|
Mercatorpark is gelegen in stadsdeel West, in het overgangsgebied van de voor- en
naoorlogse stad. Het bestemmingsplangebied wordt in het noorden begrensd door de Jan
van Galenstraat, in het oosten door de Orteliuskade, in het zuiden door de groenstrook
parallel aan de Jan Evertsenstraat en in het westen door de Ringweg A10 (hierna: A10).
Het plangebied maakt onderdeel uit van het project Jan Evertsenstraat-West dat in
het kader van 'Koers 2025 - Ruimte voor de Stad' is aangewezen als versnellingslocatie
waar de toevoeging van woningbouw en bijbehorende voorzieningen als kansrijk wordt
gezien. Hiervoor is op 19 april 2016 de 'Strategienota westelijk deel Jan Evertsenstraat'
en op 6 maart 2018 de 'Projectnota Jan Evertsenstraat-West' vastgesteld door het college
van burgemeester en wethouders van Amsterdam. Het projectgebied Jan Evertsenstraat-West
is ongeveer 1,4 kilometer lang en beslaat de deelgebieden Tennispark Sloterplas, de
Busgarage van het GVB, het OLVG-West, Mercatorpark en de Jan Evertsenstraat tussen
Mercatorplein en Sloterplas.
Voor het deelgebied Mercatorpark is vooruitlopend op voorliggend bestemmingsplan door
de gemeenteraad op 20 april 2022 een Investeringsbesluit genomen waarin de opgave,
haalbaarheid en risico's van de gebiedsontwikkeling van Mercatorpark zijn vastgesteld.
De gebiedsontwikkeling omvat onder andere het toevoegen van circa 1.000 woningen,
bijbehorende maatschappelijke en commerciële voorzieningen en bedrijven en het verbeteren
van de kwaliteit van de openbare ruimte. Voorliggend bestemmingsplan 'Mercatorpark'
vervangt het bestemmingsplan uit 2013 dat hoofdzakelijk conserverend van aard is en
planologisch-juridisch geen ruimte biedt voor de beoogde ontwikkelingen. Het vervangt
ook een klein deel van het bestemmingsplan 'Rembrandtpark' voor zover het de groen-
en waterstrook, gelegen ten noorden van de Jan Evertsenstraat, betreft. Tot slot vervangt
voorliggend bestemmingsplan een gedeelte van het bestemmingsplan 'De Baarsjes' dat
betrekking heeft op de Orteliuskade voor zover grenzend aan Mercatorpark.
In vergelijking tot de 'Projectnota Jan Evertsenstraat-West' zijn gedurende het ontwerpproces
enkele stedenbouwkundige aanpassingen gedaan ten behoeve van de ontwikkeling van Mercatorpark.
Dit betreft onder andere de verschuiving van de woontorens naar de noordwestkant van
het plangebied; het loskoppelen van de alles-in-één basisschool (hierna: integraal
kindcentrum) van de beoogde woningen in één bouwblok en het behoud van de oude bomenrij,
op de voormalige stadsdeelwerf, die onderdeel van de openbare ruimte wordt.
In deze plantoelichting wordt de gebiedsontwikkeling onderbouwd in zowel de hoofdstukken
over het beleid, het ruimtelijk kader als in de beschrijving van de milieu- en omgevingsaspecten.
Na vaststelling voorziet dit bestemmingsplan in een actuele planologisch-juridische
regeling die het toetsingskader vormt voor het verlenen van omgevingsvergunningen
in het plangebied Mercatorpark.
Lange tijd kende Amsterdam stadsdeelraden en stadsdeelbesturen. Door een wijziging
in de Gemeentewet kwam hier verandering in. Naar aanleiding van de wijziging van de
Gemeentewet en enige andere wetten in verband met het afschaffen van de bevoegdheid
van gemeentebesturen om deelgemeenten in te stellen (Wet afschaffing deelgemeenten),
heeft de gemeenteraad van Amsterdam op 12 juni 2013 het besluit genomen tot intrekking
van de 'Verordening op de stadsdelen' en tot vaststelling van de 'Verordening op de
bestuurscommissies 2013'. De verordening is op 19 maart 2014, op onderdelen gewijzigd,
in werking getreden. De verordening voorzag in een andere inrichting van het bestuurlijk
stelsel van Amsterdam. Er heeft onder andere een herverdeling plaatsgevonden van taken
en bevoegdheden van de stadsdelen die zijn overgaan in bestuurscommissies. Concreet
betekent dit onder andere dat de bevoegdheid tot het vaststellen van bestemmingsplannen
in alle gevallen bij de gemeenteraad van Amsterdam ligt. In de ontwikkeling van dit
hernieuwde bestuurlijke stelsel is in 2018 een volgende stap gezet met de inwerkingtreding
van de 'Verordening op het lokaal bestuur in Amsterdam'. De verordening voorziet in
de instelling van bestuurscommissies, stadsdeelcommissies en gebiedscommissies. Met
de vaststelling van de 'Verordening op de stadsdelen en stadsgebied Amsterdam 2022'
heeft het lokaal bestuur meer zeggenschap gekregen. Het college van burgemeester en
wethouders betrekt het dagelijks bestuur bij de voorbereiding van bestemmingsplannen
en bij de vaststelling als ten opzichte van het ontwerpbestemmingsplan wijzigingen
worden voorgesteld welke zijn aan te merken als wijzigingen van wezenlijke onderdelen
of aard.
Het plangebied Mercatorpark is gelegen binnen de grenzen van stadsdeel West en voor
een klein deel (zuidelijk deel van de watergang en aanliggende groenstrook) in stadsdeel
Nieuw-West. Bij collegebesluit van 24 mei 2016 en aanvullend op 15 november 2016 is
het gebied Jan Evertsenstraat-West (w.o. Mercatorpark) aangewezen tot grootstedelijk
project. Besloten is dat de wethouder Ruimtelijk Ordening en Grondzaken bestuurlijk
opdrachtgever is en dat het ambtelijk opdrachtgeverschap bij Grond en Ontwikkeling
ligt.
Het bestemmingsplan bestaat uit de regels en de verbeelding (de plankaart) en gaat vergezeld van een toelichting. Op de verbeelding zijn de bestemmingen in het plangebied weergegeven. Deze bestemmingen zijn gerelateerd aan de in de regels opgenomen juridische regeling. De toelichting geeft de achtergronden (relevant beleid, resultaten van uitgevoerde onderzoeken, uitkomsten overleg ex artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening) bij de bestemmingsplanregeling. De toelichting is geen wettelijk onderdeel van het bestemmingsplan, maar wel een belangrijk te raadplegen document bij de toepassing en interpretatie van de verbeelding en de planregels.
In de hoofdstukken 2 'Plankader' en 3 'Relevante beleidskaders' is het algemene kader beschreven. In hoofdstuk 4 volgt een beschrijving van het ruimtelijke en stedenbouwkundige kader en de beoogde ontwikkeling. De milieu- en omgevingsaspecten die betrekking hebben op bodem, geluid, luchtkwaliteit, externe veiligheid, cultuurhistorie, archeologie, water, natuur en landschap en hoogbouw komen aan de orde in hoofdstuk 5 en 6. In hoofdstuk 7 wordt uitgelegd op welke wijze dit in juridische zin vertaald is. Hoofdstuk 8 gaat in op de economische uitvoerbaarheid en de maatschappelijke uitvoerbaarheid (het overleg ex artikel 3.1.1 Bro.). De relevante onderzoeksrapporten waar in hoofdstuk 5 en 6 naar wordt verwezen, zijn als bijlagen opgenomen.
Het plangebied Mercatorpark ligt aan de noordzijde van het Rembrandtpark in het overgangsgebied tussen de vooroorlogse en de naoorlogse stad. De grenzen worden gevormd door de Jan van Galenstraat in het noorden, in het oosten door de bebouwing aan de Orteliuskade, in het zuiden door de Jan Evertsenstraat en in het westen door de A10. Voor de exacte begrenzing wordt verwezen naar de verbeelding waarvan een pdf-printversie als bijlage aan deze plantoelichting is gevoegd.
Plangebied Mercatorpark
Voor het plangebied Mercatorpark zijn de volgende vigerende planologisch-juridische kaders van toepassing:
Het bestemmingsplan 'Mercatorpark 2013' is vastgesteld op 25 juni 2013. Het bestemmingsplan
is hoofdzakelijk conserverend van aard, wat wil zeggen dat de bestaande en vergunde
situatie is herbevestigd. Het bestemmingsplan biedt daardoor planologisch-juridisch
geen ruimte voor nieuwe ontwikkelingen. Binnen de vastgestelde bestemmingen zijn bijvoorbeeld
geen woningen toegestaan. Ook bieden de bestemmingen geen mogelijkheid tot vestiging
van een integraal kindcentrum.
Op onderstaande verbeelding, behorend bij het bestemmingsplan 'Mercatorpark 2013',
zijn de bestemmingen weergegeven.
Verbeelding 'Mercatorpark 2013'
Aan de zuidkant van het plangebied ligt, parallel aan de Jan Evertsentraat, een watergang. De zuidelijke helft van de watergang en de Jan Evertsenstraat maken onderdeel uit van het bestemmingsplan 'Rembrandtpark'. Het bestemmingsplan is op 19 december 2012 vastgesteld en zowel de Jan Evertsenstraat als de watergang zijn conserverend bestemd. Binnen de bestemming 'Verkeer' zijn de huidige functies van de Jan Evertsenstraat toegestaan. De watergang heeft de bestemming 'Water' waarbinnen water, waterhuishoudkundige voorzieningen, bruggen en verkeersareaal zijn toegestaan. Verkeersareaal is echter, binnen de bestemming 'Water' in het bestemmingsplan 'Rembrandtpark', uitsluitend toegestaan ter plaatse van een functieaanduiding 'brug'. Voor de watergang ter plaatse van Mercatorpark zijn geen aanduidingen opgenomen voor de functie 'brug', waardoor in bruggen, bedoeld om gebruikt te worden voor langzaam verkeer, niet is voorzien. In voorliggend bestemmingsplan wordt in de regels de functie 'brug' mogelijk gemaakt voor voetgangers. Hiervoor is het betrekken van de zuidelijke helft van de watergang en de aangrenzende groenstrook in voorliggend bestemmingsplan nodig om deze planologisch-juridische wijziging mogelijk te maken.
Het plangebied Mercatorpark grenst aan de oostzijde aan de Orteliuskade. De Orteliuskade is gelegen binnen het bestemmingsplangebied 'De Baarsjes'. Dit bestemmingsplan is op 16 mei 2018 vastgesteld. De Orteliuskade heeft de bestemming 'Verkeer' en over het zuidelijke deel van de kade ligt de dubbelbestemming 'Waterstaat – Waterkering'. De reden dat de Orteliuskade bij het plangebied wordt betrokken is vanwege de verlegging, in 2019, van de verholen waterkering. De waterkering liep dwars door Mercatorpark en loopt nu geheel over de Orteliuskade in noordelijke richting. Het is noodzakelijk dat deze verlegging planologisch-juridisch wordt geborgd. Voorliggend bestemmingsplan voorziet daarin. De huidige bestemming 'Verkeer' van de Orteliuskade blijft gehandhaafd. Toegevoegd wordt de dubbelbestemming 'Waterstaat – Waterkering' over de gehele Orteliuskade, voor zover grenzend aan Mercatorpark.
Binnen het plangebied is ook het paraplubestemmingsplan 'Kiosken', dat op 15 februari 2017 is vastgesteld, van toepassing. Het paraplubestemmingsplan schrijft voor dat kiosken in beginsel niet zijn toegestaan. Er kan alleen met toepassing van een uitgebreide Wabo-afwijkingsprocedure een uitzondering worden gemaakt voor de specifieke locaties waar een kiosk wel wenselijk, ruimtelijk inpasbaar en aanvaardbaar is. In voorliggend bestemmingsplan worden geen nieuwe kiosken mogelijk gemaakt.
Voor het hele grondgebied van Amsterdam is op 7 oktober 2021 het paraplubestemmingsplan 'Grondwaterneutrale Kelders' vastgesteld. In het paraplubestemmingsplan zijn regels opgenomen die ervoor moeten zorgen dat alle aanvragen voor kelderbouw in Amsterdam voldoen aan de eis van grondwaterneutraliteit. Dat wil zeggen dat het bouwen van een kelder de stand en stroming van het grondwater niet of nauwelijks mag veranderen, waar mogelijk verbeteren, en er geen negatieve grondwatereffecten mogen optreden. Tot negatieve effecten worden in ieder geval gerekend risico's op opbarsten van de deklaag en welvorming. Voor Mercatorpark, dat de gebiedsaanduiding 'overige zone -2' heeft, betekent dit dat de bouw van nieuwe kelders of uitbreiding van bestaande kelders, niet groter dan 300 m2 en dieper dan 4 meter, worden getoetst aan de beleidsregels 'Grondwaterneutrale Kelders Amsterdam'. En voor nieuwe kelders of uitbreiding van bestaande kelders groter dan 300 m2 en dieper dan 4 meter moet op basis van een geohydrologisch onderzoek worden aangetoond dat het bouwplan niet strijdig is met het belang van grondwaterneutraliteit. Voor voorliggend bestemmingsplan is een geohydrologisch onderzoek uitgevoerd. De regels van het paraplubestemmingsplan zijn overgenomen in het voorliggende bestemmingsplan.
Het paraplubestemmingsplan 'Darkstores', vastgesteld op 10 mei 2023, regelt het verbod op vrije vestiging van darkstores. Dit is een vorm van bedrijfsvoering die in hoofdzaak gericht is op de verkoop en bezorging binnen zeer korte termijn (flitsbezorging) van online aangeboden producten, overwegend dagelijkse goederen, vanuit een opslagruimte, al dan niet met uitstalling ten verkoop, al dan niet met een afhaalloket of afhaalbalie en die al dan niet toegankelijk is voor winkelend publiek. Het doel van het paraplubestemmingsplan is om de nieuwe vestiging van darkstores te reguleren ter bescherming van het woon-, leef- en vestigingsklimaat. Onder voorwaarden kan van het bestemmingsplan worden afgeweken en een darkstore worden toegestaan als de locatie niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Het paraplubestemmingsplan zorgt hiermee voor meer houvast op nieuwe vestigingslocaties van darkstores in Amsterdam. In Mercatorpark zijn geen vestigingen van darkstores aanwezig. De regels uit het paraplubestemmingsplan zijn opgenomen in voorliggend bestemmingsplan.
Voorliggend bestemmingsplan beoogt te voorzien in de realisatie van woningen, een
integraal kindcentrum, kleinschalige bedrijfsruimten, maatschappelijke voorzieningen,
horeca en twee loopbruggen. Voorliggend bestemmingsplan bevat eveneens een wijzigingsbevoegdheid
voor het mogelijk maken van een supermarkt, enkele commerciële en maatschappelijke
voorzieningen en woningen ter plaatse van de kavel van Reade aan de Admiraal Helfrichstraat.
Voor het overige zal voorliggend bestemmingsplan de bestaande functies herbevestigen,
met uitzondering van de functie stadsdeelwerf die uit het plangebied verdwijnt.
Na inwerkingtreding vervangt het daarmee het bestemmingsplan 'Mercatorpark 2013';
voor de Orteliuskade, voor zover grenzend aan Mercatorpark, het bestemmingsplan 'De
Baarsjes', het paraplubestemmingsplan Grondwaterneutrale Kelders' en voor het zuidelijke
deel van de watergang en de aangrenzende groenstrook tot aan de A10 het bestemmingsplan
'Rembrandtpark'. In hoofdstuk 4 wordt nader ingegaan op het programma en de stedenbouwkundige
aspecten.
Het plangebied Mercatorpark ligt in de voormalige Sloter Binnenpolder. Het was oorspronkelijk
een veengebied waarvan de ontginning startte in de 11de of 12de eeuw. Haaks op de
bestaande waterlopen werden percelen uitgezet, van elkaar gescheiden door sloten die
het natte veengebied moesten ontwateren. Als gevolg van de ontwatering daalde het
maaiveld en werd de grond weer natter. Om het waterniveau binnen het ontgonnen land
op peil te houden, werden in de 15de en 16de eeuw kades en dijken aangelegd. Hierlangs
werden molens gebouwd, die het overtollige water op weteringen loosden. Door dit systeem
van afwatering ontstonden de polders waarin het waterpeil werd beheerst.
In 1921 annexeerde Amsterdam het gebied dat nu Mercatorpark heet en dat toen onderdeel
was van een veel groter gebied, behorend tot de gemeente Sloten. Mercatorpark werd
in het 'Algemeen Uitbreidingsplan' (AUP) uit 1935 als onderdeel van het Rembrandtpark
bestemd, met aan de westkant twee hoogbouwelementen. De stedenbouwkundige Cornelis
van Eesteren speelde een belangrijke rol bij het ontwerp van het AUP. Het contrast
tussen de oost- en westzijde van het park is een esthetisch karakteristiek detail
dat ook in het latere werk van Van Eesteren veelvuldig terugkomt. Het gaat om een
evenwicht van contrasten waarbij de lange straatwand aan de oostzijde van het park,
wat karakteristiek voor de stedenbouw van de jaren twintig van de vorige eeuw is,
wordt geconfronteerd met de vrijstaande hoogbouw aan de westzijde. Gesloten versus
een open stadsbeeld.
In 1939, toen het plangebied nog aan de rand van de stad lag, werd er echter een zwembad
aangelegd. In de uitwerking van de latere plannen is het terrein mede daarom en vanwege
de grote vraag naar openbare voorzieningen als zodanig bestemd. In de loop van de
tijd zijn in het gebied een nijverheidsschool, een reumacentrum, een lagere technische
school, een gemeentewerf en een speelterrein naast het zwembad aangelegd. Rond het
jaar 2000 werd de nijverheidsschool gesloopt om plaats te maken voor een kantoorgebouw
van de gemeente Amsterdam. Het zwembad is twee keer ingrijpend gerenoveerd, een keer
in de jaren '70 en nogmaals in de periode 2002-2006.
Mercatorpark is een gebied dat een belangrijk deel van haar identiteit aan de AUP-bouwperiode dankt, maar dat volledig met voorzieningen bebouwd werd, vanwege de centrale ligging tussen de oude en de nieuwe stad en door de eerdere aanleg van het zwembad. Het groen in het plangebied verbindt de verschillende gebouwen met elkaar, terwijl het groen langs de infrastructuur het plangebied met de aangrenzende buurten verbindt. De bredere groenstrook langs de Jan Evertsenstraat verbindt het stadscentrum met de Westelijke Tuinsteden. Van het oorspronkelijke polderlandschap is niets overgebleven.
Bebouwing en functies
Mercatorpark bestaat grofweg uit vier kwadranten. In het eerste kwadrant in het noordwesten
van het plangebied staat het kantoorgebouw Triade waarin diverse instanties gevestigd
zijn van de gemeente Amsterdam op het gebied van werk en inkomen. Het gebouw bestaat
uit twee bouwdelen variërend in bouwhoogte van 10 tot maximaal 54 meter. Het gebouw
heeft een ondergrondse parkeergarage met ongeveer 95 parkeerplaatsen. Het kantoorgebouw
en de gebruiksfuncties wijzigen niet door de planontwikkeling.
SportPlaza Mercator bevindt zich in het noordoostelijk deel van het plangebied. Het
complex bestaat uit een binnen- en buitenzwembad met bijbehorende ligweide, diverse
sportvoorzieningen en horeca. Het complex is opgeleverd in 2006 op de plek van het
oude zwembad. Karakteristiek voor het gebouw zijn de gevarieerde bouwhoogten van circa
6 tot 12 meter en schuine begroeide daken. Aan het sportcomplex is een vestiging van
de Amerikaanse fastfoodketen KFC gerealiseerd, bestaande uit een restaurant, een drive-lane en een parkeerterrein. In de ontwikkeling van Mercatorpark zal het parkeerterrein
verdwijnen vanwege het opschuiven van een deel van de Admiraal Helfrichstraat. Dit
wegdeel wordt verplaatst om woningbouw te kunnen realiseren. Het wegdeel is nodig,
omdat het een belangrijk onderdeel is van de buurtontsluiting. De parkeerplaatsen
ten behoeve van het fastfoodrestaurant komen deels terug en ruimte voor de drive-lane van KFC blijft behouden. Een deel van de ligweide blijft behouden voor het zwembad
en een deel wordt openbaar en komt ten goede aan de planontwikkeling, waaronder woningbouw.
In het zuidoostelijke deel van het plangebied is het terrein van de stadsdeelwerf en speeltuin 'Mercator' gelegen. Het speeltuingebouw, gelegen aan de noordzijde van het terrein is een buurtgericht multifunctioneel gebouw voor de speeltuinvereniging, sportbuurtwerk en jeugdactiviteiten. Het speeltuingebouw bestaat uit 1 tot 2 bouwlagen. Het terrein beslaat 4.500 m2 aan sport- en spelvoorzieningen. Er bevindt zich een tennisveld, een voetbalveld, een basketbalplek, een skatebaan en verschillende speelvoorzieningen voor kinderen tot 12 jaar. Ter plaatse van het terrein en de bebouwing zijn woningen en een integraal kindcentrum beoogd. De sport- en speelvoorzieningen komen in een andere vorm en verspreid over het plangebied terug.
De stadsdeelwerf bestaat uit een kantoorgebouw, verschillende loodsen, een garage voor vuilniswagens en een open opslagterrein voor beplantingsmateriaal, bestratingsmateriaal, straatmeubilair en dergelijke. De bestaande bebouwing is 6 tot 10 meter hoog. De werf is een tijdelijke samenvoeging van de stadsdeelwerven van de voormalige stadsdelen De Baarsjes en Oud-West geweest. De stadsdeelwerf verdwijnt als functie uit het plangebied waarmee ruimte vrijkomt voor woonbebouwing en voorzieningen en een groene en openbare inrichting mogelijk wordt.
Aan de westkant tegen het talud van de A10 is de voormalige L.T.S. Patrimonium gelegen. Dit schoolgebouw, met een omvang van circa 10.000 m2 bruto vloeroppervlak is in de jaren zestig van de vorige eeuw gebouwd in de kenmerkende functionalistische stijl van die periode. Het schoolgebouw bestaat uit een gedeelte met theorielokalen in 3 bouwlagen langs de watergang parallel aan de Jan Evertsenstraat en werkplaatsen en praktijklokalen in 1 bouwlaag langs het talud van de A10. Naast de leslokalen omvat het schoolgebouw twee, aan de noordzijde gelegen, gymzalen en een vrijstaande conciërgewoning. Het hoofdgebouw is zowel aan de binnenzijde als de buitenkant voorzien van wandkunst. In het gebouw zijn functies gehuisvest zoals ateliers en werkruimten, verschillende bedrijfjes en een restaurant annex café en club. De gymlokalen worden gebruikt voor sportbeoefening. Vanwege het karakteristieke uiterlijk en de monumentale waarde blijft het complex behouden. Het bestemmingsplan voorziet in de mogelijkheid van overbouwing van de gymzalen ten behoeve van een woongebouw.
Centraal in het plangebied ligt het centrum voor reumatologie Amsterdam Reade. Het gebouw bestaat voor het grootste deel uit 3 bouwlagen. Het centrum zal worden samengevoegd met de het revalidatiecentrum dat op de Overtoom gehuisvest is en verhuizen naar een locatie buiten het plangebied. Dit biedt voor Mercatorpark ruimte voor een nieuwe invulling van de kavel zoals woningen, een buurtsupermarkt en bedrijfsruimten. Bovendien biedt het kansen om het parkeren ondergronds te realiseren, waardoor de openbare ruimte aantrekkelijker wordt en ruimte ontstaat voor andere functies. De ontwikkeling van de Reade kavel wordt niet rechtstreeks in het bestemmingsplan mogelijk gemaakt, omdat nog niet duidelijk is wanneer de verhuizing plaatsvindt. Voor de ontwikkeling is het college van burgemeester en wethouders bevoegd het voorliggende bestemmingsplan onder voorwaarde te wijzigen.
Verkeersontsluiting
Gezien de ligging van het Mercatorpark langs de A10, de Jan van Galenstraat (wijkontsluiting)
en de Jan Evertsenstraat (buurtontsluiting) is het plangebied goed ontsloten en bereikbaar
vanuit de omgeving. Het plangebied heeft voor het autoverkeer direct aansluiting op
de Jan van Galenstraat en de Jan Evertsenstraat. Beide wegen zorgen voor de uitwisseling,
afvoer en doorstroming van het autoverkeer.
De Jan Evertsenstraat zorgt voor de ontsluiting van de buurtstraten en de doorstroming en uitwisseling van het verkeer bij de kruisingen. De weg verbindt het Centrum via stadsdeel West met de gebieden nabij de Oostoever en de Sloterplas en is een belangrijke route voor de bereikbaarheid van het OLVG-West ziekenhuis met de auto. De weg voert, indirect via de Jan Tooropstraat Noord en Jan van Galenstraat, het doorgaande verkeer van en naar de A10. Ten westen van de kruising Jan Evertsenstraat en Admiraal Helfrichstraat zijn in de huidige situatie tram- en bushaltes aanwezig. Op 16 mei 2023 is door het college van burgemeester en wethouders het verkeersbesluit 'gebiedsontsluitingswegen 30 km/uur Amsterdam' genomen dat op 8 december 2023 in werking is getreden. Voor de Jan Evertsenstraat betekent dit dat de maximumsnelheid van 50 km/uur is gewijzigd in 30 km/uur. Het tramverkeer behoudt de maximumsnelheid van 50 km/u.
De Jan van Galenstraat is een belangrijke hoofdverkeersweg die onderdeel uitmaakt van het hoofdnet van Amsterdam. Voor het vrachtverkeer is de Jan van Galenstraat een belangrijke verbinding tussen de A10 en het Foodcenter en het centrum van Amsterdam. De weg ligt ter plaatse van het plangebied verhoogd en kruist de A10 met een viaduct en op- en afritten. Door de verhoogde ligging zijn de ingangen van SportPlaza Mercator en het Triade kantoorgebouw aan de ventweg gelegen en niet direct aan de Jan van Galenstraat. Een fiets- en voetgangerstunnel biedt een autovrije verbinding met de buurt ten noorden van de Jan van Galenstraat.
De straten binnen het plangebied, de Admiraal Helfrichstraat en de Dr. Jan van Breemenstraat zijn buurtontsluitingswegen en aangeduid als 30 km/uur-gebied. Ze hebben eveneens een belangrijke functie in het fietsnetwerk. Dat geldt eveneens voor de aangrenzende straat aan de oostzijde, de Orteliuskade. De Orteliuskade is een straat met een verblijfsfunctie. In de praktijk wordt de straat gebruikt als sluiproute voor het doorgaande verkeer naar de oprit van de A10. Ook de Admiraal Helfrichstraat wordt zodanig gebruikt. Dit is een ongewenste situatie. De gebiedsontwikkeling van Mercatorpark geeft aanleiding hier de nodige verkeerskundige maatregelen voor te treffen.
Parkeren en openbare ruimte
Verspreid over het plangebied zijn parkeervoorzieningen voor auto's en fietsers/scooters
te vinden. Enerzijds wordt geparkeerd op eigen terrein in gebouwde dan wel ongebouwde
voorzieningen, anderzijds zijn met name langs de Admiraal Helfrichstraat en de Dr.
Jan van Breemenstraat veel parkeerplaatsen in de openbare ruimte te vinden. Ter plaatse
van de voormalige L.T.S. is een deel van de openbare ruimte ingericht met fietsenrekken.
In tegenstelling tot de Orteliuskade is de parkeerdruk in Mercatorpark niet hoog.
Hoewel voor de nieuwe ontwikkelingen in het plangebied voldoende parkeervoorzieningen
moeten worden gerealiseerd, zal dit tot minder parkeerplaatsen in de openbare ruimte
leiden. De nieuwe functies parkeren immers op eigen terrein. De openbare ruimte wordt
hierdoor aantrekkelijker.
De zuidzijde van het plangebied wordt begrensd door water. Dit water sluit aan op
de waterpartijen in het Rembrandtpark en is primair bedoeld voor het ontwateren van
het gebied naar de Sloterplas. De randen van het plangebied worden gekenmerkt door
de aanwezige bermbeplanting. De groenstrook is onderdeel van een ecologische oeververbinding.
Het talud langs de A10 is eveneens een belangrijke ecologische passage voor de stedelijke
flora en fauna. Er zijn volop bomen en struiken aanwezig die een habitat creëren voor
planten en dieren. Echter het talud biedt ook mogelijkheden voor het plaatsen van
geluidwerende voorzieningen. Voor de inpassing hiervan wordt zorgvuldig gekeken naar
het aanwezige groen en de functie voor planten en dieren.
De lange straten hebben een ruim profiel en zijn van bomen en laanbeplanting voorzien.
Op het terrein van de stadsdeelwerf bevindt zich een 60 jaar oude bomenrij. Na verplaatsing
van de werf blijft deze bomenrij behouden en kan het een beeldbepalend element vormen
voor de nieuwe ontwikkelingen in Mercatorpark.
Op 11 september 2020 is de 'Nationale Omgevingsvisie' (NOVI) vastgesteld. Dit is de
langetermijnvisie van het Rijk op de toekomstige inrichting en ontwikkeling van de
leefomgeving in Nederland. In de visie zijn vier prioriteiten aangewezen: ruimte voor
klimaatadaptatie en energietransitie; een duurzaam en (circulair) economisch groeipotentieel;
sterke en gezonde steden en regio's; en een toekomstbestendige ontwikkeling van het
landelijk gebied. De kracht van Nederland ligt in een polycentrische netwerkstructuur.
Stedelijke en landelijke regio's werken door het transport- en mobiliteitsnetwerk
complementair als één systeem. De Amsterdamse regio kent een complexe verstedelijkingsopgave
die samenvalt met meerdere nationale belangen.
Voorliggend bestemmingsplan is in overeenstemming met de opgaven en belangen zoals
genoemd in de 'Nationale Omgevingsvisie'.
Op grond van artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro)
moet de toelichting bij een bestemmingsplan, dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling
mogelijk maakt, een beschrijving bevatten van de behoefte aan die ontwikkeling, en,
indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk
gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte
kan worden voorzien.
De stedelijke ontwikkelingen die voorliggend bestemmingsplan mogelijk maakt zijn woningen,
maatschappelijke en commerciële voorzieningen. Het plangebied Mercatorpark is gelegen
binnen bestaand stedelijk gebied. Er is daarmee sprake van het benutten van beschikbare
gronden in bestaand stedelijk gebied. Hieronder wordt beschreven waarom aan de ontwikkelingen
die het bestemmingsplan mogelijk maakt behoefte bestaat.
Demografische en economische ontwikkeling
De behoeftevraag naar functies als wonen, werken, detailhandel en overige stedelijke
voorzieningen is in grote mate afhankelijk van de toekomstige demografische en economische
ontwikkelingen in het gebied.
De Amsterdamse regio wordt gezien als een belangrijke motor van de nationale economie.
Om de concurrentie met andere economisch topregio's aan te kunnen is het noodzakelijk
het hoogstedelijke centrummilieu verder te ontwikkelen. Intensivering van het grondgebruik
in de bestaande stad is hierbij van groot belang. Dit uit zich in een sterke mix van
wonen en werken, waarbij kansrijke economische sectoren de ruimte krijgen. Meer woon-
en werkruimte betekent meer draagvlak voor voorzieningen. Daarbij horen horeca, detailhandel
en een diversiteit aan culturele- en onderwijsinstellingen.
Uit de 'Regionale bevolkings- en huishoudensprognose 2019' van het Planbureau voor
de Leefomgeving en het Centraal Bureau voor Statistiek blijkt het inwoneraantal van
Amsterdam aanhoudend sterk te groeien. Verwacht wordt dat het aantal inwoners tussen
2019 en 2050 met 23% toeneemt. Ook het aantal huishoudens neemt toe, met name door
de vorming van één- en tweepersoonshuishoudens.
Behoefte aan woningen
Gezien de demografische en economische ontwikkelingen is de woningbehoefte in de gemeente
Amsterdam groot en voor de komende decennia van structurele aard. De woningproductie
is na de economische crisis van 2008-2013 weliswaar weer op gang gekomen wat zich
heeft vertaald in een groter aantal opgeleverde woningen per jaar, er is evenwel sprake
van een groeiend woningtekort in de afgelopen jaren. Tussen 2012 en 2022 zijn in Amsterdam
ieder jaar minder woningen gebouwd dan dat het aantal huishoudens toenam. Het woningaanbod
ligt in 2021 iets hoger dan in de jaren ervoor, maar de totale vraag naar woningen
is ook toegenomen, waarmee onder de streep het tekort aan woningen verder toenam.
Door deze inhaalvraag te bepalen en op te tellen bij de toekomstige demografische
groei, ontstaat zo de woningbouwopgave die nodig is om de krapte op de woningmarkt
terug te dringen. In onderstaande tabel is voor de gemeente Amsterdam de geprognosticeerde
woningbehoefte weergegeven die het uitgangspunt vormt voor het beoordelen van nut
en noodzaak van nieuwe woningbouwontwikkelingen.
Geprognosticeerde groei van de bevolking, de huishoudens en de woningbehoefte. Bron: Bevolkingsprognose Noord-Holland 2019-2040
Een belangrijk doel van de prognose is om de afweging te laten zien tussen woningbehoefte
en plancapaciteit voor de komende tien jaar. Voor de definitieve prognose is het uitgangspunt
dat niet alle plancapaciteit wordt gerealiseerd. Hierdoor is ruimte voor vertraging,
uitstel of eventueel planuitval. In Amsterdam en omgeving zijn diverse plannen in
uitvoering en in voorbereiding om de grote vraag naar woningen op te lossen (de zogenaamde
planvoorraad) en om te voorzien in een woningvoorraad die aansluit bij de vraag vanuit
de markt. In het 'Regionaal Actieprogramma Wonen 2016-2020' is binnen de marktregio
Amsterdam voor de periode 2017-2027 een actuele woningbehoefte aangegeven van 79.510
woningen. De harde plancapaciteit (plannen waarvoor een onherroepelijk bestemmingsplan
geldt) bedraagt 62.440 woningen waardoor er sprake is van een tekort van 17.070 woningen
aan harde plancapaciteit. Voorliggend bestemmingsplan behoort nog niet tot de harde
plancapaciteit.
In de Metropoolregio Amsterdam lukt het tot nu toe niet om het woningtekort terug
te dringen. Met de partners in de Metropoolregio is daarom afgesproken dat Amsterdam
haar woningvoorraad met 50.000 woningen uitbreidt binnen het bestaande stedelijke
gebied in de periode 2010-2030. Amsterdam heeft daarnaast de ambitie om de voorraad
met 20.000 woningen extra uit te breiden tot in totaal 70.000 woningen tot 2040. Om
dit mogelijk te maken is de planvoorraad vergroot door het uitgeven van nieuwe bouwkavels.
Deze ambitie is vastgelegd in 'Koers 2025' (zie paragraaf 3.3.2). De woningen die
door middel van het voorliggende bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt zullen bijdragen
aan het oplossen van het tekort aan harde plancapaciteit.
Behoefte commerciële voorzieningen
In het bestemmingsplan (inclusief de wijzigingsbevoegdheid) worden voorzieningen mogelijk
gemaakt in de plint van de nieuwbouw parallel aan de Jan Evertsenstraat. Deze mix
aan commerciële functies zoals horeca, consumentverzorgende dienstverlening, kleinschalige
bedrijfsruimte en een supermarkt zijn wat bruto vloeroppervlak betreft niet substantieel.
De vestiging van deze functies voorziet hoofdzakelijk in een lokale behoefte die voorkomt
uit de realisatie van nieuwe woningen binnen bestaand stedelijk gebied.
Door de toevoeging van circa 1.000 woningen die ongeveer 2.500 bewoners huisvesten,
waaronder voor een deel ouderen, is het noodzakelijk dat wordt voorzien in een basis
voorzieningenniveau. Een supermarkt is daarvoor van wezenlijk belang. De beoogde ontwikkeling
sluit daarnaast aan bij de relevante beleidskaders. Het beleid is erop gericht dat
bewoners hun dagelijkse boodschappen op redelijke afstand van de woning (maximaal
750 meter) kunnen doen. Hiermee worden eveneens onnodige autoverkeersbewegingen voorkomen.
De ontwikkeling is niet te realiseren door het opnieuw invullen van leegstaande panden,
aangezien die binnen het plangebied niet beschikbaar zijn. De 'Barometer Winkelleegstand
Amsterdam 2021' geeft inzicht in de leegstand in alle winkelgebieden in Amsterdam.
De winkelleegstand in winkelverkooppunten bevindt zich per oktober 2021 in Amsterdam
met 6,0% onder het Nederlands gemiddelde (8,1%). In de Jan Evertsenstraat staat 5,4%
van het totale winkelvloeroppervlak leeg in de Jan van Galenstraat is dat 2,0%. In
de huidige situatie is in de omgeving van Mercatorpark geen sprake van onaanvaardbare
leegstand. En met de toevoeging van een beperkt aantal vierkante meters bruto vloeroppervlak
voor commerciële functies is geen negatief buurtoverschrijdend effect te verwachten.
Behoefte maatschappelijke voorzieningen
Volgens de 'Amsterdamse referentienormen voor maatschappelijke voorzieningen, groen
en spelen' van 9 januari 2018 geldt dat minimaal 1 basisschool per 1.400 woningen
moet worden gerealiseerd. Aangezien in Mercatorpark ruim 1.000 woningen zijn voorzien,
is de behoefte op 1 nieuwe basisschool geraamd. De verwachting is dat het aantal basisschoolleerlingen
na 2025 zal gaan stijgen, met name als gevolg van de hogere woningbouwproductie waardoor
gezinnen in de stad kunnen blijven wonen. In 2019/'20 telde het Amsterdamse basisonderwijs
61.919 leerlingen. Dit aantal zal in het schooljaar 2035/'36 met bijna 11% toegenomen
zijn en 68.680 bedragen. Door de realisatie van de beoogde nieuwe woningen zal op
lokaal niveau extra behoefte aan basisschoolplaatsen ontstaan. Voorliggend bestemmingsplan
beoogt in deze behoefte te voorzien.
De realisatie van een 24 uursopvang is in de 'Projectnota Jan Evertsenstraat-West'
van maart 2018 opgenomen conform de referentienorm in het woonprogramma. De opgave
komt ook voort uit de stedelijke herstructurering van bestaande opvang/woonzorgvoorzieningen
in de periode 2025-2030 en het 'Strategisch Huisvestingsplan Jeugd, Zorg en Basisvoorzieningen
2019'. Dit is onderbouwd in de toelichting van het maatschappelijk programma december
2019. In het vigerende bestemmingsplan zijn reeds maatschappelijke voorzieningen toegestaan.
Voorliggend bestemmingsplan voldoet met deze beschrijving van de behoefte aan artikel
3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).
Op 19 november 2018 hebben de Provinciale Staten van de provincie Noord-Holland de
'Omgevingsvisie NH 2050' vastgesteld. In deze omgevingsvisie (als opvolger van de
Structuurvisie Noord-Holland 2040) wordt de ambitie geschetst om een relatief hoog
welvaarts- en welzijnsniveau vast te houden. Daarvoor moet een goede balans gezocht
worden tussen economische groei en leefbaarheid. Zodanig dat bij veranderingen in
het gebruik van de fysieke leefomgeving de doelen voor een gezonde en veilige leefomgeving
overeind blijven.
De ambities die worden nagestreefd, zijn:
De ambities zijn in de 'Omgevingsverordening NH2022' vertaald naar regelgeving die doorwerken naar de lagere overheden. Voorliggend bestemmingsplan is in overeenstemming met de ambities uit de provinciale omgevingsvisie opgesteld.
Tot en met 31 december 2023 gold de 'Omgevingsverordening NH2020' en sinds 1 januari
2024 de 'Omgevingsverordening NH2022'. De regels en wetten die terugkomen in de 'Omgevingsverordening
NH2022' komen grotendeels overeen met de 'Omgevingsverordening NH2020', maar zijn
omgezet conform de nieuwe eisen die de Omgevingswet stelt. Met de omgevingsverordening
wil de provincie ontwikkelingen, zoals woningbouw en de energietransitie, mogelijk
maken en zet ze in op het beschermen van bijzondere gebieden in Noord-Holland. De
belangrijkste ambities voor Noord-Holland, zoals omschreven in de 'Omgevingsvisie
NH2050', zijn verankerd in de omgevingsverordening.
De ontwikkeling van Mercatorpark vindt plaats binnen bestaand stedelijk gebied en
is in overeenstemming met de omgevingsverordening van de provincie.
De 'Omgevingsvisie Amsterdam 2050' is op 8 juli 2021 vastgesteld door de gemeenteraad
van Amsterdam. Een omgevingsvisie is een langetermijnvisie op de ontwikkeling van
de fysieke leefomgeving, die elke overheid opstelt in het kader van de Omgevingswet.
Een omgevingsvisie is zelfbindend voor de overheid die hem opstelt. In dit geval betekent
dat, dat de gemeente Amsterdam gehouden kan worden aan de intenties zoals geformuleerd
in de visie. Voor anderen biedt de visie aanknopingspunten om samen te werken, initiatief
te nemen en iets bij te dragen aan de ontwikkeling en het beheer van de stad. Maar
de visie brengt voor anderen geen verplichtingen met zich mee. De 'Omgevingsvisie
Amsterdam 2050' vormt voor het grondgebied van de Gemeente Amsterdam tot 2050 de leidraad
voor de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving en vervangt hiermee de 'Structuurvisie
Amsterdam 2040'. De stad die Amsterdam in 2050 wil zijn, is in de visie benoemd in
vijf kernopgaven: klimaatbestendig en klimaatneutraal; inclusief en betaalbaar; leefbaar
en bereikbaar; economisch vitaal en circulair; gezond en veilig. Voor de Omgevingsvisie
is een Omgevingseffectrapportage (OER) opgesteld. Dat is een verbreding van het verplichte
milieueffectrapport en vormt een belangrijke onderbouwing voor de gemaakte keuzes
in de visie.
Voorliggend bestemmingsplan geeft op onderdelen uitvoering aan het gegeven beleid
en is voor het overige daarmee niet in strijd.
'Koers 2025' is een ontwikkelstrategie van het college van burgemeester en wethouders
om de groei van de stad mogelijk te maken en tegelijk de druk op de woningmarkt te
verlichten. De strategie is in juni 2016 door het college vastgesteld. In september
2016 is 'Koers 2025' ter kennisname naar de gemeenteraad gestuurd en zijn er 13 moties
aangenomen ter nadere uitwerking. De ambitie is om tot 2025 de bouw van 50.000 woningen
binnen de stadsgrenzen te faciliteren. De ontwikkelstrategie richt zich vooral op
het realiseren van voldoende woningen in kwalitatief hoogwaardige, gemengde stedelijke
milieus. Onderdeel van 'Koers 2025' is om naast woningen ook bedrijvigheid en maatschappelijke
voorzieningen te realiseren.
Om te kunnen bepalen waar in de nabije toekomst woningbouwprojecten gerealiseerd kunnen
worden, zijn de lopende én de mogelijke gebiedsontwikkeling in kaart gebracht. Eén
van de gebiedsontwikkellocaties is de Jan Evertsenstraat-West. In dit gebied, strategisch
gelegen tussen de voor- en naoorlogse stad, rond de A10, de metroringlijn en het IJ,
is ruimte én aanleiding voor intensivering. Dit gebied ontwikkelt zich de komende
jaren tot verbinder tussen het centrum en de stadsdelen buiten de ring en toegangspoort
tot de stad vanuit de regio, met goede fiets – en openbaar vervoersverbindingen en
aantrekkelijke straten en parken.
Voorliggend bestemmingsplan geeft uitvoering aan de ontwikkelstrategie zoals benoemd
in 'Koers 2025' door de intensivering mogelijk te maken van het plangebied Mercatorpark
dat onderdeel is van de gebiedsontwikkeling van Jan Evertsenstraat-West.
Amsterdam streeft naar een economisch sterke en duurzaam ingerichte stad. Daarbij
past intensiever gebruik van de stad en tegelijk het open houden van het landschap.
Met hoogbouw kan aan deze beide eisen tegemoet worden gekomen. Onder hoogbouw wordt
verstaan: gebouwen vanaf 30 meter hoogte of tweemaal de hoogte in hun directe omgeving,
en onder middelhoogbouw: gebouwen van 22,50 tot 30 meter hoogte of 25% hoger dan hun
directe omgeving. In de 'Hoogbouwvisie', die in 2011 is opgesteld als uitwerking van
de 'Structuurvisie Amsterdam 2040', zijn de uitgangspunten voor hoogbouw in Amsterdam
verwoord. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebieden waar hoogbouw wordt gestimuleerd
en gebieden waar hoogbouw zeer terughoudend wordt toegepast. Het westelijk deel van
Mercatorpark valt binnen het stimuleringsgebied voor hoogbouw. In voorliggend bestemmingsplan
wordt hoogbouw binnen het stimuleringsgebied mogelijk gemaakt die bijdraagt aan een
intensiever gebruik van de bestaande stad. De uitgangspunten van de visie zijn, ook
na het vaststellen van de 'Omgevingsvisie Amsterdam 2050', nog steeds van kracht en
opgenomen in het nieuwe hoogbouwbeleid.
Vanzelfsprekend is het beleid beschermend voor het gebied binnen de Singelgrachtzone
die behoort tot het Werelderfgoed. Rondom het Singelgrachtgebied is op de hoogbouwkaart
om die reden een zone van 2 kilometer opgenomen. Uitgangspunt voor deze zone is dat
daar waar het historisch gelaagde stadsbeeld tot een geheel vergroeid is geraakt,
dit niet door nieuwe bebouwing, afwijkend in maat en schaal, mag worden aangetast.
Het oostelijk deel van Mercatorpark valt voor een beperkt deel binnen deze zone. Hoogbouw
die het stadsbeeld van het Werelderfgoed zou kunnen aantasten, wordt in het plangebied
dan ook niet mogelijk gemaakt. Voorliggend bestemmingsplan is in overeenstemming met
het hoogbouwbeleid opgesteld.
Bij de vaststelling op 30 november 2015 van de Uitvoeringsagenda Mobiliteit door de gemeenteraad is een amendement aangenomen over de opstelling van een 'Agenda Stadsstraten'. Stadsstraten worden, net als in de 'Structuurvisie Amsterdam 2040', ook in 'Koers 2025' als onmisbaar benoemd voor het aanhechten van de bestaande stad aan nieuwe stadsbuurten en ontwikkelingen rond knooppunten van openbaar vervoer. Een stadstraat is een straat met een belangrijke verblijfs- en economisch-maatschappelijke functie op verschillende schaalniveaus met daarnaast een belangrijke verkeersfunctie. Als lange lijnen door de stad verbinden zij verschillende soorten buurten met elkaar. In deze openbare ruimten is een grote diversiteit aan mensen en voorzieningen te vinden, waardoor stadsstraten een sterke economische en verzorgende functie voor zowel de stad als de buurt hebben. In de agenda worden ook aanbevelingen voor programmering gedaan. Voor de Jan Evertsenstraat is dat een afwaardering van een 50 km weg naar een 30 km weg. De Jan Evertsenstraat is aan de oostzijde een voldragen stadsstraat, de westkant heeft die potentie ook, maar vooralsnog ontbreekt een goede verblijfsfunctie. Voorliggend bestemmingsplan maakt plintfuncties en verblijfsruimten aan de Jan Evertsenstraat mogelijk en draagt zodoende bij aan de realisatie van de ambities genoemd in de 'Agenda Stadsstraten'.
De 'Woonagenda 2025' is in 2017 vastgesteld door de gemeenteraad en bevat maatregelen
die moeten zorgen voor voldoende, betaalbare en goede woningen voor de langere termijn.
Het stedelijke uitgangspunt voor de woningbouwprogrammering is 40% gereguleerde huur,
40% middelduur (huur en koop) en 20% dure huur en koop. Doelen voor de nieuwbouw zijn,
onder andere, het bouwen van jaarlijks minimaal 1.500 middeldure huurwoningen; het
streven naar een significant deel van het middensegment groter dan 70 m²; en het afspreken
van aanvullende duurzaamheidseisen met de corporaties en de huurders.
De 'Woonagenda 2025' benadrukt het belang van ouderenhuisvesting, omdat enerzijds
het aantal ouderen in Amsterdam sterk toeneemt en anderzijds omdat ontwikkelingen
in het sociaal domein, zoals de extramuralisering in de zorg en langer zelfstandig
wonen, een groter beroep doen op de gereguleerde huurwoningen. Voldoende woningen
zijn een voorwaarde voor het realiseren van de ontwikkelingen in het sociaal domein.
Voorliggend bestemmingsplan is in overeenstemming met de 'Woonagenda 2025' opgesteld.
De economie ontwikkelt zich steeds meer in gemengde woon-werkmilieus. De ruimtebehoefte
van de 'Economie van morgen' is daarom integraal onderdeel van de stedelijke groeistrategie.
De nota is in juli 2017 vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders.
Het is de economische uitwerking van de stedelijke groeistrategie 'Koers 2025' waarin
drie ruimtelijk-economische opgaven centraal staan: sluit aan bij de vestigingsbehoefte
van de stedelijke kenniseconomie; ontwikkel Amsterdam als inclusieve stad van en voor
iedereen en maak ruimte voor economische diversiteit; en houd rekening met economische
dynamiek en verandering.
In de nota wordt de Jan Evertsenstraat-West, mede door zijn gunstige ligging net buiten
de vooroorlogse stad, getypeerd als kansrijk gebied voor creatieve bedrijvigheid,
een van de motoren van de Amsterdamse economie.
Voorliggend bestemmingsplan maakt naast de bestaande werkfuncties, nieuwe kleinschalige
bedrijfsruimten mogelijk en draagt daarmee bij aan de uitvoering van het economische
beleid.
De gemeenteraad heeft op 20 december 2017 het detailhandelsbeleid vastgesteld waarvan
de strekking is dat Amsterdam inzet op een sterke en diverse winkelstad waar (1) de
bewoners hun dagelijkse boodschappen op redelijke afstand van de woning (750 meter)
kunnen doen en (2) er meerdere interessante winkelgebieden zijn om te winkelen, ook
buiten de binnenstad. Amsterdam is onderverdeeld in drie zones: de kernzone, de centrumzone
en de stadszone. Ze verschillen in het al aanwezige winkelaanbod, de stedenbouwkundige
structuur en het verzorgingsgebied. Mercatorpark ligt op de rand van de centrumzone
en de Jan Evertsenstraat is benoemd als een zogenaamde stadsstraat (zie 3.3.4). Winkels
in dagelijkse artikelen worden in stadsstraten geclusterd rondom de supermarkt(en).
Buiten het winkelcluster in de stadsstraat, is een mix aan functies zoals dienstverlenende
bedrijven, horeca, kantoren naast winkels toegestaan. Er zijn mogelijkheden voor nieuwe
winkels in een bestaande stadsstraat wanneer het bestaande winkelgebied (vrijwel)
aansluitend is op de stadsstraat en deze een belangrijke verbindingsfunctie of een
langzaam verkeersfunctie heeft naar de centrumzone, zoals de Jan Evertsenstraat. Vanwege
de nieuwbouwontwikkelingen in Mercatorpark en de grote afstand tot bestaande supermarkten
is een toevoeging van één supermarkt zeer gewenst. Naast nieuwe bewoners wordt het
druktebeeld ook bepaald door de aanwezigheid van studenten, bezoekers van het park
en het zwembad en werkenden.
Voorliggend bestemmingsplan maakt plintfuncties, waar consumentverzorgende dienstverlening
en horeca zijn toegestaan, mogelijk ter plaatse van de Jan Evertsenstraat. De toevoeging
van een supermarkt met een maximum bruto vloeroppervlak van 1.000 m2 past binnen het afwegingskader van het detailhandelsbeleid voor deze locatie en kan
via een wijzigingsbevoegdheid mogelijk worden gemaakt.
Het beleid ten aanzien van horeca wordt in Amsterdam per stadsdeel uitgevoerd. De
'Horecanota stadsdeel West 2011' is op 19 juli 2011 vastgesteld door stadsdeel West
en beoogt het realiseren van een divers, aantrekkelijk en eigentijds horeca-aanbod,
waarmee de leefbaarheid en attractiviteit van het wonen, werken en verblijven in West
wordt versterkt. Uitgangspunt daarbij is dat horeca kansen biedt, maar dat er nadrukkelijk
oog moet zijn voor het woon- en leefklimaat. Om het woon- en leefklimaat in de woongebieden
niet te (over)belasten, wordt uitbreiding ten aanzien van de huidige horecavestigingen
in bestaande woonbuurten zeer beperkt toegestaan. Uitgangspunt voor de winkelstraten
is het beschermen van de winkelfunctie, horeca wordt daarom alleen op de bestaande
locaties toegestaan. Een forse uitbreiding van het aantal vestigingen is niet gewenst.
In de horecanota is aangegeven dat in winkelstraten, zoals de Jan Evertsenstraat extra
horeca kan worden gerealiseerd op maximaal 15% van de gevelwand.
In artikel 1 van de regels van voorliggend bestemmingsplan zijn de horecacategorieën
gedefinieerd. De bestaande horeca ter plaatse van SportPlaza Mercator (horeca van
categorie 2, 3 en 4) en KFC (horeca van categorie 1, 3 en 4) was reeds binnen het
bestemmingsplan 'Mercatorpark 2013' toegestaan en wordt conserverend bestemd. De 'horeca
van categorie 2, 3 en 4' in de voormalige L.T.S. die tijdelijk is vergund, wordt positief
bestemd. In het bestemmingsplan 'Mercatorpark 2013' was horeca van categorie 3 en
4 ook toegestaan in het zuidelijk deel van het plangebied. In voorliggend bestemmingsplan
worden beide categorieën met bijbehorend ongebouwd terras mogelijk gemaakt in de nieuwbouwontwikkeling
parallel aan de Jan Evertsenstraat.
De toevoeging van de functie horeca in de nieuwbouwontwikkeling, die in voorliggend
bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt, blijft onder het maximum percentage zoals
beschreven in het horecabeleid.
Het college van burgemeester en wethouders heeft in 2021 een eerste visie op de nachtcultuur
vastgesteld waarin de waarde, het belang en de behoeftes van de nachtcultuur wordt
belicht vanuit het perspectief van de gemeente en de sector. Het doel van deze visie
is om in de toekomst de nachtcultuur steviger en meer integraal te kunnen borgen in
het gemeentelijk beleid. De visie geeft een overzicht van het huidige veelzijdige
en omvangrijke beleid dat betrekking heeft op de nacht in Amsterdam. Maar tegelijkertijd
staat de nachtcultuur onder druk door onder meer de groei van de stad en een toenemend
gebrek aan ruimte. Er zijn onvoldoende betaalbare locaties voor nieuwe initiatieven
en evenementen. De stad wordt steeds minder betaalbaar voor mensen die in de sector
werken en voor hun publiek. Het college van burgemeester en wethouders wil dat de
stad in de nacht aantrekkelijk en behouden blijft voor artiesten, creatievelingen
en organisatoren, en zo toegankelijk mogelijk is voor de inwoners en bezoekers van
Amsterdam.
Sinds de vaststelling van de Nachtvisie zijn er ten aanzien van ruimte voor nachtcultuur,
binnen de mogelijkheden die de gemeente op dit moment heeft, verschillende acties
in gang gezet. Dit heeft onder meer geresulteerd in ontwikkelingen voor nachtcultuur
op diverse locaties in de stad, waaronder die van de voormalige L.T.S. in het plangebied.
In voorliggend bestemmingsplan is de functie 'horeca van categorie 2' positief bestemd
ter plaatse van de voormalige L.T.S. met een maximum omvang van 400 m2 bruto vloeroppervlak.
Het college van burgemeester en wethouders heeft op 3 maart 2020 de 'Routekaart Amsterdam
Klimaatneutraal 2050' vastgesteld. Dit document omvat de lange termijnvisie op de
Amsterdamse energietransitie en acties voor de korte termijn. Er wordt beschreven
wat de belangrijkste ingrediënten van de strategie zijn om de overgang van fossiele
naar duurzame energie in beweging te zetten en te houden.
Voor Mercatorpark geldt dat de nieuwbouw wordt uitgesloten van aardgas en dat bij
voorkeur alle ontwikkelingen gebruik maken van lage temperatuurbronnen georganiseerd
in een systeem dat collectief wordt aangelegd. Sinds 2021 geldt voor energieprestatie
de landelijke BENG (Bijna Energie Neutraal Gebouw) -norm. Voorliggend bestemmingsplan
voorziet verder in regels die voorzieningen voor waterberging en voor het opwekken
van duurzame energie (zoals warmte koude opslagsystemen) mogelijk maken. Het bestemmingsplan
Mercatorpark' staat in zijn algemeenheid het realiseren van energiezuinige en/of klimaat
adaptieve gebouwen en terreinen niet in de weg. Voor de realisatie van veel energiebesparende
maatregelen of voorzieningen in, aan of op gebouwen, zoals isolatie van vloer, muren
of dak, het plaatsen van zonnepanelen of een zonnecollector op het dak, is namelijk
geen omgevingsvergunning vereist. Voor het realiseren van afvalcontainers voor het
gescheiden inzamelen van afval en herbruikbare materialen is eveneens geen omgevingsvergunning
vereist.
De 'Sportvisie Amsterdam 2025' is in 2016 door de gemeenteraad vastgesteld. Deze sportvisie
beschrijft het kader voor het sportbeleid in de gemeente Amsterdam voor de komende
jaren. Het is nadrukkelijk een kader dat ruimte laat voor maatwerk. Amsterdam is een
alom erkende sportstad die uitnodigt tot (sportief) bewegen door een beweegvriendelijke
en -stimulerende inrichting van de openbare ruimte, een duurzame en toegankelijke
sportinfrastructuur en een rijk en divers aanbod van sport- en beweegactiviteiten
voor alle Amsterdammers. De sportvisie is gebouwd op vier pijlers die onderling nauw
samenhangen: sportparticipatie, sportieve ruimte, sportaanbieders en topsport/evenementen.
Amsterdam grijpt de groei van de stad aan om bestaande sportaccommodaties en faciliteiten
te optimaliseren en breidt het sportareaal waar nodig uit. De stad borgt de basiskwaliteit
van gemeentelijke sportaccommodaties en ontwikkelt actief gastheerschap op haar accommodaties.
Investeringen op bestaande en nieuwe gemeentelijke sportaccommodaties zijn duurzaam.
Daarnaast realiseert Amsterdam een beweeg- en sportvriendelijke openbare ruimte.
Binnen het plangebied Mercatorpark zijn diverse sport- en spelvoorzieningen te vinden
die een zeer uiteenlopend verzorgingsgebied bedienen. Het zwembad ontvangt bezoekers
uit een groot deel van de stad en wordt in voorliggend bestemmingsplan conserverend
bestemd. De gymzalen van de voormalige L.T.S. worden door verschillende buurtorganisaties
gebruikt; de speeltuinvoorziening en de skatebaan hebben een wijkfunctie evenals de
sportvelden. De sport- en speelvoorzieningen komen in een andere vorm en verspreid
in het plangebied terug. Het nieuwe integraal kindcentrum krijgt een eigen gymzaal.
In het stedenbouwkundige plan is aandacht besteed aan het sportvriendelijk maken van
de openbare ruimte dat verder zal worden uitgewerkt in een plan voor de openbare ruimte.
In voorliggend bestemmingsplan zijn sport- en spelvoorzieningen binnen de verschillende
bestemmingen toegestaan.
In de 'Projectnota Jan Evertsenstraat-West' die door het college van burgemeester
en wethouders op 6 maart 2018 is vastgesteld, is de ambitie verwoord om het plangebied
te verdichten en te transformeren tot een levendig, stedelijk woon- en werkgebied.
Om dit te realiseren is het volgende nodig: het toevoegen van woningen; het creëren
van levendige werk- en ontmoetingsplekken, zowel in de openbare ruimte als inpandig;
het autoluw maken van het plangebied; het behouden van het architectonisch waardevolle
gebouw van de voormalige L.T.S.; en het verbeteren van de kwaliteit van de openbare
ruimte waaronder, op termijn, een herprofilering van de Jan Evertsenstraat. De ambitie
is verder uitgewerkt in een stedenbouwkundig plan dat tegelijkertijd met de Investeringsnota
Mercatorpark op 20 april 2022 door de gemeenteraad is vastgesteld.
Voor het nieuw toe te voegen programma zijn in het stedenbouwkundige plan zeven bouwvelden
aangewezen binnen het plangebied Mercatorpark. In onderstaande afbeelding zijn de
bouwvelden weergegeven: MW1, MW2 en MW3 aan de westzijde en MO1 t/m MO4 aan de oostkant
van het plangebied. Gezamenlijk voorzien de bouwvelden in circa 1.000 woningen, een
integraal kindcentrum (MO4), bedrijven en voorzieningen in de plinten van MW2, MW3,
MO2 en MO3. De nieuwe bouwvelden voegen zich naar de bestaande groen- en waterstructuren
en de aanwezige bebouwing. Aan de oostkant sluiten de bouwvelden wat maat en schaal
betreft aan op de bebouwing van de Orteliuskade. De nieuwe bouwvelden aan de westzijde
zetten het contrast tussen de bestaande hoog- en laagbouw voort.
Stedenbouwkundig Plan Mercatorpark
Het beoogde nieuw toe te voegen programma in Mercatorpark is als volgt:
Nieuwe functies Mercatorpark |
Bij recht (aantal of locatie) |
Via wijzigingsbevoegdheid (aantal of locatie) |
Bruto vloeroppervlak (bvo) | |
Woningen | ||||
Sociale huur 40% | 240 | 160 | 88.000 m2 | |
Middensegment 40% | 240 | 160 | ||
Dure segment 20% | 120 | 80 | ||
Behandelwoon-locatie | 1 | - | 200 m2 | |
Maatschappelijke voorzieningen | ||||
Integraal kindcentrum | 1 | - | 3.500 m2 | |
Buurtkamer | - | 1 | 120 m2 | |
Speeltuinbeheerruimte | 1 | - | 40 m2 | |
24 uursopvang | - | 1 | 1.500 m2 | |
Bedrijven en kantoren | ||||
Kleinschalige | plint MW3 | - | 1.000 m2 | |
bedrijvigheid en kantoren | - | Plint MW2 | 1.400 m2 | |
Overige commerciële voorzieningen | ||||
Horeca (club, restaurant, café) | Vml. L.T.S. | - | 800 m2 | |
Dienstverlening, horeca | Plint MO2 en MO3 | - | 450 m2 | |
- | Plint MW2 | 200 m2 | ||
Supermarkt | - | Plint MW2 | 1.000 m2 |
In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de ruimtelijk functionele aspecten van het programma en de stedenbouwkundige uitgangspunten.
Mercatorpark is binnen het projectgebied Jan Evertsenstraat-West het eerste deelgebied buiten de vooroorlogse stadsuitbreiding Gordel '20 – '40. In Mercatorpark wordt nog niet gewoond, maar de ligging is gunstig. Het typische stedelijke weefsel van het vooroorlogse Amsterdam binnen de Ring A10, met zijn grote dichtheden, vele voorzieningen en hoge functiemenging, verandert vanaf de Orteliuskade in het ruimtelijke, wijds opgezette Amsterdam van het Algemeen Uitbreidingsplan (AUP). Van een structuur met gesloten bouwblokken met een levendige winkelstraat van voornamelijk kleinschalige winkels in de plint van het bouwblok, naar een open structuur met een vrije verkaveling op bouwvelden, ingekaderd door een groen-grijs-blauw raamwerk van lanen, wegen en watergangen. In het bij elkaar brengen van dergelijke uiteenlopende structuren vervullen stadsstraten en stadslanen een belangrijke rol. Daarnaast wordt door het toevoegen van de nodige woningbouw het bestaande programma van voorzieningen versterkt. De huidige groen- en waterstructuren blijven behouden en zorgen voor een gezond woon- en leefklimaat wanneer ze nog beter worden benut.
De transformatie van Mercatorpark naar een gemengd stedelijk gebied is het gevolg
van het uitrollen van het centrummilieu via de, in de voorgaande structuurvisie aangegeven
potentiële stadstraten, Jan Evertsenstraat-West en de Jan van Galenstraat. In de 'Omgevingsvisie
Amsterdam 2050', die op 8 juli 2021 is vastgesteld, wordt onderscheid gemaakt tussen
stadstraten en stadslanen. De stadslanen hebben een overwegend groene inrichting met
een sterke bomenstructuur. Ze vormen aantrekkelijke woonplekken en ruimte voor voorzieningen
is er vooral rondom de kruispunten. In stadsstraten concentreren zich publieksvoorzieningen
zoals winkels, horeca en maatschappelijke functies. Naast een belangrijke verkeersfuncties
is er ook ruimte voor ontmoeting.
De bebouwing en voorzieningen richten zich in de Jan van Galenstraat hier en daar
al min of meer op de straat, zoals SportPlaza Mercator en het Triade gebouw. Maar
viaduct en opritten naar de A10 met de verhoogde ligging van het kruispunt, zorgen
naast het brede wegprofiel voor afstand tussen gebouw en straat als gevolg van een
oplopend talud. Hier moet vooral geïnvesteerd worden in een kwalitatief betere openbare
ruimte en sturing van ontwikkeling van 'ogen op de straat'. Toegangen en een gezicht
naar de straat maken de voet- en fietspaden grenzend aan het plangebied aantrekkelijker
en minder anoniem.
Aan de zuidzijde van het plangebied, aan de Jan Evertsenstraat is de maat tussen de
straat en het plangebied door de watergang en de begroeiing extra groot. De zichtrelatie
tussen straat en plangebied kan sterk verbeterd worden door de onderbegroeiing te
snoeien en activiteiten meer richting de straat te concentreren. Parallel aan de Jan
Evertsenstraat worden twee woningbouwblokken mogelijk gemaakt waar zowel maatschappelijke
als commerciële voorzieningen in de plinten van de hoekpanden zijn voorzien. Deze
voorzieningen zijn samen met de woningen gericht op het verbeteren van de verblijfsfunctie
in dit deel van de Jan Evertsenstraat. Door middel van (een) loopbrug(gen) wordt de
straat dichter naar de nieuwbouw getrokken. En ook hier is naast de functiemenging
de invulling van de openbare buitenruimten cruciaal in het bijdragen aan de levendigheid
op straat.
In Mercatorpark is ruimte voor circa 1.000 nieuwe woningen, in totaal ongeveer 88.000
m2 bruto vloeroppervlak (bvo). Het oostelijke gebied is gericht op grotere woningen
en het westelijke gebied op kleinere woningen. Globaal zullen er in het westelijke
deel van het plangebied 750 woningen gerealiseerd worden en in het oostelijk deel
250. Voor nieuwbouwprojecten geldt het uitgangspunt 40-40-20 wat betekent dat het
aantal nieuwe woningen van een project moet bestaan uit 40% sociale huur, 40% middeldure
huur en 20% vrije sector.
Mercatorpark is geschikt voor verschillende doelgroepen en typen huishoudens. Het
oostelijk gelegen deel van Mercatorpark kenmerkt zich door het wonen in het groen
en het westelijke deel van Mercatorpark wordt juist dichter bebouwd door de toevoeging
van hoogbouw en de combinatie van woningen met kleinschalige bedrijfsruimten.
In de 'Projectnota Jan Evertsenstraat-West' was de ambitie geformuleerd om het voormalige
L.T.S.-complex te overbouwen met woningen. Uit technisch onderzoek is gebleken dat
het gebouw zich moeilijk laat overbouwen en dat de meest kansrijke variant bestaat
uit het overbouwen van de gymzalen die gekoppeld zijn aan het voormalige schoolgedeelte
van het gebouw.
In voorliggend bestemmingsplan wordt specifiek rekening gehouden met een bijzondere
woonvoorziening, een behandel-woon-locatie van 200 m2 bvo. Een behandel-woon-locatie is een verzamelnaam voor verschillende typen locaties
(gezinshuis, Driehuis, kleinschalige groep, begeleid wonen) waar jonge Amsterdammers
onder begeleiding wonen. De vereisten voor een dergelijke woning zijn dat het grondgebonden
is, grenst aan een rustige groene omgeving en beschikt bij voorkeur over een eigen
buitenruimte.
Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de toevoeging van vierkante meters bedrijven
en voorzieningen. Naast de bestaande bedrijvigheid die gehuisvest is in het Triadegebouw,
de voormalige L.T.S. en in het SportPlaza Mercator worden werkfuncties aan het plangebied
toegevoegd in de plinten van de nieuwe bebouwing. Dit betreft circa 450 m2 bruto vloeroppervlak in de eerste bouwlaag parallel aan de Jan Evertsenstraat. De
functies die hier mogelijk worden gemaakt, zijn horeca, maatschappelijke en consumentverzorgende
dienstverlening.
Daarnaast voorziet voorliggend bestemmingsplan in een zelfstandig gelegen schoolgebouw
van maximaal drie bouwlagen met ruim 3.500 m2 binnenruimte en een schoolplein. In dit nieuwe integraal kindcentrum is plaats voor
onderwijsruimten, een gymzaal, ruimte voor buitenschoolse opvang en een kinderdagverblijf.
Vanwege luchtkwaliteitseisen is het noodzakelijk dat de nieuwe basisschool zich op
meer dan 300 meter van de A10 en minimaal 50 meter vanaf de stedelijke wegen bevindt.
Dit betekent dat alleen een locatie aan de oostzijde van het plangebied mogelijk is.
Ruimte voor sport- en speelvoorzieningen komt in het plangebied op verschillende plekken
terug binnen de bestemming 'Groen'.
Aan de westzijde betreft het toe te voegen programma voorzieningen en werkfuncties
die aansluiten bij de bestaande activiteiten in de voormalige L.T.S. en in het Triadegebouw.
Het beoogde werken in Mercatorpark bestaat vooral uit creatieve bedrijvigheid. Onder
creatieve bedrijvigheid wordt een mix van creatieve- en productieve werkruimten en
kantoorachtige ateliers verstaan. Dit zijn functies die goed in een gemengd woon/werkmilieu
passen. De nabijheid van horeca speelt daarbij een rol in het faciliteren van de creatieve
kenniseconomie vanwege de belangrijke ontmoetingsfunctie die horeca heeft voor de
werknemers.
De woontoren naast het Triade gebouw omvat een plint van circa 1.000 m2 bvo die ruimte biedt aan kleinschalige bedrijvigheid en dienstverlening inclusief
ondersteunende horeca.
Het voormalige L.T.S.-complex heeft een broedplaatsfunctie (ateliers en werkplaatsen).
Deze functie blijft behouden en wordt conform de huidige bestemming conserverend bestemd.
Naast de bestaande toegestane functies, wordt de tijdelijke horeca (van categorie
2, 3 en 4 respectievelijk een club, café en restaurant) met een bruto vloeroppervlak
van gezamenlijk maximaal 800 m2 positief bestemd. Op het aangrenzende terrein is een ongebouwd terras planologisch-juridisch
toegestaan. In voorliggend bestemmingsplan worden de functies, die reeds zijn toegestaan
in de voormalige conciërgewoning die onderdeel uitmaakt van het monumentale L.T.S.-complex,
conserverend bestemd.
Het beoogde programma voor de vrijkomende kavel van Reade kan alleen mogelijk worden
gemaakt middels een wijzigingsbevoegdheid. Een precieze datum voor de verhuizing van
Reade is namelijk nog niet vastgesteld. Het huidige gebruik als reumatologisch centrum
kan zonder meer worden voortgezet tot de verhuizing een feit is. De ontwikkeling die
beoogd is voor deze kavel, wordt in voorliggend bestemmingsplan niet bij recht mogelijk
gemaakt, maar is via een wijzigingsbevoegdheid onder voorwaarden toegestaan. De bevoegdheid
het plan te wijzigen ligt bij het college van burgemeester en wethouders. In de onderzoeken
die ten behoeve van voorliggend bestemmingsplan zijn uitgevoerd is rekening gehouden
met het volgende programma. Kleinschalige werkruimten, zoals ateliers, bedrijfs- en
kantoorruimten gekoppeld aan woonwerkwoningen waarvan het bruto vloeroppervlak ruim
1.400 m2 bedraagt. De ontsluiting van de woningen is onafhankelijk van de ontsluiting van
de werkruimten, zodat beide zelfstandig kunnen functioneren. In de 'Projectnota Jan
Evertsenstraat-West' is besloten om een supermarkt in het projectgebied toe te voegen,
vanwege de groei van het aantal bewoners in het gebied en de grote afstand ten opzichte
van de huidige supermarkten. Bovendien beoogt Mercatorpark een groot aantal woningen
voor ouderen te realiseren, nabijheid van voorzieningen is daarbij een voorwaarde.
Voorgesteld wordt een supermarkt van maximaal 1.000 m2 bruto vloeroppervlak te situeren in de plint van het nieuwe bouwblok ter plaatse
van het huidige Reade-gebouw.
In de 'Projectnota Jan Evertsenstraat-West' is besloten om een 24 uursopvang te realiseren.
Aanvankelijk was een locatie binnen deelgebied 'Busgarage' beoogd. De ontwikkeling
van de 'Busgarage' is echter (voorlopig) stilgelegd en zal pas na 2030 weer terugkomen
op de tekentafel. Het zicht op het tijdig kunnen realiseren van de voorziening is
daarmee te onzeker, terwijl de behoefte om kwetsbare mensen van adequate huisvesting
te voorzien groot is. Voorgesteld wordt de voorziening van maximaal 1.500 m2 bruto vloeroppervlak met circa 34 wooneenheden niet via voorliggend bestemmingsplan,
maar via een aparte procedure (wijzigingsbevoegdheid) een plek te geven in het nieuwe
bouwblok ter plaatse van het huidige Reade-gebouw.
Verder is in het westelijke deel van het plangebied de ontwikkeling van een buurtkamer
van 120 m2 beoogd. Dit is een voorziening waar de buurt bijeenkomsten, cursussen en dergelijke
kan organiseren en waar buurtbewoners elkaar kunnen ontmoeten.
Het Mercatorpark brengt door de toevoeging van woningen een grote functiemenging met
zich mee. Het plangebied is een belangrijke sport- en speelplek voor de omliggende
buurt en daarbuiten. Sporters en spelende kinderen brengen levendigheid in de straat.
Naast de extra woningen moet daarom worden geïnvesteerd in intensiever gebruik en
een hogere gebruikskwaliteit van de openbare ruimte. Enerzijds met behoud van de bestaande
kwaliteiten, anderzijds heeft Mercatorpark veel, deels verborgen en nog onbenut groen
en nemen parkeerplaatsen relatief veel ruimte in.
De ligweide van SportPlaza Mercator wordt teruggebracht van circa 11.500 m2 naar 7.600 m2. Door het openbaar maken van het terrein nemen sport- en spelmogelijkheden in de
openbare ruimte toe van 4.800 m2 naar bijna 6.600 m2. Het terrein dient ook als speelplek voor de bovenbouw van het te realiseren integraal
kindcentrum.
Mercatorpark wordt voor een deel autoluw en zo efficiënt mogelijk ontsloten door bijvoorbeeld
de entrees van de (nieuwe) parkeergarages direct in aansluiting op de omliggende wegen
te situeren. Het aantal parkeerplaatsen voor bezoekers op straat wordt teruggebracht.
Hiervan is een deel vergund aan bestaande vergunninghouders, een aantal is bestemd
voor mindervaliden en er zullen enkele laad- en losplekken terugkomen in het ontwerp.
De nieuwe parkeergarages bevinden zich, op eigen terrein, onder de bouwvelden MO2
en -3 en via een wijzigingsbevoegdheid onder MW2. De garages bieden ruimte aan auto-,
fiets- en scooter parkeerplekken. Voor gebouwde fietsvoorzieningen is eveneens ruimte
in de plinten.
Ondergrondse parkeervoorzieningen zijn technisch niet overal mogelijk, zoals in het
geval van de nieuwbouw (MW1) boven bestaande bouw en bovendien ook niet wenselijk,
zoals onder de nieuwe basisschool (MO4).
Ter plaatse van bouwveld MW3, waar nieuwbouwwoningen zijn beoogd, ligt in de huidige
situatie een openbaar parkeerterrein en een wegdeel van de Admiraal Helfrichstraat.
Vanwege de beoogde ontwikkeling van dit bouwveld is het noodzakelijk dat het wegdeel
circa tien meter opschuift in oostelijke richting. Dit heeft als gevolg dat de parkeerterreinen
in de openbare ruimte en die van fastfoodketen KFC komen te vervallen. De parkeerplaatsen
die gehuurd worden door het fastfoodrestaurant komen deels terug in de openbare ruimte
in de directe nabijheid van KFC.
Het wegdeel van de Admiraal Helfrichstraat dat door de planontwikkeling opschuift,
draagt bij aan een vlotte en veilige afwikkeling van het wegverkeer. De instandhouding
ervan is nodig, aangezien aan het plangebied een substantieel aantal woningen wordt
toegevoegd. Zonder dit wegdeel neemt het woonverkeer via de zuidelijke ontsluiting
toe wat tot meer verkeersbewegingen door het plangebied leidt en een negatieve invloed
heeft op de kwaliteit van de openbare ruimte. De ambitie is immers om het centrale
deel van het plangebied groener en autoluwer in te richten en routes voor langzaam
verkeer te optimaliseren.
De inrichting van de openbare ruimte rond bouwveld MW2 blijft gehandhaafd, zolang
Reade op deze locatie gevestigd blijft, om de bereikbaarheid van het reumatologisch
centrum te garanderen.
De watergang aan de zuidkant van het plangebied wordt verbreed waardoor het oppervlaktewater
toeneemt met ruim 1.000 m2. De watergang wordt voorzien van een of twee loopbruggen aan weerszijden van de bestaande
verkeersbrug (nr.658) die toegang geeft tot de Admiraal Helfrichstraat.
Binnen de visie voor het projectgebied Jan Evertsenstraat-West wordt ingezet op de verschillen per deelgebied. Dit onderscheidend vermogen uit zich in bebouwingstypologie, openbare ruimte en programma. Het is het gevolg van de verschillende omgevingsfactoren per deelgebied en het huidige programma dat per deelgebied sterk verschilt. Het groenblauwe raamwerk (ver)bindt de deelgebieden en vormt een van de belangrijkste uitgangspunten.
Voor de gebiedsontwikkeling in plangebied Mercatorpark zijn zes bouwvelden aangewezen.
Het behoud en herstel van de groene kamer, dit is de groene rand rondom het plangebied,
staat voorop. Net als het behoud en herstel van de centraal gelegen bomenlaan. De
nieuwe bouwvelden zijn ingepast binnen de bestaande groenstructuur. De bestaande bebouwing
van SportPlaza Mercator, het voormalige L.T.S.-complex en het Triadegebouw blijven
behouden.
Ter plaatse van de voormalige L.T.S. en het Triadegebouw zijn twee hoogbouwaccenten
(respectievelijk MW1 en MW3) gesitueerd ten behoeve van woningbouw. De hoogbouw staat
in lijn met de bestaande vrijstaande hoogbouw in het Rembrandtpark. Beide woongebouwen
worden opgetild: bij de L.T.S. door boven de bestaande gymzalen te bouwen en bij het
Triadegebouw komen de woningen boven een nieuw te realiseren plint met werkfuncties.
De kavel van Reade (MW2) voorziet, na toepassing van de wijzigingsbevoegdheid, in
nieuwbouw in uiteenlopende volumes, van grondgebonden woningen tot appartementen in
middelhoogbouw.
Ten opzichte van het stedenbouwkundige plan wordt (via de wijzigingsbevoegdheid) niet
voorzien in hoogbouw, maar zal de opzet bestaan uit evenwijdige stroken met een gemiddelde
bouwhoogte van circa 35 meter.
De bouwvelden in het oostelijke deel van Mercatorpark bevinden zich te midden van
het groen en is wat minder dichtbebouwd dan de westzijde van het plangebied. Drie
velden zijn bedoeld voor nieuwbouwwoningen (MO1, -2 en -3) en een voor de nieuwe basisschool
(MO4). De meest zuidelijk gelegen bouwvelden zijn zoveel mogelijk op de Jan Evertsenstraat
georiënteerd.
De nieuwe bouwvelden ingepast in de bestaande groenstructuur
De bouwhoogten van de nieuwbouw in het zuidoostelijk deel van het plangebied varieert van 16 tot 22 meter. In het midden van het plangebied lopen de bouwhoogten op naar ruim 30 meter en aan de noordwestkant tot circa 70 meter. De variatie in woningtypen loopt uitéén van grondgebonden woningen tot appartementen in hoogbouw.
Het doel van een milieueffectrapportage (m.e.r.) is om vooraf de mogelijke milieueffecten van plannen en besluiten in beeld te brengen en deze een volwaardige rol te laten spelen bij de besluitvorming van deze plannen en besluiten. Enerzijds maakt het opstellen van een milieueffectrapport (MER) de initiatiefnemer bewust van de milieugevolgen en anderzijds kan de overheid diverse milieugevolgen in samenhang met elkaar en op een voor de burger transparante wijze bij de besluitvorming betrekken.
De regelgeving met betrekking tot de milieueffectrapportage is verankerd in de Wet
milieubeheer. In het Besluit milieueffectrapportage wordt onderscheid gemaakt in MER-beoordelingsplichtige
activiteiten en MER-plichtige activiteiten. Voor projecten waar op grond van het Besluit
niet direct een MER-beoordelingsplicht of MER-plicht geldt, moet een toets worden
uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor
deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling
kan tot twee conclusies leiden: belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten:
er is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk. Of belangrijke nadelige gevolgen voor
het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er
kan direct worden gekozen voor m.e.r.
De diepgang van de vormvrije m.e.r.-beoordeling hangt af van: de aard van de voorgenomen
activiteit; de (gevoeligheid van de) omgeving waarin de activiteit is gesitueerd;
de maatschappelijke aandacht voor de activiteit; ende mate van beschikbaarheid van
informatie, bijvoorbeeld over de gevoeligheid van gebieden.
In het Besluit milieueffectrapportage zijn in de bijlage, onderdeel C en D-activiteiten
opgenomen, waarbij op grond van artikel 7.8b van de Wet milieubeheer besloten moet
worden of bij de voorbereiding van het plan of besluit voor die activiteiten een milieueffectrapport
(MER) moet worden opgesteld.
De voorgenomen activiteit, de realisatie van woningen en voorzieningen is niet opgenomen
in onderdeel C, wel in onderdeel D onder de categorie D 11.2 stedelijk ontwikkelingsproject.
Het Besluit milieueffectrapportage gaat uit van een m.e.r.-beoordelingsplicht bij
een stedelijk ontwikkelingsproject met een planoppervlakte van 100 hectare of meer,
van 2.000 woningen of meer of een bedrijfsoppervlakte van 200.000 m2 of meer. Het bevoegd gezag moet bij de betreffende activiteiten die aan de bijbehorende
drempelwaarden voldoen, nagaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen
voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG–richtlijn
milieueffectbeoordeling (85/337/EEG).
De ontwikkeling van Mercatorpark maakt onderdeel uit van het project Jan Evertsenstraat-West.
Ten behoeve van de ontwikkeling van de verschillende deelgebieden (zie paragraaf 1.1)
binnen het projectgebied is in oktober 2019 een m.e.r.-beoordeling opgesteld. Grondslag
hiervoor is het Besluit m.e.r. bijlage D, categorie 11.2: De aanleg, wijziging of
uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra
of parkeerterreinen, waarin de activiteit betrekking heeft op een aaneengesloten gebied
en 2000 of meer woningen omvat. Door middel van de m.e.r.-beoordeling is vastgesteld
of er sprake is van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, waardoor een m.e.r.-procedure
moet worden doorlopen. Dat is niet het geval. Uit de uitgevoerde m.e.r.-beoordeling
voor de herontwikkeling van de Jan Evertsenstraat-West blijkt dat het opstellen van
een milieueffectrapport (MER) niet noodzakelijk is. Het rapport is als bijlage aan
deze plantoelichting gevoegd.
De verwachte milieueffecten van de ontwikkeling van de Jan Evertsenstraat-West zijn
zeer beperkt. Er is wel sprake van een effect op externe veiligheid. Het onderzoeksgebied
is gelegen in een invloedsgebied van een transportroute voor gevaarlijke stoffen.
Het groepsrisico weg vormt in dit plangebied een aandachtspunt. Zowel in de huidige
situatie als in de planvariant bevindt het groepsrisico zich ver boven de oriëntatiewaarde.
Hierdoor is volledige verantwoording van het groepsrisico nodig. Echter, de risicoberekening
is uitgevoerd op basis van de Regeling Basisnet, waarbij het transport van gevaarlijke
stoffen nog plaatsvindt over de A10-West in plaats van over de Westrandweg. Hierdoor
zal het groepsrisico in werkelijkheid lager uitpakken dan in de risicoberekening.
Een MER zal op het aspect van externe veiligheid geen verschillen aantonen in het
groepsrisico van de weg.
Door een beperkte verkeerstoename is er in alle scenario's een lichte geluidstoename
van maximaal 1 dB. Dit is echter niet voor het menselijk oor waarneembaar. De verkeerstoename
leidt in geen van de scenario's tot een normoverschrijding.
De ontwikkelingen aan de Jan Evertsenstraat-West zorgen met de inmiddels verouderde,
rekenmethodiek niet voor een significante toename van de stikstofdepositie op Natura
2000 gebieden. In het hoofdstuk Natuur en landschap wordt dieper ingegaan op het onderzoek
naar de effecten van de stikstofdepositie in verband met de aanpassing van de rekenmethode.
Voor de overige onderzoeksthema's cultuurhistorie, archeologie, natuur, bodem, water
en ruimtelijke kwaliteit zijn de effecten verwaarloosbaar.
Bij het toekennen van (gevoelige) bestemmingen aan gronden is het van belang om te
weten wat de kwaliteit van de bodem is. In het kader van goede ruimtelijke ordening
moet voorkomen worden dat gevoelige bestemmingen op verontreinigde gronden worden
gerealiseerd.
Ook op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en de Bouwverordening
is het verboden te bouwen op verontreinigde grond. Daarom moet voorafgaand aan de
vaststelling van het bestemmingsplan onderzoek worden gedaan naar de bodemkwaliteit
in het plangebied.
Bij een geconstateerde verontreiniging moet in verband met de uitvoerbaarheid van
een bestemmingsplan ook in kaart worden gebracht welke saneringsmaatregelen nodig
zijn om het beoogde gebruik van de gronden te kunnen realiseren.
Wet bodembescherming
De bescherming van de bodem wordt wettelijk o.a. geregeld in de Wet bodembescherming
(Wbb). De Wbb is een zogenaamde raamwet, wat betekent dat de kaders worden aangegeven
maar dat de uitwerking daarvan geregeld is in verschillende besluiten en circulaires
(o.a. Besluit bodemkwaliteit, Besluit Uniforme Saneringen en Circulaire bodemsanering
2009). De Wbb stelt in het bijzonder regels ter voorkoming van bodemverontreiniging
en sanering van ontstane verontreiniging. De Wbb heeft betrekking op landbodems; waterbodems
vallen onder de Waterwet. In de Wbb maakt grondwater wel onderdeel uit van de bodem.
De wet bestaat uit een tweetal regelingen:
Besluit bodemkwaliteit
Het Besluit bodemkwaliteit dat op 1 januari 2008 in werking is getreden bevat de regels
voor kwaliteitsborging van de bodemwerkzaamheden en voor omgaan met bouwstoffen, grond
en baggerspecie. Voor het toepassen van bouwstoffen en grond en baggerspecie op/in
landbodems, is het Besluit bodemkwaliteit een half jaar later op 1 juli 2008 in werking
getreden. Het besluit streeft naar een balans tussen een gezonde bodemkwaliteit voor
mens en milieu én ruimte voor maatschappelijke ontwikkelingen. Het Besluit bodemkwaliteit
geeft gemeenten de vrijheid eigen normen op te stellen voor toepassen van grond binnen
de eigen gemeente, het zogenaamde gebiedspecifieke beleid.
Nota Bodembeheer en bodemkwaliteitskaart
De gemeenteraad heeft op 4 april 2012 de Nota Bodembeheer en de bodemkwaliteitskaart
van Amsterdam vastgesteld. Deze eigen normen (de lokale maximale waarden) waarborgen
het stand-still principe binnen Amsterdam, het uitgangspunt waarbij de kwaliteit van de bodem binnen
de gemeentegrenzen niet verslechtert
Bodemkwaliteit Mercatorpark. Bron: maps.amsterdam.nl
Bij de keuze van de lokale normen is rekening gehouden met het daadwerkelijke gebruik
van de bodem, de gemiddelde gehalten in een gebied en de mogelijke blootstelling aan
verontreiniging. De gekozen lokale waarde is per stof afhankelijk van de bodemfunctie.
Hoe gevoeliger de functie, hoe strenger de norm. Wat schoon is moet schoon blijven.
In het gebiedspecifieke kader kan een op de functiegerichte norm beschermen waar dat
nodig is, maar ook verruimen waar dat verantwoord is. Omdat er ruimte blijft om bij
stedelijke vernieuwing gemotiveerd de afweging te maken tussen gezondheidsrisico's
en maatschappelijke belangen is lokaal maatwerk mogelijk. Amsterdam maakt op deze
manier optimaal gebruik van de beleidsvrijheid vanuit de wettelijke kaders.
Uit het oogpunt van efficiency en eenduidigheid in onderhoud en beheer is één bodemkwaliteitskaart
opgesteld voor heel Amsterdam (bestaande uit meerdere deelkaarten). De kaart vormt
de technisch inhoudelijke onderbouwing voor het nieuwe Amsterdamse bodembeleid. Conform
de Bodemkwaliteitskaart behoort de grond in het plangebied Mercatorpark tot 'Zone
3'. De boven- en ondergrond (0-2,0 m-mv) valt in kwaliteitsklasse Industrie.
Bodemkaart 'dempingen en ophogingen in Amsterdam'
Het oostelijke deel van Mercatorpark is opgehoogd tussen 1930 en 1945 en het westelijke
deel tussen 1945 en 1959. Ophogingen werden in deze periode over het algemeen gedaan
met verontreinigd materiaal. Ophogingen tussen 1945 en 1959 gelden als asbestverdacht,
met name indien sprake is van bodemvreemde bijmenging zoals puin. Ophogingen in de
periode 1930-1945 gelden niet als asbestverdacht.
Ter plaatse van de onderzoekslocatie hebben dempingen plaatsgevonden, die van voor of tijdens de ophoging dateren. Deze dempingen (3 in Mercatorpark en 1 vlak langs het plangebied) lopen van noordwest naar zuidoost. Ook is een (ongespecificeerde) ophoging gedaan ter plaatse van het zwembad. De huidige verhardingen zijn aangelegd in de periode tussen 1945 en 1980 en bevatten daarom mogelijk asbest. Asfalt dat voor 1999 is aangelegd, is mogelijk teerhoudend.
Bodembedreigende activiteiten
Op en nabij de locatie hebben bedrijfsactiviteiten plaatsgevonden die mogelijk tot
bodemverontreiniging hebben geleid. In onderstaande tabel zijn de activiteiten weergegeven.
Op basis van de bodemkwaliteitskaart, de historische gegevens en de voorgaande onderzoeken
in en nabij het plangebied worden in de boven- en ondergrond licht tot matig verhoogde
gehalten cadmium, koper, kwik, lood, zink, PAK, PCB en minerale olie verwacht en lichte
verontreinigingen met barium en naftaleen in het grondwater.
Bodembedreigende activiteiten
De locatie is op basis van de ophoogperiode verdacht op het voorkomen van asbest. Het asfalt is verdacht op het voorkomen van PAK (teerhoudend). De funderingen zijn verdacht op het voorkomen van verontreinigingen met sulfaat, PAK, minerale olie en asbest. De locatie is verdacht op het voorkomen van PFAS als gevolg van depositie.
Conventionele Explosieven bodembelastingkaart
Voor werkzaamheden in het plangebied is inzicht vereist in de eventuele aanwezigheid
van explosieven. Op de CE-bodembelastingkaart (vastgesteld in 2016 en gepubliceerd
op City Data in 2017) zijn geen aanwijzingen gevonden voor de mogelijke aanwezigheid
van explosieven. Er is geen aanleiding voor nader onderzoek op het gebied van explosieven.
Om inzicht te krijgen in de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem ter plaatse van
het plangebied is een bodemonderzoek uitgevoerd conform de ARVO 2020 en de NEN 5707
voor asbest in bodem. De rapportage is als bijlage aan deze plantoelichting gevoegd.
De boringen zijn in verband met de herinrichtingswerkzaamheden tot grotere diepte
doorgeboord en voldoen daarmee ook aan de criteria van de strategie 'vooroorlogs'.
Het asfaltonderzoek is uitgevoerd conform de CROW 210. Het funderingsonderzoek is
uitgevoerd conform de ARVO, strategie 'fundering kleinschalig'. Het funderingsmateriaal
is eveneens indicatief onderzocht op asbest (afgeleid van de NEN 5897).
Uit de onderzoeksresultaten blijkt dat in de bodem en in de aangetroffen funderingslagen
geen asbest is aangetoond. De algemene kwaliteit van de grond (Wet bodembescherming)
is conform de verwachting: de aangetroffen verontreinigingen maken deel uit van de
in de gehele stedelijke ophooglaag heterogeen voorkomende verontreinigingen en geven
dan ook geen aanleiding tot het uitvoeren van nader onderzoek.
Conform het landelijk tijdelijk handelingskader voor PFAS en het beleid van de gemeente
Amsterdam voor PFAS is de bovengrond (0,0-0,5 m-mv) ter plaatse van deellocatie A
(verbreding watergang), de bovengrond (0,0-0,7 m-mv) met bijmenging ter plaatse van
deellocatie B (fietspad en overige wegen) en de kleiige bovengrond (0,0-0,5 m-mv)
ter plaatse van deellocatie E (voormalige stadsdeelwerf) verontreinigd met PFAS. De
overige grond is niet verontreinigd met PFAS.
Conform het Besluit bodemkwaliteit heeft de bovengrond (0,0-0,5 m-mv) ter plaatse
van deellocatie A de kwaliteitsklasse 'Industrie' en bijgevolg beperkte toepassingsmogelijkheden,
de ondergrond (0,5-2,0 m-mv) heeft kwaliteitsklasse Wonen (beperkte toepassingsmogelijkheden)
en Achtergrondwaarde (vrij toepasbaar). Conform het Besluit bodemkwaliteit heeft de
ondergrond (0,7-0,9 m-mv) ter plaatse van boring B30a de kwaliteitsklasse 'Niet toepasbaar'.
De zandige boven- en ondergrond (0,34-1,0 m-mv) heeft kwaliteitsklasse 'Industrie'
en beperkte toepassingsmogelijkheden. De overige boven- en ondergrond (0,0-4,0 m-mv)
ter plaatse van deellocatie B heeft kwaliteitsklassen 'Wonen' (beperkte toepassingsmogelijkheden)
en 'Achtergrondwaarde' (vrij toepasbaar). Conform het Besluit bodemkwaliteit heeft
de bovengrond (0,08-0,5 m-mv) ter plaatse van boringen E01 en E03 en de ondergrond
(0,5-1,0 m-mv) ter plaatse van boring E05 kwaliteitsklasse 'Niet toepasbaar'. De overige
boven- en ondergrond (0,0-0,8 m-mv) valt in kwaliteitsklasse 'Industrie' en daardoor
beperkte toepassingsmogelijkheden. Een deel van de boven- en ondergrond (0,0-1,0 m-mv)
valt in kwaliteitsklassen 'Wonen' (beperkte toepassingsmogelijkheden) en 'Achtergrondwaarde'
(vrij toepasbaar).
Er is geen vervolgonderzoek nodig. Bij graafwerkzaamheden ter plaatse van het fietspad
aan de oostkant van Mercatorpark (locatie B30 in het onderzoek) is een BUS-melding
nodig voor de verontreiniging (met PAK en zink) en voor de voormalige stadsdeelwerf
(locatie E1 en E3 in het onderzoek) vanwege de verontreiniging met PAK.
Ten aanzien van de ontwikkelingen in het plan moet rekening worden gehouden met eventuele
milieuhinder als gevolg van (bedrijfs)activiteiten. Uitgangspunt daarbij is het bieden
van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam binnen aanvaardbare
voorwaarden kunnen uitoefenen en dat ter plaatse van woningen en andere milieugevoelige
functies sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Voor de afstemming tussen milieugevoelige en milieuhinderlijke functies wordt milieuzonering
toegepast. Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie:
geluid, geur, gevaar en stof. De VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' editie
2009 is een hulpmiddel voor milieuzonering in de ruimtelijke planvorming. Dit toetsingskader
heeft geen wettelijke status, maar kan als eerste beoordelingsmaat voor de aanvaardbaarheid
worden gebruikt. In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende
bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting.
Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige
functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaats gevonden.
De VNG-publicatie hanteert een tweetal verschillende omgevingstypen voor de richtafstanden:
het omgevingstype 'gemengd gebied' en het omgevingstype 'rustige woonwijk/rustig buitengebied'.
Gemengde gebieden betreffen gebieden die langs hoofdinfrastructuur liggen en/of gebieden
met matige tot sterke functiemenging. In een rustige woonwijk en in rustig buitengebied
komen vrijwel geen andere functies voor. In de navolgende figuur zijn de richtafstanden
weergegeven.
Milieucategorie | Richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk (in m) | Richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied (in m) |
1 | 10 | 0 |
2 | 30 | 10 |
3.1 | 50 | 30 |
3.2 | 100 | 50 |
4.1 | 200 | 100 |
4.2 | 300 | 200 |
5.1 | 500 | 300 |
5.2 | 700 | 500 |
5.3 | 1.000 | 700 |
6 | 1.500 | 1.000 |
Richtafstanden. Bron: VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering', 2009.
Als niet aan de richtafstanden kan worden voldaan is onderzoek nodig om aan te kunnen tonen dat er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat enerzijds en dat een bedrijf de mogelijkheid heeft om bedrijfsactiviteiten uit te blijven oefenen.
Activiteitenbesluit Wet milieubeheer
Het Activiteitenbesluit is een besluit waarin algemene regels staan opgenomen voor
bedrijven en voorzieningen die vallen onder de Wet milieubeheer. In het besluit staan
regels per soort milieubelastende activiteit en per soort milieubelasting omschreven.
Met een milieubelastende activiteit wordt bijvoorbeeld metaalbewerking bedoeld en
met een milieubelasting kan geluid als voorbeeld worden gezien. Het besluit kent verschillende
type regels voor de drie verschillende typen inrichtingen die er bestaan, te weten
inrichting type A, B en C.
Inrichtingen type A zijn inrichtingen die minder milieubelastende activiteiten uitvoeren,
zoals veel kantoor- en schoolgebouwen. Ze hoeven bij de oprichting of een wijziging
geen melding te doen aan het bevoegd gezag. Ook hebben ze geen omgevingsvergunning
milieu nodig. Ze vallen volledig onder het Activiteitenbesluit. Los van het Activiteitenbesluit
kunnen ook andere milieuregels gelden.
Inrichtingen type B zijn inrichtingen die bij de oprichting of een wijziging een melding
moeten doen aan het bevoegd gezag. Ze hebben geen omgevingsvergunning milieu nodig.
Soms hebben ze een omgevingsvergunning beperkte milieutoets (OBM) nodig. Ze vallen
volledig onder het Activiteitenbesluit. Los van het Activiteitenbesluit kunnen ook
andere milieuregels gelden. Voorbeelden van type B-inrichtingen zijn garagebedrijven,
metaal bewerkende bedrijven en jachthavens.
Inrichtingen type C zijn inrichtingen die een omgevingsvergunning milieu nodig hebben.
Ze moeten een melding Activiteitenbesluit doen voor activiteiten waarop hoofdstuk
3 van het Activiteitenbesluit van toepassing is. Voor die activiteiten hoeven dan
geen voorschriften in de vergunning te staan. Soms hebben inrichtingen type C ook
een omgevingsvergunning beperkte milieutoets (OBM) nodig.
Eén van de belangrijkste algemene regels in het Activiteitenbesluit Milieubeheer is
het voldoen aan de zorgplicht. De zorgplicht houdt in dat elke inrichting verantwoordelijkheid
draagt om de milieueffecten van de eigen activiteiten tot een minimum te beperken.
Behalve regels over de wijze waarop milieurelevante activiteiten moeten worden uitgevoerd,
zoals eisen aan technische voorzieningen, geeft het Activiteitenbesluit ook regels
over de milieubelasting van woningen en andere gevoelige objecten in de omgeving van
de milieubelastende activiteit. Dit geldt vooral voor de aspecten geluid, geur en
externe veiligheid. Het Activiteitenbesluit geeft aan dat bij geluidsgevoelige gebouwen,
zoals een woning, voldaan moet worden aan bepaalde geluidsnormen op de gevel van die
woning (grenswaarden) in geval van bijvoorbeeld geluid van horeca-inrichtingen én
in die woning voldaan moet worden aan bepaalde geluidsnormen vanwege dat geluid (binnenwaarden).
Er gelden normen voor de dag, avond en nacht.
Bij de beoordeling van de geluidniveaus aan de grenswaarden uit het Activiteitenbesluit blijven de volgende activiteiten buiten beschouwing:
Bij de beoordeling van de piekgeluiden aan de grenswaarden uit het Activiteitenbesluit blijven verder buiten beschouwing:
Voor milieuaspecten die niet in het Activiteitenbesluit worden geregeld, geldt dat ze bij de belangenafweging ten behoeve van het bestemmingsplan worden meegewogen en zo nodig in het bestemmingsplan worden geregeld.
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bepaalt dat overheden bij het vaststellen van ruimtelijke
plannen moeten aantonen dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening (Wro artikel
3.1 lid 1).
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de inpasbaarheid van de beoogde
nieuwbouwwoningen beschouwd in relatie tot de bestaande functies:
en de nieuw te ontwikkelingen functies:
In het plangebied Mercatorpark is sprake van het omgevingstype 'gemengd gebied'. Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook een gebied dat direct langs de hoofdinfrastructuur ligt, behoort tot het omgevingstype 'gemengd gebied'. Voor het plangebied is het omgevingstype 'gemengd gebied' toegepast dat uitgaat van onderstaande richtafstanden.
Inrichting |
Richtafstand in meters | Afstand woning tot de grens van de inrichting |
Te realiseren integraal kindcentrum MO4 |
10 | 5 |
Te realiseren horeca plint MO3 |
0 | 0 |
SportPlaza Mercator |
100 | 10 |
Restaurant en Café De School in vml. L.T.S. |
10 | 0 |
Reumatologisch Centrum Reade |
0 | 15 |
Gemeentelijk kantoorgebouw Triade |
0 | 10 |
Het maatgevende milieuaspect is geluid, immers van geur, stof en/of gevaar is bij
de genoemde inrichtingen geen sprake.
De richtafstand wordt niet overschreden in het geval van de bestaande inrichtingen
Reumatologisch Centrum Reade en het gemeentelijk kantoorgebouw Triade, waarmee een
geluidonderzoek en verdere toetsing achterwege kan blijven. Het geluid veroorzaakt
door de activiteiten van deze inrichtingen zijn akoestisch niet-relevant, wat wil
zeggen dat de bijdrage van een specifieke activiteit (geluidbron) zodanig klein is,
dat deze wegvalt tegen de bijdrage van de overige activiteiten (geluidbronnen) en
derhalve niet betrokken hoeft te worden in het geluidonderzoek.
De beoogde nieuwbouw voldoet in het geval van SportPlaza Mercator en Restaurant en
Café De School in de voormalige L.T.S. niet aan de richtafstand. Ook de afstand tussen
de beoogde woningen gelegen binnen bouwveld MO3 en het nieuw te realiseren integraal
kindcentrum en de horeca voldoet niet aan de richtafstand. Een onderzoek naar het
geluid veroorzaakt door de activiteiten van de genoemde inrichtingen is zodoende noodzakelijk.
Voor deze inrichtingen is de geluidsbelasting op de gevels van de beoogde nieuwbouwwoningen
onderzocht. Daarbij zijn ook de geluidsbronnen die niet onder de werking van het Activiteitenbesluit
vallen, betrokken. De rapportage is als bijlage aan deze plantoelichting gevoegd.
Te realiseren integraal kindcentrum MO4
Uit de onderzoeksresultaten komt naar voren dat door het stemgeluid van buiten spelende
kinderen de richtwaarde ter plaatse van de gevel van bouwveld MO3 wordt overschreden.
De geluidbelasting vanwege de activiteiten van het integraal kindcentrum is ook berekend
op de gevels van de bestaande woningen aan de Orteliuskade. Door de grotere afstand
tussen de bestaande woningen en het schoolplein is er sprake van een geringe overschrijding
van de richtwaarde op enkele woningen. Om de nieuwe woningen op bouwveld MO3 mogelijk
te maken, zullen maatregelen noodzakelijk zijn om een aanvaardbaar woon- en leefklimaat
te kunnen realiseren. De gemiddelde geluidbelasting kan worden beperkt door het beoogde
speelgebied tussen bouwblok MO3 en bouwblok MO4 te verkleinen dan wel volledig te
schrappen waardoor de kinderen uitsluitend gebruik maken van het speelplein behorende
bij de school. Een andere maatregel is het beperken van de buitenspeeltijd van de
kinderen. Beide maatregelen zijn echter niet voldoende doeltreffend. Het realiseren
van het integraal kindcentrum op een andere locatie binnen het plangebied is niet
mogelijk vanwege de luchtkwaliteitseisen die gesteld worden aan de ligging van de
school ten opzichte van de A10 en de stedelijke wegen. Het plaatsen van geluidschermen
rond de school is onwenselijk en sociaal onveilig.
De maatregelen die aan bouwveld MO3 kunnen worden genomen, betreffen het toepassen
van gevelisolatie en bij de indeling van de woningen rekening te houden met de positie
van geluidgevoelige ruimten.
Te realiseren horeca plint MO3
Uit de onderzoeksresultaten volgt dat door het stemgeluid van de bezoekers op het
terras de richtwaarde ter plaatse van de gevel van bouwveld MO3 wordt overschreden.
De geluidbelasting vanwege de activiteiten van de horeca is ook berekend op de gevels
van de bestaande woningen aan de Orteliuskade. Door de grotere afstand tussen de bestaande
woningen en de nieuw te realiseren horeca volgt dat de richtwaarde niet wordt overschreden.
Overigens is op grond van het bestemmingsplan 'Mercatorpark 2013' reeds horeca van
categorie 3 en 4 toegestaan aan de oostzijde van het plangebied, zodat er planologisch-juridisch
geen nadeliger situatie ontstaat voor de bestaande woningen aan de Orteliuskade..
Om de nieuwe woningen op bouwveld MO3 mogelijk te maken, zullen maatregelen noodzakelijk
zijn om een aanvaardbaar woon- en leefklimaat te kunnen realiseren. De maatregelen
die aan bouwveld MO3 kunnen worden genomen, betreffen het toepassen van gevelisolatie
en bij de indeling van de woningen rekening te houden met de positie van geluidgevoelige
ruimten.
SportPlaza Mercator
Uitgangspunt voor de berekeningen is een worst-case benadering, wat wil zeggen dat
de feestzalen maatgevend zijn voor het geluid in de avondperiode. Hoewel deze feestzalen
niet als zodanig in gebruik zijn, maakt het bestemmingsplan deze functie (horeca van
categorie 2) wel mogelijk conform het bestemmingsplan 'Mercatorpark 2013'. Verder
is in het onderzoek rekening gehouden met een bedrijfssituatie waarin de ligweide
gesloten is én een situatie waarin deze geopend is. Maatgevend voor het geluid in
de dagperiode is het stemgeluid van bezoekers van de ligweide en het buitenbad.
Uit de onderzoeksresultaten komt naar voren dat de richtwaarde ter plaatse van bouwveld
MW3, MO1 en MO4 wordt overschreden in de avond- en nachtperiode. De overschrijding
wordt geheel veroorzaakt door de uitstraling van de gevel en het dak van de beide
feestzalen. In de situatie dat de ligweide is geopend, wordt de overschrijding van
de richtwaarde in de dagperiode geheel veroorzaakt door het stemgeluid van spelende
kinderen op de ligweide en in het buitenbad.
Om te bepalen welke geluidruimte de inrichting in de bestaande situatie heeft, is
het geluid afkomstig van de activiteiten van SportPlaza Mercator ook onderzocht op
de gevels van de bestaande woningen aan de Orteliuskade. Uit de onderzoeksresultaten
komt naar voren dat de richtwaarde ter plaatse van enkele woningen aan de Orteliuskade
wordt overschreden in de avond- en nachtperiode. De overschrijding wordt geheel veroorzaakt
door de uitstraling van de gevel en het dak van de beide feestzalen. In de situatie
dat de ligweide is geopend, wordt de overschrijding van de richtwaarde in de dagperiode
geheel veroorzaakt door het stemgeluid van spelende kinderen op de ligweide en in
het buitenbad. Echter de overschrijding is minder groot dan bij de nieuw te realiseren
woningen.
Geconcludeerd kan worden dat SportPlaza Mercator door de komst van de nieuwe woningen
in haar bedrijfsvoering wordt beperkt als er geen maatregelen worden getroffen. Enerzijds
is het mogelijk geluidwerende voorzieningen aan het dak en de achtergevel van de feestzalen
aan te brengen. Anderzijds zullen maatregelen aan de gevels van de nieuwbouwwoningen
aan de orde zijn om het stemgeluid afkomstig van de ligweide en het buitenbad te reduceren.
Aangezien het zwembad een bestaande inrichting is en een belangrijke maatschappelijke
functie vervult, is aanpassing van de openingstijden van de ligweide niet gewenst.
De overschrijding in de avonduren is vanwege de openingstijden van de ligweide beperkt
tot 20:00 uur op de dinsdag in de periode dat de ligweide geopend is. Aangezien dit
voor een deel van het jaar is, in de zomermaanden, en slechts één avond per week is
de overschrijding aanvaardbaar. Op bouwveld MO4 is ook sprake van een overschrijding,
echter in de avonduren vindt hier geen basisonderwijs plaats.
Restaurant en Café De School in de vml. L.T.S.
De School is in januari 2024 uit de voormalige L.T.S. vertrokken. De activiteiten
die plaatsvonden zijn in voorliggend bestemmingsplan toegestaan en in het akoestisch
onderzoek betrokken.
Uit de onderzoeksresultaten volgt dat door het stemgeluid van de bezoekers op het
terras de richtwaarde ter plaatse van de gevel van bouwveld MW1 in de dagperiode wordt
overschreden. In de avond- en nachtperiode wordt niet voldaan aan de richtwaarde op
de gevels van bouwveld MW1, MW3, MO1 en MO2. De overschrijding wordt geheel veroorzaakt
door de uitstraling van de gevel en het dak van de club en het poppodium.
Om te bepalen welke geluidruimte de inrichting in de bestaande situatie heeft, is
het geluid veroorzaakt door de activiteiten ook bepaald op de gevels van Reade. Dit
is een gezondheidszorgfunctie welke - net als woningen - ook geluidgevoelig in de
zin van de Wet geluidhinder is. Ook in de huidige situatie laten de onderzoeksresultaten
zien dat niet kan worden voldaan aan de richtwaarde. Geconcludeerd kan worden dat
er maatregelen getroffen moeten worden aan het gebouw om dergelijke activiteiten in
de toekomst mogelijk te maken. Enerzijds is het mogelijk geluidwerende voorzieningen
aan het dak van de club en het poppodium aan te brengen. Aangezien de voormalige L.T.S.
in bezit is van de gemeente Amsterdam kan de gemeente de maatregelen zelf nemen. Anderzijds
zullen maatregelen aan de gevels van de nieuwbouwwoningen aan de orde zijn om het
stemgeluid en de piekgeluiden afkomstig van het terras te reduceren.
Realisatie van woningen en andere geluidgevoelige bestemmingen is zonder geluidwerende
maatregelen niet mogelijk. De geluidwering van de gevel dient ten minste gelijk te
zijn aan het gemiddelde geluidniveau dat optreedt op de gevel van een woning of de
alles-in-één school minus een binnenniveau van 35 dB(A) etmaalwaarde dan wel het piekgeluidniveau
dat optreedt op een woning of het integraal kindcentrum minus een binnenniveau van
55 dB(A) etmaalwaarde.
In de bestemmingsplanregels is een voorwaardelijke verplichting opgenomen dat bij
de beoordeling van de geluidwering van de gevel aan de eisen zoals gesteld in het
Bouwbesluit de mogelijk noodzakelijke te treffen geluidwerende maatregelen ten minste gebaseerd moeten worden op de berekende gemiddelde geluidniveaus en piekgeluiden
veroorzaakt door de activiteiten van de binnen het plangebied gelegen inrichtingen.
In het volgende hoofdstuk, waarin de geluidbelasting vanwege weg- en railverkeer aan
bod komt, wordt duidelijk dat de te treffen geluidwerende maatregelen ook gebaseerd moeten worden op de gecumuleerde geluidbelasting vanwege weg- en railverkeer.
Door toepassing van voldoende geluidwering van de gevels en het treffen van maatregelen
zal er sprake zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat in de woningen en de
buitenruimten in een binnenstedelijke situatie.
Een van de grondslagen voor de ruimtelijke afweging is de Wet geluidhinder (Wgh). De Wet geluidhinder bevat geluidnormen en richtlijnen met betrekking tot de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai, industrielawaai en luchtvaartlawaai. Op grond van de Wet geluidhinder gelden zones rond geluidbronnen met een grote geluiduitstraling, zoals (spoor)wegen en industrieterreinen. De belangrijkste bestaande geluidzones bevinden zich langs bestaande wegen en spoorwegen, rond grote bestaande industrieterreinen en rondom bestaande luchtvaartterreinen.
Wet geluidhinder
In de Wet geluidhinder (Wgh) zijn geluidsnormen voor toelaatbare equivalente geluidsniveaus
opgenomen. De geluidsnormen gelden voor woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen
gelegen binnen de geluidszone van een (spoor)weg of industrieterrein. In de Wgh is
aangegeven dat een geluidonderzoek moet worden verricht bij het voorbereiden van de
vaststelling en/of herziening van een bestemmingsplan voor zover die geheel of gedeeltelijk
betrekking heeft op gronden behorende tot een zone als bedoeld in de Wgh. Wanneer
een nieuw (of gewijzigd) bestemmingsplan het mogelijk maakt geluidsgevoelige bebouwing
in de geluidszone van een industrieterrein of (spoor)weg te realiseren, is een onderzoek
noodzakelijk naar de geluidsbelasting van een industrieterrein of spoor(weg) op geluidsgevoelige
bebouwing.
Het plangebied Mercatorpark is gelegen direct nabij verkeerswegen en binnen de zone
voor spoorwegverkeer. Er zijn geen nabijgelegen zones van industrieterreinen die van
invloed kunnen zijn.
Op grond van artikel 74 van de Wet geluidhinder bevinden zich van rechtswege langs
alle wegen geluidzones waarbinnen de geluidbelasting vanwege de weg aan het gestelde
in de Wgh dient te worden getoetst. Dit geldt niet voor wegen die zijn gelegen binnen
een als woonerf aangeduid gebied of waarvoor een maximumsnelheid van 30 km per uur
geldt.
De breedte van de geluidzone is afhankelijk van het aantal rijstroken en is maximaal
600 meter. In artikel 76 van de Wet geluidhinder is geregeld dat bij vaststelling
of herziening van een bestemmingsplan de wettelijke voorkeursgrenswaarden (hoogste
toelaatbare geluidsbelasting) in acht moeten worden genomen. Indien de hoogste toelaatbare
geluidsbelasting wordt overschreden, kan op grond van de Wgh een hogere waarde (ontheffing
op de geluidsbelasting) worden verleend door het bevoegd gezag. Voorwaarde is dat
het toepassen van maatregelen gericht op het terugbrengen van de geluidsbelasting
onvoldoende doeltreffend zijn, of overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, verkeerskundige,
landschappelijke of financiële aard een rol spelen.
Het toepassen van maatregelen dient in volgorde van prioriteit gericht te zijn op
bronmaatregelen (geluiddempers, aanpassing wielen/spoor, aanpassing wegverharding
en/of aangepaste rijsnelheden) en overdrachtsmaatregelen (geluidsschermen/geluidswallen).
Wanneer sprake is van meerdere relevante geluidsbronnen, kan slechts een besluit hogere
waarden worden vastgesteld voor zover de gecumuleerde geluidsbelasting niet leidt
tot een onaanvaardbare geluidbelasting. Verder dient, in het geval van ontheffing
op de geluidsbelasting, de binnenwaarde worden gewaarborgd door het eventueel toepassen
van gevelmaatregelen.
Amsterdams geluidbeleid 2016, hogere waarde Wet geluidhinder
Op 12 juli 2016 is het Amsterdams geluidbeleid 2016 door de gemeenteraad vastgesteld
(laatst gewijzigd op 5 maart 2019). Het doel van het geluidbeleid is het borgen van
een akoestisch aanvaardbaar woon- en leefklimaat bij het bouwen van woningen (inclusief
plaatsen voor woonwagens/woonschepen) en andere geluidgevoelige functies op geluid
belaste locaties.
Uitgangspunt van het Amsterdams geluidbeleid is dat iedere woning een stille zijde
heeft. Dit uitgangspunt geldt alleen voor een woonfunctie, niet voor andere functies.
Een stille of geluidluwe zijde (de termen zijn synoniem) is een (deel van een) gevel
waar de geluidbelasting gelijk is aan de voorkeursgrenswaarde of lager. De voorkeursgrenswaarde
is de geluidsbelasting die altijd toelaatbaar is op de gevel van de geluidsgevoelige
bestemming. Wanneer de stille zijde beschikt over een buitenruimte heeft ook deze
buitenruimte bij voorkeur een aanvaardbaar geluidniveau. Aan de stille zijde worden
bij voorkeur de slaapkamers gesitueerd zodat met open raam of deur geslapen kan worden.
In het beleid is aangegeven dat voor bepaalde gevallen gemotiveerd kan worden afgeweken
van de eis van een stille zijde. Dit is als er overwegende bezwaren zijn van stedenbouwkundige,
vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard (criteria opgenomen in artikel
110g Wgh). Daarnaast kan in geval van transformatie van bestaande bebouwing of de
realisatie van woningen voor een specifieke doelgroep (zoals jongeren) gemotiveerd
worden afgeweken van de stille zijde eis. Een woning die moet worden uitgevoerd met
een dove gevel (kort gezegd, een gevel zonder te openen ramen en deuren) dient te
allen tijde te zijn voorzien van een stille zijde (behoudens uitzonderlijke gevallen,
in een tijdelijke situaties of bij woningen voor een bijzondere groep).
De focus van het Amsterdams geluidbeleid ligt bij de bescherming van de bewoners tegen
geluid en dus bij de delen van de gevel waar bewoners buiten verblijven of het geluid
de woningen binnen kan komen. Voorgaande betekent dat sprake is van een stille zijde
in de situatie dat op te openen delen (ramen of deuren) van een van de woninggevels
aan de voorkeurgrenswaarde wordt voldaan. Eventuele maatregelen zullen dus minimaal
die geveldelen afdoende dienen af te schermen. Wanneer de geluidbelasting op te openen
delen hoger is dan de voorkeursgrenswaarde kunnen op en/of aan de gevel maatregelen
worden getroffen waardoor alsnog een stille zijde gerealiseerd wordt.
Ten behoeve van de gebiedsontwikkeling is een geluidonderzoek uitgevoerd. Het plangebied
ligt binnen de geluidzones van de autosnelweg Ringweg A10, de stedelijke wegen Jan
van Galenstraat en Jan Evertsenstraat (vanwege het tramverkeer) en van de spoorweg
tussen Sloterdijk en Badhoevedorp (geluidzone 600 meter op basis van referentiepunt
37756). In het kader van de Wet geluidhinder (Wgh) wordt de geluidbelasting ten gevolge
van deze geluidbronnen onderzocht.
Naast bovenstaande geluidbronnen is het plangebied gelegen in de nabijheid van de
30 km wegen Jan Evertsenstraat (m.u.v. het tramverkeer), Orteliuskade, Admiraal Helfrichstraat,
Mercatorplein en Hoofdweg. Op 30 km wegen is de Wet geluidhinder niet van toepassing,
de wegen zijn echter wel in het kader van een goede ruimtelijke ordening meegenomen
in het onderzoek.
In het Investeringsbesluit dat voor het plangebied op 20 april 2022 door de gemeenteraad
is genomen is financieel rekening gehouden met een geluidscherm van vijf meter hoog
en circa 310 meter lang ter plaatse van het talud van de A10. Met Rijkswaterstaat
heeft afstemming plaatsgevonden over de inpasbaarheid van het geluidscherm en de veiligheidseisen.
Het bestemmingsplan staat de realisatie van een geluidscherm niet in de weg. Er zijn
voor het geluidonderzoek, waarvan de rapportage als bijlage aan deze plantoelichting
is gevoegd, drie varianten doorgerekend. Een variant zonder het effect van een geluidscherm;
een variant met geluidscherm van vijf meter hoog en circa 310 meter lang en een variant
met geluidscherm van vijf meter hoog en een verlenging tot circa 440 meter lang.
Daarnaast is gekeken wat het effect is als enkel de bebouwing in het oostelijk deel
(MO1 t/m MO4) van het plangebied is gerealiseerd en wat het effect op de oostelijke
bebouwing is als het westelijk deel (MW1 en MW3) is gebouwd. Tot slot is voor bouwveld
MW3 een aanvullend onderzoek gedaan in verband met het vergroten van het bestemmingsvlak
aan de noordzijde van het bouwveld. Deze rapportage is eveneens als bijlage aan deze
plantoelichting gevoegd.
Weg- en spoorwegverkeerslawaai
De geluidbelastingen zijn berekend conform de Standaard Rekenmethode II uit bijlage
III en bijlage IV van het 'Reken- en meetvoorschrift geluid 2012'. De berekende geluidblastingen
zijn getoetst aan de grenswaarden uit de Wet geluidhinder:
Voor een woning binnen de bebouwde kom in de zone langs een auto(snel)weg én in de zone langs een andere weg gelden dus twee verschillende beschermingsniveaus, afhankelijk van de weg die getoetst wordt. De gevelbelasting is berekend op een hoogte van 2,0 meter (begane grond), een hoogte van 5,5 meter (eerste verdieping) en daarna per verdieping 3,0 meter hoger (dus 8,5 meter, 11,5 meter, 14,5 meter en zo verder).
Resultaten wegverkeerlawaai: oostelijke bebouwing (MO1 t/m 4)
Uit de resultaten volgt dat de geluidbelasting vanwege het verkeer op de A10 ten hoogste
58 dB inclusief aftrek ex artikel 110g Wgh bedraagt. Hiermee wordt niet alleen de voorkeursgrenswaarde
van 48 dB overschreden, maar ook de maximaal te ontheffen waarde van 53 dB.
Daar waar de maximaal te ontheffen waarde wordt overschreden, is het realiseren van
woningen en andere geluidgevoelige bestemmingen niet zonder meer mogelijk. Er dient
onderzocht te worden of er maatregelen ter beperking van het geluid mogelijk zijn
dan wel dat de betreffende delen van gevels als zogenaamde dove gevel uitgevoerd moeten
worden. Vanwege het verkeer op de Jan van Galenstraat bedraagt de geluidbelasting
ten hoogste 51
dB inclusief aftrek ex artikel 110g Wgh. Hiermee wordt de voorkeursgrenswaarde van 48
dB overschreden, de maximaal te ontheffen waarde van 63 dB niet. Omdat de voorkeursgrenswaarde
wordt overschreden, dient onderzocht te worden of er maatregelen ter beperking van
het geluid mogelijk zijn.
Resultaten wegverkeerlawaai: oostelijke (MO1 t/m 4) én westelijke bebouwing (MW1
en MW3)
Uit de resultaten volgt dat de geluidbelasting vanwege het verkeer op de A10 ten hoogste
69 dB inclusief aftrek ex artikel 110g Wgh bedraagt. Hiermee wordt niet alleen de voorkeursgrenswaarde
van 48 dB overschreden, maar ook de maximaal te ontheffen waarde van 53 dB.
Daar waar de maximaal te ontheffen waarde wordt overschreden, is het realiseren van
woningen en andere geluidgevoelige bestemmingen niet zonder meer mogelijk. Er dient
onderzocht te worden of er maatregelen ter beperking van het geluid mogelijk zijn
dan wel dat de betreffende delen van gevels als zogenaamde dove gevel uitgevoerd moeten
worden.
Vanwege het verkeer op de Jan van Galenstraat bedraagt de geluidbelasting ten hoogste
59 dB en vanwege het tramverkeer op de Jan Evertsenstraat ten hoogste 57 dB inclusief aftrek ex artikel 110g Wgh. Hiermee wordt de voorkeursgrenswaarde van 48
dB overschreden, de maximaal te ontheffen waarde van 63 dB niet.
Resultaten wegverkeerlawaai 30 km wegen
Uit de resultaten volgt dat de geluidbelasting vanwege het verkeer op de Admiraal
Helfrichstraat ten hoogste 54 dB inclusief aftrek ex artikel 110g Wgh bedraagt. Hiermee is de geluidbelasting hoger
dan 48 dB, zijnde de voorkeursgrenswaarde voor wegen met een zone in de zin van de
Wet geluidhinder, maar lager dan 63 dB, zijnde de maximaal te ontheffen waarde voor
wegen met een zone in de zin van de Wet geluidhinder.
Resultaten spoorwegverkeerlawaai: oostelijke bebouwing (MO1 t/m 4)
Uit de resultaten volgt dat de geluidbelasting vanwege het verkeer op het spoor tussen
Amsterdam Sloterdijk en Badhoevedorp ten hoogste 46 dB bedraagt. Hiermee wordt de voorkeursgrenswaarde van 55 dB nergens overschreden.
Resultaten spoorwegverkeerlawaai: oostelijke (MO1 t/m 4) én westelijke bebouwing
(MW1 en MW3)
Uit de resultaten volgt dat de geluidbelasting vanwege het verkeer op het spoor tussen
Amsterdam Sloterdijk en Badhoevedorp ten hoogste 54 dB bedraagt. Hiermee wordt de voorkeursgrenswaarde van 55 dB nergens overschreden.
De geluidbelasting vanwege het verkeer op het spoor tussen Amsterdam Sloterdijk en
Badhoevedorp vormt geen belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan.
In onderstaande tabel is de geluidbelasting als gevolg van het wegverkeer met de hoogste waarden per bouwblok weergegeven. De waarden voor de bouwblokken MO1 t/m MO4 betreffen de situatie waarin MW1 en MW3 (nog) niet zijn gerealiseerd. De onderzochte (spoor)wegen waarbij geen sprake is van een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde op de gevels zijn in onderstaande tabel niet benoemd. Daarvoor wordt verwezen naar het geluidonderzoek.
Bronmaatregelen
Bronmaatregelen zijn maatregelen welke aan de bron getroffen worden. Hierbij valt
te denken aan het verminderen van de hoeveelheid verkeer, het verlagen van de rijsnelheid,
het vergroten van de afstand tussen bebouwing en de (spoor)weg of het toepassen van
geluid reducerend asfalt.
A10
Gelet op de functie van de weg (hoofdwegennet) en het gegeven dat de A10 niet bij
de gemeente maar bij Rijkswaterstaat in beheer is, is het verminderen van de hoeveelheid
verkeer en het verlagen van de rijsnelheid op de A10 niet nader onderzocht. Het vergroten
van de afstand tussen de nieuw te realiseren bebouwing en de A10 leidt er niet toe
dat dat de voorkeursgrenswaarde (en de maximaal te ontheffen waarde) niet worden overschreden,
omdat de mogelijkheden binnen het plangebied beperkt zijn vanwege de geringe oppervlakte.
Voor het wegdek van de A10 ter hoogte van het plangebied is al een geluid reducerend
asfalt (2ZOAB) toegepast. Het effect van het toepassen van een ander (meer) geluid
reducerend asfalt zal te verwaarlozen zijn. De maximaal te ontheffen waarde zal nog
steeds overschreden worden.
Jan van Galenstraat
Door op de Jan van Galenstraat een geluid reducerend asfalt aan te brengen, kan de
geluidbelasting vanwege het verkeer op deze wegen worden verminderd en een geluidreductie
van circa 0,4 dB behaald worden. Hiermee wordt de voorkeursgrenswaarde echter nog
steeds overschreden. Omdat geluid reducerend asfalt over een grotere lengte aangebracht
moet worden, en het toepassen van stil asfalt op en nabij kruisingen niet wenselijk
is door het wringen ten gevolge van het optrekken en afremmen van het (met name zware)
verkeer, is het toepassen van geluid reducerend asfalt hier financieel ondoelmatig.
Om de Jan van Galenstraat als 30 km/uur weg in te kunnen richten, zullen snelheidsbeperkende
voorzieningen (drempels, wegversmallingen en dergelijke) toegepast moeten worden.
Deze belemmeren de doorstroming van het verkeer, wat niet wenselijk is op de Jan van
Galenstraat.
Admiraal Helfrichstraat (30 km weg)
In de eindfase, na verhuizing van Reade, wordt het deel van de weg ten oosten van
de huidige Reade kavel ingericht voor uitsluitend langzaam verkeer. Doorgaand autoverkeer
is dan niet meer mogelijk waardoor de geluidbelasting op de bouwvelden MO1 en MO2
ten gevolge van het wegverkeer op de Admiraal Helfrichstraat afneemt. Een officieel
verkeersbesluit is echter nog niet genomen.
Overdrachtsmaatregelen
Overdrachtsmaatregelen zijn maatregelen die voorkomen dat het geluid de ontvanger
bereikt. Onder andere geluidschermen en grondwallen zijn overdrachtsmaatregelen.
A10
Langs de A10 zijn al geluidschermen aanwezig, welke ter hoogte van het plangebied
echter zijn onderbroken. Om te kunnen beoordelen wat het effect is van het toepassen
van een geluidscherm ter hoogte van het plangebied op de geluidbelasting vanwege het
verkeer op de A10 zijn aanvullende berekeningen uitgevoerd. Daarbij is in eerste instantie
uitgegaan van een geluidscherm met een hoogte van 5,0 meter aan de oostzijde van de
A10 van het viaduct van de A10 over de Jan van Galenstraat tot aan het viaduct van
de Jan Evertsenstraat over de A10 (lengte circa 310 meter). Ook is uitgegaan van het
in zuidelijke richting verlengen van het voornoemde geluidscherm, tot aan het bestaande
geluidscherm (lengte circa 130 meter).
Oostelijke bebouwing
Door een geluidscherm met een hoogte van 5,0 meter toe te passen, wordt de maximaal
te ontheffen waarde van 53 dB niet meer overschreden. Op de gevels van bouwblok MO1
en MO2 wordt nog wel de voorkeursgrenswaarde van 48 dB overschreden. Het effect van
het verlengen van het geluidscherm is te verwaarlozen.
Oostelijke én westelijke bebouwing
Door een geluidscherm met een hoogte van 5,0 meter toe te passen, wordt de maximaal
te ontheffen waarde alleen nog overschreden op de gevels van bouwblok MW1 en MW3.
Gelet op de maximale bouwhoogte van de beide blokken zal het effect van een geluidscherm
ook altijd beperkt zijn. Het verlengen van het geluidscherm leidt niet tot een verdere
verlaging van de geluidbelasting.
In onderstaande tabel is het effect van het geluidscherm op de geluidbelasting per bouwblok weergegeven. De waarden voor de bouwblokken MO1 t/m MO4 betreffen de situatie waarin MW1 en MW3 (nog) niet zijn gerealiseerd.
Jan van Galen en Jan Evertsenstraat
Het toepassen van geluidschermen is in stedelijke situaties zoals deze niet gewenst
vanuit landschappelijk oogpunt en vanwege de verkeers- en sociale veiligheid. In een
stedelijke situatie is het toepassen van grondwallen om dezelfde reden niet mogelijk.
Uit bovenstaande volgt dat maatregelen aan de bron en in de overdrachtssfeer niet financieel doelmatig, dan wel onvoldoende doeltreffend zijn. Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam kan daarom overwegen om voor voorliggend bestemmingsplan hogere waarden vast te stellen. Er dient dan wel aan het gemeentelijk hogere waardenbeleid te worden voldaan.
Gecumuleerde geluidbelasting
Het gecumuleerd geluid op de gevel is het geluid van verschillende geluidbronnen tezamen
op die gevel. In het geval van voorliggend plangebied Mercatorpark worden alleen de
geluidbelastingen vanwege weg- en railverkeer gecumuleerd. Immers, van een gezoneerd
industrieterrein is geen sprake.
In de Wet geluidhinder is opgenomen dat de gecumuleerde geluidbelasting niet mag leiden
tot een onaanvaardbare geluidbelasting. Voor de gecumuleerde geluidniveaus zijn geen
normen opgenomen in de Wgh. Volgens het Amsterdams geluidbeleid is er sprake van een
aanvaardbare geluidbelasting wanneer de maximaal te ontheffen waarde met niet meer
dan 3 dB wordt overschreden. De maximale toelaatbare cumulatieve geluidbelasting conform
Amsterdams geluidbeleid is 71 dB.
Oostelijke bebouwing
Voor de oostelijke bebouwing is de maximale gecumuleerde geluidbelasting 62 dB en
daarmee 9 dB lager dan de maximale toelaatbare cumulatieve geluidbelasting conform
Amsterdams beleid.
Bouwveld | MO1 | MO2 | MO3 | MO4 |
Gecumuleerde geluidsbelasting | 61 | 62 | 62 | 56 |
Oostelijke én westelijke bebouwing
Na realisatie van fase 2 is de maximale gecumuleerde geluidbelasting 71 dB en is daarmee
gelijk aan de maximale toelaatbare cumulatieve geluidbelasting conform Amsterdams
beleid.
Bouwveld | MO1 | MO2 | MO3 | MO4 | MW1 | MW3 |
Gecumuleerde geluidsbelasting | 61 | 62 | 62 | 56 | 71 | 65 |
Stille zijde
Het Amsterdams geluidbeleid schrijft voor dat woningen waarvoor hogere grenswaarden
worden vastgesteld in principe beschikken over een stille zijde. Van dit principe
kan slechts worden afgeweken op grond van zwaarwegende argumenten. Onder een stille
zijde wordt hierbij verstaan een gevel of geveldeel met een geluidbelasting van maximaal
de voorkeursgrenswaarde (48 dB voor wegverkeerslawaai, 55 dB voor spoorweglawaai en
50 dB(A) voor industrielawaai).
Omdat nog niet bekend is hoe de definitieve situering van de bouwblokken wordt en
daarmee ook niet bekend is waar de (geluidgevoelige ruimten van de) woningen precies
gerealiseerd zullen worden, kan nog niet worden beoordeeld of alle binnen het plangebied
te realiseren woningen een stille zijde hebben. Voor woningen, die niet over een geluidsluwe
zijde beschikken zijn gebouwmaatregelen mogelijk, zoals balkons en loggia's die zo
nodig verglaasd zijn. Met deze maatregelen wordt bereikt dat de gevel aan een dergelijk
balkon of loggia als geluidsluwe zijde kan worden aangemerkt. In het bestemmingsplan
is de verplichting opgenomen dat woningen worden voorzien van een stille zijde. Hiermee
wordt een woon- en leefklimaat bereikt dat volgens Amsterdams geluidbeleid aanvaardbaar
is. Opgemerkt wordt dat ook de woningen waarvoor een dove gevel is voorgeschreven
van een stille zijde worden voorzien.
Verder is het nodig dat bij de aanvraag omgevingsvergunning, in het geval van ontheffing
op de geluidsbelasting, de binnenwaarde is gewaarborgd door het eventueel toepassen
van gevelmaatregelen. Voor de nieuw te realiseren woningen en het integraal kindcentrum
waar sprake is van een gecumuleerde geluidbelasting vanwege weg- en railverkeer van
meer dan 53 dB, moet ten behoeve van de aanvraag van de omgevingsvergunning aangetoond
worden dat voldaan kan worden aan de eisen zoals gesteld in het Bouwbesluit 2012 ten
aanzien van de geluidwering van de gevel.
In bijlage 10 van het geluidonderzoek is per bouwblok aangegeven aan welke gevels
een hogere eis aan de geluidwering gesteld moet worden dan de op grond van het Bouwbesluit
2012 gestelde minimumeis van 20 dB.
Technisch Ambtelijk Vooroverleg Geluidhinder Amsterdam (TAVGA)
Binnen de gemeente Amsterdam is afgesproken dat wanneer sprake is van een bestemmingsplan
waar hogere waarden voor worden aangevraagd dit eerst wordt voorgelegd aan het Technisch
Ambtelijk Vooroverleg Geluidhinder Amsterdam (TAVGA). Op 3 november 2022 heeft het
TAVGA op het ontwerpbesluit hogere waarden en het geluidonderzoek geadviseerd. Het
TAVGA is akkoord met het vaststellen van de hogere waarden op voorwaarde dat alle
woningen worden voorzien van een stille zijde en de woningen ter plaatse van bouwveld
MW1, gelegen aan de A10, tweezijdig worden georiënteerd waarmee de akoestische kwaliteit
aanvaardbaar is. Deze voorwaarden zijn in de bouwregels van voorliggend bestemmingsplan
geborgd.
Het 'Ontwerpbesluit tot vaststelling hogere waarden dan de voorkeursgrenswaarden Wet
geluidhinder ten behoeve van het bestemmingsplan Mercatorpark' is als bijlage aan
deze plantoelichting gevoegd.
Op basis van het geluidonderzoek komt naar voren dat de mogelijkheid om te voldoen aan de maximale grenswaarden op een aantal locaties sterk afhankelijk is van de fasering. Indien niet kan worden voldaan aan de voorkeursgrenswaarden dan wel de maximale ontheffingswaarde moet daar gebouwd worden met toepassing van dove gevels dan wel vliesgevels. Deze zijn voor die locaties die het betreft voorgeschreven in de bouwregels. Bij gewijzigde omstandigheden kan via een binnenplanse afwijkingsmogelijkheid van de eis van een dove gevel of vliesgevel worden afgezien, mits wordt voldaan aan het besluit hogere waarden dan wel de voorkeursgrenswaarde.
Hinder of zelfs schade door trillingen kan ontstaan door verkeer over de weg of het spoor (bijvoorbeeld van vrachtwagens, trein of tram) en machines bij industrie (stansen, draaiende motoren, etc.). Deze trillingen bewegen zich door de bodem. Hoewel de sterkte afneemt naarmate de afstand tot de bron groter wordt, kan de trilling ergens anders hinder of zelfs schade opleveren. In de nabijheid van het plangebied Mercatorpark bevindt zich op de Jan Evertsenstraat een spoortraject voor tramwegverkeer.
Er is geen specifieke wet- en of regelgeving voor het voorkomen van hinder of schade
door trillingen, zoals die wel bestaat voor geluidhinder (Wet geluidhinder). Dit betekent
niet dat bij het opstellen van ruimtelijke plannen het aspect trillingen geen aandachtspunt
is in de afwegingen. De beoordeling van het aspect trillingen vindt zijn grondslag
in artikel 3.1 Wet ruimtelijke ordening, waarin de zorg voor een goede ruimtelijke
ordening is voorgeschreven. Daarvoor is het nodig om mogelijke trillinghinder in kaart
te brengen en deze te betrekken in de beoordeling. Het onderzoeksgebied van trillingen
bij (spoor)wegen ligt vrijwel altijd binnen een afstand van ongeveer 100 meter vanaf
de bron.
Trillinghinder wordt beoordeeld aan de hand van het maximaal optredende trillingsniveau
en het gemiddeld trillingsniveau, analoog aan respectievelijk het maximale geluidsniveau
en het langtijdgemiddeld geluidsniveau bij de beoordeling van geluid. Voor een aantal
typen trillingen en verschillende gebouwfuncties (wonen, onderwijs ed.) staan in de
richtlijn grens- en streefwaarden voor maximaal optredende trillingsniveaus en gemiddelde
trillingsniveaus. Overschrijding van de streefwaarden leidt tot een reële kans op
hinder.
Ten behoeve van de nieuwbouw die parallel aan de Jan Evertsenstraat is beoogd, is onderzoek uitgevoerd naar de trillingsniveaus in de toekomstige bebouwing. De rapportage is als bijlage aan deze toelichting gevoegd. Aanleiding tot het onderzoek is de mogelijke trillinghinder die in het gebouw ontstaat als gevolg van het tramverkeer over het in de Jan Evertsenstraat gelegen spoor. Op basis van metingen ter plekke en een empirisch rekenmodel is een inschatting gemaakt van de te verwachten trillingsniveaus. De gemeten trillingsniveaus aan de fundering liggen in de huidige situatie al onder de voelbaarheidsgrens. Voor de toekomstige nieuwbouw, waarvan de aanname is dat paalfunderingen worden toegepast en draagconstructies van beton, is de situatie nog gunstiger. Onder deze bebouwingskenmerken wordt hinder als gevolg van tramtrillingen niet verwacht. Het voorschrijven van eisen dan wel maatregelen ten aanzien van de constructie van de gebouwen zijn zodoende niet aan de orde.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient bij het opstellen van een bestemmingsplan
uit oogpunt van de bescherming van de volksgezondheid rekening te worden gehouden
met luchtkwaliteit. Er kunnen bijvoorbeeld belemmeringen bestaan om een project te
realiseren op een locatie waar de luchtkwaliteit slecht is. Ook een verslechtering
van de luchtkwaliteit op bestaande locaties kan bezwaarlijk zijn.
Met wet- en regelgeving wil de overheid zorgen voor een goede luchtkwaliteit en de
burgers beschermen tegen de schadelijke gevolgen van luchtverontreiniging. De belangrijkste
regels zijn opgenomen in de Wet milieubeheer, titel 5.2: luchtkwaliteitseisen.
Hieronder volgt een samenvatting van de relevante wet- en regelgeving. Voor ruimtelijke
projecten geldt uiteraard ook het principe van een goede ruimtelijke ordening. Voor
luchtkwaliteit kan dit betekenen: de meest kwetsbare groep op de minst vervuilde plek.
Wet milieubeheer
De Nederlandse regelgeving voor luchtkwaliteit is gebaseerd op Europese richtlijnen.
Deze richtlijnen zijn vertaald in titel 5.2 van de Wet milieubeheer (ook wel bekend
als de 'Wet luchtkwaliteit'). Specifieke onderdelen van deze wet zijn uitgewerkt in
algemene maatregelen van bestuur (AMvB's) en ministeriële regelingen.
Het doel van titel 5.2 Wm is het beschermen van mensen tegen de negatieve gevolgen
van luchtverontreiniging op de gezondheid. Hierbij is het van belang een onderscheid
te maken tussen:
In artikel 5.16, tweede lid van de Wet milieubeheer staat een limitatieve opsomming van de bevoegdheden waarbij luchtkwaliteitseisen een directe rol spelen. Het gaat in ieder geval om ruimtelijke besluiten, zoals bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen milieu, die direct gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit en daardoor kunnen bijdragen aan een overschrijding van de in de wet genoemde grenswaarden.
Uit de wet volgt dat een ontwikkeling doorgang kan vinden indien aangetoond is dat in ieder geval aan een van de volgende voorwaarden wordt voldaan:
Grenswaarden
In bijlage 2 van de Wet milieubeheer zijn grenswaarden opgenomen voor zwaveldioxide,
stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij
zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden (jaar-
en daggemiddelde) voor stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10 en PM2,5) van belang.
Besluit gevoelige bestemmingen luchtkwaliteit
Deze AMvB, gebaseerd op artikel 5.16a Wet milieubeheer, is in januari 2009 in werking
getreden. Met deze AMvB wordt beoogd de realisering van gevoelige bestemmingen in
de nabijheid van drukke (snel)wegen tegen te gaan als op de locatie in kwestie sprake
is van een (dreigende) overschrijding van de Europese normen voor luchtkwaliteit.
Tot de gevoelige bestemmingen behoren: scholen (voor onderwijs aan minderjarigen),
kinderopvang, bejaarden-, verzorgings- en verpleegtehuizen. Functies die specifiek
bedoeld zijn voor groepen mensen die extra gevoelig zijn voor verontreinigende stoffen,
zijnde kinderen, ouderen en zieken.
Als een bestuursorgaan voornemens is een besluit te nemen over een gevoelige bestemming
op een locatie binnen 300 meter vanaf de rand van rijkswegen (snelwegen en autowegen
in beheer bij het rijk) of binnen 50 meter vanaf de rand van provinciale wegen (autowegen
en overige wegen in beheer bij de provincie), dan moet het bestuursorgaan onderzoeken
of op die locatie sprake is van een daadwerkelijke of een dreigende overschrijding
van de grenswaarden voor fijnstof en/of voor stikstofdioxide.
Blijkt uit het onderzoek dat sprake is van zo'n (dreigende) overschrijding, dan mag
ter plekke geen gevoelige bestemming worden gevestigd, ongeacht of het gaat om nieuwbouw
ten behoeve van die gevoelige bestemming of om functiewijziging van een bestaand gebouw.
Eenmalig kan een beperkte uitbreiding van een bestaande gevoelige bestemming worden
toegestaan die leidt tot een toename van maximaal 10% van het aantal personen dat
ter plekke verblijft; hierbij is niet het feitelijk aantal verblijvende personen doorslaggevend,
maar het aantal personen dat rechtens ter plaatse mag verblijven.
Amsterdamse richtlijn gevoelige bestemmingen luchtkwaliteit
De landelijke regelgeving (vastgelegd in het 'Besluit gevoelige bestemmingen luchtkwaliteit')
heeft exclusief betrekking op rijkswegen en provinciale wegen. De Amsterdamse richtlijn
biedt gevoelige groepen ook langs drukke binnenstedelijke wegen extra bescherming
tegen schadelijke effecten van luchtverontreiniging. Daarnaast hanteert Amsterdam
in tegenstelling tot het landelijke besluit alleen een afstandscriterium, ongeacht
de luchtkwaliteit.
Deze richtlijn is op 5 januari 2010 vastgesteld door het College van Burgemeester
en Wethouders. Het is een uitwerking van een amendement dat de gemeenteraad op 1 maart
2006 heeft aangenomen bij de behandeling van het Actieplan Luchtkwaliteit Amsterdam.
Daarbij zijn ter aanscherping van het landelijk Besluit als uitgangspunten bepaald
dat:
Van de genoemde uitgangspunten kan gemotiveerd worden afgeweken indien (bijzondere)
omstandigheden en belangen hiertoe aanleiding geven. Indien men vanuit projecten gevoelige
bestemmingen langs drukke wegen wil realiseren, dan is een advies van de GGD, afdeling
Milieu en Gezondheid nodig. Daarbij is van belang dat de aan de luchtkwaliteit gerelateerde
gezondheidsaspecten worden beschouwd in relatie tot alle overige spelende belangen.
Voor de omschrijving van een gevoelige bestemming wordt aangesloten bij het (landelijke)
Besluit gevoelige bestemmingen luchtkwaliteit, namelijk: gebouwen geheel of gedeeltelijk
bestemd of in gebruik ten behoeve van basisonderwijs, voortgezet onderwijs of overig
onderwijs aan minderjarige, kinderopvang, verzorgingstehuis, verpleegtehuis of bejaardentehuis.
De richtlijn heeft, evenals bij het landelijke Besluit gevoelige bestemmingen alleen
betrekking op nieuwe situaties en bij een uitbreiding van een bestaande gevoelige
bestemming, indien de toename eenmalig ten hoogste 10% van het aantal daar reeds verblijvende
personen bedraagt.
De nieuwe school voor basisonderwijs die voorliggend bestemmingsplan mogelijk ligt
op voldoende afstand van de omliggende verkeerswegen en voldoet daarmee aan de 'Amsterdamse
Richtlijn gevoelige bestemmingen luchtkwaliteit'.
De ontwikkeling van Mercatorpark betreft een gemengde ontwikkeling van woningen, maatschappelijke,
consumentverzorgende en zakelijke dienstverlening, horeca en bedrijvigheid. Voor de
uitvoering van het project moet aannemelijk worden gemaakt dat het project niet in
betekenende mate bijdraagt aan een verslechtering van de luchtkwaliteit. Dit kan bijvoorbeeld
aan de hand van verkeers- of luchtberekeningen. Met de ontwikkeling van Mercatorpark
zijn de emissies naar de lucht als gevolg van de toename in verkeersbewegingen van
belang bij de toetsing van het plan aan de luchtkwaliteit eisen van de Wet milieubeheer.
In de rapportage die als bijlage aan deze plantoelichting is gevoegd, zijn de gegevens
met betrekking tot het verkeer, de weg- en gebouwkenmerken en de resultaten per toetspunt
voor het jaar 2022 opgenomen. In het onderzoek is ervan uitgegaan dat het verkeer
de enige relevante bron van luchtverontreinigende emissies is en dat de nieuwbouw
aangesloten wordt op het warmtenet en er geen emissies vanuit een eigen Cv-ketel plaatsvinden.
Het onderzoek richt zich op het berekenen van de blootstelling aan de voor luchtkwaliteit
relevante en maatgevende stoffen (stikstofoxiden en fijnstof) en de toetsing van deze
immissieniveaus aan de luchtkwaliteitseisen van de Wet milieubeheer.
Uit de rekenresultaten blijkt dat er wat betreft stikstofdioxide en (zeer) fijnstof
op basis van artikel 5.16 lid 1 onder a van de Wet milieubeheer (Wm) ten aanzien van
de luchtkwaliteitseisen van de Wm de grenswaarden niet worden overschreden.
Het externe veiligheidsbeleid is erop gericht de risico's bij productie, opslag en
vervoer van gevaarlijke stoffen binnen aanvaardbare grenzen te houden. Gevaarlijke
stoffen zijn bijvoorbeeld vuurwerk, lpg of munitie. Het vervoer van die stoffen kan
over weg, water en spoor of door buisleidingen gaan. Voorbeelden van risicovolle bedrijven
zijn lpg-tankstations, chemische fabrieken en ammoniakkoelinstallaties. Externe veiligheid
beschrijft de kans dat personen in de omgeving van een activiteit waar met gevaarlijke
stoffen wordt gewerkt, slachtoffer worden van een ongeval met die stoffen. Hierbij
wordt onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico
(GR). Deze begrippen vullen elkaar aan.
Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde
plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen,
indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Deze kans mag
niet groter zijn dan 1 op de miljoen.
Het groepsrisico (GR) legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke
slachtoffers. Het is dus een maatstaf voor de verwachte omvang van een ramp. Bij de
berekening van het groepsrisico spelen mee: de aard en de hoeveelheid van de gevaarlijke
stoffen en het aantal potentiële slachtoffers. In een omgeving met veel inwoners is
dit aantal bijvoorbeeld groter dan in een dunbevolkt gebied. Voor het GR geldt geen
norm. Er is wel een oriëntatiewaarde vastgesteld die in het algemeen als acceptabel
niveau geldt.
Binnen de huidige landelijke veiligheidswetgeving wordt aan het berekenen van het
groepsrisico een belangrijke rol toegekend. Bij het toekomstige beleid staat vooral
de vraag centraal welke bescherming aan mensen wordt geboden. Het antwoord op deze
vraag zal veelal kwalitatief van aard zijn, met als voordeel dat er locatie-specifieke
nuanceringen gemaakt kunnen worden. Gesignaleerd kan worden dat de huidige kwantitatieve
methode (het berekenen van het groepsrisico) weliswaar een geünificeerde rekenwijze
is, maar die methode bijvoorbeeld bij een hoogbouwsituatie een overschatting van het
groepsrisico kan geven. De berekening moet dan ook gezien worden als een signaleringsmiddel.
Werkelijke veiligheid wordt geboden door locatie specifieke optimalisatie van de veiligheid.
In en rondom het plangebied Mercatorpark bevinden zich geen buisleidingen, geen risicovolle
bedrijven en/of opslag van vuurwerk. Deze leidingen en inrichtingen worden binnen
dit bestemmingsplan ook niet mogelijk gemaakt. Mercatorpark is niet gelegen in het
invloedsgebied van een transportroute gevaarlijke stoffen over het spoor of het water,
maar bevindt zich wel binnen de invloedssfeer van de Ringweg A10 waarover transport
van gevaarlijke stoffen plaatsvindt.
Vervoer gevaarlijke stoffen over de weg, spoorweg, en binnenwateren
De Wet vervoer gevaarlijke stoffen regelt de wijze van vervoer van gevaarlijke stoffen
over weg, per spoor en over de binnenwateren; hierin is onder andere vastgelegd welke
stoffen behoren tot de categorie 'gevaarlijke stoffen' en dat het transport binnen
de bebouwde kom zoveel mogelijk dient te worden vermeden. Voor het transport van gevaarlijke
stoffen via weg, water en spoor heeft het Rijk normen vastgesteld. Deze staan in het
Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en de Regeling Basisnet.
Het Bevt stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Hierin wordt ingegaan
op het plaatsgebonden risico, het groepsrisico en de verantwoordingsplicht. In artikel
8 van het Bevt staat aangegeven dat een uitgebreide verantwoordingsplicht voor het
groepsrisico geldt, indien bebouwing binnen 200 meter van een transportroute mogelijk
wordt gemaakt en de oriëntatiewaarde wordt overschreden.
In de Regeling Basisnet staat waar risicoplafonds liggen langs de transportroutes,
hoe hoog ze zijn en welke regels er gelden voor ruimtelijke ontwikkelingen.
Plasbrandenaandachtsgebied
In de plasbrandaandachtsgebieden (PAG) gelden naast de hierboven genoemde motiveringsplicht,
aanvullende bouweisen ten aanzien van nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten op grond
van het Bouwbesluit 2012 en de Regeling Bouwbesluit 2012 om personen te beschermen
tegen gevolgen van ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken. Plasbrandaandachtsgebieden
zijn in het Bevt aangewezen als gebieden waar bij het realiseren van (beperkt) kwetsbare
objecten rekening dient te worden gehouden met de mogelijke gevolgen van een ongeval
met brandbare vloeistoffen.
In verscheidene besluiten is gedefinieerd wat onder (beperkt) kwetsbare objecten moet
worden verstaan. Kwetsbare objecten zijn bijvoorbeeld gebouwen bestemd voor het verblijf
van minderjarigen, ouderen, zieken of gehandicapten of gebouwen waar doorgaans grote
aantallen personen aanwezig zijn, zoals kantoorgebouwen groter dan 1.500 m², winkelcentra,
maar ook grootschalige kampeer- en recreatieterreinen. Woningen, woonschepen en woonwagens
zijn eveneens kwetsbare objecten, tenzij het gaat om verspreid liggende woningen,
woonschepen of woonwagens; dat zijn beperkt kwetsbare objecten. Kleinere kantoorgebouwen,
winkels en sporthallen zijn eveneens beperkt kwetsbare objecten.
Uitvoeringsbeleid Externe veiligheid Amsterdam
Het Uitvoeringsbeleid Externe veiligheid Amsterdam (vastgesteld op 5 juni 2012 door
het college van burgemeester en wethouders) gaat nader in op de manier waarop Amsterdam
omgaat met externe veiligheid in de besluitvorming. Het uitvoeringsbeleid streeft
naar een groepsrisico lager dan de oriëntatiewaarde. De afweging voor overschrijding
van de oriënterende waarde en een toename van een overschrijding van de oriëntatiewaarde
moet als specifiek beslispunt aan het bevoegd gezag ter besluitvorming worden voorgelegd.
Reeds bekende overschrijdingen langs de A10-Zuid en -West worden vooralsnog verantwoord
geacht, omdat er met het Rijk maatregelen zijn overeengekomen ter reductie van de
risico´s.
De hoogte van het groepsrisico wordt in Amsterdam veelal bepaald door mogelijke ongevallen
met brandbaar gas (lpg) in combinatie met hoge personendichtheden in nabijheid van
de risicovolle activiteit. Bij een dergelijk ongeval is het risico het grootst voor
personen binnen de 100% letaliteitsgrens. In dit gebied wordt in de modellen verondersteld
dat alle aanwezigen komen te overlijdend door de warmtestraling, zowel binnen als
buiten de gebouwen. De 100% letaliteitsgrens 'LPG weg' ligt op 80 meter vanaf de bron.
Het uitvoeringsbeleid streeft naar extra bescherming van beperkt zelfredzame personen.
Nieuwe gebouwen die specifiek bedoeld zijn voor beperkt zelfredzame personen moeten
buiten de 100%-letaliteitsgrens van ongevallen met brandbaar gas worden gesitueerd.
Uitgangspunt hierbij is dat er op deze afstand meer mogelijkheden zijn om mensen in
veiligheid te brengen bij een eventueel ongeval. Daarnaast zal er afschermende werking
optreden door andere bebouwing en zullen mensen binnen gebouwen beschermd zijn tegen
warmtestraling.
Amsterdam definieert minder zelfredzame personen vanuit externe veiligheid als personen
die niet over het fysieke en/of verstandelijke vermogen beschikken om zichzelf in
veiligheid te brengen in geval van een calamiteit. De volgende personen/groepen worden
in ieder geval als minder zelfredzaam gedefinieerd: kinderen onder 12 jaar; zieken;
bejaarden; gehandicapten. Uitdrukkelijk worden niet bedoeld objecten als woningen,
winkels, kantoren etc. waar deze groepen ook aanwezig kunnen zijn.
Indien er economische of maatschappelijke belangrijke redenen zijn en de bestrijdbaarheid
en de zelfredzaamheid voldoende op orde zijn, kan een object bedoeld voor minder zelfredzame
personen worden gesitueerd binnen de 100% letaliteitsgrens. Een dergelijke afweging
wordt als specifiek beslispunt binnen het ruimtelijke proces aan het bestuur of verantwoordelijk
bestuurder ter besluitvorming voorgelegd.
Door de Omgevingsdienst NZKG is een rapportage opgesteld die de externe veiligheidsrisico's
behandelt van het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg. De rapportage is als
bijlage aan deze plantoelichting gevoegd. In het kader van het vooroverleg ex artikel
3.1.1 is door Brandweer Amsterdam – Amstelland advies uitgebracht met betrekking tot
de ontwikkeling in Mercatorpark. Het advies van de Brandweer is als bijlage aan deze
plantoelichting gevoegd.
De Ringweg A1o is aan de westkant van het plangebied gelegen. Met dit aspect wordt
rekening gehouden bij de besluitvorming van voorliggend bestemmingsplan, aangezien
de ontwikkelingen binnen 200 meter van de risicobron mogelijk worden gemaakt.
De in de risicoberekening gehanteerde transportaantallen komen uit de Regeling Basisnet.
Het transport van gevaarlijke stoffen over de A10-West is grotendeels verplaatst naar
de Westrandweg (A5). Echter de Regeling Basisnet is door het ministerie van Infrastructuur
en Milieu nog niet aangepast aan de verschuiving van transportaantallen, zodat de
Westrandweg nog geen risicoplafond heeft. Het plaatsgebonden risico is nergens hoger
dan de grenswaarde van 10-6 per jaar. Zodoende wordt voor de transportroute gevaarlijke
stoffen over de weg voldaan aan de grens- en richtwaarde voor het plaatsgebonden risico.
Het groepsrisico ligt ver boven de oriëntatiewaarde in de huidige en in de nieuwe
situatie. Het groepsrisico (totale route) neemt toe van 15,3 maal de oriëntatiewaarde
in de huidige situatie naar 15,9 maal de oriëntatiewaarde in de nieuwe situatie als
de ontwikkeling van het Mercatorpark is gerealiseerd.
In het onderzoek en het brandweeradvies is een aantal aandachtspunten opgenomen in het kader van externe veiligheid. Deze zijn van belang voor de verantwoording van het groepsrisico voor het plangebied Mercatorpark. Samengevat zijn dit:
De verantwoordingsplicht bestaat uit de volgende stappen:
Hieronder wordt ingegaan op de mogelijk te nemen maatregelen. Het gaat daarbij om bronmaatregelen, effectmaatregelen en maatregelen voor zelfredzaamheid en hulpverlening. Daarbij zal ook het advies van de regionale brandweer aan de orde komen. De door de regionale brandweer voorgestelde maatregelen voor de bouwwerken zijn deels verplicht vanuit het Bouwbesluit en zullen voor zover ze dat niet zijn, betrokken worden in de bouwenveloppen.
Bronmaatregelen
Het in gebruik stellen van de Westrandweg heeft geleid tot vermindering van het aantal
transporten met brandbaar gas over de A10-West waarmee het groepsrisico (GR) aanzienlijk
daalt. De vervoerders gebruiken de Westrandweg en A9 als voorkeursroute naar het zuiden
en het oosten van het land.
Effectmaatregelen
Effectgerichte maatregelen zijn gericht op het reduceren van het aantal gewonden als
gevolg van brand of explosies en vaak bouwkundig van aard. Mercatorpark is van de
A10 gescheiden door een talud waardoor in de huidige situatie een beschermende wal
aanwezig is tussen de snelweg en het plangebied.
Maatregelen voor zelfredzaamheid en hulpverlening
Met betrekking tot zelfredzaamheid wordt gekeken naar de zelfredzaamheid van mensen
en de mogelijkheden om te kunnen vluchten. De mate van zelfredzaamheid wordt bepaald
aan de hand van de mate waarin mensen zelfstandig kunnen besluiten te vluchten en
in staat zijn te vluchten. Kinderen, ouderen en mindervaliden zijn voorbeelden van
verminderd zelfredzame mensen.
Voorliggend bestemmingsplan maakt geen nieuwe functies mogelijk specifiek voor mensen
met beperkte zelfredzaamheid. De beoogde bassischool ligt op meer dan 200 meter van
de A10.
In de kantoren en voorzieningen dienen voldoende bedrijfshulpverleners aanwezig te
zijn met voldoende bijgehouden kennis om in het geval van een calamiteit adequaat
te kunnen optreden. Deze gebouwen kunnen dan snel en onafhankelijk van de hulpdiensten
geëvacueerd worden. De individuele gebouwen in Mercatorpark moeten over voldoende
blusvoorzieningen beschikken.
De mogelijkheden om een pand te verlaten zijn ook van belang in het kader van zelfredzaamheid.
Voorgesteld wordt dat aanwezigen het gebouw en vervolgens het gebied in tegengestelde
richting van de A10 kunnen ontvluchten. Voorliggend bestemmingsplan biedt de mogelijkheid
gebouwuitgangen haaks op de risicobron te situeren.
In voorliggend bestemmingsplan is opgenomen dat nadere eisen kunnen worden gesteld
aan bouwplannen met betrekking tot de situering van vluchtwegen ter vergroting van
de zelfredzaamheid.
Het plangebied is via twee routes bereikbaar voor motorvoertuigen. De ontsluiting
voldoet aan de eisen dat er één aanrijdroute moet zijn voor de hulpverlening en één
voor mensen om het gebied te ontvluchten. Voetgangers kunnen het plangebied via alle
richtingen bereiken en verlaten. Voorliggend bestemmingsplan maakt (een) nieuwe loopbrug(gen)
over de watergang mogelijk en een nieuwe fietsroute centraal door het plangebied van
west naar oost. Daarmee worden de mogelijkheden om het gebied te ontvluchten vergroot.
Het te ontwikkelen programma in Mercatorpark en het vervoer van gevaarlijke stoffen
over de A10-West leidt tot een toename van het groepsrisico. Om deze reden zijn de
stappen van de verantwoordingsplicht doorlopen. De aspecten zoals beschreven in deze
paragraaf zijn hierbij betrokken.
De ontsluiting van het plangebied en de ligging van de entrees van de gebouwen bieden
voldoende mogelijkheden voor zelfredzaamheid en bereikbaarheid voor de hulpverlening.
Binnen de 100% letaliteitsgrens worden geen bestemmingen voor beperkt zelfredzame
mensen mogelijk gemaakt. Het beoogde integraal kindcentrum, met kinderopvang en een
basisschool, bevindt zich buiten deze letaliteitsgrens.
Eén van de belangen die bij het opstellen van een bestemmingsplan moet worden afgewogen is het cultureel erfgoed. Dit betreft niet alleen de cultuurhistorische waarden onder de grond (archeologie), maar ook de cultuurhistorische waarden boven de grond. Bij cultuurhistorische waarden gaat het over sporen, objecten, patronen en structuren die zichtbaar of niet zichtbaar onderdeel uitmaken van onze leefomgeving en een beeld geven van een historische situatie of ontwikkeling. In veel gevallen bepalen deze cultuurhistorische waarden de identiteit van een plek of gebied en bieden ze aanknopingspunten voor toekomstige ontwikkelingen.
Erfgoedwet
Op 1 juli 2016 is de Monumentenwet 1988 opgegaan in de Erfgoedwet. In de Erfgoedwet
is de bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed
in Nederland gebundeld. In de wet staat wat onder cultureel erfgoed wordt verstaan
en er is in vastgelegd hoe met het erfgoed van nationaalbelang wordt omgegaan, wie
welke verantwoordelijkheden daarin heeft en hoe het toezicht daarop wordt uitgeoefend.
Het bevat de grondslagen voor de aanwijzing van een rijksmonument, rijksbeschermde
stads- en dorpsgezichten en een regeling voor archeologie. De aanwijzing tot rijksbeschermd
stads- of dorpsgezicht en archeologische waarden worden doorvertaald in het bestemmingsplan.
Op grond van artikel 3.16 van de wet kan de gemeenteraad een erfgoedverordening vaststellen
die ziet op het beheer en behoud van cultureel erfgoed gelegen binnen de desbetreffende
gemeente en dat van bijzonder belang is voor die gemeente vanwege de cultuurhistorische
of wetenschappelijke betekenis. Binnen de verordening kan bijvoorbeeld de aanwijzing
van monumenten, stads- en dorpsgezichten en ander cultureel erfgoed worden geregeld
met een bijbehorend vergunningenstelsel.
Besluit ruimtelijke ordening
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening is het per 1 januari
2012 verplicht om bij het maken van bestemmingsplannen een beschrijving op te nemen
van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in
de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden. Door de verankering
van cultuurhistorische waarden in bestemmingsplannen vermindert de noodzaak tot het
aanwijzen van nieuwe beschermde monumenten en/of gebieden, omdat aan het belang van
de cultuurhistorie dan waarde wordt toegekend via het proces van de ruimtelijke ordening.
Provinciaal beleid
Als toetsingskader voor bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen gebruikt de provincie
Noord-Holland de omgevingsvisie, de leidraad Landschap en Cultuurhistorie en de Cultuurhistorische
Waardenkaart (CHW). Op de CHW zijn o.a. de archeologisch verwachtingsvolle gebieden
opgenomen. Naast de CHW beheert de provincie de Archeologische Monumentenkaart (AMK)
van het rijk. Op de AMK staan de beschermde archeologische monumenten, de terreinen
van zeer hoge en hoge archeologische waarde en de gebieden met een archeologische
betekenis.
UNESCO Werelderfgoed
In augustus 2010 is de 17e-eeuwse Amsterdamse Grachtengordel toegevoegd aan de UNESCO
Werelderfgoedlijst. De grachtengordel is door UNESCO verdeeld in twee zones: de zogenaamde
kern met daaromheen een bufferzone. De kern bestaat uit het daadwerkelijke Werelderfgoed,
waaraan de bufferzone direct grenst. Deze buffer dient ter bescherming van de kern,
die grotendeels bestaat uit 17e en 18e-eeuwse panden in redelijk tot goede conditie.
In de Structuurvisie van Amsterdam is rond het UNESCO-gebied een zone van 2 kilometer
aangegeven waarbinnen hoogbouwinitiatieven worden beoordeeld op mogelijke effecten
op het stedelijk landschap.
Erfgoedverordening Amsterdam
Op 16 december 2015 is de Erfgoedverordening Amsterdam vastgesteld. Deze stedelijke
verordening geldt voor heel Amsterdam en beschermt de boven- en ondergrondse cultuurhistorische
waarden van de gemeente. Monumenten en Archeologie is in de Erfgoedverordening aangewezen
als het stedelijk kennis- en expertisecentrum dat gemeentelijke diensten en de Commissie
Ruimtelijke Kwaliteit van de gemeente Amsterdam adviseert over de waarde van en de
omgang met de onder- en bovengrondse cultuurhistorische waarden.
De Erfgoedverordening regelt de aanwijzing van gemeentelijke stads- en dorpsgezichten
en die van gemeentelijke monumenten. In de artikelen 22 en 23 van de Verordening staat
aangegeven welke beschrijvingen in de toelichting van een bestemmingsplan moeten worden
opgenomen ten aanzien van bovengrondse cultuurhistorische waarden en ten aanzien van
archeologische waarden. Daarnaast is opgenomen aan welke eisen het cultuurhistorisch-
en archeologisch onderzoek dient te voldoen.
Archeologisch beleid Amsterdam
Het archeologisch erfgoed bestaat uit voorwerpen, structuren, landschappelijke- en
infrastructurele elementen die in de bodem bewaard zijn gebleven. Dit bodemarchief
levert een bijdrage aan de cultuurhistorie van de stad en maakt de beleving van het
verleden bovendien tastbaar.
In aansluiting op het rijks- en provinciaal beleid besteedt de gemeente specifieke
aandacht aan vroegtijdige inpassing van archeologie in de ruimtelijke ordeningsprocessen.
Uitgangspunt hierbij is een kwalitatief adequaat beheer van het cultureel erfgoed
met aandacht voor een efficiënte voortgang van bouwprocessen en kostenbeheersing.
De wetgeving schrijft voor dat bij vaststelling van een nieuw bestemmingsplan altijd
een nadere waardestelling nodig is van de aanwezige archeologische verwachting in
de vorm van een bureauonderzoek. Dit bureauonderzoek wordt in Amsterdam uitgevoerd
door Monumenten & Archeologie en behelst een specificatie van eventuele archeologische
waarden binnen een specifiek plangebied en een advies met betrekking tot het daarbij
behorende beleid en/of te nemen maatregelen. Bij de formulering van het beleid staat
altijd een realistische balans tussen het archeologische belang ten opzichte van de
voortgang van het ruimtelijke ontwikkelingsproces in de stad centraal. Op basis van
de resultaten van het bureauonderzoek wordt beoordeeld of een beschermende regeling
in het bestemmingsplan nodig is, en zo ja, op welke wijze dat dient te gebeuren. Indien
het bureauonderzoek leidt tot een bepaalde archeologische verwachting, dan kan in
het bestemmingsplan een regeling worden getroffen in die zin dat in aangegeven gevallen
de aanvrager om een omgevingsvergunning voor het bouwen dan wel een omgevingsvergunning
voor het uitvoeren van bepaalde werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden,
een rapport dient te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein, dat
blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het college van burgemeester
en wethouders in voldoende mate is vastgesteld (archeologisch rapport). Op grond van
dat archeologisch rapport kunnen eventueel voorschriften aan de betreffende omgevingsvergunning
worden gesteld.
In Amsterdam gelden elf beleidsvarianten, variërend van onderzoek bij elke bodemingreep
ongeacht het oppervlak of de diepte (beleidsvariant 1) tot vrijstelling van archeologisch
onderzoek bij alle bodemingrepen (beleidsvariant 11).
Cultuurhistorisch beleid Amsterdam
Voor Amsterdam komt het verankeren van de cultuurhistorie in het proces van ruimtelijke
ordening ook aan bod in de beleidsnota 'Ruimte voor Geschiedenis' (vastgesteld 13
april 2005) en 'Spiegel van de Stad, visie op het erfgoed van Amsterdam' (vastgesteld
14 november 2011). In de Erfgoedagenda 'Erfgoed voor de stad', vastgesteld in juni
2016, zijn de hoofdlijnen, aandachtspunten en acties voor de komende jaren uiteengezet
op het gebied van erfgoed. De acties die zijn benoemd dragen bij aan het optimaal
inzetten van erfgoed bij de transformatie en groei van de stad. In de beleidsnota's
wordt het streven uiteengezet om de cultuurhistorische kwaliteit door middel van een
integrale en gebiedsgerichte aanpak te behouden. Daarbij spelen instrumenten zoals
de cultuurhistorische verkenning (CHV) en de waarderingskaarten een belangrijke rol.
Zoals hierboven reeds beschreven zijn gemeenten sinds 1 januari 2012 verplicht om
in hun bestemmingsplannen aan te geven welke cultuurhistorische waarden aanwezig zijn
en op welke wijze deze worden beschermd. De cultuurhistorische waarden die in Amsterdam
aanwezig zijn, zijn vastgesteld op de 'Waarderingskaarten architectonische en stedenbouwkundige
kwaliteit'. Op de waarderingskaarten is de architectonische kwaliteit van de bebouwing
opgenomen in opeenvolgende orden. Orden geven aan in welke mate gebouwde objecten
een cultuurhistorische bijdrage aan het stadsbeeld leveren vanwege de hoge architectonische
kwaliteit, de plaats in de stedenbouwkundige structuur en/of als toonaangevend element
in de gevelwand. Het gaat bij de waardering dus niet alleen om het individuele gebouw
of de architectonische eenheid, maar ook om de stedenbouwkundige samenhang. Naast
de waardering is bescherming van essentieel belang voor behoud van de cultuurhistorische
waarden. De doelstelling is om voor ordepanden beschermende regels op te nemen in
bestemmingsplannen.
Archeologie
Binnen het plangebied zijn volgens de Archeologische Monumentenkaart (AMK) van de
Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed geen archeologische monumenten aangewezen.
Ook is het gebied vrij van zones met een archeologische waardering. Door Monumenten
en Archeologie is voor het plangebied Mercatorpark reeds in 2012 een archeologisch
bureauonderzoek opgesteld. Het bureauonderzoek is als bijlage aan deze plantoelichting
gevoegd.
Op basis van de historisch-topografische inventarisatie zijn binnen het plangebied
materiële overblijfselen te verwachten die samenhangen met de gebruiksgeschiedenis
van de 11de tot in de 20ste eeuw. De materiële neerslag betreffen mogelijk sporen
van ontginning en verkaveling, losse vondsten of afval van bewoning ter plekke of
uit de omgeving. Deze overblijfselen hebben weinig tot geen samenhang en een wijde
verspreiding. De archeologische verwachting is daarom laag. Bebouwing ter plaatse
en 20ste-eeuwse ophogingslagen kunnen eventuele archeologische resten hebben verstoord.
Vanwege de lage verwachting geldt, conform gemeentelijk beleid, voor het hele plangebied
een uitzondering van archeologisch veldonderzoek bij alle bodemingrepen (beleidsvariant
11).
Voor het gehele plangebied geldt de wettelijke meldingsplicht. Dit houdt in dat ook
wanneer geen archeologisch onderzoek is vereist, en toch bodemvondsten worden gedaan
waarvan redelijkerwijs kan worden vermoed dat deze van archeologische waarde zijn,
dit wordt gemeld bij Monumenten en Archeologie. In overleg met de ontwikkelaar worden
vervolgens maatregelen getroffen tot documentatie en berging van de vondsten.
Cultuurhistorie
Bovengrondse cultuurhistorische waarden in het plangebied hebben betrekking op bebouwing
uit het midden van de jaren zestig van de vorige eeuw. Van deze voorzieningen zijn
alleen de voormalige L.T.S., de twee bijbehorende gymzalen en conciërgewoning en het
gebouw waarin het reumacentrum van Reade gehuisvest is, van cultuurhistorische waarde.
De voormalige L.T.S. en de gymzalen zijn gewaardeerd met een orde 1 en de conciërgewoning
met orde 2. Voor zowel orde 1 als orde 2 panden is behoud/restauratie het uitgangspunt.
In het huidige bestemmingsplan is voor het gehele complex een sloopvergunningplicht
van toepassing. De school is in het stedenbouwkundig plan opgenomen en moet een deel
van het programma, zoals omschreven in de 'Projectnota Jan Evertsenstraat-West', huisvesten.
Het behoud staat ook in het stedenbouwkundige plan voorop.
Het reumacentrum van Reade is met een orde 3 gewaardeerd. Het gebouw is in de loop
der tijd flink verbouwd wat tot een vermindering van de waarde heeft geleid. Er geldt
geen sloopvergunningplicht vanwege cultuurhistorische waarden.
Voor de ontwikkeling van Mercatorpark is door Monumenten en Archeologie (MenA) een
Cultuurhistorische Verkenning (CHV) uitgevoerd. De CHV is als bijlage aan deze plantoelichting
gevoegd.
Monumenten en Archeologie adviseert de sloopvergunningplicht voor de voormalige L.T.S.
(inclusief de gymzalen en de conciërgewoning) te handhaven. Voor de bestaande groen-
en waterstructuren in relatie tot de bebouwing adviseert MenA deze structuren als
zodanig te bestemmen. In het huidige bestemmingsplan is dit al het geval, voorliggend
bestemmingsplan handhaaft de bestemming 'Groen' en 'Water' voor zover mogelijk. De
nieuwe woonbebouwing parallel aan de Jan Evertsenstraat wordt zodanig gepositioneerd
dat de huidige bomenrij op de voormalige stadsdeelwerf behouden blijft. Hoewel er
binnen het plangebied meer bebouwing mogelijk wordt gemaakt, wordt het parkachtige
landschap beter bereikbaar door een gedeelte van het zwembadterrein openbaar toegankelijk
te maken. De watergang blijft eveneens gehandhaafd en wordt verbreed. Het voorpleintje
annex parkeerplaats bij het Triadegebouw wordt niet behouden, hier is een woontoren
beoogd. Het groene karakter van Mercatorpark blijft ook vanwege de ruimtelijke kwaliteit
zoveel mogelijk intact. De gebiedsontwikkeling beoogt, waar nodig, de gebruikskwaliteit
te verbeteren. In voorliggend bestemmingsplan zijn ongebouwde sport- en spelmogelijkheden
toegestaan binnen de bestemming 'Groen'.
De voorgenomen ontwikkeling van Mercatorpark heeft invloed op de inrichting en het gebruik van de openbare ruimte. Door de toevoeging van het woningbouwprogramma zullen de verkeersintensiteiten hoe dan ook toenemen. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het noodzakelijk inzicht te verkrijgen in de verkeerseffecten, waaronder de afwikkeling in en rondom het plangebied. In deze paragraaf wordt ingegaan op het Amsterdamse beleid ten aanzien van het autoverkeer, het openbaar vervoer, het langzaam verkeer (fietsers en voetgangers) en het parkeren. Vervolgens worden het onderzoek, dat is verricht naar de verkeerseffecten, en de resultaten beschreven. Tot slot wordt ingegaan op de parkeervraag en het aanbod.
Omgevingsvisie Amsterdam 2050
In de 'Omgevingsvisie Amsterdam 2050' is de toekomstige (gewenste) ontwikkeling van
de verkeersnetwerken aangegeven. De bestaande hoofdnetten zijn vastgelegd in het beleidskader Verkeersnetten Amsterdam
(2017). Dit zijn de belangrijkste routes voor voetganger, fiets, openbaar vervoer
en auto. De functie van deze verkeersnetten is onder andere de stad bereikbaar houden,
zorgen voor een goede bereikbaarheid tussen stadsdelen en een goede en veilige doorstroming
van het verkeer. De Jan van Galenstraat maakt deel uit van het Plusnet Auto; de Jan
Evertsenstraat is onderdeel van het Plusnet Tram. Door en langs het plangebied lopen
verbindingen die zijn aangeduid als Hoofdnet en Plusnet Fiets.
Agenda Amsterdam Autoluw
In de 'Omgevingsvisie Amsterdam 2050' wordt de ambitie van een autoluwe stad genoemd.
In de 'Agenda Amsterdam Autoluw' zijn de maatregelen benoemd om de instroom van auto's
in de stad te verminderen en de impact van de auto te verkleinen. Voor de bereikbaarheid
en interne samenhang zijn de belangrijkste netwerken die voor lopen, fietsen en stedelijk
openbaar vervoer. Ze krijgen meer ruimte, terwijl die voor personenauto's minder wordt,
de snelheden gaan omlaag en het aantal geparkeerde auto's vermindert.
Door regulering van het hoofdnetwerk wordt doorgaand verkeer uit de stad geweerd.
De A10 behoudt daarvoor een functie als verdeelring van het stadscentrum. De andere
stadsdelen zullen juist meer gebruikmaken van de tweede ring A9-A5.
Rondom de stad maken hubs de overstap van regionaal autoverkeer naar stedelijk openbaar
vervoer en fiets mogelijk. De hubs kunnen onderscheiden worden in: buurthubs waar
deelmobiliteit wordt aangeboden, inpandig of in de openbare ruimte om de mobiliteitsopties
van bewoners te vergroten; en wijkhubs die primair gericht zijn op het parkeren voor
bewoners en bedrijven en gericht op het vergroten van mobiliteitsopties via deelmobiliteit,
parkeren op afstand, pakketbezorging en goederenoverslag.
Het verminderen van autoparkeerplaatsen betekent dat er minder parkeervergunningen
worden afgegeven, gecombineerd met prijsbeleid en het stimuleren van deelmobiliteit.
Door tegelijkertijd werk te maken van meer locaties waar bewoners en bezoekers hun
auto op afstand kunnen parkeren, ontstaat er meer ruimte in de stad. Bestaande garages
worden zoveel mogelijk ingezet om de parkeervraag van de straat op te vangen.
De ontwikkeling van Mercatorpark maakt het mogelijk enkele van deze beleidsdoelstellingen
te realiseren door middel van de volgende maatregelen:
Nota Parkeernormen Auto
In de 'Nota Parkeernormen Auto', vastgesteld op 8 juni 2017, zijn de parkeernormen
voor auto's vastgesteld voor nieuwbouw- en transformatieprojecten in Amsterdam. De
gemeente wil de stad bereikbaar en leefbaar houden met voldoende en aantrekkelijke
openbare ruimte en meer ruimte voor de fietser en voetganger.
Met de verwachte groei van het aantal woon- en werklocaties is het noodzakelijk dat
Amsterdam grenzen stelt aan het aantal geparkeerde auto's in de openbare ruimte. De
'Nota Parkeernormen Auto' levert een bijdrage aan de regulering van het aantal geparkeerde
auto's op straat.
Bewoners van nieuwbouw krijgen in principe geen parkeervergunning voor parkeren op
straat, ongeacht de beschikbaarheid van parkeerplaatsen op eigen terrein. In de nota
is een gebiedsindeling van Amsterdam opgenomen, aangeduid als A, B en C -gebieden.
Mercatorpark is aan te merken als een B-locatie, wat wil zeggen dat er goed openbaar
vervoer is, maar dat het plangebied niet gelegen is in de directe nabijheid van een
intercitystation.
In de 'Nota Parkeernormen Auto' zijn voor een B-locatie de onderstaande parkeernormen
per woning (woonruimte) opgenomen:
Parkeernormen B-locatie | ||
woningbouwcategorie |
minimum parkeernorm | maximum parkeernorm |
vrije sector woning < 30 m2 bvo | 0,1 (>100 woningen) | 1 |
vrije sector woning 30-60 m2 bvo | 0,3 | 1 |
vrije sector woning > 60 m2 bvo | 0,6 | 1 |
sociale en middeldure huur | geen | 1 |
bezoekers van woningen | 0,1 | 0,1 |
Op een B-locatie kiest de gemeente ervoor om naast een maximumparkeernorm van 1 parkeerplaats
per woning ook een minimum parkeernorm te hanteren van 0,3 tot 0,6 parkeerplaats per
vrijesectorwoning. Voor sociale en middeldure huurwoningen wordt in het beleid geen
minimum parkeernorm voorgeschreven. Door geen minimumparkeernorm te stellen hebben
woningcorporaties en andere ontwikkelaars van sociale en middeldure huurwoningen de
keuze of zij parkeerplaatsen op eigen terrein maken of niet. De minimum en maximum
norm voor bezoekersparkeren bedraagt 1 parkeerplaats per 10 woningen.
Bij het vaststellen van parkeernormen voor voorzieningen vormen de actuele kencijfers
van de CROW het uitgangspunt, gecombineerd met actuele Amsterdamse gegevens over de
verkeersgeneratie van specifieke functies. Bij berekeningen van dubbelgebruik worden
aanwezigheidspercentages gehanteerd volgens tabel 5 uit CROW-publicatie 182.
Nota Parkeernormen Fiets en Scooter
De gemeenteraad heeft op 14 maart 2018 de 'Nota Parkeernormen Fiets en Scooter' vastgesteld.
Deze nota is het beleidskader op basis waarvan de gemeente bij nieuwbouwontwikkelingen
eisen stelt aan de parkeervoorzieningen bij niet-woonfuncties, zoals kantoren, horeca
en bedrijven. Daarmee kan worden voorkomen dat de parkeervraag op de openbare ruimte
wordt afgewenteld. Om de stad leefbaar en bereikbaar te houden heeft de beleidsnota
als uitgangspunt dat bij nieuwbouw en herontwikkeling zowel het fiets- als het scooter
parkeren op eigen terrein wordt geregeld, al dan niet inpandig. Deze eisen zijn vertaald
in bindende beleidsregels voor fietsen. Voor scooters zijn de normen voor parkeervoorzieningen
niet bindende richtlijnen, waar rekening mee moet worden gehouden bij realisatie van
sterk verkeer aantrekkende functies. Voor nieuw te bouwen woningen is de verplichting
voor fiets parkeren vastgelegd in het Bouwbesluit 2012. Het Bouwbesluit 2012 verplicht
ontwikkelaars om bij nieuwe woningen een individuele (fietsen)berging te realiseren,
maar biedt ook ruimte voor gelijkwaardige alternatieven zoals een collectieve fietsenstalling.
In het kader van het voorliggende bestemmingsplan is een verkeersonderzoek uitgevoerd
naar de effecten van de nieuwbouwontwikkeling. Het onderzoek is uitgevoerd met het
Verkeersmodel Amsterdam versie 3.5. Het studiegebied van het verkeersonderzoek bestaat
uit de deelgebieden die behoren tot het projectgebied Jan Evertsenstraat-West (zie
paragraaf 1.1). Voor het deelgebied Mercatorpark zijn vijf varianten doorgerekend.
Dit zijn: 2020 autonoom (huidig); 2030 autonoom (referentie zonder het programma);
2030 plan (volledige ontwikkeling conform het programma); 2030 plan variant 1 (2030
plan en ontsluitingsscenario 1) en 2030 plan variant 2 (2030 plan en ontsluitingsscenario
2). Voor het realiseren van een andere ontsluitingswijze is geen bestemmingsplanwijziging
nodig. De scenario's zijn betrokken in het onderzoek, omdat ze effecten kunnen hebben
op de verkeersstromen. Het verkeersonderzoek gaat verder uit van een worst case wat
betreft maximale parkeernormen. Dat wil zeggen dat in de verkeersberekening rekening
is gehouden met 1 parkeerplaats per nieuwbouwwoning. In het onderzoek zijn alle beoogde
1.000 woningen betrokken.
De rapportage is als bijlage aan deze plantoelichting gevoegd. Naast het verkeersonderzoek
is de parkeervraag in kaart gebracht waarbij rekening is gehouden met het parkeerbeleid
en het karakter van het plangebied.
Autoverkeer
In de planvariant 2030 neemt het aantal verplaatsingen toe. Dit is niet verrassend,
aangezien door de gebiedsontwikkeling het programma toeneemt met name door de realisatie
van woningbouw. In 2020 autonoom en 2030 autonoom is er nog een duidelijke dominantie
van aankomsten in de ochtend en vertrekken in de avond voor het plangebied Mercatorpark.
Dit is te verklaren doordat er alleen arbeidsplaatsen in het gebied aanwezig zijn.
Door de toevoeging van woningen verschuift in de planvariant 2030 de verkeersverdeling
in Mercatorpark en zijn de aankomsten en vertrekken op een reguliere werkdag gelijk.
Door de wijziging in het programma vindt er ook een wijziging in de wijze van vervoerskeuze
plaats. Het effect van het programma lijkt een verschuiving te bewerkstelligen van
de auto en openbaar vervoer naar actieve vervoerswijzen, zoals fietsen en lopen, hoewel
het aandeel auto nog steeds vrij hoog is. Deze verschuiving ligt in lijn met het feit
dat er meer bewoners dan bezoekers bijkomen in het plangebied. Bewoners maken vaker
kortere trips.
Tussen 2020 en 2030 wordt er in Amsterdam (West en Nieuw-West) veel gebouwd. Dit heeft
gevolgen voor de intensiteiten rondom het studiegebied. Om te bepalen of er knelpunten
zijn te verwachten in de doorstroming, is gekeken naar de kruispuntbelasting van relevante
kruispunten. Er zijn twee potentiële knelpunten: bij de Hoofdweg en bij de Orteliuskade
aan de noordoostzijde van Mercatorpark. Deze locaties kennen echter al een hoge belasting
in de autonome situatie, de belasting kan volgens het onderzoek daarmee niet worden
toegeschreven aan de gebiedsontwikkeling van Mercatorpark.
Naast de toename van de verkeersintensiteiten treedt er een verschuiving op in de
routekeuze. De zuidelijke route (Jan Evertsenstraat) wordt aantrekkelijker om het
projectgebied te bereiken, met een toename van 10-16%, terwijl de noordelijke route
(Jan van Galenstraat) slechts met 2-4% toeneemt. De toenemende intensiteiten op de
Jan van Galenstraat van en naar het studiegebied genereren een extra vertraging voor
het doorgaande verkeer dat de Ringweg A10 op wil. Voor een groot deel daarvan is deze
route dan niet meer de meest optimale, daarom volgt het verkeer andere routes, waarvan
de belangrijkste de Jan Evertsenstraat, Oostoever - Cornelis Lelylaan, Burgermeester
de Vlugtlaan en Haarlemmerweg zijn.
In het verkeersonderzoek zijn ook de effecten doorgerekend van twee ontsluitingsscenario's.
De eerste heeft betrekking op een knip in de Admiraal Helfrichstraat, zodat doorgaand
verkeer tussen de Jan Evertsenstraat en de Jan van Galenstraat via het Mercatorpark
wordt uitgesloten.
In het tweede scenario is, naast de knip, geen in- en uitgaand verkeer van en naar
de Jan van Galenstraat meer mogelijk. Het eerste scenario heeft nauwelijks verkeerseffecten.
Het tweede brengt veranderingen met zich mee voor de Orteliuskade en heeft vooral
betrekking op de circulatie rond het Mercatorpark en de ontsluiting van/naar de Ringweg
A10.
Hoewel het sluipverkeer over de Orteliuskade in dit scenario wordt uitgesloten, zullen
bewoners van Mercatorpark het gebruik en daarmee de verkeersintensiteit van de Orteliuskade
doen toenemen. Het verkeersmodel heeft berekend dat er zonder gebiedsontwikkeling
in 2030 rond de 1.000 motorvoertuigen gebruik zullen maken van de Orteliuskade en
ruim 2.000 als Mercatorpark ontwikkeld wordt én scenario 2 wordt uitgevoerd. Dit aantal
ligt ruim onder de norm van 5.000-6.000 motorvoertuigen per etmaal voor een gemiddelde
30 km weg wat vanuit het oogpunt van leefbaarheid en veiligheid acceptabel is. Beide
scenario's zijn verkeerskundig uitvoerbaar, voor de realisatie ervan is een verkeersbesluit
nodig.
Parkeren
De ontwikkeling van Mercatorpark leidt tot een parkeervraag, voor auto's, fietsen
en scooters. In geval van bouwen en/of uitbreiden van gebouwen en/of een wijziging
van het gebruik met een toename van de parkeervraag moet voldoende parkeerruimte worden
aangebracht en in stand worden gehouden. Gedurende de aanvraag van de omgevingsvergunning
moet worden aangetoond op welke wijze aan de geldende parkeernormen voor het plangebied
wordt voldaan.
Bij het berekenen van de parkeervraag voor de niet-woonfuncties geldt voor bedrijven en kantoren een maximumparkeernorm van 1 parkeerplaats per 125 m2 bruto vloeroppervlak (bvo) zoals vastgesteld in de 'Nota Parkeernormen Auto'. Voor voorzieningen zijn op voorhand geen parkeernormen in de nota opgenomen. Hiervoor geldt dat de actuele CROW-kencijfers 'sterk stedelijk schil centrum' het uitgangspunt vormen bij het vaststellen van de parkeervraag, waarbij maatwerk wordt toegepast op de CROW-kencijfers. Het gebruikte kortingspercentage van 40% bij de berekening van de parkeervraag loopt vooruit op een aanpassing van het parkeernormenbeleid en is afgestemd met de beleidsafdeling Parkeren van Verkeer en Openbare Ruimte. Bij een evaluatie van het bestaande beleid is namelijk geconstateerd dat met een toepassing van een generieke korting van 40% het beleid meer in de pas loopt met de ambitie om Amsterdam autoluw te maken. De woningbouwopgave, de beperkte openbare ruimte, de goede ov-bereikbaarheid, de fietsinfrastructuur en het stedelijke karakter van Mercatorpark dienen daarbij als onderbouwing. Bovendien zijn in en in de directe nabijheid van het plangebied (gebouwde) parkeervoorzieningen gelegen van gemeente en marktpartijen waar bezoekers gebruik van kunnen maken.
Parkeervraag auto – bewoners en werknemers
Vergunningen voor bewoners van nieuwbouwwoningen om op straat te kunnen parkeren worden
niet uitgegeven. Het parkeren moet op eigen terrein plaatsvinden conform de beleidsregels
en de normeringen zoals vastgesteld in de 'Nota Parkeernormen Auto'.
Ook voor de nieuwe functies geldt dat de werknemers parkeren op eigen terrein. Een
uitzondering hierop vormt de basisschool als onderdeel van het integraal kindcentrum.
Voor de medewerkers zullen maatschappelijke parkeervergunningen worden afgegeven voor
de benodigde parkeerplaatsen in de openbare ruimte.
De parkeervraag van werknemers van bestaande functies zoals SportPlaza Mercator, het
gemeentelijke kantoorgebouw Triade en het Reumatologisch Centrum Reade wordt opgelost
op eigen terrein. Reade beschikt daarnaast over parkeervergunningen voor werknemers
in de openbare ruimte. Voor het fastfoodrestaurant KFC (als onderdeel van SportPlaza
Mercator) verandert de situatie, omdat het huidige privé parkeerterrein ten behoeve
van het fastfoodrestaurant verdwijnt. De verwerving van het erfpachtrecht door de
gemeente heeft tot gevolg dat opnieuw naar de parkeervraag is gekeken. Conform de
CROW-norm en het Amsterdamse parkeerbeleid is in de parkeerbalans rekening gehouden
met de parkeervraag voor werknemers en bezoekers van het fastfoodrestaurant. In het
bestaande L.T.S.-complex zijn diverse functies gehuisvest, zoals kleinschalige ambachtelijke
bedrijvigheid, ateliers en maatschappelijke voorzieningen. Werknemers kunnen hier
niet op eigen terrein parkeren en beschikken om die reden over parkeervergunningen
in de openbare ruimte.
Tot slot zijn in het plangebied parkeervergunningen afgegeven om aan de parkeervraag
van mindervaliden, taxi's en laden- en lossen te voldoen.
De parkeervraag van vergunninghouders in de openbare ruimte bedraagt 88 parkeerplaatsen.
Parkeervergunningen (verleend of nog af te geven ter compensatie) |
Aantal autoparkeerplaatsen |
Reumatologisch Centrum Reade - werknemers | 20 |
KFC fastfoodrestaurant - compensatie werknemers en bezoekers | 21 |
Vml. L.T.S.-complex - werknemers | 14 |
Overige vergunnnghouders onbekend | 8 |
Overige zoals alg. mindervaliden, laden en lossen en taxiplaatsen | 25 |
Totaal | 88 |
Parkeervraag auto - bezoekers nieuwe functies
De toevoeging van woningen en andere nieuwe functies in Mercatorpark mag niet leiden
tot parkeerdruk in de omgeving van het plangebied vanwege het bezoekersparkeren. Met
andere woorden, binnen het plangebied moet voldoende (openbare) ruimte zijn voor bezoekers
om te parkeren.
De norm voor het autoparkeren van bezoekers van bewoners is 0,1 parkeerplaats per
woning. Uitgaande van circa 1.000 woningen voor het gehele plangebied zijn dat 100
parkeerplaatsen. Van de beoogde 1.000 woningen kunnen ongeveer 600 woningen rechtstreeks
mogelijk worden gemaakt op grond van voorliggend bestemmingsplan en de overige 400
middels een wijzigingsbevoegdheid op bouwveld MW2.
De parkeervraag van bezoekers, van de woningen die rechtstreeks mogelijk worden gemaakt, bedraagt maximaal 60 parkeerplaatsen.
Nieuwe functie |
Theoretische parkeervraag bezokeers (aantal autoparkeerplaatsen) |
Bezoekersparkeren woningen | 60 |
In voorliggend bestemmingsplan wordt voor het plangebied Mercatorpark circa 10.000
m2 bruto vloeroppervlak (bvo) voor nieuwe bedrijvigheid, horeca en maatschappelijke voorzieningen
beoogd (zie tabel in paragraaf 4.1). Daarvan is circa 5.900 m2 bvo rechtstreeks mogelijk en de overige 4.200 m2 bvo middels een wijzigingsbevoegdheid op bouwveld MW2.
Voorliggend bestemmingsplan staat geen nieuwe ontwikkelingen toe die sterk verkeer
aantrekkend zijn. De nieuw te realiseren niet-woonfuncties zijn kleinschalig en hebben
een lokaal verzorgingsgebied.
De horeca (club, café/restaurant) in het voormalige L.T.S.-complex wordt in voorliggend
bestemmingsplan positief bestemd en moet zodoende als nieuwe functie worden beschouwd.
In de huidige situatie gebruikt het merendeel van de bezoekers de fiets als vervoermiddel,
omdat parkeerplaatsen op eigen terrein voor auto's ontbreken. Het aantal vierkante
meters bruto vloeroppervlak van de horeca blijft gelijk en de verwachting is dat bezoekers
ook in de toekomst met de fiets komen, gezien de huidige en toekomstige beperkte ruimte
voor auto parkeren in de openbare ruimte. In de parkeerbalans is rekening gehouden
met 15 parkeerplaatsen voor bezoekers ten behoeve van de horeca. Zie tabel hieronder
en de parkeerbalans die als bijlage aan deze plantoelichting is gevoegd. .
De parkeervraag van de nieuwe functies die rechtstreeks mogelijk worden gemaakt bedraagt
30 parkeerplaatsen.
Nieuwe functie | Theoretische parkeervraag (aantal autoparkeerplaatsen) |
Integraal kindcentrum | 4 |
Plintfuncties MO2 en MO3 | 9 |
Behandelwoonlocatie | 1 |
Bedrijfsverzamelplint MW3 | 1 |
Horeca in vml. L.T.S. | 15 |
Totaal | 30 |
Parkeervraag auto - bezoekers bestaande functies
Voor de bezoekers van de bestaande functies is een theoretische parkeervraag berekend
op basis van de CROW-kencijfers en het Amsterdamse parkeernormenbeleid. De bezoekers
van het Reumatologisch Centrum Reade, de voorzieningen binnen het complex van SportPlaza
Mercator (met uitzondering van het KFC fastfoodrestaurant zoals hierboven is aangegeven),
het voormalige L.T.S. gebouw en de baliefunctie in het gemeentelijk kantoorgebouw
Triade parkeren in de openbare ruimte.
De theoretische parkeervraag van bezoekers van de bestaande functies bedraagt 109 parkeerplaatsen.
Bestaande functies bezoekers | Theoretische parkeervraag (aantal autoparkeerplaatsen) |
Reumatologisch Centrum Reade | 34 |
SportPlaza Mercator zwembad en sport | 64 |
Vml. L.T.S. diverse functies | 10 |
Baliefunctie gemeentelijk kantoorgebouw Triade | 1 |
Totaal | 109 |
De som van de tabellen geeft de totale parkeervraag van bezoekers van de woningen
en van de bestaande en nieuwe functies weer en bedraagt 287 autoparkeerplaatsen. Omdat
de parkeervraag van deze afzonderlijke functies op verschillende momenten van de dag/week
plaatsvindt, is het niet nodig om de som van het aantal per functie berekende parkeerplaatsen
aan te leggen.
De totale parkeervraag komt, rekening houdend met dubbelgebruik van parkeerplaatsen,
uit op 191 parkeerplaatsen. Dit aantal is gebaseerd op aanwezigheidspercentages op
een zaterdagavond, het maatgevende moment. Parkeerplaatsen van vergunninghouders,
parkeerplaatsen voor laden en lossen, taxiplaatsen en parkeerplaatsen voor mindervaliden
zijn niet als dubbelgebruik gerekend. De 21 parkeerplaatsen ten behoeve van het KFC
restaurant zijn eveneens niet meegerekend voor dubbelgebruik. In de parkeerbalans
is het worst case uitgangspunt gehanteerd dat de 21 parkeerplaatsen voor 100% gebruikt
worden door bezoekers en werknemers van het KFC restaurant. De aanwezigheidspercentages
zijn opgenomen in de parkeerbalans die als bijlage aan deze plantoelichting is gevoegd.
Na toepassing van de wijzigingsbevoegheid die het mogelijk maakt de kavel van Reade te ontwikkelen, komen de vergunningen van de werknemers van Reade te vervallen en vervalt ook de parkeervraag van de bezoekers aan Reade. Daarvoor in de plaats ontstaat een nieuwe parkeervraag op bouwveld MW2. De parkeervraag van de nieuwe functies, die op bouwveld MW2 gerealiseerd kunnen worden na toepassing van de wijzigingsbevoegdheid, bedraagt circa 54 parkeerplaatsen voor bezoekers (aan de woningen en de voorzieningen).
Nieuwe functies MW2 met toepassing van wijzigingsbevoegdheid |
Theoretische parkeervraag (aantal autoparkeerplaatsen |
Supermarkt | 12 |
Plintfuncties | 2 |
Bezoekersparkeren woningen | 40 |
Totaal | 54 |
Parkeeraanbod auto
Binnen het plangebied moet worden voorzien in voldoende autoparkeerplaatsen om het
bezoekersparkeren mogelijk te maken. Tegelijkertijd heeft de gemeente de ambitie om
Mercatorpark zoveel mogelijk autoluw te ontwikkelen, zodat er voldoende openbare ruimte
overblijft voor groen en sport- en speelvoorzieningen ten behoeve van de bewoners.
In het bestemmingsplan zijn mogelijkheden opgenomen om ondergrondse, gebouwde parkeervoorzieningen
te realiseren, zodat kan worden voorzien in parkeerplaatsen voor bewoners op eigen
terrein. Deze ondergrondse gebouwde parkeervoorzieningen hangen samen met de functies
in het plangebied en hebben geen zelfstandig verkeer aantrekkende werking.
Het uitgangspunt, zoals in het parkeerbeleid is voorgeschreven, dat parkeren op eigen
terrein moet plaatsvinden, is niet op alle bouwvelden in het plangebied mogelijk.
In het geval van bouwveld MW1 (ter plaatse van het vml. L.T.S.-complex) is dat fysiek
onmogelijk en in het geval van het integraal kindcentrum (MO4) is het onwenselijk
om op eigen terrein parkeergelegenheid te realiseren. Voor de werknemers van het integraal
kindcentrum zal in het plangebied op maaiveld geparkeerd worden middels een vergunning.
Voor de bewoners van bouwveld MW1 kan worden voorzien in parkeergelegenheid in de
beoogde gebouwde parkeervoorzieningen onder de bouwvelden MO2, MO3 en MW2. De voorwaarde
die het parkeerbeleid stelt is dat de verplaatsing van parkeergelegenheid ruimtelijk
aanvaardbaar is. Door de compactheid van het gebied en de geringe afstand tot de parkeervoorzieningen
zijn de loopafstanden tussen bouwveld MW1 en de beoogde parkeervoorzieningen acceptabel.
Bouwveld MW2 kan pas ontwikkeld worden na toepassing van de wijzigingsbevoegdheid
zoals opgenomen in de planregels. Binnen dit bouwveld is parkeren op eigen terrein
goed inpasbaar voor de beoogde functies, zowel voor bewoners, werknemers en bezoekers.
In de huidige situatie zijn in de openbare ruimte op maaiveld 282 parkeerplaatsen
aanwezig. Dit is inclusief plaatsen voor laden/lossen, taxi's, mindervaliden en vergunninghouders.
Hoewel binnen Mercatorpark (nog) niet wordt gewoond en de parkeerdruk lager is dan
in de omliggende buurten, worden de parkeerplaatsen voor het merendeel (circa 234)
gebruikt door bewoners uit andere gebieden met een zogenaamde overloopvergunning.
In de nieuwe situatie, als het plangebied ontwikkeld wordt, verdwijnt die mogelijkheid.
In de toekomstige situatie kunnen in de openbare ruimte langs de ventweg aan de Jan
van Galenstraat en langs de Dr. Jan van Breemenstraat 96 parkeerplaatsen (in rood
aangegeven op onderstaande kaart) aangelegd worden. In lichtgroen is de overcapaciteit
van 14 parkeerplaatsen aan de Jan Evertsenstraat, net over de plangrens gelegen, aangegeven.
Rond het Reumatologisch Centrum Reade zijn 84 parkeerplaatsen die worden gehandhaafd
totdat dit bouwveld MW2, middels een wijzigingsbevoegdheid, ontwikkeld wordt. Omdat
het aanbod in de openbare ruimte hier vervalt, zal de parkeervraag van MW2 in zijn
geheel, dat wil zeggen voor de bewoners, werknemers én bezoekers opgelost moeten worden
op eigen terrein.
Daarnaast kan voor het bezoekersparkeren gebruik worden gemaakt van de overcapaciteit
in bestaande parkeergarages binnen en in de omgeving van het gebied. Hier komt met
name de gemeentelijke parkeergarage onder het Mercatorplein die binnen acceptabele
loopafstand ligt van het plangebied (zie onderstaande kaart), voor in aanmerking.
De 'Nota Parkeernormen Auto' geeft de mogelijkheid om een tekort aan parkeerplaatsen
op te lossen in bestaande garages als aangetoond kan worden dat er in die garages
tenminste voor de komende tien jaar voldoende plaatsen beschikbaar zijn. De parkeergarage
onder het Mercatorplein is in gemeentelijk bezit waardoor de beschikbaarheid geborgd
is.
Aanbod openbare parkeerplaatsen in en rond het plangebied
Parkeervraag fiets
Bij het berekenen van de parkeervraag voor fietsen zijn de parkeernormen aangehouden,
zoals opgenomen in de 'Nota Parkeernormen Fiets en Scooter'. De minimumeis voor fietsparkeren
is twee fietsparkeerplekken per woning. Voor alle nieuwe functies is het uitgangspunt
dat de fiets- en scooterparkeerplaatsen ingepast worden op eigen terrein. Voor bezoekers
geldt een norm van 1 plek per vier woningen en voor de niet-woonfuncties zijn de normen
afhankelijk van het verzorgingsgebied van de functie en de grootte ervan.
De totale parkeervraag voor bezoekers van de woningen, de bestaande en nieuwe functies
bedraagt circa 2.000 fietsparkeerplaatsen en circa 240 plekken voor scooters.
Parkeeraanbod fietsen en scooters
Voor het parkeren van fietsen en scooters wordt gelet op de inrichting van het plangebied
(gestapeld, dicht bebouwd) in principe uitgegaan van de normering voor gezamenlijke
fietsenstallingen op eigen terrein.
Voor bezoekers is meervoudig gebruik van plekken in de openbare ruimte mogelijk. Binnen
het plangebied worden geen grootschalige verkeer aantrekkende functies mogelijk gemaakt,
waardoor de impact op de openbare ruimte aanvaardbaar is. In de huidige situatie zijn
in het plangebied 982 plaatsen voor het parkeren van fietsen aanwezig.
Omdat de parkeervraag van deze afzonderlijke functies op verschillende momenten van
de dag/week plaatsvindt, is het niet nodig om de som van het aantal per functie berekende
parkeerplaatsen aan te leggen. De totale theoretische parkeervraag komt, rekening
houdend met dubbelgebruik van parkeerplaatsen voor fietsers, uit op circa 1540 en
voor scooters op 240.
In voorliggend bestemmingsplan zijn parkeervoorzieningen toegestaan binnen de bestemmingen
'Verkeer', 'Maatschappelijk', 'Horeca', 'Recreatie' en de bestemmingen 'Gemengd'.
Ongebouwde fietsparkeervoorzieningen zijn ook toegestaan binnen de bestemming 'Groen'.
De ontwikkeling van Mercatorpark leidt tot een andere inrichting van het gebied en
een toename van verkeer. Uit het verkeersonderzoek blijkt dat als gevolg van de gebiedsontwikkeling
geen nieuwe knelpunten, naast de reeds bestaande, ontstaan in de verkeersafwikkeling.
Voorliggend bestemmingsplan biedt voldoende ruimte voor een duurzame en veilige inrichting
van het plangebied, zoals het realiseren van een autoluw gebied en het terugdringen
van sluipverkeer. In de algemene gebruiksregels is geborgd dat wordt voorzien in voldoende
parkeervoorzieningen voor auto's, fietsers en scooters. De parkeerbalans is als bijlage
aan deze plantoelichting gevoegd.
De aspecten verkeer en parkeren staan de uitvoerbaarheid van voorliggend bestemmingsplan
niet in de weg.
Op grond van artikel 3.1.6, lid b van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moet
in de toelichting bij het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen over de
wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding.
Dit is de zogenaamde waterparagraaf.
Deze waterparagraaf moet inzicht geven in de wijze waarop het waterbeleid is vertaald
naar de verbeelding en de regels van het bestemmingsplan. Daarbij wordt aandacht besteed
aan de volgende onderdelen:
De waterparagraaf geeft ook een weergave van de watertoets. Het doel van de watertoets is te waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundige relevante ruimtelijke plannen en besluiten. Daarin worden de effecten van de ontwikkelingen op het watersysteem onderzocht.
Waterwet
Op 22 december 2009 is de Waterwet in werking getreden, waarmee een achttal wetten
is samengevoegd tot één wet. De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en
grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening.
De Waterwet richt zich op de zorg voor waterkeringen, waterkwantiteit, waterkwaliteit
en waterfuncties (zoals de drinkwatervoorziening). De wet biedt de basis voor het
stellen van normen ten aanzien van deze onderwerpen.
Verder stelt de wet eisen aan activiteiten in het watersysteem. Voor veel activiteiten
kan worden volstaan met het indienen van een melding en het volgen van algemene regels
uit de keur. Er zijn ook activiteiten waarvoor een melding niet voldoende is, maar
een vergunning moet worden aangevraagd. De watervergunning is een gebundelde vergunning
voor het verrichten van activiteiten in oppervlaktewater of grondwater. Watervergunningen
kunnen betrekking hebben op bouw- of aanlegwerkzaamheden bij water en dijken; lozen
en onttrekken van water; varen, aanmeren en evenementen en plannen ten behoeve van
natuur en recreatie en uitbreidingsplannen.
Nationaal Water Programma 2022-2027
Het 'Nationaal Water Programma 2022-2027' (NWP) is vastgesteld op 18 maart 2022. In
het NWP komen de hoofdlijnen van het waterbeleid samen met die van het beheer van
de rijkswateren en de rijksvaarwegen. Voor 2009 – 2015 en 2016 – 2021 stelde de Rijksoverheid
een Nationaal Water Plan én een Beheer- en ontwikkelplan voor de rijkswateren op.
Voor de periode 2022 – 2027 zijn deze twee plannen samengebracht in één programma.
In het NWP stelt het kabinet drie hoofdambities voor de toekomst: een veilige en klimaatbestendige
delta; een concurrerende, duurzame en circulaire delta en; een schone en gezonde delta
met hoogwaardige natuur.
De gevolgen van klimaatverandering vergroten de huidige opgaven voor waterveiligheid,
wateroverlast, zoetwater- en drinkwatervoorziening, waterkwaliteit, natuur, landschap,
cultureel erfgoed en de scheepvaart. Nederland moet zich aanpassen en klimaatadaptatie
is daarbij noodzakelijk. Bij de ontwikkeling van nieuwe verstedelijkingslocaties (zowel
binnen als buiten bestaand stedelijk gebied) moeten de mogelijkheden worden benut
voor aanpassing aan klimaatverandering (tegengaan hitte stress en voldoende wateropvang)
door bijvoorbeeld de hoeveelheid groen en water per saldo op zijn minst gelijk te
houden.
Keur Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht
Het plangebied valt binnen het beheersgebied van Amstel Gooi en Vechtstreek zodat
de 'Keur AGV' van toepassing is. De keur is een verordening gericht op het beschermen
van waterstaatswerken en waterkeringen, de wateraanvoer en –afvoer, het voorkomen
van wateroverlast en overstroming en op het beschermen van de ecologische toestand
van het watersysteem. In de keur zijn verschillende geboden en verboden opgenomen
voor de manier van inrichten, gebruik en onderhoud van waterkeringen, oevers, wateren
en verhard oppervlak. Zo geldt de verplichting tot compensatieberging bij ontwikkelingen
van meer dan 1000 m2.
De Waterwet vormt de wettelijke basis van de keur. Dat betekent dat ontheffingen op
de keurbepalingen via een watervergunning verleend kunnen worden.
Omgevingsprogramma Riolering
De gemeente Amsterdam heeft op 25 maart 2022 het 'Omgevingsprogramma Riolering' vastgesteld.
Het omvat een periode van 6 jaar en loopt eind 2027 af. Het programma concretiseert
de 'Omgevingsvisie Amsterdam 2050' voor de gemeentelijke taken voor stedelijk afvalwater,
hemelwater en grondwater. Hieruit volgt beleid en een programma van maatregelen, met
een kosteninschatting ter onderbouwing van de rioolheffing. Dit 'Omgevingsprogramma
Riolering' is de opvolger van het 'Gemeentelijk Rioleringsplan Amsterdam 2016-2021'.
Het Omgevingsprogramma is een programma van gemeente Amsterdam inclusief het gebied
van Weesp. De gemeente heeft de wettelijke verantwoordelijkheid (zorgplicht) voor
een aantal watertaken: stedelijk afvalwater, hemelwater en grondwater.
De riolering is het geheel aan voorzieningen voor inzameling en/of verwerking van
stedelijk afvalwater, hemelwater en grondwater. Drainage en boven- en ondergrondse
hemelwater verwerkende voorzieningen vallen hiermee ook onder riolering.
Hemelwaterverordening
Naast het bestendig maken van de openbare ruimte is het ook nodig dat op particulier
terrein regenwater tijdelijk wordt opgevangen. Daartoe is op 26 april 2021 de Hemelwaterverordening
Amsterdam vastgesteld. Deze verordening regelt een verplichting voor nieuwe gebouwen
en voor bestaande gebouwen die ingrijpend worden gerenoveerd, waaraan één of meer
bouwlagen worden toegevoegd, of waarvan het bebouwde oppervlak wordt uitgebreid, om
per m² minimaal 60 liter hemelwater te bergen en dit hemelwater over de opvolgende
60 uur af te voeren. Doel van deze verordening is om bij grote regenbuien, die steeds
vaker voorkomen, waterschade in de stad zoveel mogelijk te voorkomen en daarmee een
bijdrage te leveren aan een klimaatbestendige stad.
Afwegingskader Grondwaterneutrale Kelders Amsterdam
Dit afwegingskader is op 20 januari 2021 vastgesteld door de gemeenteraad. Het kader
biedt regels om bouwaanvragen voor het aanleggen van een kelder te kunnen toetsen
aan de eisen van grondwaterneutraliteit.
In lijn met het afwegingskader is een paraplubestemmingsplan opgesteld. Amsterdam
kent een aantal gebieden met een delicate grondwatersituatie en de gemeente wil mogelijke
negatieve gevolgen voor het grondwater door de bouw van kelders voorkomen. De grondwatergevoeligheid
van de stad en de gevolgen van de klimaatverandering dwingen tot publiekrechtelijke
regulering van ondergrondse bouwwerken, ongeacht of dit in openbaar gebied of op particulier
terrein is, omdat grondwater zich niet houdt aan perceelgrenzen.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met waterhuishoudkundige eisen op korte en lange termijn. Het proces van de watertoets voorziet erin dat rekening wordt gehouden met de eisen zoals die vanuit het waterbeheer worden gesteld. Dit is niet alleen van belang voor een duurzaam en klimaatbestendig watersysteem. Het is ook belangrijk om zoveel mogelijk te voorkomen dat er problemen met water ontstaan nadat men heeft gebouwd. De rapportage die aan de waterbeheerders is voorgelegd is als bijlage aan deze plantoelichting gevoegd.
Grondwater
De aanleg van parkeerkelders zorgt voor opstuwing van het grondwater met een maximum
van +0,2 m. De kelders vormen een blokkade van de grondwaterstroming naar het zuidwesten
richting de watergang. Hieruit wordt geconcludeerd dat het grondwaterneutraal aanleggen
van de kelders een vereiste is voor de ontwikkeling van het gebied, zodat negatieve
grondwatereffecten voorkomen worden. Na de gebiedsontwikkeling met de aanleg van grondwaterneutrale
kelders voldoet de ontwatering in het gebied aan de minimale ontwatering van 0,5 m
–mv in de maatgevende natte situatie (kruipruimteloos bouwen). Grondwaterneutrale
kelders zijn ook wenselijk om eventuele stijging in grondwaterstanden in de omringende
buurten door opstuwing te voorkomen.
De ontwikkelingen in Mercatorpark zullen geen invloed hebben op het Rembrandtpark:
beide gebieden wordt geohydrologisch (freatisch) van elkaar gescheiden door de watergang
langs de Jan Evertsenstraat. In het watervoerende pakket worden geen effecten verwacht
door de ontwikkeling.
Waterkering
Binnen de beschermingszone van de verholen waterkering is nieuwbouw voor een basisschool
beoogd. Deze activiteit is meldingplichtig. Daarnaast geldt het advies vooroverleg
te hebben met vergunningverlening van waterschap AGV zodra meer bekend is over de
bebouwing, funderingen, eventuele damwanden en uitvoeringswijze.
Oppervlaktewatersysteem en verhardingen
Het wateroppervlak binnen het plangebied neemt toe. Aan de zuidzijde wordt extra oppervlaktewater
(circa 1.050 m2) gegraven door de watergang te verbreden. Voor het aanleggen van oppervlaktewater
is een watervergunning nodig. Er zijn geen dempingen van het oppervlaktewater voorzien.
Het ontwerp van de loopbruggen moet voldoen aan nautische eisen zoals het doorvaartprofiel
en doorvaarthoogte. Ook moeten de bruggen voldoen aan de eisen van het waterschap
vanwege het doorstroomprofiel van het watergang en toegankelijkheid bij onderhoud
van de watergang.
Watercompensatie
De ontwikkeling van het plangebied Mercatorpark heeft tot gevolg dat de verharding
(bebouwing) toeneemt met circa 4.000 m2. Het aanleggen van meer dan 1.000 m2 verharding is vergunningplichtig bij het waterschap. Op grond van de Keur moet elke
1.000 m2 verharding voor 10% gecompenseerd worden met extra oppervlaktewater. De verhardingstoename
in het plangebied wordt in zijn geheel gecompenseerd door de eisen die zijn gesteld
in de Hemelwaterverordening. Het aanleggen van extra oppervlaktewater of alternatieve
waterberging buiten de bouwvelden is niet nodig.
De verbreding van de watergang kan ingezet worden ter compensatie van toekomstige
projecten binnen of buiten het plangebied in andere delen van het projectgebied Jan
Evertsenstraat-West. Hiervoor is een waterbalans nodig die in afstemming met het waterschap
moet worden opgesteld.
Waterkwaliteit
Groene oevers hebben een positief effect op de waterkwaliteit. De aanwezige oevers
blijven behouden en zullen ook na verbreding van de watergang, hun natuurvriendelijke
inrichting terugkrijgen. Het ontwerp van de oever en het onderwatertalud wordt afgestemd
met het waterschap.
Hemelwaterafvoer
In het ontwerp van de openbare ruimte kan, conform het beleid, van een bui van 60
mm circa 20 mm via het ondergrondse hemelwaterstelsel verwerkt worden en 40 mm tijdelijk
worden opgeslagen in de openbare en private ruimten. Op grond van de hemelwaterverordening
wordt de nieuwbouw voorzien van een hemelwaterberging van 60 liter per m2 bebouwd oppervlak. Voor waterbergingen met hergebruikssysteem of centrale besturing
gelden aangepaste eisen.
Een bestemmingsplan dat een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maakt, moet rekening houden met (beschermde) natuurwaarden in de omgeving. Het op grond van het bestemmingsplan toegelaten gebruik mag er namelijk niet toe leiden dat hierdoor te beschermen waarden van een bepaald gebied of bepaalde planten- en diersoorten worden aangetast. Het vaststellen van een bestemmingsplan kan gevolgen hebben voor natuurgebieden waarvoor op grond van nationale of internationale regelgeving of nationaal beleid een speciaal beschermingsregime geldt. Dit wordt gebiedsbescherming genoemd. Deze gebieden hoeven overigens niet in het plangebied zelf te liggen. Activiteiten in een plangebied kunnen namelijk negatieve gevolgen op een gebied (ver) daarbuiten hebben. Dit heet externe werking. Daarnaast kunnen individuele dier- en plantensoorten bescherming genieten ongeacht waar zij voorkomen (soortenbescherming). Zowel met gebieds- als soortenbescherming moet, mede met het oog op de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan, rekening worden gehouden bij de vaststelling ervan.
Wet natuurbescherming
Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) in werking getreden. Doel van
deze wet is de bescherming van de biodiversiteit in Nederland, de decentralisatie
van verantwoordelijkheden en vereenvoudiging van regels. De regelgeving rond de gebiedsbescherming
(i.c. van Natura2000-gebieden) en de soortenbescherming (voorheen in de Flora- en
faunawet geregeld) zijn in de Wnb geïntegreerd.
De Wet natuurbescherming bevat verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten,
verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen
en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen. Bij vrijwel alle ingrepen
moet met door Wnb beschermde soorten rekening worden gehouden. Een belangrijke verandering
betreft de lijst van beschermde planten. Deze is aanzienlijk ingekort. Het gevolg
ervan is dat tal van tot nu toe beschermde soorten hun beschermde status in de nieuwe
wet verliezen.
Hoofdgroenstructuur Amsterdam
In de 'Structuurvisie Amsterdam 2040' (vastgesteld in 2011) is de Hoofdgroenstructuur
(HGS) opgenomen. Het beleidskader en de visiekaart van deze structuur is opnieuw vastgesteld
als onderdeel van de 'Omgevingsvisie Amsterdam 2050'. Voor functiewijzigingen, die
buiten de vastgelegde kaders vallen moet advies worden gevraagd aan de Technische
Advies Commissie Hoofdgroenstructuur (TAC).
De watergang en daar parallel aan lopende groenstrook gaan onderdeel uitmaken van
de vernieuwde Hoofdgroenstructuur (HGS). In het kader van de gebiedsontwikkeling zijn
grootschalige ingrepen, die een negatief effect kunnen hebben op de HGS, niet aan
de orde.
Ecologische visie Amsterdam
De 'Ecologische Visie Amsterdam' is vastgesteld in 2011 als een nadere uitwerking
van de 'Structuurvisie Amsterdam 2040'. De in de visie benoemde ecologische structuur
is daarbij aan te merken als een uitwerking en aanvulling op en verfijning van het
provinciale netwerk op Amsterdams grondgebied. Amsterdam voegt ten opzichte van het
provinciale netwerk een aantal dwars- en parallelverbindingen toe om het geheel sterker
te maken. Daarnaast is een aanpak opgenomen om bestaande knelpunten op te lossen.
De watergang aan de zuidzijde van Mercatorpark behoort tot de ecologische structuur.
De Amsterdamse ecologische structuur is geactualiseerd en opgenomen in de Hoofdgroenstructuur
onder de naam 'stadsnatuur'. Als het stadsnatuur-label op een locatie ligt, dan geldt
natuur altijd als prioritaire waarde boven andere waarden. Initiatieven mogen deze
primaire waarde niet aantasten. Voor stadsnatuurverbindingen geldt dat de natuurwaarde
het belangrijkste is en niet mag worden aangetast. De kwaliteit en de omvang van stadsnatuur
mag niet afnemen. Bestaande ecologische knelpunten worden zo snel mogelijk opgeheven.
Het laten aanlanden van of het over-/onderkluizen met bruggen en viaducten in/van
deze verbindingen is onder voorwaarden inpasbaar. De beoogde loopbrug(gen) zijn niet
voor autoverkeer bestemd. Een aantal knelpunten in de ecopassages is reeds aangepakt
en verholpen. Het ontwerp voor de verbreding van de watergang en de aanleg van de
loopbrug(gen) houdt rekening met de ecologische functie van de watergang. De oevers
zullen daartoe natuurvriendelijk worden ingericht.
In 2016 is voor het gehele project Jan Evertsenstraat-West een onderzoek naar de natuurwaarden
in het gebied uitgevoerd. In het kader van voorliggend bestemmingsplan is opnieuw
gekeken naar de actuele natuurwaarden. Op basis van een bureaustudie is inzicht verkregen
in de ligging van het plangebied ten opzichte van beschermde gebieden van het Natura
2000-netwerk en van het provinciaal Natuurnetwerk Nederland (NNN). Om de aanwezigheid
van beschermde soorten en overige aandachtsoorten in of rondom het plangebied vast
te kunnen stellen, is naast een bureaustudie in 2021 een verkennend veldbezoek uitgevoerd.
Het veldbezoek is uitgevoerd conform de richtlijnen van de relevante inventarisatieprotocollen-
en standaarden. Aan de hand van de geplande werkzaamheden en de verstoringgevoeligheid
van soorten is vervolgens bepaald of negatieve effecten kunnen optreden, en of er
sprake is van een overtreding van de Wnb. Ook is beschreven welke maatregelen genomen
moeten worden om effecten te voorkomen. Aanvullend is een onderzoek uitgevoerd naar
mogelijke vaste verblijfplaatsen van vleermuizen en kleine marterachtigen
Door middel van een AERIUS-berekening van de stikstofdepositie als gevolg van het
gebruik van de mogelijkheden die voorliggend bestemmingsplan biedt, is nagegaan of
er negatieve effecten in het kader van de Wnb-beschermde gebieden zullen optreden.
De rapportages zijn als bijlage aan deze plantoelichting gevoegd.
De beoordeling van de effecten van het plan op beschermde gebieden
Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is 'Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld
& Twiske' dat op circa 7,5 kilometer afstand van het plangebied ligt. Dit is eveneens
het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied met stikstofgevoelige habitattypen. Op onderstaande
afbeelding zijn de gevoelige gebieden voor stikstof weergegeven. De relevante stikstofemissies
in de beoogde situatie zijn de emissies van het verkeer. Het aantal verkeersbewegingen
in het plangebied wijzigt, wat ook gevolgen heeft voor de emissies van NOx en NH3.
Op grond van de verkeersgegevens is berekend wat de planontwikkeling (in de gebruiksfase)
bijdraagt aan verkeersbewegingen en als gevolg daarvan aan depositie van stikstof.
Het planeffect is bepaald ten opzichte van de referentiesituatie. De referentiesituatie
is de feitelijke bestaande planologisch legale situatie ten tijde van de vaststelling
van voorliggend bestemmingsplan. De berekening met AERIUS Calculator versie 2021.2
levert op geen enkel Natura 2000-gebied een netto stikstofdepositie op hoger dan 0,00
mol/ha/jaar.
Natura 2000-gebieden met stikstofgevoelige habitattypen
Er is eveneens een berekening uitgevoerd naar de bijdrage van het plan in de bouwfase,
inclusief de sloop van een aantal gebouwen binnen de plangrens. Voor het berekenen
van de stikstofdepositie is gebruik gemaakt van de vigerende versie van het rekenmodel
AERIUS Calculator, versie 2021.2. In de berekeningen zijn de emissies van NOx en NH3
van alle relevante bronnen meegenomen. Dit betreft de uitstoot van NOx en NH3 door
mobiele werktuigen op de bouwplaats en het verkeer dat aangetrokken wordt door de
bouwactiviteiten. AERIUS Calculator berekent voor de bouwfase een maximale stikstofdepositiebijdrage
op omliggende Natura 2000-gebieden van 0,00 mol/ha/jaar.
Op grond van de onderzoeksresultaten kan geconcludeerd worden dat potentiële significante
effecten op Natura 2000-gebieden ten gevolge van stikstofdepositie in de bouw- en
gebruiksfase, op voorhand uitgesloten kunnen worden en het bestemmingsplan vastgesteld
kan worden op basis van artikel 2.7 lid 1 van de Wet natuurbescherming.
Door de afstand en de aanwezigheid van tussenliggende barrières zoals bebouwing, wegen
en spoorlijnen zijn fysieke effecten zoals oppervlakteverlies, versnippering, verstoring
door geluid/licht/trillingen als gevolg van de ontwikkeling van het plangebied op
de instandhoudingsdoelen van het Natura 2000-gebied op voorhand uitgesloten.
Als gekeken wordt naar de externe werking dan blijkt dat de aangewezen soorten van
het Natura 2000-gebied geen gebruik maken van het plangebied als (essentieel) onderdeel
van hun leefgebied (buiten het Natura 2000-gebied), omdat het plangebied ongeschikt
is als leefgebied voor deze soorten.
Het plangebied ligt niet in of nabij een gebied dat in het beheerplan van het N2000-gebied
is aangeduid als een verwachte kolonielocatie voor de meervleermuis. Daarnaast ligt
het niet voor de hand dat de meervleermuis het plangebied gebruikt als essentiële
vliegroute, omdat de watergang in het plangebied maar beperkt in verbinding staat
met rechtlijnige wateren in de buurt. Mocht het plangebied wel als vliegroute gebruikt
worden dan zijn er gedurende de werkzaamheden voldoende alternatieve routes aanwezig
waarnaar de vleermuizen eventueel tijdelijk kunnen uitwijken (watergangen, parken,
etc.). De verbreding van de watergang heeft bovendien mogelijk positieve effecten
op de potentie van de watergang als vliegroute. Vervolgstappen in verband met de instandhoudingsdoelen
van de meervleermuis zijn zodoende niet nodig.
De dichtstbijzijnde zone, delen van de Brettenzone, behorend tot het Natuurnetwerk
(NNN) Noord-Holland ligt op meer dan 2 km afstand. Omdat de werkzaamheden buiten het
NNN plaatsvinden en Noord-Holland geen externe werking kent ten aanzien van het NNN
zijn effecten van de werkzaamheden op het NNN op voorhand uitgesloten. Nadere vervolgstappen
zijn niet nodig.
De beoordeling van de effecten van het plan op beschermde soorten
Het voorkomen van onder de Wnb beschermde flora in het plangebied en haar directe
omgeving is, vanwege de afwezigheid van geschikt biotoop, uitgesloten. Hierdoor zijn
negatieve effecten voor deze soortgroep niet aan de orde. Wel komt in het plangebied
de Rode lijst soort Bevertjes of Trilgras voor. Dit is geen (nationaal) beschermde
soort onder de Wnb, waardoor er geen sprake is van verboden handelingen en/of benodigde
ontheffingen ten aanzien van soort. Wel geldt in het kader van de Wnb voor zowel wettelijk
beschermde als niet beschermde soorten de zorgplicht. Van belang is dat deze soort
wordt gevrijwaard van aantasting/vertrappeling. Dit kan door, indien inpasbaar binnen
het herinrichtingsplan, de groeiplaatsen van bevertjes in het gebied te ontzien of
eventueel de soort (met een deel van de bodem) te verplaatsen naar een nieuwe groeiplaats.
Bovenstaande in acht nemende is er geen knelpunt met de Wet natuurbescherming ten
aanzien van plantensoorten. Tijdens het veldbezoek zijn geen waarnemingen gedaan van,
onder de Wnb, beschermde grondgebonden zoogdiersoorten. Het voorkomen van algemeen
beschermde zoogdiersoorten zoals de haas, konijn, bosmuis, egel, huisspitsmuis en
vos is op basis van de aanwezige biotoop niet uit te sluiten. Voor deze soorten geldt
een vrijstelling voor artikel 3.10 van de Wnb in het kader van ruimtelijke ingrepen.
Een ontheffingsaanvraag voor deze soorten is niet nodig. Wel is een eenmalige melding
van het gebruik van deze vrijstelling nodig (meldingsplicht provincie Noord-Holland).
Voor kleine marterachtigen en steenmarter biedt het plangebied ook een geschikte biotoop.
Er is veel dekking aanwezig in de vorm van ondergroei (brandnetels) rond het zwembad,
ruig begroeide oeverzones langs de zuidelijke watergang en bosjes tussen de A10 en
de bebouwing. Voor deze soorten geldt geen vrijstelling. Ten westen van de voormalige
L.T.S., ter plaatse van het talud is een potentiële verblijfsplaats voor marterachtigen.
Onderzoek naar vaste verblijfplaatsen van kleine marterachtigen heeft plaatsgevonden
in de zomer van 2022. Vanwege de intensieve betreding van het talud door honden, die
hier worden uitgelaten, vindt zodanige verstoring plaats dat geen marters zijn waargenomen.
Er zijn geen vervolgstappen aan de orde.
Het plangebied is lokaal geschikt als foerageergebied voor verschillende soorten vleermuizen.
Het gaat dan met name om het groene terrein rond het zwembad, de watergang in het
zuiden en de groenstrook langs de A10. In het verleden zijn waarnemingen van overvliegende
of foeragerende individuen geweest. Er zijn geen verblijfplaatsen aangetroffen, hoewel
het plangebied zich wel leent voor verblijf. Verschillende gebouwen in- en om het
plangebied bevatten open stootvoegen, waaronder de te slopen gebouwen van de gemeentewerf.
Ook zijn er potentieel geschikte boomholtes aanwezig in verschillende bomen in Mercatorpark.
Om zeker te kunnen stellen dat er geen verblijfplaatsen van vleermuizen aanwezig zijn
in het plangebied heeft vervolgonderzoek plaatsgevonden in verschillende periodes
tussen mei en oktober 2022. Er zijn geen verblijfplaatsen van vleermuizen aangetroffen
en het plangebied maakt geen onderdeel uit van een vliegroute en is geen essentieel
foerageergebied. Vervolgstappen zijn niet nodig.
Algemene broedvogels kunnen een nestplek vinden in de bomen en struiken in en rond
het plangebied. Voor aanwezige broedvogels geldt dat werkzaamheden tijdens het broedseizoen
(globaal maart t/m augustus) voor verstoring kunnen zorgen door trillingen of geluid.
Dit moet voorkomen worden, aangezien opzettelijke verstoring verboden is. Als de werkzaamheden
starten in het broedseizoen, moet een deskundige eerst vaststellen dat er geen broedende
vogels aanwezig zijn in het plangebied of directe omgeving.
Jaarrond beschermde nesten zijn niet aangetroffen in het plangebied en worden ook
niet verwacht, omdat er geen geschikte plekken zijn en de mate van verstoring hoog
is. Van negatieve effecten op jaarrond beschermde nesten is geen sprake en vervolgstappen
zijn niet nodig.
De watergang in het zuiden van het plangebied biedt geschikt leefgebied aan amfibieën.
Beschermde, niet vrijgestelde amfibieën worden hier echter niet verwacht vanwege de
grote afstand tot bekende populaties en de hoge mate van verstoring. Reptielen zijn
niet waargenomen Van negatieve effecten als gevolg van de planontwikkeling op deze
soortengroepen is dan ook geen sprake. Er is geen knelpunt met de Wet natuurbescherming
ten aanzien van amfibieën en reptielen. Wel is ten allen tijden de zorgplicht van
kracht en geldt een meldingsplicht voor bovengenoemde vrijgestelde soorten bij de
provincie Noord-Holland.
Ook beschermde vissen zijn niet aangetroffen. Het plangebied beschikt niet over een
geschikte biotoop. Dit geldt eveneens voor vlinders, libellen en andere ongewervelden.
In het plangebied ontbreken waardplanten die deze soorten nodig hebben.
Bomen
Ten behoeve van het gehele projectgebied Jan Evertsenstraat – West is een bomeninventarisatie
uitgevoerd. Er zijn in het plangebied Mercatorpark circa 500 bomen. Een aantal daarvan
is in slechte staat en wordt gekapt. Ten behoeve van de gebiedsontwikkeling zullen
eveneens bomen worden gekapt. De bouwvelden zijn zo gedefinieerd dat de huidige waardevolle
bomen, waaronder de oude bomenrij centraal in het plangebied, en de groene structuur
zoveel mogelijk behouden blijven. In het ontwerp voor de openbare ruimte wordt rekening
gehouden met herplant en compensatie. De sport- en speelvoorzieningen worden zoveel
mogelijk rond en tussen de bestaande bomen gesitueerd.
Verdichting is een belangrijke opgave, voor de hele stad en voor bepaalde gebieden
in het bijzonder. Hoogbouw is daarin niet het enige, maar wel een geschikt middel.
Het is bovendien een krachtig stedenbouwkundig instrument. Afhankelijk van de positionering
van hoogbouw kan deze bijdragen aan de kwaliteit van de stad als metropool.
Het plangebied Mercatorpark ligt, voor zover het westelijk deel betreft, in een zone
waar hoogbouw gestimuleerd wordt. Hoewel hoogbouw hier gewenst is, is een zorgvuldige
inpassing en afweging van de effecten op de omgeving noodzakelijk. In deze paragraaf
wordt ingegaan op de hoogtebeperkingen van Schiphol, het windklimaat en de schaduwwerking.
Hoogbouwbeleid Amsterdam
De ontwikkeling van de stad gaat sneller dan was voorzien in 2011, toen de hoogbouwvisie
werd vastgesteld als onderdeel van de 'Structuurvisie Amsterdam 2040'. Dat is onder
andere terug te zien in de toename van de ontwikkeling van hoogbouw. Daarnaast zijn
in de huidige visie voor een aantal gebieden de ruimtelijke kaders in relatie tot
hoogbouw nog niet benoemd (bijvoorbeeld Haven-Stad). De versnelling in de ontwikkeling
van hoogbouw is aanleiding voor een actualisatie van het hoogbouwbeleid. De principes
uit de hoogbouwvisie 2011 blijven van kracht, namelijk het mogelijk maken van hoogbouw
op plekken die met het openbaar vervoer goed bereikbaar zijn en aan de andere kant
het beschermen van de beschermde stadsgezichten. Onder hoogbouw wordt verstaan gebouwen
vanaf 30 meter hoogte of tweemaal de hoogte in hun directe omgeving.
Gebieden geschikt voor hoogbouw. Bron: Hoogbouwbeleid Amsterdam
Op bovenstaande kaart is zichtbaar gemaakt welke gebieden geschikt zijn voor hoogbouw. Dit zijn de zones langs de Ringweg A10/Ringlijn, met name rond de ov-knooppunten, en de gebieden langs het IJ.
Een deel van het plangebied Mercatorpark valt binnen de 2 kilometerzone die rond het
Singelgrachtgebied is getrokken vanwege het werelderfgoed van de zeventiende-eeuwse
grachtengordel. In verband met de bijzondere status van dit UNESCO-gebied is hoogbouw
in de 2 kilometer-zone alleen toegestaan als onder meer is voldaan aan het zichtbaarheidscriterium.
Dat wil zeggen vanuit het gebied, gekenmerkt als werelderfgoed, mag een gebouw niet
hoger lijken dan de gemiddelde bebouwing.
Voorliggend bestemmingsplan voorziet, voor het oostelijke deel van Mercatorpark, niet
in hoogbouw die de 30 meter overschrijdt dan wel tweemaal de hoogte is van de omliggende
bebouwing. Buiten de 2 kilometer-zone voorziet voorliggend bestemmingsplan in hoogbouw
in de Ringzone. Hoewel een hoogbouweffectrapportage (HER) niet verplicht is, is voor
de hoogbouw in beeld gebracht wat de effecten zijn met betrekking tot schaduwwerking en windklimaat.
Hoogtebeperkingen Schiphol
De aanwezigheid van Schiphol brengt ruimtelijke beperkingen met zich mee voor de omgeving
van de luchthaven. Het Luchthavenindelingbesluit Schiphol (LIB) is een besluit op
basis van de Luchtvaartwet waarin milieu- en veiligheidsregels zijn vastgesteld. Op
basis van het LIB kan de rijksoverheid beperkingen opleggen aan bouwinitiatieven in
zones rondom de luchthaven. Het besluit is in 2003 in werking getreden en nadien diverse
keren op onderdelen geactualiseerd.
In het Luchthavenindelingbesluit zijn twee gebieden vastgesteld: het luchthavengebied
en het beperkingengebied. Amsterdam valt binnen het beperkingengebied. Binnen het
beperkingengebied worden echter weer verschillende deelgebieden onderscheiden met
specifieke regels. Met hoogtevlakken en contouren rond Schiphol is aangegeven waar
beperkingen gelden voor objecten, gebouwen en gebruiksfuncties.
Delen van Amsterdam vallen binnen de zone waarvoor beperkingen gelden ten aanzien
van bebouwing (beperking vanwege geluid en externe veiligheid), beperkingen aan de
bouwhoogte (in verband met vlieghoogten en radar), beperkingen aan bestemmingen die
vogels aantrekken en beperkingen ten aanzien van windturbines en lasers.
Windklimaat
In Nederland bestaat geen wetgeving ter voorkoming van windhinder of windgevaar. Dit
betekent niet dat bij het opstellen van ruimtelijke plannen windhinder of windgevaar
niet hoeft te worden meegenomen in de afwegingen. De grondslag voor de beoordeling
van het aspect windhinder staat in art. 3.1 Wro, de zorg voor een goede ruimtelijke
ordening. Daarvoor is het in kaart brengen van mogelijke windhinder of windgevaar
en deze te betrekken in de beoordeling noodzakelijk.
Schaduwwerking
Er is geen wet- en regelgeving voor schaduwhinder. Als een bestemmingsplan nieuwe
bebouwing toestaat moet in het kader van een goede ruimtelijke ordening beoordeeld
worden of deze bebouwing effect heeft op de omgeving. Nieuwbouw kan schaduw veroorzaken
op de openbare ruimte of tuinen van omwonenden. Voorkomen moet worden dat de schaduw
te veel toeneemt. Sommige functies hebben juist een goede bezonning nodig, zoals tuinen,
terrassen of speelplekken. Door middel van bezonningsdiagrammen kan inzicht worden
verkregen in de bezonning van de gevels en (extra) schaduw op de omgeving. De bruikbaarheid
van deze plekken mag niet onaanvaardbaar afnemen. Daglichttoetreding is wat anders
dan bezonning. Bij bezonning gaat het om zonlicht in de tuin, openbare ruimte of op
de gevel. Bij daglichttoetreding gaat het om daglicht in de woning. In het bouwbesluit
staan eisen voor de daglichttoetreding in woningen. Bij nieuwe woningen wordt getoetst
of het plan hieraan voldoet.
Hoogtebeperkingen Schiphol
Het plangebied Mercatorpark valt niet binnen het beperkingengebied ten aanzien van
bebouwing en vogel aantrekkende bestemmingen. Daardoor gelden de beperkingen zoals
gesteld in de artikelen 2.2.1 tot en met 2.2.1e en artikel 2.2.3 van het LIB niet.
Het plangebied valt wel binnen het beperkingengebied voor windturbines en laserinstallaties
(artikel 2.2.4.). Aangezien voorliggend plan geen vaste windturbines en laserinstallaties
mogelijk maakt die uitsteken door een vlak met een maatgevende toetshoogte dan wel
een ashoogte heeft van meer dan 35 meter, wordt dit onderdeel verder buiten beschouwing
gelaten.
Het plangebied valt eveneens binnen het beperkingengebied waar maximale waarden gelden
voor bouwhoogten vanwege de veiligheid van het luchtverkeer en de werking van de radar.
Hierdoor zijn de artikelen 2.2.2 en 2.2.2.a van toepassing en de bijlagen 4 en 4a
van het LIB.
Op grond van artikel 2.2.2, eerste lid, van het LIB zijn op gronden die zijn aangewezen
op de kaart in bijlage 4 bij het LIB geen objecten toegestaan die hoger zijn dan de
op de kaarten aangegeven maximale waarden. Voor Mercatorpark geldt, op grond van bijlage
4 bij het LIB, een maatgevende toetshoogte van 102 m +NAP aan de zuidwestkant van
het plangebied tot circa 112 m +NAP in het uiterste noordoosten van het plangebied.
In voorliggend bestemmingsplan worden geen bouwhoogten mogelijk gemaakt die de maximale
waarden zoals die gelden voor Mercatorpark overschrijden.
Op grond van artikel 2.2.2.a, eerste lid, van het LIB zijn op gronden die zijn aangewezen
op de kaart in bijlage 4a objecten toegestaan die hoger zijn dan de op de kaarten
aangegeven maximale waarden, mits uit een advies van de Inspectie Leefomgeving en
Transport blijkt dat het object geen belemmering vormt voor het functioneren van radarapparatuur
met het oog op veilig luchtverkeer. Voor Mercatorpark geldt, op grond van bijlage
4a bij het LIB een toetshoogte in verband met radar van 51,5 m +NAP in het zuidoosten
van het plangebied tot 53,5 m +NAP in het noordoosten van het plangebied.
In voorliggend bestemmingsplan worden bouwhoogten mogelijk gemaakt die deze maximale
waarden overschrijden. Vóór de vaststelling van het bestemmingsplan is het noodzakelijk
een advies aan te vragen bij de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT). Het ILT
heeft het plan voorgelegd aan de Luchtverkeersleiding Nederland (LVNL) om te beoordelen
of de bebouwing van invloed is op de correcte werking van de radar. Geconstateerd
is dat er geen negatieve invloed is op de werking van de radarapparatuur. Een nadere
invulling van het bouwvlak en de materiaalkeuze zal niet van invloed zijn op dit advies.
Het radaradvies is als bijlage aan deze plantoelichting gevoegd.
Windklimaat
Voor het vaststellen en beoordelen van het te verwachten windklimaat in de directe
omgeving van de geplande woningbouw is een onderzoek uitgevoerd waarvan de rapportage
als bijlage aan deze toelichting is gevoegd. Uit de resultaten blijkt dat er windhinder
kan optreden ter plaatse van bouwveld MW1 en MW2. Voor een aantal geveldelen is sprake
van een matig (groen) tot slecht (geel) windklimaat, waardoor deze locaties op voorhand
minder geschikt zijn voor gebouwentrees. Eventueel kan het windklimaat ter plaatse
van de entree plaatselijk worden verbeterd door de gebouwentree in een nis te plaatsen.
Uit de resultaten is ook af te leiden welke locaties geschikt zijn voor terrassen
en verblijfsgebieden. Daarnaast kan aan de hand van de resultaten van het onderzoek
worden vastgesteld op welke plaatsen het afschermende effect van begroeiing gewenst
is. Van windgevaar is geen sprake, met uitzondering van de geprojecteerde doorgangen
ter laatste van bouwveld MW2. Echter worden deze doorgangen in voorliggend bestemmingsplan
niet bij recht mogelijk gemaakt. Ter plaatse van het bouwveld MW2 is in de planregels
een wijzigingsbevoegdheid opgenomen waarin als voorwaarde is gesteld dat bij toepassing
van deze bevoegdheid het aspect windhinder moet zijn onderzocht. In het wijzigingsplan
wordt vervolgens bepaald op welke locatie de twee doorgangen mogelijk gemaakt kunnen
worden.
Het te verwachten windklimaat, beoordeeld volgens de NEN 8100
Schaduwwerking
In het bestemmingsplan kan door de wijze van bestemmen van de bouwmassa's en openbare
ruimte voorkomen worden dat er onaanvaardbare schaduwwerking optreedt. Bijvoorbeeld
door lagere bebouwing en zongericht verkavelen. Aangezien de woontorens in de noordwestzijde
van het plangebied geplaatst zijn, vindt de schaduwwerking vooral op de A10 plaats
en slechts zeer beperkt op het plangebied zelf. De studie naar de bezonning en schaduwwerking
is als bijlage aan deze plantoelichting gevoegd.
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de wijze waarop de gebiedsontwikkeling en de bestaande
situatie in het plangebied juridisch zijn vertaald. Het juridisch bindende deel van
een bestemmingsplan bestaat uit de planregels en een verbeelding.
De regels bevatten bepalingen voor het gebruik van de gronden, omtrent de toegelaten
bebouwing en regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten
bouwwerken. De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor toepassing van de regels
en de functie van visualisering van de bestemmingen. De verbeelding vormt samen met
de regels het voor de burgers bindende onderdeel van het bestemmingsplan. De toelichting
heeft geen bindende werking; de toelichting maakt juridisch gezien ook geen deel uit
van het bestemmingsplan, maar heeft wel een belangrijke functie bij de onderbouwing
van het plan en bij de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels.
Bij het opstellen van voorliggend bestemmingsplan is aansluiting gezocht bij de in
de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening geformuleerde uitgangspunten.
Daarnaast is voor het bestemmingsplan aangesloten bij de landelijke standaard voor
bestemmingsplannen: de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen.
Hoofdstuk 1 Inleidende regels
Het hoofdstuk met inleidende regels bevat twee artikelen. In het eerste artikel zijn
de begrippen opgenomen die van belang zijn voor de toepassing van de regels. Het tweede
artikel bepaalt hoe de genoemde maatvoeringen in de diverse bestemmingsbepalingen
gemeten dienen te worden.
Artikel 1 Begrippen
In artikel 1 worden begrippen waar nodig beschreven om zodoende interpretatieproblemen
te voorkomen. Veelal worden begrippen gedefinieerd die in de regels worden gebruikt
en daar een bijzondere betekenis hebben, die afwijkt van of niet dan wel niet vaak
voorkomt in het 'normale' spraakgebruik. Wanneer een begrip niet opgenomen is in de
begripsomschrijvingen/-bepalingen en er ontstaat een interpretatieprobleem dan is
het normale spraakgebruik richtinggevend. De begripsomschrijvingen/-bepalingen zijn
niet uitputtend bedoeld. De belangrijkste en/of onduidelijke begrippen zijn opgenomen
in dit artikel.
Artikel 2 Wijze van meten
In artikel 2 is onder andere beschreven hoe de maximale bouwhoogte, het bruto vloeroppervlak
en het maximum bebouwingspercentage moeten worden bepaald.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
In de bestemmingsregels worden per bestemming regels gegeven voor het toegestane gebruik
en de toegestane bebouwing. Aanvragen voor een omgevingsvergunning voor het bouwen
worden getoetst aan deze regels. Hieronder is elk van de bestemmingen kort beschreven.
Artikel 3 Gemengd – 1
De bestemming Gemengd – 1 heeft betrekking op het bestaande gemeentelijk kantoorgebouw
Triade. Het gebouw en het gebruik zijn conserverend bestemd wat wil zeggen dat hier
geen nieuwe ontwikkelingen zijn beoogd.
Artikel 4 Gemengd – 2
De bestemming Gemengd – 2 heeft betrekking op het bestaande gebouwencomplex van de
voormalige L.T.S. De functies die reeds zijn toegestaan mogen worden voortgezet. De
tijdelijke horeca wordt positief bestemd. Naast ateliers, bedrijven en horeca is dienstverlening
toegestaan waaronder maatschappelijke dienstverlening. In het geval van maatschappelijke
dienstverlening zijn geen geluidsgevoelige bestemmingen en geen gevoelige bestemmingen
luchtkwaliteit toegestaan, tenzij de functie reeds legaal was toegestaan voor de inwerkingtreding
van voorliggend bestemmingsplan. Met het oog op behoud en bescherming van de cultuurhistorische
waarde geldt voor het gehele L.T.S.-complex dat het zonder omgevingsvergunning verboden
is om bouwwerken te slopen.
Ter plaatse van de gymzalen is een nieuwe ontwikkeling voorzien. Binnen de functieaanduiding
'wonen' zijn woonruimten toegestaan tot een bouwhoogte van 70 meter. De maatvoering
geeft aan dat 35% van het aanduidingsvlak bebouwd mag worden ten behoeve van woonruimten.
De bestaande bebouwing, de gymzalen die onderdeel uitmaken van het monumentale complex,
blijven gehandhaafd en maken geen onderdeel uit van het genoemde bebouwingspercentage.
Ondersteunende constructies, toegangsvoorzieningen, bergingen en (collectieve) fietsenstallingen
ten behoeve van de hoger gelegen bouwlagen zijn toegestaan op de begane grond. De
naastgelegen conciërgewoning blijft eveneens gehandhaafd, dat wil zeggen dat op de
begane grond geen bebouwing is toegestaan anders dan constructies voor de boven gelegen
bouwlaag.
In de regels is verder een bepaling opgenomen met betrekking tot dove gevels en geluidwerend
vlies. Vanwege wegverkeerslawaai is het nodig maatregelen te treffen om een aanvaardbaar
woon- en leefmilieu te borgen. Er is eveneens geregeld dat de woonruimten over een
geluidluwe zijde moeten beschikken. Van beide bepalingen kan bij omgevingsvergunning
onder voorwaarden worden afgeweken.
Artikel 5 Gemengd – 3
De bestemming Gemengd – 3 heeft betrekking op een nieuwe ontwikkeling. Ter plaatse
van dit nieuwe bouwveld MW3 zijn vanaf een bouwhoogte van 10 meter woonruimten toegestaan
tot een bouwhoogte van 70 meter. Het bebouwingspercentage bedraagt 100% voor de eerste
bouwlagen tot tien meter, vanaf tien meter bedraagt het bebouwingspercentage 52%.
In de eerste bouwlagen, tot 10 meter, zijn niet-woonfuncties toegestaan waaronder
bedrijven en dienstverlening en ondergeschikte functies zoals bergingen en nevenruimten
zoals (collectieve) fietsenstallingen. Voor de eerste bouwlaag is een hoogte voorgeschreven
van minimaal 3,5 meter.
In het geval van maatschappelijke dienstverlening zijn geen geluidsgevoelige bestemmingen
en geen gevoelige bestemmingen luchtkwaliteit toegestaan. In de regels is verder een
bepaling opgenomen met betrekking tot dove gevels en geluidwerend vlies. Vanwege wegverkeerslawaai
is het nodig maatregelen te treffen om een aanvaardbaar woon- en leefmilieu te borgen.
Er is ook geregeld dat de woonruimten over een geluidluwe zijde moeten beschikken.
Van beide bepalingen kan bij omgevingsvergunning worden afgeweken.
Artikel 6 Gemengd – 4
De bestemming Gemengd – 4 heeft betrekking op een nieuwe ontwikkeling. Ter plaatse
van de drie nieuwe bouwvelden MO1, MO2 en MO3 zijn woonruimten toegestaan. In een
van deze bouwvelden mag een bijzondere woonvoorziening, zijnde een behandel-woon-locatie
van maximaal 200 m2 bruto vloeroppervlak worden gerealiseerd. Verder is ter plaatse van de functieaanduiding
'horeca' aan de oostkant van het bouwveld MO3 horeca, zoals een café en/of restaurant,
toegestaan met bijbehorend ongebouwd terras. De maximale omvang van de functies 'horeca
van categorie 3' en/of 'horeca van categorie 4' bedraagt gezamenlijk 200 m2 bruto vloeroppervlak. Ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van gemengd
– 1' aan de westkant van bouwveld MO2 zijn bedrijven, dienstverlening en horeca van
categorie 4 toegestaan met een gezamenlijk bruto vloeroppervlak van 250 m2.
Ondergronds mag, uitsluitend ter plaatse van de functieaanduiding 'parkeergarage',
een parkeergarage worden opgericht ten behoeve van de stalling van auto's, fietsen
en scooters. Aansluitend aan deze gebouwde parkeervoorziening mogen toegangen tot
het ondergrondse bouwwerk worden gerealiseerd. Het is eveneens toegestaan om ondergronds
een transformatorvoorziening te realiseren. Deze voorziening valt binnen de functie
nutsvoorzieningen. Fietsenstallingen (al dan niet collectief), bergingen en andere
nevenruimten zijn ook toegestaan op de begane grond.
Artikel 7 Gemengd – 5
Het terrein van Reade is bestemd conform het huidige gebruik. Hoewel het reumatologisch
centrum verhuist naar een locatie buiten het plangebied, is de termijn waarop nog
niet bekend. De nieuw toe te voegen functies die hier beoogd zijn, waaronder woonruimten,
een supermarkt, 24 uursopvang en horeca van categorie 4, worden niet bij recht mogelijk
gemaakt. Het bevoegd gezag kan de bestemming wijzigen door gebruik te maken van de
wijzigingsbevoegdheid. In de planregels zijn voorwaarden benoemd die objectief zijn
begrensd en waaraan het wijzigingsplan moet voldoen.
Artikel 8 Groen
De in het plangebied aanwezige groenvoorzieningen zijn bestemd als 'Groen'. Het gaat
dan om gronden waarvan de waardevolle groenvoorzieningen een structurele betekenis
hebben voor het plangebied. Naast het feitelijke groen zijn binnen deze bestemming
bijvoorbeeld ook ongebouwde sport- en speelvoorzieningen, nutsvoorzieningen, straatmeubilair
en ondergeschikte verhardingen, zoals voet- en fietspaden en toegangswegen tot de
woningen en de parkeergarage, toegestaan. Een ongebouwd terras is toegestaan voor
zover in de direct aangrenzende hoofdbebouwing een horeca-inrichting van categorie
3 en/of 4 is toegestaan en vergund.
Om (een) loopbrug(gen) mogelijk te maken over de bestaande watergang, waaraan de bestemming
'Water' is toegekend, zijn deze eveneens in de bestemming 'Groen' toegestaan om de
aanlandingen van de brug(gen) mogelijk te maken.
Bebouwing is uitsluitend toegestaan in de vorm van bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
De maximale hoogten voor de verschillende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn in
de planregels vastgelegd. Ter plaatse van de functieaanduiding 'parkeergarage' is
een ondergrondse parkeergarage toegestaan waarboven voldoende groeiruimte voor beplanting,
waaronder bomen, mogelijk moet blijven.
Artikel 9 Horeca
De bestemming 'Horeca' heeft betrekking op de bestaande bebouwing waar KFC is gevestigd
en de bijbehorende ongebouwde drive-lane is gelegen. Het gebouw en het gebruik is conserverend bestemd wat wil zeggen dat hier
geen nieuwe ontwikkelingen zijn beoogd. De bestemming 'Horeca' die ook betrekking
had op het parkeerterrein komt vanwege de planontwikkeling te vervallen. Ter plaatse
van het parkeerterrein komt een deel van de Admiraal Helfrichstraat te liggen en wordt
de openbare ruimte opnieuw ingericht. Een deel van de parkeerplaatsen komt op een
andere wijze terug in het plangebied en hebben een verkeersbestemming conform het
gebruik.
Artikel 10 Maatschappelijk
Deze bestemming heeft betrekking op het nieuw te realiseren integraal kindcentrum.
Dit centrum biedt onderwijs aan en opvang van kinderen. Het is toegestaan bebouwing
op te richten tot maximaal 16 meter hoogte en 3.500 m2 bruto vloeroppervlak. Een besloten ongebouwd schoolplein maakt onderdeel uit van
de bestemming. De functies die binnen het integraal kindcentrum zijn toegestaan zijn
basisonderwijs, kinderopvang en naschoolse opvang. Daarnaast is het binnen het bestemmingsvlak
toegestaan een speeltuinbeheerruimte te realiseren met een maximum bruto vloeroppervlak
van 40 m2. Een dergelijke functie mag ook gerealiseerd worden binnen de bestemming 'Gemengd
– 4'. Echter in de algemene regels is bepaald dat maximaal één vestiging van een speeltuinbeheerruimte
in het gehele plangebied is toegestaan.
Artikel 11 Recreatie
De bestemming 'Recreatie' heeft betrekking op de bestaande bebouwing waar SportPlaza
Mercator is gevestigd. Het gebouw en het gebruik zijn conserverend bestemd wat wil
zeggen dat hier geen nieuwe ontwikkelingen zijn beoogd. Uitzonderingen zijn de wijziging
van het gebruik van de ligweide en de functie 'horeca van categorie 3'. De 'horeca
van categorie 3' is met 125 m2 bvo uitgebreid en onherroepelijk vergund. De ligweide is verkleind ten gunste van
de bestemmingen 'Groen', 'Maatschappelijk' en 'Gemengd – 4'. De nieuwe situatie is
in voorliggend bestemmingsplan opgenomen.
Artikel 12 Verkeer
Aan de in het plangebied aanwezige buurtontsluitingswegen is de bestemming 'Verkeer'
toegekend. De bestemming is gewijzigd in verband met de beoogde ontwikkeling van bouwveld
MW3, waardoor de buurtontsluitingsweg verschuift in oostelijke richting. Binnen deze
bestemming zijn de volgende functies toegestaan: verkeersareaal, waaronder ongebouwde
parkeervoorzieningen; de bestaande verkeersbrug over de watergang; in -en uitritten
van bestaande en nieuw te realiseren parkeergarages; ongebouwde sportvoorzieningen
en voorzieningen zoals groenaanleg en water. Een ongebouwd terras is toegestaan voor
zover in de direct aangrenzende hoofdbebouwing een horeca-inrichting van categorie
3 en/of 4 dan wel een buurtkamer is toegestaan en vergund. Bebouwing is uitsluitend
toegestaan in de vorm van bouwwerken, geen gebouwen zijnde. De maximale hoogten voor
de verschillende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn in de planregels vastgelegd.
Stallingsvoorzieningen voor scootmobiels is een reeds toegestane functie. In voorliggend
bestemmingsplan wordt deze functie beperkt tot de ruimte langs de Orteliuskade. In
de voorziene nieuwbouwontwikkeling dient namelijk inpandig met deze functie rekening
te worden gehouden.
Artikel 13 Water
De in het plangebied aan de zuidkant aanwezige watergang heeft de bestemming 'Water'
waarbinnen de functies water, waterhuishoudkundige voorzieningen, waterbouwkundige
voorzieningen en groenvoorzieningen zijn toegestaan. Voorliggend bestemmingsplan staat
verder maximaal twee loopbruggen toe ten behoeve van voetgangers. De exacte locatie
is omwille van de flexibiliteit niet bepaald.
Artikel 14 Leiding – Riool
In het plangebied bevindt zich een hoofdleiding voor het transportriool. Deze leiding
is primair bestemd als rioolleiding. De onderliggende bestemmingen zijn hieraan ondergeschikt.
Voor de zone van deze leiding zijn beperking van bouwmogelijkheden opgenomen. Bouwen
ten behoeve van de secundaire bestemmingen is alleen toegestaan middels een afwijkingsmogelijkheid.
Daarnaast is een omgevingsvergunningstelsel voor het uitvoeren van een werk, geen
bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden opgenomen, ten aanzien van werken en werkzaamheden
in en aan de grond.
Artikel 15 Waterstaat – Waterkering
Langs de oost- en noordkant van het plangebied loopt een verholen waterkering. 'Verholen'
houdt in dat de waterkering op het maaiveld niet herkenbaar is als dijklichaam. De
waterkering heeft de dubbelbestemming 'Waterstaat – Waterkering'. Dit betekent dat
de bestemming geldt naast de andere bestemmingen die aan de gronden zijn gegeven en
het belang van de waterkering bij de beoordeling van bouwaanvragen voorop staat.
Hoofdstuk 3 Algemene regels
In hoofdstuk 3 is een aantal algemene regels opgenomen. Het betreft regels die gelden
voor meerdere bestemmingen. Dit hoofdstuk bevat de volgende vier artikelen:
Artikel 16 Anti – dubbeltelregel
Deze regeling bepaalt dat grond die al een keer is meegenomen bij het toestaan van
een bouwplan, niet nogmaals kan worden meegerekend bij de toetsing van een ander bouwplan.
Artikel 17 Algemene bouwregels
Hier is een bepaling opgenomen met betrekking tot ondergronds bouwen, die geldt voor
het bouwen binnen alle bestemmingen. Verder zijn geringe overschrijdingen van de bouw-
en/of bestemmingsgrenzen benoemd die zijn toegestaan.
Artikel 18 Algemene gebruiksregels
In het artikel 'Algemene gebruiksregels' is een algemeen verbod opgenomen voor gebruik
in strijd met de bestemmingen. Verder is bepaald dat binnen het plangebied maximaal
1 speeltuinbeheerruimte is toegestaan. Deze ruimte mag ofwel binnen de bestemming
'Gemengd – 4' in een van de bouwvelden ofwel binnen de bestemming 'Maatschappelijk'
waar het integraal kindcentrum is voorzien, worden gerealiseerd.
Binnen de bestemmingen waar bedrijven zijn toegestaan, is bepaald dat deze uitsluitend
zijn toegestaan voor zover ze vallen binnen categorie A en B van de bij deze regels
gevoegde 'Staat van bedrijfsactiviteiten – functiemenging' en/of de 'Staat van bedrijfsactiviteiten
– creatieve bedrijven'. Dit zijn bedrijven die passen in gemengd gebied waar woningen
in de directe nabijheid liggen. De genoemde categorieën bedrijven zijn wat betreft
milieuhinder aanvaardbaar.
Ten aanzien van parkeren en laden en lossen is in dit artikel bepaald dat parkeren
op eigen terrein moet worden opgelost. Laden en lossen dient eveneens op eigen terrein
plaats te vinden. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning hiervan afwijken
als op andere wijze is voorzien in parkeervoorzieningen en/of laad- en losmogelijkheden.
Artikel 19 Algemene afwijkingsregels
In dit artikel wordt aan het bevoegd gezag de bevoegdheid gegeven om door middel van
een omgevingsvergunning af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde,
onderwerpen. Hierbij gaat het om afwijkingen die gelden voor meerdere bestemmingen
in het plangebied. Deze afwijkingen mogen niet leiden tot een bestemmingswijziging.
De criteria, die bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden
genomen, zijn aangegeven. Het betreft overschrijdingen van de bouwhoogten en bestemmings-
of bouwvlakgrenzen.
De algemene afwijkingsregels mogen alleen gebruikt worden indien niet op grond van
een andere bepaling in de regels een omgevingsvergunning kan worden verleend. Dit
betekent dat niet twee keer kan worden afgeweken van eenzelfde bepalingen of dat bepalingen
die extra bouwmogelijkheden geven niet cumulatief gebruikt mogen worden.
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
Hoofdstuk 4 bevat twee artikelen waarin bepalingen zijn opgenomen die voor het hele
plangebied gelden.
Artikel 20 Overgangsrecht
In dit artikel is het overgangsrecht opgenomen, zoals dat is vastgelegd in het Besluit
ruimtelijke ordening. Hierin is bepaald dat legaal gerealiseerde bouwwerken die niet
voldoen aan het (nieuwe) bestemmingsplan mogen worden gehandhaafd. Ook voor strijdig
gebruik is een dergelijke regeling opgenomen.
Artikel 21 Slotregel
Dit artikel bevat de zowel de titel van het bestemmingsplan als de vaststellingsregel.
Ruimtelijke ontwikkelingen gaan doorgaans gepaard met gemeentelijke investeringen
in gemeenschappelijk te gebruiken voorzieningen waarvan de gemeente de kosten kan
en mag verhalen op de ontwikkelaar(s). De Grondexploitatiewet (Grex) dient om het
risico van grondexploitatie voor gemeenten te verkleinen. In 2008 is de wet opgenomen
in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) onder afdeling 6.4. In artikel 6.12 lid 1 Wro
is geregeld, dat bij elk voorgenomen bouwplan, zoals bedoeld in artikel 6.2.1 Bro,
een exploitatieplan verplicht is. In het exploitatieplan staat een berekening van
de exploitatiebijdrage die de grondeigenaar dient te betalen. Echter er gelden wel
uitzonderingen op de noodzaak een exploitatieplan op te stellen, zoals geregeld in
artikel 6.12 lid 2 Wro. De belangrijkste uitzondering is, dat een exploitatieplan
niet noodzakelijk is, als het kostenverhaal van de grondexploitatie "reeds anderszins
is verzekerd".
In het plangebied Mercatorpark zijn de gronden in bezit van de gemeente. Via het erfpachtstelsels
zijn de kosten anderszins verzekerd. De nieuw te ontwikkelen kavels zullen opnieuw
in erfpacht worden uitgegeven. Het opstellen van een exploitatieplan is zodoende niet
noodzakelijk.
Op 20 april 2022 heeft de gemeenteraad van Amsterdam het investeringsbesluit met bijbehorende grondexploitatie en stedenbouwkundig plan voor het plangebied Mercatorpark genomen. In de grondexploitatie zijn de kosten en opbrengsten in het plangebied geraamd volgens de binnen de gemeente geldende systematiek. In deze exploitatiebegroting is rekening gehouden met alle relevante kosten en opbrengsten, waaronder: (erfpacht)verwervingen, sloop van de gebouwen, bouwrijp maken, planvoorbereidingskosten, inrichting openbare ruimte en gronduitgiften. Met het investeringsbesluit is ook een uitvoeringskrediet vastgesteld in verband met de uitvoerbaarheid van het plan.
De gemeente voert een actief grondbeleid. Dat wil zeggen dat de gemeente de benodigde
objecten verwerft en aankoopt, de bouwkavels bouwrijp maakt en de grond aan de ontwikkelende
partijen (deels via tenders) uitgeeft. Alle gronden in het projectgebied zijn in eigendom
van de gemeente, een groot deel is eerder in erfpacht uitgegeven, het overige deel
is momenteel in gebruik als openbaar gebied. Ook een deel van het vastgoed is in eigendom
van de gemeente.
Om het plan te kunnen realiseren zal een aantal erfpachtrechten verworven worden.
Voor Reade zal een vervangende locatie gezocht worden, voordat er ontwikkeld en uitgegeven
kan worden. Om het integraal kindcentrum te kunnen realiseren is het erfpachtrecht
van het voormalige speeltuingebouw verworven. Een deel van de ligweide van het zwembad
en een parkeerterrein moeten worden verworven ten behoeve van de woningbouw en met
het oog op de realisatie van de openbare ruimte.
Het vaststellen van een nieuw bestemmingsplan met een planologische wijziging kan
in beginsel aanleiding geven tot planschade. De gemeente heeft laten onderzoeken hoe
groot het risico op planschade is. Het risico is beperkt en wordt via een overeenkomst
verhaald op de ontwikkelaar(s).
Het voorontwerp bestemmingsplan is voor overleg verzonden aan formele artikel 3.1.1 Bro instanties (Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, Rijkswaterstaat, Inspectie Leefomgeving en Transport, Provincie Noord-Holland en Waternet) en aan informele overlegpartners (regionale diensten en gemeentelijke diensten Vervoerregio Amsterdam, Omgevingsdienst Noorzeekanaalgebied, Brandweer Amstelland- Amstelland en Monumenten en Archeologie). De resultaten van het overleg met formele en informele overlegpartners zijn opgenomen in de Nota van Beantwoording vooroverleg die als bijlage aan deze plantoelichting is gevoegd.
Op grond van de Algemene inspraakverordening is bepaald dat er geen inspraak wordt
verleend als voor het beleidsvoornemen al bij wettelijk voorschrift in een openbare
voorbereidingsprocedure is voorzien, zoals het geval is bij een bestemmingsplan. Er
heeft om die reden geen algemene inspraak plaatsgevonden over het voorliggende ontwerp
bestemmingsplan.
Vanaf 2020 zijn in het kader van het stedenbouwkundige plan voor Mercatorpark (digitale
en fysieke) bijeenkomsten georganiseerd voor bewoners en andere gebruikers van en
rond plangebied. Tijdens de bijeenkomsten is veel informatie opgehaald. Naar aanleiding
van de inspraak is het concept stedenbouwkundige plan gewijzigd, waaronder de verlaging
van de hoogteaccenten en het verkleinen van het woonprogramma. Voorliggend ontwerp
bestemmingsplan is een planologisch-juridische weergave van het stedenbouwkundige
plan.
Het bestemmingsplan Mercatorpark met identificatienummer NL.IMRO.0363.E2101BPGST-VG01 van de gemeente Amsterdam.
De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
Een voor het publiek toegankelijke ruimte waar meer dan twee spelautomaten of andere mechanische toestellen in de zin van artikel 30 van de Wet op de kansspelen zijn opgesteld.
Een met een maatvoeringsaanduiding of in de regels aangegeven percentage dat het gedeelte van bestemmingsvlak of bouwvlak aangeeft dat mag worden bebouwd.
Het gedeeltelijk gebruik van een zelfstandige woonruimte voor kort verblijf bij de hoofdbewoner van die woonruimte, al dan niet met ontbijt.
Een onderneming, daaronder mede begrepen broedplaatsen, waar goederen worden vervaardigd, bewerkt, geïnstalleerd of verhandeld, waarbij ondergeschikte detailhandel is toegestaan, met dien verstande dat alleen bedrijven conform artikel 18.3 zijn toegestaan.
Een voor publiek toegankelijk ruimte waarin de hoofdactiviteit wordt gevormd door het gelegenheid bieden tot het voeren van telefoongesprekken, mailen, skypen, sociale media en soortgelijke communicatie en multimedia faciliteiten.
Uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.
Voorziening voor een aangepaste woonbehoefte, bijvoorbeeld ten behoeve van personen voor wie de gebruikelijke woonvoorzieningen niet passend of toereikend zijn, zoals (voormalig) dak- en thuislozen, minder validen en anderszins verzorgingsbehoevenden.
Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.
Een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren is begrensd, bijzondere bouwlagen niet inbegrepen.
Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
Persoonlijke verzorging van consumenten, waaronder kapperszaken, nagelstudio's, schoonheidsinstituten, fitness, sauna en naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijven
Vorm van bedrijfsvoering die in hoofdzaak is gericht op de verkoop en bezorging binnen zeer korte termijn (flitsbezorging) van online aangeboden producten, overwegend dagelijkse goederen, vanuit een opslagruimte, al dan niet met uitstalling ten verkoop, al dan niet met een afhaalloket of afhaalbalie en die al dan niet toegankelijk is voor winkelend publiek.
Het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen, het verhuren of het leveren van zaken aan in hoofdzaak personen die deze zaken kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
Het verrichten van activiteiten welke bestaan uit het verlenen van diensten aan derden met of zonder rechtstreeks contact met het publiek. Onder te verdelen in:
Een bouwkundige constructie waarin,
Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
Een voor publiek toegankelijke ruimte waarin de hoofdactiviteit wordt gevormd door het gelegenheid bieden tot het wisselen van geld.
Gebouwen bedoeld voor bewoning, andere geluidsgevoelige gebouwen en geluidsgevoelige terreinen zoals bedoeld in de Wet geluidhinder en het Besluit geluidhinder.
De zijde van een gebouw waar de geluidsbelasting de voorkeursgrenswaarde zoals bedoeld in de Wet geluidhinder niet mag overschrijden, dan wel waar een serre of loggia wordt gebouwd waardoor deze voorkeurswaarde op de scheidingsconstructie van de achtergelegen verblijfsruimte wordt bereikt.
Een bouwkundige constructie aangebracht aan de buitenzijde van een gevel met het doel een geluidsreductie op deze gevel te bewerkstelligen als gevolg waarvan voldaan wordt aan het gestelde in de Wet geluidhinder, en waarbij de afstand tussen geluidwerend vlies en gevel tenminste 0,5 meter is en waarbij er tussen geluidwerend vlies en gevel sprake is van buitenlucht, met openingen ten behoeve van de luchtverversing met een capaciteit van tenminste 6 dm³ per seconde per m² vloeroppervlak van de achterliggende woonruimte(n).
Gebouwen geheel of gedeeltelijk in gebruik door of bestemd voor basisonderwijs, voortgezet onderwijs of overig onderwijs aan minderjarigen; kinderopvang; verzorgingstehuis, verpleegtehuis of bejaardentehuis, zoals bedoeld in het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen).
Ruimten in de open lucht, waaronder in ieder geval worden begrepen (bos)parken, plantsoenen, groen en open speelplekken, met de daarbij behorende sloten, vijvers en daarmee gelijk te stellen wateren.
Een detailhandelsvestiging waar in het bijzonder artikelen ten behoeve van het kweken van cannabis worden verkocht.
Eén of meerdere panden, of een gedeelten daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.
Fastfood (waaronder begrepen automatiek, snackbar, loketverkoop, fastfoodrestaurant en naar de aard daarmee te vergelijken bedrijven).
Nachtzaak (dancing, discotheek, sociëteit, zaalaccommodatie, nachtcafé en naar de aard daarmee te vergelijken bedrijven).
Restaurant (restaurant, koffie-, en theehuis, lunchroom, juicebar en naar de aard daarmee te vergelijken bedrijven).
Hotel (waaronder begrepen motel, jeugdherberg en naar de aard daarmee te vergelijken bedrijven).
Een alleenstaande dan wel twee personen met of zonder kinderen, die een gemeenschappelijke huishouding voeren of wensen te voeren.
Het bedrijfsmatig verlenen van diensten zoals administratie, bestuur, vergaderingen of andere bureauwerkzaamheden waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen.
Een bijzondere bouwlaag, waarbij de vloer van de bovengelegen bouwlaag maximaal 0,5 meter boven het gemiddeld aangrenzend straatpeil is gelegen.
Het verlenen van publieksgerichte diensten op het gebied van overheids-, educatieve, welzijns- (para-)medische, sport-, sociaal-medische, levensbeschouwelijke, religieuze en sociaal-culturele voorzieningen met inbegrip van bijbehorende ondergeschikte horeca.
Een voorziening ten behoeve van de distributie van gas, water en elektriciteit, en de telecommunicatie alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen transformatorhuisjes, pompstations, gemalen, windmolens, windturbines en zendmasten.
Vergunning als bedoeld in artikel 2.1 of 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
Niet-zelfstandige detailhandel, die wordt of is gerealiseerd binnen een andere hoofdfunctie, tot een maximum van 20% van het vloeroppervlakte van de hoofdfunctie tot maximaal 100 m².
Niet-zelfstandige horeca, uitsluitend zijnde horeca van categorie 3 en 4 die wordt of is gerealiseerd binnen een andere hoofdfunctie en daar naar oppervlakte en ruimtelijke uitstraling ondergeschikt aan is en welke uitsluitend toegankelijk is via de hoofdfunctie en waarvan de openingstijden zijn aangepast aan de openingstijden van de hoofdfunctie.
Woonruimte, niet-zijnde woonruimte bestemd voor inwoning, welke geen eigen toegang heeft of welke niet door een huishouden zelfstandig kan worden bewoond, zonder dat dit huishouden daarbij afhankelijk is van wezenlijke voorzieningen buiten die woonruimte, waarbij als wezenlijke voorzieningen worden aangemerkt: keuken en sanitaire voorzieningen.
een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;
Onder het peil wordt verstaan:
Een vaartuig, hoofdzakelijk gebruikt en bestemd voor niet-bedrijfsmatige varende recreatie.
Consumentverzorgende, maatschappelijke of zakelijke dienstverlening, die in een woonruimte door de bewoner wordt uitgeoefend, waarbij de woonruimte in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling of uitwerking heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.
Een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin handelingen of vertoningen plaatsvinden van erotische en/of pornografische aard. Hieronder wordt in ieder geval verstaan:
Het structureel aanbieden van een zelfstandige woonruimte voor tijdelijke bewoning aan één huishouden of voor maximaal vier personen indien deze personen deel uitmaken van meerdere huishoudens, voor een aaneensluitende periode van tenminste één week en maximaal zes maanden.
Constructie voor de stalling van een scootmobiel of een daarmee te vergelijken hulpmiddel voor invaliden en mindervaliden.
Detailhandel waarin de hoofdactiviteit of een van de activiteiten wordt gevormd door de handel in psychotrope stoffen.
Een bijzondere bouwlaag waarvan de vloer onder het gemiddeld aangrenzend peil is gelegen en waarbij de vloer van de bovengelegen bouwlaag maximaal 1,50 meter boven peil is gelegen.
De als bijlage opgenomen lijst, behorende bij deze regels, waarin bedrijven zijn opgenomen die zich hoofdzakelijk richten op creatieve vormgeving, ontwerp en toegepaste kunsten.
De als bijlage opgenomen lijst, behorende bij deze regels, waarin bedrijven zijn opgenomen, ingedeeld in categorieën van toenemende hinder.
Een vorm van grootschalige detailhandel waar in overwegende mate levensmiddelen worden verkocht waarbij de winkel een bruto vloeroppervlakte heeft van minimaal 500 m2.
Een buiten de besloten ruimte liggend deel van het horecabedrijf waar zitgelegenheid kan worden geboden ten dienste van het horecabedrijf en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken of spijzen voor directe consumptie worden bereid of verstrekt. Een terras kan zowel gebouwd als ongebouwd zijn. Een terras is gebouwd wanneer het een overdekte en/of door wanden omgeven ruimte betreft.
Gronden die als verkeersruimte worden gebruikt, bestaande uit rijwegen, parkeervoorzieningen, fiets- en voetpaden en bermen.
Natuurlijke of kunstige begrenzing of afscheiding die het water in zijn loop tegenhoudt en achterliggende gebied beschermt tegen inundatie.
Voorzieningen ten behoeve van de gebruiksmogelijkheden van het water, zoals steigers, remmingswerken, afmeervoorzieningen, kades en bruggen.
Voorzieningen ten behoeve van de wateraanvoer, waterafvoer, waterberging en waterkwaliteit.
Besloten ruimte die, al dan niet tezamen met een of meer andere ruimten, bestemd of geschikt is voor bewoning door een huishouden, alsmede standplaatsen.
Het bedrijfsmatig verlenen van diensten waarbij het publiek in overwegende mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen, zoals banken, makelaarskantoren, reisbureaus, wasserettes, stomerijen, uitzendbureaus, advies-, ontwerp- en nieuwsbureaus, kunstgalerieën, expositieruimten en organisatiebureaus.
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
Het bruto vloeroppervlak van een bouwwerk wordt gemeten tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
De voor 'Gemengd - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
met de daarbij behorende:
Op en onder de in 3.1 genoemde gronden mag slechts worden gebouwd ten behoeve van de bestemming met inachtneming van de volgende bouwregels.
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 3.2.2 onder b met ten hoogste 5 meter ten behoeve van lift- en trappenhuizen, centrale verwarmingsinstallaties, zonneboilers, glasbewassingsinstallaties, ventilatie-inrichtingen en vergelijkbare inrichtingen zoals rookgasafvoerpijpen, vlaggenmasten en vergelijkbare bouwwerken voor de opwekking van duurzame energie.
Voor de in lid 3.1 genoemde gronden gelden de volgende gebruiksregels:
De voor 'Gemengd - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
met de daarbij behorende:
Op en onder de in 4.1 genoemde gronden mag slechts worden gebouwd ten behoeve van de bestemming met inachtneming van de volgende bouwregels.
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
Het college van burgemeester en wethouders kan nadere eisen stellen:
Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 4.2.2 onder e ten behoeve van het realiseren van woonruimten zonder geluidluwe zijde en tweezijdige oriëntatie indien kan worden aangetoond dat dit redelijkerwijs niet mogelijk is, een en ander conform het gemeentelijk geluidbeleid.
Voor de in lid 4.1 genoemde gronden gelden de volgende gebruiksregels:
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor de activiteit slopen bouwwerken geheel of gedeeltelijk te slopen.
Het bepaalde in lid 4.6.1 is niet van toepassing op sloopactiviteiten:
De omgevingsvergunning als bedoeld in lid 4.6.1 wordt slechts verleend indien uit onderzoek naar voren komt dat de architectonische en cultuurhistorische waarden zodanig laag zijn, dat behoud van het bouwwerk niet te rechtvaardigen is. De omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk en delen van bouwwerken kan slechts worden verleend, indien:
Het bevoegd gezag wint ten behoeve van de beoordeling van een aanvraag als bedoeld in 4.6.1 advies in bij de gemeentelijke afdeling die belast is met de bescherming van monumenten en archeologie.
De voor 'Gemengd - 3' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
met de daarbij behorende:
Op en onder de in 5.1 genoemde gronden mag slechts worden gebouwd ten behoeve van de bestemming met inachtneming van de volgende bouwregels.
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
Het college van burgemeester en wethouders kan nadere eisen stellen:
Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 5.2.2 onder d ten behoeve van het realiseren van woonruimten zonder geluidluwe zijde en tweezijdige oriëntatie indien kan worden aangetoond dat dit redelijkerwijs niet mogelijk is, een en ander conform het gemeentelijk geluidbeleid.
Voor de in lid 5.1 genoemde gronden gelden de volgende gebruiksregels:
De voor 'Gemengd - 4' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
met de daarbij behorende:
Op en onder de in 6.1 genoemde gronden mag slechts worden gebouwd ten behoeve van de bestemming met inachtneming van de volgende bouwregels.
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 6.2.2 onder e ten behoeve van het realiseren van woonruimten zonder geluidluwe zijde indien kan worden aangetoond dat dit redelijkerwijs niet mogelijk is, een en ander conform het gemeentelijk geluidbeleid.
Voor de in lid 6.1 genoemde gronden gelden de volgende gebruiksregels:
De voor 'Gemengd - 5' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
met de daarbij behorende:
Op en onder de in 7.1 genoemde gronden mag slechts worden gebouwd ten behoeve van de bestemming met inachtneming van de volgende bouwregels.
Het college van burgermeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming 'Gemengd - 5' te wijzigen ten behoeve van het toestaan van de volgende functies:
Het college van burgermeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming Gemengd - 5' te wijzigen ten behoeve van de in lid 7.3.1 toegestane functies onder de volgende voorwaarden:
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
met de daarbij behorende:
Op en onder de in 8.1 genoemde gronden mag slechts worden gebouwd ten behoeve van de bestemming met inachtneming van de volgende bouwregels.
Ten aanzien van de op grond van lid 8.1 toegestane functie 'gebouwde parkeervoorziening' geldt dat deze functie uitsluitend ondergronds mag worden gerealiseerd.
Voor het bouwen van bouwwerken geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:
Voor de in lid 8.1 genoemde gronden gelden de volgende gebruiksregels:
De voor 'Horeca' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
met de daarbij behorende:
Op en onder de in 9.1 genoemde gronden mag slechts worden gebouwd ten behoeve van de bestemming met inachtneming van de volgende bouwregels.
De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
met de daarbij behorende:
Op en onder de in 10.1 genoemde gronden mag slechts worden gebouwd ten behoeve van de bestemming met inachtneming van de volgende bouwregels.
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
Voor de in lid 10.1 genoemde gronden gelden de volgende gebruiksregels:
De voor 'Recreatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
met de daarbij behorende:
Op en onder de in 11.1 genoemde gronden mag slechts worden gebouwd ten behoeve van de bestemming met inachtneming van de volgende bouwregels.
Voor de in lid 11.1 genoemde gronden gelden de volgende gebruiksregels:
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
met de daarbij behorende:
Op en onder de in lid 12.1 genoemde gronden mag slechts worden gebouwd ten behoeve van de bestemming met inachtneming van de volgende bouwregels.
Voor de in lid 12.1 genoemde gronden gelden de volgende gebruiksregels
De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
Voor de in lid 13.1 genoemde gronden gelden de volgende gebruiksregels:
De voor 'Leiding - Riool' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor transport van afvalwater door een ondergrondse rioolwaterpersleiding.
Op en onder de in lid 14.1 genoemde gronden mag slechts worden gebouwd ten behoeve van de bestemming met inachtneming van de volgende bouwregels.
Voor het bouwen van bouwwerken geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van:
Op en onder de in lid 14.1 genoemde gronden is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden uit te voeren:
Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden als bedoeld in lid 14.4.1 is niet vereist voor de volgende werken en werkzaamheden:
De omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden als bedoeld in lid 14.4.1 kan slechts worden verleend indien:
De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en het behoud van een waterkering;
De bestemming 'Waterstaat - Waterkering' is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen.
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Het is toegestaan de in dit plan aangegeven bouw- en/of bestemmingsgrenzen te overschrijden ten behoeve van:
Het is verboden de in het bestemmingsplan begrepen gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de bestemming of de daarbij behorende regels.
Onder verboden gebruik als bedoeld in artikel 18.1 wordt in elk geval begrepen:
Voor zover bedrijven zijn toegestaan, mogen de gronden en gebouwen worden gebruikt voor de volgende categorieën bedrijven:
Een maximum van 1 speeltuinbeheerruimte mag worden gerealiseerd binnen de bestemming 'Gemengd - 4' dan wel de bestemming 'Maatschappelijk'.
Een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt slechts verleend indien bij de aanvraag wordt aangetoond dat:
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van: