk.

In het plangebied komen geen gevoelige bestemmingen luchtkwaliteit voor.

8.2.4 Richtlijn gevoelige bestemmingen Amsterdam     

Deze richtlijn, op 5 januari 2010 vastgesteld door het College van Burgemeester en Wethouders, is een uitwerking van een amendement dat de gemeenteraad op 1 maart 2006 heeft aangenomen bij de behandeling van het Actieplan Luchtkwaliteit Amsterdam. Het amendement houdt in dat “geen voorzieningen voor gevoelige groepen in nabijheid van plekken waar veel verkeer is” wordt vervangen door: “in het ruimtelijk ordeningsbeleid er meer rekening gehouden wordt dat voorzieningen voor gevoelige groepen niet in de directe nabijheid van grote verkeersaders worden geplaatst, of dat het beschermen van de volksgezondheid vormt een belangrijk uitgangspunt van het Nederlandse en Amsterdamse luchtkwaliteitsbeleid. De gemeente wil ook in relatie tot ruimtelijke planvorming in de omgeving van het eigen wegennet zorgvuldig met deze groepen omgaan er maatregelen worden getroffen om de gevoelige groepen beter te beschermen dan nu doorgaans het geval is” (Amendement C - Gemeenteblad afd. 1, nr. 148).

Uitgangspunten zijn dat:

  1. binnen de zone van 300 meter gemeten van de rand van een snelweg en 50 meter gemeten van de rand van een provinciale weg, geen gevoelige bestemmingen worden geprojecteerd;
  2. bij stedelijke wegen met meer dan 10.000 mvt per etmaal binnen een afstand van 50 meter gemeten van de rand van de weg geen gevoelige bestemmingen in de eerstelijnsbebouwing worden geprojecteerd.

Van de onder 1 en 2 genoemde uitgangspunten kan gemotiveerd worden afgeweken indien (bijzondere) omstandigheden en belangen hiertoe aanleiding geven. Indien men vanuit projecten gevoelige bestemmingen langs drukke wegen wil realiseren, dan is een advies van de GGD, afdeling Milieu en Gezondheid nodig. Daarbij is van belang dat de aan de luchtkwaliteit gerelateerde gezondheidsaspecten worden beschouwd in relatie tot alle overige spelende belangen.

Voor de omschrijving van een gevoelige bestemming wordt aangesloten bij het (landelijke) Besluit gevoelige bestemmingen luchtkwaliteit, namelijk: gebouwen geheel of gedeeltelijk bestemd of in gebruik ten behoeve van basisonderwijs, voortgezet onderwijs of overig onderwijs aan minderjarige, kinderopvang, verzorgingstehuis, verpleegtehuis of bejaardentehuis.

De richtlijn heeft, evenals bij het landelijke Besluit gevoelige bestemmingen alleen betrekking op nieuwe situaties en bij een uitbreiding van een bestaande gevoelige bestemming, indien de toename eenmalig ten hoogste 10% van het aantal daar reeds verblijvende personen bedraagt.

In het plangebied komen geen gevoelige bestemmingen luchtkwaliteit voor. Het bestemmingsplan voorziet ook niet in een uitbreiding van de reeds bestaande wegen in het plangebied.

8.3 Resultaten onderzoeken     

In dit plan worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Het gebied is voor het Tracébesluit Westrandweg (2008) onderzocht. Langs het tracé nam de concentratie NO2 en fijnstof weliswaar toe door de aanleg van de Westrandweg maar deze bleven onder de norm.

8.4 Conclusie     

In het voorliggende bestemmingsplan worden geen ontwikkelingen voorzien die nadelige gevolgen voor de luchtkwaliteit inhouden.

Hoofdstuk 9 Bodem     

9.1 Algemeen     

Bij het toekennen van (gevoelige) bestemmingen aan gronden is het van belang om te weten wat de kwaliteit van de bodem is. In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet voorkomen worden dat gevoelige bestemmingen op verontreinigde gronden worden gerealiseerd. Ook op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en de Bouwverordening is het verboden te bouwen op verontreinigde grond. Daarom moet voorafgaand aan de vaststelling van het bestemmingsplan onderzoek worden gedaan naar de bodemkwaliteit in het plangebied. Bij een geconstateerde verontreiniging moet in verband met de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan tevens in kaart worden gebracht welke saneringsmaatregelen nodig zijn om het beoogde gebruik van de gronden te kunnen realiseren.

Het bestemmingsplan maakt geen nieuw gebruik mogelijk. Uitsluitend de bestaande situatie wordt opnieuw vastgelegd. Voor deze bestaande functies is in het verleden onderzoek naar de kwaliteit van de bodem uitgevoerd. Bodemonderzoek voor deze bestaande situaties is daarom in het kader van dit bestemmingsplan niet aan de orde.

Bij eventuele toekomstige uitbreidingen of herontwikkelingen van bestaande functies zal bij de aanvraag omgevingsvergunning een bodemonderzoek moeten worden overlegd, waaruit blijkt dat de bodem geschikt is voor het beoogde doel. De Bouwverordening waarborgt de uitvoering van dat bodemonderzoek op dat moment.

9.2 Beleid en regelgeving     

9.2.1 Wet bodembescherming     

De bescherming van de bodem wordt wettelijk o.a. geregeld in de Wet bodembescherming (Wbb). De Wbb is een zogenaamde raamwet, wat betekent dat de kaders worden aangegeven maar dat de uitwerking daarvan geregeld is in verschillende besluiten en circulaires (o.a. Besluit bodemkwaliteit, Besluit Uniforme Saneringen en Circulaire bodemsanering 2009). De Wbb stelt in het bijzonder regels ter voorkoming van bodemverontreiniging en sanering van ontstane verontreiniging.

De Wbb heeft betrekking op landbodems; waterbodems vallen onder de Waterwet. In de Wbb maakt grondwater wel onderdeel uit van de bodem.

De wet bestaat uit een tweetal regelingen:

  1. Een regeling voor de bescherming van de bodem, met daarin opgenomen de zorgplicht;
  2. Een regeling voor de aanpak van overige bodemverontreiniging op land.

9.2.2 Nota Bodembeheer     

De gemeenteraad heeft op 4 april 2012 de Nota Bodembeheer en de bodemkwaliteitskaart van Amsterdam vastgesteld. Het Besluit bodemkwaliteit geeft gemeenten de vrijheid eigen normen op te stellen voor toepassen van grond binnen de eigen gemeente, het zogenaamde gebiedsspecifieke beleid. Dat is met genoemde nota voor Amsterdam ingevuld. Deze eigen normen (de lokale maximale waarden) waarborgen het stand-still principe binnen Amsterdam, het uitgangspunt waarbij de kwaliteit van de bodem binnen de gemeentegrenzen niet verslechtert.

Bij de keuze van de lokale normen is rekening gehouden met het daadwerkelijk gebruik van de bodem, de gemiddelde gehalten in een gebied en mogelijke blootstelling aan verontreiniging. Voor elke stof is de gekozen lokale maximale waarde afhankelijk van de bodemfunctie. Hoe gevoeliger de functie, hoe strenger de norm. Wat schoon is moet schoon blijven. In het gebiedsspecifieke kader kan een op de functie gerichte norm beschermen waar dat nodig is, maar ook verruimen waar dat verantwoord is. Omdat er ruimte blijft om bij stedelijke vernieuwing gemotiveerd de afweging te maken tussen gezondheidsrisico’s en maatschappelijke belangen is lokaal maatwerk mogelijk. Amsterdam maakt op deze manier optimaal gebruik van de beleidsvrijheid vanuit de wettelijke kaders. De Amsterdamse maximale waarden gelden niet voor de naoorlogse wijken van Amsterdam en het havengebied Westpoort. De grond in dit gebied (bijna 50% van Amsterdam) is schoon en geschikt om overal zonder onderzoek te hergebruiken.

Uit het oogpunt van efficiency en eenduidigheid in onderhoud en beheer is één bodemkwaliteitskaart opgesteld voor heel Amsterdam (bestaande uit meerdere deelkaarten). De kaart vormt de technisch inhoudelijke onderbouwing voor het nieuwe Amsterdamse bodembeleid.

9.3 Toetsting     

Aangezien dit bestemmingsplan uitsluitend de huidige situatie bestemd, en er voor deze locaties in het verleden onderzoek naar de kwaliteit van de bodem is uitgevoerd, is er geen bodemonderzoek uitgevoerd. Voor het deelgebied Osdorperweg-Westrandweg is door de Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied (ODNZKG) een archiefonderzoek uitgevoerd naar het mogelijke gevolg van vroegere activiteiten voor de milieuhygiënische bodemkwalteit (d.d. 8 januari 2018, zie Bijlage 2)

Bodemkwaliteitskaart

Voor de gemeente Amsterdam is een bodemkwaliteitskaart opgesteld. Op deze kaart is de bodemkwaliteit van de diepe lagen, de toplaag en het oorspronkelijke maaiveld weergegeven. De kaart is te vinden via http://maps.amsterdam.nl/bodemkwaliteit/. Zie voor uitsneden ter hoogte van het plangebied de afbeeldingen 9.1 en 9.2

De deelgebieden van voorliggend bestemmingsplan liggen deels in zone 1 (schone grond), deels in zone 2 en deels in zone 3. Grond uit zone 2 mag bij grondverzet vrij worden toegepast in zone 2 t/m 6. Grond uit zone 3 mag bij grondverzet vrij worden toegepast in zone 2 en zone 3. Wel bestaat er de kans dat grond uit zone 3 een aantal interventiewaarden overschrijdt en er dus sterk verontreinigde grond wordt toegepast, wat een humaan risico oplevert bij de functies 'wonen met tuin/binnenstedelijk wonen', 'plaatsen waar kinderen spelen', 'landbouw' en 'moestuin/volkstuin'. Bij toepassing van grond uit zone 3 dient de partij grond dan ook onderzocht te worden en getoetst te worden aan de Lokale Maximale Waarden voor de betreffende bodemfunctie.

Het is wettelijk geregeld dat nieuwbouw pas kan plaatsvinden als de bodem geschikt is (of geschikt is gemaakt) voor het beoogde doel. Om deze reden dient bij iedere nieuwbouwactiviteit de bodemkwaliteit door middel van onderzoek (conform NEN5740) in beeld te worden gebracht. Het onderzoek mag niet meer dan vijf jaar oud zijn. Als blijkt uit het onderzoek dat de bodem niet geschikt is dan zal voor aanvang van de werkzaamheden een sanering moeten worden uitgevoerd, om de bodem wel geschikt te maken.

Archiefonderzoek Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied

De Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied heeft een archiefonderzoek uitgevoerd naar het mogelijke gevolg van vroegere activiteiten voor de milieuhygiënische bodemkkwaliteit in dit deelgebied (d.d. 12 januari 2018, zie Bijlage 2).

Uitgezonderd de deellocaties waar potentieel verdachte activiteiten hebben plaatsgevonden (tanks, bedrijfsactiviteiten, eerder aangetroffen verontreinigingen) is het onderzochte gebied niet verdacht.

Voor het onverdachte gebied geldt dat, als er handelingen in de bodem worden verricht (zoals ontgravingen) er een ontheffing van de onderzoeksplicht verstrekt kan worden op basis van dit archiefonderzoek. Ook in het kader van een aanvraag omgevingsvergunning is een ontheffing van de onderzoeksplicht mogelijk, zie hiervoor paragraaf 4.6 van de Nota Bodembeheer.

Voor het potentieel verdachte gebied geldt dat, als er handelingen in de bodem worden verricht (zoals ontgravingen), er een oriënterend bodemonderzoek (OO) moet worden uitgevoerd dat voldoet aan de ARVO, 2011. Hierin wordt, naast het standaard analysepakket, op alle stoffen onderzocht die op basis van de historische gegevens kunnen worden verwacht.

Als tijdens het uitvoeren van bodemonderzoek of werkzaamheden in de bodem een bodemverontreiniging wordt waargenomen anders dan beschreven in dit rapport, moet de onderzoeksstrategie of de vrijstelling hiervan opnieuw worden beoordeeld.

9.4 Conclusie     

Het bestemmingsplan legt de bestaande situatie vast. Bodemonderzoek is voor de bestaande situatie in het kader van het voorliggende bestemmingsplan niet aan de orde.

Bij eventuele toekomstige kleinschalige ontwikkelingen bodemonderzoek moet een onderzoek worden overlegd, waaruit blijkt dat de bodem geschikt is voor het beoogde doel. De bouwverordening waarborgt de uitvoering van dat bodemonderzoek op dat moment.

De kwaliteit van de bodem vormt geen belemmering voor het huidige gebruik. Bij wijziging van het gebruik van de grond dient de bodemkwaliteit onderzocht te worden om beiden op elkaar af te stemmen.

Hoofdstuk 10 Cultuurhistorie en archeologie     

10.1 Algemeen     

De hoofdstructuur van het plangebied is gebaseerd op het ontginnings- of hoofdlint van de Osdorperweg. Het lint vormt sindsdien de hoofdontsluiting van de polders in Landelijk Nieuw-West. Daarnaast heeft zij vanwege hun hoge ligging een functie als waterkering.

Het groen wordt gevormd door het agrarisch landschap. Deze landschappen hebben een open en planmatig karakter. Deze openheid vormt één van de belangrijkste waarden van deze landschappen samen met de oorspronkelijke verkavelingsstructuur. Kenmerkend voor de bebouwing is dat deze overwegend vrijstaand is en een sterk individueel en uniek karakter heeft. Ieder pand heeft in principe een eigen verschijningsvorm, bouwhoogte, breedte en lengte. Tussen de bebouwing is het achterliggende gebied in principe zichtbaar. In meer landelijke boerderijlinten wordt deze ruimte gevormd door tuinen, erven, akkers of weilanden.

Het plangebied wordt doorkruist door de Westrandweg (A5). Evenwijdig aan deze weg zijn nieuwe natuurverbindingen en -gebieden aangelegd in het kader van de Groene AS. De Groene AS vormt de provinciale, ecologische verbinding tussen Amstelland en Spaarnwoude.

10.2 Beleid en regelgeving     

10.2.1 Erfgoedwet     

De Erfgoedwet heeft de Monumentenwet 1988 vervangen als het gaat om gebouwde monumenten en archeologie. Daarnaast gaat de Erfgoedwet ook over roerend erfgoed. Onderdelen van de Monumentenwet die de fysieke leefomgeving betreffen, zoals vergunningen, gaan naar de Omgevingswet die waarschijnlijk in 2021 van kracht wordt.

De Erfgoedwet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. In de Erfgoedwet is vastgelegd hoe met ons erfgoed wordt omgegaan, wie welke verantwoordelijkheden daarbij heeft en hoe het toezicht daarop wordt uitgeoefend. Het beschermingsniveau zoals die in de oude wetten en regelingen golden blijven gehandhaafd.

De wet is op 1 juli 2016 ingegaan.

Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.

Het betreft:

  • vergunningen tot wijziging, sloop of verwijdering van rijksmonumenten;
  • verordeningen, bestemmingsplannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie;
  • bescherming van stads- en dorpsgezichten.

10.2.2 Archeologiebeleid Amsterdam     

De gemeente Amsterdam vindt het belangrijk dat archeologie vroegtijdig in ruimtelijke ordeningsprocessen wordt geïntegreerd. Hiermee worden twee doelen gediend. Ten eerste een efficiënte voortgang en kostenbeheersing van bouwprocessen en ten tweede een kwalitatief goed en stadsbreed uniform beheer van het archeologische erfgoed. Op basis van de resultaten uit het archeologisch bureauonderzoek wordt bepaald of in het bestemmingsplan regels met betrekking tot archeologie moeten worden opgenomen.



De bescherming van (verwachte) archeologische waarden in een bestemmingsplan wordt geregeld met een omgevingsgunning als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Aan een omgevingsvergunning zijn bouwregels verbonden: die bepalen dat in het belang van de archeologische monumentenzorg de aanvrager van een omgevingsvergunning een archeologisch rapport met selectiebesluit dient te overleggen. Daarnaast kan in het bestemmingsplan worden opgenomen dat een omgevingsvergunning moet worden aangevraagd voor het uitvoeren van aanlegwerkzaamheden.



Aan een omgevingsvergunning kunnen voorschriften worden verbonden. Dit houdt in dat aan de vergunning de verplichting wordt gekoppeld om technische maatregelen tot behoud te treffen, om de archeologische resten op te graven of om de werkzaamheden te laten begeleiden door een archeoloog. De bouwregels en de omgevingsvergunning voor aanlegwerkzaamheden bevatten daarnaast uitzonderingen die duidelijk maken in welke gevallen archeologisch onderzoek niet nodig is. In Amsterdam gelden elf beleidsvarianten, zoals de uitzondering van archeologisch onderzoek bij bodemingrepen kleiner dan 10.000 m2 of ondieper dan de 19de- of 20ste-eeuwse ophogingen.

10.2.3 Erfgoedverordening Amsterdam     

De Erfgoedverordening Amsterdam is vastgesteld door de Gemeenteraad op 16 december 2015. De Erfgoedverordening beschermt de boven- en ondergrondse cultuurhistorische waarden van de gemeente Amsterdam en regelt de volgende onderwerpen:

  • aanwijzing van monumenten tot gemeentelijk monument
  • aanwijzing van stads- en dorpsgezichten tot gemeentelijke stads- en dorpsgezichten
  • een vergunningenstelsel voor aanpassingen aan gemeentelijke en beschermde (rijks)monumenten
  • de inschakeling van de Commissie Welstand en Monumenten als adviesorgaan voor de aanwijzing tot gemeentelijk en beschermd (rijks)monument en gemeentelijk stads- of dorpsgezicht en de verlening van een vergunning voor gemeentelijke en (rijks)monumenten;
  • het regelen van bovengrondse cultuurhistorische waarden in bestemmingsplannen
  • eisen die worden gesteld aan cultuurhistorisch onderzoek en archeologisch onderzoek
  • het regelen van betreding van terreinen in het belang van archeologisch onderzoek in het kader van een bestemmingsplan of een projectbesluit.

10.2.4 Nota cultuurhistorie Nieuw-West     

De Nota Cultuurhistorie is op 26 juni 2013 door de stadsdeelraad vastgesteld. De doelstelling van de Nota Cultuurhistorie Nieuw-West is om de hooggewaardeerde architectonische objecten en stedenbouwkundige structuren van de Westelijke Tuinsteden te beschermen zonder daarbij de stedelijke ontwikkeling en de stedelijke vernieuwing in het bijzonder op slot te zetten. De nota bevat richtlijnen hoe om te gaan met cultuurhistorische waarden bij ruimtelijke ontwikkelingen. Om ervoor te zorgen dat in het verleden vastgesteld stadsdeelbeleid voor behoud en bescherming van erfgoed met het intrekken van de voormalige stadsdeelverordeningen niet verloren gaat, is de Nota Cultuurhistorie met het vaststellen van de Erfgoedverordening Amsterdam op 16 december 2015 opnieuw bekrachtigd.

10.3 Waardering     

10.3.1 Waardering cultuurhistorie     

In de Nota Cultuurhistorie Nieuw-West is de Cultuurhistorische Waarderingkaart Nieuw-West opgenomen die de basis vormt voor het erfgoedbeleid binnen Amsterdam Nieuw-West. Deze kaart is gebaseerd op:

  • 'Waarderingskaarten AUP-gebieden 2013'
  • Ordekaart uit de "Cultuurhistorische Verkenning 2007, Dorpskern Sloten en Osdorperweg".
  • Ordekaart uit de Welstandsnota Slotervaart (2004).

Deze waarderingen zijn vertaald naar richtlijnen op object- en buurtniveau. De objecten met de hoogste waardering zijn op de kaart weergegeven. Het gaat hierbij om de categorieën Orde 1 en 2 voor Pre-AUP gebieden. In het plangebied bevindt zich geen bebouwing dat gewaardeerd is als Orde 1 of 2.

De objectwaarderingen zijn geaggregeerd naar buurtniveau. Voor de Pre-AUP-periode wordt hierin onderscheid gemaakt in gebieden van het type 'Pre-AUP Uitzonderlijk' en 'Pre-AUP-Standaard'. Het plangebied behoort tot het type 'Pre-AUP Standaard'. De richtlijnen voor 'Pre-AUP Standaard' zijn als volgt:

Bebouwing:

  • Bebouwing heeft een individueel karakter;
  • Nieuwbouw situeren in samenhang met de historische verkavelingsrichting;
  • Behoud bestaande doorzichten vanaf wegen naar achterland;
  • Bebouwing blijft minimaal twee meter uit de oeverlijn;
  • Ruimte tussen huizen in Oud-Osdorp handhaven;
  • Binnen de dorpskern Oud-Osdorp de rooilijn handhaven;
  • Bouwplannen voldoen aan de welstandsnota De Schoonheid van Amsterdam 2013.

Netwerken:

  • Groene, blauwe en grijze Raamwerk blijft in stand;
  • Bestaande slotenpatroon blijft in hoofdlijnen gehandhaafd;
  • Verkavelingsrichting is leidend bij nieuwe ontwikkelingen;
  • Hoogteverschillen (o.a. kades, dijken, polders) blijven zo veel mogelijk in tact;
  • Behoud van groene oevers van de sloten, een houten beschoeiing kan wel;
  • Aandacht voor boombeplanting rondom (nieuw aan te leggen) grootschalige bedrijfsgebouwen of -terreinen;
  • Nog bestaande bruggen worden niet door een dam vervangen; aanleg brug heeft voorkeur;
  • Kavels mogen niet geheel verstenen (bebouwing en verharding); vóór de voorgevelrooilijn dient minimaal 50% van het erf groen te blijven;
  • Inheemse, historisch voorkomende boomsoorten toepassen.

Het plangebied kent geen Rijksmonumenten of gemeentelijke monumenten.

10.3.2 Waardering archeologie     

Ten behoeve van dit bestemmingsplan is een bureauonderzoek (quickscan) uitgevoerd naar de aanwezigheid van archeologische waarden (Bijlage 3 Beleidskader Archeologie). Voor het grootste deel van het terrein geldt een negatieve verwachting, vanwege diepgaande bodemroerende werkzaamheden bij turfwinning en de aanleg van de Ookmeerweg in de 20ste eeuw. Een uitzondering hierop is een 75-meter zone langs de Osdorperweg, waar geconcentreerde bewoningssporen kunnen voorkomen daterend vanaf de late middeleeuwen.

De verwachting voor het bestemmingsplangebied is omgezet naar beleidsregels ten aanzien van het behoud van archeologische waarden. Voor de zone langs de Osdorperweg geldt beleidscategorie 3 (uitzondering van de archeologische onderzoeksplicht bij ingrepen kleiner dan 100 m2 of minder diep dan 0,5). Voor het overig deel van het plangebied geldt beleidscategorie 11 (vrijstelling van archeologisch onderzoek bij alle bodemingrepen).

Hiernaast geldt voor het gehele plangebied de wettelijke meldingsplicht. Indien tijdens de uitvoering van werkzaamheden vondsten worden gedaan, waarvan redelijkerwijs kan worden vermoed dat deze van archeologische waarde zijn, wordt dit aan Monumenten en Archeologie gemeld zodat in overleg met de opdrachtgever maatregelen getroffen worden tot documentatie en berging van de vondsten.

10.4 Conclusie     

10.4.1 Cultuurhistorie     

Het plangebied behoort tot het beschermingsregime 'Pre-AUP Standaard' volgens de Cultuurhistorische Waarderingkaart Amsterdam Nieuw-West. Voor dit regime zijn richtlijnen opgenomen voor de bebouwing en netwerken. Aangezien het een conserverend bestemmingsplan betreft, zijn de richtlijnen hier niet van toepassing. Het plangebied kent verder geen Rijksmonumenten of gemeentelijke monumenten.

10.4.2 Archeologie     

Voor de zone langs de Osdorperweg geldt een hoge verwachting en beleidscategorie 3. Voor het overig deel van het plangebied geldt een negatieve verwachting en vrijstelling van archeologisch onderzoek bij alle bodemingrepen. Daarnaast geldt voor het gehele plangebied conform de Erfgoedwet een vondstmeldingsplicht. Voor het gebied met beleidscategorie 3 is een dubbelbestemming opgenomen.

Hoofdstuk 11 Duurzaamheid     

11.1 Algemeen     

Het aspect duurzaamheid speelt de laatste jaren steeds meer een rol bij gebiedsontwikkelingen. Dit begint al bij het formuleren van het kader en de ambities voor een plangebied. Een bestemmingsplan kan ten aanzien van het aspect duurzaamheid alleen datgene regelen wat een direct verband houdt met de bestemming die aan de gronden wordt toegekend. De planregels moeten rechtstreeks betrekking hebben op het ruimtebeslag van de gronden zelf of effect hebben op het ruimtegebruik van nabijgelegen gronden.

11.2 Beleid en regelgeving     

11.2.1 Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie     

De Provincie Noord-Holland wil zoveel mogelijk bijdragen aan de afname van de oorzaken van klimaatverandering. Daarom wil de Provincie het energieverbruik in samenwerking met gemeenten in het stedelijk gebied, op bedrijventerreinen en in de glastuinbouw zoveel mogelijk beperken en de resterende vraag met duurzame energie invullen. De toepassing van duurzame energie in de gebouwde omgeving moet worden vergroot.

Artikel 33 ("Energie en duurzaam bouwen") van de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie (die op 1 november 2010 in werking is getreden) bepaalt dat bestemmingsplannen voor woningbouw, renovatie (herstructurering), bedrijventerreinen en kantoorlocaties en glastuinbouw dienen te beschrijven op welke wijze invulling wordt gegeven aan energiebesparing en inzet van duurzame energie, waaronder mede wordt verstaan het gebruik van restwarmte, WKO en aardwarmte, zonne-energie, biomassa. Verder dient nieuwe verstedelijking of uitbreiding van bestaande verstedelijking aan eisen van duurzaam bouwen te voldoen.

11.2.2 Gemeente Amsterdam     

Duurzaamheid staat hoog op de Amsterdamse agenda. Burgers, bedrijven en overheden zijn zich steeds meer bewust van hun gedrag en hun verantwoordelijkheid voor hun omgeving. Dat zorgt er bijvoorbeeld voor dat steeds meer bedrijven inspelen op de steeds grotere vraag naar duurzame producten waardoor zij daarmee hun imago zien verbeteren.

Duurzaamheid gaat voor een groot deel over de vraag welke ambities bouwende en beherende partijen hebben. Ambities en het daadwerkelijk committeren aan de ambities zijn niet altijd een op een gelijk. Duurzaamheid gaat dan ook over maatwerk. Elk project zal zijn eigen 'kleur' krijgen waarbij het zwaartepunt bij elk van hen anders zal liggen.

De gemeente verwacht als sturingsinstrument het meeste effect door ontwikkelende partijen te stimuleren om op vrijwillige basis (maar niet vrijblijvend) ambities te formuleren om CO² neutraal te gaan ontwikkelen en een energievisie op te stellen. Voor bestaande bedrijven biedt de Wet Milieubeheer mogelijkheden om bij controles energiebesparingplannen te stimuleren en zelfs te vereisen.

11.2.3 Stadsdeel Nieuw-West     

Energie en duurzaamheid

Een belangrijke doelstelling is om als stadsdeel actief mee te werken aan het realiseren van de Amsterdamse doelstelling om 40% CO2 te reduceren in 2025 ten opzichte van 1990. Uitgangspunt ten aanzien van de bouw is dat renovatie en nieuwbouw van woningen en utiliteit zo energiezuinig mogelijk wordt uitgevoerd met een duurzaam casco en dat met duurzame energie in de resterende energievraag wordt voorzien.

Stadsdeel Nieuw-West heeft de Amsterdamse doelstelling overgenomen dat vanaf 2015 alle nieuwbouw klimaatneutraal is. Klimaatneutraal bouwen betekent dat alle energie voor verwarmen, koelen, tapwater en alle gebouwgebonden elektragebruik wordt bespaard dan wel duurzaam wordt opgewekt, zonder gebruik te maken van fossiele brandstoffen. Voor het bepalen de energieprestatie van de gebouwen kunnen algemeen gebruikte meetinstrumenten worden gehanteerd.

Bij het klimaatneutraal bouwen wordt de volgende aanpak gehanteerd:

Stap 1: Duurzaam casco met onder meer goede isolatie (gevel, dak, vloer, deur), toepassen van energiezuinige ventilatie, laag temperatuur verwarming e.d.;

Stap 2: Duurzame warmte/ koudevoorziening door bijvoorbeeld stadswarmte, warmte-koude opslag in de bodem en zonnecollectoren;

Stap 3: Lokaal opwekken duurzame energie door bijvoorbeeld zonnepanelen en windturbines om in de resterende gebouwgebonden elektriciteitsvraag te voorzien.

Overige uitgangspunten die wat betreft energie en duurzaamheid van belang zijn:

  • Voor de renovatie van woningen is het streven minimaal twee energielabel stappen te maken;
  • Bij het toepassen van duurzame energiesystemen, zoals zonnepanelen en windturbines, is hetstreven om dit al bij het ontwerp van dak, gevel en overstekken te integreren;
  • Bij gebouwen is het streven om groene daken aan te leggen;
  • Uitgangspunt is het gebruik van duurzame materialen zoals FSC-hout (of vergelijkbaar) en een voorkeur voor gerecyclede of cradle-to-cradle producten. Gebruik van uitlogende materialen zoals zink, koper en lood wordt vermeden.

Bij de openbare ruimte is het streven een duurzame inrichting die zo min mogelijk milieubelasting veroorzaakt door onder meer de volgende maatregelen:

  • duurzaam materiaalgebruik en daarbij de landelijke duurzaamheidcriteria van AgentschapNL te hanteren;
  • energiezuinige openbare verlichting;
  • maatregelen in het kader van klimaatadaptatie;
  • fysiek ruimte reserveren voor milieuvriendelijk gedrag. Dit betekent bijvoorbeeld voldoende fietsparkeergelegenheid, voldoende afvalbakken voor gescheiden inzameling en oplaadpunten voor elektrisch vervoer.

11.3 Toetsing     

Dit bestemmingsplan legt de bestaande situatie vast en staat geen nieuwe ontwikkelingen toe. In de toekomst zal, bij nieuwe ontwikkelingen in het plangebied, het aspect duurzaamheid onderdeel zijn van de afwegingen.

Hoofdstuk 12 Externe veiligheid     

12.1 Algemeen     

Bij externe veiligheid gaat het om het binnen aanvaardbare grenzen houden van risico's voor de omgeving voor het gebruik, de opslag en de productie van gevaarlijke stoffen (inrichtingen); het transport van gevaarlijke stoffen (openbare wegen, water- en spoorwegen, buisleidingen), het gebruik van luchthavens en het gebruik van windmolens.

Bij externe veiligheid risico's wordt onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR).

Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Deze begrippen vullen elkaar aan; met het PR wordt de aan te houden afstand geëvalueerd tussen de risicovolle activiteit en kwetsbare functies, terwijl met het GR wordt beoordeeld of er een groot aantal slachtoffers kan vallen als gevolg van een ongeval. Voor het PR worden risiconormen gesteld in de vorm van grens- en richtwaarden waaraan getoetst moet worden bij vaststelling van bestemmingsplannen.

Voor het GR geldt geen norm; het bevoegd gezag moet afwegen of de gevolgen van een ongeval al dan niet aanvaardbaar zijn. Er is wel een oriëntatiewaarde vastgesteld die in het algemeen als acceptabel niveau geldt. Het bevoegd gezag dient het groepsrisico te verantwoorden, waarbij in ieder geval de mogelijkheden voor hulpverlening en rampbestrijding betrokken worden. De regionale brandweer dient in gelegenheid te worden gesteld om over deze aspecten advies uit te brengen.

Mogelijke risicobronnen zijn inrichtingen gericht op gebruik, opslag en productie van gevaarlijke stoffen, vervoer van gevaarlijke stoffen (openbare wegen, water- en spoorwegen, buisleidingen), luchthavens en windmolens.

Het deelgebied Osdorperweg-Westrandweg ligt niet binnen het invloedsgebied van een spoorweg of binnenwater waarlangs of waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Wel ligt het gebied binnen de invloedszone van de rijksweg A5. Ten oosten van het deelgebied loopt een hoge druk aardgasleiding, het invloedsgebied van deze buisleiding rijkt echter niet tot het deelgebied Osdorperweg-Westrandweg.

Hieronder worden de risico's van deze activiteiten voor de omgeving omschreven.

12.2 Beleid en regelgeving     

12.2.1 Beleid externe veiligheid     

Het doel van het beleid is: het beheersen, maar ook minimaliseren voor aanwezigen in de omgeving van risicovolle activiteiten met gevaarlijke stoffen en risico's rond luchthavens en het voorkomen van nieuwe knelpuntsituaties.

De mogelijkheden voor het beperken van risico's bestaat uit twee soorten beleid: brongericht of omgevingsgericht. Brongericht beleid is gericht op maatregelen bij de bron en het verminderen van de kans van optreden en het effect van een incident. Omgevingsgericht beleid is gericht op terughoudendheid van het bouwen van kwetsbare bestemmingen in de omgeving van risicovolle activiteiten en transportassen van gevaarlijke stoffen. Om effectief omgevingsbeleid te kunnen voeren is het noodzakelijk inzicht te krijgen in de locaties waar risicovolle objecten zijn en risicovolle activiteiten plaatsvinden. Daartoe heeft de provincie een risicokaart opgesteld. De risicokaart geeft inzicht in de risico's in woon- en werkomgevingen. Op de kaart staan meerdere typen rampen, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. Deze gegevens zijn afkomstig van gemeenten, waterschappen, provincie en de Rijksoverheid.

12.2.2 Risicovolle inrichtingen     

Voor risicovolle inrichtingen is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van toepassing. Voorbeelden van deze risicovolle bedrijven zijn LPG-tankstations, ammoniakkoelinstallaties en chemische fabrieken. Het Bevi is opgesteld om de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven te beperken. De normstelling van het Bevi richt zich zowel op vergunningverlening als ruimtelijke ordening.

In nieuwe situaties geldt voor het PR een grenswaarde van 10-6 voor kwetsbare objecten en een richtwaarde van 10-6 voor beperkt kwetsbare objecten. Dit betekent dat binnen de PR 10-6 contour van een Bevi-inrichting geen nieuwe kwetsbare objecten mogen worden opgericht. Indien binnen de contour beperkt kwetsbare objecten worden opgericht moet het bevoegd gezag motiveren waarom dat wenselijk en aanvaardbaar is.

Indien het bestemmingsplan de aanleg, bouw of vestiging van een kwetsbaar of een beperkt kwetsbaar object in het invloedsgebied toelaat, dient tevens het groepsrisico te worden verantwoord.

12.2.3 Vervoer gevaarlijke stoffen over de weg, per spoorweg en binnenwateren     

De Wet vervoer gevaarlijke stoffen regelt de wijze van vervoer van gevaarlijke stoffen over weg, per spoor en over de binnenwateren; hierin is onder andere vastgelegd welke stoffen behoren tot de categorie 'gevaarlijke stoffen' en dat het transport binnen de bebouwde kom zoveel mogelijk dient te worden vermeden. Om bij ruimtelijke ontwikkelingen het vervoer van gevaarlijke stoffen te laten voldoen aan de externe veiligheidsnormen moet het bevoegd gezag rekening houden met het PR en het GR.

Voor de wijze waarop het PR en GR beoordeeld moeten worden, is de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (verder: de Circulaire) van toepassing. De Circulaire beschrijft het beleid van de overheid over de afweging van veiligheidsbelangen die een rol spelen bij het vervoer van gevaarlijke stoffen. De overheid vraagt gemeenten, provincies en infrabeheerders om medewerking aan dit beleid te verlenen door bij de besluitvorming die onder hun verantwoordelijkheid valt, de veiligheidsbelangen overeenkomstig deze Circulaire af te wegen. Hierbij gaat het om diverse besluiten gerelateerd aan vervoer van gevaarlijke stoffen en ruimtelijke ordening.

Op basis van de Circulaire is voor bestaande situaties de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten 10-5 per jaar en de streefwaarde 10-6 per jaar. In nieuwe situaties is de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare objecten 10-6 per jaar; voor beperkt kwetsbare objecten in nieuwe situaties geldt een richtwaarde van 10-6 per jaar.

Voor het GR geldt op basis van de Circulaire voor het bevoegd gezag een verantwoordingsplicht in de gevallen van een overschrijding van de oriëntatiewaarde of een toename van het GR. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als in nieuwe situaties. De Circulaire vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Desondanks kan uit oogpunt van een goede ruimtelijke ordening een verantwoording voor het groepsrisico ook buiten deze 200 meter op zijn plaats zijn, met eventuele beperkingen, zoals bijvoorbeeld in de sfeer van maatregelen die de zelfredzaamheid van de bevolking bevorderen.

12.2.4 Buisleidingen     

Voor buisleidingen waardoor gevaarlijke stoffen worden vervoerd, is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) van toepassing. Op grond van het Bevb geldt voor de aanleg, bouw of vestiging van een kwetsbaar object dichtbij dergelijke buisleiding, een grenswaarde van 10-6 per jaar voor het plaatsgebonden risico. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze waarde als richtwaarde.

Indien het bestemmingsplan de aanleg, bouw of vestiging van een kwetsbaar of een beperkt kwetsbaar object in het invloedsgebied toelaat, dient tevens het groepsrisico te worden verantwoord.

In onderstaande gevallen kan men volstaan met een zogenaamde lichte verantwoording, waarbij maatregelen ter beperking van het GR niet hoeven te worden onderzocht:

  • het bestemmingsplan ligt buiten het 100%- letaliteitsgebied of
  • bij toxische stoffen waarbij het plaatsgebonden risico kleiner dan 10-8 per jaar is of
  • het groepsrisico is niet hoger dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde of
  • de toename van het groepsrisico bij verwezenlijking van het bestemmingsplan is niet hoger dan 10%.

Op grond van het Bevb is het tevens verplicht om in bestemmingsplannen de ligging van buisleidingen weer te geven. Hierbij wordt ook een belemmeringsstrook (strekkende tot 5 meter aan weerszijden) meegenomen, waarbinnen geen bouwwerken mogen worden opgericht. Verder dienen bestemmingsplannen een vergunningstelsel in te stellen voor het uitwerken van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden binnen de belemmeringsstrook die de integriteit en werking van de buisleiding kunnen verhinderen.

12.2.5 Uitvoeringsbeleid Externe veiligheid Amsterdam     

Het Uitvoeringsbeleid Externe veiligheid Amsterdam (vastgesteld op 5 juni 2012 door burgemeester en wethouders) gaat nader in op de manier waarop Amsterdam omgaat met externe veiligheid in de besluitvorming. Het doel van Amsterdam is om risico's zoveel mogelijk te beperken. Dit kan via bronmaatregelen en ruimtelijke maatregelen.

Bronmaatregelen zijn de meest effectieve maatregelen die kunnen worden genomen om het risico te beperken. De afgelopen jaren is er veel aandacht gegaan naar de reductie van risico s aan de bronkant. Hier was namelijk de meeste veiligheidswinst te behalen. Amsterdam continueert via dit uitvoeringsbeleid het bronbeleid door in te zetten op clustering van risicobedrijven in het havengebied.

Dit betekent dat in nieuwe ruimtelijke besluiten buiten het westelijk havengebied geen ruimte wordt gegeven aan nieuwe risicobedrijven. Ook wordt gekeken of er alternatieven zijn voor transport van gevaarlijke stoffen door dicht bevolkt gebied gaat. Hierbij kan gedacht worden aan vervoer per water in plaats van vervoer per spoor door de stad.

Het uitvoeringsbeleid hanteert de lijn dat nieuwe overschrijdingen van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico slechts met expliciete toestemming van burgemeester en wethouders worden toegestaan. Reeds bekende overschrijdingen langs de A10 Zuid en West worden vooralsnog verantwoord geacht omdat er met het Rijk maatregelen zijn overeengekomen ter reductie van de risico´s.

Om de risico's voor kwetsbare, minder zelfredzame groepen (kinderen, ouderen, zieken) te verminderen is het niet wenselijk dat deze groepen te dichtbij risicobronnen verblijven. Deze groepen zijn minder zelfredzaam in geval van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Concreet betekent dit dat in nieuwe ruimtelijke plannen een strook langs transportassen met structureel vervoer van gevaarlijke stoffen (rijkswegen 80 meter, enkele spoortrajecten 100 meter, hogedruk aardgasleidingen circa 25 tot 175 meter) en rond risicobedrijven wordt vrijgehouden van nieuwe kwetsbare, minder zelfredzame groepen. Afwijking is mogelijk mits door burgemeester en wethouders expliciet is toegestaan.

12.3 Toetsing     

12.3.1 Risicovolle inrichtingen     

Binnen het plangebied en in de omgeving zijn geen inrichtingen aanwezig waar gevaarlijke stoffen worden geproduceerd of opgeslagen.

12.3.2 Vervoer gevaarlijke stoffen over de weg, per spoorweg en binnenwateren     

Osdorperweg-Westrandweg

Het deelgebied Osdorperweg-Westrandweg ligt binnen het invloedsgebied van de rijksweg A5, over deze weg vindt transport van gevaarlijke stoffen plaatst. Het bestemmingsplan maakt geen nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten binnen het invloedsgebied van het wegtransport mogelijk. Alleen de huidige situatie wordt bestemd. Binnen het plangebied zijn er twee woningen aan de Osdorperweg gelegen. Voor deze locatie is een memo externe veiligheid door de Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied opgesteld (d.d. 23 maart 2018, zie Bijlage 4).

Het groepsrisico is kleiner dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde en neemt met minder dan 10% toe in de nieuwe situatie. Daarom is er geen uitgebreide verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk en hoeft uitsluitend artikel 7 van het Bevt uitgewerkt worden. In de toelichting van het bestemmingsplan dient te worden ingegaan op:

  1. de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp met gevaarlijke stoffen op de weg en
  2. de mogelijkheden voor personen om zich in veiligheid te brengen indien zich op de weg een ramp voordoet met gevaarlijke stoffen.

Uitvoeringsbeleid Externe Veiligheid Gemeente Amsterdam

Het Uitvoeringsbeleid stelt dat objecten specifiek bedoeld voor minder-zelfredzame personen (voorzieningen) buiten de 100% letaliteitscontour van de transportroute moeten worden gesitueerd. De ruimtelijke ontwikkeling betreft geen objecten specifiek bedoeld voor minder-zelfredzame personen. Zodoende wordt op dit punt voldaan aan het Uitvoeringsbeleid. De oriëntatiewaarde voor het groepsrisico wordt niet overschreden. Zodoende wordt op dit punt ook voldaan aan het Uitvoeringsbeleid.

Verantwoording

In verband met de verantwoording van het groepsrisico is advies van de brandweer gevraagd. Uit dit advies blijkt dat gezien de aard van het bestemmingsplan wordt verwacht dat de gevolgen van een ongeval met gevaarlijke stoffen in het plangebied goed te bestrijden en te beperken zijn. Ook de zelfredzaamheid van de aanwezige in het plangebied bij een ongeval met gevaarlijke stoffen vormt geen belemmering.

12.3.3 Buisleidingen     

Osdorperweg-Westrandweg

Ten oosten van het deelgebied Osdorperweg-Westrandweg loopt een hoge druk aardgasleiding. Voorliggend bestemmingsplan ligt niet binnen de invloedszone van deze aardgasleiding en is derhalve niet relevant.

Hoofdstuk 13 Luchthavenindelingsbesluit     

In artikel 8.8, lid 1, van de Wet luchtvaart is bepaald dat onder andere bij de vaststelling van een bestemmingsplan het Luchthavenindelingbesluit Schiphol (LIB) in acht moet worden genomen.

Het Luchthavenindelingbesluit Schiphol (LIB) is een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) onder de Wet luchtvaart en is oorspronkelijk op 31 augustus 2004 in werking getreden. Het bestaat uit de volgende drie onderdelen, die elk iets anders juridisch vastleggen:

  1. Het luchthavengebied;
  2. Het beperkingengebied in verband met Vliegveiligheid:
    1. Regels omtrent de beperking van de maximale hoogte van objecten in verband met de veiligheid van het luchtverkeer;
  3. Het beperkingengebied in verband met Geluid en Externe Veiligheid:
    1. Regels omtrent de beperking van de bestemming en het gebruik van de grond in verband met het externe veiligheidsrisico vanwege het luchtverkeer;
    2. Regels omtrent de beperking van de bestemming en het gebruik van de grond in verband met de geluidbelasting vanwege het luchtverkeer.

Per 1 januari 2018 is het Luchthavenindelingbesluit (LIB) gewijzigd. Deze wijziging is doorgevoerd om de regels voor externe veiligheid en geluidbelasting door het luchtverkeer rond Schiphol te actualiseren. Het gaat om regels voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen over de bestemming en het gebruik van grond om zo de geluidhinder en de externe veiligheidsrisico’s door ruimtelijke ontwikkelingen te beperken. Concreet betekent dit:

  • Verankering regels voor het 20Ke-gebied (voortaan: ‘afwegingsgebied geluid en externe veiligheid’). Deze waren tot dit besluit gebaseerd op de Nota Ruimte.
  • Verbetering effectiviteit en efficiëntie van regelgeving. Gemeenten, provincies en ILT met ruim 10 jaar praktijkervaring met het LIB hebben hiervoor voorstellen ingediend.
  • Meer eigen afwegingsruimte en daarmee verantwoordelijkheid voor gemeenten. Dit vloeit voort uit de flexibilisering van de regels voor binnenstedelijke ruimtelijke ontwikkelingen.
  • Opname in de regels van het besluit zelf: de criteria waaraan een aanvraag om een verklaring van geen bezwaar van de minister om te mogen afwijken van het LIB werd getoetst, zijn opgenomen in de regels van het besluit. Gemeenten hebben deze verklaring niet meer nodig om positief te kunnen besluiten over een omgevingsvergunning.
  • Stroomlijning van de begripsbepalingen met andere wetgeving voor geluidbelasting en externe veiligheid.
  • Anticiperen op de uitgangspunten van de nieuwe Omgevingswet om regels te vereenvoudigen en flexibiliseren, de decentrale afwegingsruimte te vergroten, begrippen te stroomlijnen en procedures te verminderen. De regels in het LIB vanwege geluid en externe veiligheid zijn met dit wijzigingsbesluit beter uitvoerbaar geworden. Tegelijkertijd is de consistentie met andere (ruimtelijke) regelgeving verbeterd.

Het voorliggende plan valt binnen het afwegingsgebied geluid en externe veiligheid. Voor onderhavig plangebied betekent dit dat buiten bestaand stedelijk gebied geen nieuwe woningbouwlocaties zijn toegestaan. Daarnaast dienen gemeenten te motiveren op welke wijze rekening is gehouden met de mogelijke gevolgen van een vliegtuigongeval met meerdere slachtoffers op de grond als gevolg van ruimtelijke ontwikkelingen.

Voorliggend bestemmingsplan legt de huidige situatie vast en voorziet in in nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Derhalve is het niet noodzakelijk om te motiveren op welke wijze rekening gehouden is met de mogelijke gevolgen van een vliegtuigongeval.

Het plangebied plan valt binnen het beperkingengebied voor hoogte van het LIB. Als gevolg hiervan zijn in het plangebied geen gebouwen hoger dan 41 meter boven NAP mogelijk. Dit conserverende bestemmingsplan maakt dergelijke gebouwen niet mogelijk.

Het plangebied ligt binnen de zone waar geen nieuwe vogelaantrekkende functies (zoals viskwekerijen en grote waterpartijen) zijn toegestaan. Dit bestemmingsplan bestemd de huidige situatie en maakt geen nieuwe vogelaantrekkende functies mogelijk.

Het plangebied plan valt binnen het beperkingengebied voor windturbines en lasers van het LIB. Dit bestemmingsplan maakt geen nieuwe windturbines en/of lasers mogelijk.

Hoofdstuk 14 Milieuhinder bedrijvigheid     

14.1 Algemeen     

Een goede ruimtelijke ordening voorziet in het voorkomen van voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten. Sommige activiteiten die in een bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt, veroorzaken milieubelasting voor de omgeving. Andere activiteiten moeten juist beschermd worden tegen milieubelastende activiteiten. Door bij nieuwe ontwikkelingen voldoende afstand in acht te nemen tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en gevoelige functies (zoals woningen) worden hinder en gevaar voorkomen en wordt het bedrijven mogelijk gemaakt zich binnen aanvaardbare voorwaarden te vestigen.

In het bestemmingsplan kan de afstand tussen milieugevoelige en milieubelastende activiteiten worden vastgelegd. Het regelen van die afstand wordt ook wel milieuzonering genoemd. Het doel van milieuzonering is om te komen tot een optimale kwaliteit van de leefomgeving.

14.2 Regelgeving     

De VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering, Handreiking voor maatwerk in de gemeentelijke ruimtelijke ordeningspraktijk (VNG-publicatie) is een hulpmiddel voor milieuzonering in de ruimtelijke planvorming. Om een milieuzonering in een concrete situatie te kunnen uitwerken bevat de VNG-publicatie bouwstenen. De drie belangrijkste bouwstenen zijn:

  • de richtafstandenlijst;
  • twee omgevingstypen;
  • een lijst van toelaatbare activiteiten in gemengd gebied met het oog op functiemenging.

De belangrijkste bouwstenen voor milieuzonering zijn de twee richtafstandenlijsten die zijn opgenomen in bijlage 1 van de VNG-publicatie. Dit zijn afstanden ten opzichte van een rustige woonwijk (of een vergelijkbaar omgevingstype, zoals een rustig buitengebied). In de bijlagen wordt onderscheid gemaakt naar richtafstanden voor de ruimtelijke relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van deze vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een activiteit in een milieucategorie.

Gemengd gebied / gebied met functiemenging

Gemengde gebieden zijn gebieden met matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals kleine bedrijven. Gebieden die direct langs hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied.

De richtafstanden in bijlage 1 van de VNG-publicatie zijn afgestemd op een rustige woonwijk. Deze richtafstanden kunnen zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandstap worden verlaagd indien sprake is van omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend. Verdere reducties zijn niet te verantwoorden, omdat in algemene zin niet aannemelijk kan worden gemaakt dat het woon- en leefklimaat niet wordt aangetast en het functioneren van bedrijven niet in gevaar wordt gebracht.

14.3 Conclusie     

De Osdorperweg kan aangewezen worden als gemengd gebied vanwege de ligging aan de hoofdinfrastructuur.

In de omgeving van de Osdorperweg zijn verschillende bedrijven en tuinbouwkassen gevestigd. Kassen met of zonder gasverwarming kennen een richtafstand in gemengd gebied van 10 meter. De woningen aan de Osdorperweg 826 en 828 liggen op ruim 250 meter van deze kassen. Bedrijven in de nabijheid van de woningen worden mogelijk gemaakt in categorie A en B. Deze bedrijven liggen om meer dan 400 meter afstand

  • Categorie A Het betreft activiteiten die zodanig weinig milieubelastend voor hun omgeving zijn, dat deze aanpandig aan een woning - in gebieden met functiemenging - kunnen worden uitgevoerd. De eisen uit het Bouwbesluit voor scheiding tussen wonen en bedrijven zijn daarbij toereikend.
  • Categorie B Het betreft activiteiten die in gemengd gebied kunnen worden uitgeoefend, echter met een zodanige milieubelasting voor hun omgeving dat zij bouwkundig afgescheiden van woningen en andere gevoelige functies moeten plaatsvinden.

Gezien de grote afstanden tussen de woningen en de bedrijven en kassen bestaat er geen aanleiding en/of noodzaak om onderzoek te doen naar milieuhinder door bedrijven.

In het kader van hinder van bedrijven zijn geen belemmeringen te constateren voor het bestemmingsplan Osdorperweg-Westrandweg.

Mocht zich in de toekomst een bedrijf vestigen dan is deze mogelijk een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer. In dat geval gelden de voorschriften welke zijn opgenomen in het Activiteitenbesluit. Dit kan bijvoorbeeld voorschriften betreffen met betrekking tot het redelijkerwijs inperken van overlast van lawaai of stank van deze bedrijven.

Hoofdstuk 15 Natuur en Landschap     

15.1 Algemeen     

Daar waar bestemmingsplannen en inpassingsplannen ruimtelijke ontwikkelingen en projecten mogelijk maken, moet rekening worden gehouden met (beschermde) natuurwaarden in de omgeving. Het op grond van het bestemmingsplan toegelaten gebruik mag er namelijk niet toe leiden dat hierdoor te beschermen waarden van een bepaald gebied of bepaalde planten- en diersoorten worden aangetast.

Het vaststellen van een bestemmingsplan kan gevolgen hebben voor natuurgebieden waarvoor op grond van nationale of internationale regelgeving of nationaal beleid een speciaal beschermingsregime geldt. Dit noemen we gebiedsbescherming. Deze gebieden hoeven overigens niet in het plangebied zelf te liggen. Activiteiten in een plangebied kunnen namelijk negatieve gevolgen op een gebied (ver) daarbuiten hebben. Dit heet externe werking.

Daarnaast kunnen individuele dier- en plantensoorten bescherming genieten ongeacht waar zij voorkomen(soortenbescherming).

Zowel met gebieds- als soortenbescherming moet, mede met het oog op de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan, rekening worden gehouden bij de vaststelling ervan.

Naast de wettelijke regelingen voor gebieds- en soortenbescherming is het van belang te constateren dat een deel van het plangebied van dit bestemmingsplan onderdeel uitmaakt van de gemeentelijke Hoofdgroenstructuur. In de 'Structuurvisie Amsterdam 2040 - Economisch sterk en duurzaam' (17 februari 2011) is de hoofdgroenstructuur van Amsterdam vastgelegd. Tevens is het toetsingskader voor de hoofdgroenstructuur opgenomen en is een Technische Adviescommissie (TAC) ingesteld. Deze commissie adviseert het college van burgemeester en wethouders over de inpasbaarheid van bouwinitiatieven in de Hoofdgroenstructuur.

15.2 Beleid en regelgeving     

Per 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Deze wet vervangt de oude Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en Faunawet.

15.2.1 Wet natuurbescherming     

Omschrijving

Per 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) in werking getreden. Deze wet vervangt de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet. Met de Wet natuurbescherming wordt gepoogd om een eind te maken aan de discussies over de implementatie van de Europese richtlijnen. De wet beoogt één integraal en vereenvoudigd kader voor Natuurbescherming te introduceren. Het nieuwe stelsel neemt de Europese regelgeving als uitgangspunt en beoogt qua systematiek dicht tegen de formuleringen uit de richtlijnen aan te kruipen. De wet valt, als het gaat om beschermingsregimes, uiteen in een regime voor gebiedbescherming en een voor soortenbescherming.

Gebiedsbescherming

De gebiedbescherming binnen de Wnb ziet alleen op de bescherming van de zogenaamde Natura 2000-gebieden en niet meer voor op de op grond van de oude wet aangewezen beschermde Natuurmonumenten, voor zover deze niet deels dan wel geheel vallen binnen een Natura 2000-gebied.

Voor ruimtelijke ontwikkelingen binnen de Natura 2000-gebieden en tevens voor ontwikkelingen daarbuiten die van invloed kunnen zijn (door 'externe werking') op die beschermde natuurgebieden, gelden restricties. Voor activiteiten of projecten die schadelijk zijn voor de beschermde natuur geldt op grond van de Wet een vergunningplicht. Middels een 'habitattoets' dient te worden onderzocht of een activiteit significante negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen voor Natura 2000-gebieden veroorzaakt.

Ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan moet al duidelijk zijn of de ontwikkelingsmogelijkheden die in het plan worden opgenomen niet leiden tot een aantasting van de natuurlijke kenmerken van de betrokken Natura 2000-gebieden.

Soortenbescherming

Het in de wet opgenomen beschermingsregime voor soort valt uiteen in drie afzonderlijke regimes, die elkaar deels overlappen. Het gaat om de volgende regimes:

  1. Het beschermingsregime Habitatrichtlijn (Hrl), dat van toepassing is op soorten van bijlage IV bij de Hrl, bijlage I en II bij het Verdrag van Bern en bijlage I bij het Verdrag van Bonn. Met betrekking tot deze soorten zijn verschillende verbodsbepalingen opgenomen onder meer een verbod om dieren opzettelijk te verstoren, een verbod nesten (en eieren) en (vaste) voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van dieren opzettelijk te beschadigen of te vernielen dan wel weg te nemen en een verbod om planten in hun natuurlijke verspreidingsgebied opzettelijk te plukken en te verzamelen, af te snijden, te ontwortelen of te vernielen. Ontheffing van deze verboden is mogelijk mits wordt vastgesteld dat er een er geen andere bevredigende oplossing is en met zekerheid geen afbreuk wordt gedaan aan de gunstige staat van instandhouding . Bovendien dient sprake te zijn van een van de ontheffingsgronden die zijn opgenomen in de Hrl. De belangrijkste ontheffingsgronden zijn:
    1. het belang van de bescherming van de wilde flora of fauna, of in het belang van de instandhouding van de natuurlijke habitats;
    2. ter voorkoming van ernstige schade aan met name de gewassen, veehouderijen, bossen, visgronden, wateren of andere vormen van eigendom;
    3. in het belang van de volksgezondheid, de openbare veiligheid of andere dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard en met inbegrip van voor het milieu wezenlijke gunstige effecten;
  2. Het beschermingsregime Vogelrichtlijn (Vrl), dat van toepassing is op van nature in Nederland in het wild levende vogels die beschermd zijn op grond van de Vogelrichtlijn. Met betrekking tot deze vogelsoorten geldt dat het verboden is vogels opzettelijk te storen. Ontheffing van de verbodsbepaling is uitsluitend toegestaan op basis van de ontheffingsgronden die in de Vrl zijn genoemd. Ruimtelijke inrichting of ontwikkeling en dwingende redenen van groot openbaar belang zijn niet als ontheffingsgrond genoemd en kunnen niet ten grondslag worden gelegd aan een ontheffing te verlenen. Bij vogels is verstoring tijdens het broedseizoen niet langer verboden als de gunstige staat van instandhouding niet in gevaar is. Dit betekent overigens niet dat het vernielen, verplaatsen of het beschadigen van nesten is toegestaan, hier gelden aanvullend de eerder genoemde verbodsbepalingen.
  3. Het beschermingsregime voor nationale soorten, dat van toepassing is op soorten die vermeld zijn op de bijlage behorende bij artikel 3.10 van de Wnb. Ontheffing is alleen mogelijk indien: er geen andere bevredigende oplossing is, en indien geen afbreuk wordt gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van de soort.

Er wordt vanuit gegaan dat jurisprudentie van de afdeling die onder de Flora- en faunawet bestond, ook van toepassing is op het nieuwe wettelijke stelsel. Dit betekent dat een bestemmingsplan alleen kan worden vastgesteld, als is aangetoond dat de verbodsbepalingen ter bescherming van bepaalde soorten uit de Wnb niet aan de weg staan aan de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. Dit kan door het doen van ecologisch onderzoek worden aangetoond.

Toetsing

In het plangebied van dit bestemmingsplan bevinden zich geen Natura 2000-gebieden. Er worden met dit conserverende bestemmingsplan geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt waarmee gebieden of soorten worden verstoord. De verbodsbepalingen ter bescherming van bepaalde soorten uit de Wnb staan dan ook niet in aan de weg aan de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

15.2.2 Provinciale Ruimtelijke Verordening     

De provinciale ecologische structuur is in 2010 vastgelegd in de Provinciale Ruimtelijke Verordening. Deze heeft als doel het behoud en de ontwikkeling van de Ecologische hoofdstructuur (EHS) en de ecologische verbindingszones (EVZ). De provincie heeft de recreatiegebieden met hoge natuurwaarden ook opgenomen in de ecologische hoofdstructuur. In de structuurvisie is opgenomen dat de provincie Noord-Holland de gebieden met een hoge biodiversiteit beschermt en deze uitbouwt tot een robuust samenhangend netwerk. Daarnaast stelt ook het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening een regeling bij verordening verplicht. Het behoud en ontwikkeling van de EHS en de EVZ kan op diverse wijzen in het bestemmingsplan worden opgenomen. Op 12 december 2016 hebben Provinciale Staten een wijziging van de Provinciale Ruimtelijke Verordening vastgesteld, die op 1 maart 2017 in werking is getreden.

Artikel 19 van de PRV regelt de planologische bescherming van de EHS en EVZ in gemeentelijke bestemmingsplannen. Het opnemen van de natuurfunctie in het bestemmingsplan dient pas te geschieden wanneer de natuurfunctie ook daadwerkelijk wordt gerealiseerd. Wel dienen bestemmingsplannen een wijzigingsbevoegdheid te bevatten, waarmee de bestemmingswijziging naar ‘natuur’ gerealiseerd kan worden. Dit gebeurt na verwerving of ontpachting van de desbetreffende percelen of na het afsluiten van een overeenkomst voor particulier natuurbeheer. Ook dient de wijzigingsbevoegdheid te worden gebruikt als gedeputeerde staten aan provinciale staten zullen verzoeken een besluit tot verzoek voor onteigening aan de Kroon te doen.

Het eerste en tweede lid bevatten tevens een verwijzing naar de wezenlijke kenmerken en waarden van de EHS. In het natuurbeheerplan van de provincie is opgenomen hoe de wezenlijke kenmerken en waarden van een gebied bepaald kunnen worden.

Toetsing

Ten oosten van de Westrandweg loopt een EVZ. Deze zone is in voorliggend bestemmingsplan deels bestemd tot 'Natuur', de gronden die bestemd zijn tot 'Agrarisch met waarden' zijn in erfpacht uitgegeven. De gronden kennen een wijzigingsbevoegdheid voor de bestemming 'Natuur'.

15.2.3 Gemeentelijk beleid     

15.2.3.1 Hoofdgroenstructuur     

Omschrijving

Op 17 februari 2011 heeft de gemeenteraad van Amsterdam de Structuurvisie Amsterdam 2040 vastgesteld. In de structuurvisie is de benodigde hoeveelheid groen die Amsterdam minimaal wil borgen, vastgelegd als de Hoofdgroenstructuur. Het groen in en om de stad draagt immers in hoge mate bij aan de kwaliteit van de Amsterdamse woon- en werkomgeving. Het is één van de redenen waarom Amsterdam populair is als vestigingsplaats.

De Hoofdgroenstructuur omvat de gebieden die waardevol zijn voor de stad en de metropool, omdat zij een onmisbare functie vervullen voor groene recreatie, verbetering leefklimaat, waterhuishouding, hittedemping, verbetering luchtkwaliteit, biodiversiteit en voedselproductie. Behoud van cultuurhistorische waarden en een gevarieerd totaalaanbod aan groen zijn belangrijke aspecten.

Plannen in de Hoofdgroenstructuur vragen om een afgewogen oordeel. Om dit mogelijk te maken, is een deskundigenadvies geïntroduceerd, dat specifiek betrekking heeft op de inpasbaarheid van een initiatief. Hiertoe is de Technische Adviescommissie Hoofdgroenstructuur (TAC) ingesteld. De tac toetst alle plannen van de stad die aan burgemeester en wethouders ter besluitvorming of ter advisering worden voorgelegd aan de beleidsregels voor de Hoofdgroenstructuur en adviseert burgemeester en wethouders, wanneer zij dit nodig acht. Ingrepen in de Hoofdgroenstructuur worden op inpasbaarheid beoordeeld. In de structuurvisie zijn de beoordelingscriteria opgenomen, per groentype wordt aangegeven welke ingrepen wel en niet zijn toegestaan.

De verschillende groentypen zijn: curiosa, corridor, ruigtegebied of struinnatuur, stadsrandpolder, stadspark, begraafplaats, volkstuinpark of schoolwerktuin en sportpark. Bij de toetsing op inpasbaarheid worden de voor het betreffende groentype geldende richtlijnen gehanteerd.

Osdorperbobenpolder / Lutkemeerpolder

Het plangebied ten westen van de Westrandweg maakt deel uit van de Hoofdgroenstructuur. Het betreft de Osdorperbobenpolder/Lutkemeerpolder en is aangeduid als het groentype Stadsrandpolder. Het plangebied ten noorden van de Ookmeerweg maakt ook deel uit van de Hoofdgroenstructuur. Het betreft de Osdorperbinnenpolder en is ook aangeduid als het groentype Stadsrandpolder.

Ingevolge de Structuurvisie luidt de beleidsintentie:

  • Stimuleren van stadslandbouw en zorgboerderijen (in bestaande bouw).
  • Stimuleren van natuureducatie.
  • Tegengaan verrommeling door voorkomen van uitplaatsing van NIMBY-functies (NIMBY: not in my backyard).
  • Bij Waterland en Amstelland is het behoud van het cultuurhistorisch karakter uitgangspunt.
  • De openheid van het gebied mag niet aangetast worden.
  • Overnachtginsmogelijkheden alleen kleinschalig in bestaande bouw.

Inpasbare voorzieningen:

  • Kleinschalige recreatieve voorzieningen: observatiepunten, informatieborden, routing (land, water), kano- en roeibootcentra, informatiecentrum, picknicktafels, bankjes.
  • Kleinschalige horeca, gericht op passerende recreanten.
  • Geen leisure of andere recreatieve voorzieningen met een verkeersaantrekkende werking (auto).
  • Nieuwe voorzieningen moeten aansluiten bij het recreatieve profiel van het gebied en dit versterken.
  • Nieuwe voorzieningen mogen niet concurreren met soortgelijke voorzieningen in de nabije omgeving.

15.2.3.2 Ecologische structuur     

Omschrijving

Op 17 februari 2011 is de structuurvisie "Amsterdam 2040: economisch sterk en duurzaam" vastgesteld door de Amsterdamse gemeenteraad. In de structuurvisie is een globale kaart opgenomen van een ecologische structuur voor Amsterdam, ter versterking van en aanvulling op de provinciale ecologische hoofdstructuur. Bij de behandeling van de structuurvisie in de Amsterdamse gemeenteraad werd een motie aangenomen waarin werd gevraagd om nadere precisering van deze ecologische structuur. De ecologische visie is daarvan de invulling en wordt beschouwd als een uitwerking van de structuurvisie. Dat betekent dat ruimtelijke plannen aan deze visie zullen worden getoetst. Daarbij wordt gelet op het volgende beleidsuitgangspunt: "De ecologische hoofdstructuur wordt gerespecteerd, knelpunten worden aangepakt en voor wijzigingen is, vergelijkbaar met de hoofdgroenstructuur, een besluit van de gemeenteraad nodig."

Toetsing

Op de kaart met de ecologische structuur is te zien dat enkele delen van de ecologische structuur zich (deels) bevinden in het plangebied: ten westen van de Westrandweg.

De bestaande situatie op deze locaties worden door voorliggend bestemmingsplan niet gewijzigd.

15.2.3.3 Groene AS-verbinding Osdorperbovenpolder Tuinen van West     

De Groene AS is een ecologische en recreatieve verbindingszone tussen Amstelland en Spaarnwoude. In 1995 is een ontwikkelingsplan opgesteld om deze verbindingszone te realiseren. Deze verbinding is noodzakelijk, omdat het de laatste potentiële groene ader is tussen het veenweidegebied van Amstelland en dat rondom Spaarnwoude. Destijds is besloten dat verschillende natuurgebieden aaneen worden geschakeld zodat daartussen weer een samenhang zou ontstaan. Daarnaast was het doel om een aantrekkelijk traject tot stand te laten komen voor routegebonden recreatie.

Onderdeel van de Groene AS is het project Groene AS-verbinding Osdorperbovenpolder (december 2012). Deze Groene AS verbinding verbindt projecten in de Lutkemeerpolder en langs de Ringvaart enerzijds, en het natuurgebied in de Osdorperbinnenpolder-Noord (Kluut II) anderzijds. Met dit project werd 13,6 ha. natuur beoogd. Dit project is een belangrijke schakel in moerasnatuur, een ecologische passage voor de Groene AS en tevens natuurcompensatie voor de aanleg van de Westrandweg. Dit project is inmiddels uitgevoerd en gerealiseerd en bestond uit drie onderdelen, twee onderdelen van dit project liggen binnen het plangebied van voorliggend bestemmingsplan.

Ecologische passage Osdorperweg/Osdorpervaart

Het terrein onder en rondom het viaduct van de Westrandweg is ingericht met bloemrijk grasland, water en rietmoeras. De waterlopen ter weerszijden van de Osdorperweg hebben natuurlijke oevers gekregen die aansluiten op een faunapassage onder de Osdorperweg door. Het terrein tussen deze weg en de Osdorpervaart is ingericht volgens de karakteristieke eilandenstructuur van de kavels tussen weg en vaar met zoveel mogelijk overgangen van land naar water.

Moeraszone Osdorperbovenpolder

De oppervlakte van dit deel is 7 ha. en omvatte het (grotendeels) omzetten van het huidige grasland in rietmoeras en het verbreden van watergangen. Hierbij is de slagenverkaveling gehandhaafd. Deze herverkaveling volgens het oude principe is ontstaan na het gedeeltelijk vervenen van de polder tussen 1900 en 1920.

Door het afgraven van grond tot 20 cm. onder maaiveld en het aanplanten van riet is de omzetting van grasland naar rietmoeras bereikt.

Herinrichting voormalige slibvelden

De voormalige Slibvelden liggen in de noordwesthoek van de Lutkemeerpolder en liggen buiten het plangebied van voorliggend bestemmingsplan. De landschappelijke inrichting van deze velden wordt echter wel besproken gezien de landschappelijke verbinding met de andere twee onderdelen van het project. 6 ha. van het terrein viel binnen de compensatieverplichting van Rijkswaterstaat en is her ingericht.

De voormalige Slibvelden zijn 1959 ingericht voor de Rioolzuivering West. Materiaal uit deze zuivering bleek onverkoopbaar, het terrein is lang een baggerdepot geweest. Het terrein werd tot de aanleg van de Westrandweg gebruikt voor opslag van zand en grond.

Het terrein is nu ingericht als een gevarieerd natuurlandschap. De af te graven gronden voor het hoofddoel natte natuur is ter plekke verwerkt. Hierdoor zijn er terpen ontstaan met een variabele hoogte tot maximaal 10 meter. Er zijn een aantal eilanden ontstaan met verschillende karakters. De waterlopen benadrukken de natte natuur die is geïntroduceerd in het voormalig droge gebied. In het noorden sluit dit aan op de rietmoerassen in de Osdorperbovenpolder.

15.3 Conclusie     

Voorliggend bestemmingsplan bestemd de huidige situatie rondom de Westrandweg die voortkomt uit onder andere de natuurcompensatie vanwege de aanleg van de Westrandweg. De gronden van de moeraszone Osdorperbovenpolder zijn bestemd tot 'Natuur' en 'Agrarisch met waarden' waarin het behoud, herstel of de ontwikkeling van de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden van de uitgeveende Osdorper Bovenpolder geregeld is.

Ten oosten van de Westrandweg loopt een EVZ. Deze zone is in voorliggend bestemmingsplan deels bestemd tot 'Natuur'. De gronden die in erfpacht zijn uitgegeven in deze zone zijn bestemd tot 'Agrarisch met waarden' en kunnen middels een wijzigingsbevoegdheid gewijzigd worden in 'Natuur'.

Hoofdstuk 16 Water     

16.1 Algemeen     

Op grond van artikel 3.1.6 lid b van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moet in de toelichting bij het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen over de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Dit is de zogenaamde waterparagraaf.

Deze waterparagraaf moet inzicht geven in de wijze waarop het waterbeleid is vertaald naar de verbeelding en de regels van het bestemmingsplan. Daarbij wordt een beschrijving gegeven van de wijze waarop bij het plan rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding. Daarbij wordt aandacht besteed aan de volgende onderdelen:

  1. ruimtelijk relevant waterbeleid;
  2. de taken van de waterbeherende instantie;
  3. het overleg met de waterbeherende instantie;
  4. het huidige watersysteem;
  5. het toekomstige watersysteem.

De waterparagraaf geeft ook een weergave van de watertoets. Het doel van de watertoets is te waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundig relevante ruimtelijke plannen en besluiten. De watertoets heeft betrekking op alle waterhuishoudkundige aspecten, zoals veiligheid, wateroverlast, riolering, watervoorziening, volksgezondheid, bodemdaling, grondwaterkwaliteit, verdroging en natte natuur.

Hieronder wordt eerst de toepasselijke regelgeving beschreven. Naast de Europese en nationale wetgeving worden ook de toepasselijke (beleids)regels van de bevoegde lagere organen genoemd. Het hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht is water(kwaliteit- en kwantiteit)beheerder in het plangebied. De gemeente Amsterdam is verantwoordelijk voor het beheer van water als openbare ruimte; het stadsdeel verleent de vergunningen voor het afmeren van (woon)schepen en het aanleggen van steigers. Hierna worden de verschillende waterhuishoudkundige aspecten in beschouwing genomen.

16.2 Beleid en regelgeving     

16.2.1 Rijksbeleid     

16.2.1.1 Waterwet     

Op 22 december 2009 is de Waterwet in werking getreden, waarmee een achttal wetten is samengevoegd tot één wet. De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. De Waterwet richt zich op de zorg voor waterkeringen, waterkwantiteit, waterkwaliteit en waterfuncties (zoals de drinkwatervoorziening). De wet biedt de basis voor het stellen van normen ten aanzien van deze onderwerpen. Verder bevat de wet regelingen voor het beheer van water. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de huidige vergunningstelsels uit de afzonderlijke waterbeheerwetten worden gebundeld. Met als resultaat één vergunning; de watervergunning. Watervergunningen kunnen betrekking hebben op bouw- of aanlegwerkzaamheden bij water en dijken; lozen en onttrekken van water; varen, aanmeren en evenementen en plannen ten behoeve van natuur en recreatie en uitbreidingsplannen.

Minstens zo belangrijk is dat zoveel mogelijk activiteiten onder algemene regels vallen. In de regel komt dit neer op een meldingsplicht in plaats van een vergunningenprocedure. Niet alles is in algemene regels vast te leggen en voor deze activiteiten in, op, onder of over watersystemen is er de watervergunning. Personen die een ligplaats hebben of aanvragen moeten tevens een watervergunning aanvragen bij het bevoegd gezag.

16.2.1.2 Nationaal waterplan     

Het Nationaal Waterplan is opgesteld op basis van de Waterwet. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie. Het Nationaal Waterplan pleit voor meer samenhang tussen het beleid voor water, ruimtelijke ordening en milieu, gericht op de verschillende belangen zoals veiligheid, landbouw, natuur, drinkwatervoorziening, transport, recreatie en visserij, daarbij ruimte scheppend voor gebiedsgericht maatwerk.

Het Nationaal Waterplan 2016 – 2021 is vastgesteld op 10 december 2015. Dit plan vervangt het Nationaal Waterplan 2009-2015 inclusief alle tussentijdse wijzigingen. Het Nationaal Waterplan geeft het integrale kader voor het waterbeleid van het Rijk voor de komende zes jaar en geeft uitvoering aan de Europese richtlijnen voor waterkwaliteit, de mariene strategie en de overstromingsrisico's. De Stroomgebied- beheerplannen, het Programma van maatregelen mariene strategie, de Beleidsnota Noordzee en de Overstromingsrisicobeheerplannen maken onderdeel uit van het Nationaal Waterplan.

In het Nationaal Waterplan 2016-2021 staan de volgende vijf ambities centraal:

  • Nederland blijft de veiligste delta in de wereld
  • Nederlandse wateren zijn schoon en gezond en er is genoeg zoetwater
  • Nederland is klimaatbestendig en waterrobuust ingericht
  • Nederland is en blijft een gidsland voor watermanagement
  • Nederlanders leven waterbewust

Met het Nationaal Waterplan 2016-2021 zet het kabinet een volgende ambitieuze stap in het robuust en toekomstgericht inrichten van het watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit, een duurzaam beheer en goede milieutoestand van de Noordzee en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart. Hierbij wordt gestreefd naar een integrale benadering, door economie (inclusief verdienvermogen), natuur, scheepvaart, landbouw, energie, wonen, recreatie en cultureel erfgoed zo veel mogelijk in samenhang met de wateropgaven te ontwikkelen. Het beleid en de maatregelen in het Nationaal Waterplan dragen bij aan het vergroten van het waterbewustzijn in Nederland.

16.2.1.3 Waterbesluit     

In het Waterbesluit zijn de regels gegeven die betrekking hebben op beheer en gebruik van watersystemen die in beheer zijn van het Rijk. Voor het gebruik maken van een waterstaatswerk (een oppervlaktewaterlichaam, waterkering of kunstwerk zoals een sluis) kan een watervergunning vereist zijn. Voor de waterstaatswerken in beheer bij het Rijk is dat geregeld in het Waterbesluit en de Waterregeling. Voor regionale waterstaatswerken staan de regels in de keur van het waterschap.

Oppervlaktewaterlichamen in rijksbeheer zijn o.a. IJsselmeer en daaraan verbonden wateren zoals het Markermeer en IJmeer; de Rijn en daarmee verbonden wateren zoals het Amsterdam-Rijnkanaal, Buiten IJ, Afgesloten IJ en Noordzeekanaal (zie bijlage II van het Waterbesluit). Ook de zijwateren van deze oppervlaktewateren zijn in principe in beheer bij het rijk. Andere watergangen zoals het Nieuwe Diep ten oosten van het Amsterdam-Rijnkanaal (Boven Diep) en de watergangen en sloten langs waterkeringen en sluizen zijn in beheer bij het Rijk.

Voor het maken of behouden van werken, het plaatsen van vaste substanties of voorwerpen en het uitvoeren van werkzaamheden op of in rijkswateren, anders dan in overeenstemming met de functie, is een watervergunning vereist. Met de toevoeging "anders dan in overeenstemming met de functie" wordt geregeld dat het varen op een vaarweg of het zwemmen in zwemwater niet vergunningplichtig is. Deze toevoeging moet echter vrij beperkt geïnterpreteerd worden; het maken van een laad- en losplaats voor schepen is wel degelijk vergunningplichtig, ook als het betreffende water de functie scheepvaart heeft.

Op de vergunningplicht bestaat een flink aantal uitzonderingen. De volgende handelingen zijn niet vergunningplichtig:

  • het uitvoeren van activiteiten genoemd in bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (behoudens enkele uitzonderingen);
  • het uitvoeren van onderhoud, aanleg of wijziging van waterstaatswerken door of in opdracht van de beheerder;
  • het maken van werken om oeverafslag tegen te gaan;
  • het permanent afmeren van woonschepen of andere drijvende objecten in andere rijkswateren dan de grote rivieren

Deze niet-vergunningplichtige activiteiten zijn in het algemeen wel meldingsplichtig op grond van artikel 6.14 van de Waterregeling.

16.2.2 Provinciaal beleid     

16.2.2.1 Provinciale watervisie 2021     

De Provinciale watervisie 2021 is de opvolger van het Waterplan 2010-2015. Het thema van de Watervisie is 'Buiten de oevers'. Om Noord-Holland veilig, leefbaar en groen te houden en tegelijkertijd een goed investeringsklimaat te hebben, is het nodig om over grenzen heen te kijken. Oplossingen zullen we meer buiten het eigenlijke waterdomein gaan vinden, met water als vanzelfsprekend onderdeel van ruimtelijke gebiedsontwikkelingen. Om de veiligheid te garanderen zijn slimme en ruimtelijke alternatieven nodig. Innovatieve oplossingen, waarvoor de provincie Noord-Holland volop ruimte wil bieden.

De Watervisie zoekt de koppeling van wateropgaven met ruimte, economie en natuur. Alleen door water goed mee te nemen kunnen duurzame integrale afwegingen worden gemaakt. Zo is er op en aan het water rust, maar ook ruimte voor recreatie. Dit biedt kansen voor economische ontwikkeling, maatregelen ten behoeve van de veiligheid kunnen bijvoorbeeld worden gecombineerd worden met het aanleggen van recreatieve functies.

De Watervisie 2021 is een zelfbindend document dat de kaders stelt voor wateropgaven in Noord-Holland. Dit doen wordt gedaan op basis van de kaders Veilig en Schoon & Voldoende.

In het waterveiligheidsbeleid wordt landelijk een overstap gemaakt aar een risicobenadering, waarbij ook het effect van een overstroming op het achterland wordt meegewogen. Met de waterpartners wordt gezorgd voor veilige dijken en keringen. Met het waterrobuust inrichten van de omgeving en goede evacuatiemogelijkheden wordt het effect van een eventuele overstroming beperkt.

Schoon en voldoende water is onmisbaar voor een gezonde, productieve en aangename leefomgeving en een soortenrijke natuur. Er wordt voor gezorgd dat het grond- en oppervlaktewater duurzaam kan worden gebruikt en dat voorraden zorgvuldig worden beheerd, De Provinciale watervisie 2021 is de opvolger van het Waterplan 2010-2015. Het thema van de Watervisie is 'Buiten de oevers'. Om Noord-Holland veilig, leefbaar en groen te houden en tegelijkertijd een goed investeringsklimaat te hebben, is het nodig om over grenzen heen te kijken. Oplossingen zullen we meer buiten het eigenlijke waterdomein gaan vinden, met water als vanzelfsprekend onderdeel van ruimtelijke gebiedsontwikkelingen. Om de veiligheid te garanderen zijn slimme en ruimtelijke alternatieven nodig. Innovatieve oplossingen, waarvoor de provincie Noord-Holland volop ruimte wil bieden.

De Watervisie zoekt de koppeling van wateropgaven met ruimte, economie en natuur. Alleen door water goed mee te nemen kunnen duurzame integrale afwegingen worden gemaakt. Zo is er op en aan het water rust, maar ook ruimte voor recreatie. Dit biedt kansen voor economische ontwikkeling, maatregelen ten behoeve van de veiligheid kunnen bijvoorbeeld worden gecombineerd worden met het aanleggen van recreatieve functies.

De Watervisie 2021 is een zelfbindend document dat de kaders stelt voor wateropgaven in Noord-Holland. Dit doen wordt gedaan op basis van de kaders Veilig en Schoon & Voldoende.

In het waterveiligheidsbeleid wordt landelijk een overstap gemaakt aar een risicobenadering, waarbij ook het effect van een overstroming op het achterland wordt meegewogen. Met de waterpartners wordt gezorgd voor veilige dijken en keringen. Met het waterrobuust inrichten van de omgeving en goede evacuatiemogelijkheden wordt het effect van een eventuele overstroming beperkt.

Schoon en voldoende water is onmisbaar voor een gezonde, productieve en aangename leefomgeving en een soortenrijke natuur. Er wordt voor gezorgd dat het grond- en oppervlaktewater duurzaam kan worden gebruikt en dat voorraden zorgvuldig worden beheerd, zonder uitputting of verontreiniging. Diepe, watervoerende lagen kunnen worden gebruikt voor energieopslag.

16.2.3 Hoogheemraadschap     

16.2.3.1 Waterbeheerplan AGV 2016-2021     

Op 8 oktober 2015 heeft het Algemeen Bestuur van het Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht het Waterbeheerplan AGV 2016-2021 vastgesteld. Het is het tweede waterbeheerplan van AGV in de 6-jarige waterplancyclus van rijk, provincie en waterschap. Het waterbeheerplan heeft als titel meegekregen: 'Waterbewust en waterrobuust'.

Het waterbeheerplan gaat in op de hoofdtaken van het waterschap: waterveiligheid, voldoende water en schoon water. Ook wordt aandacht gegeven aan de maatschappelijke (neven)taken: nautisch en vaarwegbeheer, recreatief medegebruik, natuurbeheer en cultuurhistorische, landschappelijke en architectonische waarden. Voor elk van deze thema's is aangegeven wat het wensbeeld is op de lange termijn. Deze ambitie voor de lange termijn is vervolgens herleid naar een aantal doelen voor de planperiode en een aanpak op hoofdlijnen. Door middel van indicatoren zijn de doelen voor de planperiode meetbaar gemaakt.

16.2.3.2 Keur AGV     

De Waterschapswet zegt in artikel 78 dat het waterschap verordeningen mag opstellen voor de "behartiging van aan het waterschap opgedragen taken". In december 2017 is de Keur van het hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht (AGV) vastgesteld.

De Keur van het AGV is gericht op het beschermen van de water aan- en -afvoer, de bescherming tegen wateroverlast en overstroming en op het beschermen van de ecologische toestand van het watersysteem. In de toelichting bij de Keur is aangegeven dat de aanleg van verhard oppervlak in beginsel leidt tot een grotere belasting van het oppervlaktewatersysteem en/of rioleringssysteem, omdat pieken in de regenafvoer minder worden afgevlakt door infiltratie. Bij nieuwbouw in stedelijk gebied, verdichting in bestaand stedelijk gebied of de aanleg van wegen is sprake van verharding van gebieden waar voorheen water in de bodem kon worden geborgen. De toename van de belasting van het oppervlaktewatersysteem moet daarom worden gecompenseerd door de initiatiefnemer. Dat betekent dat het watersysteem na de realisering van de verharding niet zwaarder belast mag worden dan voordien. Op grond van artikel 4.20, onder a, van de Keur is het verboden om in stedelijk gebied meer dan 1.000 vierkante meter verharding aan te brengen of het verhard oppervlak met 1.000 vierkante meter te laten toenemen. Het Dagelijks Bestuur van het waterschap kan ontheffing verlenen van deze verbodsbepaling.

16.2.3.3 Legger AGV     

De legger is een openbaar register van AGV waarin wordt bepaald aan welke eisen (diepte, hoogte, sterkte etc.) de wateren, dijken en kunstwerken moeten voldoen. Het is een openbaar register van het waterschap en dient als uitwerking van de Keur.

16.2.4 Gemeente Amsterdam     

16.2.4.1 Watervisie Amsterdam     

Op 14 september 2016 heeft de gemeenteraad van Amsterdam de Watervisie Amsterdam 2040 vastgesteld. De visie geeft een ruimtelijk-economisch perspectief op het gebruik van water en oevers in Amsterdam op de lange termijn (2040) met een aantal speerpunten voor de korte termijn (2018).

De Watervisie Amsterdam 2040 is een structuurvisie-uitwerking. Dat betekent dat de Watervisie na vaststelling door de gemeenteraad als een onderdeel van de Structuurvisie Amsterdam 2040 (een strategisch beleidsdocument voor de ruimtelijke ontwikkeling van de stad) wordt beschouwd. De visie is daarmee zowel een beleidsvisie als een planologisch-juridisch toetsinstrument. Ze wordt als planologisch-juridisch toetsingsdocument ingezet bij ruimtelijke plannen en initiatieven om water gerelateerde ontwikkelingen in balans met elkaar en integraal te laten plaatsvinden.

Met de Watervisie willen we bewoners, ondernemers, bedrijven, verenigingen en bezoekers tevens stimuleren en inspireren om -in lijn met de Watervisie- nieuwe initiatieven te ontplooien en te realiseren. Voor nieuwe ruimtelijke initiatieven dienen de gebruikelijke (planologisch-juridische) procedures te worden gevolgd. De Watervisie is planologisch-juridisch alleen bindend voor het gebied binnen de gemeentegrenzen van Amsterdam.

16.2.4.2 Gemeentelijk Rioleringsplan Amsterdam 2016-2021     

De gemeente Amsterdam is wettelijk verantwoordelijk voor drie watertaken. Deze zogenaamde zorgplichten betreffen:

  • de inzameling en transport van stedelijk afvalwater;
  • de inzameling en verwerking van afvloeiend hemelwater;
  • het nemen van grondwatermaatregelen.

In het Gemeentelijk Rioleringsplan Amsterdam 2016 - 2021 staat hoe deze drie zorgplichten de komende periode door de gemeente Amsterdam worden ingevuld. Doel van het plan is om aan het bevoegd gezag te verantwoorden op welke wijze de gemeente Amsterdam deze watertaken uitvoert, en in hoeverre zij afdoende middelen heeft om dit in de toekomst te blijven doen. Hiermee voldoet de gemeente aan de planverplichting zoals die in de Wet milieubeheer (artikel 4.22) is opgenomen.

Het Gemeentelijk Rioleringsplan Amsterdam 2016-2021 is tot stand gekomen in samenwerking met de waterschappen Hollands Noorderkwartier, Rijnland, Amstel, Gooi en Vecht en Rijkswaterstaat. Dit is het tweede Gemeentelijk Rioleringsplan Amsterdam waarin de drie zorgplichten zijn opgenomen. Het plan volgt op het eerdere 'Breed Water, plan gemeentelijke watertaken Amsterdam 2010 - 2015'.

16.2.5 Stadsdeel Nieuw-West     

16.2.5.1 Waterplan Nieuw-West: visie 2040     

Op 27 februari 2013 is het Waterplan Nieuw-West door de stadsdeelraad vastgesteld. De waterstructuur is leidend geweest bij de totstandkoming van Nieuw-West. Daarom is het onlosmakelijk verbonden met de fysieke leefomgeving. Om problemen omtrent water, zoals de gevolgen van de klimaatwijzigingen of het verbeteren van de waterkwaliteit, op te lossen, moeten ze integraal opgepakt worden. De verschillende wateraspecten staan niet allemaal los van elkaar, vaak beïnvloeden ze elkaar. In het Waterplan wordt de gezamenlijke focus aangebracht. Ambities en de resultaten kunnen worden vergroot door zowel de samenhang (inhoudelijke dimensie) als de samenwerking (procesmatige dimensie) te versterken.

Naast ruimtelijke ordeningsaspecten worden ook aspecten als belevingswaarde, recreatie, biodiversiteit en cultuurhistorie in het waterplan beschreven en worden ambities voor de toekomst benoemd. Met betrekking tot het beheer en onderhoud van de watergangen (en alles daaromheen) geeft het waterplan inzicht in de verantwoordelijkheden en spreekt het ambities uit met betrekking tot ontbrekende inzichten.

16.3 Watertoets     

Grondwater

Grondwateroverlast dient te worden voorkomen. Bij nieuwbouwontwikkelingen moet worden voldaan aan de gemeentelijke grondwaternorm. Ondergrondse constructies moeten waterdicht worden uitgevoerd en mogen geen effect hebben op de grondwaterstanden in de omgeving. Dit wordt desgevraagd aangetoond in een geohydrologisch onderzoek. In het plangebied zijn geen nieuwbouwontwikkelingen voorzien met ondergrondse constructies.

Veiligheid en waterkeringen

Indien er een waterkering is gelegen binnen het plangebied moeten de kern- en beschermingszones van de kering worden opgenomen op de verbeelding en worden bestemd met de dubbelbestemming 'Waterkering'. Het uitvoeren van werkzaamheden binnen de kern- en beschermingszones van de waterkering is watervergunningsplichtig.

In het voorliggende plangebied zijn de aanwezige waterkeringen bestemd met de dubbelbestemming Waterstaat - Waterkering.

Verharden

Op grond van artikel 4.20, onder a, van de Keur is het verboden om in stedelijk gebied meer dan 1.000 vierkante meter verharding aan te brengen of het verhard oppervlak met 1.000 vierkante meter te laten toenemen. Het Dagelijks Bestuur van het waterschap kan ontheffing verlenen van deze verbodsbepaling.

Onderhavig bestemmingsplan voorziet niet in een wijziging van het verharde of bebouwde oppervlak.

Waterkwaliteit en riolering

Vanuit Europa en het Rijk zijn er binnen de gemeente Amsterdam wateren aangewezen waarvoor strengere waterkwaliteitseisen gelden. Dit zijn de Kader Richtlijn Water en Natura 2000 gebieden. Deze zijn omschreven in het Waterbeheerplan AGV 2016-2021.

De bebouwing langs de Osdorperweg is aangesloten op de riolering. In het gebied is geen gescheiden rioleringssysteem aanwezig.

16.4 Conclusie     

Het bestemmingsplan brengt geen wijzigingen in de waterstructuur. Een gedeelte van het plangebied heeft de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' ten behoeve van de aanwezige waterkeringen in het plangebied. Bouwen overeenkomstig de medebestemming is slechts mogelijk, mits daartegen uit hoofde van de waterstaatbelangen geen overwegende bezwaren bestaan en de waterbeheerder daar vooraf over is gehoord.

Derhalve kan worden geconcludeerd dat gelet op bovenstaande de watertoets de tenuitvoerlegging van het bestemmingsplan niet in de weg staat.

Hoofdstuk 17 Juridische planbeschrijving     

17.1 Algemeen     

Waar de overige paragrafen van deze bestemmingsplantoelichting de achtergronden van het bestemmingsplan belichten, geeft deze paragraaf een toelichting op de bestemmingsplanregels. Uitgelegd wordt wat de bedoeling en strekking is van de verschillende onderdelen van de regels. Daartoe worden in deze paragraaf de regels per artikel toegelicht.

Het (juridisch deel van het) bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en regels, vergezeld van een toelichting. De verbeelding heeft een functie van visualisering van de bestemmingen. De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers bindende deel van het bestemmingsplan. De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Per hoofdstuk zullen de diverse regels artikelsgewijs worden besproken.

De toelichting heeft geen bindende werking; de toelichting maakt juridisch ook geen onderdeel uit van het bestemmingsplan, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het plan en ook bij de uitleg van de bestemming en overige regels. In de toelichting wordt ook een relatie met het relevante beleid gelegd en een gebiedsbeschrijving gegeven. Op basis van het beleid en de gebiedsbeschrijving zijn vervolgens de uitgangspunten voor het bestemmingsplan geformuleerd.

17.2 Artikelgewijze toelichting     

17.2.1 Toelichting op de plansystematiek     

Dit bestemmingsplan bestaat uit een GML-bestand, regels en een toelichting. Het GML-bestand bevat de verbeelding, waaraan de regels zijn gekoppeld. Deze vormen het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.

Verbeelding

Op de verbeelding van de plankaart wordt door middel van letters, cijfers, lijnen en aanduidingen het toegestane gebruik van de gronden en de mogelijke bouwhoogtes/volumes aangegeven. De kaart heeft, in samenhang met de regels, een juridisch bindend karakter. Als ondergrond is een recente topografische kaart gehanteerd. Daarmee kan exact worden bepaald waar het plan is gelegen en hoe begrenzingen lopen. Om de goede leesbaarheid van de verbeelding te waarborgen is gekozen voor een schaal van 1:1000. De kaarten zijn voorts voorzien van een legenda en een noordpijl. Het plangebied van het bestemmingsplan is aan de hand van een plangrens (bolletjeslijn) op de verbeelding weergegeven.

Regels

In de standaarden voor vergelijkbaarheid, de SVBP 2012, is voorgeschreven hoe de regels van het bestemmingsplan dienen te worden opgebouwd. Voor de leesbaarheid en raadpleegbaarheid dienen de regels in hoofdstukken te worden geplaatst. Daarbij dient een vaste volgorde te worden aangehouden. De regels van het bestemmingsplan zijn opgebouwd uit vier hoofdstukken.

In het eerste hoofdstuk worden de begrippen en wijze van meten behandeld. Deze hebben als doel begrippen in de regels te verklaren en eenduidige richtlijnen te geven op basis waarvan de bouwmaten die zijn opgenomen in de regels dienen te worden gemeten.

In het tweede hoofdstuk zijn de regels opgenomen, die betrekking hebben op alle bestemmingen die in het bestemmingsplan zijn opgenomen. Het derde en vierde hoofdstuk omvat een aantal regels, die niet op een bepaalde bestemming betrekking hebben, maar voor het gehele bestemmingsplan gelden.

Het overgangsrecht en de anti-dubbeltelregel zijn opgenomen in het Bro met de verplichting deze over te nemen in het bestemmingsplan. In een bestemmingsregel wordt aangegeven waarvoor en – zo nodig – hoe de betreffende gronden mogen worden gebruikt en bebouwd. Ter bevordering van de leesbaarheid en de raadpleegbaarheid is hierbij een vaste volgorde aangehouden.

In de bestemmingsomschrijving is beschreven welke functies binnen de betreffende bestemming zijn toegestaan. In de bouwregels is weergegeven of en hoe gebouwd mag worden. Daarin wordt in algemene zin geregeld in alle bestemmingen dat er slechts gebouwd mag worden ten behoeve van de bestemming. In de navolgende (sub)leden zijn maten zoals oppervlakten en bouwhoogten opgenomen, die betrekking hebben op de toegestane gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde. In een aantal gevallen is een afwijking van bepalingen in de eerder genoemde leden als direct recht mogelijk, in andere gevallen moet het dagelijks bestuur een besluit nemen om af te wijken van de regels uit het bestemmingsplan.

In de specifieke gebruiksregels zijn nadere bepalingen gegeven over de functies die zijn vermeld in de doeleindenomschrijving. Zo kan bijvoorbeeld de omvang van bepaalde functies beperkt worden, of de situering van functies worden aangewezen.

17.2.2 Toelichting op de bestemmingen     

In deze paragraaf worden de niet voor zichzelf sprekende en bijzondere juridische aspecten van de bestemmingsbepalingen toegelicht. Het beleid wordt niet toegelicht, maar de wijze van regelen.

HOOFDSTUK 1 - INLEIDENDE REGELS

  • Begrippen

Artikel 1 geeft, in alfabetische volgorde, een omschrijving van een aantal begrippen die in de regels worden gebruikt. Hiermee wordt formeel vastgelegd wat wel en wat niet onder het betreffende begrip moet worden verstaan. Dit artikel is dus primair bedoeld om begrippen duidelijk te begrenzen en niet om de gedachten achter de gebruikte termen uit te leggen. Daarvoor is juist deze toelichting bedoeld. In deze toelichting worden gehanteerde begrippen waar nodig uitgelegd.

  • Wijze van meten

Met dit artikel wordt aangegeven op welke wijze moet worden beoordeeld in hoeverre een initiatief past binnen de minima en maxima die door de overige regels worden aangegeven.

HOOFDSTUK 2 - BESTEMMINGEN

  • Agrarisch met waarden

De agrarische functie van de gronden met de bestemming 'Agrarisch met waarden' is beperkt tot agrarisch natuurbeheer (beweiding en maaien). Grondgebonden veehouderij in combinatie met agrarisch natuurbeheer is derhalve mogelijk (koeien en schapen). Tevens zijn deze gronden bestemd voor het behoud, het herstel of de ontwikkeling van de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden van de uitgeveende Osdorper Bovenpolder.

Werkzaamheden die de natuurlijke, landschappelijke en cultuurhistorische waarden van het waterrijke veenweidegebied kunnen aantasten zijn alleen met een omgevingsvergunning toelaatbaar.

Via een wijzigingsbevoegdheid is het mogelijk een deel van de gronden te wijziging in de bestemming 'Natuur', hier zijn voorwaarden aan verbonden.

  • Groen

Deze gronden met de bestemming 'Groen' zijn bestemd voor groenvoorzieningen, extensief dfagrecreatief gebruik en water en waterhuishoudkundige zaken. Gebouwen zijn niet toegestaan binnen de bestemming.

  • Natuur

Ten oosten van de Westrandweg zijn een aantal gronden bestemd tot 'Natuur', overeenkomstig met de ecologische verbindingszone van de provincie en de gebieden uit het document de 'Groene AS-verbinding Osdorperbovenpolder Tuinen van West'. Ter plaatse van de gronden is het uitsluitend mogelijk bouwwerken, geen gebouwen zijnde te bouwen.

Ter bescherming van de natuurwaarden geldt ook een omgevingsvergunning plicht voor werken en werkzaamheden die deze natuurwaarden kunnen aantasten.

  • Tuin

De bestemming 'Tuin' is gebruikt voor de bij de woning behorende voortuinen. In de voortuin zijn geen gebouwen toegestaan en mogen de erfafscheidingen niet hoger zijn dan 1 meter.

  • Verkeer

De bestemming Verkeer is gebruikt voor de bestaande wegen waaronder de Osdorperweg.

  • Water

In de bestemming 'Water' zijn verschillende watergangen opgenomen. Behoudens de gronden die de bestemming water hebben gekregen is water ook toegestaan op gronden met een andere bestemming.

  • Wonen

De bestemming Wonen is gebruikt voor de woningen, niet zijnde bedrijfswoningen, al dan niet in combinatie met praktijkruimte of vrije beroepsuitoefenig aan huis en huisgebonden beroepen. Woningen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd, waarbij de maximale bouw- en goothoogte op de verbeelding zijn weergeven.

  • Waarde - Archeologie

De gronden waarvoor een archeologische verwachting geldt, hebben een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' gekregen. Voor deze gronden is geregeld dat de initiatiefnemer bij ingrepen in de bodem, indien daarbij de bodemverstoring groter is dan 100 m² en dieper is dan 0,5 meter onder maaiveld, bij de aanvraag van een omgevingsvergunning voor bouwen of van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (voorheen de aanlegvergunning) een archeologisch rapport dient te overleggen. Op basis daarvan kunnen aan de betreffende vergunningen voorschriften worden verbonden. In de planregels is geregeld welke dit kunnen zijn.

  • Waarde - Waterstaat

De binnen het plangebied aanwezige waterkering gaat uit van de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering'. Op grond van de Keur van Waternet gelden beschermende maatregelen. Omdat in de Keur al voldoende regels zijn opgenomen ter bescherming zijn aanvullende bouwregels niet in het bestemmingsplan opgenomen. De dubbelbestemming heeft hiermee feitelijk uitsluitend een signalerende functie.

HOOFDSTUK 3 - ALGEMENE REGELS

  • Anti-dubbeltelregel

Dit artikel bevat een algemene regeling waarmee kan worden voorkomen dat er in feite meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogd.

  • Algemene bouwregels

In deze regel wordt geregeld dat bepaalde overschrijdingen van de bouwregels zijn toegestaan.

  • Algemene gebruiksregels

In deze regel worden de algemene regels omtrent gebruik vastgelegd. Naast het algemene gebruiksverbod om de gronden en opstallen in strijd met de bestemming te gebruiken, is een aantal activiteiten uitgezonderd.

  • Algemene afwijkingsregels

In dit artikel worden algemene afwijkingsregels opgesomd. Er kan voor gebouwen van nutsvoorzieningen en elektriciteitsvoorzieningen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals gedenktekens, plastieken en dergelijke worden afgeweken van de regels. Ook kan van de regels worden afgeweken voor geringe afwijkingen en tevens mag de in de regels toegestane maximale bouwhoogte worden overschreden in bepaalde gevallen. Hetzelfde geldt voor de op de verbeelding aangegeven bestemmings- of bouwgrenzen.

  • Overgangsrecht

De overgangsregel is evenals de anti-dubbeltelregel overgenomen uit de standaardregels uit het Bro.

  • Slotregel

De slotregel ten slotte geeft de officiële benaming van dit bestemmingsplan weer alsmede de datum van vaststelling door de gemeenteraad.

Hoofdstuk 18 Economische uitvoerbaarheid     

Omdat het bestemmingsplan conserverend van aard is bevat het plan geen ontwikkelingen waarvoor een exploitatieplan noodzakelijk is zoals bedoeld in artikel 6.12 Wro. Deze plicht geldt enkel voor plannen waarin een bouwplan wordt mogelijk gemaakt, zoald bedoeld in artikel 6.2.1 Bro.

De gronden met de bestemming Natuur zijn als onderdeel van het project Groene As-verbinding Osdorperbovenpolder ingericht. Deze gronden maken deel uit van de natuurcompensatie van de Westrandweg. De noodzakelijke middelen voor de inrichting en beheer van deze gronden zijn door rijk, provincie en gemeente vrijgemaakt.

Voor dit bestemmingsplan is geen kostenverhaal noodzakelijk en voor de inrichting van het gebied zijn voldoende middelen beschikbaar. Het plan is economisch uitvoerbaar.

Hoofdstuk 19 Maatschappelijke uitvoerbaarheid     

19.1 Overleg met betrokken overheden (art. 3.1.1. Bro)     

In het kader van het overleg als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het concept ontwerpbestemmingsplan verzonden aan:

  1. Provincie Noord Holland
  2. Gemeente Haarlemmermeer
  3. Het dagelijks bestuur van stadsdeel Nieuw West
  4. Rijksvastgoedbedrijf directie Transacties en Projecten
  5. Brandweer Amsterdam Amstelland
  6. Waternet;
  7. Gasunie N.V.;
  8. Rijkswaterstaat.

daarnaast is het bestemmingsplan in het kader van de interne afstemming verzonden aan:

  1. Technische Adviescommissie Hoofdgroenstructuur TAC
  2. Structuurvisietoets
  3. Gemeentelijk Vervoersbedrijf (GVB)
  4. Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied
  5. secretariaat Economische Zaken
  6. Parkeernormen VOR
  7. Monumenten en Archeologie

Alle ingekomen Bro-reacties zijn gebundeld en als bijlage 5 bij de toelichting opgenomen.

De volgende partijen hebben gereageerd.

2. Gemeente Haarlemmermeer

Onze reactie kan positief en kort zijn. Hartelijk dank voor de toezending. Wij hebben geen inhoudelijke opmerkingen. Mooi dat hiermee enkele ‘opengevallen’ locaties op deze manier gedicht worden. Succes met de verdere besluitvorming.

De reactie van de gemeente Haarlemmermeer heeft niet tot aanpassing van het bestemmingsplan geleid.

6. Waternet

Het bovengenoemde bestemmingsplan geeft geen aanleiding om te reageren. Zoals in het plan al genoemd is ligt er een waterkering in het plangebied. Bij het realiseren van bebouwing (of andere ingrepen in de openbare ruimte) dient er een watervergunning aangevraagd te worden.

De reactie van Waternet heeft niet tot aanpassing van het bestemmingsplan geleid.

8. Rijkswaterstaat

Bedankt voor het sturen van de bestemmingsplan Osdorperweg Westrandweg. De Ruimtelijke plannen van Gemeente Amsterdam kunt u voortaan sturen naar het e-mailadres in de cc.

Rond dit plan heb ik wat vragen. Voor Rijkswaterstaat is het van belang of er nieuwe ontwikkelingen rondom de Westrandweg zullen plaatsvinden. Is het een conserverende plan of maakt het plan nieuwe ontwikkelingen mogelijk? Daarnaast worden er witte vlakken meegenomen in dit plan die in het verleden zijn overgebleven. Kunt u aangeven waar deze vlakken zich bevinden indien die binnen 2 km van de snelweg zich bevinden? Wij zien uw reactie tegemoet.

De reactie van Rijkswaterstaat heeft niet tot aanpassing van het bestemmingsplan geleid.

9. Technische Adviescommissie Hoofdgroenstructuur TAC

Omdat er geen nieuwe ontwikkelingen plaatsvinden in het plangebied en het bestaande gebruik wordt vastgelegd, ziet het secretariaat van de TAC geen reden voor agendering van het bestemmingsplan Osdorperweg Westrandweg voor een formeel advies van de TAC. De TAC is akkoord met het bestemmingsplan Osdorperweg – Westrandweg voor zover het de inpasbaarheid in de Hoofdgroenstructuur betreft.

De reactie van de Technische Adviescommissie Hoofdgroenstructuur TAC heeft niet tot aanpassing van het bestemmingsplan geleid.

14. Parkeernormen VOR

Hartelijk dank voor de toezending van het concept ontwerp bestemmingsplan Osdorperweg- Westrandweg. In dit bestemmingsplan gebied zijn nagenoeg geen functies aanwezig c.q. mogelijk die parkeerbehoefte genereren. Toch is het m.i. goed dat in de bestemmingsplanregels (artikel 13.2 en 14.2) en in de toelichting (h. 6.4) verwezen wordt naar de geldende parkeernormen c.q. de nota’s. Ik neem aan dat de regel in de artikelen 13.2 en 14.2 bedoeld is als ‘dynamische verwijzing’ naar het geldende beleid. Is de verwijzing met deze formulering juridisch waterdicht, met andere woorden: zijn de nu geldende en de in de toekomst vast te stellen beleidsregels m.b.t. parkeernormen hiermee voldoende geborgd? In de toelichting worden pp. 28 de beide nota’s genoemd. De namen van de nota’s zijn net niet helemaal goed geschreven, de juiste spelling is resp. Nota Parkeernormen Auto en Nota Parkeernormen Fiets en Scooter. Althans, zo staat het op de omslag van de beide nota’s.

De reactie van Parkeernormen VOR heeft tot aanpassing van het bestemmingsplan geleid. In de toelichting is de naam van de nota's aangepast. Door het opnemen van een dynamische regeling moet er aan het huidige als toekomstige parkeerbeleid voldaan worden.

15. Monumenten en Archeologie

Naar aanleiding van je verzoek d.d. 23 januari 2020 om een reactie op het voorontwerpbestemmingsplan Osdorperweg Westrandweg in het kader van het overleg art. 3.1.1. Bro heeft Monumenten en Archeologie (MenA) de volgende opmerkingen.

Ten aanzien van archeologie

Er zijn geen opmerkingen.

Ten aanzien van bovengrondse cultuurhistorische waarden

Er zijn geen opmerkingen.

De reactie van Monumenten en Archeologie heeft niet tot aanpassing van het bestemmingsplan geleid.

19.2 Maatschappelijk overleg     

19.2.1 Zienswijzen ontwerpbestemmingsplan     

Dit wordt ingevuld nadat de terinzagelegging van het ontwep bestemmingsplan is afgerond.

Regels     

Hoofdstuk 1 Inleidende regels     

Artikel 1 Begrippen     

1.1 Plan:     

Het bestemmingsplan 'Osdorperweg-Westrandweg' met identificatienummer NL.IMRO.0363.F2001BPGST-VG01 van de gemeente Amsterdam.

1.2 Bestemmingsplan:     

De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 Aanbouw     

Een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.4 Aanduiding     

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.5 Aanduidingsgrens     

De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.6 Aanduidingsvlak     

Een op de verbeelding aangegeven vlak met eenzelfde aanduiding.

1.7 Achtergevel     

De van de weg afgekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één van de weg afgekeerde gevel, de gevel die kennelijk als zodanig moet worden aangemerkt.

1.8 Afhankelijke woonruimte     

Een bijgebouw dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is.

1.9 Agrarisch bedrijf     

Een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen (houtteelt daaronder begrepen) of het houden van dieren.

1.10 Agrarisch bouwperceel     

Een aaneengesloten stuk grond waarop bebouwing met een hoofdgebouw en bijbehorende gebouwen van een agrarisch bedrijf is toegestaan.

1.11 Agrarisch dienstverlenend bedrijf     

Een bedrijf waarbinnen uitsluitend of overwegend arbeid wordt verricht ter productie of levering van goederen of diensten ten behoeve van agrarische bedrijven, met uitzondering van een paardenfokkerij, paardenhouderij, pelsdierhouderij en volkstuinen.

1.12 Ambacht     

het bedrijfsmatig, gehele of overwegend door middel van handwerk vervaardigen, bewerken of herstellen en installeren van goederen.

1.13 Antenne-installatie     

Installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de wel of niet in de techniekkast opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie.

1.14 Antennedrager     

Een antennemast of andere constructie bedoeld voor de vestiging van een antenne.

1.15 Archeologisch monument     

Een aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden.

1.16 Archeologisch onderzoek     

Werkzaamheden naar het bodemarchief die ten behoeve van de archeologische monumentenzorg worden uitgevoerd volgens de eisen zoals gesteld in de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA), zoals bedoeld in de Regeling archeologische monumentenzorg, zoals deze geldt op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het bestemmingsplan.

1.17 Archeologisch rapport     

Rapportage waarin de archeologische waarde van het terrein waarop de aanvraag betrekking heeft, wordt vastgesteld die naar het oordeel van burgemeester en wethouders/ het dagelijks bestuur voldoet aan de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie als bedoeld in de Regeling archeologische monumentenzorg, zoals deze geldt op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het bestemmingsplan.

1.18 Archeologische verwachting     

Waarden waarvan de aanwezigheid in de bodem aannemelijk is of vermoed wordt

1.19 Archeologische waarde     

Waarden waarvan de aanwezigheid bekend is in de vorm van fysieke overblijfselen in de bodem.

1.20 Automatenhal     

Een voor het publiek toegankelijke ruimte waar meer dan twee spelautomaten of andere mechanische toestellen in de zin van artikel 30 van de Wet op de Kansspelen, zoals die geldt op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het bestemmingsplan, zijn opgesteld.

1.21 Baliefunctie     

Een (onderdeel van een) kantooractiviteit, of dienstverlening, waarvoor kenmerkend is dat de (economische) activiteit is gericht op structureel contact met publiek in een daarvoor bestemd en daartoe voor het publiek toegankelijk (deel van een) gebouw.

1.22 Bebouwing     

Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.23 Bebouwingskarakteristiek     

De in verschillende tijdsfasen ontstane kenmerkende stedenbouwkundige opbouw en architectonische kenmerken van een gebied.

1.24 Bebouwingspercentage     

Een in de regels of verbeelding aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van het bestemmingsvlak of bouwvlak aangeeft dat maximaal mag worden.

1.25 Bed and breakfast     

Het gedeeltelijk gebruik van een zelfstandige woonruimte voor kort verblijf bij de hoofdbewoner van die woonruimte, al dan niet met ontbijt;

1.26 Bedrijf     

Inrichting voor de bedrijfsmatige uitoefening van industrie, ambacht, groothandel, internetverkoop, opslag en/of transport.

1.27 Bedrijfsvaartuig     

Een vaartuig, daaronder begrepen een object te water, niet zijnde een zee- of binnenschip, hoofdzakelijk gebruikt of bestemd voor de uitoefening van enig bedrijf of beroep, dan wel voor de uitoefening van sociaal-culturele activiteiten.

1.28 Bedrijfsvloeroppervlakte     

de totale oppervlakte van de voor bedrjifsuitoefening benodigde bedrijfsruimten, inclusief de verkoopvloeroppervlakte, opslag- en administratieve ruimten en dergelijke.

1.29 Bedrijfswoning     

Een woning die gezien ligging en functie bedoeld is voor de huisvesting van personen wier aanwezigheid gelet op de bestemming van een gebouw of terrein noodzakelijk is.

1.30 Bedrijventerrein     

Een binnen de gemeente gelegen terrein van minimaal één hectare bruto dat vanwege zijn bestemming bestemd en geschikt is voor gebruik door handel,nijverheid, commerciële en niet-commerciële dienstverlening en industrie. Onder de beschrijving vallen daarmee ook (delen) van bedrijventerreinen die gedeeltelijk (maar niet overwegend) bestemd zijn en geschikt zijn voor kantoorgebouwen. Ook vallen

daaronder de zeehaventerreinen welke met laad- en/of loskade langs diep vaarwatertoegankelijk zijn voor grote zeeschepen. De volgende terreinen vallen er niet onder: terrein voor grondstoffenwinning, olie- en gaswinning, terrein voor waterwinning, terrein voor agrarische doeleinden, terrein voor afvalstort.

1.31 Beschermd stads- of dorpsgezicht     

Een aangewezen gebied als bedoeld in artikel 35 van de Monumentenwet 1988.

1.32 Bestaande bebouwing of gebruik     

Bebouwing of gebruik zoals aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan.

1.33 Bestemmingsgrens     

De grens van een bestemmingsvlak.

1.34 Bestemmingsvlak     

Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.35 Bijgebouw     

Een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.36 Bijbehorend bouwwerk     

Uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak.

1.37 Bijzondere bouwlaag     

Kelder, souterrain, kap, dakopbouw.

1.38 Bijzondere woonvoorzieningen     

voorzieningen in een aangepaste woonbehoefte, bijvoorbeeld ten behoeve van personen en voor wie de gebruikelijke woonvoorzieningen niet passend of toereikend zijn, zoals minder validen, en anderszins verzorgingsbehoevenden.

1.39 Binnenschip     

Schip, gebruikt en bestemd voor interlokaal dan wel internationaal bedrijfsmatig vervoer van goederen te water waarop de Wet vervoer binnenvaart van toepassing is.

1.40 Bodemverstoring     

Elke vorm van grondverzet.

1.41 Botenhuis     

Een gebouw gebouwd over het water en bereikbaar van het te bevaren water, dat dient voor overdekt onderbrengen van één of meer schepen.

1.42 Botenstalling / botenopslag     

Stalling en opslag van schepen met in begrip van de daartoe noodzakelijke gebouwen.

1.43 Bouwen     

Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.44 Bouwgrens     

De grens van een bouwvlak.

1.45 Bouwlaag     

Een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd.

1.46 Bouwperceel     

Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.47 Bouwperceelgrens     

Een grens van een bouwperceel.

1.48 Bouwvlak     

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.49 Bouwwerk     

Een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.50 Brutovloeroppervlakte (bvo)     

De totale oppervlakte van de bouwlagen met inbegrip van de bouwconstructies, magazijnen, dienstruimten, bergingen etc.

1.51 Consumentverzorgende dienstverlening     

Persoonlijke verzorging van consumenten, waaronder kapperszaken, schoonheidsinstituten en naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijven.

1.52 Culturele voorzieningen     

Musea, (muziek)theaters, expositieruimten en naar de aard daarmee gelijk te stellen voorzieningen.

1.53 Cultuurhistorische waarde     

De fysieke overblijfselen van de historie, zowel bovengronds(gebouwde monumenten) als ondergronds ( archeologie) als het cultuurlandschap met zijn historische landschapselementen als verbinding daartussen.

1.54 Dagelijks bestuur     

Het dagelijks bestuur van het stadsdeel Nieuw-West.

1.55 Dagrecreatie     

Recreatie buiten de woning, zonder dat daar een overnachting elders mee gepaard gaat.

1.56 Detailhandel     

Het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen, het verhuren of het leveren van zaken aan in hoofdzaak personen die deze zaken kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.57 Dienstverlening     

Het verrichten van activiteiten welke bestaan uit het verlenen van diensten aan derden met of zonder rechtstreeks contact met het publiek. Onder te verdelen in:

  1. consumentverzorgende dienstverlening;
  2. zakelijke dienstverlening;
  3. maatschappelijke dienstverlening.

1.58 Dove gevel     

een bouwkundige constructie waarin,

  1. geen te openen delen aanwezig zijn en met een in NEN 5077 bedoelde karakteristieke geluidwering die ten minste gelijk is aan het verschil tussen de geluidsbelasting van die constructie en 33 dB onderscheidenlijk 35 dB(A);
  2. een bouwkundige constructie waarin alleen bij uitzondering te openen delen aanwezig zijn, mits de delen niet direct grenzen aan een geluidsgevoelige ruimte.

1.59 Drijvende woning     

Een woning, drijvend, waarvan de ligplaats geen voor de openbare dienst bestemd water is, die een eigenstandige constructie heeft, die de woning verbindt met de bodem en die naar de aard, omvang of omgeving plaatsgebonden is.

1.60 Eerste bouwlaag / plint     

De eerste volledige bouwlaag op of boven peil.

1.61 Extended stay     

Het bedrijfsmatig aanbieden van logies anders dan in een woning voor kortstondig verblijf van tenminste 1 week tot maximaal 1 jaar aan natuurlijke personen die buiten de gemeente hun hoofdverblijf en vaste woon- of verblijfplaats hebben. Bij extended stay gaat het niet om wonen, maar om een bijzondere vorm van een hotelfunctie.

1.62 Extensief dagrecreatief gebruik     

Een recreatief medegebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan, zoals wandelen, fietsen, paardrijden, kanoën, een vissteiger, een picknickplaats of een naar de aard daarmee gelijk te stellen medegebruik.

1.63 Gebouw     

Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.64 Geldwisselkantoor     

Een voor publiek toegankelijke ruimte waarin de hoofdactiviteit wordt gevormd door het gelegenheid bieden tot het wisselen van geld.

1.65 Geluidbelasting vanwege een industrieterrein     

De etmaalwaarde van het equivalente geluidsniveau in dB(A) op een bepaalde plaats, veroorzaakt door de gezamenlijke inrichtingen op een industrieterrein, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder c.q. het Besluit geluidhinder

1.66 Geluidbelasting vanwege spoorwegverkeer     

De etmaalwaarde van het equivalente geluidsniveau in dB op een bepaalde plaats, veroorzaakt door het gezamenlijke spoorwegverkeer of op een bepaald spoorweggedeelte of een combinatie van spoorweggedeelten, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder c.q. het Besluit geluidhinder.

1.67 Geluidbelasting vanwege wegverkeer     

De etmaalwaarde van het equivalente geluidsniveau in dB op een bepaalde plaats, veroorzaakt door het gezamenlijke wegverkeer op een bepaald weggedeelte of een combinatie van weggedeelten, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder c.q. het Besluit geluidhinder.

1.68 Geluidsgevoelige functie     

Bewoning of een andere geluidsgevoelige functie (of de gebouwen en terreinen die daartoe dienen) zoals bedoeld in de Wet geluidhinder c.q. het Besluit geluidhinder.

1.69 Geluidsluwe zijde     

De zijde van een gebouw waar de geluidsbelasting de voorkeursgrenswaarde zoals bedoeld in de Wet geluidhinder niet mag overschrijden, dan wel waar een serre of loggia wordt gebouwd waardoor deze voorkeurswaarde op de scheidingsconstructie van de achtergelegen verblijfsruimte wordt bereikt.

1.70 Geluidwerende vlies     

Een bouwkundige constructie aangebracht aan de buitenzijde van een gevel met het doel een geluidsreductie op deze gevel te bewerkstelligen, als gevolg waarvan voldaan wordt aan het gestelde in de Wet geluidhinder, waarbij de afstand tussen geluidwerende vlies en gevel tenminste 0,5 meter is en waarbij er tussen geluidwerende vlies en gevel sprake is van buitenlucht, met openingen ten behoeve van de luchtverversing met een capaciteit van tenminste 6 dm³ per seconde per m² vloeroppervlak van de achterliggende woning(en).

1.71 Gevellijn     

Een op de verbeelding aangegeven lijn, waarin de gevel van de gebouwen aan de betreffende zijde moet worden opgericht.

1.72 Glastuinbouwbedrijf     

Een bedrijf dat overwegend of uitsluitend gericht is op het telen van tuinbouw- of sierteeltgewassen onder glas.

1.73 Groenvoorziening     

Ruimten in de open lucht, zoals (bos)parken, plantsoenen, groenvoorzieningen en open speelplekken, met de daarbij behorende sloten, vijvers en daarmee gelijk te stellen wateren.

1.74 Grondgebonden agrarisch bedrijf     

Een agrarisch bedrijf met een bedrijfsvoering die hoofdzakelijk niet in gebouwen plaatsvindt en waarbij het gebruik van nabijgelegen agrarische gronden noodzakelijk is voor het functioneren van het bedrijf.

1.75 Groothandel     

Het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling voor verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan wederverkopers, dan wel aan instellinen of personen voor de aanwending in een andere bedrijfsactiviteit.

1.76 Hogere waarde     

Een maximale waarde voor de geluidbelasting, die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder.

1.77 Hoofdgebouw     

Eén of meerdere panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.78 Houtteelt     

De bedrijfsmatige uitoefening van uitsluitend de functie houtproductie op gronden die in principe hiervoor tijdelijk worden gebruikt en waarvoor daartoe ontheffing is verleend van de melding- en herplantplicht ex artikel 2 en 3 van de Boswet.

1.79 Huishouden     

een alleenstaande dan wel twee personen met of zonder kinderen, die een gemeenschappelijke huishouding voeren of wensen te voeren;

1.80 Industrie     

het bedrijfsmatig industrieel vervaardigen, bewerken of herstellen van goederen.

1.81 Industrieterrein     

Terrein waaraan een bestemming is gegeven die de mogelijkheid van vestiging van inrichtingen, behorende tot het Inrichtingen- en Vergunningenbesluit aangewezen bij categorie van inrichtingen die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken, insluit.

1.82 Intensieve veehouderij     

Niet-grondgebonden agrarische bedrijven die zelfstandig of als neventak ( nagenoeg) geheel in gebouwen varkens, pluimvee, konijnen, vleeskalveren,pelsdieren en/of overig kleinvee houden. Het biologisch houden van dieren conform de Landbouwkwaliteitswet, het kweken van vis en het houden van melkvee en overigrundvee, geiten, schapen of paarden wordt niet aangemerkt als intensieve veehouderij.

1.83 Internetcafé     

Een gelegenheid waar de hoofdactiviteit of één van de activiteiten wordt gevormd door het bedrijfsmatig de gelegenheid bieden tot internetten (het raadplegen van websites, e-mailen en dergelijke).

1.84 Internetverkoop     

Handel via internet waarbij geen sprake is van het ter plekke bezichtigen, ophalen en/of betalen van de gekochte waar door de kopende partij.

1.85 Kamerverhuur     

Het bedrijfsmatig aanbieden van woonverblijf aan meer dan één huishouden en aan meer dan vier personen.

Nb: het begrip kamerverhuur valt onder wonen, logies valt niet kamerverhuur.

1.86 Kampeermiddelen     

Een tent, tentwagen, kampeerauto of een caravan, danwel enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of een gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde, een en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen of gewezen voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.

1.87 Kantoor     

Het bedrijfsmatig verlenen van diensten waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen, daaronder tevens begrepen congres- en vergaderaccommodaties.

1.88 Kantoorlocatie     

Een binnen de gemeente gelegen terrein van minimaal 1 hectare bruto dat vanwege zijn bestemming bestemd en geschikt is voor gebruik door kantoren en openbare gebouwen, daaronder niet begrepen een terrein dat in overwegende mate bestemd is voor detailhandel of horeca.

1.89 Kas     

Een gebouw, waarvan de wanden en het dak geheel of gedeeltelijk bestaan uit glas of ander lichtdoorlatend materiaal ten behoeve van het kweken van vruchten, groenten, bloemen en planten.

1.90 Kelder     

Een bijzondere bouwlaag , waarbij de vloer van de bovengelegen bouwlaag ten hoogste 0,50 meter boven het gemiddeld aangrenzende peil/maaiveld is gelegen.

1.91 Landelijk gebied     

Het gebied, niet zijnde bestaand bebouwd gebied.

1.92 Landschappelijke waarde     

De aan een gebied toegekende waarden in verband met de waarneembare verschijningsvorm van het gebied.

1.93 Langzaamverkeersroute     

Verkeersverbinding, die uitsluitend bedoeld is voor fietsers en voetgangers en vergelijkbare verkeersdeelnemers.

1.94 Ligplaats     

Een met een schip in het water aan de walkant ingenomen plaats die daartoe als zodanig is aangewezen.

1.95 Logies     

Het bedrijfsmatig aanbieden van recreatief verblijf of tijdelijk onderdak aan natuurlijke personen voor bepaalde tijd, anders dan in een woning.

Nb: Onder logies valt niet kamerverhuur, het begrip kamerverhuur valt onder wonen.

1.96 Maaiveld     

De hoogte van het afgewerkte bouwterrein.

1.97 Maatschappelijke dienstverlening     

Het verlenen van publieksgerichte diensten op het gebied van overheids-, educatieve, welzijns- (para-)medische, sociaal-medische, levensbeschouwelijke, sociaal-culturele voorzieningen.

1.98 Mantelzorg     

Het bieden van zorg aan eenieder die hulpbehoevend is op het fysieke,psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband.

1.99 Monument     

Aangewezen onroerend goed als bedoeld in artikel 3 van de Monumentenwet 1988.

1.100 Natuurlijke waarde     

De biotische en abiotische waarden van een gebied.

1.101 Niet-grondgebonden agrarisch bedrijf     

Een agrarisch bedrijf met een bedrijfsvoering die hoofdzakelijk in gebouwen plaatsvindt, en die als zodanig niet afhankelijk is van agrarische gronden als productiemiddel.

1.102 Nieuwe bebouwing     

Het oprichten van gebouwen, anders dan het vervangen van gebouwen door gebouwen van gelijke aard, omvang en karakter.

1.103 Nutsvoorziening     

Een voorziening ten behoeve van de distributie van gas, water en elektriciteit, en de telecommunicatie alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen transformatorhuisjes, gemalen, telefooncellen en zendmasten, ondergrondse afvalsystemen en ondergrondse infrastructurele voorzieningen.  

1.104 Ondergrondse parkeervoorziening     

Parkeervoorziening gelegen onder maaiveld.

1.105 Onzelfstandige woonruimte     

woonruimte, niet-zijnde woonruimte bestemd voor inwoning, welke geen eigen toegang heeft of welke niet door een huishouden zelfstandig kan worden bewoond, zonder dat dit huishouden daarbij afhankelijk is van wezenlijke voorzieningen buiten die woonruimte, waarbij als wezenlijke voorzieningen worden aangemerkt: keuken en sanitaire voorzieningen.

1.106 Openbare ruimte     

Rijwegen, voet- en fietspaden, pleinen, groenvoorzieningen en water, met in begrip van bij deze voorzieningen behorende nutsvoorzieningen, bermen, taluds, waterlopen en waterbouwkundige kunstwerken, ondergrondse afvalsystemen en ondergrondse infrastructurele voorzieningen.

1.107 Opslag     

Het bedrijfsmatig opslaan en verpakken van goederen.

1.108 Overbouwing / onderdoorgang     

Een op de verbeelding aangegeven gebied waar, binnen de bestemmnig een doorgang mogelijk moet zijn waarboven bebouwing mag worden opgericht.

1.109 Overig bouwwerk     

Een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.110 Pand     

De kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.

1.111 Passagiersvaartuig     

Een bedrijfsvaartuig, hoofdzakelijk gebruikt voor of bestemd tot:

  1. het vervoer van personen of
  2. om beschikbaar te worden gesteld aan een of meer personen ten behoeve van varende recreatie.

1.112 Peil     

Onder het peil wordt verstaan:

  1. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  2. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein ter plaatse van de bouw;
  3. indien in of op het water wordt gebouwd: het N.A.P. of het plaatselijk aan te houden waterpeil.

1.113 Permanente bewoning     

Gebruik van een recreatiewoning als feitelijk hoofdverblijf.

1.114 Planregels     

De regels, deel uitmakende van het bestemmingsplan 'Osdorperweg-Westrandweg'.

1.115 Pleziervaartuig     

Een schip, hoofdzakelijk gebruikt en bestemd voor niet-bedrijfsmatige varende recreatie.

1.116 Praktijk- of vrije beroepsuitoefening aan huis     

Dienstverlening, voornamelijk bestaande uit hoofdarbeid, waarbij in overwegende mate de woonfunctie behouden blijft.

1.117 Prostitutie     

Het aanbieden of verrichten van seksuele diensten tegen een materiële vergoeding.

1.118 Prostitutiebedrijf     

Een bedrijf waar prostitutie wordt bedreven.

1.119 Recreatief medegebruik     

Een recreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan.

1.120 Recreatieschip     

Een schip dat wordt gebruikt als of is bestemd voor de pleziervaart.

1.121 Recreatieve voorzieningen     

Voorzieningen ten behoeve van:

  1. dagreacreatie (waaronder begrepen attractieparken, speeltuinen en - terreinen, volkstuinen, kinderboerderijen);
  2. verblijfsrecreatie, (waaronder begrepen kampeerterreinen en bungalowparken);
  3. jacht- en passantenhavens.

1.122 Recreatiewoning     

Woning ten behoeve van tijdelijk recreatief verblijf.

1.123 Scheidslijn bebouwingswaarden     

Een op de verbeelding aangegeven lijn welke de scheiding aangeeft tussen bouwvlakken waar verschillende maximale bouwhoogten zijn toegestaan.

1.124 Schip     

Elk vaartuig dat feitelijk wordt gebruikt of geschikt is om te worden gebruikt als middel tot verplaatsing te water. Onder schip wordt mede verstaan drijvende werktuigen, zoals kranen, baggermolens, pontons of materieel van soortgelijke aard.

1.125 Seksinrichting     

Een gebouw of een gedeelte van een gebouw waarin tegen betaling handelingen en/of voorstellingen plaatsvinden van erotische en/of pornografische aard. Hieronder worden mede begrepen een seksbioscoop, -theater, -automatenhal en -winkel en naar de aard daarmee te vergelijke inrichtingen.

1.126 Short stay     

Het structureel aanbieden van een zelfstandige woning voor tijdelijke bewoning aan één huishouden of voor maximaal vier personen indien deze personen deel uitmaken van meerdere huishoudens, voor een aaneensluitende periode van tenminste één week en maximaal zes maanden.

1.127 Smartshop     

Een winkel waarin de hoofdactiviteit of een van de activiteiten wordt gevormd door detailhandel in psychotrope stoffen.

1.128 Souterrain     

Een bijzondere bouwlaag waarvan de vloer onder het gemiddeld aangrenzend peil/maaiveld is gelegen en waarbij de vloer van de bovengelegen bouwlaag maximaal <1,20 -1,50> meter boven het peil/maaiveld is gelegen.

1.129 Spoorwegvoorzieningen     

Dienstgebouwen, stations, rails, perrons, overkappingen, fietsenstallingen, viaducten en onderdoorgangen, taluds, geluidsschermen, (keer-)muren, transformatorgebouwen, stationsvoorzieningen en vergelijkbare gebouwen en bouwwerken behoeve van railvervoer.

1.130 Standplaats     

Een kavel, bestemd voor het plaatsen van een woonwagen.

1.131 Telefooninrichting / belhuis     

Een voor publiek toegankelijk ruimte waarin de hoofdactiviteit wordt gevormd door het gelegenheid bieden tot het voeren van telefoongesprekken, waaronder mede begrepen het verzenden en ontvangen van faxen.

1.132 Transport     

Het bedrijfsmatig vervoeren van goederen e/of personen.

1.133 Uitbouw     

Een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, waarmee hij in functioneel opzicht verbonden is, en dat door de vorm als een afzonderlijke en duidelijk ondergeschikte aanvulling op dat hoofdgebouw onderscheiden kan worden en in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.134 Verbeelding     

De verbeelding van het bestemmingsplan.

1.135 Verblijfrecreatie     

Recreatief buitenverblijven, waarbij wordt overnacht in kampeermiddelen, dan wel in bouwwerken, die beschikbaar zijn gesteld voor het houden van recreatief nachtverblijf, niet zijnde een hotel, een pension of woning anders dan een zomerhuis.

1.136 Voorgevelrrooilijn     

Een lijn die evenwijdig aan de as van de weg, langs een wegzijde met een regelmatig ligging van de voorgevel van de bestaande bebouwing is gelegen, die zoveel mogelijk aansluit aan de voorgevels van de bestaande bebouwing en zoveel mogelijk overeenkomstig de richting van de weg loopt.

1.137 Vrijwaringszone     

De ruimte ter weerszijden van en boven een primaire of regionale waterkering die benodigd is voor een toekomstige versterking van de waterkering.

1.138 Watergang     

Een werk dienend om in het openbaar belang water te ontvangen, te bergen, af te voeren, en toe te voeren, de boven water gelegen taluds, bermen en onderhoudspaden daaronder mede begrepen.

1.139 Waterkering     

Natuurlijke of kunstige begrenzing of afscheiding die het water in zijn loop tegenhoudt en achterliggende gebied beschermt tegen inundatie.

1.140 Waterpeil     

Het N.A.P. of het plaatse aan te houden waterpeil.

1.141 Waterstaatkundige werken     

Werken, waaronder begrepen kunstwerken, verband houden met de waterstaat, zoals dammen, dijken, sluizen, beschoeiingen, remmingswerken, uitgezonderd steigers.

1.142 Weg     

Alle voor het openbaar auto-, fiets-, voetgangers- of ander verkeer openstaande wegen of paden, geen spoorwegen of trambanen zijnde, waaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de wegen of paden behorende bermen, taluds en zijkanten, waterstaatkundige en civieltechnische (kunst)werken alsmede de aan de wegen liggende parkeerplaatsen.

1.143 Wet     

Wet ruimtelijke ordening.

1.144 Windmolen     

Een door wind aangedreven bouwwerk waarmee energie wordt opgewekt/turbine waarin winddruk omgezet wordt in mechanische energie.

1.145 Wonen     

Het houden van verblijf, het huren en tevens (laten) bewonen van kamers of het gehuisvest zijn in een woning, al dan niet gecombineerd met zorgfuncties die naar intensiteit en tijdsduur beperkt zijn.

1.146 Woonruimte     

besloten ruimte die, al dan niet tezamen met een of meer andere ruimten, bestemd of geschikt is voor bewoning door een huishouden, alsmede standplaatsen;

1.147 Woonark     

Een woonschip, niet zijnde een woonboot of een woonvaartuig, die feitelijk niet geschikt is om te varen;

1.148 Woonboot     

Een woonschip die aan de romp en de opbouw herkenbaar is als schip, met een (grotendeels) authentieke karakter.

1.149 Woonschip     

Een vaartuig, daaronder begrepen een object te water, dat hoofdzakelijk wordt gebruikt als of is bestemd tot woonverblijf, niet zijnde een object dat valt onder de Woningwet.

1.150 Woonvaartuig     

Een woonschip die aan de romp en de opbouw herkenbaar is als schip, met een (grotendeels) authentiek karakter.

1.151 Woonwagen     

Een voor bewoning bestemd gebouw dat is geplaatst op een standplaats en dat in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst.

1.152 Zakelijke dienstverlening     

Het verlenen van economische of commerciële diensten aan derden, waarvan de uitoefening geschiedt in een rechtstreeks contact met het publiek, zoals banken, reisbureaus.

1.153 Zomerwoning     

Een gebouw dat naar de aard en de inrichting is bedoeld voor bewoning die plaats vindt in het kader van verblijfsrecreatie voor personen die hun hoofdverblijf elders hebben.

1.154 Zone industielawaai     

Zone rond een industrieterren als bedoeld in de artikelen 41 en 53 van de Wet geluidhinder.

Artikel 2 Wijze van meten     

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 De dakhelling     

Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.2 De goothoogte van een bouwwerk     

Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.3 De inhoud van een bouwwerk     

Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.4 De bouwdiepte van een bouwwerk     

vanaf peil tot aan het laagste punt van het bouwwerk, met uitzondering van fundering of ondergeschikte onderdelen van het bouwwerk.

2.5 De bouwhoogte van een bouwwerk     

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.6 De bouwhoogte van een windmolen     

Vanaf het peil tot aan de as van de windmolen.

2.7 De oppervlakte van een bouwwerk     

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.8 De brutovloeroppervlakte van een gebouw     

de bebouwde oppervlakte van de afzonderlijke bouwlagen bij elkaar opgeteld.

2.9 De minimum bouwhoogte van een bouwwerk     

vanaf peil tot aan het punt van het gebouw of bouwwerk, geen gebouwzijnde, waaraan de bouwhoogte ten minste moet voldoen, waarbij in ieder geval geldt dat de omhullende gevel van een gebouw aan deze minimum bouwhoogte moet voldoen.

2.10 De hoogte van een windmolen     

vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windmolen.

2.11 De bouwhoogte van een antenne-installatie     

Tussen de voet van de antennedrager en het hoogste punt van de antenne-installatie; als de antennedrager aan de gevel van een gebouw wordt bevestigd, wordt gemeten tussen het punt waarop de antenne met antennedrager het dakvlak kruist en het hoogste punt van de antennedrager.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels     

Artikel 3 Agrarisch met waarden     

3.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Agrarisch met waarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. agrarisch natuurbeheer;
  2. het beweiden met vee;
  3. het behoud, herstel of de ontwikkeling van de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden van
    1. de uitgeveende Osdorper Bovenpolder, dat bestaat uit een open landschap met strokenverkaveling en kavelsloten en de daarbij behorende flora en fauna;
    2. oeververbindingen in de vorm van bruggen;
  4. ecologische verbindingen;
  5. nutsvoorzieningen;
  6. extensief dagrecreatief gebruik.

met daarbij behorende:

  1. watergangen en oeververbindingen;
  2. waterberging en waterbeheer met de bijbehorende voorzieningen;

3.2 Bouwregels     

Op en onder de in lid 3.1 genoemde gronden zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan met een bouwhoogte van maximaal 1.50 meter

3.3 Specifieke gebruiksregels     

Voor de in lid 3.1 genoemde gronden geldt dat het bepaalde in artikel 14 in acht genomen dient te worden.

3.3.1 Strijdig gebruik     

Tot een gebruik dat strijdig is met de bestemmingsomschrijving wordt in elk geval aangemerkt:

  1. het aanleggen van paardenbakken;
  2. het aanbrengen van omheiningen en verlichting;
  3. het gebruik ten behoeve van opslag en/of stalling;
  4. dempen van watergangen, anders dan voor de toegang tot een perceel voor het onderhoud of voor waterbeheer;
  5. vogelaantrekkend gebruik zoals viskwekerijen met extramurale bassins;
  6. vogelaantrekkend gebruik zoals moerasgebieden met oppervlaktewateren groter dan 3 hectare.
  7. het storten van bagger op de natuurvriendelijke oevers of het veenweidegebied.
  8. parkeren.

3.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

3.4.1 Algemeen     

Het is verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  1. het dempen of graven van waterlopen en/of waterpartijen;
  2. het afgraven, ophogen of egaliseren van gronden;
  3. verbreden of verdiepen van plassen, sloten of andere watergangen;
  4. het aanbrengen van oeverbeschoeiingen of aanleggelegenheden;
  5. het aanleggen van oeververbindingen;
  6. het aanleggen en/of verharden van paden;
  7. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen;
  8. de verwijdering van bodemvegetaties, riet en andere oevervegetatie;
  9. het planten van hoogopgaande bomen en andere hoogopgaande beplanting;
  10. het aanleggen van ondergrondse of bovengrondse energie-, transport- en/of communicatieleidingen.
3.4.2 Uitzondering     

Het in 3.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  1. het normale onderhoud en beheer betreffen;
  2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
  3. noodzakelijk zijn voor het aansluiten van bouwwerken op het net van openbare nutsvoorzieningen.
3.4.3 Voorwaarden     
  1. De in 3.4.2 genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke, de natuurlijke en de cultuurhistorische waarden van het gebied.
  2. De in 3.4.2 genoemde vergunning moet worden geweigerd indien de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden onevenredig worden aangetast en dat niet kan worden voorkomen door voorwaarden op te nemen in de aanlegvergunning.

3.5 Wijzigingsbevoegdheid     

Het bevoegd gezag is bevoegd om de gronden ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingszone - wijzigingsgebied 1' de bestemming te wijzigen in de bestemming "Natuur", vanaf het moment dat:

  1. de gronden zijn verworven of ontpacht ten behoeve van het realiseren van de natuurfunctie;
  2. een overeenkomst voor functieverandering door middel van particulier natuurbeheer is gesloten; of
  3. gedeputeerde staten besluiten dat zij provinciale staten zullen verzoeken om het besluit tot het verzoek tot onteigening aan de Kroon, als bedoeld in artikel 78 van de Onteigeningswet, te nemen en dat ter voorbereiding van dit besluit hiertoe aan burgemeester en wethouders zenden met het verzoek over te gaan tot vaststelling van het wijzigingsplan.

Artikel 4 Groen     

4.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. groenvoorzieningen;
  2. extensief dagrecreatief gebruik;
  3. openbare ruimte;
  4. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

met de daarbij behorende:

  1. voet- en fietspaden;
  2. speelvoorzieningen;
  3. nutsvoorzieningen;
  4. faunapassages en andere faunavoorzieningen

4.2 Bouwregels     

Op en onder de in lid 4.2 genoemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouw zijnde worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met een maximale bouwhoogte van 3 meter.

4.3 Specifieke gebruiksregels     

Voor de in lid 4.2 genoemde gronden geldt dat het bepaale in artikel 14 in acht genomen dient te worden.

4.3.1 Strijdig gebruik     

Tot een gebruik dat strijdig is met de bestemmingsomschrijving wordt in elk geval aangemerkt:

  1. opslag;
  2. het aanleggen van paardenbakken;
  3. parkeren;
  4. het dempen van watergangen, anders dan voor de toegang tot een perceel of voor waterbeheer.

4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

4.4.1 Algemeen     

Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van burgemeester en wethouders de volgende werken, geen bouwwerk en zijnde en werkzaamheden uit te voeren:

  1. het dempen of graven van waterlopen en/of waterpartijen;
  2. verbreden of verdiepen van plassen, sloten of andere watergangen;
  3. het aanbrengen van oeverbeschoeiingen of aanleggelegenheden.
4.4.2 Uitzondering     

Het in lid 4.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  1. het normale onderhoud en beheer betreffen;
  2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
  3. noodzakelijk zijn voor het aansluiten van bouwwerken op het net van openbare nutsvoorzieningen.
4.4.3 Voorwaarden     
  1. De in lid 4.4.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke, de natuurlijke en de cultuurhistorische waarden van het gebied.
  2. De in lid 4.4.1 genoemde omgevingsvergunning moet worden geweigerd indien de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden onevenredig worden aangetast en dat niet kan worden voorkomen door voorwaarden in de omgevingsvergunning op te nemen.

Artikel 5 Natuur     

5.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. natuurgebied;
  2. behoud, herstel en ontwikkeling van landschappelijke en natuurlijke waarden;
  3. behoud, herstel en ontwikkeling van cultuurhistorische waarden;
  4. watergangen en oeververbindingen;
  5. ecologische verbindingen;
  6. extensief dagrecreatief gebruik;
  7. bruggen ter plaatse van het aanduidingsvlak met de aanduiding 'brug' (br);

met daarbij behorende:

  1. voet- en fietspaden;
  2. nutsvoorziening;
  3. waterberging en waterbeheer met de bijbehorende voorzieningen;

5.2 Bouwregels     

Op en onder de in de in lid 5.1 genoemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met een bouwhoogte van maximaal 2 meter.

5.3 Specifieke gebruiksregels     

Voor de in lid 5.1 genoemde gronden geldt dat het bepaalde in artikel 14 in acht genomen dient te worden.

5.3.1 Strijdig gebruik     

Tot een gebruik dat strijdig is met de bestemmingsomschrijving wordt in elk geval aangemerkt:

  1. het aanbrengen van omheiningen en verlichting;
  2. het gebruik ten behoeve van opslag en/of stalling;
  3. vogelaantrekkend gebruik zoals moerasgebieden met oppervlaktewateren groter dan 3 hectare;'
  4. verblijfsrecreatie;
  5. gemotoriseerd verkeer (met uitzondering van hulp en beheerdiensten);
  6. parkeren.

5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

5.4.1 Algemeen     

Het is verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  1. het dempen of graven van waterlopen en/of waterpartijen;
  2. het afgraven, ophogen of egaliseren van gronden;
  3. verbreden of verdiepen van plassen, sloten of andere watergangen;
  4. het aanbrengen van oeverbeschoeiingen of aanleggelegenheden;
  5. het aanleggen van oeververbindingen;
  6. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen, met een oppervlakte van meer dan 15 m²;
  7. het aanleggen en/of verharden van paden;
  8. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen;
  9. het planten van bomen en opgaande beplanting;
  10. het verwijderen van bomen, houtgewas, de verwijdering van bodemvegetaties, riet en andere oevervegetatie;
  11. het aanleggen van voorzieningen ten behoeve van het extensief recreatief medegebruik of het natuur- en milieu-educatief medegebruik;
  12. het aanleggen van ondergrondse of bovengrondse energie-, transport- en/of communicatieleidingen.
5.4.2 Uitzondering     

Het in 5.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  1. het normale onderhoud en beheer betreffen;
  2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
  3. noodzakelijk zijn voor het aansluiten van bouwwerken op het net van openbare nutsvoorzieningen.
5.4.3 Voorwaarden     
  1. De in 5.4.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke, de natuurlijke en de cultuurhistorische waarden van het gebied.
  2. De in 5.4.1 genoemde vergunning moet worden geweigerd indien de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden onevenredig worden aangetast en dat niet kan worden voorkomen door voorwaarden op te nemen in de vergunning.

Artikel 6 Tuin     

6.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. tuinen en erven behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen woongebouwen;
  2. oeververbindingen en erfontsluitingen;

6.2 Bouwregels     

Op en onder de in 6.1 genoemde gronden zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan met inachtneming van de volgende maxima:

  1. bouwhoogte erfafscheidingen: 1 meter;
  2. bouwhoogte andere bouwwerken geen gebouwen zijnde: 1.50 meter;
  3. maximale bebouwingsoppervlakte : 4 m².

6.3 Afwijken van de bouwregels     

Burgemeester en wethouders kunnen door middel van een omgevingsvergunning afwijken voor het bepaalde in artikel 6.2 ten behoeve van het bouwen van een erker, met dien verstande dat:

  1. de grens van het bouwvlak en/of de grens van de bestemming 'Tuin' met niet meer dan 1,50 meter wordt overschreden;
  2. de erker niet meer dan 60% van de voorgevel beslaat en/of maximaal 40% van de zijgevel, van het gebouw waaraan wordt aangebouwd;
  3. de erker in maximaal 1 bouwlaag op de begane grond wordt gebouwd;
  4. de bouwhoogte van een erker niet meer bedraagt dan 25 centimeter boven de vloer van de eerste verdieping van het gebouw waaraan wordt aangebouwd

6.4 Specifieke gebruiksregels     

Voor de in lid 6.1 genoemde gronden geldt dat het bepaalde in artikel 14 in acht genomen dient te worden.

6.4.1 Strijdig gebruik     

Tot een gebruik dat strijdig is met de bestemmingsomschrijving wordt in elk geval aangemerkt:

  1. opslag en stalling;
  2. het dempen van watergangen.

Artikel 7 Verkeer     

7.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. straten en wegen;
  2. voet- en fietspaden;
  3. parkeervoorzieningen, met de daarbij behorende in- en uitritten;
  4. bermen en beplanting;
  5. langs de Osdorperweg: behoud en ontwikkeling van cultuurhistorische waarden in de vorm van bruggen voor de ontsluiting van percelen;

met de daarbij behorende:

  1. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  2. bestaande oeververbindingen en ontsluitingen;
  3. groenvoorzieningen;
  4. straatmeubilair;
  5. ondergrondse infrastructuur;
  6. nutsvoorziening;
  7. faunapassages en andere faunavoorzieningen;

7.2 Bouwregels     

Op en onder de in lid 7.1 genoemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten dienste van de bestemming met een maximale bouwhoogte van 2 meter.

7.3 Specifieke gebruiksregels     

Voor de in lid 7.1 genoemde gronden geldt dat het bepaalde in artikel 14 in acht genomen dient te worden.

7.3.1 Strijdig gebruik     

Tot een gebruik dat strijdig is met de bestemmingsomschrijving wordt in elk geval aangemerkt het gebruik van gronden en bebouwing ten dienste van een motorbrandstoffenverkooppunt.

Artikel 8 Water     

8.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. water en watergangen;
  2. waterberging;
  3. waterhuishouding en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  4. behoud en ontwikkeling van landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden;
  5. extensief dagrecreatief gebruik;
  6. groenvoorzieningen, onder andere in de vorm van oevers en taluds;

met de daarbij behorende:

  1. faunapassages en andere faunavoorzieningen

8.2 Bouwregels     

Op en onder de in lid 8.1 genoemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met in achtneming van de volgende maxima:

  1. oppervlakte openbare aanlegsteigers: 15 m²;
  2. bouwhoogte van bruggen: 10 meter (gemeten vanaf de waterspiegel);
  3. bouwhoogte andere bouwwerken: 2.50 meter (gemeten vanaf de waterspiegel).

8.3 Specifieke gebruiksregels     

Voor de in lid 8.1 genoemde gronden geldt dat het bepaalde in artikel 14 in acht genomen dient te worden.

8.3.1 Strijdig gebruik     
  1. het aan- en afmeren of afgemeerd houden van schepen;
  2. het ligplaats innemen met woonboten, woonschepen en/of woonarken;
  3. het dempen van watergangen, anders dan voor de toegang tot een perceel ten behoeve van het onderhoud of voor waterbeheer.

Artikel 9 Wonen     

9.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. het aanbieden en in gebruik hebben van woonruimte, niet zijnde standplaatsen, ten behoeve van bewoning;

met daarbij behorende:

  1. bergingen, technische ruimtes en andere nevenruimten;
  2. (dak)terrassen, (dak)tuinen en erven;
  3. parkeervoorzieningen
  4. nutsvoorzieningen;

9.2 Bouwregels     

Op en onder de in de in lid 9.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd met in achtneming van de volgende regels:

9.2.1 Hoofdgebouwen     
  1. de gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  2. ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte, maximum goothoogte' geldt de maximum goot- en bouwhoogte zoals op de verbeelding is aangegeven.
9.2.2 Bijgebouwen     

Ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouw' [bg] is een bijgebouw toegestaan met een maximale bouwhoogte van 4 meter.

9.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde     

Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende maxima:

  1. bouwhoogte erfafscheiding achter de voorgevellijn: 2 meter;
  2. bouwhoogte erfafscheiding voor de voorgevellijn: 1 meter;
  3. bouwhoogte overige bouwwerken: 2.50 meter.

9.3 Specifieke gebruiksregels     

9.3.1 Algemeen     

Voor de in lid 9.1 genoemde gronden geldt dat het bepaalde in 14 in acht genomen dient te worden.

9.3.2 Specifieke gebruiksregels     
  1. Het gebruik van een woonruimte in de vorm van onzelfstandige woonruimte is niet toegestaan;
  2. Het gebruik van een woonruimte ten behoeve van een bed & breakfast is niet toegestaan.
9.3.3 Strijdig gebruik     

Tot een gebruik dat strijdig is met de bestemmingsomschrijving wordt in elk geval aangemerkt:

  1. het gebruik van gronden en bebouwing ten dienste van het dempen van watergangen;
  2. het gebruik van bijgebouwen bij woningen als zelfstandige woonruimte.

9.4 Afwijken van de gebruiksregels     

Burgemeester en wethouders kunne bij omgevingsvergunning afwijken van:

  1. het bepaalde in artikel 9.3.2, onder a ten einde een woonruimte om te zetten naar een of meer onzelfstandige woonruimte. De omgevingsvergunning wordt verleend indien de daarvoor benodigde vergunning op grond van de Huisvestingswet en/ of - verordening is verleend;
  2. het bepaalde in artikel 9.3.2, onder b, ten einde een bed & breakfast toe te staan. De omgevingsvergunning wordt verleend indien de daarvoor benodigde vergunning op grond van de Huisvestingswet en/ of - verordening is verleend;
  3. De onder a of b bedoelde omgevingsvergunning dient als ingetrokken te worden beschouwd indien en zodra de onder a respectievelijk b bedoelde vergunning op grond van de Huisvestingswet en/ of - verordening is komen te vervallen.

Artikel 10 Waarde - Archeologie     

10.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor bescherming en behoud van archeologische waarden.

  1. De bestemming 'Waarde - Archeologie' is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen, tenzij in de regels uitdrukkelijk anders is bepaald.
  2. Daar waar dubbelbestemmingen geheel of gedeeltelijk samenvallen gelden:
    1. in de eerste plaats de bepalingen van artikel 10, Waarde - Archeologie;
    2. in de tweede plaats de bepalingen van artikel 11, Waterstaat - Waterkering.

10.2 Bouwregels     

  1. Voor zover met betrekking tot de in lid 10.1 genoemde gronden sprake is van bodemverstoring wordt bij een aanvraag om een omgevingsvergunning als bedoeld in de Wabo, tevens een onderzoek overgelegd.
  2. Het bepaalde in onder a is niet van toepassing op een bodemverstoring indien de bodemverstoring betrekking heeft op:
    1. een gebied met een kleiner oppervlak dan 100 m2 of een kleinere diepte dan 0,50 meter onder maaiveld;
    2. bouwwerkzaamheden die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
  3. Aan de omgevingsvergunning als bedoeld onder a kunnen de volgende voorschriften worden verbonden:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen wardor archeologische waarden in de bodem worden behouden;
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan een door burgemeester en wethouders bij vergunning te stellen kwalificaties.

10.3 Nadere eisen     

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering, de inrichting en het gebruik van de gronden, indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse beschermingswaardige archeologische resten aanwezig zijn.

10.4 Afwijken van de bouwregels     

10.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

  1. Op en onder de in lid 10.1 genoemde gronden is het verboden zonder of in afwijking van een vergunning van het dagelijks bestuur (aanlegvergunning) de volgende werken, geen bouwwerk en zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:
    1. het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan 50 centimeter, waartoe onder meer wordt gerekend het ophogen, egaliseren, roeren en omwoelen van gronden;
    2. Het aanbrengen van drainage;
    3. het aanleggen of verbreden van wateren;
    4. het verlagen of verhogen van het waterpeil;
    5. het aanbrengen van ondergrondse kabels, leidingen en andere infrastructurele voorzieningen;
    6. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in de bodem.
  2. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op werken en werkzaamheden:
    1. met een kleiner oppervlak dan 100 m2 of een kleinere diepte dan 0,50 meter onder maaiveld;
    2. die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
  3. De onder a genoemde vergunning kan slechts worden verleend, indien de aanvrager van een aanlegvergunning een archeologisch rapport overlegt.
  4. Indien uit het archeologisch rapport blijkt dat door de werken of werkzaamheden het belang van de archeologie onevenredig wordt geschaad, wordt de in onder a genoemde vergunning geweigerd.
  5. Aan de in onder a genoemde vergunning kunnen onder meer de volgende voorschriften worden verbonden:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem worden behouden;
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door het bevoegd gezag te stellen kwalificaties.

10.6 Wijzigingsbevoegdheid     

Het bevoegd gezag kan het plan wijzigen in die zin dat de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' geheel of gedeeltelijk kan worden geschrapt, indien:

  1. uit nader onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  2. het niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan voorziet in bescherming van deze waarden.

Artikel 11 Waterstaat - Waterkering     

11.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming, het in stand houden en het onderhoud van de waterkering met daarbij behorende voorzieningen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

  1. De bestemming 'Waterstaat - Waterkering' is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen, tenzij in de regels uitdrukkelijk anders is bepaald.
  2. Daar waar dubbelbestemmingen geheel of gedeeltelijk samenvallen gelden:
    1. in de eerste plaats de bepalingen van artikel 11 Waterstaat - Waterkering;

in de tweede plaats de bepalingen van artikel 10 Waarde - Archeologie.

Hoofdstuk 3 Algemene regels     

Artikel 12 Anti-dubbeltelregel     

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 13 Algemene bouwregels     

13.1 Overschreiding bestemmingsgrenzen     

Het is toegestaan de in dit plan aangegeven bestemmingsgrenzen te overschrijden:

  1. tot ten hoogste 2 meter ten behoeve van hijsinrichtingen en andere ondergeschikte delen van gebouwen, voor zover deze de vrije doorgang van het verkeer niet belemmeren;
  2. ten behoeve van stoepen, stoeptreden, funderingen, plinten, pilasters, kozijnen, standleidingen voor hemelwater, gevelversieringen, wanden van ventilatiekanalen, schoorstenen en dergelijke delen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 0,2 meter;
  3. ten behoeve van gevel- en kroonlijsten, overstekende daken en dergelijke delen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan maximaal 1,0 m en deze werken niet lager zijn gelegen dan 4,2 m boven een rijweg of boven een strook ter breedte van 1,5 m langs een rijweg, 2,4 m boven een rijwielpad en 2,4 m boven een voetpad, voorzover dit rijwielpad of voetpad geen deel uitmaakt van bedoelde strook van 1,5 m;
  4. trappenhuizen, liftinstallaties, zonnepanelen en andere duurzaamheidsmaatregelen, technische installaties en vergelijkbare ondergeschikte bouwwerken, mits de overschrijding van de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 3 meter en deze worden gebouwd op tenminste 2 meter afstand van de gevellijn.

13.2 Parkeren     

  1. Een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt slechts verleend, indien bij de aanvraag wordt aangetoond dat wordt voldaan aan de parkeernormen zoals deze zijn opgenomen in het op dat moment geldende parkeerbeleid;
  2. Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder a en toestaan dat wordt afgeweken van de toe te passen parkeernorm, mits;
    1. het voldoen aan de bepaling onder a en b door bijzondere omstandigheden op zwaarwegende bezwaren stuit of;
    2. voor zover op andere wijze in de benodigde parkeergelegenheid wordt voorzien.

Artikel 14 Algemene gebruiksregels     

14.1 Strijdig gebruik     

Onder verboden gebruik als bedoeld in artikel 2.1, lid 1, onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in elk geval begrepen het gebruik van gronden en bebouwing ten dienste van:

  1. telefooninrichting of belhuis, automatenhal, prostitutiebedrijf, seksinrichting, geldwisselkantoor, smartshop, partycentra;
  2. de opslag en/of stalling van kampeermiddelen, voer- of vaartuigen, schroot, afbraak- en bouwmaterialen, grond en bodemspecie, puin- en vuilstortingen, en aan hun gebruik onttrokken machines, behoudens gebruik dat strekt tot realisering van de bestemming en gebruik dat voortvloeit uit het normale dagelijkse gebruik en onderhoud dat ingevolge de bestemming is toegestaan;
  3. inrichtingen en bedrijven als aangewezen in bijlage I, onderdeel D van het Besluit omgevingsrecht;
  4. het gebruik van water en aangrenzende gronden ten behoeve van woonboten.

14.2 Parkeren     

  1. Tot een strijdig gebruik met de in dit bestemmingsplan gegeven bestemmingen wordt in ieder geval gerekend het gebruik van gronden of bouwwerken, uitgezonderd bestaand gebruik, waarbij niet wordt voldaan aan de parkeernormen zoals deze zijn opgenomen in het parkeerbeleid dat geldend is bij vaststelling van dit bestemmingsplan;
  2. Een omgevingsvergunning voor het uitbreiden en het wijzigen van de functie van gebouwen en gronden wordt slechts verleend, indien bij de aanvraag wordt aangetoond dat wordt voldaan aan de parkeernormen zoals deze zijn opgenomen in het op dat moment geldende parkeerbeleid;
  3. Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder a en b en toestaan dat wordt afgeweken van de toe te passen parkeernorm, mits:
    1. het voldoen aan de bepaling onder a en b door bijzondere omstandigheden op zwaarwegende bezwaren stuit of;
    2. voor zover op andere wijze in de benodigde parkeergelegenheid wordt voorzien.

Artikel 15 Algemene afwijkingsregels     

Indien niet met toepassing van een andere bepaling van deze regels afgeweken kan worden, is het bevoegde gezag bevoegd om in overeenstemming met het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening een omgevingsvergunning te verlenen in afwijking van de desbetreffende bepalingen van dit bestemmingsplan ten behoeve van:

  1. het bouwen van de volgende bebouwing:
    1. gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen met een maximum bouwhoogte van 6 meter en een maximum bruto vloeroppervlak van 25 m², alsmede;
    2. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals gedenktekens, plastieken, vrijstaande muren, geluidwerende en windhinder beperkende voorzieningen, bruggen, steigers, duikers en andere waterbouwkundige constructies, mits hiertoe gezamenlijk niet meer dan 10% van de totale oppervlakte van het plangebied wordt aangewend;
  2. geringe afwijkingen welke in het belang zijn van een ruimtelijk of technisch beter verantwoorde plaatsing van bouwwerken of welke noodzakelijk zijn in verband met de werkelijke toestand van het terrein, worden toegestaan, mits de afwijking in situering niet meer dan 2 meter bedraagt;
  3. bestemmingsgrenzen, bouwgrenzen of grenzen van maatvoeringsvlakken met ten hoogste 2 meter worden overschreden ten behoeve van balkons, luifels, erkers, toegangsportalen, tochtportalen, brandtrappen, ventilatiekanalen, overstekende daken en vergelijkbare onderdelen van gebouwen;
  4. de in de regels toegestane maximum bouwhoogten met ten hoogste:
    1. 5 meter worden overschreden ten behoeve van schoorstenen, ventilatie-inrichtingen, vlaggenmasten, bouwkundige maatregelen ten behoeve van een stille zijde, antennes en vergelijkbare bouwwerken voor de opwekking van duurzame energie zoals zonnepanelen;
    2. 2 meter worden overschreden ten behoeve van de aanleg van daktuinen.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels     

Artikel 16 Overgangsrecht     

16.1 Overgangsrecht bouwwerken     

  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. Het bevoegd gezag kan eenmalig ontheffing verlenen van het gestelde onder a voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10%.
  3. Het gestelde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

16.2 Overgangsrecht gebruik     

  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. Indien het gebruik, bedoeld onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. Het gestelde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 17 Slotregel     

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan Osdorperweg-Westrandweg.

Bijlagen bij regels