Plan: | zelfbouwkavels Cor Hermusstraat |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0363.F1522BPSTD-VG01 |
De gemeente wil de locatie “Cor Hermusstraat" herontwikkelen voor zelfbouw. Op de locatie bevindt zich een gymzaal die in gebruik was bij een nabijgelegen school. Tot voorkort werd de gymzaal alleen nog gebruikt door een aantal sportverenigingen uit de buurt. De gymzaal wordt nog tijdelijk verhuurd aan het bestuur van de STWT als gymvoorziening voor hun leerlingen. Er is besloten om de locatie te herontwikkelen door middel van zelfbouw en hier twee zelfbouwkavels te realiseren. Op basis van de stedenbouwkundige randvoorwaarden, die zijn vastgesteld door de gemeenteraad op 20 april 2016, zijn de kavelregels voor elk individueel kavel opgesteld. De beoogde stedenbouwkundige opzet alsmede de voorgenomen functie wonen passen niet binnen de kaders van het vigerende bestemmingsplan “Slotervaart 2009”. Er is daarom gekozen om een (postzegel)bestemmingsplan op te stellen om de beoogde herontwikkeling planologisch mogelijk te maken.
De grenzen van het bestemmingsplan zijn afgestemd op de begrenzing van de kavel zoals beschreven in de stedenbouwkundige randvoorwaarden. Op de onderstaande afbeelding zijn de plangrenzen weergegeven.
Afbeelding plangrenzen
Het bestemmingsplan bestaat uit regels, een verbeelding en gaat vergezeld van een toelichting. Op de verbeelding zijn de bestemmingen in het plangebied weergegeven. Deze bestemmingen zijn gerelateerd aan de in de regels opgenomen juridische regeling.
De verbeelding en de regels vormen samen de bestemmingsplanregeling zoals deze door de gemeenteraad wordt vastgesteld. De toelichting geeft de achtergronden (relevant beleid, resultaten van uitgevoerde onderzoeken) bij de bestemmingsplanregeling.
De toelichting van dit bestemmingsplan bestaat uit 6 hoofdstukken. Hier wordt in het kort de inhoud van deze hoofdstukken beschreven.
Na dit eerste inleidende hoofdstuk volgt in hoofdstuk 2 een beschrijving van het plankader. Er wordt onder andere ingegaan op het plangebied als ook de beschrijving van de bestaande functies. In hoofdstuk 3 volgt een beschrijving van het relevante ruimtelijk beleid afkomstig van het Rijk, de provincie, de regio en de gemeente. In hoofdstuk 4 worden diverse omgevingsaspecten beschreven. In hoofdstuk 5 wordt uitgelegd op welke wijze dit is vertaald in juridische zin. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid. Tot slot zijn de relevante rapporten als bijlage bij de toelichting en/of regels gevoegd.
De zelfbouwlocatie ligt aan de kruising tussen de buurtweg Louis Bouwmeesterstraat en de woonstraat Cor Hermusstraat. Hier staat een vrijstaande gymzaal, met openbaar groen er omheen.
Afbeelding: huidige situatie
De locatie ligt aan de rand van een hofje met 11 vrijstaande villa's aan de Theo Mann Bouwmeesterhof en Cor Hermusstraat, ten zuidwesten van de gymzaal. Aan de zuidkant van de gymzaallocatie staat de Rooms Katholieke Verrijzeniskerk, met eraan vast een pastorie. De kerk is een gemeentelijk monument.
De gymzaal en de kerk zijn als publieke functies georiënteerd op de buurtweg Louis Bouwmeesterstraat. Ze vormen tegelijk een buffer naar de villabuurt. Een brede grasstrook met solitaire bomen vormt de overgang tussen de villa's en de kerk en gymzaal.
Aan de noord- en oostkant wordt de planlocatie, geflankeerd door rijtjeswoningen in haakverkaveling. Omdat de woningen in principe met de achtertuinen naar het zuiden of westen op de zon georiënteerd zijn, grenzen deze rijtjes aan de overzijde van de Louis Bouwmeesterstraat en Cor Hermusstraat met de achtertuinen aan de planlocatie.
Het bestemmingsplan “Slotervaart” is op 1 juli 2009 vastgesteld door de toenmalige deelraad. Het perceel is daarin bestemd als “Maatschappelijke voorzieningen” en als "Groenvoorzieningen". Binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak mogen gebouwen ten behoeve van maatschappelijke voorzieningen worden gerealiseerd tot een hoogte van 8 meter. Geluidgevoelige maatschappelijke functies (zoals onderwijs en medische voorzieningen) zijn niet toegestaan. Binnen de bestemming "Groenvoorzieningen" zijn groenvoorzieningen met bijbehorende recreatieve voorzieningen, voet- en fietspaden, water en oevervoorzieningen toegestaan.
Het realiseren van twee woningen ter plaatse van het perceel past niet binnen de kaders van het bestemmingsplan “Slotervaart”.
Het plan omvat de sloop van de verouderde gymzaal en het benutten van de vrijgekomen locatie voor twee grote zelfbouwkavels, waarop per kavel één vrijstaande villa gebouwd kan worden. Daarbij wordt direct aangesloten op de twee bestaande villakavels aan de Cor Hermusstraat.
Het huidige grasveld tussen de gymzaal en de villa's maakt daarmee plaats voor twee woningen met grote tuinen. De kavels en villa's zijn georiënteerd op de Cor Hermusstraat waarop ze ook worden ontsloten. Tussen de kavels en de Louis Bouwmeesterstraat wordt een groenstrook behouden om enige afstand en afscherming naar deze buurtontsluitingsweg te creëren. Daarmee wordt tevens de relatie met Louis Bouwmeesterstraat afgezwakt, langs welke de villa's een vreemd element zouden zijn en de oriëntatie op de Cor Hermusstraat benadrukt, waar de villa's op z'n plek zijn en via welke straat het gehele villabuurtje wordt ontsloten op de Louis Bouwmeesterstraat.
Bebouwing
Het karakter van de buurt is sterk bepalend voor de verkaveling en de bouweisen voor de woningen. De twee zelfbouwvilla's moeten qua verschijningsvorm, in de zin van volumeopbouw oriëntatie / bouwrichting, situering en architectuur, passen bij de bestaande villa's aan de Cor Hermusstraat en Theo Mann Bouwmeesterhof en de modernistische stijl daarvan. De zelfbouw zal een moderne toevoeging vormen aan het villahof, met respect voor de oorspronkelijke opzet en het karakter van de buurt en de architectuur van de villa's. De zelfbouw vormt tegelijk een mogelijkheid voor individuele expressie van de bouwer/eigenaar, als een passende toevoeging in de buurt.
De woningen kunnen in twee lagen met een plat dak worden gebouwd. Dit volume past goed in de buurt en laat voldoende mogelijkheid om ruimte rond en tussen de woningen te waarborgen. Anderzijds wordt daarmee een redelijk forse zelfbouwmogelijkheid geboden. Kenmerkend voor de modernistische bebouwing in de buurt is ook dat er een hoofdvolume is van twee bouwlagen en daarnaast uitstekende delen op de begane grond ten behoeve van garages en uitbouwen.
Er wordt geen mogelijkheid geboden voor dakopbouwen en dakterrassen. De maximaal toegestane bouwhoogte is 7 meter.
Erfafscheidingen
Achter de voorgevellijn, naast de zijgevel en in de achtertuin, mogen op 1 meter van de erfgrens vergunningsvrij erfafscheidingen van 2 meter worden gebouwd. In het bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt dat achter de voorgevel ook óp de erfgrens erfafscheidingen tot 2 meter geplaatst worden ten behoeve van de privacy.
Voor de voorgevel, in de voortuin, mogen erfafscheidingen tot 1 meter hoog worden gebouwd.
Parkeren
De parkeernorm uit het geldende parkeerbeleid, is voor woningbouw 1,3 parkeerplaatsen per woning. Daarvan dient 1 parkeerplaats op eigen terrein te worden gerealiseerd, het zogenaamde bewonersdeel. In het zogenaamde bezoekersdeel van 0,3 parkeerplaats wordt in de openbare ruimte voorzien. Er dient dus minimaal één parkeerplaats op eigen terrein te worden gerealiseerd. Parkeervergunningen worden afgegeven conform het parkeerbeleid.
Openbare ruimte
De woningen worden ontsloten via de Cor Hermusstraat. De achtertuinen en zijtuin aan de Louis Bouwmeesterstraat worden afgezoomd met een strook openbaar groen. Op deze manier ontstaat een groen beeld en wordt meer privacy geboden voor de woningen en de tuinen
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 vastgesteld. De SVIR bevat het rijksbeleid voor de ruimtelijke inrichting en infrastructuur en vervangt andere beleidsstukken op dit gebied, zoals de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040 en de Nota Mobiliteit.
Een herijking van dit beleid werd nodig geacht voor het verwezenlijken van vier ambities voor Nederland. De ambities zijn om Nederland in 2040 concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te maken. De vier genoemde ambities zijn in de SVIR vertaald naar drie rijksdoelen, die in 2028 moeten worden behaald:
Uit deze drie hoofddoelen komen dertien onderwerpen voort die van nationaal belang zijn. Voor die belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Deze onderwerpen zijn daarom geborgd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordSarah8ening, oftewel het Barro (zie paragraaf 3.1.2). Buiten deze dertien belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
Het Rijk blijft verantwoordelijk voor het systeem van ruimtelijk ordening. Daarnaast kan een rijksverantwoordelijkheid aan de orde zijn indien:
De nationale belangen uit de SVIR worden in de Amvb Ruimte juridisch geborgd. Deze Amvb Ruimte wordt in juridische termen aangeduid als: Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het besluit is op 30 december 2011 deels in werking getreden. Het omvat alle ruimtelijke rijksbelangen uit eerder uitgebrachte planologische kernbeslissingen (PKB's) die juridisch moeten doorwerken tot in bestemmingsplannen. Onderwerpen waarvoor het rijk ruimte vraagt zijn de mainportontwikkeling van Rotterdam, bescherming van de waterveiligheid in het kustfundament en in en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, zoals de Beemster, de Nieuwe Hollandse Waterlinie en de Stelling van Amsterdam en de uitoefening van defensietaken.
De eerste aanvulling op het Barro is op 1 oktober 2012 in werking getreden. Deze uitbreiding betreft rijksregels ten aanzien van de ecologische hoofdstructuur, de elektriciteitsvoorziening, de uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet, de veiligheid rond rijksvaarwegen, de verstedelijking in het IJsselmeer, de bescherming van primaire waterkeringen buiten het kustfundament en de toekomstige rivierverruiming van de Maastakken.
De bovenstaande onderwerpen zijn niet aan de orde in het voorliggende bestemmingsplan.
Met het Barro is per 1 oktober 2012 is het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) op enkele onderdelen gewijzigd. In artikel 3.1.6, lid 2 Bro is nu voorgeschreven dat indien bij een bestemmingsplan 'een nieuwe stedelijke ontwikkeling' mogelijk wordt gemaakt, in de toelichting van het bestemmingsplan een verantwoording daarvan moet plaatsvinden, de zogenaamde 'ladder voor duurzame stedelijke ontwikkeling'.
Artikel 3.1.6, lid 2 Bro luidt:
“De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende voorwaarden:
De ontwikkeling betreft realisatie van 2 woningen. Gezien de kleinschaligheid van deze ontwikkeling, is er geen sprake van een stedelijke ontwikkeling in de zin van de ladder van duurzame verstedelijk. Een verder toetsing aan de ladder is dan ook overbodig.
Volledigheidshalve wordt nog het volgende op gemerkt. De provincie Noord-Holland monitort de woningbouwontwikkeling en de woningbehoefte per regio, om inzicht te krijgen in de Noord-Hollandse woningbouwproductie. Zoals ieder jaar is samen met de Stadsregio Amsterdam onderzoek gedaan naar de plancapaciteit (aantal woningen in bestaande plannen) bij Noord-Hollandse gemeenten. De 'Monitor Woningbouw 2014' (Provincie Noord-Holland, Directie Beleid: Sector Kennis & Beleidsevaluatie) laat de belangrijkste uitkomsten zien van dit onderzoek en zet het aanbod aan plannen af tegen de toekomstige opgaven. Uit deze monitor kan worden afgeleid dat de realisatie van woningen achterblijft bij de planning. Door het niet halen van de planningen loopt het woningtekort binnen de regio Amsterdam verder op.
De prognose is dat in 2015 het tekort aan woningen in de provincie oploopt naar 54.000 woningen. Vooral in de gemeente Amsterdam neemt het tekort toe. Omdat de demografische vraag doorgroeit en nauwelijks wordt beïnvloed door de ontwikkeling van het woningtekort is het verhogen van de productie de enige methode om het tekort af te doen nemen. Vraag tussen regio's is hierbij nauwelijks uitwisselbaar omdat locatie een belangrijk kwalitatief kenmerk is op de woningmarkt.
Op 21 juni 2010 heeft provinciale staten de Provinciale Structuurvisie Noord-Holland 2040 de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie (PRVS) vastgesteld. Op 3 november 2010 is de Provinciale Structuurvisie Noord-Holland 2040 in werking getreden. In de Structuurvisie heeft de provincie haar ruimtelijke toekomstvisie vastgelegd en aangegeven hoe zij deze visie denkt te realiseren.
Uitgangspunt is dat Noord-Holland aantrekkelijk moet blijven in wat het is: een diverse, internationaal concurrerende regio, in contact met het water en uitgaande van de kracht van het landschap. De provincie kiest daarbij voor hoogstedelijke milieus en beperkte uitleg van bedrijventerreinen en houdt het landelijk gebied open en dichtbij. Verder worden de waterkeringen versterkt en calamiteitenbergingen aangelegd om wateroverlast te voorkomen. Door het landelijk gebied te ontwikkelen vanuit de kenmerken van Noord- Hollandse landschappen en de bodemfysieke kwaliteiten blijft de provincie bijzonder en aantrekkelijk om in te wonen, te werken en om te bezoeken.
In de structuurvisie worden drie hoofdbelangen en twaalf ondergeschikte belangen benoemd:
Het voorliggende plangebied is in de structuurvisie aangemerkt als Bestaand Bebouwd Gebied. De provincie Noord-Holland wil bijdragen aan het realiseren van voldoende en passende huisvesting (woningtype) op de beste mogelijke plek (woonmilieu). I Uitgangspunt is om de woningbouw zoveel mogelijk te realiseren binnen het Bestaand Bebouwd Gebied. Het voorliggende bestemmingsplan voorziet hierin.
Tegelijkertijd met de structuurvisie is de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie (PRVS) in werking getreden (november 2010).De Verordening bevat algemene regels omtrent de inhoud van gemeentelijke bestemmingsplannen, projectbesluiten en beheersverordeningen. Voor de doorwerking van het in de structuurvisie vastgelegde beleid naar gemeenten toe, heeft de provincie de beschikking gekregen over de zogenaamde provinciale verordening. Deze verordening is het aangewezen instrument als het gaat om algemene regels omtrent de inhoud van gemeentelijke bestemmingsplannen of projectbesluiten. Wel zal hierin duidelijk het provinciaal belang naar voren moeten komen. Het uitgangspunt daarbij is dat de bevoegdheden ter doorwerking van het ruimtelijk beleid zoveel mogelijk proactief worden ingezet en het provinciale beleid daarbij zoveel mogelijk eenduidig wordt geregeld.
Het voorliggende plangebied is in de ruimtelijke verordening aangeduid als bestaand stedelijk gebied. De provincie stimuleert de (betere) benutting van de bestaande binnenstedelijke ruimte. Het voorliggende plan voorziet hierin.
Met de Structuurvisie Amsterdam 2040 'Economisch sterk en Duurzaam' (17 februari 2011) legt Amsterdam zichzelf, inclusief de stadsdelen, regels op waar ruimtelijke plannen aan moeten voldoen. Amsterdam heeft zichzelf onder meer voor de opgave gesteld te verdichten en tegelijk het omliggende landschap open te houden. Dat leidt tot belangrijke uitgangspunten: het groen in en rond de stad vraagt om stevige bescherming, terwijl andere delen van de stad optimaal worden benut. Verdichting leidt ook tot (geleidelijke) transformatie en toenemende menging. Dat vergt veel van de bestaande infrastructuur en openbare ruimte. Respect voor de rijkdom aan cultuurhistorische schatten van Amsterdam is hierbij een belangrijke voorwaarde.
De centrale ambitie van de Structuurvisie is dat Amsterdam zich verder ontwikkelt als kernstad van een internationaal concurrerende, duurzame, Europese metropool. Intensivering van het grondgebruik in de stad biedt aan tal van mensen woon- en werkruimte. Het betekent extra draagvlak voor voorzieningen, extra investeringen in de openbare ruimte en in recreatief gebruik van water en groen en efficiënter omgaan met energie en vervoer, zodat buiten de stad minder landschap hoeft te worden aangetast. De ambitie is om 70.000 woningen en bijbehorende voorzieningen toe te voegen tot 2040, een intensiever gebruik van de haven en huidige bedrijventerreinen te realiseren en ruimte te maken voor waterberging
Het herontwikkelen van de locatie waar nu nog een gymzaal aanwezig is tot woningbouw past binnen het Structuurvisiebeleid om de beschikbare binnenstedelijke ruimte zo optimaal mogelijk te benutten.
Het programma Zelfbouw Amsterdam 2012-2016 is op 5 juni 2012 door het College van B&W vastgesteld. Op 9 oktober 2012 heeft het dagelijks bestuur van stadsdeel Nieuw-West het Programma Zelfbouw Amsterdam 2012-2016 voor kennisgeving aangenomen en beschrijft de gemeentelijke ambitie en aanpak ten aanzien van zelfbouw, de definiëring van de verschillende vormen van zelfbouw. De gemeentelijke ambitie is dat vanaf 2016 jaarlijks 25% van de gemiddelde marktruimte in de nieuwbouwproductie wordt gerealiseerd door middel van zelfbouw. Hier wordt stapsgewijs naartoe gewerkt met een oplopend percentage van 10% in 2013, 15% in 2014 en 20% in 2015. Het realiseren van zelfbouwwoningen past binnen de kaders van het Programma Zelfbouw Amsterdam.
Op 14 januari 2014 heeft de Amsterdamse gemeenteraad ingestemd met het vernieuwde beleid voor shortstay in Amsterdam. Short stay is het tijdelijk wonen in een zelfstandige woning voor een periode van tenminste zeven nachten en maximaal zes maanden. Kern van het nieuwe beleid is dat er een pas op de plaats wordt gemaakt voor short stay, het aanbod van 800 short stay appartementen bedient de markt voldoende. Dat betekent dat er geen nieuwe vergunningen meer worden verleend.
Reeds verleende vergunningen lopen door op basis van de bestaande voorwaarden. Mocht het aanbod dalen, dan is het mogelijk om nieuwe short stay appartementen – in die delen van de stad waar de behoefte groot is en waar de woningmarkt het toelaat – toe te voegen. De minimale verblijfstermijn voor de reeds vergunde short stay woningen of in nieuwbouw wordt weer zeven nachten.
De gemeente Amsterdam is wettelijk verantwoordelijk voor drie watertaken. Deze zogenaamde zorgplichten betreffen:
In het Gemeentelijke Rioleringsplan 2016-2021 staat hoe deze drie zorgplichten door de gemeente Amsterdam worden ingevuld. Doel van het plan is om aan het bevoegd gezag te verantwoorden op welke wijze de gemeente Amsterdam haar watertaken uitvoert, en in hoeverre zij afdoende middelen heeft om dit in de toekomst te blijven doen. Dit plan is hiermee een zgn. verbreed gemeentelijk rioleringsplan (GRP). Met dit plan voldoet de gemeente aan de planverplichting zoals die in de Wet milieubeheer is opgenomen.
Dit is het tweede Gemeentelijk Rioleringsplan Amsterdam waarin de drie zorgplichten zijn opgenomen. Het plan volgt op 'Breed Water, plan gemeentelijke watertaken Amsterdam 2010 - 2015'.
In de op 30 oktober 2008 door B&W vastgestelde woonvisie wordt Amsterdam in zijn regionale context bezien, worden de Amsterdamse ambities per woningmarktgebied geanalyseerd, de knelpunten op een rij gezet en worden er keuzes gemaakt. Kern van het Amsterdamse woonbeleid Amsterdam blijft de ongedeelde stad, maar Amsterdam wil ook Topstad, Emancipatiestad, een Betaalbare stad, een Zorgzame Stad en een Duurzame stad zijn. In de woonvisie wordt gezocht naar een balans tussen al deze ambities.
Met het in het bestemmingsplan mogelijk gemaakte woningbouwprogramma wordt uitvoering gegeven aan het in de visie geformuleerde beleid.
Het plangebied ligt in een cultuurhistorisch waardevol gebied. Dit deel van de tuinstad Slotervaart maakt deel uit van het Rijkswederopbouwgebied Westelijke Tuinsteden. De rijksdienst voor Cultureel Erfgoed stelt geen eisen aan ruimtelijke ontwikkelingen binnen dit gebied maar gaat er vanuit dat de gemeente zich houdt aan de richtlijnen uit de Nota Cultuurhistorie Amsterdam Nieuw-West. Deze is op 26 juni 2014 door de stadsdeelraad vastgesteld.
Bij sloop-nieuwbouw gelden vanuit de Nota Cultuurhistorie voor het plangebied (binnen het Regime Tuinstad Bijzonder) de volgende richtlijnen:
Naast de oorspronkelijk in AUP Nieuw-West voorkomende verkavelingstypen (waaronder strokenbouw) is ook het U-blok toegestaan hoewel dit zo veel mogelijk dient te worden vermeden.
De nieuwbouw voldoet aan deze richtlijnen doordat de nieuwbouw wordt ingepast in de bestaande verkaveling van de aanwezige villa's volgt. Er wordt geen hoogbouw gerealiseerd en het Groen, blauwe, grijze Raamwerk alsmede het bestaande stratenpatroon blijven gehandhaafd.
In de Nota Parkeernormen zijn parkeernormen vastgelegd, waarmee de parkeerbehoefte van toekomstige ruimtelijke functies bepaald kunnen worden. De hoogte van parkeernorm is niet alleen een verkeerskundige afweging, maar een ruimtelijke en financiële afweging waarbij rekening wordt gehouden met de gewenste doelgroepen. Een goede ruimtelijke inpassing, het voorkomen of beperken van leegstand van parkeervoorzieningen en een visie op het gebied inclusief de belangrijkste doelgroepen is hierbij noodzakelijk.
Voor het voorziene zelfbouw van 2 woningen gelden de volgende parkeernormen:
Voor de 2 nieuwe woningen zijn conform de parkeernorm 3 parkeerplaatsen nodig, waarvan 1 (0,6) in de openbare ruimte. In de aangrenzende openbare ruimte is hiervoor voldoende plek. Om de parkeerplaatsen op eigen terrein te regelen, is een verplichting om 1 parkeerplaats op eigen terrein te realiseren in de regels opgenomen.
Stadsdeel Nieuw West heeft de Amsterdamse doelstelling (besluit gemeenteraad september 2008) overgenomen dat vanaf 2015 alle nieuwbouw klimaatneutraal is. Klimaatneutraal bouwen betekent dat alle energie voor verwarmen, koelen, tapwater en alle gebouw gebonden elektragebruik wordt bespaard dan wel duurzaam wordt opgewekt, zonder gebruik te maken van fossiele brandstoffen.
Speciaal voor degenen die (alleen of in een groep) een eigen woning willen bouwen, is de menukaart klimaatneutrale zelfbouw ontwikkeld. Daarop zijn negen mogelijke maatregelen aangegeven, met een korte toelichting en inzicht in de kosten. Ook biedt Amsterdam subsidie voor diegenen die een klimaatneutrale woning bouwt. Het stadsdeel heeft een samenwerking met het Duurzaam Bouwloket. Dit is een digitaal en fysiek loket waar vragen op het gebied van duurzaam (ver)bouwen, energiebesparing en energie opwekken beantwoord worden. Vanaf de website worden bezoekers geïnformeerd, geadviseerd en gestimuleerd op gebied van duurzaamheid in de gebouwde omgeving. Het Duurzaam Bouwloket treedt hierbij op als onafhankelijke intermediair.
In Nieuw-West geldt voor een aantal gebieden een aansluitverplichting voor nieuwbouw op stadswarmte. De Cor Hermusstraat valt buiten dit gebied, deze verplichting geldt hier dus niet.
Bij het toekennen van (gevoelige) bestemmingen aan gronden is het van belang om te weten wat de kwaliteit van de bodem is. In het kader van goede ruimtelijke ordening moet voorkomen worden dat gevoelige bestemmingen op verontreinigde gronden worden gerealiseerd. Ook op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en de Bouwverordening is het verboden te bouwen op verontreinigde grond. Daarom moet voorafgaand aan de vaststelling van het bestemmingsplan onderzoek worden gedaan naar de bodemkwaliteit in het plangebied. Bij een geconstateerde verontreiniging moet in verband met de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan tevens in kaart worden gebracht welke saneringsmaatregelen nodig zijn om het beoogde gebruik van de gronden te kunnen realiseren.
Conform de Bodemkwaliteitskaart (d.d. 11 juli 2013) is heeft zowel de bovengrond als de ondergrond een “achtergrondwaarde” (schone grond. Omdat er bij deze locatie sprake is van de sloop van een oude gymzaal, is mogelijk asbestonderzoek aan de orde. Dit wordt gedaan in het kader van de sloop van de bebouwing. In de grondexploitatie is rekening gehouden met de kosten voor het bouwrijpmaken alsmede eventuele asbestsanering.
Het archeologisch erfgoed bestaat uit voorwerpen en structuren die in de bodem bewaard zijn. Ook landschappelijke of infrastructurele elementen kunnen een archeologische waarde hebben. Deze materiële overblijfselen vormen een onderdeel van onze leefomgeving waarvan het behoud of de ontsluiting op maat gesneden maatregelen vergt. Het archeologisch bodemarchief levert een bijdrage aan de cultuurhistorie van onze stad en maakt de beleving van het verleden bovendien tastbaar.
Vanwege het ruimtelijke karakter van het bodemarchief vertoont het archeologisch beleid raakvlakken met dat van de ruimtelijke ordening. Door de invoering van de nieuwe Monumentenwet 1988 in september 2007 is archeologische zorg formeel geïntegreerd in de ruimtelijke ordening. Een essentieel uitgangspunt van de nieuwe wet is dat het erfgoed in de bodem beter wordt beschermd. Dit betekent dat bij ruimtelijke planontwikkeling vroegtijdig rekening wordt gehouden met archeologisch erfgoed. Als behoud in de bodem geen optie is, dan is, voorafgaand aan de bodemverstoring, onderzoek nodig om archeologische overblijfselen te documenteren en de informatie en vondsten te behouden. In de dichtbebouwde stedelijke omgeving is in de praktijk doorgaans sprake van deze laatste optie.
Cultuurhistorie en monumenten
Het plangebied ligt in een cultuurhistorisch waardevol gebied. Dit deel van de tuinstad Slotervaart maakt deel uit van het Rijkswederopbouwgebied Westelijke Tuinsteden. De rijksdienst voor Cultureel Erfgoed stelt geen eisen aan ruimtelijke ontwikkelingen binnen dit gebied maar gaat er vanuit dat de gemeente zich houdt aan de richtlijnen uit de Nota Cultuurhistorie Amsterdam Nieuw-West. Deze is op 26 juni 2014 door de stadsdeelraad vastgesteld.
Ten behoeve van het plan zal het bestaande gymzaal worden gesloopt. Het gaat hier om een Orde 3 pand dat niet monumentwaardig of stedenbouwkundig als waardevol wordt beschouwd. Er rust vanuit de Nota Cultuurhistorie geen sloopbescherming op het pand. Zie in dit kader ook paragraaf 3.4.1.
Archeologie
Door bureau Monumenten en Archeologie is een archeologische waardestelling opgesteld. In de waardestelling is aangegeven dat voor het gehele plangebied een lage verwachting en vrijstelling van archeologisch onderzoek geldt bij alle bodemingrepen. Wel is conform de Monumentenwet een meldingsplicht van kracht. Indien tijdens de uitvoering van werkzaamheden sporen en/of vondsten ouder dan vijftig jaar worden aangetroffen, wordt dit aan Monumenten & Archeologie Gemeente Amsterdam gemeld zodat in overleg met de opdrachtgever maatregelen getroffen worden tot documentatie en berging van de vondsten.
Bij vaststelling of herziening van een bestemmingsplan is het conform de Wet geluidhinder (Wgh) noodzakelijk dat er aandacht wordt besteed aan de akoestische situatie.
Als een plangebied geheel of gedeeltelijk binnen de onderzoekszone van een verkeersweg, een spoorweg, of een gezoneerd industrieterrein valt, moet bij de voorbereiding van een bestemmingsplan akoestisch onderzoek worden verricht naar de geluidsbelasting op nieuwe woningen of andere geluidsgevoelige bestemmingen (bijvoorbeeld scholen en ziekenhuizen) binnen die geluidszone. Een bestemmingsplan kan pas worden vastgesteld indien de geluidbelasting op nieuwe geluidgevoelige functies voldoet aan de voorkeursgrenswaarden genoemd in de Wgh, of indien een besluit is genomen om hogere waarden vast te stellen. Voor dit laatste geeft de Wgh een maximale ontheffingswaarde. Voordat een hogere waarde kan worden vastgesteld, dienen eerst maatregelen onderzocht te worden om de geluidbelasting terug te dringen.
Voor wegen die deel uitmaken van een 30 km-gebied geldt dat akoestisch onderzoek in principe niet uitgevoerd hoeft te worden op grond van de Wgh. In het kader van een goede ruimtelijke ordening kan het in sommige gevallen, zoals bij drukke 30 km wegen, toch nodig zijn om de akoestische situatie in kaart te brengen, om te beoordelen of het een goede locatie is voor een geluidgevoelige functie.
Wegverkeer
De Cor Hermusstraat en de Louis Bouwmeesterstraat zijn onderdeel van een 30 km/u zone en conform de Wet geluidhinder daardoor niet gezoneerd. Het plangebied ligt binnen de geluidszone van de Johan Huizingalaan en de Plesmanlaan. De Johan Huizingalaan en de Plesmanlaan kennen een geluidszone van 350 meter. De locatie ligt binnen deze geluidszones en geluidsonderzoek is dus noodzakelijk.
Voor de Johan Huizingalaan en de Plesmanlaan is oor DPA / Cauberg Huygen op 2 oktober 2015 een akoestisch onderzoek uitgevoerd (bijlage 2). In het onderzoek is vastgesteld dat ten gevolge van het wegverkeer op de Johan Huizingalaan en de Plesmanlaan geen overschrijdingen van de voorkeursgrenswaarde plaatsvinden en hogere waarde dus niet aan de orde zijn.
Spoorwegverkeer
Het tracé Schiphol - Amsterdam Sloterdijk is het meest nabijgelegen spoortracé. De zonebreedtes langs een spoorweg worden bepaald door de geluidswaarden (geluidsproductieplafonds) die langs het spoortracé. Hoe hoger de geluidsbelasting hoe breder de zone waarbinnen akoestisch onderzoek verplicht is. Uit het geluidsregister blijkt dat langs het spoortracé ter hoogte van het plangebied een geluidsproductieplafond geldt van 66,1 dB. De breedte van de zone is in dat geval 600 meter, gemeten vanaf de buitenste spoorstaaf. Het plangebied ligt echter op een afstand van circa 1500 meter vanaf het spoortracé. Er is dus geen akoestisch onderzoek noodzakelijk.
Industrielawaai
Het plangebied is niet gelegen binnen een zone rondom een gezoneerd industrieterrein. Industrielawaai hoeft dan ook niet te worden beoordeeld.
Het Rijk, de provincies, gemeenten en waterschappen hebben in februari 2001 de 'Startovereenkomst Waterbeheer 21ste eeuw' ondertekend. Hierin is vastgelegd dat de betrokken partijen de 'watertoets' toepassen op alle relevante ruimtelijke plannen met waterhuishoudkundige consequenties. In het Besluit ruimtelijke ordening is bepaald dat de betrokken waterbeheerders moeten worden geraadpleegd bij het opstellen van bestemmingsplannen en bij de voorbereiding van een omgevingsvergunning die in strijd is met het bestemmingsplan.
De watertoets is een instrument om ruimtelijke plannen, zoals bestemmingsplannen en een omgevingsvergunning voor de activiteit 'bouwen in strijd met het bestemmingsplan', te toetsen op de mate waarin rekening wordt gehouden met waterhuishoudkundige aspecten. Het gaat daarbij onder meer om aspecten als waterkwaliteit en waterkwantiteit (ruimte voor water) en veiligheid (bescherming tegen overstroming).
Het plangebied van het bestemmingsplan valt binnen het beheersgebied van het waterschap Amstel, Gooi en Vecht (AGV). De uitvoerende dienst van AGV is Waternet. Waternet voert de zorg voor het oppervlaktewatersysteem uit in opdracht van AGV. In opdracht van Amsterdam voert Waternet overige watertaken uit, met name de grondwaterzorgtaak, de zorg voor afvoer en behandeling van afvalwater en de drinkwatervoorziening. Bij het voorliggende bestemmingsplan is de waterbeheerder (Waternet, in opdracht van Waterschap AGV) betrokken bij de voorbereiding van het bestemmingsplan.
Waterbeheerplan 2016 - 2021 Waterbewust en waterrobuust
Op 8 oktober 2015 is het waterbheerplan 2016 - 2012 door het Algemeen Bestuur van het Waterschap Amstel, Gooi en Vecht vastgesteld. Het Waterschap AGV verricht zijn taken in de stroomgebieden van de Amstel, de Vecht en in het Gooi. De beleidsvoorbereidende, uitvoerende en administratieve taken heeft AGV opgedragen aan de stichting Waternet. Medeopdrachtgever van Waternet is de gemeente Amsterdam, waarvoor Waternet de drinkwaterproductie en -distributie, het rioleringsbeheer, de (drijf) vuilverwijdering, het vaarwegbeheer en de grondwaterzorgtaak uitvoert. Het waterbeheerplan gaat over de waterschapstaken van AGV, waarbij AGV wel steeds het oog houdt op de samenhang van deze taken met het geheel van waterketen- en watersysteemtaken, ofwel de watercyclus.
Keur AGV 2011
Het bestuur van het Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht heeft een nieuwe Keur vastgesteld. De Keur AGV 2011, bestaande uit de Keur, het Keurbesluit Vrijstellingen en de Beleidsregels Keurvergunningen zijn op 1 december 2011 in werking getreden. De taak van het waterschap is om te zorgen voor een veilig en gezond watersysteem. Volgens de Waterwet gaat het daarbij om drie hoofddoelstellingen: voorkomen van overstroming, wateroverlast en waterschaarste, beschermen en verbeteren van de waterkwaliteit en ecologische kwaliteit van watersystemen vervulling van maatschappelijke functies door watersystemen
Om deze doelen te kunnen realiseren beschikken de waterschappen over een eigen verordening, die van oudsher de Keur heet. De Keur kent 'verboden' en 'geboden' voor de manier van inrichten, gebruik en onderhoud van waterkeringen, oevers en wateren. Voor een deel van de verboden activiteiten uit de Keur kan onder voorwaarden vergunning worden verleend. In het Keurbesluit Vrijstellingen staat beschreven onder welke voorwaarden bepaalde activiteiten zijn toegestaan zonder dat een keurvergunning nodig is. In de Beleidsregels Keurvergunningen is aangegeven onder welke voorwaarden de keurvergunning wordt verleend. In overleg met Waternet zal worden bepaald voor welke werkzaamheden een Keurontheffing nodig is. Deze ontheffingsaanvraag en -verlening valt echter buiten het kader van dit bestemmingsplan.
Watertoets
De watertoets heeft betrekking op alle waterhuishoudkundige aspecten, zoals veiligheid, wateroverlast, riolering, watervoorziening, volksgezondheid, bodemdaling, grondwaterkwaliteit, verdroging en natte natuur. Hieronder zal op de aspecten die binnen het plangebied een rol spelen worden ingegaan.
Waterkering
Op of nabij de planlocatie zijn geen waterkeringen aanwezig waarvoor op grond van de Keur regels ter bescherming van de waterkerende functie gelden.
Waterkwantiteit
Op grond van de Keur van het Hoogheemraadschap (Waternet) dient bij een toename van meer dan 1.000 m² verhard of bebouwd oppervlak in de stad, 10% van het extra verharde of bebouwde oppervlak aan nieuw oppervlaktewater te worden aangelegd. Dit water moet worden gerealiseerd binnen hetzelfde watersysteem en dient blijvend in open verbinding te staan met de rest van het watersysteem.
De planlocatie Cor Hermusstraat is in de huidige situatie deels bebouwd en verhard. Het totale oppervlak van de nieuwe woonbebouwing bedraagt 300 m². Het grondoppervlak van de bestaande bebouwing is circa 440 m². Als gevolg van het bestemmingsplan neemt het bebouwde oppervlak dus niet toe. Er wordt geen water gedempt. Compensatie in de vorm van nieuw open water is daarom ook niet aan de orde.
Duurzaam bouwen en materialen
De woningbouw moet voldoen aan de Basiskwaliteit Woningbouw Amsterdam 2006. Dit houdt onder meer in dat de woningen voldoende worden geïsoleerd om aan de wettelijk vereiste energieprestatie te voldoen. Bij woningbouw en utiliteitsbouw stelt de gemeente eisen ten aanzien van het gebruik van zink, koper en lood aan de schil van gebouwen op grond van de Wet milieubeheer. In de eisen voor lozing van hemelwater op het riool en het oppervlaktewater zijn maximumconcentraties zink, koper en lood opgenomen. De toepassing van deze materialen mag niet leiden tot een overschrijding van deze normen.
Grondwaterstanden en -stromingen
Het nu voorliggende bestemmingsplan maakt de bouw vank kelders met een maximale diepte van 3 meter beneden maaiveld mogelijk. De totale maximale omvang van de kelders bedraagt circa 150 m² per bouwblok. Eventuele kelders dienen waterdicht te worden uitgevoerd. Een verkennend geohydrologisch onderzoek is uitgevoerd om vast te stellen wat de effecten van de kelders kunnen zijn op de grondwaterstanden en -stromingen. Het onderzoek is uitgevoerd door Tauw BV (bijlage 3 ).
Uit de berekeningen blijkt dat voor zowel de huidige neerslag en de extreme bui de grondwaterstandsverandering maximaal 1 à 2 cm is. Dit valt binnen de onzekerheidsmarge van grondwaterstandsberekeningen van 5 cm. Aangezien er voor de onderzoekslocatie verwaarloosbare effecten op de grondwaterstand worden berekend of verwacht, worden er geen effecten op de omliggende bebouwing of openbaar groen als gevolg van de grondwaterstandverandering verwacht. Bouwkundige (kelder minder diep of kleinere afmetingen) en of grondwatertechnische (toepassen drainage of grondverbetering) maatregelen zijn niet noodzakelijk.
Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met de Natuurbeschermingswet en de Ecologische Hoofdstructuur. Soortenbescherming komt voort uit de Flora- en faunawet.
Natuurbeschermingswet
Natuurgebieden of andere gebieden die belangrijk zijn voor flora en fauna kunnen op basis van de Europese Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn worden aangemerkt als speciale beschermingszones (SBZ's). De verplichtingen uit de Vogel- en Habitatrichtlijn zijn in Nederland opgenomen in de nieuwe Natuurbeschermingswet 1998 die per 1 oktober 2005 van kracht is geworden. De volgende gebieden zijn aangewezen en beschermd op grond van de Natuurbeschermingswet:
De Natuurbeschermingswet geldt alleen voor de aangewezen Natura 2000 gebieden, maar heeft wel een externe werking. Projecten die buiten de begrenzing van een Natura 2000 gebied liggen kunnen dus ook negatieve effecten hebben op de natuurwaarden binnen het gebied en moeten dus ook getoetst worden.
Flora- en faunawet
Sinds 1 april 2002 regelt de Flora- en faunawet de bescherming van in het wild voorkomende inheemse planten en dieren. In de wet is onder meer bepaald dat beschermde dieren niet gedood, gevangen of verontrust mogen worden en planten niet geplukt, uitgestoken of verzameld mogen worden. Bovendien kent de wet een zorgplicht en dient iedereen voldoende zorg in acht te nemen voor in het wild levende planten en dieren.
Bij ruimtelijke plannen met mogelijke gevolgen voor beschermde planten en dieren is het op grond van de Flora- en Faunawet noodzakelijk om vooraf te toetsen of deze kunnen leiden tot overtreding van de verbodsbepalingen uit de wet. Wanneer dat het geval dreigt te zijn, moet onderzocht worden of er maatregelen genomen kunnen worden om dit te voorkomen, of de gevolgen voor beschermde soorten te verminderen. Onder bepaalde voorwaarden geldt een vrijstelling of is het mogelijk van de minister van EL&I ontheffing van de algemene verbodsbepalingen te krijgen voor activiteiten op het gebied van ruimtelijke ontwikkeling en inrichting. Ten aanzien van de criteria die voor vrijstellingen en ontheffingen gelden, kunnen drie groepen soorten worden onderscheiden.
Bij de locatie Cor Hermusstraat wordt uitgegaan van de sloop van een gymzaal en de realisatie van twee woningen. Aangezien er sprake is van sloop/nieuwbouw, is een verkennend ecologisch onderzoek uitgevoerd door bureau Els& Linde (bijlage 4).
Uit het ecologische onderzoek is gebleken dat binnen de planlocatie geen beschermde soorten voorkomen. Een aanvullend onderzoek naar beschermde soorten (zoals vleermuizen) is niet noodzakelijk. Er is geen ontheffing van de Flora- en faunawet noodzakelijk. Ook zal de gewenste ontwikkeling geen negatieve impact hebben op zowel de hoofdgroenstructuur van de gemeente Amsterdam als het Natura 2000 gebied Markermeer & IJmeer.
In de Wet milieubeheer (Wm) zijn kwaliteitseisen voor de buitenlucht opgenomen. Titel 5.2 Wm 'Luchtkwaliteitseisen' wordt kortweg aangeduid als de Wet luchtkwaliteit. Het doel van de wet is om mens en milieu bescherming te bieden tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. Voor de gezondheid van de mens is een goede luchtkwaliteit van groot belang. Daarom zijn in de Wet milieubeheer grenswaarden opgenomen voor een aantal stoffen die als verontreiniging in de lucht voorkomen. In de praktijk richt de aandacht zich vooral op de stoffen stikstofdioxide (NO2) en fijnstof. Van deze stoffen komen in Nederland concentraties voor die in de buurt van de grenswaarden liggen. Voor de overige stoffen genoemd in de Wet milieubeheer komen de concentraties niet in de buurt van de grenswaarden.
Specifieke onderdelen van de wet zijn uitgewerkt in besluiten (algemene maatregelen van bestuur) en ministeriële regelingen.
Besluit en regeling 'niet in betekenende mate'
De Wet luchtkwaliteit maakt onderscheid tussen grote en kleine ruimtelijke projecten. Een project is klein als het slechts in geringe mate, ofwel niet in betekenende mate (NIBM), leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. De grens ligt bij een verslechtering van maximaal 3% van de grenswaarden voor de luchtkwaliteit. Grotere projecten die in betekenende mate bijdrage kunnen worden opgenomen in het NSL, als is aangetoond dat de effecten van dat project worden weggenomen door de maatregelen van het NSL. Met projecten die 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de luchtverontreiniging is rekening gehouden in de autonome ontwikkeling van de luchtkwaliteit.
Het Besluit en de Regeling 'niet in betekenende mate' bevatten criteria waarmee kan worden bepaald of een project wel of niet als 'in betekenende mate' moet worden beschouwd.
NIBM projecten kunnen - juridisch gezien - zonder toetsing aan de grenswaarden voor wat betreft het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening moet wel worden bekeken of het realiseren van het plan met betrekking tot de luchtkwaliteit op die locatie gewenst is. Daarbij speelt de mate van blootstelling aan de luchtverontreiniging een rol. Ook de gevoeligheid van bepaalde groepen mensen voor luchtverontreiniging kan daarbij worden afgewogen. Hierbij gaat het niet alleen om de toekomstige gebruikers van de locatie maar ook om de personen in de omgeving daarvan, bijvoorbeeld om de bewoners en/of kinderen in een school/kinderdagverblijf aan de gebiedsontsluitende wegen.
In de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen' is voor een aantal specifieke projecten een berekening gemaakt bij welk bouwprogramma er nog sprake is van 'niet in betekenende mate'. Dit is als het project betrekking heeft op maximaal 1.500 woningen of 100.000 m² kantoren (bij één ontsluitingsweg) of een combinatie van beide. Bij het onderhavige project gaat het om het realiseren van twee woningen ter plaatse van een gymzaal. Het betreft hier op grond van de Regeling een project dat niet in betekende mate bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.
Naast bovenstaande beoordeling is ook gekeken of in de huidige situatie de luchtkwaliteit voldoende is. Hiertoe is de NSL-monitoringstool geraadpleegd. Uit deze tool blijkt dat de concentraties stikstofdioxide, fijn stof en zeer fijn stof in 2015 in de nabijheid van de planlocatie (langs de Plesmanlaan) 26, 23 en 15 microgram per m3 bedragen. Hiermee bevinden de concentraties stikstofdioxide en fijn stof zich beneden de wettelijk toegestane jaargemiddelde grenswaarde van 40 microgram per m3. Ook voor zeer fijn stof wordt voldaan aan de jaargemiddelde grenswaarde van 25 microgram per m3.
De uurgemiddelde grenswaarde voor stikstofdioxide wordt vanaf concentraties boven de 60 microgram per m3 overschreden. De concentraties in het plangebied bedraagt 26 microgram per m3, wat betekent dat ook aan de uurgemiddelde grenswaarde wordt voldaan.
Naast een jaargemiddelde grenswaarde voor fijn stof is er ook een daggemiddelde grenswaarde van 50 microgram per m3 van kracht, die per jaar 35 keer mag worden overschreden. Uit statistische vergelijkingen van TNO en het RIVM blijkt dat deze grenswaarde bij een concentratie van 31,3 microgram per m3 vaker dan 35 keer wordt overschreden. Aangezien de concentratie fijn stof in het plangebied maximaal 23 microgram per m3 bedraagt, wordt ook aan deze daggemiddelde grenswaarde voldaan.
De luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de ontwikkeling.
Het oorspronkelijke Luchthavenindelingbesluit Schiphol (LIB) stamt uit 2002, en is op 31 augustus 2004 gewijzigd in werking getreden. Het LIB is een Algemene Maatregel van Bestuur, die gebaseerd is op artikel 8.4 van de Wet luchtvaart. Met het LIB wordt in kaartmateriaal een zogenaamd beperkingengebied vastgesteld. Het LIB bevat voor dat beperkingengebied regels waarbij beperkingen zijn gesteld ten aanzien van de bebouwing en het gebruik van gronden, voor zover die beperkingen noodzakelijk zijn met het oog op de veiligheid en de geluidsbelasting in verband met de nabijheid van de luchthaven Schiphol. In artikel 8.8 lid 1 van de Wet luchtvaart is bepaald dat onder andere bij de vaststelling van een bestemmingsplan het LIB in acht moet worden genomen. Vanwege voorgaande wordt hieronder aandacht besteed aan dit besluit. Beperkingen van de bouwhoogte
Voor de planlocatie geldt op grond van het LIB een maximale bouwhoogte van circa 50 meter, gemeten vanaf het peil van Schiphol (-4,0 meter NAP). Het bestemmingsplan gaat uit van de bouw van woningen met een maximum bouwhoogte van 7 meter boven straatpeil. Deze bouwhoogte is (veel) lager dan in het gestelde maximum in het LIB. Op dit punt wordt voldaan aan de bepalingen van het Luchthavenindelingbesluit.
Vogelaantrekkende functies
In artikel 2.2.3 van het Luchthavenindelingbesluit is geregeld dat nieuwe vogelaantrekkende functies binnen een gebied rond Schiphol niet zomaar zijn toegestaan. Het gaat hierbij onder meer om industrie in de voedingssector met extramurale opslag of overslag en moerasgebieden en oppervlaktewateren groter dan 3 hectare. Het plangebied ligt volledig binnen deze zone. Er worden geen vogelaantrekkende functies gerealiseerd. Op dit punt wordt voldaan aan de bepalingen van het Luchthavenindelingbesluit.
Gevoelige functies
In een zone rond de start- en landingsbanen van Schiphol (en stijg- en dalingsroutes van vliegtuigen) zijn vanwege geluidhinder en externe veiligheid op grond van het Luchthavenindelingbesluit in beginsel geen nieuwe woningen, woonwagens, gebouwen met een onderwijsfunctie en gebouwen met een gezondheidszorgfunctie toegestaan (gebied nr. 4 van het Luchthavenindelingbesluit). Het plangebied van dit bestemmingsplan valt volledig buiten deze zone. Op dit punt wordt voldaan aan de bepalingen van het Luchthavenindelingbesluit.
Externe veiligheid heeft betrekking op de gevaren die mensen lopen als gevolg van aanwezigheid in de directe omgeving van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken. Er kan onderscheid worden gemaakt tussen inrichtingen (bedrijven) waar gevaarlijke stoffen worden bewaard en/of bewerkt, transportroutes waarlangs gevaarlijke stoffen worden vervoerd en ondergrondse buisleidingen. De aan deze activiteiten verbonden risico's moeten tot een aanvaardbaar niveau beperkt blijven.
Het wettelijk kader voor risicobedrijven is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI) en de bijbehorende Regeling externe veiligheid inrichtingen (REVI). Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen is het wettelijke kader tot op heden nog de circulaire risiconormering transport gevaarlijke stoffen. De verwachting is dat op 1 januari 2014 deze circulaire vervangen zal worden door de Wet vervoer gevaarlijke stoffen en de daarbij behorende besluit. Voor ondergrondse buisleidingen is het wettelijk kader vastgelegd in het Besluit Externe veiligheid buisleidingen (Bevb).
Bij de beoordeling van de externe veiligheidssituatie zijn twee begrippen van belang, namelijk het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR).
Het plaatsgebonden risico: het risico op een plaats buiten de inrichting, uitgedrukt als de kans per jaar, dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, verblijft overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting of bij de transport-as, waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.
Groepsrisico: De cumulatieve kansen dat per jaar dat een groep van 10, 100 of 1000 personen overlijdt als rechtstreeks gevolg hun aanwezigheid in het invloedsgebied in het invloedsgebied van een inrichting of een transport-as en een ongewoon voorval binnen die inrichting of bij een transport-as, waarbij een gevaarlijke stof betrokken is .
Het plaatsgebonden risico (PR) richt zich als maat voor het risico vanwege activiteiten met gevaarlijke stoffen vooral op de basisveiligheid voor personen in de omgeving van die activiteiten. Aan het PR is een wettelijke grenswaarde verbonden die niet mag worden overschreden. Het PR wordt "vertaald" als een risicocontour rondom een risicovolle activiteit, waarbinnen geen kwetsbare objecten (bijv. woningen) mogen liggen.
Het groepsrisico (GR) is een maat voor de maatschappelijke ontwrichting als gevolg van een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Rondom een risicobron wordt een invloedsgebied gedefinieerd, waarbinnen grenzen worden gesteld aan het maximaal aanvaardbare aantal slachtoffers, de z.g. oriënterende waarde (OW). Dit is een richtwaarde, waarvan het bevoegd gezag, mits afdoende gemotiveerd, kan afwijken. Deze verantwoordingsplicht geldt voor elke toename van het GR, ook als de OW niet wordt overschreden.
Op grond van de van toepassing zijnde wet- en regelgeving dient bij bestemmingsplan beoordeeld te worden of de wettelijk grenswaarde met betrekking tot het PR niet wordt overschreden en of de oriënterende waarde van het groepsrisico niet wordt overschreden.
Onderstaande uitsnede van de Provinciale Risicokaart toont de risicobronnen in de omgeving van het plangebied.
Uitsnede risicokaart (plangebied in rood aangegeven)
Externe veiligheid inrichtingen
Uit de risicokaart blijkt dat in of rondom het plangebied zijn geen inrichtingen die onder het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen vallen en met dit bestemmingsplan worden deze ook niet mogelijk gemaakt. De grenswaarde voor het plaatsgebonden risico en de oriënterende waarde van het groepsrisico worden derhalve nergens overschreden.
Externe veiligheid transport
Het plangebied ligt niet binnen een zone van een transportroute voor gevaarlijke stoffen. De Rijksweg A10 ligt op ruim 1.100 meter afstand. Conform de Circulaire Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen hoeven buiten een zone van 200 meter rond een transportroute in principe geen beperkingen aan het beoogde gebruik te worden gesteld. Dit is bij het nu voorliggende plangebied aan de orde.
Gasleidingen
Blijkens de risicokaart ligt het plangebied niet binnen de invloedssfeer van ondergrondse hogedruk aardgasleidingen die op grond van het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) zijn gezoneerd. Nader onderzoek naar het plaatsgebonden risico of een verantwoording van het groepsrisico is niet noodzakelijk.
Duurzaamheid speelt in de ontwikkeling van Amsterdam en het stadsdeel Nieuw West een hoofdrol. Een belangrijk uitgangspunt hierbij is om als stadsdeel actief mee te werken aan het realiseren van de Amsterdamse doelstelling om 40% CO2 te reduceren in 2025 ten opzichte van 1990. Het uitgangspunt is om de nieuwbouw en renovatie zo energiezuinig mogelijk uit te voeren. Stadsdeel Nieuw West heeft de Amsterdamse doelstelling overgenomen dat vanaf 2015 alle nieuwbouw klimaatneutraal is. Klimaatneutraal bouwen betekent dat alle energie voor verwarmen, koelen, tapwater en alle gebouwgebonden elektragebruik wordt bespaard dan wel duurzaam wordt opgewekt, zonder gebruik te maken van fossiele brandstoffen.
Er zal alleen hout met FSC-keurmerk worden gebruikt en mag er geen koper of zink worden blootgesteld aan hemel- of oppervlaktewater. In de openbare ruimte zullen duurzame materialen worden gebruikt en er zal voldoende fietsparkeergelegenheid gerealiseerd worden.
Op 1 april 2011 is het Besluit milieueffectrapportage gewijzigd. In het besluit wordt onderscheid gemaakt in m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten en m.e.r.-plichtige activiteiten. Het aantal situaties waarvoor een m.e.r. verplicht moet worden uitgevoerd is verminderd. Er zijn nu meer situaties waar eerst beoordeeld kan worden of een m.e.r. moet worden uitgevoerd. Het komt er op neer dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de D-lijst in het Besluit MER die beneden de drempelwaarden vallen een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets, die dus een nieuw element is in de m.e.r.-regelgeving, wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.
Aangezien het voorliggende bestemmingsplan uitgaat van de realisatie van 2 woningen ter plaatse van een bestaande gymzaal, leidt het bestemmingsplan niet of nauwelijks tot nieuwe emissies of een toename van de verkeersaantrekkende werking. Het ruimtebeslag is vergelijkbaar met de bestaande planologische situatie. Er zijn geen gevoelige gebieden in de nabijheid die beïnvloed zouden kunnen worden door dit plan. De inhoud van dit bestemmingsplan is getoetst op eventuele effecten op alle relevante milieueffecten (zie paragrafen 4.1 t/m 4.9)
Geconcludeerd kan worden dat belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten. Het bestemmingsplan geeft daarom geen aanleiding tot het uitvoeren van een m.e.r. of m.e.r.-beoordeling.
Waar de overige paragrafen van deze bestemmingsplantoelichting de achtergronden van het bestemmingsplan belichten, geeft deze paragraaf een toelichting op de bestemmingsplanregels. Uitgelegd wordt wat de bedoeling en strekking is van de verschillende onderdelen van de regels. Daartoe worden in deze paragraaf de regels per artikel toegelicht.
Het (juridisch deel van het) bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (oftewel de plankaart) en regels, vergezeld van een toelichting. De verbeelding heeft een functie van visualisering van de bestemmingen. De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers bindende deel van het bestemmingsplan. De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Per hoofdstuk zullen de diverse regels artikelsgewijs worden besproken.
De toelichting heeft geen bindende werking; de toelichting maakt juridisch ook geen onderdeel uit van het bestemmingsplan, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het plan en ook bij de uitleg van de bestemming en overige regels. In de toelichting wordt ook een relatie met het relevante beleid gelegd en een gebiedsbeschrijving gegeven. Op basis van het beleid en de gebiedsbeschrijving zijn vervolgens de uitgangspunten voor het bestemmingsplan geformuleerd.
In deze paragraaf worden de niet voor zichzelf sprekende en bijzondere juridische aspecten van de bestemmingsbepalingen toegelicht. Het beleid wordt niet toegelicht, maar de wijze van regelen.
HOOFDSTUK 1 - INLEIDENDE REGELS
Artikel 1 geeft, in alfabetische volgorde, een omschrijving van een aantal begrippen die in de regels worden gebruikt. Hiermee wordt formeel vastgelegd wat wel en wat niet onder het betreffende begrip moet worden verstaan. Dit artikel is dus primair bedoeld om begrippen duidelijk te begrenzen en niet om de gedachten achter de gebruikte termen uit te leggen. Daarvoor is juist deze toelichting bedoeld. In deze toelichting worden gehanteerde begrippen waar nodig uitgelegd.
Met dit artikel wordt aangegeven op welke wijze moet worden beoordeeld in hoeverre een initiatief past binnen de minima en maxima die door de overige regels worden aangegeven.
HOOFDSTUK 2 - BESTEMMINGEN
Groen
Een strook grond achter de woningen en de strook grond aangrenzend de woningen alsmede het groen aan de zijde van de Slotervaart is bestemd als “Groen”. Daarbij is de planologische regeling van het bestemmingsplan “Slotervaart 2009” aangehouden.
Wonen
De nieuwe woningen zijn bestemd als “Wonen”. In de woningen zijn tevens ruimten voor short stay en beroep aan huis toegestaan. Voor de woningen geldt een maximum bouwhoogte van 7 meter. Er is onder het hoofdgebouw een kelder toegestaan met een maximale bouwdiepte van 3 meter. Dakopbouwen zijn uitgesloten. In het bestemmingsplan is geen regeling opgenomen met betrekking tot bijbehorende bouwwerken. Er is in het Besluit omgevingsrecht al een adequate regeling opgenomen.
Anti-dubbeltelregel
Dit artikel bevat een algemene regeling waarmee kan worden voorkomen dat er in feite meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogd.
Algemene bouwregels
In deze regel wordt geregeld dat bepaalde overschrijdingen van de bouwregels zijn toegestaan.
Algemene gebruiksregels
In deze regel worden de algemene regels omtrent gebruik vastgelegd. Naast het algemene gebruiksverbod om de gronden en opstallen in strijd met de bestemming te gebruiken, is een aantal activiteiten uitgezonderd.
Algemene afwijkingsregels
In dit artikel worden algemene afwijkingsregels opgesomd. Er kan voor gebouwen van nutsvoorzieningen en elektriciteitsvoorzieningen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals gedenktekens, plastieken en dergelijke worden afgeweken van de regels. Ook kan van de regels worden afgeweken voor geringe afwijkingen en tevens mag de in de regels toegestane maximale bouwhoogte worden overschreden in bepaalde gevallen. Hetzelfde geldt voor de op de verbeelding (oftewel de plankaart) aangegeven bestemmings- of bouwgrenzen.
Overgangsrecht
De overgangsregel is evenals de anti-dubbeltelregel overgenomen uit de standaardregels uit het Bro.
Slotregel
De slotregel ten slotte geeft de officiële benaming van dit bestemmingsplan weer alsmede de datum van vaststelling door de gemeenteraad.
Op grond van artikel 6.12, eerste lid van de Wet ruimtelijke ordening en artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient, indien sprake is van één van de in artikel 6.2.1 van het Bro genoemde bouwactiviteiten, een exploitatieplan te worden vastgesteld. In Amsterdam kan echter via de erfpacht de kosten die het stadsdeel maakt (planvorming, inrichting openbare ruimte, etc) worden verhaald. Gelet hierop, onder verwijzing naar het bepaalde in artikel 6.2.1, sub b en c van het Bro en artikel 6.12, tweede lid van de Wro, wordt geen aanleiding gezien om, aanvullend op het bestemmingsplan, een exploitatieplan vast te stellen.
In het kader van het overleg als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt het voorontwerpbestemmingsplan verzonden aan:
1. Provincie Noord-Holland
2. Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht / Hoogheemraadschap van Rijnland;
3. Waternet
4. Bureau Monumenten & Archeologie.
Bureau Monumenten en Archeologie (BMA) van de gemeente Amsterdam heeft in de reactie aangegeven dat de archeologische verwachting op basis van een door hen uitgevoerde archeologische waardestelling laag is. De gehele planlocatie is vrijgesteld van nader archeologisch onderzoek. Ten aanzien van de bovengrondse cultuurhistorische waarden heeft Bureau Monumenten en Archeologie geen opmerkingen.
Waternet heeft in de reactie verzocht om de meeste actuele beleidkaders m.b.t. water op te nemen. De toelichting is op dit punt aangepast.
Van de overige overlegpartners zijn geen reacties ontvangen.
Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan heeft overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening voor een periode van 6 weken ter visie gelegen. Gedurende deze periode is één zienswijze ontvangen.De zienswijze leidt niet tot wijzigingen in het bestemmingsplan. De beantwoording van de zienswijze is te vinden in de bijgevoegde nota van beantwoording (bijlage 5).