|
Amsterdam, en vooral het westelijke gedeelte van de stad, is in beweging. In de Ringzone West, tussen de A10 en de spoorinfrastructuur, is de inzet van gemeente Amsterdam om het gebied te verdichten en om meer woningen mogelijk te maken. Daarbij ziet de gemeente zich geconfronteerd met een grote woningbouwopgave de aankomende jaren. De ontwikkelingen rondom het August Allébeplein maken deel uit van bovenstaande ontwikkeling.
De ontwikkelingen rondom het August Allébeplein wordt bloksgewijs opgepakt. De ontwikkeling vervat in dit bestemmingsplan betreft het mogelijk maken van woningbouw met gemengde plint in blok 6. In onderstaande afbeelding is de ligging van blok 6 ten opzichte van de andere blokken rondom August Allébeplein weergegeven.
Om de ontwikkeling van blok 6, bestaande uit maximaal 310 woningen en daarbij behorende voorzieningen, juridisch planologisch mogelijk te maken is onderhavig bestemmingsplan opgesteld. Het geeft aan op welke gronden welke functies toegestaan zijn en hoe deze gronden bebouwd mogen worden.
De Crisis- en herstelwet beoogt een versnelling in de ontwikkeling en verwezenlijking van ruimtelijke projecten te bewerkstelligen, teneinde bij te dragen aan de bestrijding van de economische crisis.
Hiertoe zijn tijdelijke wijzigingen in de ruimtelijke procedures (bijvoorbeeld het bestemmingsplan) van toepassing verklaard op verschillende soorten projecten. Zo zijn bijvoorbeeld de behandelingstermijnen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State verkort. De projecten waarvoor dit geldt zijn opgenomen in bijlage I en II van de Crisis- en herstelwet. Onder meer woningbouwprojecten zijn opgenomen op de eergenoemde bijlagen. De ontwikkeling van blok 6 betreft in hoofdzaak een woningbouwontwikkeling en is als zodanig een Crisis- en herstelwetproject.
Het plangebied is gelegen in het stadsdeel Nieuw - West in de wijk Overtoomse Veld. Het plangebied wordt in het zuiden begrensd door de Marius Bauerstraat, in het oosten door de Jan Tooropstraat, in het noorden de ventweg langs de Postjesweg en in het westen door de groenstrook langs het spoor.
In onderstaande afbeelding is het plangebied van blok 6 aangeduid.
Begrenzing plangebied
Het plangebied ligt binnen de plangrenzen van het bestemmingsplan 'Overtoomse Veld'. Dit bestemmingsplan is op 30 mei 2012 onherroepelijk geworden. De volgende afbeelding toont een fragment van de verbeelding van het geldende bestemmingsplan 'Overtoomse Veld'.
Fragment verbeelding bestemmingsplan Overtoomse Veld
In het geldende bestemmingsplan heeft het plangebied de bestemming 'Groen', 'Verkeer - 1', 'Wonen - 2', 'Gemengd - 4' en 'Gemengd - 5'. Op basis van deze bestemmingen is de in bestemmingsplan opgenomen ontwikkeling van blok 6 niet toegestaan. Onder meer komt een deel van nieuwe bebouwing te staan op gronden die nu de bestemming 'Verkeer' en 'Groen' kennen.
Het bestemmingsplan bestaat uit regels, een verbeelding en gaat vergezeld van een toelichting. Op de verbeelding zijn de bestemmingen in het plangebied weergegeven. Deze bestemmingen zijn gerelateerd aan de in de regels opgenomen juridische regeling.
De verbeelding en de regels vormen samen de bestemmingsplanregeling zoals deze door de gemeenteraad wordt vastgesteld. De toelichting geeft de achtergronden (relevant beleid, resultaten van uitgevoerde onderzoeken) bij de bestemmingsplanregeling.
De toelichting van dit bestemmingsplan bestaat uit 7 hoofdstukken. Hier wordt in het kort de inhoud van deze hoofdstukken beschreven.
Na dit inleidende hoofdstuk worden de beoogde ontwikkelingen in hoofdstuk 2 beschreven. In hoofdstuk 3 is een beschrijving van het relevante beleid opgenomen. In hoofdstuk 4 wordt het project inhoudelijk op haalbaarheid getoetst aan de hand van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Hoofdstuk 5 bevat vervolgens de juridische planbeschrijving. Tot slot wordt in hoofdstuk 6 en 7 ingegaan op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.
In de huidige situatie is binnen het plangebied sprake van een mix aan functies en bebouwing. Op de hoek van de Postjesweg en de Willem Roelofstraat staat de Postjeswegflat met in de plint voorzieningen in de vorm van een tankstation, een kringloopwinkel en een supermarkt en daarboven woningen.
Zicht op Postjeswegflat en tankstation
Achter de flat ligt een parkeerterrein en parkje met daarin speelvoorzieningen. Aan weerzijden van deze parkeerplaats is ook bebouwing aanwezig. Aan de Willem Roelofstraat 5 - 9 staat het gebouw, waar VLLA in gevestigd is. Het betreft een tijdelijke horecagelegenheid.
Zicht op parkeerterrein en gebouw VLLA
Aan de andere zijde wordt het parkeerterrein begrensd door de bebouwing aan de Jan Tooropstraat bestaande uit een winkels met bovenwoningen.
Groen
Het gebouw van VLLA staat in een groenstrook die deels tot het plangebied behoort.
Deze groenstrook loopt van de Postjesweg tot aan de Marius Bauerstraat. Ter hoogte
van de Marius Bauerstraat is aansluitend aan deze groenstrook een parkje.
Zicht op parkje aan de Marius Bauerstraat
Verkeer
Het plangebied wordt omringd door verschillende wegen, te weten de Postjesweg, de
ventweg langs de Postjesweg, de Jan Tooropstraat en de Marius Bauerstraat. De Willem
Roelofstraat doorsnijdt het plangebied en loopt van de Postjesweg via het parkeerterrein
gelegen in het midden van het plangebied naar de Marius Bauerstraat.
Dit bestemmingsplan is gebaseerd op de 'Bouwenvelop Blok 6 August Allebéplein' die op 21 februari 2018 door het Algemeen Bestuur van stadsdeel Nieuw - West is vastgesteld. In deze bouwenvelop zijn de uitgangspunten en voorwaarden beschreven die de gemeente Amsterdam stelt aan blok 6 aan het August Allebéplein in Overtoomse Veld.
Het stedenbouwkundig model voor blok 6 voorziet in een gesloten bouwblok. Dit woonblok krijgt aan de noord- en zuidzijde dezelfde rooilijn als de bestaande bebouwing aan de Postjesweg en de Marius Bauerstraat. Aan de westzijde wordt een gesloten wand langs het Spoorpark voorgeschreven. Hierdoor ontstaat aan alle zijden een duidelijk gedefinieerde wand langs de openbare ruimte.
Het stedenbouwkundig model voor blok 6 bestaat uit twee plandelen (1 & 2) en bestaande bebouwing (3, 4 & 5) (zie afbeelding):
Plandelen Blok 6 (bron: Bouwenvelop Blok 6 August Allebéplein, 21 februari 2017)
Nieuwbouw (woon)programma
Om een gevarieerde mix van doelgroepen en woningtypologieën te realiseren op het August Allebéplein, is het volgende nieuwbouw programma voorzien:
Het woonprogramma betreft maximaal 22.000 m² bvo (exclusief kelders en inclusief parkeer- en bergruimtes in souterrain en mogelijke niet-woonfuncties op begane grond). Binnen dit volume is het mogelijk om maximaal 310 woningen te realiseren. Dit programma wordt onderverdeeld in twee bouwdelen:
Niet-woonprogramma
Binnen het totale programma biedt Blok 6 op twee plekken de mogelijkheid om niet-woon functies te integreren. Deze functies komen aan de Postjesweg en de Marius Bauerstraat. Tevens zullen alle voorzieningen uitsluitend op de begane grond worden gerealiseerd. Op deze plekken kan een levendige plint de aansluiting met de omgeving maken en de routes richting de buurt versterken.
Op de volgende locaties kunnen niet-woon functies worden gerealiseerd;
Aangrenzend aan het plangebied wordt een deel van het Spoorpark Zuid gerealiseerd. Het park vormt een wandelroute van de woningen naar het station en de metrohaltes. In het park komt een nieuw gemaal, ter vervanging van het bestaande gemaal. Dit gemaal wordt groen ingepast, onder meer door toepassen van een sedumdak en geveltuintjes.
Onderstaande afbeelding geeft het ontwerp van het park ter hoogte van het plangebied weer.
Afbeelding: definitieve ontwerp Spoorpark ter hoogte van plangebied
Het park loopt verder door langs het hotel aan de Marius Bauerstraat en de schoolwerktuinen. De realisatie van het Spoorpark Zuid betekent dat de nu weinig aantrekkelijke en vaak voor publiek onbereikbare groenstrook lopend van de Postjesweg tot aan de Johan Jongkindstraat, wordt omgezet in een voor iedereen toegankelijk park met voldoende recreatie- en speelmogelijkheden.
De structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 13 maart 2012 in werking getreden. In de structuurvisie is aangegeven dat het Rijk drie hoofddoelen heeft:
De versterking van de ruimtelijk-economische structuur richt zich voor een groot deel op de stedelijke regio's rondom de mainports, brainports en greenports. Voor deze gebieden worden gebiedsgerichte programma's opgezet. Maar ook op andere fronten wordt gezocht naar een versterkte ruimtelijk-economische structuur, zoals een verbetering van het hoofdnetwerk voor een (duurzame) energievoorziening en ruimte voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via ondergrondse buisleidingen.
Bereikbaarheid is een ander speerpunt van het Rijksbeleid. Daartoe dient onder meer een robuust hoofdnetwerk te worden gerealiseerd. Dit ziet op wegen, het spoor en vaarwegen. Daarbij zet het Rijk tevens in op het beter benutten van onze huidige infrastructuur.
Een veilige leefomgeving blijft ook binnen het nieuwe beleid centraal staan. Daartoe wil het Rijk het milieu verbeteren en ons beschermen tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's. Maar een veilige leefomgeving bestaat uit meer. Daarom richt het Rijk zich bijvoorbeeld ook op bescherming tegen overstromingen en behoud van unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten binnen ons land.
In het ruimtelijk domein zullen beleid en uitvoering voor een nog groter deel dan voorheen de verantwoordelijkheid worden van provincies en gemeenten.
Uit deze drie hoofddoelen komen onderwerpen voort die van nationaal belang zijn. Structuurvisies hebben geen bindende werking voor andere overheden dan de overheid die de visie heeft vastgesteld. De nationale belangen uit de structuurvisie die juridische borging vragen, worden daarom geborgd in de Amvb Ruimte (Barro). Deze Algemene Maatregel van Bestuur (Amvb) is gericht op doorwerking van nationaal belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen en zorgt voor sturing en helderheid van deze belangen vooraf.
Toetsing
Voorliggend bestemmingsplan geeft op onderdelen uitvoering aan het beleid (bijvoorbeeld het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving), en is voor het overige daarmee niet in strijd.
Het Barro is op 22 augustus 2011 vastgesteld en op 30 december 2011 in werking getreden. Per 1 oktober 2012 is de 1e Aanvulling van het Barro in werking getreden. Het betreft een uitbreiding van onderwerpen waarop het Barro betrekking heeft en de aanpassing van enkele artikelen. In het Barro zijn bepalingen opgenomen ten aanzien van onderwerpen van nationaal belang, zoals Rijksvaarwegen, kunstfundament, de Waddenzee, buisleidingen van nationaal belang en de Ecologische Hoofdstructuur.
Toetsing
De onderwerpen uit het Barro en de eerste aanvulling daarop zijn niet aan de orde in het voorliggende bestemmingsplan.
Met het Barro is per 1 oktober 2012 is het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) op enkele onderdelen gewijzigd. Sinds dat moment is voorgeschreven dat indien bij een bestemmingsplan een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' mogelijk wordt gemaakt, in de toelichting van het bestemmingsplan een verantwoording daarvan moet plaatsvinden, de zogenaamde 'ladder voor duurzame verstedelijking'. Doel van de ladder is zorgvuldig ruimtegebruik en het voorkomen van leegstand. Per 1 juli 2017 is wederom een wijziging van het Bro in werking getreden. De systematiek van de 'ladder voor duurzame verstedelijking' is gewijzigd (artikel 3.1.6 Bro).
Artikel 3.1.6, lid 2 Bro luidt per 1 juli 2017:
De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Toetsing
Het voorliggende bestemmingsplan maakt geen nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk binnen bestaand stedelijk gebied. De ontwikkelingen zijn al voorzien in het oude bestemmingsplan 'Overtoomse Veld, onherroepelijk 30-05-2012'.
Op 21 juni 2010 is de structuurvisie Noord-Holland 2040 'Kwaliteit door veelzijdigheid' vastgesteld door Provinciale Staten van Noord-Holland. Na vaststelling is de structuurvisie verschillende keren gewijzigd. De meest recente actualisatie dateert uit september 2015. In de Structuurvisie heeft de provincie haar ruimtelijke toekomstvisie vastgelegd en aangegeven hoe zij deze visie denkt te realiseren.
Uitgangspunt is dat Noord-Holland aantrekkelijk moet blijven: een diverse, internationaal concurrerende regio, in contact met het water en uitgaande van de kracht van het landschap. De provincie kiest daarbij voor hoogstedelijke milieus en beperkte uitleg van bedrijventerreinen en houdt het landelijk gebied open en dichtbij. Verder worden de waterkeringen versterkt en calamiteitenbergingen aangelegd om wateroverlast te voorkomen. Door het landelijk gebied te ontwikkelen vanuit de kenmerken van Noord- Hollandse landschappen en de bodemfysieke kwaliteiten blijft de provincie bijzonder en aantrekkelijk om in te wonen, te werken en om te bezoeken.
In de structuurvisie worden drie hoofdbelangen en twaalf ondergeschikte belangen benoemd:
Tegelijk met de Structuurvisie is op 21 juni 2010 de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) vastgesteld door Provinciale Staten van Noord-Holland. Naar aanleiding van nieuwe wetgeving en/of provinciaal beleid wordt de PRV regelmatig aangepast. De laatste versie van de PRV is op 12 december 2016 vastgesteld en op 1 maart 2017 in werking getreden.
Voor de doorwerking van het in de structuurvisie vastgelegde beleid naar gemeenten toe, heeft de provincie de beschikking gekregen over de zogenaamde provinciale verordening. Deze verordening is het aangewezen instrument als het gaat om algemene regels omtrent de inhoud van gemeentelijke bestemmingsplannen. Wel zal hierin duidelijk het provinciaal belang naar voren moeten komen. Het uitgangspunt daarbij is dat de bevoegdheden ter doorwerking van het ruimtelijk beleid zoveel mogelijk proactief worden ingezet en het provinciale beleid daarbij zoveel mogelijk eenduidig wordt geregeld.
Nieuwe stedelijke ontwikkeling
Op grond van artikel 5a PRV wordt geen nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk gemaakt,
tenzij die nieuwe stedelijke ontwikkeling in lijn is met regionaal gemaakte afspraken.
In onderhavige geval is geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, omdat
de woningen op grond van het geldende bestemmingsplan al zijn toegestaan. De woningbouw
is als zodanig ook als harde plancapaciteit opgenomen in de woningbouwmonitor van
de provincie onder nr. 1162 - naam OVZ ~ Allebéplein e.o.
20 Ke-contour
Het plangebied is gelegen binnen de zogenaamde 20 Ke-contour van Schiphol. De 20 Ke
contour omsluit het gebied waarbinnen de geluidbelasting vanwege luchtverkeer 20 Ke
en hoger is. Voor de gronden binnen de 20 Ke-contour kan volgens de PRV een bestemmingsplan
alleen voorzien in nieuwe woningen voor zover deze zijn gelegen binnen het bestaand
stedelijk gebied. Binnen het plangebied is sprake van bestaand stedelijk gebied.
Bovendien dient blijkens de PRV in de toelichting van een bestemmingsplan waarin nieuwe
woningen op de gronden binnen de 20 Ke-contour mogelijk worden gemaakt, rekenschap
gegeven te worden van het feit dat op de betreffende locatie sprake is van geluid
vanwege het luchtverkeer en worden de redenen vermeld die er toe hebben geleid om
op de betreffende locatie nieuwe woningen te bestemmen, alsmede de uitkomsten van
het onderzoek naar de maatschappelijke haalbaarheid hieromtrent.
In aanvulling op de PRV heeft de gemeenteraad van Amsterdam op 29 juni 2017 de beleidsregel
'Wonen en vliegen 20 Ke contour Schiphol' vastgesteld en bepaald dat de toelichting
van een bestemmingsplan de volgende onderdelen bevat:
Hieronder wordt puntsgewijs ingegaan op deze vijf onderdelen:
Ad a Locatie in het beperkingengebied
Het plangebied ligt in het cluster van de Zwanenburgbaan. Het vliegverkeer boven dit
cluster betreft voornamelijk startend en landend verkeer via de Zwanenburgbaan.
Ad b Huidige situatie ten aanzien van geluid
Voor de geluidproductie van Schiphol gelden normen die in het Luchthavenverkeersbesluit
(LVB) zijn opgenomen. Deze geluidsnormen zijn gerelateerd aan de jaargemiddelde geluidbelasting
per etmaal (Lden) en per nacht (Lnight). De geluidsbelastingen vanwege het luchtverkeer
ter plaatse van het plangebied bedragen 50 dB(A) Lden en 39 dB(A) Lnight. Op grond
van de GES-methodiek is ter plaatse van het plangebied de milieugezondheidskwaliteit
voor het equivalent geluidsniveau over een etmaal (Lden) matig te noemen en als het
gaat om het geluid in de nachtperiode redelijk.
Ad c Toekomstige situatie
Het is mogelijk dat de geluidbelasting ter plaatse van de projectlocatie in de toekomst
verandert. Enerzijds kan het luchtverkeer toenemen, anderzijds kunnen vliegroutes
worden gewijzigd. Bovendien wordt een nieuw stelsel, het Nieuwe Normen- en Handhavingsstelsel
(NNHS) ingevoerd waarmee de afgelopen jaren is geëxperimenteerd. De gevolgen van mogelijke
toekomstige ontwikkelingen zijn op dit moment niet bekend.
Ad d Veiligheid
Binnen het plangebied is, vanwege de ligging binnen de 20 Ke-contour een verhoogde
kans op een vliegtuigongeval met dodelijke slachtoffers op de grond. De kans op een
vliegtuigongeval binnen het plangebied is echter zeer klein te noemen, de kans is
kleiner dan 1 op de 1 miljoen per jaar. Een kans van 1 op de 1 miljoen per jaar wordt
in het algemeen (bij andere risicobronnen) als zo gering gezien dat het risico aanvaardbaar
wordt geacht.
Ad e Noodzaak woningbouw
Binnen de gemeente Amsterdam bestaat een grote behoefte aan nieuwe woningen. Het tekort
aan woningen zorgt voor stijgende prijzen waardoor de betaalbaarheid voor lagere en
middeninkomens verder onder druk komt te staan. Binnen het project wordt een grote
hoeveelheid betaalbare woningen gerealiseerd. De gemeente Amsterdam heeft bij de realisatie
van dergelijke woningen, gezien het tekort eraan, een groot belang.
Conclusie
Er wordt rekenschap gegeven van het feit dat nieuwe bewoners ter plaatse van het plangebied
komen wonen in een omgeving die geluidsbelast is vanwege het luchtverkeer van en naar
Schiphol en de milieugezondheidskwaliteit matig is. Het tekort aan betaalbare huurwoningen
in de gemeente Amsterdam is echter dusdanig groot, dat woningen worden gerealiseerd
in een gebied waar de milieugezondheidskwaliteit matig doch aanvaardvaar is.
Het Waterschap AGV verricht zijn taken in de stroomgebieden van de Amstel, de Vecht en in het Gooi. De beleidsvoorbereidende, uitvoerende en administratieve taken heeft AGV opgedragen aan de stichting Waternet. Medeopdrachtgever van Waternet is de gemeente Amsterdam, waarvoor Waternet de drinkwaterproductie en -distributie, het rioleringsbeheer, de (drijf) vuilverwijdering, het vaarwegbeheer en de grondwaterzorgtaak uitvoert. Het waterbeheerplan 2016 - 2021 gaat over de waterschapstaken van AGV, waarbij AGV wel steeds het oog houdt op de samenhang van deze taken met het geheel van waterketen- en watersysteemtaken, ofwel de watercyclus. De komende periode zet de AGV in op onder meer de volgende zaken.
Waterveiligheid
Insteek van het waterschap is een waterrobuuste inrichting van de omgeving. Hiertoe
is 2021 80% van de primaire keringen getoetst aan de nieuwe veiligheidsnormen. Uiterlijk
in 2020 zijn de in 2012 als onvoldoende beoordeelde grondlichamen van de regionale
waterkeringen op orde. In 2024 zullen naast de grondlichamen ook de niet-waterkerende
objecten (zoals huizen, kabels, leidingen) en de waterkerende kunstwerken (zoals sluizen)
zijn getoetst. In 2030 zullen de regionale waterkeringen volledig op orde zijn.
Voldoende water
Doel voor 2021 is dat er sprake is van een robuust watersysteem die de functies van
gebieden faciliteren, en wateroverlast en watertekort voorkomen. In tijden van (extreme)
neerslag en droogte zorgt het waterschap ervoor dat het watersysteem dit goed op kan
vangen en dat het water aan- en afgevoerd wordt. Er is voldoende water beschikbaar
voor vitale functies, nu en in de toekomst.
Schoon water
Het waterschap wil ervoor zorgen dat al het water in het beheergebied geschikt is
voor de vastgestelde gebruiksfunctie: voor veeteelt en akkerbouw, als grondstof voor
drinkwater, voor recreatie en visserij, als proceswater en voor de natuur. Doel is
dat inwoners en bezoekers het water in het gebied ervaren als een verrijking van de
omgeving. Van geen van de wateren mag de toestand achteruitgaan.
Met de Structuurvisie Amsterdam 2040 'Economisch sterk en Duurzaam' (17 februari 2011) legt Amsterdam zichzelf, inclusief de stadsdelen, regels op waar ruimtelijke plannen aan moeten voldoen. Amsterdam heeft zichzelf onder meer voor de opgave gesteld te verdichten en tegelijk het omliggende landschap open te houden. Dat leidt tot belangrijke uitgangspunten: het groen in en rond de stad vraagt om stevige bescherming, terwijl andere delen van de stad optimaal worden benut. Verdichting leidt ook tot (geleidelijke) transformatie en toenemende menging. Dat vergt veel van de bestaande infrastructuur en openbare ruimte. Respect voor de rijkdom aan cultuurhistorische schatten van Amsterdam is hierbij een belangrijke voorwaarde.
De centrale ambitie van de Structuurvisie is dat Amsterdam zich verder ontwikkelt als kernstad van een internationaal concurrerende, duurzame, Europese metropool. Intensivering van het grondgebruik in de stad biedt aan tal van mensen woon- en werkruimte. Het betekent extra draagvlak voor voorzieningen, extra investeringen in de openbare ruimte en in recreatief gebruik van water en groen en efficiënter omgaan met energie en vervoer, zodat buiten de stad minder landschap hoeft te worden aangetast. De ambitie is om 70.000 woningen en bijbehorende voorzieningen toe te voegen tot 2040, een intensiever gebruik van de haven en huidige bedrijventerreinen te realiseren en ruimte te maken voor waterberging.
Toetsing De ontwikkeling van Blok 6 vindt plaats in bestaand stedelijk gebied en is een onderdeel van de stedelijke vernieuwing en past daarmee in de kaders van de Structuurvisie. De ontwikkelingen van Blok 6 zijn al voorzien in het geldend bestemmingsplan 'Overtoomse Veld'.
In december 2017 heeft de gemeenteraad nieuw winkelbeleid vastgesteld. Amsterdam heeft hierin twee doelen: (1) boodschappen dichtbij en (2) meerdere aantrekkelijke winkelgebieden verspreid over de stad. De rol van horeca in winkelgebieden wordt steeds belangrijker vanwege de beleving en groeiende markt. Een positieve horecaontwikkeling versterkt het verblijfsklimaat in het gebied en kan een verlenging van de verblijfsduur van consumenten bevorderen. Voor aanloopstraten van wijkcentra, winkelgebieden met langdurige winkelleegstand of minder kansrijke winkelgebieden (meestal de kleinere centra of winkelstrips) geldt dat daar ruimte is voor functietransformatie. Dat biedt mogelijkheden voor het omzetten van winkels naar andere publieksgerichte commerciële functies zoals horeca, dienstverlening of maatschappelijk functies.
Toetsing
Het plangebied ligt in de stadszone. Een gebied met veel gezichten: hier doemen de
grootste problemen op met leegstand en verloedering. Tegelijkertijd staat het dynamische
gebied aan de vooravond van grootse ontwikkelingen met nieuwe woongebieden en verbeterde
verbindingen. Het is zaak zowel voor de problemen als kansen ogen te hebben. Voor
het aanbod van dagelijkse boodschappen kiezen we ervoor de structuur van kansrijke
wijkcentra, de wat grotere winkelgebieden, te versterken. Of er ruimte is voor winkels
in gemengde ‘stadsstraten’, hangt af van de ligging ten opzichte van al bestaande
winkelgebieden. Er zijn mogelijkheden voor nieuwe winkels in een potentiële stadsstraat
bij voldoende verdichting, dus extra woningbouw. Voor detailhandel, niet zijnde een
supermarkt, is ruimte in de potentiele stadstraat als deze detailhandel onderdeel
is van een brede, gemengde bestemming. Deze verruiming is nodig om het hoogstedelijk
milieu verantwoord door te geleiden in de stadszone.
De plannen voorzien in de verdichting van het gebied en in het toevoegen van maximaal 310 woningen. De Marius Bauerstraat is ter hoogte van het plangebied een potentiele stadstraat. Toevoeging van detailhandel in de potentiele stadstraat is conform het detailhandelsbeleid, nu naast detailhandel ook andere vormen van gebruik, zoals maatschappelijke voorzieningen, lichte vormen van horeca (zoals een ijssalon of een broodjeszaak) en dienstverlening worden toegestaan.
Koers 2025 operationaliseert de gemeentelijke structuurvisie en de ambitie voor de bouw van 50.000 woningen in een ontwikkelstrategie voor de stad tot 2025. De strategie maakt het mogelijk om in de komende jaren van grof naar fijn beredeneerde keuzes te maken in de ontwikkeling van de stad. Dat is hard nodig, want de stad groeit. Het aantal inwoners en de bedrijvigheid neemt toe en ook het aantal bezoekers en toeristen groeit snel. Naast het accommoderen van groei wil Koers 2025 kwaliteit aan de stad toevoegen. De toenemende bedrijvigheid verandert snel van karakter. De kennisintensieve en creatieve economie vestigt zich bij voorkeur in het hart van de stad, tussen de bewoners en de uitgaansgelegenheden. De klassieke scheiding tussen wonen en bedrijvigheid is steeds minder makkelijk te maken. Steden staan voor een enorme duurzaamheidsopgave. Ook hier geldt dat gemengde stedelijke milieus, functioneel en qua bevolkingssamenstelling, het best in staat zijn aan deze ontwikkelingen ruimte te bieden.
Toetsing In Koers 2025 worden verschillende gebieden (bouwstenen) aangewezen waarbinnen de woningbouwopgave van 50.000 woningen moet plaatsvinden. Het gebied waarbinnen blok 6 is gelegen is Ring West (bouwsteen 2). De woningbouw in blok 6 betreft een deel van de bestaande planvoorraad van 5200 nieuwe woningen in dit gebied in 2025. Met het vaststellen van dit bestemmingsplan is verzekerd dat maximaal 310 nieuwe woningen van de 5200 nieuwe woningen in dit gebied gerealiseerd kunnen worden. Realisatie van de woningbouw op deze plek is daarmee in lijn met Koers 2025.
Op 19 juli 2017 is de Woonagenda 2025 vastgesteld door de gemeenteraad. De Woonagenda 2025 is een kaderstellend en richtinggevend document voor het woonbeleid tot 2025. Het heeft als doel het realiseren van voldoende, betaalbare en goede woningen. Het belangrijkste uitgangspunt van de Woonagenda 2025 is de focus op een woningbouwprogrammering van 40% gereguleerde huur, 40% middeldure huur en koop en 20% dure huur en koop.
Toetsing De bouwenvelop van blok 6 voorziet in 310 woningen waarvan 61% in het sociale segment, 24% in het midden segment huur en 15% in het dure segment. Het plan voorziet daarmee ruim in het sociale segment. Het plan voldoet daarmee echter niet aan de woningbouwprogammering uit de Woonagenda 2025.
Er is echter sprake van een van de uitzonderingsituaties die zijn opgenomen in het beleid. Met de percentages is namelijk eerder ingestemd door de gemeenteraad bij vaststelling van de gewijzigde grondexploitatie voor August Allébeplein op 27 juni 2018 (raadsbesluit met nr. 189/557).
Op 8 juni 2017 is de Nota Parkeernormen Auto vastgesteld door de gemeenteraad. In de Nota Parkeernormen Auto zijn parkeernormen voor auto's vastgesteld voor nieuwbouw en transformatieprojecten in de stad. De gemeente wil de stad bereikbaar en leefbaar houden met voldoende en aantrekkelijke openbare ruimte en meer ruimte voor de fietser en voetganger. Met de verwachte groei van de stad (woningen, kantoren etc.) is het noodzakelijk dat Amsterdam grenzen stelt aan het aantal geparkeerde auto's in de openbare ruimte.
De nieuwe parkeernormering levert een bijdrage aan de regulering van het aantal geparkeerde auto's op straat. Bewoners van nieuwbouw krijgen geen parkeervergunning meer voor parkeren op straat, ongeacht de beschikbaarheid van parkeerplaatsen op eigen terrein. De nieuwe bewoners moeten dus het wel of niet beschikbaar zijn van een parkeerplaats op eigen terrein, meenemen in hun keuze voor een woning.
Toetsing In de regels van het bestemmingsplan is verplichting opgenomen om in voldoende parkeerplaatsen te voorzien conform het geldende parkeerbeleid. Daarmee is geborgd dat de ontwikkelingen binnen plangebied niet leiden tot strijd met het parkeerbeleid. Voor een verder beschouwing van de nieuwe parkeersituatie en hoe die binnen plangebied wordt opgelost, wordt verwezen naar paragraaf 4.12.
De sterke groei van het fietsverkeer en het toenemende scootergebruik hebben geleid tot grote aantallen geparkeerde fietsen en scooters in de openbare ruimte. Met als gevolg een steeds groter ruimtebeslag op de openbare ruimte. Met de ‘Nota Parkeernormen Fiets en Scooter’ wordt bij nieuwe ontwikkelingen of herontwikkelingen voorkomen dat de parkeerbehoefte op de openbare ruimte wordt afgewenteld. In de nota zijn normen en richtlijnen uitgewerkt voor parkeervoorzieningen Voor niet-woonfuncties wordt het verplicht om voldoende en goede fietsparkeervoorzieningen te realiseren op eigen terrein. Bij nieuw te bouwen woningen is die verplichting voor fietsenparkeren vastgelegd in het Bouwbesluit 2012. Voor niet-woonfuncties wordt de verplichting vastgelegd in een bestemmingsplan. Voor scooters zijn de normen niet verplicht.
Toetsing In de regels van het bestemmingsplan is verplichting opgenomen om in voldoende stallingsruimte voor fietsen te voorzien conform het geldende parkeerbeleid. Daarmee is geborgd dat de ontwikkelingen binnen plangebied niet leiden tot strijdigheid met het beleid.
De uitvoerbaarheid van een ruimtelijke onderbouwing moet ingevolge de Wet ruimtelijke ordening (Wro) aangetoond worden (artikel 3.1 lid 3 van de Wro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, ect.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.
Bij het toekennen van (gevoelige) bestemmingen aan gronden is het van belang om te weten wat de kwaliteit van de bodem is. In het kader van goede ruimtelijke ordening moet voorkomen worden dat gevoelige bestemmingen op verontreinigde gronden worden gerealiseerd. Ook op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en het Bouwbesluit is het verboden te bouwen op verontreinigde grond. Daarom moet voorafgaand aan de vaststelling van het bestemmingsplan onderzoek worden gedaan naar de bodemkwaliteit in het plangebied. Bij een geconstateerde verontreiniging moet in verband met de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan tevens in kaart worden gebracht welke saneringsmaatregelen nodig zijn om het beoogde gebruik van de gronden te kunnen realiseren.
In het kader van een ruimtelijk plan dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Indien sprake is van een functiewijziging zal soms een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd in het plangebied. Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem waarop deze ontwikkelingen plaatsvinden geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde doel.
Wet bodembescherming
De bescherming van de bodem wordt wettelijk o.a. geregeld in de Wet bodembescherming (Wbb). De Wbb is een zogenaamde raamwet, wat betekent dat de kaders worden aangegeven maar dat de uitwerking daarvan geregeld is in verschillende besluiten en circulaires (o.a. Besluit bodemkwaliteit, Besluit Uniforme Saneringen en Circulaire bodemsanering 2009). De Wbb stelt in het bijzonder regels ter voorkoming van bodemverontreiniging en sanering van ontstane verontreiniging.
De Wbb heeft betrekking op landbodems; waterbodems vallen onder de Waterwet. In de Wbb maakt grondwater wel onderdeel uit van de bodem.
De wet bestaat uit een tweetal regelingen:
Nota bodembeheer
De gemeenteraad heeft op 4 april 2012 de Nota Bodembeheer en de bodemkwaliteitskaart van Amsterdam vastgesteld. Het Besluit bodemkwaliteit geeft gemeenten de vrijheid eigen normen op te stellen voor toepassen van grond binnen de eigen gemeente, het zogenaamde gebiedsspecifieke beleid. Dat is met genoemde nota voor Amsterdam ingevuld. Deze eigen normen (de lokale maximale waarden) waarborgen het stand-still principe binnen Amsterdam, het uitgangspunt waarbij de kwaliteit van de bodem binnen de gemeentegrenzen niet verslechtert.
Bij de keuze van de lokale normen is rekening gehouden met het daadwerkelijk gebruik van de bodem, de gemiddelde gehalten in een gebied en mogelijke blootstelling aan verontreiniging. Voor elke stof is de gekozen lokale maximale waarde afhankelijk van de bodemfunctie. Hoe gevoeliger de functie, hoe strenger de norm. Wat schoon is moet schoon blijven. In het gebiedsspecifieke kader kan een op de functie gerichte norm beschermen waar dat nodig is, maar ook verruimen waar dat verantwoord is. Omdat er ruimte blijft om bij stedelijke vernieuwing gemotiveerd de afweging te maken tussen gezondheidsrisico’s en maatschappelijke belangen is lokaal maatwerk mogelijk.
Amsterdam maakt op deze manier optimaal gebruik van de beleidsvrijheid vanuit de wettelijke kaders. De Amsterdamse maximale waarden gelden niet voor de naoorlogse wijken van Amsterdam en het havengebied Westpoort. De grond in dit gebied (bijna 50% van Amsterdam) is schoon en geschikt om overal zonder onderzoek te hergebruiken.
Uit het oogpunt van efficiency en eenduidigheid in onderhoud en beheer is één bodemkwaliteitskaart opgesteld voor heel Amsterdam (bestaande uit meerdere deelkaarten). De kaart vormt de technisch inhoudelijke onderbouwing voor het nieuwe Amsterdamse bodembeleid.
Resultaten onderzoek
In opdracht van gemeente Amsterdam, Stadsdeel Nieuw - West heeft BK Ingenieurs B.V.
(BK) in september 2017 een verkennend bodem- en asbest-in-grondonderzoek uitgevoerd
op de locatie August Allebéplein blok 6 te Amsterdam. Het onderzoek is als bijlage
1 bijgevoegd.
Met het bodemonderzoek is de huidige bodemkwaliteit vastgelegd. Er zijn binnen het plangebied licht verhoogde gehalten barium en nikkel in het grondwater gemeten. In de grond (0,0 – 3,5 meter) zijn geen verhoogde gehalten aangetoond. Het grondwater in het noordelijk deel van het plangebied is blijkens het onderzoek licht verontreinigd met xylenen en naftaleen. Deze verhoogde gehalten zijn te relateren aan de verontreinigingen van grond en grondwater onder het pand aan de Postjesweg 527.
Op de locatie is geen asbest aangetroffen en in de onderzochte grond is analytisch geen asbest aangetoond.
Het uitvoeren van een nader bodemonderzoek is blijkens het onderzoek niet noodzakelijk.
Conclusie
Er is geen sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging, Er zijn dan ook
geen onaanvaardbare risico’s bij het huidige, dan wel toekomstige gebruik. De bodemgesteldheid
binnen het plangebied levert geen belemmering op voor de voorgestane ontwikkeling.
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bepaalt dat overheden bij het vaststellen van bestemmingsplannen
moeten aantonen dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening (Wro artikel 3.1
lid 1). Onderdeel hiervan is het zorgen voor een goede milieuzonering: de overheid
dient er op toe te zien dat er voldoende afstand in acht wordt genomen tussen enerzijds
functies die hinder of gevaar veroorzaken (bijvoorbeeld bedrijven), en anderzijds
functies die daar last van hebben (bijvoorbeeld woningen). Die afstand moet ook weer
niet onnodig groot zijn, omwille van een efficiënt ruimtegebruik.
Indien nieuwe milieugevoelige bestemmingen, zoals woningen of scholen, mogelijk worden
gemaakt in de nabijheid van bestaande bedrijven dan dient de geluidsruimte die het
bedrijf heeft op basis van een algemene maatregel van bestuur (AMvB), of zoals vastgelegd
in de omgevingsvergunning, te worden gerespecteerd. Bij het toestaan van nieuwe bedrijven
of andere functies dient rekening gehouden te worden met de milieuruimte die in de
toekomst nodig is. Hierbij kunnen de richtlijnen in de VNG-handreiking 'Bedrijven
en milieuzonering' editie 2009 gehanteerd worden om de afstand te bepalen tussen woningen
en de verschillende bedrijfscategorieën. Deze handreiking beveelt per standaard bedrijfstype
een afstand aan tot woningen of andere 'kwetsbare' functies. De afstand hangt onder
meer af van de aard van de omgeving: een rustige woonwijk verdient een hoger beschermingsniveau
dan een gebied waar al enige hinder is van bedrijven of infrastructuur (gemengd gebied).
Functiemenging binnen plangebied
Om levendigheid in de buurt te creëren wordt het wenselijk geacht ook in beperkte
mate functiemenging in het plangebied toe te staan. Daartoe worden in de regels van
dit bestemmingsplan in de plint van de woontoren aan de Postjesweg andere functies
dan wonen, toegestaan. Het betreft onder meer lichte vormen van horeca en lichte vormen
van bedrijvigheid. Hiernaast worden in de plint van het nieuwe woongebouw aangrenzend
aan de Marius Bauerstraat functiemenging nagestreefd. Hier wordt gedacht aan maatschappelijke
voorzieningen, dienstverlening, kantoren en bedrijven.
Functiemenging met de lichte vormen van bedrijvigheid is mogelijk omdat in dit bestemmingsplan wordt uitgegaan van het omgevingstype "gemengd gebied". Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging, waar direct naast wonen ook andere functies voorkomen zoals horeca en kleine bedrijven.
Overlastgevende functie in nabijheid plangebied
In het plangebied zit een tweetal overlastgevende functies, die niet of lastig te
combineren zijn met de woonfunctie die het gebied krijgt. Het betreft het tankstation
aan de Postjesweg en de bar/nachtclub VLLA aan de Willem Roelofstraat 5-7. Deze functies
worden in dit bestemmingsplan niet meegenomen. Ook wordt geen ruimte geboden binnen
plangebied om deze functies te herhuisvesten.
Voor het overige zitten in het plangebied en de directe omgeving functies die passend zijn in een gemengd gebied. Het betreft een aantal winkels en lichte vormen van horeca.
De overlastgevende functies binnen plangebied worden niet meegenomen in het bestemmingsplan en er is verzekerd dat deze functies binnen planperiode zullen verdwijnen. De functies leveren dan ook geen beperking op voor de ontwikkeling van het plangebied tot hoofdzakelijk woongebied. Ook de functies in de omgeving van het plangebied leveren verder geen beperkingen op. Het betreft hier namelijk functies, zoals winkels en lichte vormen van horeca, die passen binnen het gemengde karakter van het gebied.
In Nederland bestaat geen wetgeving tert voorkoming van hinder of schade door trillingen. Dit betekent niet dat bij het opstellen van ruimtelijke plannen het aspect trillingen geen aandachtspunt is.
De beoordeling van het aspect trillingen vindt zijn grondslag in artikel 3.1 Wet ruimtelijke ordening. Hierin is de zorg voor een goede ruimtelijke ordening voorgeschreven. Daarvoor is het nodig om mogelijke trillingshinder in kaart te brengen en deze te betrekken in de beoordeling.
SBR - richtlijn
Een belangrijk en voor veel situaties te gebruiken hulpmiddel is de SBR-richtlijn
"Meet- en beoordelingsrichtlijnen voor trillingen". Deze richtlijn bestaat uit drie
delen:
De richtlijnen hebben alleen betrekking op trillingen die van buiten het te beoordelen
gebouw komen. Dat houdt in dat het gaat om trillingen die via de ondergrond en de
funderingen het gebouw bereiken. Dat is ook het beoordelingscriterium voor deel A
(schade aan gebouwen). Bij deel B (hinder voor personen in gebouwen) worden de trillingen
gemeten op vloeren, omdat daar de hinder optreedt.
Beoordeling trillingshinder
Trillingshinder wordt beoordeeld aan de hand van het maximale trillingsniveau en het
gemiddeld trillingsniveau. Dit is vergelijkbaar met het maximale geluidsniveau en
het langtijdgemiddeld geluidsniveau bij de beoordeling van geluid. Voor een aantal
typen trillingen en verschillende gebouwfuncties (wonen, onderwijs e.d.) staan in
de richtlijn grens- en streefwaarden met een onderscheid tussen maximaal optredende
trillingsniveaus en gemiddelde trillingsniveaus. Overschrijding van de streefwaarden
leidt tot een reële kans op hinder.
In verband met de ligging van het plangebied in de nabijheid van een metro- en spoorlijn is trillingsonderzoek uitgevoerd door onderzoeksbureau AV-consulting. Dit onderzoek is als Bijlage 2 bij dit bestemmingsplan gevoegd. Bij het trillingsonderzoek is gebruik gemaakt van de SBR-richtlijn, deel B hinder voor personen in gebouw. Er zijn door het onderzoeksbureau trillingsmetingen uitgevoerd op de gevel van het bestaande gebouw aan de Willem Roelofsstraat 5 - 7. De gevel van deze constructie ligt vrijwel in dezelfde positie als de gevel van het nieuwe woongebouw. De meetwaarden zijn vervolgens getoetst aan de streefwaardes opgenomen in de SBR-richtlijn. Uit het onderzoek blijkt dat aan die streefwaarden zowel in dag- als nachtperiode kan worden voldaan.
Bij vaststelling of herziening van een bestemmingsplan is het conform de Wet geluidhinder (Wgh) noodzakelijk dat er aandacht wordt besteed aan de akoestische situatie. Als een plangebied geheel of gedeeltelijk binnen de onderzoekszone van een verkeersweg, een spoorweg, of een gezoneerd industrieterrein valt, moet bij de voorbereiding van een bestemmingsplan akoestisch onderzoek worden verricht naar de geluidsbelasting op nieuwe woningen of andere geluidsgevoelige bestemmingen (bijvoorbeeld scholen en ziekenhuizen) binnen die geluidszone. Een bestemmingsplan kan pas worden vastgesteld indien de geluidbelasting op nieuwe geluidgevoelige functies voldoet aan de voorkeursgrenswaarden genoemd in de Wgh, of indien een besluit is genomen om hogere waarden vast te stellen. Voor dit laatste geeft de Wgh een maximale ontheffingswaarde. Voordat een hogere waarde kan worden vastgesteld, dienen eerst maatregelen te worden onderzocht om de geluidbelasting terug te dringen. Voor wegen die deel uitmaken van een 30 km-gebied geldt dat akoestisch onderzoek in principe niet hoeft te worden uitgevoerd op grond van de Wgh. In het kader van een goede ruimtelijke ordening kan het in sommige gevallen, zoals bij drukke 30 km wegen, toch nodig zisjn om de akoestische situatie in kaart te brengen, om te beoordelen of het een goede locatie is voor een geluidgevoelige functie.
Op 12 juli 2016 heeft het college van B&W het nieuwe Amsterdams Geluidbeleid voor hogere (grens)waarde vastgesteld. De aanleiding voor het vaststellen van dit nieuwe beleid, is dat uitvoeringsafspraken niet altijd voldoende duidelijk waren zodat er discussie kon ontstaan over de interpretatie van regelgeving. Daarnaast bood het beleid niet (expliciet) de mogelijkheid om rekening te houden met situaties die niet strikt in het beleid passen maar wel zouden kunnen voldoen aan de doelstelling van het beleid, namelijk het realiseren van een akoestisch aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Dit heeft ertoe geleid dat het bestuur meermalen bij individuele gevallen afweek van het beleid en de in de bouwbrieven neergelegde interpretatie van geluidregelgeving. De knelpunten zijn geïnventariseerd en uit de analyse van de knelpunten bleek duidelijk dat het merendeel samenhangt met de vraag welk doel met het beleid wordt nagestreefd.
Voorliggend beleidsdocument voegt het Amsterdams beleid 'Vaststelling hogere grenswaarden Wet geluidhinder', en de verschillende uitvoeringsregels en –afspraken samen en vervangt deze stukken. Het Amsterdams geluidbeleid 2019 maakt het geluidbeleid kenbaar, beschrijft het doel van het beleid en geeft de mogelijkheid rekening te houden met nieuwe situaties en nieuwe maatregelen.
Het voornoemde geluidsbeleid verschilt niet principieel van het voorafgaande Amsterdamse beleid. De essentie dat woningen waarvoor een besluit hogere waarde wordt vastgesteld in principe een stille zijde moeten hebben is gehandhaafd. Wanneer van dat uitgangspunt wordt afgeweken, wordt in het besluit hogere waarde een motivatie opgenomen. Hoe groter de overschrijding, hoe uitgebreider de motivatie. Woningen met een dove gevel dienen volgens het beleid altijd een stille zijde te krijgen, behoudens in zeer uitzonderlijke gevallen zoals tijdelijke situaties. Indien vliesgevels worden toegepast, worden eisen gesteld aan de handhaving van de buitenluchtkwaliteit, zoals opgenomen in Bouwbrief 2005-15 van de gemeente Amsterdam. Bij de vaststelling van een besluit hogere waarde wordt rekening gehouden met de samenloop (cumulatie) van de geluidbelasting van verschillende bronnen. Het beleid geeft aan dat er sprake is van een onaanvaardbare geluidbelasting als de gecumuleerde geluidbelasting meer dan 3 dB hoger is dan hoogste van de maximaal toelaatbare geluidsbelasting.
De binnen het plangebied te realiseren woningen liggen binnen de geluidszone van de Postjesweg, de Jan Tooropstraat, de A10, het spoortracé Amsterdam Centraal – Schiphol en het metrospoor Amsterdam Postjesweg – Amsterdam Lelylaan. Vanwege die ligging is geluidsonderzoek noodzakelijk. Aan DPA Cauberg Huijgens B.V. is verzocht om geluidsonderzoek te doen. Hieronder volgt een korte samenvatting van de resultaten van dit onderzoek (zie bijlage 3).
Wegverkeerslawaai
Uit het uitgevoerde akoestische onderzoek blijkt dat de geluidsbelasting ten gevolge
van wegverkeer van de Postjesweg maximaal 52 dB Lden bedraagt op de gevel van te realiseren
woontoren die gekeerd is naar de Postjesweg. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB Lden
wordt overschreden. De maximale ontheffingswaarde van 63 Lden wordt niet overschreden.
Het is noodzakelijk om een zogenaamde hogere waarden vast te stellen.
De geluidbelasting ten gevolge van wegverkeer op de Jan Tooropstraat en de A10 bedraagt op de te realiseren woongebouwen niet meer dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Het is niet noodzakelijk om voor de geluidsbelasting van deze wegen een zogenaamde hogere waarden vast te stellen.
Railverkeer en metro
De geluidbelasting van de woningen ten gevolge van railverkeer op de spoorlijn Amsterdam
Centraal - Schiphol bedraagt maximaal 64 dB Lden. De voorkeursgrenswaarde van 55 dB
Lden wordt overschreden. De maximale ontheffingswaarde van 68 dB Lden wordt niet overschreden.
Het is noodzakelijk om een zogenaamde hogere waarden vast te stellen.
De geluidbelasting van de te realiseren woningen ten gevolge van metrolijn 50 bedraagt maximaal 62 dB Lden. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB Lden wordt overschreden. De maximale ontheffingswaarde van 63 dB Lden wordt niet overschreden. Het is noodzakelijk om een zogenaamde hogere waarden vast te stellen.
Toetsing aan geluidbeleid
Stille zijde
Uit het uitgevoerde onderzoek blijkt dat bij het merendeel van de woningen een stille
zijde mogelijk is en voor een deel van de woningen deze gemaakt moet worden. Dat kan
bijvoorbeeld door het realiseren van een loggia of een balkon met borstwering. Om
te verzekeren dat alle woningen een stille zijde kennen is in de regels hiertoe een
verplichting opgenomen.
Gecumuleerde geluidsbelasting
De gecumuleerde geluidbelasting bedraagt maximaal 63 dB. De in het gemeentelijk geluidbeleid
gestelde grenswaarde (hier: 63+3=66 dB) wordt nergens overschreden. De gecumuleerde
geluidsbelasting voldoet daarmee aan het geluidsbeleid.
Conclusie
Met het afgeven van hogere waarden en het verplichten in de regels dat woningen met
een stille zijde moeten worden uitgevoerd, wordt voldaan aan de Wet geluidhinder en
het geluidbeleid van gemeente Amsterdam.
Op grond van artikel 3.1.6 lid b van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moet in de toelichting bij het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Dit is de zogenaamde waterparagraaf. Deze waterparagraaf geft inzicht in de wijze waarop het waterbeleid is vertaald naar de verbeelding en de regels van het bestemmingsplan. Daarbij wordt aandacht besteed aan de volgende onderdelen:
De waterparagraaf geeft ook een weergave van de watertoets. Het doel van de watertoets
is te waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige
wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundige relevante ruimtelijke
plannen en besluiten. De watertoets heeft betrekking op alle waterhuishoudkundige
aspecten, zoals veiligheid, wateroverlast, riolering, watervoorziening, volksgezondheid,
bodemdaling, grondwaterkwaliteit, verdroging en natte natuur.
Het hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht is water(kwaliteit- en kwantiteit)beheerder van de Amstel. Het nautisch beheer ligt deels bij de Dienst Binnenwaterbeheer van de Gemeente Amsterdam. Het stadsdeel Nieuw - West is verantwoordelijk voor het beheer van water als openbare ruimte; het stadsdeel verleent de vergunningen voor het afmeren van (woon)schepen en het aanleggen van steigers.
Hierna worden de verschillende waterhuishoudkundige aspecten in beschouwing genomen.
Waterbeheerplan 2016 - 2021 Waterbewust en waterrobuust
Het Waterschap AGV verricht zijn taken in de stroomgebieden van de Amstel, de Vecht en in het Gooi. De beleidsvoorbereidende, uitvoerende en administratieve taken heeft AGV opgedragen aan de stichting Waternet. Medeopdrachtgever van Waternet is de gemeente Amsterdam, waarvoor Waternet de drinkwaterproductie en -distributie, het rioleringsbeheer, de (drijf) vuilverwijdering, het vaarwegbeheer en de grondwaterzorgtaak uitvoert. Het waterbeheerplan 2016 - 2021 gaat over de waterschapstaken van AGV, waarbij AGV wel steeds het oog houdt op de samenhang van deze taken met het geheel van waterketen- en watersysteemtaken, ofwel de watercyclus. De komende periode zet de AGV in op onder meer de volgende zaken.
Waterveiligheid
Insteek van het waterschap is een waterrobuuste inrichting van de omgeving. Hiertoe
is 2021 80% van de primaire keringen getoetst aan de nieuwe veiligheidsnormen. Uiterlijk
in 2020 zijn de in 2012 als onvoldoende beoordeelde grondlichamen van de regionale
waterkeringen op orde. In 2024 zullen naast de grondlichamen ook de niet-waterkerende
objecten (zoals huizen, kabels, leidingen) en de waterkerende kunstwerken (zoals sluizen)
zijn getoetst. In 2030 zullen de regionale waterkeringen volledig op orde zijn.
Voldoende water
Doel voor 2021 is een robuust watersysteem dat de functies van gebieden faciliteert,
en wateroverlast en watertekort voorkomt. In tijden van (extreme) neerslag en droogte
zorgt het waterschap ervoor dat het watersysteem dit goed kan opvangen en dat het
water aan- en afgevoerd wordt. Er is voldoende water beschikbaar voor vitale functies,
nu en in de toekomst.
Schoon water
Het waterschap wil ervoor zorgen dat al het water in het beheergebied geschikt is
voor de vastgestelde gebruiksfunctie: voor veeteelt en akkerbouw, als grondstof voor
drinkwater, voor recreatie en visserij, als proceswater en voor de natuur. Doel is
dat inwoners en bezoekers het water in het gebied ervaren als een verrijking van de
omgeving. Van geen van de wateren mag de toestand achteruitgaan.
Keur AGV
De Waterschapswet zegt in artikel 78 dat het waterschap verordeningen mag opstellen
voor de "behartiging van aan het waterschap opgedragen taken". In december 2019 is
de Keur van het hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht (AGV) vastgesteld. De Keur
van het AGV is gericht op het beschermen van de water aan- en -afvoer, de bescherming
tegen wateroverlast en overstroming en op het beschermen van de ecologische toestand
van het watersysteem. In de toelichting bij de Keur is aangegeven dat de aanleg van
verhard oppervlak in beginsel leidt tot een grotere belasting van het oppervlaktewatersysteem
en/of rioleringssysteem, omdat pieken in de regenafvoer minder worden afgevlakt door
infiltratie. Bij nieuwbouw in stedelijk gebied, verdichting in bestaand stedelijk
gebied of de aanleg van wegen is sprake van verharding van gebieden waar voorheen
water in de bodem kon worden geborgen. De toename van de belasting van het oppervlaktewatersysteem
moet daarom worden gecompenseerd door de initiatiefnemer. Dat betekent dat het watersysteem
na de realisering van de verharding niet zwaarder belast mag worden dan voordien.
Op grond van artikel 2.3 van de Keur is het verboden om in stedelijk gebied meer dan 1.000 vierkante meter verharding aan te brengen of het verhard oppervlak met 1.000 vierkante meter te laten toenemen. Het Dagelijks Bestuur van het waterschap kan ontheffing verlenen van deze verbodsbepaling.
Gemeentelijk rioleringsplan 2016-2021
De gemeente Amsterdam is wettelijk verantwoordelijk voor drie watertaken. Deze zogenaamde
zorgplichten betreffen:
In het gemeentelijke rioleringsplan 2016 - 2021 staat hoe deze drie zorgplichten door de gemeente Amsterdam worden ingevuld. Doel van het plan is om aan het bevoegd gezag te verantwoorden op welke wijze de gemeente Amsterdam haar watertaken uitvoert, en in hoeverre zij afdoende middelen heeft om dit in de toekomst te blijven doen. Dit plan is hiermee een zogenaamd verbreed gemeentelijk rioleringsplan (GRP). Met dit plan voldoet de gemeente aan de planverplichting zoals die in de Wet milieubeheer is opgenomen.
Waterkeringen
Binnen het plangebied ligt geen waterkering.
Oppervlaktewater
Binnen het plangebied wordt geen nieuw oppervlaktewater gegraven. Er is ook geen oppervlaktewater
binnen het plangebied aanwezig.
Oppervlakteverharding
Bij plannen met een toename aan verhard oppervlak, verharding plus bebouwing, van
meer dan 1000 m2, moet die toename worden gecompenseerd met extra oppervlaktewater ter grootte van
minimaal 10% van de toename van het verhard oppervlak. De compensatie moet zijn uitgevoerd
voor de start van de bouw en of herinrichting van het maaiveld.
In de bestaande situatie is 7146 m2 binnen het plangebied verhard en 2506 m2 groen.
In de nieuwe situatie wordt 7978 m2 van het gebied verhard en blijft er 1647 m2 groen in de vorm van een groene binnentuin over. De totale extra verharding na realisatie van de plannen bedraagt daarmee 832 m2 (7978 m2 - 7146 m2). De toename van de verharding bedraagt minder dan 1000 m2 en daarmee is dus geen watercompensatieverplichting. Om te verzekeren dat de binnentuin groen blijft en niet wordt verhard, is een regel in het bestemmingsplan opgenomen die dit borgt.
Grondwater
Bij het vaststellen van de gewenste ontwatering in nieuw in te richten gebieden wordt
het bouwpeil als uitgangspunt genomen. Sinds 1996 is een inrichtingsnorm voor grondwater
in nieuw in te richten gebieden van kracht. Een ontwateringdiepte van 0,50 meter beneden
maaiveld mag met een herhalingskans van ½ keer per jaar (1x per 2 jaar) worden overschreden.
Deze norm gaat uit van het bouwen zonder kruipruimten. Wanneer bij de inrichting van het gebied wordt gebouwd met kruipruimten, mag een ontwateringdiepte van 0,90 meter beneden maaiveld met een herhalingskans van ½ keer per jaar (1x per 2 jaar) worden overschreden. Hierbij wordt als richtlijn een verhoogde grondwaterstand over een periode van vijf dagen achtereen als overschrijdingsduur gehanteerd.
Het bovenstaand houdt in dat in de planvorming voldaan moet worden aan de grondwaternorm. Het reguleren van grondwater door middel van drainage is in principe niet toegestaan.
Omdat in het plangebied een ondergrondse parkeergarage wordt gerealiseerd, is onderzoek gedaan naar de gevolgen van deze parkeergarage voor de waterhuishouding. Dit onderzoek is bijgevoegd (bijlage 4). Uit het onderzoek blijkt dat nieuwbouw in de eindsituatie met klimaatverandering niet aan de grondwaternorm voor bouwen met kruipruimte (0,9 meter onder maaiveld) voldoet. Het advies is het maaiveld op blok 6 met 0,2 meter omhoog te brengen naar NAP -0,6 meter om wel te voldoen. Het vloerpeil dient afgestemd te worden op de aangepaste maaiveldhoogte. De verplichting om het maaiveld met 0,2 meter omhoog te brengen wordt meegenomen in de tender.
Ook is in het hydrologisch onderzoek beoordeeld of de parkeerkelder grondwaterneutraal uitgevoerd moet worden. Het blijkt dat de ondergrondse parkeerkelder gevolgen heeft voor de grondwaterstroming, wat op termijn een risico oplevert voor een te hoog grondwater. Het advies is dan ook de parkeerkelder grondwaterneutraal te laten uitvoeren. De noodzakelijke maatregelen om dat te borgen zijn beschreven in hydrologisch onderzoek. In de tender wordt de verplichting om de kelder grondwaterneutraal uit te voeren opgenomen. Voor de halfverdiepte parkeerkelder, die ook mogelijk is op grond van het bestemmingsplan, wordt in de tender een verplichting om hydrologisch onderzoek te doen opgenomen en zo nodig om deze ook grondwaterneutraal uit te voeren.
Riolering
Binnen het plangebied is een gescheiden rioolstelsel aanwezig
Materiaalkeuze
Op basis van de Keur is het niet toegestaan om initiatieven te ontplooien die leiden
tot een verslechtering van de (grond)waterkwaliteit. Het gebruik van uitlogende materialen
zoals lood, zink en koper beïnvloedt de kwaliteit van regen- en oppervlaktewater negatief
en is daarom niet toegestaan.
Hemelwater / Rainproof
Er wordt een nieuw rioolstelsel aangelegd waarbij het hemelwater gescheiden van het
vuilwater wordt afgevoerd. Men spreekt van afkoppelen van hemelwater als de hemelwaterlozingen
die samen met vuilwater op een gemengd rioolstelsel zitten, er afgehaald worden. Schoon
hemelwater afkomstig van schone dakoppervlakken wordt zoveel mogelijk hergebruikt,
geïnfiltreerd in de bodem of vertraagd afgevoerd naar het oppervlaktewater. Het aanleggen
van nieuwe gemengde rioolstelsels is in principe niet toegestaan.
Binnen de gemeente worden alle ontwikkelingen Rainproof ingericht. Dat houdt in dat het hemelwater door het nemen van maatregelen als daktuinen, polderdaken, intern gebruik van hemelwater e.d. vastgehouden moet worden en geborgen.
Binnen het project wordt maatregelen genomen die passen bij de Rainproof gedachte. Onder meer wordt voorgeschreven dat van 50% van de dakoppervlakte moet worden ingericht als groen dak. Die voorwaarde wordt niet in het bestemmingsplan opgenomen, maar zal in de tender worden opgenomen.
4.5.1 Wet natuurbescherming
Inleiding
Per 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) in werking getreden. Deze wet
vervangt de Natuurbeschermingswet 1998 , de Flora- en faunawet en de Boswet. Met de
Wet natuurbescherming wordt gepoogd om een eind te maken aan de discussies over de
implementatie van de Europese richtlijnen. De wet beoogt één integraal en vereenvoudigd
kader voor Natuurbescherming te introduceren. Het nieuwe stelsel neemt de Europese
regelgeving als uitgangspunt en beoogt qua systematiek dicht tegen de formuleringen
uit de richtlijnen aan te kruipen. De wet valt, als het gaat om beschermingsregimes,
uiteen in een regime voor gebiedbescherming en een voor soortenbescherming.
Gebiedsbescherming
De gebiedbescherming binnen de Wnb ziet alleen op de bescherming van de zogenaamde
Natura 2000-gebieden en niet meer voor op de op grond van de oude wet aangewezen beschermde
Natuurmonumenten, voor zover deze niet deels dan wel geheel vallen binnen een Natura
2000-gebied.
Voor ruimtelijke ontwikkelingen binnen de Natura 2000-gebieden en tevens voor ontwikkelingen daarbuiten die van invloed kunnen zijn (door 'externe werking') op die beschermde natuurgebieden, gelden restricties. Voor activiteiten of projecten die schadelijk zijn voor de beschermde natuur geldt op grond van de Wet een vergunningplicht. Middels een 'habitattoets' dient te worden onderzocht of een activiteit significante negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen voor Natura 2000-gebieden veroorzaakt.
Ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan moet al duidelijk zijn of de ontwikkelingsmogelijkheden die in het plan worden opgenomen niet leiden tot een aantasting van de natuurlijke kenmerken van de betrokken Natura 2000-gebieden.
Soortenbescherming
Het in de wet opgenomen beschermingsregime voor soorten valt uiteen in drie afzonderlijke
regimes, die elkaar deels overlappen. Het gaat om de volgende regimes:
Er wordt vanuit gegaan dat jurisprudentie van de afdeling die onder de Flora- en faunawet bestond, ook van toepassing is op het nieuwe wettelijke stelsel. Dit betekent dat een bestemmingsplan alleen kan worden vastgesteld, als is aangetoond dat de verbodsbepalingen uit de Wnb ter bescherming van bepaalde soorten niet aan de weg staat aan de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. Voorgaande kan door middel van ecologisch onderzoek worden aangetoond.
Onderzoek
Er is door het ecologisch bureau Blom Ecologie B.V. onderzoek gedaan naar mogelijke
beschermde flora en fauna binnen het plangebied. Uit het onderzoek blijkt het volgende.
Beschermde natuurgebieden en Natuurnetwerk Nederland
Het plangebied ligt op grote afstand van beschermde natuurgebieden, de zogenaamde
natura 2000 gebieden en op grote afstand van Natuurnetwerk Nederland. Effecten in
de vorm van trillingen, geluid, optische verstoring, etc trede niet op, omdat de afstand
tot omliggende gebieden te groot is. Ten aanzien van het Natuurnetwerk Nederland wordt
nog opgemerkt dat externe werking geen toetsingskader vormt.
In het ecologische onderzoek is mogelijk extra stikstofdepositie op natura-2000 gebieden wel nader beschouwd. Het extra verkeer dat de ontwikkeling genereert kan namelijk extra stikstofdepositie opleveren. Van de Natura2000-gebieden in de omgeving van het plangebied is het gebied de Polder Westzaan(op 8,4km afstand) het dichtstbij gelegen gebied met kwetsbare en gevoelige habitattypen (pas.natura2000.nl).
Uit een door het bureau uitgevoerde berekening met het programma Aerius blijkt dat de verkeersbewegingen niet leiden tot stikstofdepositie een Natura 2000-gebied. De door het bureau uitgevoerde berekening is als bijlage bij dit bestemmingsplan gevoegd (Bijlage 5).
Beschermde Flora- en fauna Binnen het plangebied en/of de directe omgeving daarvan komen beschermde diersoorten van de Wet natuurbescherming voor (Bijlage 6). Het plangebied heeft blijkens het ecologisch onderzoek geen essentiële betekenis voor soorten die behoren tot het beschermingsregime habitatrichtlijnsoorten, vogelrichtlijnsoorten of bijzondere nationaal beschermde soorten. De locatie en omgeving ervan worden incidenteel betreden door algemene amfibieën en zoogdieren. Op de planlocatie zijn geschikte nestlocaties voor algemene broedvogels aanwezig.
Conclusie
Vanwege het ontbreken van strikt beschermde soorten binnen het plangebied is met zekerheid
geen effect op deze soorten te verwachten. Een effect op beschermde natuurgebieden
en Natuurnetwerk Nederland is vanwege de afstand tussen plangebied en deze gebieden,
uitgesloten. De Wet natuurbescherming levert geen belemmeringen op voor de voorgestane
ontwikkeling van het plangebied.
Het archeologisch erfgoed bestaat uit voorwerpen en structuren die in de bodem bewaard zijn. Ook landschappelijke of infrastructurele elementen kunnen een archeologische waarde hebben. Deze materiële overblijfselen vormen een onderdeel van onze leefomgeving waarvan het behoud of de ontsluiting op maat gesneden maatregelen vergt. Het archeologisch bodemarchief levert een bijdrage aan de cultuurhistorie van onze stad en maakt de beleving van het verleden bovendien tastbaar.
Vanwege het ruimtelijke karakter van het bodemarchief vertoont het archeologisch beleid raakvlakken met dat van de ruimtelijke ordening. Door de invoering van de nieuwe Monumentenwet 1988 in september 2007 is archeologische zorg formeel geïntegreerd in de ruimtelijke ordening. Een essentieel uitgangspunt van de nieuwe wet is dat het erfgoed in de bodem beter wordt beschermd. Dit betekent dat bij ruimtelijke planontwikkeling vroegtijdig rekening wordt gehouden met archeologisch erfgoed. Als behoud in de bodem geen optie is, dan is, voorafgaand aan de bodemverstoring, onderzoek nodig om archeologische overblijfselen te documenteren en de informatie en vondsten te behouden. In de dichtbebouwde stedelijke omgeving is in de praktijk doorgaans sprake van deze laatste optie.
Erfgoedwet
De Erfgoedwet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het
cultureel erfgoed in Nederland. In de Erfgoedwet is vastgelegd hoe met ons erfgoed
wordt omgegaan, wie welke verantwoordelijkheden daarbij heeft en hoe het toezicht
daarop wordt uitgeoefend.
Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is. Het betreft:
Archeologiebeleid Amsterdam
In aansluiting op het rijks- en provinciaal beleid besteedt de gemeente specifieke
aandacht aan vroegtijdige inpassing van archeologie in de ruimtelijke ordeningsprocessen.
Uitgangspunt hierbij is een kwalitatief adequaat beheer van het cultureel erfgoed
met aandacht voor een efficiënte voortgang van bouwprocessen en kostenbeheersing.
De nieuwe wetgeving schrijft voor dat bij vaststelling van een nieuw bestemmingsplan altijd een nadere waardestelling nodig is van de aanwezige archeologische verwachting in de vorm van een bureauonderzoek.
Dit bureauonderzoek behelst een specificatie van eventuele archeologische waarden binnen een specifiek plangebied en een advies met betrekking tot het daarbij behorende beleid en/of te nemen maatregelen. Bij de formulering van het beleid staat altijd een realistische balans tussen het archeologische belang ten opzichte van de voortgang van het ruimtelijke ontwikkelingsproces in de stad centraal.
Op basis van het bureauonderzoek wordt beoordeeld of een beschermende regeling in het bestemmingsplan nodig is, en zo ja, op welke wijze dat dient te gebeuren. Indien het bureauonderzoek leidt tot een bepaalde archeologische verwachting, dan kan in het bestemmingsplan een regeling worden getroffen in die zin dat in aangegeven gevallen de aanvrager om een omgevingsvergunning voor het bouwen dan wel een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van bepaalde werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden, een rapport dient te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het college van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld (archeologisch rapport). Op grond van dat archeologisch rapport kunnen eventueel voorschriften aan de betreffende omgevingsvergunning worden gesteld.
Ondanks de getroffen maatregelen om vooraf archeologisch onderzoek in te plannen kunnen toevalsvondsten bij bouwprojecten worden aangetroffen. Hiervoor blijft de meldingsplicht van kracht. Deze houdt in dat, ondanks getroffen maatregelen om vooraf archeologisch onderzoek in te plannen, bij toevalsvondsten Bureau Monumentenzorg en Archeologie per ommegaande dient te worden geïnformeerd door de uitvoerder of opdrachtgever.
Nota cultuurhistorie Nieuw - West
De Nota Cultuurhistorie Nieuw - West is op 26 juni 2013 door de stadsdeelraad vastgesteld.
De doelstelling van de Nota Cultuurhistorie is om de hooggewaardeerde architectonische
objecten en stedenbouwkundige structuren van de Westelijke Tuinsteden te beschermen
zonder daarbij de stedelijke ontwikkeling en de stedelijke vernieuwing in het bijzonder
op slot te zetten. De nota bevat richtlijnen hoe om te gaan met cultuurhistorische
waarden bij ruimtelijke ontwikkelingen.
Archeologie
Door Bureau Monumenten & Archeologie is in oktober 2007 een archeologisch bureauonderzoek
voor het hele Overtoomse Veld uitgevoerd. Dit onderzoek is als bijlage 7 opgenomen bij het bestemmingsplan. Voor het plangebied geldt volgens dit onderzoek
een lage archeologische waarde. Dit komt mede doordat eventuele archeologische waarden
een lage concentratie en een wijde verspreiding hebben. Mogelijke waarden zijn bewoningssporen,
erven, terpen, verkavelingsporen, sloten en kades uit de ontginningsperiode (12de/13de
eeuw) en latere tijd tot de verstedelijking na 1950. Vanwege de lage archeologische
verwachting is nader onderzoek niet noodzakelijk. Mocht tijdens de werkzaamheden archeologische
indicatoren worden aangetroffen, dan geldt hiervoor de vondstmeldplicht op grond van
de Erfgoedwet.
Cultuurhistorie
Bureau Monumenten en Archeologie heeft onderzoek gedaan naar de cultuurhistorische
waarden van het naoorlogs erfgoed binnen het plangebied. In de AUP-gebieden zijn de
architectuur van de bebouwing en de stedenbouwkundige opzet niet los van elkaar te
zien. In de Waarderingskaarten AUP-gebieden wordt de oorspronkelijke planopzet en
uitvoering gewaardeerd. Dat betekent dat bij de beoordeling zoveel mogelijk is uitgegaan
van de huidige situatie in het perspectief van de oorspronkelijke bedoelingen van
het stedenbouwkundig- en architectonische ontwerp. Bij de waardering is zowel naar
de architectonische als stedenbouwkundige kant van de bebouwing gekeken.
De waardering van de bebouwing is gebaseerd op vier aspecten:
Alle objecten en groepen van objecten zijn op deze vier aspecten kort getypeerd en
gewaardeerd met 1-5 punten. Het totaal komt uit op een schaal van 0-20 punten. De
totaalwaardering leidt tot de volgende ordewaarderingen:
Hieronder is een uitsnede van de waarderingskaart ter hoogte van het plangebied opgenomen.
Uitsnede waarderingskaart
Het blijkt dat de Postjeswegflat, de winkels met bovenwoningen langs de Jan Tooropstraat
orde 3 panden betreffen. Binnen het plangebied blijven deze gebouwen staan. Ook het
gebouw waar nu VLLA is gevestigd betreft een orde 3 pand.
De Postjeswegflat en de winkels met bovenwoningen langs de Jan Tooropstraat worden binnen het plan behouden. Alleen het gebouw aar nu VLLA is gevestigd wordt gesloopt. Het beleid, zijnde Nota cultuurhistorie Nieuw - West, verzet zich niet tegen sloop van orde 3 panden.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient bij het opstellen van een bestemmingsplan uit oogpunt van de bescherming van de volksgezondheid rekening te worden gehouden met luchtkwaliteit. Vanuit een oogpunt van goede ruimtelijke ordening kunnen belemmeringen bestaan om een project te realiseren op een locatie waar de luchtkwaliteit slecht is. Ook een verslechtering van de luchtkwaliteit op bestaande locaties kan bezwaarlijk zijn.
Regelgeving
In de Wet milieubeheer (Wm) zijn kwaliteitseisen voor de buitenlucht opgenomen. Titel
5.2 Wm 'Luchtkwaliteitseisen' wordt kortweg aangeduid als de Wet luchtkwaliteit. Het
doel van de wet is mens en milieu bescherming te bieden tegen de negatieve effecten
van luchtverontreiniging. Voor de gezondheid van de mens is een goede luchtkwaliteit
van groot belang. Daarom zijn in de Wet milieubeheer grenswaarden opgenomen voor een
aantal stoffen die als verontreiniging in de lucht voorkomen. In de praktijk richt
de aandacht zich vooral op de stoffen stikstofdioxide (NO2), fijnstof (PM10) en zeer fijnstof (PM2,5).
Van deze stoffen komen in Nederland namelijk concentraties voor die in de buurt van de grenswaarden liggen. Voor de overige stoffen genoemd in de Wet milieubeheer komen de concentraties niet in de buurt van de grenswaarden. Specifieke onderdelen van de wet zijn uitgewerkt in besluiten (algemene maatregelen van bestuur) en ministeriële regelingen.
Besluit en regeling 'niet in betekenende mate'
De Wet luchtkwaliteit maakt onderscheid tussen grote en kleine ruimtelijke projecten.
Een project is klein als het slechts in geringe mate, ofwel niet in betekenende mate
(NIBM), leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. De grens ligt bij een
verslechtering van maximaal 3% van de grenswaarden voor de luchtkwaliteit. Grotere
projecten die in betekenende mate bijdrage kunnen worden opgenomen in het NSL, als
is aangetoond dat de negatieve effecten van dat project worden weggenomen door de
maatregelen ter verbetering van luchtkwaliteit die ook in het NSL zijn opgenomen.
Met projecten die 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de luchtverontreiniging
is rekening gehouden in de autonome ontwikkeling van de luchtkwaliteit. Het Besluit
en de Regeling 'niet in betekenende mate' bevatten criteria waarmee kan worden bepaald
of een project wel of niet als 'in betekenende mate' moet worden beschouwd. NIBM projecten
kunnen - juridisch gezien - zonder toetsing aan de grenswaarden voor wat betreft het
aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden.
Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening moet worden bekeken of het realiseren van het plan met betrekking tot de luchtkwaliteit op die locatie gewenst is. Daarbij speelt de mate van blootstelling aan de luchtverontreiniging een rol. Ook de gevoeligheid van bepaalde groepen mensen voor luchtverontreiniging kan daarbij worden afgewogen. Hierbij gaat het niet alleen om de toekomstige gebruikers van de locatie maar ook om de personen in de omgeving daarvan, bijvoorbeeld om de bewoners en/of kinderen in een school/kinderdagverblijf aan de gebiedsontsluitende wegen
Toetsing ontwikkelingen aan regelgeving
In de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen' is voor een aantal specifieke
projecten een berekening gemaakt bij welk bouwprogramma nog sprake is van 'niet in
betekenende mate'. Dit is als het project betrekking heeft op maximaal 1.500 woningen
of 100.000 m² kantoren (bij één ontsluitingsweg) of een combinatie van beide. Bij
het onderhavige project gaat het om het realiseren van maximaal 300 woningen en maximaal
800 m2 voorzieningen. Het merendeel van deze ontwikkeling is al in het huidige bestemmingsplan
mogelijk gemaakt. Het betreft hier op grond van de Regeling een project dat niet in
betekende mate bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.
Huidige luchtkwaliteit
Naast bovenstaande beoordeling is ook gekeken of in de huidige situatie de luchtkwaliteit
voldoende is. Hiertoe is de NSL-monitoringstool geraadpleegd.
Resultaten NSL-monitoringstool
Uit deze tool blijkt dat de concentraties stikstofdioxide, fijnstof en zeer fijnstof
in 2020 langs de Postjesweg ter hoogte van het plangebied afgerond 21, 21 en 12 microgram
per m3 bedragen. Hiermee bevinden de concentraties stikstofdioxide en fijnstof zich beneden
de wettelijk toegestane jaargemiddelde grenswaarde van 40 microgram per m3. Ook voor zeer fijnstof wordt voldaan aan de jaargemiddelde grenswaarde van 25 microgram
per m3.
De uurgemiddelde grenswaarde voor stikstofdioxide wordt vanaf concentraties boven de 60 microgram per m3 overschreden. De concentratie in het plangebied bedraagt 21 microgram per m3, wat betekent dat ook aan de uurgemiddelde grenswaarde wordt voldaan.
Naast een jaargemiddelde grenswaarde voor fijnstof is er ook een daggemiddelde grenswaarde van 50 microgram per m3 van kracht, die per jaar 35 keer mag worden overschreden. Uit de monitoringstool blijkt dat de daggemiddelde grenswaarde circa 8 keer paar jaar wordt overschreden. Er wordt dus ook voldaan aan de daggemiddelde grenswaarde.
Conclusie
Het project draagt niet in betekende mate bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit
en daarmee wordt voldaan aan de van toepassing zijnde regelgeving. Ook is in het plangebied
de luchtkwaliteit in orde en levert dat ook geen belemmering op voor de voorgestane
ontwikkeling.
Het Luchthavenindelingbesluit Schiphol (LIB) is een Algemene Maatregel van Bestuur, die gebaseerd is op de Wet luchtvaart. In de Wet luchtvaart is bepaald dat onder andere bij de vaststelling van een bestemmingsplan het LIB in acht moet worden genomen.
In het LIB is o.a. een beperkingengebied vastgesteld waar in verband met de nabijheid van de luchthaven Schiphol met het oog op de veiligheid en de geluidbelasting beperkingen noodzakelijk zijn ten aanzien van de bestemming of het gebruik van de grond. Het beperkingengebied is aangegeven op kaartmateriaal dat onderdeel uitmaakt van het LIB. Het LIB bevat regels over:
Toetsing plan
Het voorliggende plan valt binnen dit beperkingengebied. Voor het plangebied geldt
op grond van het LIB een hoogtebeperking. De maatgevende toetshoogte in het plangebied
voor radar bedraagt 48 meter. Omdat de woontoren, die binnen het plangebied mogelijk
wordt gemaakt, hoger is dan 48 meter, namelijk 65 meter, is een verklaring van geen
bezwaar bij het Ministerie van Infrastructuur en Milieu aangevraagd. Het Ministerie
heeft op 9 maart 2018 een verklaring van geen bedenkingen afgegeven. Die verklaring
is bijgevoegd (bijlage 8).
Het plangebied valt hiernaast binnen het vogelbeperkingengebied. Omdat in het plangebied geen vogelaantrekkende functies, zoals grote waterpartijen, zijn voorzien voldoet dit bestemmingsplan op dit punt aan het LIB.
De Structuurvisie Amsterdam 2040, die in februari 2011 door de gemeenteraad is vastgesteld, staat de visie van de gemeente Amsterdam ten aanzien van hoogbouw. De visie is nader uitgewerkt in het door B&W in mei 2011 vastgestelde beleidstuk: Hoogbouw in Amsterdam. Amsterdam streeft naar een economisch sterke en duurzaam ingerichte stad. Daarbij vormt het intensiever gebruik van de stad en tegelijk het openhouden van het landschap één van de doelen. Hoogbouw kan een belangrijk middel zijn bij de verdichting van de stad, maar is niet in alle gevallen even wenselijk. De structuurvisie geeft aan in welke gebieden hoogbouw wordt gestimuleerd en in welke gebieden hoogbouw zeer terughoudend wordt toegepast wanneer de impact van een hoogbouwplan op het stedelijk landschap onderzocht moet worden.
Door DPA Caubergen Huygens is in 2016 een oriënterende theoretisch beoordeling van het windklimaat in het plangebied na realisatie van de verschillende gebouwen gedaan (bijlage 9).
Uit de notitie blijkt dat naar verwachting het windklimaat rondom het bouwblok voor het overgrote deel goed zijn voor doorlopen (klasse C of beter). Langs de oostgevel van het blok zal het windklimaat luw zijn, met klasse B geschikt voor slenteren of als entreegebied voor winkels. Het binnenhof ligt beschut achter hoge volumes, het windklimaat zal hier luw zijn (klasse A tot B: goed voor slenteren, matig tot goed voor langdurig zitten).
In de onderdoorgang aan de noordzijde van het blok, waar het 25 meter hoge volume over de Jan Tooropstraat heen loopt, is de kans op een minder gunstig windklimaat aanwezig. Deze doorgang is in de huidige situatie echter ook aanwezig. Er worden hier geen ingrijpende wijzigingen (verslechteringen) verwacht door het toevoegen van de nieuwe volumes.
Rondom de woontoren aan de Postjesweg wordt een minder gunstig windklimaat verwacht. Nabij de gebouwhoek mogelijk klasse D: matig voor doorlopen, slecht voor slenteren. Bij een meer westelijke wind bestaat daarnaast de kans dat langs een deel van de westgevel ook een ongunstig windklimaat aanwezig zal zijn, doordat langs het hoge gebouw wind met hogere snelheden naar maaiveld zal verplaatsen en langs de westgevel zal afstromen. De resultaten van dit onderzoek zijn hieronder op een situatieschets weergegeven.
Inmiddels zijn de uitgangspunten van de plannen iets gewijzigd ten opzichte van de in de notitie beschouwde situatie. De wijziging zijn echter niet van dien aard dat de resultaten niet gebruikt kunnen worden voor de beoordeling of nader onderzoek noodzakelijk is.
Langs de woontoren komt een wandelroute naar de binnentuin en aangrenzend aan het plangebied komt een park met speelgelegenheden voor kinderen. Dit noopt tot nader windonderzoek, omdat het windklimaat in de directe omgeving zich niet leent voor slenteren en langdurige zitten, terwijl dit wel de bedoeling is.
Er is dan ook nader onderzoek gedaan naar mogelijke windhinder. Uit dit onderzoek gedaan door Actiflow (bijlage 10) blijkt het volgende.
Geconcludeerd kan worden dat het windklimaat in beide situaties als goed tot matig kan worden omschreven. In de nieuwe situatie wordt de zone met windhinderklasse C en D groter nabij de nieuwbouw. Dergelijke zones op de Postjesweg worden echter kleiner.
Hierdoor kan dan ook gesteld worden dat door toevoeging van de nieuwbouw het windklimaat nabij bestaande bebouwing beter wordt. Nabij de nieuwbouw dient echter rekening gehouden te worden met de aanwezigheid van hogere windhinderklassen.
Die hoger windhinderklassen zijn aanwezig bij de onderdoorgang en de noordwestelijke hoek van de toren. Die leveren verder geen probleem op, omdat deze gebied alleen gebruikt wordt voor het passeren van personen. Comfortabel verblijf is op deze plekken niet noodzakelijk. Ook wordt in het ontwerp van het gebouw rekening gehouden met de positie van de entree tot het gebouw. Die kan niet in het gebied met de hoger windhinderklassen komen. Er is echter voldoende ruimte om die entree te situeren in een gebied met een beter windklimaat. In grote delen van het park dat aangrenzend aan het plangebied wordt gerealiseerd, gelden windklasse A en B. Die windklassen zijn geschikt voor verblijfsgebieden.
In verband met de hoogbouw van 65 meter binnen het plangebied is een bezonningstudie gedaan (bijlage 13). Bij die studie is gekeken naar de schaduw van de verschillende gebouwen op 21 maart, 21 juni, 23 september, 21 december. Dit betreft de maatgevende dagen. Uit de bezonningstudie blijkt dat de hoogbouw langs de Postjesweg veel schaduw oplevert. Die schaduw valt echter, in de ochtenduren, niet op gebouwen of tuinen, maar over het spoortracé en daar aangrenzende groenstroken ten westen van de hoogbouw.
In de middaguren valt in maart de schaduw over de gebouwen aan de overzijde van de Postjesweg. Voor deze gebouwen levert dit een beperkte verslechtering van de bezonning op. In de maand juni komt de schaduw in de ochtend te liggen over het aan te leggen park ten westen van het plangebied en in de middag over de Postjesweg en de bestaande flat binnen plangebied. In het najaar en de winter is de situatie grotendeels gelijk aan als in maart, waarbij de schaduw van de hoogbouw in de middaguren over de gebouwen aan de overkant van de Postjesweg komt te liggen. Ook hiervoor geldt dat geen sprake is van een ernstig beperking van dag- en/of zonlicht.
Voor het overige blijkt uit de bezonningstudie dat een groene invulling van de binnentuin goed mogelijk is. Het binnenterrein ontvangt voldoende zon en komt vanwege de bebouwing niet volledig in de schaduw te liggen.
Bij externe veiligheid gaat het om het binnen aanvaardbare grenzen houden van risico's voor de omgeving voor het gebruik, de opslag en de productie van gevaarlijke stoffen (inrichtingen); het transport van gevaarlijke stoffen (openbare wegen, water- en spoorwegen, buisleidingen), het gebruik van luchthavens en het gebruik van windmolens.
Bij externe veiligheid risico's wordt onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR).
Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Deze begrippen vullen elkaar aan; met het PR wordt de aan te houden afstand geëvalueerd tussen de risicovolle activiteit en kwetsbare functies, terwijl met het GR wordt beoordeeld of er een groot aantal slachtoffers kan vallen als gevolg van een ongeval. Voor het PR worden risiconormen gesteld in de vorm van grens- en richtwaarden waaraan getoetst moet worden bij vaststelling van bestemmingsplannen.
Voor het GR geldt geen norm; het bevoegd gezag moet afwegen of de gevolgen van een ongeval al dan niet aanvaardbaar zijn. Er is wel een oriëntatiewaarde vastgesteld die in het algemeen als acceptabel niveau geldt. Het bevoegd gezag dient het groepsrisico te verantwoorden, waarbij in ieder geval de mogelijkheden voor hulpverlening en rampbestrijding betrokken worden. De regionale brandweer dient in gelegenheid te worden gesteld om over deze aspecten advies uit te brengen.
Mogelijke risicobronnen zijn inrichtingen gericht op gebruik, opslag en productie van gevaarlijke stoffen, vervoer van gevaarlijke stoffen (openbare wegen, water- en spoorwegen, buisleidingen), luchthavens en windmolens.
In en rondom het plangebied bevinden zich twee transportroutes, namelijk de A10 en de Spoorlijn Amsterdam – Schiphol. Hieronder worden de risico's van deze activiteiten voor de omgeving omschreven.
Over de spoorlijn Amsterdam - Schiphol die in de nabijheid van het plangebied is gelegen, gaan geen transporten met gevaarlijke stoffen. Over de A10 gaan wel gevaarlijke stoffen, de afstand tot de A10 ten opzichte van het plangebied is zodanig groot dat een eventueel ongewoon voorval met een gevaarlijke stof op de A10 geen gevolgen heeft binnen het plangebied.
Conclusie
Gezien bovenstaande is een verdere beschouwing van de extern veiligheidssituatie binnen
het plangebied niet noodzakelijk.
Autoparkeren
Er wordt bij wordt er vanuit gegaan dat alle parkeerplaatsen voor de nieuwe woningen
en voor de nieuwe voorzieningen worden ondergebracht in de binnen het plangebied nieuwe
parkeergarage. De noodzakelijke aantallen parkeerplaatsen worden bepaald aan de hand
van de parkeernormen zoals opgenomen in de in 2017 vastgesteld Nota Parkeernormen
Auto. De op grond van deze Nota geldende parkeernormen zijn:
Om te borgen dat voor de nieuwe functies in het plangebied in voldoende mate in parkeerplaatsen wordt voorzien is in de regels van dit bestemmingsplan een verplichting opgenomen om in voldoende parkeerplaatsen te voorzien. Het gaat daarbij alleen om parkeren ten behoeve van de bewoners en gebruikers van de nieuwe voorzieningen.
Parkeren voor bezoekers wordt op straat opgelost, met een norm van 0,1 autoparkeerplaats per woning. Met het huidige programma zijn er naar schatting 30 autoparkeerplekken noodzakelijk. Die parkeerplekken passen in de parkeergarage die onder het gebouw aan de Marius Bauerstraat gerealiseerd kan worden.
Opheffen parkeerplaatsen
De plannen betekenen dat de 110 parkeerplaatsen, die nu langs de Willem Roelofstraat
zijn gelegen, verdwijnen. Er is nader onderzoek gedaan naar de effect van dit verlies
aan parkeerplaatsen op de parkeerdruk in de Wijk Overtoomse Veld Zuid. Uit het verkregen
parkeeradvies (zie bijlage 12) blijkt dat de parkeerdruk ten gevolge van dit verlies aan parkeerplaatsen stijgt
naar 85 procent. Hierbij is zowel rekening gehouden met de ontwikkelingen die binnen
plangebied plaatsvinden als de ontwikkeling die in de buurt plaatsvinden of gaan plaatsvinden.
Een parkeerdruk van 85% is weliswaar een stevige parkeerdruk, maar nog wel acceptabel
blijkens het advies. Daarbij wordt nog gewezen op het feit dat in de aangrenzende
buurt, de Jacob Geelbuurt, de parkeerdruk laag is. In bijvoorbeeld de nabij gelegen
Hemsterhuistraat zijn nog voldoende vrije parkeerplekken. Van de 300 plekken langs
deze straat zijn er op het maatgevende moment maar 36% bezet. Ook wordt nog gewezen
op de goede bereikbaarheid van het plangebied via het openbare vervoer. Tot slot wordt
erop gewezen dat door herinrichting van de openbare ruimte aangrezend aan het plangebied
naar verwachting 28 parkeerplaatsen bijkomen ten opzichte van de nu bestaande situatie.
De nieuwe inrichting voor de Marius Bauerstraat (tussen Tooropstraat en watergang
langs het spoor) levert 15 nieuwe parkeerplaatsen op. Doo herinrichting van de parallelweg
aan de zuidzijde van de Postjesweg (tussen Tooropstraat en spoor) komen 13 parkeerplaatsen
bij.
Fietsparkeren
In de onlangs vastgestelde 'Nota parkeernormen-Fiets en Scooters' is het beleidskader
opgenomen op basis waarvan de gemeente bij ruimtelijke (her-)ontwikkelingen eisen
stelt aan de parkeervoorzieningen bij niet-woonfuncties. Deze eisen zijn vertaald in bindende beleidsregels voor fietsen. Voor scooters zijn
de normen voor parkeervoorzieningen niet-bindende richtlijnen. Uitgangspunt voor zowel
fiets- als scooterparkeren is dat dit op eigen terrein wordt geregeld, al dan niet
inpandig. De beleidsregels gelden alleen voor fietsparkeren bij niet-woonfuncties,
zoals kantoren, horeca en bedrijven.
In de regels van dit bestemmingsplan is verplichting opgenomen om bij vestiging van nieuwe niet-woonfuncties in het plangebied op eigen terrein in voldoende mate ruimte te realiseren voor het stallen van fietsen. Daarmee wordt voldaan aan het beleid uit de nota.
Ontsluiting
Het nieuwe plan betekent een andere wijze van ontsluiten. De doorgaande route die
De Willem Roeloefstraat vormt verdwijnt. Verkeer van en naar de bestaande functies
binnen plangebied en de nieuwe functies zal nu plaatsvinden via de ontsluiting op
de Marius Bauerstraat. Gezien deze verkeerskundige wijzigingen in het plangebied is
beoordeeld welke gevolgen dit heeft voor het kruispunt van de Marius Bauerstraat met
de Jan Tooropstraat. Dit kruispunt krijgt het meeste verkeer te verwerken en is direct
naast de nieuwe ontsluiting gelegen.
In het onderzoek (bijlage 13) is gekeken naar het verkeer in 2020 en in 2030. Vervolgens is beoordeeld hoe de huidige kruising (gelijkwaardig) scoort op doorstroming, verkeersveiligheid en oversteekbaarheid. Daarnaast is ook gekeken naar andere kruispuntvormen (rotonde en voorrangskruising) en hoe deze scoren op eerdergenoemde punten.
Uit het onderzoek blijkt dat bij dit type weg, erftoegangsweg, alleen een gelijkwaardig kruispunt of voorrangskruispunt of een enkelstrooksrotonde passen. De capaciteit van deze drie kruispuntvormen is ruim voldoende voor de berekende kruispuntstromen. Daarbij scoort de enkelstrooksrotonde het beste op de punten van verkeersveiligheid en oversteekbaarheid voor fietsers. Aangezien fietsers voorrang krijgen bij de rotonde scoort de oversteekbaarheid en veiligheid voor fietsers hoog.
Bij een voorrangskruispunt is het voor de fietsers vanaf de zijweg moeilijk om over te steken, door de hogere intensiteiten op de hoofdweg (Jan Tooropstraat). De verkeersveiligheid voor gemotoriseerd verkeer en fietsers scoort voldoende.
De huidige kruispuntvorm, een gelijkwaardig kruispunt, scoort voldoende op verkeersveiligheid en oversteekbaarheid. De verkeersveiligheid voor fietsers scoort echter wel matig. Er is echter geen sprake van een situatie die geen goede ruimtelijke ordening oplevert.
Het instrument milieueffectrapportage (m.e.r.) is ontwikkeld om het milieubelang een volwaardige plaats in bepaalde plan- en besluitvormingsprocessen te geven. Enerzijds maakt het opstellen van een milieueffectrapport (MER) de initiatiefnemer bewust van de milieugevolgen en anderzijds kan de overheid diverse milieugevolgen in samenhang met elkaar en op een voor de burger transparante wijze bij de besluitvorming betrekken. De regelgeving met betrekking tot de milieueffectrapportage is verankerd in de Wet milieubeheer. Voor sommige plannen of activiteiten geldt direct de verplichting om een MER op te stellen, maar er zijn ook plannen waarvoor het bevoegd gezag moet beoordelen of zij het nodig vindt om ter voorbereiding van een besluit een MER te laten maken (m.e.r.-beoordeling).
In het Besluit m.e.r. is opgenomen voor welke activiteiten de m.e.r.-(beoordelings)plicht bestaat. Het gaat dan met name om activiteiten die aanzienlijke nadelige effecten op het milieu kunnen hebben. Ook kan er sprake zijn van een zogenoemde vormvrije m.e.r.-beoordeling. Dit geldt voor activiteiten die wel worden genoemd in het Besluit m.e.r., maar vanwege de omvang van de activiteit(onder de drempelwaarde) geen m.e.r.(beoordelings)plicht kent.
Voorliggend bestemmingsplan project voorziet in nieuwe woningbouw met enkele voorzieningen. Deze (her)ontwikkeling is geen aangewezen geen project waarvoor vanwege de activiteit en/of omvang daarvan op grond van de C-lijst een m.e.r.-plicht geldt.
Uit een recente uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ECLI:NL:RVS:2018:348, 31 januari 2018) blijkt dat het antwoord op de vraag of er sprake is van een (wijziging van een) stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van het Besluit milieueffectrapportage afhangt van de concrete omstandigheden, waarbij onder meer aspecten als aard en omvang van de voorziene wijzigingen van de stedelijke ontwikkeling een rol spelen.
Uit de Nota van Toelichting (Stb. 2011, 102) bij het besluit m.e.r. blijkt dat bij een stedelijke ontwikkelingsproject het gaat om bouwprojecten als woningen, parkeerterreinen, bioscopen, theaters, sportcentra, kantoorgebouwen en dergelijke of een combinatie daarvan. (..) Wat 'stedelijke ontwikkeling' inhoudt kan van regio tot regio verschillen. Wat van belang hierbij is of er per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen zijn. Uit de nota van toelichting blijkt dat ook de locatie van het plan een rol speelt bij het bepalen of sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject. Een groot appartementencomplex in een landelijk gebied of een dorp heeft heel andere gevolgen dan hetzelfde appartementencomplex in sterk verstedelijkt gebied.
De bebouwingsmogelijkheden nemen bij het voorgenomen plan in vergelijking tot de bestaande (planologische) situatie beperkt toe. De realisatie van maximaal 310 woningen en 800 m2 aan voorzieningen betreft een wijziging die, gezien het planologisch toegestane gebruik, naar aard en omvang zeer beperkt is. Op de locatie is bovendien sprake van een sterk verstedelijkt gebied. In de directe omgeving zijn gelijke gebouwen met eenzelfde gebruik als binnen het plangebied aanwezig.
Er is daarmee geen sprake van een stedelijke ontwikkelingsproject als bedoeld in categorie 11.2 van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Een (vormvrije) m.e.r. beoordeling is voor onderhavig plan dus niet noodzakelijk.
Waar de overige paragrafen van deze bestemmingsplantoelichting de achtergronden van het bestemmingsplan belichten, geeft deze paragraaf een toelichting op de bestemmingsplanregels. Uitgelegd wordt wat de bedoeling en strekking is van de verschillende onderdelen van de regels. Daartoe worden in deze paragraaf de regels per artikel toegelicht.
Het (juridisch deel van het) bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en regels, vergezeld van een toelichting. De verbeelding heeft een functie van visualisering van de bestemmingen. De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers bindende deel van het bestemmingsplan. De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Per hoofdstuk zullen de diverse regels artikelsgewijs worden besproken.
De toelichting heeft geen bindende werking; de toelichting maakt juridisch ook geen onderdeel uit van het bestemmingsplan, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het plan en ook bij de uitleg van de bestemming en overige regels. In de toelichting wordt ook een relatie met het relevante beleid gelegd en een gebiedsbeschrijving gegeven. Op basis van het beleid en de gebiedsbeschrijving zijn vervolgens de uitgangspunten voor het bestemmingsplan geformuleerd.
Dit bestemmingsplan heeft deels een ontwikkelingsgerichte karakter en deels een conserverend karakter. De gebouwen langs de Postjesweg en de Jan Toroopstraat blijven staan. Binnen dit bestemmingsplan is het bestaande gebruik van deze gebouwen bestemd en het plan kent in zoverre dus een conserverend karakter. Voor de overige delen van het plangebied wordt voorzien in ontwikkelingen. Er is gekozen voor een gedetailleerd bestemmingsplan.
In de standaarden voor vergelijkbaarheid, de SVBP 2012, is voorgeschreven hoe de regels van het bestemmingsplan dienen te worden opgebouwd. Voor de leesbaarheid en raadpleegbaarheid dienen de regels in hoofdstukken te worden geplaatst. Daarbij dient een vaste volgorde te worden aangehouden. De regels van het bestemmingsplan zijn opgebouwd uit vier hoofdstukken.
In het eerste hoofdstuk worden de begrippen en wijze van meten behandeld. Deze hebben als doel begrippen in de regels te verklaren en eenduidige richtlijnen te geven op basis waarvan de bouwmaten die zijn opgenomen in de regels dienen te worden gemeten.
In het tweede hoofdstuk zijn de regels opgenomen, die betrekking hebben op alle bestemmingen die in het bestemmingsplan zijn opgenomen.
Het derde en vierde hoofdstuk omvat een aantal regels, die niet op een bepaalde bestemming betrekking hebben, maar voor het gehele bestemmingsplan gelden.
Het overgangsrecht en de anti-dubbeltelregel zijn opgenomen in het Bro met de verplichting deze over te nemen in het bestemmingsplan. In een bestemmingsregel wordt aangegeven waarvoor en – zo nodig – hoe de betreffende gronden mogen worden gebruikt en bebouwd. Ter bevordering van de leesbaarheid en de raadpleegbaarheid is hierbij een vaste volgorde aangehouden.
In de bestemmingsomschrijving is beschreven welke functies binnen de betreffende bestemming zijn toegestaan. In de bouwregels is weergegeven of en hoe gebouwd mag worden. Daarin wordt in algemene zin geregeld in alle bestemmingen dat er slechts gebouwd mag worden ten behoeve van de bestemming. In de navolgende (sub)leden zijn maten zoals oppervlakten en bouwhoogten opgenomen, die betrekking hebben op de toegestane gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde. In een aantal gevallen is een afwijking van bepalingen in de eerder genoemde leden als direct recht mogelijk, in andere gevallen moet het dagelijks bestuur een besluit nemen om af te wijken van de regels uit het bestemmingsplan.
In de specifieke gebruiksregels zijn nadere bepalingen gegeven over de functies die zijn vermeld in de doeleindenomschrijving. Zo kan bijvoorbeeld de omvang van bepaalde functies beperkt worden, of de situering van functies worden aangewezen.
Artikel 1 geeft, in alfabetische volgorde, een omschrijving van een aantal begrippen die in de regels worden gebruikt. Hiermee wordt formeel vastgelegd wat wel en wat niet onder het betreffende begrip moet worden verstaan. Dit artikel is dus primair bedoeld om begrippen duidelijk te begrenzen en niet om de gedachten achter de gebruikte termen uit te leggen. Daarvoor is juist deze toelichting bedoeld. In deze toelichting worden gehanteerde begrippen waar nodig uitgelegd.
Met dit artikel wordt aangegeven op welke wijze moet worden beoordeeld in hoeverre een initiatief past binnen de minima en maxima die door de overige regels worden aangegeven.
In deze paragraaf worden de niet voor zichzelf sprekende en bijzondere juridische aspecten van de bestemmingsbepalingen toegelicht. Het beleid wordt niet toegelicht, maar de wijze van regelen.
Artikel 3 - Gemengd
De bestemming 'Gemengd' is gegeven aan de bebouwing die binnen plangebied blijft staan.
Het betreft de Postjeswegflat en de winkels met bovenwoningen langs de Jan Tooropstraat.
Binnen de bestemming zijn nog de aanduidingen 'supermarkt' en 'parkeergarage' opgenomen.
Deze aanduidingen zijn overgenomen uit het voorgaande bestemmingsplan.
Ook de binnenstraat aan de achterzijde van de bestaande bebouwing heeft de bestemming 'Gemengd' gekregen, omdat deze binnenstraat niet alleen bedoeld is voor ontsluiting van de woningen, maar ook als laad- en loszone voor aangrenzende winkels en andere niet - woonfuncties.
Artikel 4 - Verkeer - 1
De gronden die hoofdzakelijk een verkeersfunctie hebben de bestemming 'Verkeer - 1'
gekregen.
Artikel 5 - Verkeer - 2
De gronden die straks in gebruik zijn als voetgangers- en/of verblijfsgebied hebben
de bestemming 'Verkeer - 2' gekregen. Hier is gebruik ten behoeve van het parkeren
van auto's en ten behoeve van gemotoriseerd verkeer niet mogelijk gemaakt.
Artikel 6 - Wonen
De woongebouwen binnen het plangebied hebben de bestemming 'Wonen' gekregen. Op de
verbeelding zijn de bouwhoogtes aangebracht. In de regels is geregeld dat de op de
verbeelding aangebrachte bouwhoogtes de maximale hoogtes zijn. De woontoren van 60
meter die binnen het plangebied mogelijk wordt gemaakt, mag nog worden opgetopt met
een dakopbouw van 5 meter hoog. Die dakopbouw dient ondergeschikt te zijn aan het
hoofdvolume, zijnde de woontoren. Om dat te bewerkstellingen is in de regels opgenomen
dat de dakopbouw zodanig gesitueerd moet worden dat een inspring van 3 meter bestaat
ten opzichte van alle zijdes van de woontoren.
Ter plaatse van de op de verbeelding aangebrachte aanduiding "onderdoorgang" dient op grond van de regels een onderdoorgang gemaakt te worden.
In delen van het plangebied wordt een beperkte mate van functiemenging voorgestaan. In de regels worden dan ook binnen de aanduiding 'specifieke vorm van wonen -1 ' verschillende functies, onder meer bedrijven, detailhandel en dienstverlening, mogelijk gemaakt.
Hiernaast is op de verbeelding aangeduid waar een parkeergarage gerealiseerd mag worden. Deze parkeergarage moet half verdiept of volledig ondergronds uitgevoerd worden.
Dit artikel bevat een algemene regeling waarmee kan worden voorkomen dat er in feite meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogd.
In deze regel wordt geregeld dat bepaalde overschrijdingen van de bouwregels zijn toegestaan.
In deze regel worden de algemene regels omtrent gebruik vastgelegd. Naast het algemene gebruiksverbod om de gronden en opstallen in strijd met de bestemming te gebruiken, is een aantal activiteiten uitgezonderd.
In dit artikel worden algemene afwijkingsregels opgesomd. Er kan voor gebouwen van nutsvoorzieningen en elektriciteitsvoorzieningen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals gedenktekens, plastieken en dergelijke worden afgeweken van de regels. Ook kan van de regels worden afgeweken voor geringe afwijkingen en tevens mag de in de regels toegestane maximale bouwhoogte worden overschreden in bepaalde gevallen. Hetzelfde geldt voor de op de verbeelding aangegeven bestemmings- of bouwgrenzen.
De overgangsregel is evenals de anti-dubbeltelregel overgenomen uit de standaardregels uit het Bro.
De slotregel ten slotte geeft de officiële benaming van dit bestemmingsplan weer alsmede de datum van vaststelling door de gemeenteraad.
Ingevolge artikel 6.12 Wro, besluit de gemeenteraad of wordt afgezien van het opstellen van een exploitatieplan. In dit geval wordt afgezien van het opstellen van een exploitatieplan omdat de gemeente Amsterdam volledig eigenaar is van de grond waarop het bestemmingsplan van toepassing is op het moment dat het bestemmingsplan wordt vastgesteld. Het verhaal van de kosten van de grondexploitatie, zoals bedoeld in de Wro, is daarom anderszins verzekerd via het erfpachtstelsel.
Het toepassen van het erfpachtstelsel ten behoeve van kostenverhaal past goed binnen het uitgangspunt van de Wro dat het privaatrechtelijke spoor voorop staat. Erfpacht is immers een privaatrechtelijk instrument waarbij de gemeente als eigenaar bepaalt tegen welke vergoeding haar gronden in gebruik mogen worden genomen door derden. Naar zijn aard biedt dit systeem de gemeente de mogelijkheid om kosten die de gemeente maakt ten behoeve van de grondexploitatie van gronden te verhalen op derden die gebruik maken van die gronden. Opgemerkt zij nog dat de gemeente telkens eigenaar is en blijft van de gronden
Planschade
Het planschaderisico is geanalyseerd. Planschaderisico's worden niet standaard gedekt
in de begroting. Het is een risico waarvan onvoldoende zeker is of het zich manifesteert
of materialiseert. Als het planschaderisico zich in de praktijk voordoet, heeft het
in het betreffende jaar een nadelig effect op de hoogte van het rekeningresultaat.
De gemeente kan het eventuele risico dragen.
In het kader van het overleg als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het voorontwerppbestemmingsplan verzonden aan:
Momumenten & Archeologie (M&A), Waternet en Prorail hebben gereageerd op het bestemmingsplan. De provincie heeft niet gereageerd.
M&A verzoekt om tekstuele aanpassingen en om het opnemen van het beleidsstuk Erfgoed voor de stad uit 2016. Deze tekstuele aanpassingen zijn doorgevoerd in de toelichting.
Omdat er minder dat 1000 m2 verhard wordt, bevestigt Waternet dat er geen watercompensatie noodzakelijk. Als het gaat om hemelwaterproof adviseert Waternet goed in de tender op te nemen aan welke voorwaarden de ontwikkelaar moet voldoen. In de tender wordt voldoende aandacht besteed aan de hemelwaterproof gedachte.
ProRail geeft aan dat de beoogde nieuwe woningen dichtbij het spoor zijn gepland en het treinverkeer op het spoor trillinghinder voor de toekomstige bewoners kan veroorzaken. Om aan te tonen dat sprake is van goede ruimtelijke ordening dient volgens ProRail indicatief trillingsonderzoek gedaan te worden op grond van de SBR-richtlijn. Naar aanleiding van reactie van Prorail is trillingsonderzoek uitgevoerd. De resultaten van dit onderzoek zijn verwerkt in paragraaf 4.3 van dit bestemmingsplan.
Het bestemmingsplan August Allebéplein blok 6'' met identificatienummer NL.IMRO.0363.F1704BPSTD-VG01 van de gemeente Amsterdam.
De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
Een op de verbeelding aangegeven vlak met eenzelfde aanduiding.
het bedrijfsmatig, gehele of overwegend door middel van handwerk vervaardigen, bewerken of herstellen en installeren van goederen.
Installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de wel of niet in de techniekkast opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie.
Een voor het publiek toegankelijke ruimte waar meer dan twee spelautomaten of andere mechanische toestellen in de zin van artikel 30 van de Wet op de Kansspelen, zoals die geldt op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het bestemmingsplan, zijn opgesteld.
Een in de regels of verbeelding aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van het bestemmingsvlak of bouwvlak aangeeft dat maximaal mag worden.
het gedeeltelijk gebruik van een zelfstandige woonruimte voor kort verblijf bij de hoofdbewoner van die woonruimte, al dan niet met ontbijt.
Inrichting voor de bedrijfsmatige uitoefening van industrie, ambacht, groothandel, internetverkoop, opslag en/of transport.
de totale oppervlakte van de voor bedrjifsuitoefening benodigde bedrijfsruimten, inclusief de verkoopvloeroppervlakte, opslag- en administratieve ruimten en dergelijke.
Bebouwing of gebruik zoals aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan.
Uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak.
Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.
Een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd.
Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
Een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
De totale oppervlakte van de bouwlagen met inbegrip van de bouwconstructies, magazijnen, dienstruimten, bergingen etc.
Persoonlijke verzorging van consumenten, waaronder kapperszaken, schoonheidsinstituten en naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijven.
Musea, (muziek)theaters, expositieruimten en naar de aard daarmee gelijk te stellen voorzieningen.
Het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen, het verhuren of het leveren van zaken aan in hoofdzaak personen die deze zaken kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
Het verrichten van activiteiten welke bestaan uit het verlenen van diensten aan derden met of zonder rechtstreeks contact met het publiek. Onder te verdelen in:
een bouwkundige constructie waarin,
Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
De zijde van een gebouw waar de geluidsbelasting de voorkeursgrenswaarde zoals bedoeld in de Wet geluidhinder niet mag overschrijden, dan wel waar een serre of loggia wordt gebouwd waardoor deze voorkeurswaarde op de scheidingsconstructie van de achtergelegen verblijfsruimte wordt bereikt.
Een bouwkundige constructie aangebracht aan de buitenzijde van een gevel met het doel een geluidsreductie op deze gevel te bewerkstelligen, als gevolg waarvan voldaan wordt aan het gestelde in de Wet geluidhinder, waarbij de afstand tussen geluidwerende vlies en gevel tenminste 0,5 meter is en waarbij er tussen geluidwerende vlies en gevel sprake is van buitenlucht, met openingen ten behoeve van de luchtverversing met een capaciteit van tenminste 6 dm³ per seconde per m² vloeroppervlak van de achterliggende woning(en).
Ruimten in de open lucht, zoals (bos)parken, plantsoenen, groenvoorzieningen en open speelplekken, met de daarbij behorende sloten, vijvers en daarmee gelijk te stellen wateren.
Het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling voor verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan wederverkopers, dan wel aan instellinen of personen voor de aanwending in een andere bedrijfsactiviteit.
Een maximale waarde voor de geluidbelasting, die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder.
Eén of meerdere panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.
Een inrichting die kleine etenswaren, ijs en/of alcoholvrije dranken verstrekt, al dan niet voor consumptie ter plekke.
Een inrichting die gericht is op het verstrekken van maaltijden die ter plaatse aan tafel genuttigd kunnen worden en verkoop van (alcoholhoudende) drank, eventueel aangevuld met een afhaalfunctie.
Een inrichting die geheel of in overwegende mate gericht is op het verstrekken van alcoholhoudende dranken, of anderzijds de uitstraling heeft van een café, waaronder een shisha lounge.
Een inrichting die fastfood en alcoholvrije drank verstrekt, al dan niet voor consumptie ter plekke.
Een inrichting met nachtelijke openingstijden die bedrijfsmatig muziek ten gehore brengt en gelegenheid geeft tot dansen, al dan niet met live muziek, al dan niet met het schenken van (alcoholhoudende) drank en/of etenswaren voor consumptie ter plekke.
Verhuur van zalen ten behoeve van besloten feesten, muziek- en dansevenementen, al dan niet met levende muziek en al dan niet in combinatie met verkoop van (alcoholhoudende) dranken en etenwaren.
Verhuur van zalen ten behoeve van congressen en seminars, al dan niet als nevenactiviteit van een hotel.
Een inrichting met een logiescapaciteit en ondersteunende diensten zoals restaurant en/of verhuur vergader-/congresruimtes.
een alleenstaande dan wel twee personen met of zonder kinderen, die een gemeenschappelijke huishouding voeren of wensen te voeren;
Handel via internet waarbij geen sprake is van het ter plekke bezichtigen, ophalen en/of betalen van de gekochte waar door de kopende partij.
Een tent, tentwagen, kampeerauto of een caravan, danwel enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of een gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde, een en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen of gewezen voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.
Het bedrijfsmatig verlenen va ndiensten waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen, daaronder tevens begrepen congres- en vergaderaccommodatie.
Een bijzondere bouwlaag , waarbij de vloer van de bovengelegen bouwlaag ten hoogste 0,50 meter boven het gemiddeld aangrenzende peil/maaiveld is gelegen.
Het verlenen van publieksgerichte diensten op het gebied van overheids-, educatieve, welzijns- (para-)medische, sociaal-medische, levensbeschouwelijke, sociaal-culturele voorzieningen.
Een voorziening ten behoeve van de distributie van gas, water en elektriciteit, en de telecommunicatie alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen transformatorhuisjes, gemalen, telefooncellen en zendmasten, ondergrondse afvalsystemen en ondergrondse infrastructurele voorzieningen.
woonruimte, niet-zijnde woonruimte bestemd voor inwoning, welke geen eigen toegang heeft of welke niet door een huishouden zelfstandig kan worden bewoond, zonder dat dit huishouden daarbij afhankelijk is van wezenlijke voorzieningen buiten die woonruimte, waarbij als wezenlijke voorzieningen worden aangemerkt: keuken en sanitaire voorzieningen;
Rijwegen, voet- en fietspaden, pleinen, groenvoorzieningen en water, met in begrip van bij deze voorzieningen behorende nutsvoorzieningen, bermen, taluds, waterlopen en waterbouwkundige kunstwerken, ondergrondse afvalsystemen en ondergrondse infrastructurele voorzieningen.
Het bedrijfsmatig opslaan en verpakken en verhandelen van goederen voor zover voortvloeiende uit het oplaan en verpakken van goederen, niet zijnde detailhandel.
Een op de verbeelding aangegeven gebied waar, binnen de bestemmnig een doorgang mogelijk moet zijn waarboven bebouwing mag worden opgericht.
Een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
De kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.
Onder het peil wordt verstaan:
Dienstverlening, voornamelijk bestaande uit hoofdarbeid, waarbij in overwegende mate de woonfunctie behouden blijft.
Een op de verbeelding aangegeven lijn welke de scheiding aangeeft tussen bouwvlakken waar verschillende maximale bouwhoogten zijn toegestaan.
Een gebouw of een gedeelte van een gebouw waarin tegen betaling handelingen en/of voorstellingen plaatsvinden van erotische en/of pornografische aard. Hieronder worden mede begrepen een seksbioscoop, -theater, -automatenhal en -winkel en naar de aard daarmee te vergelijke inrichtingen.
Het structureel aanbieden van een zelfstandige woning voor tijdelijke bewoning aan één huishouden of voor maximaal vier personen indien deze personen deel uitmaken van meerdere huishoudens, voor een aaneensluitende periode van tenminste één week en maximaal zes maanden.
Een winkel waarin de hoofdactiviteit of een van de activiteiten wordt gevormd door detailhandel in psychotrope stoffen.
De als bijlage opgenomen lijst, behorende bij deze regels, waarin vormen van gebruik anders dan wonen, zijn aangegeven, ingedeeld in categorieën van toenemende hinder.
Een voor publiek toegankelijk ruimte waarin de hoofdactiviteit wordt gevormd door het gelegenheid bieden tot het voeren van telefoongesprekken, waaronder mede begrepen het verzenden en ontvangen van faxen.
Een buiten de besloten ruimte liggend deel van het horecabedrijf waar zitgelegenheid kan worden geboden ten dienste van het horecabedrijf en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken of spijzen voor directe consumptie worden bereid of verstrekt.
Werken, waaronder begrepen kunstwerken, verband houden met de waterstaat, zoals dammen, dijken, sluizen, beschoeiingen, remmingswerken, uitgezonderd steigers.
Alle voor het openbaar auto-, fiets-, voetgangers- of ander verkeer openstaande wegen of paden, geen spoorwegen of trambanen zijnde, waaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de wegen of paden behorende bermen, taluds en zijkanten, waterstaatkundige en civieltechnische (kunst)werken alsmede de aan de wegen liggende parkeerplaatsen.
permanente huisvesting, waaronder begrepen eventueel gemeenschappelijk gebruik van ruimten, waarbij de mate van zelfstandigheid en samenlevingsverband niet relevant is;
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
vanaf peil tot aan het laagste punt van het bouwwerk, met uitzondering van fundering of ondergeschikte onderdelen van het bouwwerk.
Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
de bebouwde oppervlakte van de afzonderlijke bouwlagen bij elkaar opgeteld.
vanaf peil tot aan het punt van het gebouw of bouwwerk, geen gebouwzijnde, waaraan de bouwhoogte ten minste moet voldoen, waarbij in ieder geval geldt dat de omhullende gevel van een gebouw aan deze minimum bouwhoogte moet voldoen.
Tussen de voet van de antennedrager en het hoogste punt van de antenne-installatie; als de antennedrager aan de gevel van een gebouw wordt bevestigd, wordt gemeten tussen het punt waarop de antenne met antennedrager het dakvlak kruist en het hoogste punt van de antennedrager.
De voor 'Gemengd' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
met daarbij behorende:
Op en onder de in lid 3.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met dien verstande dat gebouwen uitsluitend zijn toegestaan binnen bouwvlakken.
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
Voor de in lid 3.1 genoemde gronden gelden de volgende regels:
De voor 'Verkeer-1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
De voor 'Verkeer - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
met daarbij behorende:
Op en onder de in lid 6.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met dien verstande dat gebouwen uitsluitend zijn toegestaan binnen bouwvlakken.
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
Voor het bouwen van bouwwerken geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:
Het bouwen van een woonruimte is uitsluitend toegestaan indien deze woonruimte is voorzien van ten minste één geluidsluwe zijde.
Ter plaatse van de aanduiding 'onderdoorgang', geldt dat tot 7 meter vanaf maaiveld geen bebouwing mag worden opgericht, behoudens de voor de hoger opgaande bebouwing benodigde ondersteuningsconstructies en met dien verstande dat ter plaatse van de begane grond 80% van het aanduidingsvlak mag worden bebouwd ten behoeve van de entree van het woongebouw, met een maximale bouwhoogte van 4 meter.
Voor de in lid 6.1 genoemde gronden gelden de volgende regels:
Het is binnen de aanduiding "tuin" verboden zonder of in afwijking van een vergunning van het bevoegd gezag verhardingen aan te leggen, met uitzondering van voetpaden.
Het in 6.5.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Het is toegestaan de in dit plan aangegeven bouw- en/of bestemmingsgrenzen te overschrijden:
Het is verboden de in Hoofdstuk 2 bedoelde gronden en bouwwerken te gebruiken en/of te doen en/of laten gebruiken en/of in gebruik te geven op een wijze of tot een doel strijdig met de aan de grond gegeven bestemming, zoals die nader is aangeduid in de bestemmingsomschrijving.
Tot een strijdig gebruik als bedoeld in artikel 9.1 wordt in ieder geval beschouwd een gebruik van gronden en bebouwing: