August Allebéplein blok 6    

Toelichting     

Hoofdstuk 1 Inleiding     

1.1 Aanleiding     

Amsterdam, en vooral het westelijke gedeelte van de stad, is in beweging. In de Ringzone West, tussen de A10 en de spoorinfrastructuur, is de inzet van gemeente Amsterdam om het gebied te verdichten en om meer woningen mogelijk te maken. Daarbij ziet de gemeente zich geconfronteerd met een grote woningbouwopgave de aankomende jaren. De ontwikkelingen rondom het August Allébeplein maken deel uit van bovenstaande ontwikkeling.

De ontwikkelingen rondom het August Allébeplein wordt bloksgewijs opgepakt. De ontwikkeling vervat in dit bestemmingsplan betreft het mogelijk maken van woningbouw met gemengde plint in blok 6. In onderstaande afbeelding is de ligging van blok 6 ten opzichte van de andere blokken rondom August Allébeplein weergegeven.

verplicht

Om de ontwikkeling van blok 6, bestaande uit maximaal 310 woningen en daarbij behorende voorzieningen, juridisch planologisch mogelijk te maken is onderhavig bestemmingsplan opgesteld. Het geeft aan op welke gronden welke functies toegestaan zijn en hoe deze gronden bebouwd mogen worden.

1.2 Crisis- en herstelwet     

De Crisis- en herstelwet beoogt een versnelling in de ontwikkeling en verwezenlijking van ruimtelijke projecten te bewerkstelligen, teneinde bij te dragen aan de bestrijding van de economische crisis.

Hiertoe zijn tijdelijke wijzigingen in de ruimtelijke procedures (bijvoorbeeld het bestemmingsplan) van toepassing verklaard op verschillende soorten projecten. Zo zijn bijvoorbeeld de behandelingstermijnen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State verkort. De projecten waarvoor dit geldt zijn opgenomen in bijlage I en II van de Crisis- en herstelwet. Onder meer woningbouwprojecten zijn opgenomen op de eergenoemde bijlagen. De ontwikkeling van blok 6 betreft in hoofdzaak een woningbouwontwikkeling en is als zodanig een Crisis- en herstelwetproject.

1.3 Ligging plangebied     

Het plangebied is gelegen in het stadsdeel Nieuw - West in de wijk Overtoomse Veld. Het plangebied wordt in het zuiden begrensd door de Marius Bauerstraat, in het oosten door de Jan Tooropstraat, in het noorden de ventweg langs de Postjesweg en in het westen door de groenstrook langs het spoor.

In onderstaande afbeelding is het plangebied van blok 6 aangeduid.

verplicht

Begrenzing plangebied

1.4 Geldend bestemmingsplan     

Het plangebied ligt binnen de plangrenzen van het bestemmingsplan 'Overtoomse Veld'. Dit bestemmingsplan is op 30 mei 2012 onherroepelijk geworden. De volgende afbeelding toont een fragment van de verbeelding van het geldende bestemmingsplan 'Overtoomse Veld'.

verplicht

Fragment verbeelding bestemmingsplan Overtoomse Veld

In het geldende bestemmingsplan heeft het plangebied de bestemming 'Groen', 'Verkeer - 1', 'Wonen - 2', 'Gemengd - 4' en 'Gemengd - 5'. Op basis van deze bestemmingen is de in bestemmingsplan opgenomen ontwikkeling van blok 6 niet toegestaan. Onder meer komt een deel van nieuwe bebouwing te staan op gronden die nu de bestemming 'Verkeer' en 'Groen' kennen.

1.5 Leeswijzer     

Het bestemmingsplan bestaat uit regels, een verbeelding en gaat vergezeld van een toelichting. Op de verbeelding zijn de bestemmingen in het plangebied weergegeven. Deze bestemmingen zijn gerelateerd aan de in de regels opgenomen juridische regeling.

De verbeelding en de regels vormen samen de bestemmingsplanregeling zoals deze door de gemeenteraad wordt vastgesteld. De toelichting geeft de achtergronden (relevant beleid, resultaten van uitgevoerde onderzoeken) bij de bestemmingsplanregeling.

De toelichting van dit bestemmingsplan bestaat uit 7 hoofdstukken. Hier wordt in het kort de inhoud van deze hoofdstukken beschreven.

Na dit inleidende hoofdstuk worden de beoogde ontwikkelingen in hoofdstuk 2 beschreven. In hoofdstuk 3 is een beschrijving van het relevante beleid opgenomen. In hoofdstuk 4 wordt het project inhoudelijk op haalbaarheid getoetst aan de hand van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Hoofdstuk 5 bevat vervolgens de juridische planbeschrijving. Tot slot wordt in hoofdstuk 6 en 7 ingegaan op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Ontwikkelingen     

2.1 Huidige situatie     

In de huidige situatie is binnen het plangebied sprake van een mix aan functies en bebouwing. Op de hoek van de Postjesweg en de Willem Roelofstraat staat de Postjeswegflat met in de plint voorzieningen in de vorm van een tankstation, een kringloopwinkel en een supermarkt en daarboven woningen.

verplicht

Zicht op Postjeswegflat en tankstation

Achter de flat ligt een parkeerterrein en parkje met daarin speelvoorzieningen. Aan weerzijden van deze parkeerplaats is ook bebouwing aanwezig. Aan de Willem Roelofstraat 5 - 9 staat het gebouw, waar VLLA in gevestigd is. Het betreft een tijdelijke horecagelegenheid.

verplicht

Zicht op parkeerterrein en gebouw VLLA

Aan de andere zijde wordt het parkeerterrein begrensd door de bebouwing aan de Jan Tooropstraat bestaande uit een winkels met bovenwoningen.

Groen

Het gebouw van VLLA staat in een groenstrook die deels tot het plangebied behoort. Deze groenstrook loopt van de Postjesweg tot aan de Marius Bauerstraat. Ter hoogte van de Marius Bauerstraat is aansluitend aan deze groenstrook een parkje.

verplicht

Zicht op parkje aan de Marius Bauerstraat

Verkeer

Het plangebied wordt omringd door verschillende wegen, te weten de Postjesweg, de ventweg langs de Postjesweg, de Jan Tooropstraat en de Marius Bauerstraat. De Willem Roelofstraat doorsnijdt het plangebied en loopt van de Postjesweg via het parkeerterrein gelegen in het midden van het plangebied naar de Marius Bauerstraat.

2.2 Stedenbouwkundige opzet     

Dit bestemmingsplan is gebaseerd op de 'Bouwenvelop Blok 6 August Allebéplein' die op 21 februari 2018 door het Algemeen Bestuur van stadsdeel Nieuw - West is vastgesteld. In deze bouwenvelop zijn de uitgangspunten en voorwaarden beschreven die de gemeente Amsterdam stelt aan blok 6 aan het August Allebéplein in Overtoomse Veld.

Het stedenbouwkundig model voor blok 6 voorziet in een gesloten bouwblok. Dit woonblok krijgt aan de noord- en zuidzijde dezelfde rooilijn als de bestaande bebouwing aan de Postjesweg en de Marius Bauerstraat. Aan de westzijde wordt een gesloten wand langs het Spoorpark voorgeschreven. Hierdoor ontstaat aan alle zijden een duidelijk gedefinieerde wand langs de openbare ruimte.

Het stedenbouwkundig model voor blok 6 bestaat uit twee plandelen (1 & 2) en bestaande bebouwing (3, 4 & 5) (zie afbeelding):

verplicht

Plandelen Blok 6 (bron: Bouwenvelop Blok 6 August Allebéplein, 21 februari 2017)

  • Woontoren (plandeel 1): de torenlocatie aan de noordwesthoek van blok 6 wordt ontwikkeld door de woningcorporatie De Key. Dit plandeel bevindt zich op de hoek van de Postjesweg en het Spoorpark en is de entree richting het August Allebéplein en de aanliggende woonbuurt. De toren zal in de plint een open uitstraling krijgen en op de lagen hierboven ruimte bieden aan sociale huurwoningen. Aan de zuidzijde wordt ruimte voor een onderdoorgang naar de binnenstraat gemaakt.
  • Woonblok (plandeel 2): een lager woonblok aan de Spoorpark- en aan de Marius Bauerstraat zijde, met binnenterrein. Aan de westzijde (tezamen met de toren) moet - op maaiveld - een doorgang voor langzaam verkeer gerealiseerd worden van het Spoorpark naar de het binnenterrein, zodat de achterzijde van de bestaande plint (plandeel 3) toegankelijk blijft. Het binnenterrein wordt grotendeels als tuin ingericht (1647 m2).
  • Bestaande kavel Postjeswegflat (plandeel 3 en bestaande bebouwing (plandeel 5)): de bestaande bedrijfsruimte in de plint aan de Postjesweg (3) biedt ruimte aan bedrijven en voorzieningen. De Postjeswegflat (5) op deze kavel maakt geen deel uit van de woningbouwopgave voor Blok 6.
  • Jan Tooropstraat (4): de twee laags bestaande bebouwing aan de oostzijde van het plangebied bestaat uit winkels en horeca op de begane grond met woningen op de eerste verdieping. Deze winkelbebouwing is ingrijpend gerenoveerd. De toegang tot de achterzijde blijft voorzien via de binnenstraat. Deze bebouwing maakt op dit moment geen deel uit van de plannen voor Blok 6 en kan later eventueel ontwikkeld worden tot middelhoge woningbouw met winkels op de begane grond, zodat het bouwblok volledig afgesloten kan worden.

2.3 Programma     

Nieuwbouw (woon)programma

Om een gevarieerde mix van doelgroepen en woningtypologieën te realiseren op het August Allebéplein, is het volgende nieuwbouw programma voorzien:

Het woonprogramma betreft maximaal 22.000 m² bvo (exclusief kelders en inclusief parkeer- en bergruimtes in souterrain en mogelijke niet-woonfuncties op begane grond). Binnen dit volume is het mogelijk om maximaal 310 woningen te realiseren. Dit programma wordt onderverdeeld in twee bouwdelen:

  1. Woontoren (1): een toren van maximaal 20 bouwlagen met sociale huurappartementen, circa 10.100 m² bvo (exclusief dakopbouw ten behoeve van installaties en mogelijke kelder). De woninggroottes variëren van 25 tot 50 m² gbo (gemiddelde grootte > 30 m² gbo). Het betreft starterswoningen.
  2. Lagere woonblok (2): de lagere woonbebouwing aan het Spoorpark en de Marius Bauerstraat beslaat maximaal 7 bouwlagen. 11.900 m² bvo (exclusief eventuele souterrain of kelderlaag ten behoeve van parkeergarage, fietsstalling en bergruimte).

Niet-woonprogramma

Binnen het totale programma biedt Blok 6 op twee plekken de mogelijkheid om niet-woon functies te integreren. Deze functies komen aan de Postjesweg en de Marius Bauerstraat. Tevens zullen alle voorzieningen uitsluitend op de begane grond worden gerealiseerd. Op deze plekken kan een levendige plint de aansluiting met de omgeving maken en de routes richting de buurt versterken.

Op de volgende locaties kunnen niet-woon functies worden gerealiseerd;

  1. Bestaande plint Postjesweg (circa 1.500 m²) Hier is ruimte voor maatschappelijke voorzieningen, dienstverlening, kantoren, bedrijven, detailhandel (maximum vestigingsgrootte 500 m²) en horeca (categorie 1 en 2).
  2. Woonblok-plandeel 2 (max. 800 m²) Hier is ruimte voor maatschappelijke voorzieningen, dienstverlening, kantoren en bedrijven, Gedacht kan worden aan buurtwinkels of (gezamenlijke) werkruimtes. Het mogelijke niet-woon programma binnen plandeel 2 (facultatief programma), valt binnen het totale maximale metrage. Tevens zullen alle voorzieningen uitsluitend op de begane grond worden gerealiseerd. Aan de straatzijde zijn kleinere niet-woonfuncties of ruimtes voor aan huis gebonden beroepen mogelijk.

2.4 Aangrenzend gebied     

Aangrenzend aan het plangebied wordt een deel van het Spoorpark Zuid gerealiseerd. Het park vormt een wandelroute van de woningen naar het station en de metrohaltes. In het park komt een nieuw gemaal, ter vervanging van het bestaande gemaal. Dit gemaal wordt groen ingepast, onder meer door toepassen van een sedumdak en geveltuintjes.

Onderstaande afbeelding geeft het ontwerp van het park ter hoogte van het plangebied weer.

verplicht

Afbeelding: definitieve ontwerp Spoorpark ter hoogte van plangebied

Het park loopt verder door langs het hotel aan de Marius Bauerstraat en de schoolwerktuinen. De realisatie van het Spoorpark Zuid betekent dat de nu weinig aantrekkelijke en vaak voor publiek onbereikbare groenstrook lopend van de Postjesweg tot aan de Johan Jongkindstraat, wordt omgezet in een voor iedereen toegankelijk park met voldoende recreatie- en speelmogelijkheden.

Hoofdstuk 3 Beleidskader     

3.1 Rijksbeleid     

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)     

De structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 13 maart 2012 in werking getreden. In de structuurvisie is aangegeven dat het Rijk drie hoofddoelen heeft:

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijke economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren, instand houden en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

De versterking van de ruimtelijk-economische structuur richt zich voor een groot deel op de stedelijke regio's rondom de mainports, brainports en greenports. Voor deze gebieden worden gebiedsgerichte programma's opgezet. Maar ook op andere fronten wordt gezocht naar een versterkte ruimtelijk-economische structuur, zoals een verbetering van het hoofdnetwerk voor een (duurzame) energievoorziening en ruimte voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via ondergrondse buisleidingen.

Bereikbaarheid is een ander speerpunt van het Rijksbeleid. Daartoe dient onder meer een robuust hoofdnetwerk te worden gerealiseerd. Dit ziet op wegen, het spoor en vaarwegen. Daarbij zet het Rijk tevens in op het beter benutten van onze huidige infrastructuur.

Een veilige leefomgeving blijft ook binnen het nieuwe beleid centraal staan. Daartoe wil het Rijk het milieu verbeteren en ons beschermen tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's. Maar een veilige leefomgeving bestaat uit meer. Daarom richt het Rijk zich bijvoorbeeld ook op bescherming tegen overstromingen en behoud van unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten binnen ons land.

In het ruimtelijk domein zullen beleid en uitvoering voor een nog groter deel dan voorheen de verantwoordelijkheid worden van provincies en gemeenten.

Uit deze drie hoofddoelen komen onderwerpen voort die van nationaal belang zijn. Structuurvisies hebben geen bindende werking voor andere overheden dan de overheid die de visie heeft vastgesteld. De nationale belangen uit de structuurvisie die juridische borging vragen, worden daarom geborgd in de Amvb Ruimte (Barro). Deze Algemene Maatregel van Bestuur (Amvb) is gericht op doorwerking van nationaal belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen en zorgt voor sturing en helderheid van deze belangen vooraf.

Toetsing

Voorliggend bestemmingsplan geeft op onderdelen uitvoering aan het beleid (bijvoorbeeld het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving), en is voor het overige daarmee niet in strijd.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)     

Het Barro is op 22 augustus 2011 vastgesteld en op 30 december 2011 in werking getreden. Per 1 oktober 2012 is de 1e Aanvulling van het Barro in werking getreden. Het betreft een uitbreiding van onderwerpen waarop het Barro betrekking heeft en de aanpassing van enkele artikelen. In het Barro zijn bepalingen opgenomen ten aanzien van onderwerpen van nationaal belang, zoals Rijksvaarwegen, kunstfundament, de Waddenzee, buisleidingen van nationaal belang en de Ecologische Hoofdstructuur.

Toetsing

De onderwerpen uit het Barro en de eerste aanvulling daarop zijn niet aan de orde in het voorliggende bestemmingsplan.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking     

Met het Barro is per 1 oktober 2012 is het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) op enkele onderdelen gewijzigd. Sinds dat moment is voorgeschreven dat indien bij een bestemmingsplan een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' mogelijk wordt gemaakt, in de toelichting van het bestemmingsplan een verantwoording daarvan moet plaatsvinden, de zogenaamde 'ladder voor duurzame verstedelijking'. Doel van de ladder is zorgvuldig ruimtegebruik en het voorkomen van leegstand. Per 1 juli 2017 is wederom een wijziging van het Bro in werking getreden. De systematiek van de 'ladder voor duurzame verstedelijking' is gewijzigd (artikel 3.1.6 Bro).

Artikel 3.1.6, lid 2 Bro luidt per 1 juli 2017:

De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Toetsing

Het voorliggende bestemmingsplan maakt geen nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk binnen bestaand stedelijk gebied. De ontwikkelingen zijn al voorzien in het oude bestemmingsplan 'Overtoomse Veld, onherroepelijk 30-05-2012'.

3.2 Provinciaal beleid     

3.2.1 Structuurvisie Noord-Holland 2040     

Op 21 juni 2010 is de structuurvisie Noord-Holland 2040 'Kwaliteit door veelzijdigheid' vastgesteld door Provinciale Staten van Noord-Holland. Na vaststelling is de structuurvisie verschillende keren gewijzigd. De meest recente actualisatie dateert uit september 2015. In de Structuurvisie heeft de provincie haar ruimtelijke toekomstvisie vastgelegd en aangegeven hoe zij deze visie denkt te realiseren.

Uitgangspunt is dat Noord-Holland aantrekkelijk moet blijven: een diverse, internationaal concurrerende regio, in contact met het water en uitgaande van de kracht van het landschap. De provincie kiest daarbij voor hoogstedelijke milieus en beperkte uitleg van bedrijventerreinen en houdt het landelijk gebied open en dichtbij. Verder worden de waterkeringen versterkt en calamiteitenbergingen aangelegd om wateroverlast te voorkomen. Door het landelijk gebied te ontwikkelen vanuit de kenmerken van Noord- Hollandse landschappen en de bodemfysieke kwaliteiten blijft de provincie bijzonder en aantrekkelijk om in te wonen, te werken en om te bezoeken.

In de structuurvisie worden drie hoofdbelangen en twaalf ondergeschikte belangen benoemd:

  1. Klimaatbestendigheid: voldoende bescherming tegen overstroming en wateroverlast, voldoende en schoon drink-,grond- en oppervlaktewater en voldoende ruimte voor het opwekken van duurzame energie;
  2. Ruimtelijke kwaliteit: behoud en ontwikkeling van Noord-Hollandse cultuurlandschappen, natuurlandschappen en groen om de stad;
  3. Duurzaam ruimtegebruik: milieukwaliteiten, behoud en ontwikkeling van verkeers- en vervoersnetwerken, voldoende en op de behoefte aansluitende huisvesting, voldoende en gedifferentieerde ruimte voor landbouw en visserij, economische activiteiten en voor recreatieve en toeristische voorzieningen.

3.2.2 Provinciale ruimtelijke verordening Noord-Holland     

Tegelijk met de Structuurvisie is op 21 juni 2010 de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) vastgesteld door Provinciale Staten van Noord-Holland. Naar aanleiding van nieuwe wetgeving en/of provinciaal beleid wordt de PRV regelmatig aangepast. De laatste versie van de PRV is op 12 december 2016 vastgesteld en op 1 maart 2017 in werking getreden.

Voor de doorwerking van het in de structuurvisie vastgelegde beleid naar gemeenten toe, heeft de provincie de beschikking gekregen over de zogenaamde provinciale verordening. Deze verordening is het aangewezen instrument als het gaat om algemene regels omtrent de inhoud van gemeentelijke bestemmingsplannen. Wel zal hierin duidelijk het provinciaal belang naar voren moeten komen. Het uitgangspunt daarbij is dat de bevoegdheden ter doorwerking van het ruimtelijk beleid zoveel mogelijk proactief worden ingezet en het provinciale beleid daarbij zoveel mogelijk eenduidig wordt geregeld.

Nieuwe stedelijke ontwikkeling

Op grond van artikel 5a PRV wordt geen nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk gemaakt, tenzij die nieuwe stedelijke ontwikkeling in lijn is met regionaal gemaakte afspraken. In onderhavige geval is geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, omdat de woningen op grond van het geldende bestemmingsplan al zijn toegestaan. De woningbouw is als zodanig ook als harde plancapaciteit opgenomen in de woningbouwmonitor van de provincie onder nr. 1162 - naam OVZ ~ Allebéplein e.o.

20 Ke-contour

Het plangebied is gelegen binnen de zogenaamde 20 Ke-contour van Schiphol. De 20 Ke contour omsluit het gebied waarbinnen de geluidbelasting vanwege luchtverkeer 20 Ke en hoger is. Voor de gronden binnen de 20 Ke-contour kan volgens de PRV een bestemmingsplan alleen voorzien in nieuwe woningen voor zover deze zijn gelegen binnen het bestaand stedelijk gebied. Binnen het plangebied is sprake van bestaand stedelijk gebied.



Bovendien dient blijkens de PRV in de toelichting van een bestemmingsplan waarin nieuwe woningen op de gronden binnen de 20 Ke-contour mogelijk worden gemaakt, rekenschap gegeven te worden van het feit dat op de betreffende locatie sprake is van geluid vanwege het luchtverkeer en worden de redenen vermeld die er toe hebben geleid om op de betreffende locatie nieuwe woningen te bestemmen, alsmede de uitkomsten van het onderzoek naar de maatschappelijke haalbaarheid hieromtrent.



In aanvulling op de PRV heeft de gemeenteraad van Amsterdam op 29 juni 2017 de beleidsregel 'Wonen en vliegen 20 Ke contour Schiphol' vastgesteld en bepaald dat de toelichting van een bestemmingsplan de volgende onderdelen bevat:

  1. een weergave en beschrijving van de exacte ligging van de woningbouwlocatie in het beperkingengebied;
  2. een beschrijving van de huidige situatie op die woningbouwlocatie;
  3. een beschrijving van verwachte toekomstige ontwikkelingen die kunnen zorgen voor een verandering van de huidige situatie op de woningbouwlocatie;
  4. een beschrijving van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met de belangen die met de beoogde woningbouw zijn gemoeid, waaronder de actuele behoefte waarin de woningbouw voorziet;
  5. een slotconclusie over de bevindingen naar aanleiding van de onderwerpen bedoeld in a., b., c. en d.

Hieronder wordt puntsgewijs ingegaan op deze vijf onderdelen:

Ad a Locatie in het beperkingengebied

Het plangebied ligt in het cluster van de Zwanenburgbaan. Het vliegverkeer boven dit cluster betreft voornamelijk startend en landend verkeer via de Zwanenburgbaan.

Ad b Huidige situatie ten aanzien van geluid

Voor de geluidproductie van Schiphol gelden normen die in het Luchthavenverkeersbesluit (LVB) zijn opgenomen. Deze geluidsnormen zijn gerelateerd aan de jaargemiddelde geluidbelasting per etmaal (Lden) en per nacht (Lnight). De geluidsbelastingen vanwege het luchtverkeer ter plaatse van het plangebied bedragen 50 dB(A) Lden en 39 dB(A) Lnight. Op grond van de GES-methodiek is ter plaatse van het plangebied de milieugezondheidskwaliteit voor het equivalent geluidsniveau over een etmaal (Lden) matig te noemen en als het gaat om het geluid in de nachtperiode redelijk.

Ad c Toekomstige situatie

Het is mogelijk dat de geluidbelasting ter plaatse van de projectlocatie in de toekomst verandert. Enerzijds kan het luchtverkeer toenemen, anderzijds kunnen vliegroutes worden gewijzigd. Bovendien wordt een nieuw stelsel, het Nieuwe Normen- en Handhavingsstelsel (NNHS) ingevoerd waarmee de afgelopen jaren is geëxperimenteerd. De gevolgen van mogelijke toekomstige ontwikkelingen zijn op dit moment niet bekend.

Ad d Veiligheid

Binnen het plangebied is, vanwege de ligging binnen de 20 Ke-contour een verhoogde kans op een vliegtuigongeval met dodelijke slachtoffers op de grond. De kans op een vliegtuigongeval binnen het plangebied is echter zeer klein te noemen, de kans is kleiner dan 1 op de 1 miljoen per jaar. Een kans van 1 op de 1 miljoen per jaar wordt in het algemeen (bij andere risicobronnen) als zo gering gezien dat het risico aanvaardbaar wordt geacht.

Ad e Noodzaak woningbouw

Binnen de gemeente Amsterdam bestaat een grote behoefte aan nieuwe woningen. Het tekort aan woningen zorgt voor stijgende prijzen waardoor de betaalbaarheid voor lagere en middeninkomens verder onder druk komt te staan. Binnen het project wordt een grote hoeveelheid betaalbare woningen gerealiseerd. De gemeente Amsterdam heeft bij de realisatie van dergelijke woningen, gezien het tekort eraan, een groot belang.

Conclusie

Er wordt rekenschap gegeven van het feit dat nieuwe bewoners ter plaatse van het plangebied komen wonen in een omgeving die geluidsbelast is vanwege het luchtverkeer van en naar Schiphol en de milieugezondheidskwaliteit matig is. Het tekort aan betaalbare huurwoningen in de gemeente Amsterdam is echter dusdanig groot, dat woningen worden gerealiseerd in een gebied waar de milieugezondheidskwaliteit matig doch aanvaardvaar is.

3.3 Regionaal beleid     

3.3.1 Waterbeheerplan 2016 - 2021     

Het Waterschap AGV verricht zijn taken in de stroomgebieden van de Amstel, de Vecht en in het Gooi. De beleidsvoorbereidende, uitvoerende en administratieve taken heeft AGV opgedragen aan de stichting Waternet. Medeopdrachtgever van Waternet is de gemeente Amsterdam, waarvoor Waternet de drinkwaterproductie en -distributie, het rioleringsbeheer, de (drijf) vuilverwijdering, het vaarwegbeheer en de grondwaterzorgtaak uitvoert. Het waterbeheerplan 2016 - 2021 gaat over de waterschapstaken van AGV, waarbij AGV wel steeds het oog houdt op de samenhang van deze taken met het geheel van waterketen- en watersysteemtaken, ofwel de watercyclus. De komende periode zet de AGV in op onder meer de volgende zaken.

Waterveiligheid

Insteek van het waterschap is een waterrobuuste inrichting van de omgeving. Hiertoe is 2021 80% van de primaire keringen getoetst aan de nieuwe veiligheidsnormen. Uiterlijk in 2020 zijn de in 2012 als onvoldoende beoordeelde grondlichamen van de regionale waterkeringen op orde. In 2024 zullen naast de grondlichamen ook de niet-waterkerende objecten (zoals huizen, kabels, leidingen) en de waterkerende kunstwerken (zoals sluizen) zijn getoetst. In 2030 zullen de regionale waterkeringen volledig op orde zijn.

Voldoende water

Doel voor 2021 is dat er sprake is van een robuust watersysteem die de functies van gebieden faciliteren, en wateroverlast en watertekort voorkomen. In tijden van (extreme) neerslag en droogte zorgt het waterschap ervoor dat het watersysteem dit goed op kan vangen en dat het water aan- en afgevoerd wordt. Er is voldoende water beschikbaar voor vitale functies, nu en in de toekomst.

Schoon water

Het waterschap wil ervoor zorgen dat al het water in het beheergebied geschikt is voor de vastgestelde gebruiksfunctie: voor veeteelt en akkerbouw, als grondstof voor drinkwater, voor recreatie en visserij, als proceswater en voor de natuur. Doel is dat inwoners en bezoekers het water in het gebied ervaren als een verrijking van de omgeving. Van geen van de wateren mag de toestand achteruitgaan.

3.4 Gemeentelijk beleid     

3.4.1 Structuurvisie Amsterdam 2040 'Economisch sterk en Duurzaam'     

Met de Structuurvisie Amsterdam 2040 'Economisch sterk en Duurzaam' (17 februari 2011) legt Amsterdam zichzelf, inclusief de stadsdelen, regels op waar ruimtelijke plannen aan moeten voldoen. Amsterdam heeft zichzelf onder meer voor de opgave gesteld te verdichten en tegelijk het omliggende landschap open te houden. Dat leidt tot belangrijke uitgangspunten: het groen in en rond de stad vraagt om stevige bescherming, terwijl andere delen van de stad optimaal worden benut. Verdichting leidt ook tot (geleidelijke) transformatie en toenemende menging. Dat vergt veel van de bestaande infrastructuur en openbare ruimte. Respect voor de rijkdom aan cultuurhistorische schatten van Amsterdam is hierbij een belangrijke voorwaarde.

De centrale ambitie van de Structuurvisie is dat Amsterdam zich verder ontwikkelt als kernstad van een internationaal concurrerende, duurzame, Europese metropool. Intensivering van het grondgebruik in de stad biedt aan tal van mensen woon- en werkruimte. Het betekent extra draagvlak voor voorzieningen, extra investeringen in de openbare ruimte en in recreatief gebruik van water en groen en efficiënter omgaan met energie en vervoer, zodat buiten de stad minder landschap hoeft te worden aangetast. De ambitie is om 70.000 woningen en bijbehorende voorzieningen toe te voegen tot 2040, een intensiever gebruik van de haven en huidige bedrijventerreinen te realiseren en ruimte te maken voor waterberging.

Toetsing De ontwikkeling van Blok 6 vindt plaats in bestaand stedelijk gebied en is een onderdeel van de stedelijke vernieuwing en past daarmee in de kaders van de Structuurvisie. De ontwikkelingen van Blok 6 zijn al voorzien in het geldend bestemmingsplan 'Overtoomse Veld'.

3.4.2 Detailhandelsbeleid Amsterdam2018 - 2022: sterke winkelgebieden in een groeiende stad     

In december 2017 heeft de gemeenteraad nieuw winkelbeleid vastgesteld. Amsterdam heeft hierin twee doelen: (1) boodschappen dichtbij en (2) meerdere aantrekkelijke winkelgebieden verspreid over de stad. De rol van horeca in winkelgebieden wordt steeds belangrijker vanwege de beleving en groeiende markt. Een positieve horecaontwikkeling versterkt het verblijfsklimaat in het gebied en kan een verlenging van de verblijfsduur van consumenten bevorderen. Voor aanloopstraten van wijkcentra, winkelgebieden met langdurige winkelleegstand of minder kansrijke winkelgebieden (meestal de kleinere centra of winkelstrips) geldt dat daar ruimte is voor functietransformatie. Dat biedt mogelijkheden voor het omzetten van winkels naar andere publieksgerichte commerciële functies zoals horeca, dienstverlening of maatschappelijk functies.

Toetsing

Het plangebied ligt in de stadszone. Een gebied met veel gezichten: hier doemen de grootste problemen op met leegstand en verloedering. Tegelijkertijd staat het dynamische gebied aan de vooravond van grootse ontwikkelingen met nieuwe woongebieden en verbeterde verbindingen. Het is zaak zowel voor de problemen als kansen ogen te hebben. Voor het aanbod van dagelijkse boodschappen kiezen we ervoor de structuur van kansrijke wijkcentra, de wat grotere winkelgebieden, te versterken. Of er ruimte is voor winkels in gemengde ‘stadsstraten’, hangt af van de ligging ten opzichte van al bestaande winkelgebieden. Er zijn mogelijkheden voor nieuwe winkels in een potentiële stadsstraat bij voldoende verdichting, dus extra woningbouw. Voor detailhandel, niet zijnde een supermarkt, is ruimte in de potentiele stadstraat als deze detailhandel onderdeel is van een brede, gemengde bestemming. Deze verruiming is nodig om het hoogstedelijk milieu verantwoord door te geleiden in de stadszone.

De plannen voorzien in de verdichting van het gebied en in het toevoegen van maximaal 310 woningen. De Marius Bauerstraat is ter hoogte van het plangebied een potentiele stadstraat. Toevoeging van detailhandel in de potentiele stadstraat is conform het detailhandelsbeleid, nu naast detailhandel ook andere vormen van gebruik, zoals maatschappelijke voorzieningen, lichte vormen van horeca (zoals een ijssalon of een broodjeszaak) en dienstverlening worden toegestaan.

3.4.3 Koers 2025     

Koers 2025 operationaliseert de gemeentelijke structuurvisie en de ambitie voor de bouw van 50.000 woningen in een ontwikkelstrategie voor de stad tot 2025. De strategie maakt het mogelijk om in de komende jaren van grof naar fijn beredeneerde keuzes te maken in de ontwikkeling van de stad. Dat is hard nodig, want de stad groeit. Het aantal inwoners en de bedrijvigheid neemt toe en ook het aantal bezoekers en toeristen groeit snel. Naast het accommoderen van groei wil Koers 2025 kwaliteit aan de stad toevoegen. De toenemende bedrijvigheid verandert snel van karakter. De kennisintensieve en creatieve economie vestigt zich bij voorkeur in het hart van de stad, tussen de bewoners en de uitgaansgelegenheden. De klassieke scheiding tussen wonen en bedrijvigheid is steeds minder makkelijk te maken. Steden staan voor een enorme duurzaamheidsopgave. Ook hier geldt dat gemengde stedelijke milieus, functioneel en qua bevolkingssamenstelling, het best in staat zijn aan deze ontwikkelingen ruimte te bieden.

Toetsing In Koers 2025 worden verschillende gebieden (bouwstenen) aangewezen waarbinnen de woningbouwopgave van 50.000 woningen moet plaatsvinden. Het gebied waarbinnen blok 6 is gelegen is Ring West (bouwsteen 2). De woningbouw in blok 6 betreft een deel van de bestaande planvoorraad van 5200 nieuwe woningen in dit gebied in 2025. Met het vaststellen van dit bestemmingsplan is verzekerd dat maximaal 310 nieuwe woningen van de 5200 nieuwe woningen in dit gebied gerealiseerd kunnen worden. Realisatie van de woningbouw op deze plek is daarmee in lijn met Koers 2025.

3.4.4 Woonagenda 2025     

Op 19 juli 2017 is de Woonagenda 2025 vastgesteld door de gemeenteraad. De Woonagenda 2025 is een kaderstellend en richtinggevend document voor het woonbeleid tot 2025. Het heeft als doel het realiseren van voldoende, betaalbare en goede woningen. Het belangrijkste uitgangspunt van de Woonagenda 2025 is de focus op een woningbouwprogrammering van 40% gereguleerde huur, 40% middeldure huur en koop en 20% dure huur en koop.

Toetsing De bouwenvelop van blok 6 voorziet in 310 woningen waarvan 61% in het sociale segment, 24% in het midden segment huur en 15% in het dure segment. Het plan voorziet daarmee ruim in het sociale segment. Het plan voldoet daarmee echter niet aan de woningbouwprogammering uit de Woonagenda 2025.

Er is echter sprake van een van de uitzonderingsituaties die zijn opgenomen in het beleid. Met de percentages is namelijk eerder ingestemd door de gemeenteraad bij vaststelling van de gewijzigde grondexploitatie voor August Allébeplein op 27 juni 2018 (raadsbesluit met nr. 189/557).

3.4.5 Nota parkeernormen Auto     

Op 8 juni 2017 is de Nota Parkeernormen Auto vastgesteld door de gemeenteraad. In de Nota Parkeernormen Auto zijn parkeernormen voor auto's vastgesteld voor nieuwbouw en transformatieprojecten in de stad. De gemeente wil de stad bereikbaar en leefbaar houden met voldoende en aantrekkelijke openbare ruimte en meer ruimte voor de fietser en voetganger. Met de verwachte groei van de stad (woningen, kantoren etc.) is het noodzakelijk dat Amsterdam grenzen stelt aan het aantal geparkeerde auto's in de openbare ruimte.

De nieuwe parkeernormering levert een bijdrage aan de regulering van het aantal geparkeerde auto's op straat. Bewoners van nieuwbouw krijgen geen parkeervergunning meer voor parkeren op straat, ongeacht de beschikbaarheid van parkeerplaatsen op eigen terrein. De nieuwe bewoners moeten dus het wel of niet beschikbaar zijn van een parkeerplaats op eigen terrein, meenemen in hun keuze voor een woning.

Toetsing In de regels van het bestemmingsplan is verplichting opgenomen om in voldoende parkeerplaatsen te voorzien conform het geldende parkeerbeleid. Daarmee is geborgd dat de ontwikkelingen binnen plangebied niet leiden tot strijd met het parkeerbeleid. Voor een verder beschouwing van de nieuwe parkeersituatie en hoe die binnen plangebied wordt opgelost, wordt verwezen naar paragraaf 4.12.

3.4.6 Nota Parkeernormen Fiets en Scooter     

De sterke groei van het fietsverkeer en het toenemende scootergebruik hebben geleid tot grote aantallen geparkeerde fietsen en scooters in de openbare ruimte. Met als gevolg een steeds groter ruimtebeslag op de openbare ruimte. Met de ‘Nota Parkeernormen Fiets en Scooter’ wordt bij nieuwe ontwikkelingen of herontwikkelingen voorkomen dat de parkeerbehoefte op de openbare ruimte wordt afgewenteld. In de nota zijn normen en richtlijnen uitgewerkt voor parkeervoorzieningen Voor niet-woonfuncties wordt het verplicht om voldoende en goede fietsparkeervoorzieningen te realiseren op eigen terrein. Bij nieuw te bouwen woningen is die verplichting voor fietsenparkeren vastgelegd in het Bouwbesluit 2012. Voor niet-woonfuncties wordt de verplichting vastgelegd in een bestemmingsplan. Voor scooters zijn de normen niet verplicht.

Toetsing In de regels van het bestemmingsplan is verplichting opgenomen om in voldoende stallingsruimte voor fietsen te voorzien conform het geldende parkeerbeleid. Daarmee is geborgd dat de ontwikkelingen binnen plangebied niet leiden tot strijdigheid met het beleid.

Hoofdstuk 4 Haalbaarheid     

De uitvoerbaarheid van een ruimtelijke onderbouwing moet ingevolge de Wet ruimtelijke ordening (Wro) aangetoond worden (artikel 3.1 lid 3 van de Wro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, ect.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.

4.1 Bodem     

4.1.1 Algemeen     

Bij het toekennen van (gevoelige) bestemmingen aan gronden is het van belang om te weten wat de kwaliteit van de bodem is. In het kader van goede ruimtelijke ordening moet voorkomen worden dat gevoelige bestemmingen op verontreinigde gronden worden gerealiseerd. Ook op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en het Bouwbesluit is het verboden te bouwen op verontreinigde grond. Daarom moet voorafgaand aan de vaststelling van het bestemmingsplan onderzoek worden gedaan naar de bodemkwaliteit in het plangebied. Bij een geconstateerde verontreiniging moet in verband met de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan tevens in kaart worden gebracht welke saneringsmaatregelen nodig zijn om het beoogde gebruik van de gronden te kunnen realiseren.

In het kader van een ruimtelijk plan dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Indien sprake is van een functiewijziging zal soms een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd in het plangebied. Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem waarop deze ontwikkelingen plaatsvinden geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde doel.

4.1.2 Beleid en regelgeving     

Wet bodembescherming

De bescherming van de bodem wordt wettelijk o.a. geregeld in de Wet bodembescherming (Wbb). De Wbb is een zogenaamde raamwet, wat betekent dat de kaders worden aangegeven maar dat de uitwerking daarvan geregeld is in verschillende besluiten en circulaires (o.a. Besluit bodemkwaliteit, Besluit Uniforme Saneringen en Circulaire bodemsanering 2009). De Wbb stelt in het bijzonder regels ter voorkoming van bodemverontreiniging en sanering van ontstane verontreiniging.

De Wbb heeft betrekking op landbodems; waterbodems vallen onder de Waterwet. In de Wbb maakt grondwater wel onderdeel uit van de bodem.

De wet bestaat uit een tweetal regelingen:

  1. Een regeling voor de bescherming van de bodem, met daarin opgenomen de zorgplicht;
  2. Een regeling voor de aanpak van overige bodemverontreiniging op land.

Nota bodembeheer

De gemeenteraad heeft op 4 april 2012 de Nota Bodembeheer en de bodemkwaliteitskaart van Amsterdam vastgesteld. Het Besluit bodemkwaliteit geeft gemeenten de vrijheid eigen normen op te stellen voor toepassen van grond binnen de eigen gemeente, het zogenaamde gebiedsspecifieke beleid. Dat is met genoemde nota voor Amsterdam ingevuld. Deze eigen normen (de lokale maximale waarden) waarborgen het stand-still principe binnen Amsterdam, het uitgangspunt waarbij de kwaliteit van de bodem binnen de gemeentegrenzen niet verslechtert.

Bij de keuze van de lokale normen is rekening gehouden met het daadwerkelijk gebruik van de bodem, de gemiddelde gehalten in een gebied en mogelijke blootstelling aan verontreiniging. Voor elke stof is de gekozen lokale maximale waarde afhankelijk van de bodemfunctie. Hoe gevoeliger de functie, hoe strenger de norm. Wat schoon is moet schoon blijven. In het gebiedsspecifieke kader kan een op de functie gerichte norm beschermen waar dat nodig is, maar ook verruimen waar dat verantwoord is. Omdat er ruimte blijft om bij stedelijke vernieuwing gemotiveerd de afweging te maken tussen gezondheidsrisico’s en maatschappelijke belangen is lokaal maatwerk mogelijk.

Amsterdam maakt op deze manier optimaal gebruik van de beleidsvrijheid vanuit de wettelijke kaders. De Amsterdamse maximale waarden gelden niet voor de naoorlogse wijken van Amsterdam en het havengebied Westpoort. De grond in dit gebied (bijna 50% van Amsterdam) is schoon en geschikt om overal zonder onderzoek te hergebruiken.

Uit het oogpunt van efficiency en eenduidigheid in onderhoud en beheer is één bodemkwaliteitskaart opgesteld voor heel Amsterdam (bestaande uit meerdere deelkaarten). De kaart vormt de technisch inhoudelijke onderbouwing voor het nieuwe Amsterdamse bodembeleid.

Resultaten onderzoek

In opdracht van gemeente Amsterdam, Stadsdeel Nieuw - West heeft BK Ingenieurs B.V. (BK) in september 2017 een verkennend bodem- en asbest-in-grondonderzoek uitgevoerd op de locatie August Allebéplein blok 6 te Amsterdam. Het onderzoek is als bijlage 1 bijgevoegd.

Met het bodemonderzoek is de huidige bodemkwaliteit vastgelegd. Er zijn binnen het plangebied licht verhoogde gehalten barium en nikkel in het grondwater gemeten. In de grond (0,0 – 3,5 meter) zijn geen verhoogde gehalten aangetoond. Het grondwater in het noordelijk deel van het plangebied is blijkens het onderzoek licht verontreinigd met xylenen en naftaleen. Deze verhoogde gehalten zijn te relateren aan de verontreinigingen van grond en grondwater onder het pand aan de Postjesweg 527.

Op de locatie is geen asbest aangetroffen en in de onderzochte grond is analytisch geen asbest aangetoond.

Het uitvoeren van een nader bodemonderzoek is blijkens het onderzoek niet noodzakelijk.

Conclusie

Er is geen sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging, Er zijn dan ook geen onaanvaardbare risico’s bij het huidige, dan wel toekomstige gebruik. De bodemgesteldheid binnen het plangebied levert geen belemmering op voor de voorgestane ontwikkeling.

4.2 Milieuzonering     

4.2.1 Algemeen     

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bepaalt dat overheden bij het vaststellen van bestemmingsplannen moeten aantonen dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening (Wro artikel 3.1 lid 1). Onderdeel hiervan is het zorgen voor een goede milieuzonering: de overheid dient er op toe te zien dat er voldoende afstand in acht wordt genomen tussen enerzijds functies die hinder of gevaar veroorzaken (bijvoorbeeld bedrijven), en anderzijds functies die daar last van hebben (bijvoorbeeld woningen). Die afstand moet ook weer niet onnodig groot zijn, omwille van een efficiënt ruimtegebruik.



Indien nieuwe milieugevoelige bestemmingen, zoals woningen of scholen, mogelijk worden gemaakt in de nabijheid van bestaande bedrijven dan dient de geluidsruimte die het bedrijf heeft op basis van een algemene maatregel van bestuur (AMvB), of zoals vastgelegd in de omgevingsvergunning, te worden gerespecteerd. Bij het toestaan van nieuwe bedrijven of andere functies dient rekening gehouden te worden met de milieuruimte die in de toekomst nodig is. Hierbij kunnen de richtlijnen in de VNG-handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' editie 2009 gehanteerd worden om de afstand te bepalen tussen woningen en de verschillende bedrijfscategorieën. Deze handreiking beveelt per standaard bedrijfstype een afstand aan tot woningen of andere 'kwetsbare' functies. De afstand hangt onder meer af van de aard van de omgeving: een rustige woonwijk verdient een hoger beschermingsniveau dan een gebied waar al enige hinder is van bedrijven of infrastructuur (gemengd gebied).

4.2.2 Toetsing plangebied     

Functiemenging binnen plangebied

Om levendigheid in de buurt te creëren wordt het wenselijk geacht ook in beperkte mate functiemenging in het plangebied toe te staan. Daartoe worden in de regels van dit bestemmingsplan in de plint van de woontoren aan de Postjesweg andere functies dan wonen, toegestaan. Het betreft onder meer lichte vormen van horeca en lichte vormen van bedrijvigheid. Hiernaast worden in de plint van het nieuwe woongebouw aangrenzend aan de Marius Bauerstraat functiemenging nagestreefd. Hier wordt gedacht aan maatschappelijke voorzieningen, dienstverlening, kantoren en bedrijven.

Functiemenging met de lichte vormen van bedrijvigheid is mogelijk omdat in dit bestemmingsplan wordt uitgegaan van het omgevingstype "gemengd gebied". Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging, waar direct naast wonen ook andere functies voorkomen zoals horeca en kleine bedrijven.

Overlastgevende functie in nabijheid plangebied

In het plangebied zit een tweetal overlastgevende functies, die niet of lastig te combineren zijn met de woonfunctie die het gebied krijgt. Het betreft het tankstation aan de Postjesweg en de bar/nachtclub VLLA aan de Willem Roelofstraat 5-7. Deze functies worden in dit bestemmingsplan niet meegenomen. Ook wordt geen ruimte geboden binnen plangebied om deze functies te herhuisvesten.

Voor het overige zitten in het plangebied en de directe omgeving functies die passend zijn in een gemengd gebied. Het betreft een aantal winkels en lichte vormen van horeca.

4.2.3 Conclusie     

De overlastgevende functies binnen plangebied worden niet meegenomen in het bestemmingsplan en er is verzekerd dat deze functies binnen planperiode zullen verdwijnen. De functies leveren dan ook geen beperking op voor de ontwikkeling van het plangebied tot hoofdzakelijk woongebied. Ook de functies in de omgeving van het plangebied leveren verder geen beperkingen op. Het betreft hier namelijk functies, zoals winkels en lichte vormen van horeca, die passen binnen het gemengde karakter van het gebied.

4.3 Trillingen     

4.3.1 Beleid en regelgeving     

In Nederland bestaat geen wetgeving tert voorkoming van hinder of schade door trillingen. Dit betekent niet dat bij het opstellen van ruimtelijke plannen het aspect trillingen geen aandachtspunt is.

De beoordeling van het aspect trillingen vindt zijn grondslag in artikel 3.1 Wet ruimtelijke ordening. Hierin is de zorg voor een goede ruimtelijke ordening voorgeschreven. Daarvoor is het nodig om mogelijke trillingshinder in kaart te brengen en deze te betrekken in de beoordeling.

SBR - richtlijn

Een belangrijk en voor veel situaties te gebruiken hulpmiddel is de SBR-richtlijn "Meet- en beoordelingsrichtlijnen voor trillingen". Deze richtlijn bestaat uit drie delen:

  • Deel A, Schade aan gebouwen;
  • Deel B, Hinder voor personen in gebouwen;
  • Deel C, Storing aan apparatuur.



De richtlijnen hebben alleen betrekking op trillingen die van buiten het te beoordelen gebouw komen. Dat houdt in dat het gaat om trillingen die via de ondergrond en de funderingen het gebouw bereiken. Dat is ook het beoordelingscriterium voor deel A (schade aan gebouwen). Bij deel B (hinder voor personen in gebouwen) worden de trillingen gemeten op vloeren, omdat daar de hinder optreedt.

Beoordeling trillingshinder

Trillingshinder wordt beoordeeld aan de hand van het maximale trillingsniveau en het gemiddeld trillingsniveau. Dit is vergelijkbaar met het maximale geluidsniveau en het langtijdgemiddeld geluidsniveau bij de beoordeling van geluid. Voor een aantal typen trillingen en verschillende gebouwfuncties (wonen, onderwijs e.d.) staan in de richtlijn grens- en streefwaarden met een onderscheid tussen maximaal optredende trillingsniveaus en gemiddelde trillingsniveaus. Overschrijding van de streefwaarden leidt tot een reële kans op hinder.

4.3.2 Toetsing plangebied     

In verband met de ligging van het plangebied in de nabijheid van een metro- en spoorlijn is trillingsonderzoek uitgevoerd door onderzoeksbureau AV-consulting. Dit onderzoek is als Bijlage 2 bij dit bestemmingsplan gevoegd. Bij het trillingsonderzoek is gebruik gemaakt van de SBR-richtlijn, deel B hinder voor personen in gebouw. Er zijn door het onderzoeksbureau trillingsmetingen uitgevoerd op de gevel van het bestaande gebouw aan de Willem Roelofsstraat 5 - 7. De gevel van deze constructie ligt vrijwel in dezelfde positie als de gevel van het nieuwe woongebouw. De meetwaarden zijn vervolgens getoetst aan de streefwaardes opgenomen in de SBR-richtlijn. Uit het onderzoek blijkt dat aan die streefwaarden zowel in dag- als nachtperiode kan worden voldaan.

4.3.3 Conclusie     

Uit het uitgevoerde onderzoek blijkt dat in de toekomstige nieuwbouw weinig tot geen trillingshinder zal optreden vanwege het railverkeer. Mogelijke trillingshinder vormt dus geen belemmering voor het realiseren van de woningen.

4.4 Geluid     

4.4.1 Beleid en regelgeving     

Bij vaststelling of herziening van een bestemmingsplan is het conform de Wet geluidhinder (Wgh) noodzakelijk dat er aandacht wordt besteed aan de akoestische situatie. Als een plangebied geheel of gedeeltelijk binnen de onderzoekszone van een verkeersweg, een spoorweg, of een gezoneerd industrieterrein valt, moet bij de voorbereiding van een bestemmingsplan akoestisch onderzoek worden verricht naar de geluidsbelasting op nieuwe woningen of andere geluidsgevoelige bestemmingen (bijvoorbeeld scholen en ziekenhuizen) binnen die geluidszone. Een bestemmingsplan kan pas worden vastgesteld indien de geluidbelasting op nieuwe geluidgevoelige functies voldoet aan de voorkeursgrenswaarden genoemd in de Wgh, of indien een besluit is genomen om hogere waarden vast te stellen. Voor dit laatste geeft de Wgh een maximale ontheffingswaarde. Voordat een hogere waarde kan worden vastgesteld, dienen eerst maatregelen te worden onderzocht om de geluidbelasting terug te dringen. Voor wegen die deel uitmaken van een 30 km-gebied geldt dat akoestisch onderzoek in principe niet hoeft te worden uitgevoerd op grond van de Wgh. In het kader van een goede ruimtelijke ordening kan het in sommige gevallen, zoals bij drukke 30 km wegen, toch nodig zisjn om de akoestische situatie in kaart te brengen, om te beoordelen of het een goede locatie is voor een geluidgevoelige functie.

4.4.2 Vaststelling hogere grenswaarden Wet geluidhinder, Amsterdams beleid     

Op 12 juli 2016 heeft het college van B&W het nieuwe Amsterdams Geluidbeleid voor hogere (grens)waarde vastgesteld. De aanleiding voor het vaststellen van dit nieuwe beleid, is dat uitvoeringsafspraken niet altijd voldoende duidelijk waren zodat er discussie kon ontstaan over de interpretatie van regelgeving. Daarnaast bood het beleid niet (expliciet) de mogelijkheid om rekening te houden met situaties die niet strikt in het beleid passen maar wel zouden kunnen voldoen aan de doelstelling van het beleid, namelijk het realiseren van een akoestisch aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Dit heeft ertoe geleid dat het bestuur meermalen bij individuele gevallen afweek van het beleid en de in de bouwbrieven neergelegde interpretatie van geluidregelgeving. De knelpunten zijn geïnventariseerd en uit de analyse van de knelpunten bleek duidelijk dat het merendeel samenhangt met de vraag welk doel met het beleid wordt nagestreefd.

Voorliggend beleidsdocument voegt het Amsterdams beleid 'Vaststelling hogere grenswaarden Wet geluidhinder', en de verschillende uitvoeringsregels en –afspraken samen en vervangt deze stukken. Het Amsterdams geluidbeleid 2019 maakt het geluidbeleid kenbaar, beschrijft het doel van het beleid en geeft de mogelijkheid rekening te houden met nieuwe situaties en nieuwe maatregelen.

Het voornoemde geluidsbeleid verschilt niet principieel van het voorafgaande Amsterdamse beleid. De essentie dat woningen waarvoor een besluit hogere waarde wordt vastgesteld in principe een stille zijde moeten hebben is gehandhaafd. Wanneer van dat uitgangspunt wordt afgeweken, wordt in het besluit hogere waarde een motivatie opgenomen. Hoe groter de overschrijding, hoe uitgebreider de motivatie. Woningen met een dove gevel dienen volgens het beleid altijd een stille zijde te krijgen, behoudens in zeer uitzonderlijke gevallen zoals tijdelijke situaties. Indien vliesgevels worden toegepast, worden eisen gesteld aan de handhaving van de buitenluchtkwaliteit, zoals opgenomen in Bouwbrief 2005-15 van de gemeente Amsterdam. Bij de vaststelling van een besluit hogere waarde wordt rekening gehouden met de samenloop (cumulatie) van de geluidbelasting van verschillende bronnen. Het beleid geeft aan dat er sprake is van een onaanvaardbare geluidbelasting als de gecumuleerde geluidbelasting meer dan 3 dB hoger is dan hoogste van de maximaal toelaatbare geluidsbelasting.

4.4.3 Resultaten onderzoeken     

De binnen het plangebied te realiseren woningen liggen binnen de geluidszone van de Postjesweg, de Jan Tooropstraat, de A10, het spoortracé Amsterdam Centraal – Schiphol en het metrospoor Amsterdam Postjesweg – Amsterdam Lelylaan. Vanwege die ligging is geluidsonderzoek noodzakelijk. Aan DPA Cauberg Huijgens B.V. is verzocht om geluidsonderzoek te doen. Hieronder volgt een korte samenvatting van de resultaten van dit onderzoek (zie bijlage 3).

Wegverkeerslawaai

Uit het uitgevoerde akoestische onderzoek blijkt dat de geluidsbelasting ten gevolge van wegverkeer van de Postjesweg maximaal 52 dB Lden bedraagt op de gevel van te realiseren woontoren die gekeerd is naar de Postjesweg. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB Lden wordt overschreden. De maximale ontheffingswaarde van 63 Lden wordt niet overschreden. Het is noodzakelijk om een zogenaamde hogere waarden vast te stellen.

De geluidbelasting ten gevolge van wegverkeer op de Jan Tooropstraat en de A10 bedraagt op de te realiseren woongebouwen niet meer dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Het is niet noodzakelijk om voor de geluidsbelasting van deze wegen een zogenaamde hogere waarden vast te stellen.

Railverkeer en metro

De geluidbelasting van de woningen ten gevolge van railverkeer op de spoorlijn Amsterdam Centraal - Schiphol bedraagt maximaal 64 dB Lden. De voorkeursgrenswaarde van 55 dB Lden wordt overschreden. De maximale ontheffingswaarde van 68 dB Lden wordt niet overschreden. Het is noodzakelijk om een zogenaamde hogere waarden vast te stellen.

De geluidbelasting van de te realiseren woningen ten gevolge van metrolijn 50 bedraagt maximaal 62 dB Lden. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB Lden wordt overschreden. De maximale ontheffingswaarde van 63 dB Lden wordt niet overschreden. Het is noodzakelijk om een zogenaamde hogere waarden vast te stellen.

Toetsing aan geluidbeleid

Stille zijde

Uit het uitgevoerde onderzoek blijkt dat bij het merendeel van de woningen een stille zijde mogelijk is en voor een deel van de woningen deze gemaakt moet worden. Dat kan bijvoorbeeld door het realiseren van een loggia of een balkon met borstwering. Om te verzekeren dat alle woningen een stille zijde kennen is in de regels hiertoe een verplichting opgenomen. 

Gecumuleerde geluidsbelasting

De gecumuleerde geluidbelasting bedraagt maximaal 63 dB. De in het gemeentelijk geluidbeleid gestelde grenswaarde (hier: 63+3=66 dB) wordt nergens overschreden. De gecumuleerde geluidsbelasting voldoet daarmee aan het geluidsbeleid.

Conclusie

Met het afgeven van hogere waarden en het verplichten in de regels dat woningen met een stille zijde moeten worden uitgevoerd, wordt voldaan aan de Wet geluidhinder en het geluidbeleid van gemeente Amsterdam.

4.5 Waterparagraaf     

4.5.1 Algemeen     

Op grond van artikel 3.1.6 lid b van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moet in de toelichting bij het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Dit is de zogenaamde waterparagraaf. Deze waterparagraaf geft inzicht in de wijze waarop het waterbeleid is vertaald naar de verbeelding en de regels van het bestemmingsplan. Daarbij wordt aandacht besteed aan de volgende onderdelen:

  1. ruimtelijk relevant waterbeleid;
  2. de taken van de waterbeherende instantie;
  3. het overleg met de waterbeherende instantie;
  4. het huidige watersysteem;
  5. het toekomstige watersysteem.



De waterparagraaf geeft ook een weergave van de watertoets. Het doel van de watertoets is te waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundige relevante ruimtelijke plannen en besluiten. De watertoets heeft betrekking op alle waterhuishoudkundige aspecten, zoals veiligheid, wateroverlast, riolering, watervoorziening, volksgezondheid, bodemdaling, grondwaterkwaliteit, verdroging en natte natuur.

Het hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht is water(kwaliteit- en kwantiteit)beheerder van de Amstel. Het nautisch beheer ligt deels bij de Dienst Binnenwaterbeheer van de Gemeente Amsterdam. Het stadsdeel Nieuw - West is verantwoordelijk voor het beheer van water als openbare ruimte; het stadsdeel verleent de vergunningen voor het afmeren van (woon)schepen en het aanleggen van steigers.

Hierna worden de verschillende waterhuishoudkundige aspecten in beschouwing genomen.

4.5.2 Beleid en regelgeving     

Waterbeheerplan 2016 - 2021 Waterbewust en waterrobuust

Het Waterschap AGV verricht zijn taken in de stroomgebieden van de Amstel, de Vecht en in het Gooi. De beleidsvoorbereidende, uitvoerende en administratieve taken heeft AGV opgedragen aan de stichting Waternet. Medeopdrachtgever van Waternet is de gemeente Amsterdam, waarvoor Waternet de drinkwaterproductie en -distributie, het rioleringsbeheer, de (drijf) vuilverwijdering, het vaarwegbeheer en de grondwaterzorgtaak uitvoert. Het waterbeheerplan 2016 - 2021 gaat over de waterschapstaken van AGV, waarbij AGV wel steeds het oog houdt op de samenhang van deze taken met het geheel van waterketen- en watersysteemtaken, ofwel de watercyclus. De komende periode zet de AGV in op onder meer de volgende zaken.

Waterveiligheid

Insteek van het waterschap is een waterrobuuste inrichting van de omgeving. Hiertoe is 2021 80% van de primaire keringen getoetst aan de nieuwe veiligheidsnormen. Uiterlijk in 2020 zijn de in 2012 als onvoldoende beoordeelde grondlichamen van de regionale waterkeringen op orde. In 2024 zullen naast de grondlichamen ook de niet-waterkerende objecten (zoals huizen, kabels, leidingen) en de waterkerende kunstwerken (zoals sluizen) zijn getoetst. In 2030 zullen de regionale waterkeringen volledig op orde zijn.



Voldoende water

Doel voor 2021 is een robuust watersysteem dat de functies van gebieden faciliteert, en wateroverlast en watertekort voorkomt. In tijden van (extreme) neerslag en droogte zorgt het waterschap ervoor dat het watersysteem dit goed kan opvangen en dat het water aan- en afgevoerd wordt. Er is voldoende water beschikbaar voor vitale functies, nu en in de toekomst.



Schoon water

Het waterschap wil ervoor zorgen dat al het water in het beheergebied geschikt is voor de vastgestelde gebruiksfunctie: voor veeteelt en akkerbouw, als grondstof voor drinkwater, voor recreatie en visserij, als proceswater en voor de natuur. Doel is dat inwoners en bezoekers het water in het gebied ervaren als een verrijking van de omgeving. Van geen van de wateren mag de toestand achteruitgaan.

Keur AGV

De Waterschapswet zegt in artikel 78 dat het waterschap verordeningen mag opstellen voor de "behartiging van aan het waterschap opgedragen taken". In december 2019 is de Keur van het hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht (AGV) vastgesteld. De Keur van het AGV is gericht op het beschermen van de water aan- en -afvoer, de bescherming tegen wateroverlast en overstroming en op het beschermen van de ecologische toestand van het watersysteem. In de toelichting bij de Keur is aangegeven dat de aanleg van verhard oppervlak in beginsel leidt tot een grotere belasting van het oppervlaktewatersysteem en/of rioleringssysteem, omdat pieken in de regenafvoer minder worden afgevlakt door infiltratie. Bij nieuwbouw in stedelijk gebied, verdichting in bestaand stedelijk gebied of de aanleg van wegen is sprake van verharding van gebieden waar voorheen water in de bodem kon worden geborgen. De toename van de belasting van het oppervlaktewatersysteem moet daarom worden gecompenseerd door de initiatiefnemer. Dat betekent dat het watersysteem na de realisering van de verharding niet zwaarder belast mag worden dan voordien.

Op grond van artikel 2.3 van de Keur is het verboden om in stedelijk gebied meer dan 1.000 vierkante meter verharding aan te brengen of het verhard oppervlak met 1.000 vierkante meter te laten toenemen. Het Dagelijks Bestuur van het waterschap kan ontheffing verlenen van deze verbodsbepaling.

Gemeentelijk rioleringsplan 2016-2021

De gemeente Amsterdam is wettelijk verantwoordelijk voor drie watertaken. Deze zogenaamde zorgplichten betreffen:

  • de inzameling en transport van stedelijk afvalwater;
  • de inzameling en verwerking van afvloeiend hemelwater;
  • het nemen van grondwatermaatregelen.

In het gemeentelijke rioleringsplan 2016 - 2021 staat hoe deze drie zorgplichten door de gemeente Amsterdam worden ingevuld. Doel van het plan is om aan het bevoegd gezag te verantwoorden op welke wijze de gemeente Amsterdam haar watertaken uitvoert, en in hoeverre zij afdoende middelen heeft om dit in de toekomst te blijven doen. Dit plan is hiermee een zogenaamd verbreed gemeentelijk rioleringsplan (GRP). Met dit plan voldoet de gemeente aan de planverplichting zoals die in de Wet milieubeheer is opgenomen.

4.5.3 Watertoets     

Waterkeringen

Binnen het plangebied ligt geen waterkering.

Oppervlaktewater

Binnen het plangebied wordt geen nieuw oppervlaktewater gegraven. Er is ook geen oppervlaktewater binnen het plangebied aanwezig.

Oppervlakteverharding

Bij plannen met een toename aan verhard oppervlak, verharding plus bebouwing, van meer dan 1000 m2, moet die toename worden gecompenseerd met extra oppervlaktewater ter grootte van minimaal 10% van de toename van het verhard oppervlak. De compensatie moet zijn uitgevoerd voor de start van de bouw en of herinrichting van het maaiveld.

In de bestaande situatie is 7146 m2 binnen het plangebied verhard en 2506 m2 groen.

verplicht

In de nieuwe situatie wordt 7978 m2 van het gebied verhard en blijft er 1647 m2 groen in de vorm van een groene binnentuin over. De totale extra verharding na realisatie van de plannen bedraagt daarmee 832 m2 (7978 m2 - 7146 m2). De toename van de verharding bedraagt minder dan 1000 m2 en daarmee is dus geen watercompensatieverplichting. Om te verzekeren dat de binnentuin groen blijft en niet wordt verhard, is een regel in het bestemmingsplan opgenomen die dit borgt.

verplicht

Grondwater

Bij het vaststellen van de gewenste ontwatering in nieuw in te richten gebieden wordt het bouwpeil als uitgangspunt genomen. Sinds 1996 is een inrichtingsnorm voor grondwater in nieuw in te richten gebieden van kracht. Een ontwateringdiepte van 0,50 meter beneden maaiveld mag met een herhalingskans van ½ keer per jaar (1x per 2 jaar) worden overschreden.

Deze norm gaat uit van het bouwen zonder kruipruimten. Wanneer bij de inrichting van het gebied wordt gebouwd met kruipruimten, mag een ontwateringdiepte van 0,90 meter beneden maaiveld met een herhalingskans van ½ keer per jaar (1x per 2 jaar) worden overschreden. Hierbij wordt als richtlijn een verhoogde grondwaterstand over een periode van vijf dagen achtereen als overschrijdingsduur gehanteerd.

Het bovenstaand houdt in dat in de planvorming voldaan moet worden aan de grondwaternorm. Het reguleren van grondwater door middel van drainage is in principe niet toegestaan.

Omdat in het plangebied een ondergrondse parkeergarage wordt gerealiseerd, is onderzoek gedaan naar de gevolgen van deze parkeergarage voor de waterhuishouding. Dit onderzoek is bijgevoegd (bijlage 4). Uit het onderzoek blijkt dat nieuwbouw in de eindsituatie met klimaatverandering niet aan de grondwaternorm voor bouwen met kruipruimte (0,9 meter onder maaiveld) voldoet. Het advies is het maaiveld op blok 6 met 0,2 meter omhoog te brengen naar NAP -0,6 meter om wel te voldoen. Het vloerpeil dient afgestemd te worden op de aangepaste maaiveldhoogte. De verplichting om het maaiveld met 0,2 meter omhoog te brengen wordt meegenomen in de tender.

Ook is in het hydrologisch onderzoek beoordeeld of de parkeerkelder grondwaterneutraal uitgevoerd moet worden. Het blijkt dat de ondergrondse parkeerkelder gevolgen heeft voor de grondwaterstroming, wat op termijn een risico oplevert voor een te hoog grondwater. Het advies is dan ook de parkeerkelder grondwaterneutraal te laten uitvoeren. De noodzakelijke maatregelen om dat te borgen zijn beschreven in hydrologisch onderzoek. In de tender wordt de verplichting om de kelder grondwaterneutraal uit te voeren opgenomen. Voor de halfverdiepte parkeerkelder, die ook mogelijk is op grond van het bestemmingsplan, wordt in de tender een verplichting om hydrologisch onderzoek te doen opgenomen en zo nodig om deze ook grondwaterneutraal uit te voeren.

Riolering

Binnen het plangebied is een gescheiden rioolstelsel aanwezig

Materiaalkeuze

Op basis van de Keur is het niet toegestaan om initiatieven te ontplooien die leiden tot een verslechtering van de (grond)waterkwaliteit. Het gebruik van uitlogende materialen zoals lood, zink en koper beïnvloedt de kwaliteit van regen- en oppervlaktewater negatief en is daarom niet toegestaan.

Hemelwater / Rainproof

Er wordt een nieuw rioolstelsel aangelegd waarbij het hemelwater gescheiden van het vuilwater wordt afgevoerd. Men spreekt van afkoppelen van hemelwater als de hemelwaterlozingen die samen met vuilwater op een gemengd rioolstelsel zitten, er afgehaald worden. Schoon hemelwater afkomstig van schone dakoppervlakken wordt zoveel mogelijk hergebruikt, geïnfiltreerd in de bodem of vertraagd afgevoerd naar het oppervlaktewater. Het aanleggen van nieuwe gemengde rioolstelsels is in principe niet toegestaan.

Binnen de gemeente worden alle ontwikkelingen Rainproof ingericht. Dat houdt in dat het hemelwater door het nemen van maatregelen als daktuinen, polderdaken, intern gebruik van hemelwater e.d. vastgehouden moet worden en geborgen.

Binnen het project wordt maatregelen genomen die passen bij de Rainproof gedachte. Onder meer wordt voorgeschreven dat van 50% van de dakoppervlakte moet worden ingericht als groen dak. Die voorwaarde wordt niet in het bestemmingsplan opgenomen, maar zal in de tender worden opgenomen.

4.6 Ecologie     

4.5.1 Wet natuurbescherming

Inleiding

Per 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) in werking getreden. Deze wet vervangt de Natuurbeschermingswet 1998 , de Flora- en faunawet en de Boswet. Met de Wet natuurbescherming wordt gepoogd om een eind te maken aan de discussies over de implementatie van de Europese richtlijnen. De wet beoogt één integraal en vereenvoudigd kader voor Natuurbescherming te introduceren. Het nieuwe stelsel neemt de Europese regelgeving als uitgangspunt en beoogt qua systematiek dicht tegen de formuleringen uit de richtlijnen aan te kruipen. De wet valt, als het gaat om beschermingsregimes, uiteen in een regime voor gebiedbescherming en een voor soortenbescherming.

Gebiedsbescherming

De gebiedbescherming binnen de Wnb ziet alleen op de bescherming van de zogenaamde Natura 2000-gebieden en niet meer voor op de op grond van de oude wet aangewezen beschermde Natuurmonumenten, voor zover deze niet deels dan wel geheel vallen binnen een Natura 2000-gebied.

Voor ruimtelijke ontwikkelingen binnen de Natura 2000-gebieden en tevens voor ontwikkelingen daarbuiten die van invloed kunnen zijn (door 'externe werking') op die beschermde natuurgebieden, gelden restricties. Voor activiteiten of projecten die schadelijk zijn voor de beschermde natuur geldt op grond van de Wet een vergunningplicht. Middels een 'habitattoets' dient te worden onderzocht of een activiteit significante negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen voor Natura 2000-gebieden veroorzaakt.

Ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan moet al duidelijk zijn of de ontwikkelingsmogelijkheden die in het plan worden opgenomen niet leiden tot een aantasting van de natuurlijke kenmerken van de betrokken Natura 2000-gebieden.

Soortenbescherming

Het in de wet opgenomen beschermingsregime voor soorten valt uiteen in drie afzonderlijke regimes, die elkaar deels overlappen. Het gaat om de volgende regimes:

  1. Het beschermingsregime Habitatrichtlijn (Hrl), dat van toepassing is op soorten van bijlage IV bij de Hrl, bijlage I en II bij het Verdrag van Bern en bijlage I bij het Verdrag van Bonn. Met betrekking tot deze soorten zijn verschillende verbodsbepalingen opgenomen onder meer een verbod om dieren opzettelijk te verstoren, een verbod nesten (en eieren) en (vaste) voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van dieren opzettelijk te beschadigen of te vernielen dan wel weg te nemen en een verbod om planten in hun natuurlijke verspreidingsgebied opzettelijk te plukken en te verzamelen, af te snijden, te ontwortelen of te vernielen. Ontheffing van deze verboden is mogelijk mits wordt vastgesteld dat er een er geen andere bevredigende oplossing is en met zekerheid geen afbreuk wordt gedaan aan de gunstige staat van instandhouding . Bovendien dient sprake te zijn van een van de ontheffingsgronden die zijn opgenomen in de Hrl. De belangrijkste ontheffingsgronden zijn:
    • het belang van de bescherming van de wilde flora of fauna, of in het belang van de instandhouding van de natuurlijke habitats;
    • ter voorkoming van ernstige schade aan met name de gewassen, veehouderijen, bossen, visgronden, wateren of andere vormen van eigendom;
    • in het belang van de volksgezondheid, de openbare veiligheid of andere dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard en met inbegrip van voor het milieu wezenlijke gunstige effecten;
  2. Het beschermingsregime Vogelrichtlijn (Vrl), dat van toepassing is op van nature in Nederland in het wild levende vogels die beschermd zijn op grond van de Vogelrichtlijn. Met betrekking tot deze vogelsoorten geldt dat het verboden is vogels opzettelijk te storen. Ontheffing van de verbodsbepaling is uitsluitend toegestaan op basis van de ontheffingsgronden die in de Vrl zijn genoemd. Ruimtelijke inrichting of ontwikkeling en dwingende redenen van groot openbaar belang zijn niet als ontheffingsgrond genoemd en kunnen niet ten grondslag worden gelegd aan een ontheffing te verlenen. Bij vogels is verstoring tijdens het broedseizoen niet langer verboden als de gunstige staat van instandhouding niet in gevaar is. Dit betekent overigens niet dat het vernielen, verplaatsen of het beschadigen van nesten is toegestaan, hiervoor gelden aanvullend de eerder genoemde verbodsbepalingen.
  3. Het beschermingsregime voor nationale soorten, dat van toepassing is op soorten die vermeld zijn op de bijlage behorende bij artikel 3.10 van de Wnb. Ontheffing is alleen mogelijk indien: er geen andere bevredigende oplossing is, en indien geen afbreuk wordt gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van de soort.

Er wordt vanuit gegaan dat jurisprudentie van de afdeling die onder de Flora- en faunawet bestond, ook van toepassing is op het nieuwe wettelijke stelsel. Dit betekent dat een bestemmingsplan alleen kan worden vastgesteld, als is aangetoond dat de verbodsbepalingen uit de Wnb ter bescherming van bepaalde soorten niet aan de weg staat aan de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. Voorgaande kan door middel van ecologisch onderzoek worden aangetoond.

Onderzoek

Er is door het ecologisch bureau Blom Ecologie B.V. onderzoek gedaan naar mogelijke beschermde flora en fauna binnen het plangebied. Uit het onderzoek blijkt het volgende.

Beschermde natuurgebieden en Natuurnetwerk Nederland

Het plangebied ligt op grote afstand van beschermde natuurgebieden, de zogenaamde natura 2000 gebieden en op grote afstand van Natuurnetwerk Nederland. Effecten in de vorm van trillingen, geluid, optische verstoring, etc trede niet op, omdat de afstand tot omliggende gebieden te groot is. Ten aanzien van het Natuurnetwerk Nederland wordt nog opgemerkt dat externe werking geen toetsingskader vormt.

In het ecologische onderzoek is mogelijk extra stikstofdepositie op natura-2000 gebieden wel nader beschouwd. Het extra verkeer dat de ontwikkeling genereert kan namelijk extra stikstofdepositie opleveren. Van de Natura2000-gebieden in de omgeving van het plangebied is het gebied de Polder Westzaan(op 8,4km afstand) het dichtstbij gelegen gebied met kwetsbare en gevoelige habitattypen (pas.natura2000.nl).

Uit een door het bureau uitgevoerde berekening met het programma Aerius blijkt dat de verkeersbewegingen niet leiden tot stikstofdepositie een Natura 2000-gebied. De door het bureau uitgevoerde berekening is als bijlage bij dit bestemmingsplan gevoegd (Bijlage 5).

Beschermde Flora- en fauna Binnen het plangebied en/of de directe omgeving daarvan komen beschermde diersoorten van de Wet natuurbescherming voor (Bijlage 6). Het plangebied heeft blijkens het ecologisch onderzoek geen essentiële betekenis voor soorten die behoren tot het beschermingsregime habitatrichtlijnsoorten, vogelrichtlijnsoorten of bijzondere nationaal beschermde soorten. De locatie en omgeving ervan worden incidenteel betreden door algemene amfibieën en zoogdieren. Op de planlocatie zijn geschikte nestlocaties voor algemene broedvogels aanwezig.

Conclusie

Vanwege het ontbreken van strikt beschermde soorten binnen het plangebied is met zekerheid geen effect op deze soorten te verwachten. Een effect op beschermde natuurgebieden en Natuurnetwerk Nederland is vanwege de afstand tussen plangebied en deze gebieden, uitgesloten. De Wet natuurbescherming levert geen belemmeringen op voor de voorgestane ontwikkeling van het plangebied.

4.7 Cultuurhistorie en archeologie     

4.7.1 Algemeen     

Het archeologisch erfgoed bestaat uit voorwerpen en structuren die in de bodem bewaard zijn. Ook landschappelijke of infrastructurele elementen kunnen een archeologische waarde hebben. Deze materiële overblijfselen vormen een onderdeel van onze leefomgeving waarvan het behoud of de ontsluiting op maat gesneden maatregelen vergt. Het archeologisch bodemarchief levert een bijdrage aan de cultuurhistorie van onze stad en maakt de beleving van het verleden bovendien tastbaar.

Vanwege het ruimtelijke karakter van het bodemarchief vertoont het archeologisch beleid raakvlakken met dat van de ruimtelijke ordening. Door de invoering van de nieuwe Monumentenwet 1988 in september 2007 is archeologische zorg formeel geïntegreerd in de ruimtelijke ordening. Een essentieel uitgangspunt van de nieuwe wet is dat het erfgoed in de bodem beter wordt beschermd. Dit betekent dat bij ruimtelijke planontwikkeling vroegtijdig rekening wordt gehouden met archeologisch erfgoed. Als behoud in de bodem geen optie is, dan is, voorafgaand aan de bodemverstoring, onderzoek nodig om archeologische overblijfselen te documenteren en de informatie en vondsten te behouden. In de dichtbebouwde stedelijke omgeving is in de praktijk doorgaans sprake van deze laatste optie.

4.7.2 Beleid en regelgeving     

Erfgoedwet

De Erfgoedwet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. In de Erfgoedwet is vastgelegd hoe met ons erfgoed wordt omgegaan, wie welke verantwoordelijkheden daarbij heeft en hoe het toezicht daarop wordt uitgeoefend.

Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is. Het betreft:

  • vergunningen tot wijziging, sloop of verwijdering van rijksmonumenten;
  • verordeningen, bestemmingsplannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie;
  • bescherming van stads- en dorpsgezichten.

Archeologiebeleid Amsterdam

In aansluiting op het rijks- en provinciaal beleid besteedt de gemeente specifieke aandacht aan vroegtijdige inpassing van archeologie in de ruimtelijke ordeningsprocessen. Uitgangspunt hierbij is een kwalitatief adequaat beheer van het cultureel erfgoed met aandacht voor een efficiënte voortgang van bouwprocessen en kostenbeheersing.

De nieuwe wetgeving schrijft voor dat bij vaststelling van een nieuw bestemmingsplan altijd een nadere waardestelling nodig is van de aanwezige archeologische verwachting in de vorm van een bureauonderzoek.

Dit bureauonderzoek behelst een specificatie van eventuele archeologische waarden binnen een specifiek plangebied en een advies met betrekking tot het daarbij behorende beleid en/of te nemen maatregelen. Bij de formulering van het beleid staat altijd een realistische balans tussen het archeologische belang ten opzichte van de voortgang van het ruimtelijke ontwikkelingsproces in de stad centraal.

Op basis van het bureauonderzoek wordt beoordeeld of een beschermende regeling in het bestemmingsplan nodig is, en zo ja, op welke wijze dat dient te gebeuren. Indien het bureauonderzoek leidt tot een bepaalde archeologische verwachting, dan kan in het bestemmingsplan een regeling worden getroffen in die zin dat in aangegeven gevallen de aanvrager om een omgevingsvergunning voor het bouwen dan wel een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van bepaalde werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden, een rapport dient te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het college van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld (archeologisch rapport). Op grond van dat archeologisch rapport kunnen eventueel voorschriften aan de betreffende omgevingsvergunning worden gesteld.

Ondanks de getroffen maatregelen om vooraf archeologisch onderzoek in te plannen kunnen toevalsvondsten bij bouwprojecten worden aangetroffen. Hiervoor blijft de meldingsplicht van kracht. Deze houdt in dat, ondanks getroffen maatregelen om vooraf archeologisch onderzoek in te plannen, bij toevalsvondsten Bureau Monumentenzorg en Archeologie per ommegaande dient te worden geïnformeerd door de uitvoerder of opdrachtgever.

Nota cultuurhistorie Nieuw - West

De Nota Cultuurhistorie Nieuw - West is op 26 juni 2013 door de stadsdeelraad vastgesteld. De doelstelling van de Nota Cultuurhistorie is om de hooggewaardeerde architectonische objecten en stedenbouwkundige structuren van de Westelijke Tuinsteden te beschermen zonder daarbij de stedelijke ontwikkeling en de stedelijke vernieuwing in het bijzonder op slot te zetten. De nota bevat richtlijnen hoe om te gaan met cultuurhistorische waarden bij ruimtelijke ontwikkelingen.

4.7.3 Waardering     

Archeologie

Door Bureau Monumenten & Archeologie is in oktober 2007 een archeologisch bureauonderzoek voor het hele Overtoomse Veld uitgevoerd. Dit onderzoek is als bijlage 7 opgenomen bij het bestemmingsplan. Voor het plangebied geldt volgens dit onderzoek een lage archeologische waarde. Dit komt mede doordat eventuele archeologische waarden een lage concentratie en een wijde verspreiding hebben. Mogelijke waarden zijn bewoningssporen, erven, terpen, verkavelingsporen, sloten en kades uit de ontginningsperiode (12de/13de eeuw) en latere tijd tot de verstedelijking na 1950. Vanwege de lage archeologische verwachting is nader onderzoek niet noodzakelijk. Mocht tijdens de werkzaamheden archeologische indicatoren worden aangetroffen, dan geldt hiervoor de vondstmeldplicht op grond van de Erfgoedwet.

Cultuurhistorie

Bureau Monumenten en Archeologie heeft onderzoek gedaan naar de cultuurhistorische waarden van het naoorlogs erfgoed binnen het plangebied. In de AUP-gebieden zijn de architectuur van de bebouwing en de stedenbouwkundige opzet niet los van elkaar te zien. In de Waarderingskaarten AUP-gebieden wordt de oorspronkelijke planopzet en uitvoering gewaardeerd. Dat betekent dat bij de beoordeling zoveel mogelijk is uitgegaan van de huidige situatie in het perspectief van de oorspronkelijke bedoelingen van het stedenbouwkundig- en architectonische ontwerp. Bij de waardering is zowel naar de architectonische als stedenbouwkundige kant van de bebouwing gekeken.

De waardering van de bebouwing is gebaseerd op vier aspecten:

  • Kaart A: de interne organisatie van het object (typologie en plattegrond);
  • Kaart B: de ruimtelijke vormgeving van objecten (architectuur);
  • Kaart C: de groepering van objecten (verkaveling);
  • Kaart D: de bijdrage van objecten aan de kwaliteit van tuinstedelijke ensembles als geheel (bijdrage aan tuinstadkarakter).



Alle objecten en groepen van objecten zijn op deze vier aspecten kort getypeerd en gewaardeerd met 1-5 punten. Het totaal komt uit op een schaal van 0-20 punten. De totaalwaardering leidt tot de volgende ordewaarderingen:

  • 0-10 basiskwaliteit (Basisorde);
  • 11-14 middel kwaliteit (Orde 3);
  • 15-17 hoge kwaliteit (Orde 2);
  • 18-20 topkwaliteit (Orde 1).

Hieronder is een uitsnede van de waarderingskaart ter hoogte van het plangebied opgenomen.

verplicht

Uitsnede waarderingskaart

Het blijkt dat de Postjeswegflat, de winkels met bovenwoningen langs de Jan Tooropstraat orde 3 panden betreffen. Binnen het plangebied blijven deze gebouwen staan. Ook het gebouw waar nu VLLA is gevestigd betreft een orde 3 pand.

De Postjeswegflat en de winkels met bovenwoningen langs de Jan Tooropstraat worden binnen het plan behouden. Alleen het gebouw aar nu VLLA is gevestigd wordt gesloopt. Het beleid, zijnde Nota cultuurhistorie Nieuw - West, verzet zich niet tegen sloop van orde 3 panden.

4.8 Luchtkwaliteit     

In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient bij het opstellen van een bestemmingsplan uit oogpunt van de bescherming van de volksgezondheid rekening te worden gehouden met luchtkwaliteit. Vanuit een oogpunt van goede ruimtelijke ordening kunnen belemmeringen bestaan om een project te realiseren op een locatie waar de luchtkwaliteit slecht is. Ook een verslechtering van de luchtkwaliteit op bestaande locaties kan bezwaarlijk zijn.

Regelgeving

In de Wet milieubeheer (Wm) zijn kwaliteitseisen voor de buitenlucht opgenomen. Titel 5.2 Wm 'Luchtkwaliteitseisen' wordt kortweg aangeduid als de Wet luchtkwaliteit. Het doel van de wet is mens en milieu bescherming te bieden tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. Voor de gezondheid van de mens is een goede luchtkwaliteit van groot belang. Daarom zijn in de Wet milieubeheer grenswaarden opgenomen voor een aantal stoffen die als verontreiniging in de lucht voorkomen. In de praktijk richt de aandacht zich vooral op de stoffen stikstofdioxide (NO2), fijnstof (PM10) en zeer fijnstof (PM2,5).

Van deze stoffen komen in Nederland namelijk concentraties voor die in de buurt van de grenswaarden liggen. Voor de overige stoffen genoemd in de Wet milieubeheer komen de concentraties niet in de buurt van de grenswaarden. Specifieke onderdelen van de wet zijn uitgewerkt in besluiten (algemene maatregelen van bestuur) en ministeriële regelingen.

Besluit en regeling 'niet in betekenende mate'

De Wet luchtkwaliteit maakt onderscheid tussen grote en kleine ruimtelijke projecten. Een project is klein als het slechts in geringe mate, ofwel niet in betekenende mate (NIBM), leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. De grens ligt bij een verslechtering van maximaal 3% van de grenswaarden voor de luchtkwaliteit. Grotere projecten die in betekenende mate bijdrage kunnen worden opgenomen in het NSL, als is aangetoond dat de negatieve effecten van dat project worden weggenomen door de maatregelen ter verbetering van luchtkwaliteit die ook in het NSL zijn opgenomen. Met projecten die 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de luchtverontreiniging is rekening gehouden in de autonome ontwikkeling van de luchtkwaliteit. Het Besluit en de Regeling 'niet in betekenende mate' bevatten criteria waarmee kan worden bepaald of een project wel of niet als 'in betekenende mate' moet worden beschouwd. NIBM projecten kunnen - juridisch gezien - zonder toetsing aan de grenswaarden voor wat betreft het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden.

Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening moet worden bekeken of het realiseren van het plan met betrekking tot de luchtkwaliteit op die locatie gewenst is. Daarbij speelt de mate van blootstelling aan de luchtverontreiniging een rol. Ook de gevoeligheid van bepaalde groepen mensen voor luchtverontreiniging kan daarbij worden afgewogen. Hierbij gaat het niet alleen om de toekomstige gebruikers van de locatie maar ook om de personen in de omgeving daarvan, bijvoorbeeld om de bewoners en/of kinderen in een school/kinderdagverblijf aan de gebiedsontsluitende wegen

Toetsing ontwikkelingen aan regelgeving

In de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen' is voor een aantal specifieke projecten een berekening gemaakt bij welk bouwprogramma nog sprake is van 'niet in betekenende mate'. Dit is als het project betrekking heeft op maximaal 1.500 woningen of 100.000 m² kantoren (bij één ontsluitingsweg) of een combinatie van beide. Bij het onderhavige project gaat het om het realiseren van maximaal 300 woningen en maximaal 800 m2 voorzieningen. Het merendeel van deze ontwikkeling is al in het huidige bestemmingsplan mogelijk gemaakt. Het betreft hier op grond van de Regeling een project dat niet in betekende mate bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.

Huidige luchtkwaliteit

Naast bovenstaande beoordeling is ook gekeken of in de huidige situatie de luchtkwaliteit voldoende is. Hiertoe is de NSL-monitoringstool geraadpleegd.

Resultaten NSL-monitoringstool

Uit deze tool blijkt dat de concentraties stikstofdioxide, fijnstof en zeer fijnstof in 2020 langs de Postjesweg ter hoogte van het plangebied afgerond 21, 21 en 12 microgram per m3 bedragen. Hiermee bevinden de concentraties stikstofdioxide en fijnstof zich beneden de wettelijk toegestane jaargemiddelde grenswaarde van 40 microgram per m3. Ook voor zeer fijnstof wordt voldaan aan de jaargemiddelde grenswaarde van 25 microgram per m3.

De uurgemiddelde grenswaarde voor stikstofdioxide wordt vanaf concentraties boven de 60 microgram per m3 overschreden. De concentratie in het plangebied bedraagt 21 microgram per m3, wat betekent dat ook aan de uurgemiddelde grenswaarde wordt voldaan.

Naast een jaargemiddelde grenswaarde voor fijnstof is er ook een daggemiddelde grenswaarde van 50 microgram per m3 van kracht, die per jaar 35 keer mag worden overschreden. Uit de monitoringstool blijkt dat de daggemiddelde grenswaarde circa 8 keer paar jaar wordt overschreden. Er wordt dus ook voldaan aan de daggemiddelde grenswaarde.

Conclusie

Het project draagt niet in betekende mate bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit en daarmee wordt voldaan aan de van toepassing zijnde regelgeving. Ook is in het plangebied de luchtkwaliteit in orde en levert dat ook geen belemmering op voor de voorgestane ontwikkeling.

4.9 Luchthavenindelingsbesluit     

Het Luchthavenindelingbesluit Schiphol (LIB) is een Algemene Maatregel van Bestuur, die gebaseerd is op de Wet luchtvaart. In de Wet luchtvaart is bepaald dat onder andere bij de vaststelling van een bestemmingsplan het LIB in acht moet worden genomen.

In het LIB is o.a. een beperkingengebied vastgesteld waar in verband met de nabijheid van de luchthaven Schiphol met het oog op de veiligheid en de geluidbelasting beperkingen noodzakelijk zijn ten aanzien van de bestemming of het gebruik van de grond. Het beperkingengebied is aangegeven op kaartmateriaal dat onderdeel uitmaakt van het LIB. Het LIB bevat regels over:

  • de bestemming en het gebruik van grond in verband met het externe-veiligheidsrisico vanwege het luchthavenluchtverkeer;
  • de bestemming en het gebruik van grond in verband met de geluidbelasting vanwege het luchthavenluchtverkeer;
  • de maximale hoogte van objecten in, op of boven de grond, in verband met de veiligheid van het luchthavenluchtverkeer;
  • een bestemming die, of van een gebruik dat, vogels aantrekt, in verband met de veiligheid van het luchthavenluchtverkeer.



Toetsing plan

Het voorliggende plan valt binnen dit beperkingengebied. Voor het plangebied geldt op grond van het LIB een hoogtebeperking. De maatgevende toetshoogte in het plangebied voor radar bedraagt 48 meter. Omdat de woontoren, die binnen het plangebied mogelijk wordt gemaakt, hoger is dan 48 meter, namelijk 65 meter, is een verklaring van geen bezwaar bij het Ministerie van Infrastructuur en Milieu aangevraagd. Het Ministerie heeft op 9 maart 2018 een verklaring van geen bedenkingen afgegeven. Die verklaring is bijgevoegd (bijlage 8).

Het plangebied valt hiernaast binnen het vogelbeperkingengebied. Omdat in het plangebied geen vogelaantrekkende functies, zoals grote waterpartijen, zijn voorzien voldoet dit bestemmingsplan op dit punt aan het LIB.

4.10 Hoogbouweffectrapportage     

4.10.1 Algemeen     

De Structuurvisie Amsterdam 2040, die in februari 2011 door de gemeenteraad is vastgesteld, staat de visie van de gemeente Amsterdam ten aanzien van hoogbouw. De visie is nader uitgewerkt in het door B&W in mei 2011 vastgestelde beleidstuk: Hoogbouw in Amsterdam. Amsterdam streeft naar een economisch sterke en duurzaam ingerichte stad. Daarbij vormt het intensiever gebruik van de stad en tegelijk het openhouden van het landschap één van de doelen. Hoogbouw kan een belangrijk middel zijn bij de verdichting van de stad, maar is niet in alle gevallen even wenselijk. De structuurvisie geeft aan in welke gebieden hoogbouw wordt gestimuleerd en in welke gebieden hoogbouw zeer terughoudend wordt toegepast wanneer de impact van een hoogbouwplan op het stedelijk landschap onderzocht moet worden.

4.10.2 Windhinderonderzoek     

Door DPA Caubergen Huygens is in 2016 een oriënterende theoretisch beoordeling van het windklimaat in het plangebied na realisatie van de verschillende gebouwen gedaan (bijlage 9).

Uit de notitie blijkt dat naar verwachting het windklimaat rondom het bouwblok voor het overgrote deel goed zijn voor doorlopen (klasse C of beter). Langs de oostgevel van het blok zal het windklimaat luw zijn, met klasse B geschikt voor slenteren of als entreegebied voor winkels. Het binnenhof ligt beschut achter hoge volumes, het windklimaat zal hier luw zijn (klasse A tot B: goed voor slenteren, matig tot goed voor langdurig zitten).

In de onderdoorgang aan de noordzijde van het blok, waar het 25 meter hoge volume over de Jan Tooropstraat heen loopt, is de kans op een minder gunstig windklimaat aanwezig. Deze doorgang is in de huidige situatie echter ook aanwezig. Er worden hier geen ingrijpende wijzigingen (verslechteringen) verwacht door het toevoegen van de nieuwe volumes.

Rondom de woontoren aan de Postjesweg wordt een minder gunstig windklimaat verwacht. Nabij de gebouwhoek mogelijk klasse D: matig voor doorlopen, slecht voor slenteren. Bij een meer westelijke wind bestaat daarnaast de kans dat langs een deel van de westgevel ook een ongunstig windklimaat aanwezig zal zijn, doordat langs het hoge gebouw wind met hogere snelheden naar maaiveld zal verplaatsen en langs de westgevel zal afstromen. De resultaten van dit onderzoek zijn hieronder op een situatieschets weergegeven.

verplicht

Inmiddels zijn de uitgangspunten van de plannen iets gewijzigd ten opzichte van de in de notitie beschouwde situatie. De wijziging zijn echter niet van dien aard dat de resultaten niet gebruikt kunnen worden voor de beoordeling of nader onderzoek noodzakelijk is.

Langs de woontoren komt een wandelroute naar de binnentuin en aangrenzend aan het plangebied komt een park met speelgelegenheden voor kinderen. Dit noopt tot nader windonderzoek, omdat het windklimaat in de directe omgeving zich niet leent voor slenteren en langdurige zitten, terwijl dit wel de bedoeling is.

Er is dan ook nader onderzoek gedaan naar mogelijke windhinder. Uit dit onderzoek gedaan door Actiflow (bijlage 10) blijkt het volgende.

Geconcludeerd kan worden dat het windklimaat in beide situaties als goed tot matig kan worden omschreven. In de nieuwe situatie wordt de zone met windhinderklasse C en D groter nabij de nieuwbouw. Dergelijke zones op de Postjesweg worden echter kleiner.

Hierdoor kan dan ook gesteld worden dat door toevoeging van de nieuwbouw het windklimaat nabij bestaande bebouwing beter wordt. Nabij de nieuwbouw dient echter rekening gehouden te worden met de aanwezigheid van hogere windhinderklassen.

Die hoger windhinderklassen zijn aanwezig bij de onderdoorgang en de noordwestelijke hoek van de toren. Die leveren verder geen probleem op, omdat deze gebied alleen gebruikt wordt voor het passeren van personen. Comfortabel verblijf is op deze plekken niet noodzakelijk. Ook wordt in het ontwerp van het gebouw rekening gehouden met de positie van de entree tot het gebouw. Die kan niet in het gebied met de hoger windhinderklassen komen. Er is echter voldoende ruimte om die entree te situeren in een gebied met een beter windklimaat. In grote delen van het park dat aangrenzend aan het plangebied wordt gerealiseerd, gelden windklasse A en B. Die windklassen zijn geschikt voor verblijfsgebieden.

4.10.3 Bezonningstudie     

In verband met de hoogbouw van 65 meter binnen het plangebied is een bezonningstudie gedaan (bijlage 13). Bij die studie is gekeken naar de schaduw van de verschillende gebouwen op 21 maart, 21 juni, 23 september, 21 december. Dit betreft de maatgevende dagen. Uit de bezonningstudie blijkt dat de hoogbouw langs de Postjesweg veel schaduw oplevert. Die schaduw valt echter, in de ochtenduren, niet op gebouwen of tuinen, maar over het spoortracé en daar aangrenzende groenstroken ten westen van de hoogbouw.

In de middaguren valt in maart de schaduw over de gebouwen aan de overzijde van de Postjesweg. Voor deze gebouwen levert dit een beperkte verslechtering van de bezonning op. In de maand juni komt de schaduw in de ochtend te liggen over het aan te leggen park ten westen van het plangebied en in de middag over de Postjesweg en de bestaande flat binnen plangebied. In het najaar en de winter is de situatie grotendeels gelijk aan als in maart, waarbij de schaduw van de hoogbouw in de middaguren over de gebouwen aan de overkant van de Postjesweg komt te liggen. Ook hiervoor geldt dat geen sprake is van een ernstig beperking van dag- en/of zonlicht.

Voor het overige blijkt uit de bezonningstudie dat een groene invulling van de binnentuin goed mogelijk is. Het binnenterrein ontvangt voldoende zon en komt vanwege de bebouwing niet volledig in de schaduw te liggen.

4.11 Externe veiligheid     

4.11.1 Algemeen     

Bij externe veiligheid gaat het om het binnen aanvaardbare grenzen houden van risico's voor de omgeving voor het gebruik, de opslag en de productie van gevaarlijke stoffen (inrichtingen); het transport van gevaarlijke stoffen (openbare wegen, water- en spoorwegen, buisleidingen), het gebruik van luchthavens en het gebruik van windmolens.

Bij externe veiligheid risico's wordt onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR).

Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Deze begrippen vullen elkaar aan; met het PR wordt de aan te houden afstand geëvalueerd tussen de risicovolle activiteit en kwetsbare functies, terwijl met het GR wordt beoordeeld of er een groot aantal slachtoffers kan vallen als gevolg van een ongeval. Voor het PR worden risiconormen gesteld in de vorm van grens- en richtwaarden waaraan getoetst moet worden bij vaststelling van bestemmingsplannen.

Voor het GR geldt geen norm; het bevoegd gezag moet afwegen of de gevolgen van een ongeval al dan niet aanvaardbaar zijn. Er is wel een oriëntatiewaarde vastgesteld die in het algemeen als acceptabel niveau geldt. Het bevoegd gezag dient het groepsrisico te verantwoorden, waarbij in ieder geval de mogelijkheden voor hulpverlening en rampbestrijding betrokken worden. De regionale brandweer dient in gelegenheid te worden gesteld om over deze aspecten advies uit te brengen.

Mogelijke risicobronnen zijn inrichtingen gericht op gebruik, opslag en productie van gevaarlijke stoffen, vervoer van gevaarlijke stoffen (openbare wegen, water- en spoorwegen, buisleidingen), luchthavens en windmolens.

In en rondom het plangebied bevinden zich twee transportroutes, namelijk de A10 en de Spoorlijn Amsterdam – Schiphol. Hieronder worden de risico's van deze activiteiten voor de omgeving omschreven.

Over de spoorlijn Amsterdam - Schiphol die in de nabijheid van het plangebied is gelegen, gaan geen transporten met gevaarlijke stoffen. Over de A10 gaan wel gevaarlijke stoffen, de afstand tot de A10 ten opzichte van het plangebied is zodanig groot dat een eventueel ongewoon voorval met een gevaarlijke stof op de A10 geen gevolgen heeft binnen het plangebied.

Conclusie

Gezien bovenstaande is een verdere beschouwing van de extern veiligheidssituatie binnen het plangebied niet noodzakelijk.

4.12 Parkeren en ontsluiting     

Autoparkeren

Er wordt bij wordt er vanuit gegaan dat alle parkeerplaatsen voor de nieuwe woningen en voor de nieuwe voorzieningen worden ondergebracht in de binnen het plangebied nieuwe parkeergarage. De noodzakelijke aantallen parkeerplaatsen worden bepaald aan de hand van de parkeernormen zoals opgenomen in de in 2017 vastgesteld Nota Parkeernormen Auto. De op grond van deze Nota geldende parkeernormen zijn:

  • Vrije sectorwoningen: 0,6 - 1 pp/w (voor woningen > 60 m² bvo)
  • Vrije sectorwoningen: 0,3 – 1 pp/w (voor woningen < 60 m² bvo)
  • Middensegment: 0-1 pp/w
  • Sociale huurwoningen en middensegment woningen: 0 -1 pp/w
  • Voorzieningen, actuele kencijfers van de CROW, zo nodig aangepast aan Amsterdamse situatie.

Om te borgen dat voor de nieuwe functies in het plangebied in voldoende mate in parkeerplaatsen wordt voorzien is in de regels van dit bestemmingsplan een verplichting opgenomen om in voldoende parkeerplaatsen te voorzien. Het gaat daarbij alleen om parkeren ten behoeve van de bewoners en gebruikers van de nieuwe voorzieningen.

Parkeren voor bezoekers wordt op straat opgelost, met een norm van 0,1 autoparkeerplaats per woning. Met het huidige programma zijn er naar schatting 30 autoparkeerplekken noodzakelijk. Die parkeerplekken passen in de parkeergarage die onder het gebouw aan de Marius Bauerstraat gerealiseerd kan worden.

Opheffen parkeerplaatsen

De plannen betekenen dat de 110 parkeerplaatsen, die nu langs de Willem Roelofstraat zijn gelegen, verdwijnen. Er is nader onderzoek gedaan naar de effect van dit verlies aan parkeerplaatsen op de parkeerdruk in de Wijk Overtoomse Veld Zuid. Uit het verkregen parkeeradvies (zie bijlage 12) blijkt dat de parkeerdruk ten gevolge van dit verlies aan parkeerplaatsen stijgt naar 85 procent. Hierbij is zowel rekening gehouden met de ontwikkelingen die binnen plangebied plaatsvinden als de ontwikkeling die in de buurt plaatsvinden of gaan plaatsvinden. Een parkeerdruk van 85% is weliswaar een stevige parkeerdruk, maar nog wel acceptabel blijkens het advies. Daarbij wordt nog gewezen op het feit dat in de aangrenzende buurt, de Jacob Geelbuurt, de parkeerdruk laag is. In bijvoorbeeld de nabij gelegen Hemsterhuistraat zijn nog voldoende vrije parkeerplekken. Van de 300 plekken langs deze straat zijn er op het maatgevende moment maar 36% bezet. Ook wordt nog gewezen op de goede bereikbaarheid van het plangebied via het openbare vervoer. Tot slot wordt erop gewezen dat door herinrichting van de openbare ruimte aangrezend aan het plangebied naar verwachting 28 parkeerplaatsen bijkomen ten opzichte van de nu bestaande situatie. De nieuwe inrichting voor de Marius Bauerstraat (tussen Tooropstraat en watergang langs het spoor) levert 15 nieuwe parkeerplaatsen op. Doo herinrichting van de parallelweg aan de zuidzijde van de Postjesweg (tussen Tooropstraat en spoor) komen 13 parkeerplaatsen bij.

Fietsparkeren

In de onlangs vastgestelde 'Nota parkeernormen-Fiets en Scooters' is het beleidskader opgenomen op basis waarvan de gemeente bij ruimtelijke (her-)ontwikkelingen eisen stelt aan de parkeervoorzieningen bij niet-woonfuncties. Deze eisen zijn vertaald in bindende beleidsregels voor fietsen. Voor scooters zijn de normen voor parkeervoorzieningen niet-bindende richtlijnen. Uitgangspunt voor zowel fiets- als scooterparkeren is dat dit op eigen terrein wordt geregeld, al dan niet inpandig. De beleidsregels gelden alleen voor fietsparkeren bij niet-woonfuncties, zoals kantoren, horeca en bedrijven.

In de regels van dit bestemmingsplan is verplichting opgenomen om bij vestiging van nieuwe niet-woonfuncties in het plangebied op eigen terrein in voldoende mate ruimte te realiseren voor het stallen van fietsen. Daarmee wordt voldaan aan het beleid uit de nota.

Ontsluiting

Het nieuwe plan betekent een andere wijze van ontsluiten. De doorgaande route die De Willem Roeloefstraat vormt verdwijnt. Verkeer van en naar de bestaande functies binnen plangebied en de nieuwe functies zal nu plaatsvinden via de ontsluiting op de Marius Bauerstraat. Gezien deze verkeerskundige wijzigingen in het plangebied is beoordeeld welke gevolgen dit heeft voor het kruispunt van de Marius Bauerstraat met de Jan Tooropstraat. Dit kruispunt krijgt het meeste verkeer te verwerken en is direct naast de nieuwe ontsluiting gelegen.

In het onderzoek (bijlage 13) is gekeken naar het verkeer in 2020 en in 2030. Vervolgens is beoordeeld hoe de huidige kruising (gelijkwaardig) scoort op doorstroming, verkeersveiligheid en oversteekbaarheid. Daarnaast is ook gekeken naar andere kruispuntvormen (rotonde en voorrangskruising) en hoe deze scoren op eerdergenoemde punten.

Uit het onderzoek blijkt dat bij dit type weg, erftoegangsweg, alleen een gelijkwaardig kruispunt of voorrangskruispunt of een enkelstrooksrotonde passen. De capaciteit van deze drie kruispuntvormen is ruim voldoende voor de berekende kruispuntstromen. Daarbij scoort de enkelstrooksrotonde het beste op de punten van verkeersveiligheid en oversteekbaarheid voor fietsers. Aangezien fietsers voorrang krijgen bij de rotonde scoort de oversteekbaarheid en veiligheid voor fietsers hoog.

Bij een voorrangskruispunt is het voor de fietsers vanaf de zijweg moeilijk om over te steken, door de hogere intensiteiten op de hoofdweg (Jan Tooropstraat). De verkeersveiligheid voor gemotoriseerd verkeer en fietsers scoort voldoende.

De huidige kruispuntvorm, een gelijkwaardig kruispunt, scoort voldoende op verkeersveiligheid en oversteekbaarheid. De verkeersveiligheid voor fietsers scoort echter wel matig. Er is echter geen sprake van een situatie die geen goede ruimtelijke ordening oplevert.

4.13 Milieueffectrapportage     

Het instrument milieueffectrapportage (m.e.r.) is ontwikkeld om het milieubelang een volwaardige plaats in bepaalde plan- en besluitvormingsprocessen te geven. Enerzijds maakt het opstellen van een milieueffectrapport (MER) de initiatiefnemer bewust van de milieugevolgen en anderzijds kan de overheid diverse milieugevolgen in samenhang met elkaar en op een voor de burger transparante wijze bij de besluitvorming betrekken. De regelgeving met betrekking tot de milieueffectrapportage is verankerd in de Wet milieubeheer. Voor sommige plannen of activiteiten geldt direct de verplichting om een MER op te stellen, maar er zijn ook plannen waarvoor het bevoegd gezag moet beoordelen of zij het nodig vindt om ter voorbereiding van een besluit een MER te laten maken (m.e.r.-beoordeling).

In het Besluit m.e.r. is opgenomen voor welke activiteiten de m.e.r.-(beoordelings)plicht bestaat. Het gaat dan met name om activiteiten die aanzienlijke nadelige effecten op het milieu kunnen hebben. Ook kan er sprake zijn van een zogenoemde vormvrije m.e.r.-beoordeling. Dit geldt voor activiteiten die wel worden genoemd in het Besluit m.e.r., maar vanwege de omvang van de activiteit(onder de drempelwaarde) geen m.e.r.(beoordelings)plicht kent.

Voorliggend bestemmingsplan project voorziet in nieuwe woningbouw met enkele voorzieningen. Deze (her)ontwikkeling is geen aangewezen geen project waarvoor vanwege de activiteit en/of omvang daarvan op grond van de C-lijst een m.e.r.-plicht geldt.

Uit een recente uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ECLI:NL:RVS:2018:348, 31 januari 2018) blijkt dat het antwoord op de vraag of er sprake is van een (wijziging van een) stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van het Besluit milieueffectrapportage afhangt van de concrete omstandigheden, waarbij onder meer aspecten als aard en omvang van de voorziene wijzigingen van de stedelijke ontwikkeling een rol spelen.

Uit de Nota van Toelichting (Stb. 2011, 102) bij het besluit m.e.r. blijkt dat bij een stedelijke ontwikkelingsproject het gaat om bouwprojecten als woningen, parkeerterreinen, bioscopen, theaters, sportcentra, kantoorgebouwen en dergelijke of een combinatie daarvan. (..) Wat 'stedelijke ontwikkeling' inhoudt kan van regio tot regio verschillen. Wat van belang hierbij is of er per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen zijn. Uit de nota van toelichting blijkt dat ook de locatie van het plan een rol speelt bij het bepalen of sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject. Een groot appartementencomplex in een landelijk gebied of een dorp heeft heel andere gevolgen dan hetzelfde appartementencomplex in sterk verstedelijkt gebied.  

De bebouwingsmogelijkheden nemen bij het voorgenomen plan in vergelijking tot de bestaande (planologische) situatie beperkt toe. De realisatie van maximaal 310 woningen en 800 m2 aan voorzieningen betreft een wijziging die, gezien het planologisch toegestane gebruik, naar aard en omvang zeer beperkt is. Op de locatie is bovendien sprake van een sterk verstedelijkt gebied. In de directe omgeving zijn gelijke gebouwen met eenzelfde gebruik als binnen het plangebied aanwezig.

Er is daarmee geen sprake van een stedelijke ontwikkelingsproject als bedoeld in categorie 11.2 van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Een (vormvrije) m.e.r. beoordeling is voor onderhavig plan dus niet noodzakelijk.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving     

5.1 Algemeen     

Waar de overige paragrafen van deze bestemmingsplantoelichting de achtergronden van het bestemmingsplan belichten, geeft deze paragraaf een toelichting op de bestemmingsplanregels. Uitgelegd wordt wat de bedoeling en strekking is van de verschillende onderdelen van de regels. Daartoe worden in deze paragraaf de regels per artikel toegelicht.

Het (juridisch deel van het) bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en regels, vergezeld van een toelichting. De verbeelding heeft een functie van visualisering van de bestemmingen. De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers bindende deel van het bestemmingsplan. De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Per hoofdstuk zullen de diverse regels artikelsgewijs worden besproken.

De toelichting heeft geen bindende werking; de toelichting maakt juridisch ook geen onderdeel uit van het bestemmingsplan, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het plan en ook bij de uitleg van de bestemming en overige regels. In de toelichting wordt ook een relatie met het relevante beleid gelegd en een gebiedsbeschrijving gegeven. Op basis van het beleid en de gebiedsbeschrijving zijn vervolgens de uitgangspunten voor het bestemmingsplan geformuleerd.

5.2 Planvorm     

Dit bestemmingsplan heeft deels een ontwikkelingsgerichte karakter en deels een conserverend karakter. De gebouwen langs de Postjesweg en de Jan Toroopstraat blijven staan. Binnen dit bestemmingsplan is het bestaande gebruik van deze gebouwen bestemd en het plan kent in zoverre dus een conserverend karakter. Voor de overige delen van het plangebied wordt voorzien in ontwikkelingen. Er is gekozen voor een gedetailleerd bestemmingsplan.

5.3 Artikelgewijze toelichting     

5.3.1 Toelichting op de planregels     

  • Algemeen

In de standaarden voor vergelijkbaarheid, de SVBP 2012, is voorgeschreven hoe de regels van het bestemmingsplan dienen te worden opgebouwd. Voor de leesbaarheid en raadpleegbaarheid dienen de regels in hoofdstukken te worden geplaatst. Daarbij dient een vaste volgorde te worden aangehouden. De regels van het bestemmingsplan zijn opgebouwd uit vier hoofdstukken.

In het eerste hoofdstuk worden de begrippen en wijze van meten behandeld. Deze hebben als doel begrippen in de regels te verklaren en eenduidige richtlijnen te geven op basis waarvan de bouwmaten die zijn opgenomen in de regels dienen te worden gemeten.

In het tweede hoofdstuk zijn de regels opgenomen, die betrekking hebben op alle bestemmingen die in het bestemmingsplan zijn opgenomen.

Het derde en vierde hoofdstuk omvat een aantal regels, die niet op een bepaalde bestemming betrekking hebben, maar voor het gehele bestemmingsplan gelden.

Het overgangsrecht en de anti-dubbeltelregel zijn opgenomen in het Bro met de verplichting deze over te nemen in het bestemmingsplan. In een bestemmingsregel wordt aangegeven waarvoor en – zo nodig – hoe de betreffende gronden mogen worden gebruikt en bebouwd. Ter bevordering van de leesbaarheid en de raadpleegbaarheid is hierbij een vaste volgorde aangehouden.

In de bestemmingsomschrijving is beschreven welke functies binnen de betreffende bestemming zijn toegestaan. In de bouwregels is weergegeven of en hoe gebouwd mag worden. Daarin wordt in algemene zin geregeld in alle bestemmingen dat er slechts gebouwd mag worden ten behoeve van de bestemming. In de navolgende (sub)leden zijn maten zoals oppervlakten en bouwhoogten opgenomen, die betrekking hebben op de toegestane gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde. In een aantal gevallen is een afwijking van bepalingen in de eerder genoemde leden als direct recht mogelijk, in andere gevallen moet het dagelijks bestuur een besluit nemen om af te wijken van de regels uit het bestemmingsplan.

In de specifieke gebruiksregels zijn nadere bepalingen gegeven over de functies die zijn vermeld in de doeleindenomschrijving. Zo kan bijvoorbeeld de omvang van bepaalde functies beperkt worden, of de situering van functies worden aangewezen.

  • Begrippen

Artikel 1 geeft, in alfabetische volgorde, een omschrijving van een aantal begrippen die in de regels worden gebruikt. Hiermee wordt formeel vastgelegd wat wel en wat niet onder het betreffende begrip moet worden verstaan. Dit artikel is dus primair bedoeld om begrippen duidelijk te begrenzen en niet om de gedachten achter de gebruikte termen uit te leggen. Daarvoor is juist deze toelichting bedoeld. In deze toelichting worden gehanteerde begrippen waar nodig uitgelegd.

  • Wijze van meten

Met dit artikel wordt aangegeven op welke wijze moet worden beoordeeld in hoeverre een initiatief past binnen de minima en maxima die door de overige regels worden aangegeven.

5.3.2 Toelichting op de bestemmingen     

In deze paragraaf worden de niet voor zichzelf sprekende en bijzondere juridische aspecten van de bestemmingsbepalingen toegelicht. Het beleid wordt niet toegelicht, maar de wijze van regelen.

Artikel 3 - Gemengd

De bestemming 'Gemengd' is gegeven aan de bebouwing die binnen plangebied blijft staan. Het betreft de Postjeswegflat en de winkels met bovenwoningen langs de Jan Tooropstraat. Binnen de bestemming zijn nog de aanduidingen 'supermarkt' en 'parkeergarage' opgenomen. Deze aanduidingen zijn overgenomen uit het voorgaande bestemmingsplan. 

Ook de binnenstraat aan de achterzijde van de bestaande bebouwing heeft de bestemming 'Gemengd' gekregen, omdat deze binnenstraat niet alleen bedoeld is voor ontsluiting van de woningen, maar ook als laad- en loszone voor aangrenzende winkels en andere niet - woonfuncties.

Artikel 4 - Verkeer - 1

De gronden die hoofdzakelijk een verkeersfunctie hebben de bestemming 'Verkeer - 1' gekregen.



Artikel 5 - Verkeer - 2

De gronden die straks in gebruik zijn als voetgangers- en/of verblijfsgebied hebben de bestemming 'Verkeer - 2' gekregen. Hier is gebruik ten behoeve van het parkeren van auto's en ten behoeve van gemotoriseerd verkeer niet mogelijk gemaakt.

Artikel 6 - Wonen

De woongebouwen binnen het plangebied hebben de bestemming 'Wonen' gekregen. Op de verbeelding zijn de bouwhoogtes aangebracht. In de regels is geregeld dat de op de verbeelding aangebrachte bouwhoogtes de maximale hoogtes zijn. De woontoren van 60 meter die binnen het plangebied mogelijk wordt gemaakt, mag nog worden opgetopt met een dakopbouw van 5 meter hoog. Die dakopbouw dient ondergeschikt te zijn aan het hoofdvolume, zijnde de woontoren. Om dat te bewerkstellingen is in de regels opgenomen dat de dakopbouw zodanig gesitueerd moet worden dat een inspring van 3 meter bestaat ten opzichte van alle zijdes van de woontoren.

Ter plaatse van de op de verbeelding aangebrachte aanduiding "onderdoorgang" dient op grond van de regels een onderdoorgang gemaakt te worden.

In delen van het plangebied wordt een beperkte mate van functiemenging voorgestaan. In de regels worden dan ook binnen de aanduiding 'specifieke vorm van wonen -1 ' verschillende functies, onder meer bedrijven, detailhandel en dienstverlening, mogelijk gemaakt.

Hiernaast is op de verbeelding aangeduid waar een parkeergarage gerealiseerd mag worden. Deze parkeergarage moet half verdiept of volledig ondergronds uitgevoerd worden.

  • Anti-dubbeltelregel

Dit artikel bevat een algemene regeling waarmee kan worden voorkomen dat er in feite meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogd.

  • Algemene bouwregels

In deze regel wordt geregeld dat bepaalde overschrijdingen van de bouwregels zijn toegestaan.

  • Algemene gebruiksregels

In deze regel worden de algemene regels omtrent gebruik vastgelegd. Naast het algemene gebruiksverbod om de gronden en opstallen in strijd met de bestemming te gebruiken, is een aantal activiteiten uitgezonderd.

  • Algemene afwijkingsregels

In dit artikel worden algemene afwijkingsregels opgesomd. Er kan voor gebouwen van nutsvoorzieningen en elektriciteitsvoorzieningen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals gedenktekens, plastieken en dergelijke worden afgeweken van de regels. Ook kan van de regels worden afgeweken voor geringe afwijkingen en tevens mag de in de regels toegestane maximale bouwhoogte worden overschreden in bepaalde gevallen. Hetzelfde geldt voor de op de verbeelding aangegeven bestemmings- of bouwgrenzen.

  • Overgangsrecht

De overgangsregel is evenals de anti-dubbeltelregel overgenomen uit de standaardregels uit het Bro.

  • Slotregel

De slotregel ten slotte geeft de officiële benaming van dit bestemmingsplan weer alsmede de datum van vaststelling door de gemeenteraad.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid     

Ingevolge artikel 6.12 Wro, besluit de gemeenteraad of wordt afgezien van het opstellen van een exploitatieplan. In dit geval wordt afgezien van het opstellen van een exploitatieplan omdat de gemeente Amsterdam volledig eigenaar is van de grond waarop het bestemmingsplan van toepassing is op het moment dat het bestemmingsplan wordt vastgesteld. Het verhaal van de kosten van de grondexploitatie, zoals bedoeld in de Wro, is daarom anderszins verzekerd via het erfpachtstelsel.

Het toepassen van het erfpachtstelsel ten behoeve van kostenverhaal past goed binnen het uitgangspunt van de Wro dat het privaatrechtelijke spoor voorop staat. Erfpacht is immers een privaatrechtelijk instrument waarbij de gemeente als eigenaar bepaalt tegen welke vergoeding haar gronden in gebruik mogen worden genomen door derden. Naar zijn aard biedt dit systeem de gemeente de mogelijkheid om kosten die de gemeente maakt ten behoeve van de grondexploitatie van gronden te verhalen op derden die gebruik maken van die gronden. Opgemerkt zij nog dat de gemeente telkens eigenaar is en blijft van de gronden

Planschade

Het planschaderisico is geanalyseerd. Planschaderisico's worden niet standaard gedekt in de begroting. Het is een risico waarvan onvoldoende zeker is of het zich manifesteert of materialiseert. Als het planschaderisico zich in de praktijk voordoet, heeft het in het betreffende jaar een nadelig effect op de hoogte van het rekeningresultaat. De gemeente kan het eventuele risico dragen.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid     

7.1 Overleg met betrokken overheden (art. 3.1.1. Bro)     

In het kader van het overleg als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het voorontwerppbestemmingsplan verzonden aan:

  1. Monumenten & Archeologie
  2. Provincie Noord-Holland;
  3. Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht (Waternet);
  4. ProRail

Momumenten & Archeologie (M&A), Waternet en Prorail hebben gereageerd op het bestemmingsplan. De provincie heeft niet gereageerd.

M&A verzoekt om tekstuele aanpassingen en om het opnemen van het beleidsstuk Erfgoed voor de stad uit 2016. Deze tekstuele aanpassingen zijn doorgevoerd in de toelichting.

Omdat er minder dat 1000 m2 verhard wordt, bevestigt Waternet dat er geen watercompensatie noodzakelijk. Als het gaat om hemelwaterproof adviseert Waternet goed in de tender op te nemen aan welke voorwaarden de ontwikkelaar moet voldoen. In de tender wordt voldoende aandacht besteed aan de hemelwaterproof gedachte.

ProRail geeft aan dat de beoogde nieuwe woningen dichtbij het spoor zijn gepland en het treinverkeer op het spoor trillinghinder voor de toekomstige bewoners kan veroorzaken. Om aan te tonen dat sprake is van goede ruimtelijke ordening dient volgens ProRail indicatief trillingsonderzoek gedaan te worden op grond van de SBR-richtlijn. Naar aanleiding van reactie van Prorail is trillingsonderzoek uitgevoerd. De resultaten van dit onderzoek zijn verwerkt in paragraaf 4.3 van dit bestemmingsplan.

7.2 Participatie     

Het ontwerpbestemmingsplan heeft overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening voor een periode van 6 weken ter visie gelegd. Gedurende die periode zijn geen zienswijzen ingedient.

Regels     

Hoofdstuk 1 Inleidende regels     

Artikel 1 Begrippen     

1.1 Plan:     

Het bestemmingsplan August Allebéplein blok 6'' met identificatienummer NL.IMRO.0363.F1704BPSTD-VG01 van de gemeente Amsterdam.

1.2 Bestemmingsplan:     

De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 Aanduiding     

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 Aanduidingsgrens     

De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 Aanduidingsvlak     

Een op de verbeelding aangegeven vlak met eenzelfde aanduiding.

1.6 Ambacht     

het bedrijfsmatig, gehele of overwegend door middel van handwerk vervaardigen, bewerken of herstellen en installeren van goederen.

1.7 Antenne-installatie     

Installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de wel of niet in de techniekkast opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie.

1.8 Antennedrager     

Een antennemast of andere constructie bedoeld voor de vestiging van een antenne.

1.9 Automatenhal     

Een voor het publiek toegankelijke ruimte waar meer dan twee spelautomaten of andere mechanische toestellen in de zin van artikel 30 van de Wet op de Kansspelen, zoals die geldt op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het bestemmingsplan, zijn opgesteld.

1.10 Bebouwing     

Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.11 Bebouwingspercentage     

Een in de regels of verbeelding aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van het bestemmingsvlak of bouwvlak aangeeft dat maximaal mag worden.

1.12 Bed and breakfast     

het gedeeltelijk gebruik van een zelfstandige woonruimte voor kort verblijf bij de hoofdbewoner van die woonruimte, al dan niet met ontbijt.

1.13 Bedrijf     

Inrichting voor de bedrijfsmatige uitoefening van industrie, ambacht, groothandel, internetverkoop, opslag en/of transport.

1.14 Bedrijfsvloeroppervlakte     

de totale oppervlakte van de voor bedrjifsuitoefening benodigde bedrijfsruimten, inclusief de verkoopvloeroppervlakte, opslag- en administratieve ruimten en dergelijke.

1.15 Bestaande bebouwing of gebruik     

Bebouwing of gebruik zoals aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan.

1.16 Bestemmingsgrens     

De grens van een bestemmingsvlak.

1.17 Bestemmingsvlak     

Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.18 Bijbehorend bouwwerk     

Uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak.

1.19 Bijzondere bouwlaag     

Kelder, souterrain, kap, dakopbouw.

1.20 Bouwen     

Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.21 Bouwgrens     

De grens van een bouwvlak.

1.22 Bouwlaag     

Een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd.

1.23 Bouwperceel     

Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.24 Bouwperceelgrens     

Een grens van een bouwperceel.

1.25 Bouwvlak     

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.26 Bouwwerk     

Een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.27 Brutovloeroppervlakte (bvo)     

De totale oppervlakte van de bouwlagen met inbegrip van de bouwconstructies, magazijnen, dienstruimten, bergingen etc.

1.28 Consumentverzorgende dienstverlening     

Persoonlijke verzorging van consumenten, waaronder kapperszaken, schoonheidsinstituten en naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijven.

1.29 Culturele voorzieningen     

Musea, (muziek)theaters, expositieruimten en naar de aard daarmee gelijk te stellen voorzieningen.

1.30 Detailhandel     

Het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen, het verhuren of het leveren van zaken aan in hoofdzaak personen die deze zaken kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.31 Dienstverlening     

Het verrichten van activiteiten welke bestaan uit het verlenen van diensten aan derden met of zonder rechtstreeks contact met het publiek. Onder te verdelen in:

  1. consumentverzorgende dienstverlening;
  2. zakelijke dienstverlening;
  3. maatschappelijke dienstverlening.

1.32 Dove gevel     

een bouwkundige constructie waarin,

  1. geen te openen delen aanwezig zijn en met een in NEN 5077 bedoelde karakteristieke geluidwering die ten minste gelijk is aan het verschil tussen de geluidsbelasting van die constructie en 33 dB onderscheidenlijk 35 dB(A);
  2. een bouwkundige constructie waarin alleen bij uitzondering te openen delen aanwezig zijn, mits de delen niet direct grenzen aan een geluidsgevoelige ruimte.

1.33 Eerste bouwlaag / plint     

De eerste volledige bouwlaag op of boven peil.

1.34 Gebouw     

Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.35 Geluidsluwe zijde     

De zijde van een gebouw waar de geluidsbelasting de voorkeursgrenswaarde zoals bedoeld in de Wet geluidhinder niet mag overschrijden, dan wel waar een serre of loggia wordt gebouwd waardoor deze voorkeurswaarde op de scheidingsconstructie van de achtergelegen verblijfsruimte wordt bereikt.

1.36 Geluidwerende vlies     

Een bouwkundige constructie aangebracht aan de buitenzijde van een gevel met het doel een geluidsreductie op deze gevel te bewerkstelligen, als gevolg waarvan voldaan wordt aan het gestelde in de Wet geluidhinder, waarbij de afstand tussen geluidwerende vlies en gevel tenminste 0,5 meter is en waarbij er tussen geluidwerende vlies en gevel sprake is van buitenlucht, met openingen ten behoeve van de luchtverversing met een capaciteit van tenminste 6 dm³ per seconde per m² vloeroppervlak van de achterliggende woning(en).

1.37 Groenvoorziening     

Ruimten in de open lucht, zoals (bos)parken, plantsoenen, groenvoorzieningen en open speelplekken, met de daarbij behorende sloten, vijvers en daarmee gelijk te stellen wateren.

1.38 Groothandel     

Het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling voor verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan wederverkopers, dan wel aan instellinen of personen voor de aanwending in een andere bedrijfsactiviteit.

1.39 Hogere waarde     

Een maximale waarde voor de geluidbelasting, die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder.

1.40 Hoofdgebouw     

Eén of meerdere panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.41 Horeca van categorie 1     

Een inrichting die kleine etenswaren, ijs en/of alcoholvrije dranken verstrekt, al dan niet voor consumptie ter plekke.

1.42 Horeca van categorie 2     

Een inrichting die gericht is op het verstrekken van maaltijden die ter plaatse aan tafel genuttigd kunnen worden en verkoop van (alcoholhoudende) drank, eventueel aangevuld met een afhaalfunctie.

1.43 Horeca van categorie 3     

Een inrichting die geheel of in overwegende mate gericht is op het verstrekken van alcoholhoudende dranken, of anderzijds de uitstraling heeft van een café, waaronder een shisha lounge.

1.44 Horeca van categorie 4     

Een inrichting die fastfood en alcoholvrije drank verstrekt, al dan niet voor consumptie ter plekke.

1.45 Horeca van categorie 5     

Een inrichting met nachtelijke openingstijden die bedrijfsmatig muziek ten gehore brengt en gelegenheid geeft tot dansen, al dan niet met live muziek, al dan niet met het schenken van (alcoholhoudende) drank en/of etenswaren voor consumptie ter plekke.

1.46 Horeca van categorie 6     

Verhuur van zalen ten behoeve van besloten feesten, muziek- en dansevenementen, al dan niet met levende muziek en al dan niet in combinatie met verkoop van (alcoholhoudende) dranken en etenwaren.

1.47 Horeca van categorie 7     

Verhuur van zalen ten behoeve van congressen en seminars, al dan niet als nevenactiviteit van een hotel.

1.48 Horeca van categorie 8     

Een inrichting met een logiescapaciteit en ondersteunende diensten zoals restaurant en/of verhuur vergader-/congresruimtes.

1.49 Huishouden     

een alleenstaande dan wel twee personen met of zonder kinderen, die een gemeenschappelijke huishouding voeren of wensen te voeren;

1.50 Internetverkoop     

Handel via internet waarbij geen sprake is van het ter plekke bezichtigen, ophalen en/of betalen van de gekochte waar door de kopende partij.

1.51 Kampeermiddelen     

Een tent, tentwagen, kampeerauto of een caravan, danwel enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of een gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde, een en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen of gewezen voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.

1.52 Kantoor     

Het bedrijfsmatig verlenen va ndiensten waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen, daaronder tevens begrepen congres- en vergaderaccommodatie.

1.53 Kelder     

Een bijzondere bouwlaag , waarbij de vloer van de bovengelegen bouwlaag ten hoogste 0,50 meter boven het gemiddeld aangrenzende peil/maaiveld is gelegen.

1.54 Maaiveld     

De hoogte van het afgewerkte bouwterrein.

1.55 Maatschappelijke dienstverlening     

Het verlenen van publieksgerichte diensten op het gebied van overheids-, educatieve, welzijns- (para-)medische, sociaal-medische, levensbeschouwelijke, sociaal-culturele voorzieningen.

1.56 Nutsvoorziening     

Een voorziening ten behoeve van de distributie van gas, water en elektriciteit, en de telecommunicatie alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen transformatorhuisjes, gemalen, telefooncellen en zendmasten, ondergrondse afvalsystemen en ondergrondse infrastructurele voorzieningen.

1.57 Ondergrondse parkeervoorziening     

Parkeervoorziening gelegen onder peil/maaiveld.

1.58 Onzelfstandige woonruimte     

woonruimte, niet-zijnde woonruimte bestemd voor inwoning, welke geen eigen toegang heeft of welke niet door een huishouden zelfstandig kan worden bewoond, zonder dat dit huishouden daarbij afhankelijk is van wezenlijke voorzieningen buiten die woonruimte, waarbij als wezenlijke voorzieningen worden aangemerkt: keuken en sanitaire voorzieningen;

1.59 Openbare ruimte     

Rijwegen, voet- en fietspaden, pleinen, groenvoorzieningen en water, met in begrip van bij deze voorzieningen behorende nutsvoorzieningen, bermen, taluds, waterlopen en waterbouwkundige kunstwerken, ondergrondse afvalsystemen en ondergrondse infrastructurele voorzieningen.

1.60 Opslag     

Het bedrijfsmatig opslaan en verpakken en verhandelen van goederen voor zover voortvloeiende uit het oplaan en verpakken van goederen, niet zijnde detailhandel.

1.61 Overbouwing / onderdoorgang     

Een op de verbeelding aangegeven gebied waar, binnen de bestemmnig een doorgang mogelijk moet zijn waarboven bebouwing mag worden opgericht.

1.62 Overig bouwwerk     

Een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.63 Pand     

De kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.

1.64 Peil     

Onder het peil wordt verstaan:

  1. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  2. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein ter plaatse van de bouw;
  3. indien in of op het water wordt gebouwd: het N.A.P. of het plaatselijk aan te houden waterpeil.

1.65 Permanente bewoning     

Gebruik van een recreatiewoning als feitelijk hoofdverblijf.

1.66 Planregels     

De regels, deel uitmakende van het bestemmingsplan 'August Allebéplein Blok 6'.

1.67 Praktijk- of vrije beroepsuitoefening aan huis     

Dienstverlening, voornamelijk bestaande uit hoofdarbeid, waarbij in overwegende mate de woonfunctie behouden blijft.

1.68 Prostitutie     

Het aanbieden of verrichten van seksuele diensten tegen een materiële vergoeding.

1.69 Prostitutiebedrijf     

Een bedrijf waar prostitutie wordt bedreven.

1.70 Recreatiewoning     

Woning ten behoeve van tijdelijk recreatief verblijf.

1.71 Scheidslijn bebouwingswaarden     

Een op de verbeelding aangegeven lijn welke de scheiding aangeeft tussen bouwvlakken waar verschillende maximale bouwhoogten zijn toegestaan.

1.72 Seksinrichting     

Een gebouw of een gedeelte van een gebouw waarin tegen betaling handelingen en/of voorstellingen plaatsvinden van erotische en/of pornografische aard. Hieronder worden mede begrepen een seksbioscoop, -theater, -automatenhal en -winkel en naar de aard daarmee te vergelijke inrichtingen.

1.73 Short stay     

Het structureel aanbieden van een zelfstandige woning voor tijdelijke bewoning aan één huishouden of voor maximaal vier personen indien deze personen deel uitmaken van meerdere huishoudens, voor een aaneensluitende periode van tenminste één week en maximaal zes maanden.

1.74 Smartshop     

Een winkel waarin de hoofdactiviteit of een van de activiteiten wordt gevormd door detailhandel in psychotrope stoffen.

1.75 Staat van bedrijfsactiviteiten     

De als bijlage opgenomen lijst, behorende bij deze regels, waarin vormen van gebruik anders dan wonen, zijn aangegeven, ingedeeld in categorieën van toenemende hinder.

1.76 Standplaats     

Een kavel, bestemd voor het plaatsen van een woonwagen.

1.77 Telefooninrichting / belhuis     

Een voor publiek toegankelijk ruimte waarin de hoofdactiviteit wordt gevormd door het gelegenheid bieden tot het voeren van telefoongesprekken, waaronder mede begrepen het verzenden en ontvangen van faxen.

1.78 Terras     

Een buiten de besloten ruimte liggend deel van het horecabedrijf waar zitgelegenheid kan worden geboden ten dienste van het horecabedrijf en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken of spijzen voor directe consumptie worden bereid of verstrekt.

1.79 Transport     

Het bedrijfsmatig vervoeren van goederen en/of personen.

1.80 Verbeelding     

De verbeelding van het bestemmingsplan.

1.81 Waterstaatkundige werken     

Werken, waaronder begrepen kunstwerken, verband houden met de waterstaat, zoals dammen, dijken, sluizen, beschoeiingen, remmingswerken, uitgezonderd steigers.

1.82 Weg     

Alle voor het openbaar auto-, fiets-, voetgangers- of ander verkeer openstaande wegen of paden, geen spoorwegen of trambanen zijnde, waaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de wegen of paden behorende bermen, taluds en zijkanten, waterstaatkundige en civieltechnische (kunst)werken alsmede de aan de wegen liggende parkeerplaatsen.

1.83 Wonen     

permanente huisvesting, waaronder begrepen eventueel gemeenschappelijk gebruik van ruimten, waarbij de mate van zelfstandigheid en samenlevingsverband niet relevant is;

1.84 Woonruimte     

Besloten ruimte die, al dan niet tezamen met een of meer andere ruimten, bestemd of geschikt is voor bewoning door een huishouden, alsmede standplaatsen.

1.85 Zakelijke dienstverlening     

Het verlenen van economische of commerciële diensten aan derden, waarvan de uitoefening geschiedt in een rechtstreeks contact met het publiek, zoals banken, reisbureaus.

Artikel 2 Wijze van meten     

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 De dakhelling     

Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.2 De goothoogte van een bouwwerk     

Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.3 De inhoud van een bouwwerk     

Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.4 De bouwdiepte van een bouwwerk     

vanaf peil tot aan het laagste punt van het bouwwerk, met uitzondering van fundering of ondergeschikte onderdelen van het bouwwerk.

2.5 De bouwhoogte van een bouwwerk     

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.6 De bouwhoogte van een windmolen     

Vanaf het peil tot aan de as van de windmolen.

2.7 De oppervlakte van een bouwwerk     

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.8 De brutovloeroppervlakte van een gebouw     

de bebouwde oppervlakte van de afzonderlijke bouwlagen bij elkaar opgeteld.

2.9 De minimum bouwhoogte van een bouwwerk     

vanaf peil tot aan het punt van het gebouw of bouwwerk, geen gebouwzijnde, waaraan de bouwhoogte ten minste moet voldoen, waarbij in ieder geval geldt dat de omhullende gevel van een gebouw aan deze minimum bouwhoogte moet voldoen.

2.10 De hoogte van een windmolen     

vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windmolen.

2.11 De bouwhoogte van een antenne-installatie     

Tussen de voet van de antennedrager en het hoogste punt van de antenne-installatie; als de antennedrager aan de gevel van een gebouw wordt bevestigd, wordt gemeten tussen het punt waarop de antenne met antennedrager het dakvlak kruist en het hoogste punt van de antennedrager.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels     

Artikel 3 Gemengd     

3.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Gemengd' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. wonen;
  2. bedrijven;
  3. maatschappelijke voorzieningen;
  4. dienstverlening;
  5. kantoren;
  6. detailhandel;
  7. horeca van categorie 1 en 2;
  8. praktijkruimte of vrije beroepsuitoefening aan huis.

met daarbij behorende:

  1. bergingen;
  2. verkeersareaal;
  3. parkeren.

3.2 Bouwregels     

3.2.1 Algemeen     

Op en onder de in lid 3.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met dien verstande dat gebouwen uitsluitend zijn toegestaan binnen bouwvlakken.

3.2.2 Gebouwen     

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  1. maximum bebouwingspercentage binnen het bouwvlak: 100%;
  2. maximum bouwhoogte: zoals met de aanduiding 'maximale bouwhoogte' staat aangegeven;
  3. gebouwen ten behoeve van parkeren: ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van verkeer - parkeergarage', in maximaal één bouwlaag onder maaiveld.
3.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde     

Voor het bouwen van bouwwerken geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:

  1. maximum bouwhoogte: 2 meter.

3.3 Specifieke gebruiksregels     

Voor de in lid 3.1 genoemde gronden gelden de volgende regels:

  1. voor de situering van wonen geldt: uitsluitend op de tweede en hogere bouwlagen;
  2. voor de situering van horeca 1 en 2, bedrijven, detailhandel, dienstverlening, kantoren en maatschappelijke voorzieningen geldt: uitsluitend in de eerste bouwlaag
  3. voor de situering van supermarkten geldt: uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'supermarkt';
  4. maximum aantal supermarkten zoals bedoeld onder c bedraagt: 1;
  5. maximum vestigingsgrootte detailhandel, met uitzondering van supermarkten, bedraagt: 500 m².

Artikel 4 Verkeer - 1     

4.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Verkeer-1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. verkeersareaal;
  2. parkeren;
  3. groen;
  4. speelvoorzieningen;
  5. water.

4.2 Bouwregels     

4.2.1 Algemeen     

Op en onder de in lid 5.1 genoemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

4.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde     

Voor het bouwen van bouwwerken geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:

  1. maximum bebouwingspercentage: 5%;
  2. maximum bouwhoogte: 6 meter.

Artikel 5 Verkeer - 2     

5.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Verkeer - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. verblijfsgebied;
  2. voet- en fietspaden;
  3. speelvoorzieningen.

5.2 Bouwregels     

5.2.1 Algemeen     

Op en onder de in lid 5.1 genoemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

5.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde     

Voor het bouwen van bouwwerken geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:

  1. maximum bebouwingspercentage: 5%;
  2. maximum bouwhoogte: 4 meter.

Artikel 6 Wonen     

6.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. het benutten van woonruimte, niet zijnde standplaatsen, (en daarbij behorende gronden en opstallen) ten behoeve van bewoning;
  2. praktijkruimte of vrije beroepsuitoefening aan huis;
  3. tuinen;
  4. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - 1' tevens voor:
    1. bedrijven in de categorie A en B volgens de staat van bedrijfsactiviteiten;
    2. detailhandel, niet zijnde een supermarkt.
    3. dienstverlening;
    4. kantoren;
    5. maatschappelijke voorzieningen.

met daarbij behorende:

  1. nutsvoorzieningen;
  2. verkeersareaal;
  3. ter plaatse van de aanduiding 'parkeergarage' een parkeergarage.

6.2 Bouwregels     

6.2.1 Algemeen     

Op en onder de in lid 6.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met dien verstande dat gebouwen uitsluitend zijn toegestaan binnen bouwvlakken.

6.2.2 Gebouwen     

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  1. maximum bebouwingspercentage: 100%;
  2. maximum bouwhoogte: zoals met de aanduiding 'maximale bouwhoogte' staat aangegeven;
  3. in afwijking van artikel 6.2.2 sub b is het ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 1' toegestaan om de maximum bouwhoogte met maximaal 5 meter te overschrijden ten behoeve van een dakopbouw met inachtneming van de volgende bepaling:
    1. de dakopbouw uitsluitend gesitueerd mag worden op 3 meter afstand van de dakranden van het hoofdvolume waarop deze komt.
  4. gebouwen ten behoeve van parkeren:
    1. situering: uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'parkeergarage', '
    2. uitsluitend halfverdiept of geheel ondergronds;
    3. indien halfverdiept uitsluitend op 5 meter van de voorgevel van het gebouw waarin de garage komt;
    4. de in- en uitrit van de parkeergarage niet op de Marius Baeurstraat mag uitkomen.
6.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde     

Voor het bouwen van bouwwerken geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:

  1. maximum bouwhoogte: 2 meter.
  2. binnen de aanduiding "tuin" mag de oppervlakte niet meer dan 100 m2 bedragen.
6.2.4 Stille zijde     

Het bouwen van een woonruimte is uitsluitend toegestaan indien deze woonruimte is voorzien van ten minste één geluidsluwe zijde.

6.2.5 Onderdoorgang     

Ter plaatse van de aanduiding 'onderdoorgang', geldt dat tot 7 meter vanaf maaiveld geen bebouwing mag worden opgericht, behoudens de voor de hoger opgaande bebouwing benodigde ondersteuningsconstructies en met dien verstande dat ter plaatse van de begane grond 80% van het aanduidingsvlak mag worden bebouwd ten behoeve van de entree van het woongebouw, met een maximale bouwhoogte van 4 meter.

6.3 Specifieke gebruiksregels     

6.3.1 Programma     

Voor de in lid 6.1 genoemde gronden gelden de volgende regels:

  1. de maximale gezamelijke bedrijfsvloeroppervlakte van de functies genoemd in artikel 6.1 onder e niet meer mag bedragen dan 800 m2.
  2. het maximaal aantal woonruimtes bedraagt 310.
6.3.2 Gebruiksverboden     
  1. Het gebruik van een woonruimte als bedoeld in artikel 6.1 onder a in de vorm van onzelfstandige woonruimte is niet toegestaan.
  2. Het gebruik van een woonruimte als bedoeld in artikel 6.1 onder a ten behoeve van bed & breakfast is niet toegestaan.

6.4 Afwijken van de gebruiksregels     

  1. Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning van het bepaalde in artikel 6.3.2, onder a afwijken ten einde een woonruimte om te zetten naar een of meer onzelfstandige woonruimten. De omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien de daarvoor benodigde vergunning op grond van de Huisvestingswet en/of -verordening is verleend.
  2. Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 6.3.2, onder b. De omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien de daarvoor benodigde vergunning op grond van de Huisvestingswet en/of -verordening is verleend. De geldigheidsduur wordt gelijkgesteld aan die van de vergunning op grond van de Huisvestingswet en/of -verordening.

6.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

6.5.1 Verboden werkzaamheden     

Het is binnen de aanduiding "tuin" verboden zonder of in afwijking van een vergunning van het bevoegd gezag verhardingen aan te leggen, met uitzondering van voetpaden.

6.5.2 Toegestane werkzaamheden     

Het in 6.5.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  1. het normale onderhoud betreffen;
  2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
6.5.3 Toelaatbaarheid     

De werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden als bedoeld in lid 6.4.1, zijn slechts toelaatbaar, mits de totale verharding van de gronden inclusief aanwezige bebouwing binnen de aanduiding 'tuin' niet meeer bedraagt dan 150 m2.

Hoofdstuk 3 Algemene regels     

Artikel 7 Anti-dubbeltelregel     

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 8 Algemene bouwregels     

Het is toegestaan de in dit plan aangegeven bouw- en/of bestemmingsgrenzen te overschrijden:

  1. tot ten hoogste 2 meter ten behoeve van hijsinrichtingen en andere ondergeschikte delen van gebouwen, voor zover deze de vrije doorgang van het verkeer niet belemmeren;
  2. ten behoeve van stoepen, stoeptreden, funderingen, plinten, pilasters, kozijnen, standleidingen voor hemelwater, gevelversieringen, wanden van ventilatiekanalen, schoorstenen en dergelijke delen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 0,2 meter;
  3. ten behoeve van gevel- en kroonlijsten, overstekende daken en dergelijke delen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan maximaal 1 meter en deze werken niet lager zijn gelegen dan 4,2 meter boven een rijweg of boven een strook ter breedte van 1,5 meter langs een rijweg, 2,4 meter boven een rijwielpad en 2,2 meter boven een voetpad, voorzover dit rijwielpad of voetpad geen deel uitmaakt van bedoelde strook van 1,5 meter.

Artikel 9 Algemene gebruiksregels     

9.1 Algemeen gebruiksverbod     

Het is verboden de in Hoofdstuk 2 bedoelde gronden en bouwwerken te gebruiken en/of te doen en/of laten gebruiken en/of in gebruik te geven op een wijze of tot een doel strijdig met de aan de grond gegeven bestemming, zoals die nader is aangeduid in de bestemmingsomschrijving.

9.2 Specifiek gebruiksverbod     

Tot een strijdig gebruik als bedoeld in artikel 9.1 wordt in ieder geval beschouwd een gebruik van gronden en bebouwing:

  1. ten dienste van bedrijven die worden begrepen onder bijlage I onderdeel D van het Besluit omgevingsrecht;
  2. als opslagplaats voor onklare voer-, vlieg- en vaartuigen of onderdelen daarvan;
  3. als stortplaats voor puin of afvalstoffen, voor zover dit niet betrekking heeft op geringe hoeveelheden afvalstoffen die afkomstig zijn van het onderhoud van de in het plan begrepen gronden;
  4. als opslagplaats van bagger en grondspecie, tenzij zulks plaatsvindt langs een waterloop en in verband met het onderhoud van de waterloop;
  5. ten behoeve van prostitutie, een seksinrichting, smartshop en automatenhal.

9.3 Parkeren     

  1. Tot een strijdig gebruik met de in dit bestemmingsplan gegeven bestemmingen wordt in ieder geval gerekend het gebruik van gronden of bouwwerken, uitgezonderd bestaand gebruik, waarbij niet wordt voldaan aan de parkeernormen voor auto's en de normen voor het stallen van fietsen bij voorzieningen zoals deze zijn opgenomen in het parkeerbeleid wat geldend is bij vaststelling van dit bestemmingsplan.
  2. Een omgevingsvergunning voor het bouwen, het uitbreiden en het wijzigen van de functie van gebouwen en gronden wordt slechts verleend, indien bij de aanvraag wordt aangetoond dat wordt voldaan aan de parkeernormen voor auto's en de normen voor het stallen van fietsen bij voorzieningen zoals deze zijn opgenomen in het op dat moment geldende parkeerbeleid.
  3. Bevoegd gezag kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 1 en 2 en toestaan dat wordt afgeweken van de toe te passen parkeernorm, mits wordt aangetoond dat wordt voldaan wordt aan één van de in het parkeerbeleid opgenomen uitzonderingen.

9.4 Toegelaten bedrijven     

  1. Voor zover bedrijven zijn toegestaan, mogen de gronden en gebouwen uitsluitend worden gebruikt voor bedrijven welke vallen onder categorie A in de bij deze regels horende Staat van Bedrijfsactiviteiten - functiemenging, tenzij in Hoofdstuk 2 anders is bepaald;
  2. Het bevoegd gezag is bevoegd om in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning te verlenen, met dien verstande dat het bouwen en het gebruik van gronden en bebouwing ten behoeve van een bedrijf is toegestaan dat:
    1. niet in de Staat van Bedrijfsactiviteiten - functiemenging voorkomt en in vergelijking met bedrijven die wel vallen onder de toegelaten milieucategorieën een gelijke of mindere milieuhinder veroorzaakt;
    2. in de Staat van Bedrijfsactiviteiten - functiemenging voorkomt en valt onder één of meer milieucategorieën hoger dan toegelaten, mits het desbetreffende bedrijf in vergelijking met bedrijven die vallen onder de toegelaten milieucategorieën een gelijke of mindere milieuhinder veroorzaakt;
    3. na uitbreiding, wijziging of aanpassing in de Staat van Bedrijfsactiviteiten - functiemenging valt onder één of meer milieucategorieën hoger dan toegelaten, mits de uitbreiding, wijziging of aanpassing niet tot gevolg heeft, dat het bedrijf in vergelijking met bedrijven die vallen onder de toegelaten milieu categorieën, meer milieuhinder veroorzaakt.

Artikel 10 Algemene afwijkingsregels     

  1. Indien niet op grond van een andere bepaling van deze voorschriften ontheffing kan worden verleend, dan kan het bevoegd gezag afwijken van de desbetreffende regels van dit bestemmingsplan, ten behoeve van:
    1. gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen en elektriciteitsvoorzieningen met een maximale bouwhoogte van 6 meter, en een maximale brutovloeroppervlak van 25 m²;
    2. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals gedenktekens, plastieken, straatmeubilair, vrijstaande muren, keermuren, trapconstructies, bebouwing ten behoeve van al dan niet ondergrondse afvalopslag, geluidwerende voorzieningen, steigers, duikers en andere waterstaatkundige werken ;
    3. Geringe afwijkingen worden toegestaan welke in het belang zijn van een ruimtelijke en/of technisch beter verantwoorde plaatsing van bouwwerken, wegen en anderszins, of welke noodzakelijk zijn in verband met de werkelijke toestand van het terrein, mits de afwijking in situering niet meer bedraagt dan 2 meter;
    4. De in de voorschriften toegestane maximale bouwhoogte met ten hoogste 1 meter mag worden overschreden ten behoeve van: lift- en trappenhuizen, centrale verwarmingsinstallaties, dakopbouwen, schoorstenen, ventilatie-inrichtingen, antennes en zendmasten ten behoeve van mobiele telefoniemet.
    5. De op de kaart aangegeven bestemmings- of bouwgrenzen met ten hoogste 2 meter mag worden overschreden ten behoeve van uitkragingen, bordessen, buitentrappen, galerijen, luifels, erkers, balkons, lift- en trappenhuizen en andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen;

Artikel 11 Overige regels     

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels     

Artikel 12 Overgangsrecht     

12.1 Overgangsrecht bouwwerken     

  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. Het bevoegd gezag kan eenmalig ontheffing verlenen van het gestelde onder a voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10%.
  3. Het gestelde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

12.2 Overgangsrecht gebruik     

  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. Indien het gebruik, bedoeld onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. Het gestelde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 13 Slotregel     

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan August Allebéplein Blok 6.

De volledige naam is de aanhaaltitel.