direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Sloterdijk IV
Plannummer: B1101BPGST
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0363.B1101BPGST-VG02

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Algemeen

Het plangebied Sloterdijk IV maakt onderdeel uit van het bedrijventerrein Westpoort, het haven-, industrie- en kantorengebied aan de westkant van Amsterdam. Met een oppervlakte van ruim 35 vierkante kilometer is het één van de drie grootste bedrijventerreinen in Nederland.

Een gedeelte van het plangebied Sloterdijk IV bestaat uit het bedrijventerrein dat bekend staat onder de naam De Heining en het overige gedeelte van het plangebied bestaat uit natuur, groen en water, het zogenaamde Geuzenbos.

Om een aantal redenen is het gewenst en zelfs noodzakelijk een nieuw bestemmingsplan voor het plangebied Sloterdijk IV op te stellen, namelijk:

  • de twee geldende bestemmingsplannen zijn ouder dan tien jaar en moeten, conform de Wet ruimtelijke ordening (Wro), worden geactualiseerd;
  • diverse bouwplannen, die zijn gerealiseerd door middel van een vrijstellingsprocedure op grond van artikel 19 Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO), moeten in een passende bestemmingsregeling worden opgenomen;
  • voor een goede toetsing van aanvragen voor een omgevingsvergunning is er behoefte aan een actueel bestemmingsplan voor Sloterdijk IV.

Dit bestemmingsplan geeft concrete invulling aan het ruimtelijk beleid voor dit gedeelte van het Westpoortgebied. Het geeft aan op welke gronden welke functies zijn toegestaan en hoe deze gronden bebouwd mogen worden. Het bedrijventerrein De Heining zoals nu feitelijk in het plangebied aanwezig is, is met name gerealiseerd door middel van planologische afwijkingsprocedures, welke functies nu in het bestemmingsplan worden ingepast. Het bestemmingsplan heeft om deze reden een voornamelijk conserverend karakter, de bestaande functies worden in een passende regeling opgenomen. Het nieuwe bestemmingsplan zal daarmee een betere controle- en sturingsmiddel kunnen zijn voor de verdere invulling van het gebied.
Het bestemmingsplan wordt conform de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 opgesteld en vastgesteld en zal, via internet, digitaal beschikbaar zijn.

1.2 Bevoegdhedenverdeling

Westpoort, waarvan het plangebied onderdeel uitmaakt, behoort niet tot een stadsdeel. Daarom worden de bevoegdheden met betrekking tot dit gebied uitgeoefend door de centrale stad. Het bevoegde bestuursorgaan voor het vaststellen van dit bestemmingsplan is de gemeenteraad van Amsterdam. Westpoort bestaat uit een ‘nat’ en een ‘droog’ deel. Het natte deel wordt beheerd door Haven Amsterdam. De gronduitgifte van het droge deel, waaronder plangebied Sloterdijk IV, wordt verzorgd door het Ontwikkelingsbedrijf Gemeente Amsterdam.
Het plangebied is volledig in eigendom van de gemeente Amsterdam, de grond wordt deels verhuurd en is deels in uitgegeven.

Hoofdstuk 2 Plankader

2.1 Beschrijving van het plangebied

Het plangebied Sloterdijk IV wordt aan de noordkant begrensd door de bermsloot van de Westpoortweg, aan de oostkant door de grenzen van de (in voorbereiding zijnde) bestemmingsplannen "Amerikahaven" en "Sloterdijk III" en de grens van het bestemmingsplan "Westrandweg - 2e Coentunnel". Aan de zuidkant loopt de grens met het stadsdeel Nieuw-West, aan de westkant die van de gemeente Haarlemmerliede en Spaarnwoude en de grens met het (in voorbereiding zijnde) bestemmingsplan "Afrikahaven".

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.B1101BPGST-VG02_0002.png"

Figuur 1. De ligging van Sloterdijk IV in Amsterdam

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.B1101BPGST-VG02_0003.png"

Figuur 2. Het plangebied: bedrijventerrein De Heining en het omliggende Geuzenbos

Het plangebied bestaat grofweg uit de volgende delen:

Bedrijventerrein De Heining
De Heining is een van de rafelranden in de stad waar starters en ambachtelijke ondernemers terecht kunnen. Het terrein is bijna 20 hectare groot. Op De Heining bevinden zijn ongeveer zestig bedrijven. Een derde ervan heeft betrekking op sloop, reparatie en recycling van auto's. Verder zijn er verhuur- en opslagbedrijven op het terrein gevestigd, enkele aannemers en metaalbewerkingsbedrijven. Er is een terrein voor hondentraining en het zuidoostelijk deel van het bedrijventerrein wordt gebruikt door circus- en kermisexploitanten. Er bevinden zich sinds 2003 ook zogenaamde broedplaatsen op het terrein. Dit ateliercomplex bestaat uit 36 ateliers van ruim 1800 m2 en is bedoeld voor grote en zware ambachtelijke werkzaamheden en creatieve functies.

Geuzenbos
Het Geuzenbos is een natuurgebied dat ligt ingesloten tussen de Wethouder van Essenweg, de Groote Braak en het recreatiegebied Spaarnwoude. Het Geuzenbos is circa 60 hectare groot. Het noordelijke en het zuidelijke deel van het Geuzenbos zijn ecologisch met elkaar verbonden via een eco-passage over de Wethouder van Essenweg.
Het is een volstrekt ongerept struingebied en kan alleen worden betreden over enkele voetpaden. Wat betreft structuur lijkt het erg op het gebied ten noorden van het Brettenpad. Een van de toegangen tot het Geuzenbos bevindt zich naast het Boezemgemaal Halfweg van het Hoogheemraadschap van Rijnland. In het gebied grazen Schotse hooglanders en konikpaarden. Er is een uitkijktoren en een vogelkijkplatform aanwezig ter ondersteuning van de natuurbeleving. In de planregels is het gebied expliciet bestemd voor extensief dagrecreatief gebruik. In dit plan wordt daaronder verstaan: recreatief medegebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan, zoals wandelen, fietsen, paardrijden, een vissteiger, een picknickplaats of een naar de aard daarmee gelijk te stellen medegebruik. Het gebied mag dus uitsluitend gebruikt worden voor natuurdoeleinden en de beleving van natuur. In de planregels zijn wat betreft bouwmogelijkheden alleen bouwwerken, geen gebouwen ten dienste van de bestemming mogelijk gemaakt. In dat kader moet gedacht worden aan het kunnen plaatsen van bankjes, informatieborden, ooievaarsnesten, uitkijktorens en vergelijkbare items ten behoeve van de beleving van de natuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.B1101BPGST-VG02_0004.png"

Figuur 3. Een van de entrees van het struinbos, het Geuzenbos

De TOP/Noodstort
Het gaat hier om terrein dat met name geschikt is voor de tijdelijke opslag van (ernstig) verontreinigde grond en asbestverdachte partijen grond. Ook grond met lichte of matige verontreinigingen kan op dit depot worden opgeslagen. Het terrein wordt aan de noord- en oostzijde begrensd door de Noordzeeweg, aan de zuidzijde door een bufferstrook en de Heining en aan de westzijde door het Geuzenbos. Afgezien van de westzijde wordt het terrein omsloten door een kavelsloot. Het terrein heeft een oppervlakte van circa 8,4 hectare

Boezemgemaal Halfweg
Dit gemaal, met een capaciteit van 33 kubieke meter per seconde, voert het overtollige water met behulp van grote vijzels af naar de boezem van het Noordzeekanaal via de Amerikahaven en zorgt ervoor dat de waterstand binnen Rijnland op het juiste niveau blijft. Het gemaal is een onbemand werkende installatie die in 1976 in gebruik is genomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.B1101BPGST-VG02_0005.png"

Figuur 4. Het gemaal Halfweg

De belangrijkste verbinding door het plangebied is de Wethouder van Essenweg (2x1 rijbanen) en De Heining. Langs de Wethouder van Essenweg bevinden zich vrijliggende fietspaden. Veder ligt in het gebied een recreatieve fietsverbinding richting Spaarnwoude.

2.2 Geschiedenis van het plangebied

Sloterdijk IV ligt voor het grootste deel in het voormalige IJ, na 1875 de Groote Polder, en voor een kleiner deel in de voormalige Spieringhornerpolder.
In de jaren '50 van de 20ste eeuw werd gestart met de grootschalige stadsuitleg van Amsterdam-West: de Westelijke Tuinsteden. De daadwerkelijke ontwikkeling van Westpoort is een decennium later gestart. Hiertoe werden de IJpolders opgespoten met een vier à vijf meter dikke zandlaag. Het plangebied Sloterdijk IV ligt grotendeels in de Groote IJpolder. Door de aanleg van Westpoort is de oorspronkelijke infrastructuur van de polders nagenoeg geheel verdwenen.
Het bedrijventerrein De Heining is ruim 25 jaar geleden door de toenmalige wethouders Schaefer en Heerma geopend. Dit terrein was en is bedoeld voor startende ondernemers en voor ondernemers die vanwege de stadsvernieuwing moesten worden verplaatst. Begin 2000 zijn hier ook zogenaamde broedplaatsen gevestigd, dit zijn ateliers voor kunstenaars. Het ten noordwesten van de dijk gelegen natuurgebied het Geuzenbos is nooit opgehoogd en ligt nog op het niveau van de IJpolder. Al in 1991 is een deel van het Geuzenbos als productiebos aangelegd. In 2001 heeft de gemeente Amsterdam opdracht gegeven om het Geuzenbos in te richten als struinnatuurgebied, bestemd voor natuur en natuurgerichte recreatie. In hoofdstuk 12 wordt nader ingegaan op de cultuurhistorische geschiedenis van en de archeologische waarden in het plangebied.

2.3 Voorgaand planologisch kader

Voor het plangebied Sloterdijk IV geldt een sterk verouderd planologisch-juridisch kader dat onvoldoende toetsingskader biedt bij verdere ontwikkeling van dit werkgebied en de verstrekking van omgevingsvergunningen.
Het gaat om het bestemmingsplan “Haven- en Recreatiegebied-West” (vastgesteld door de gemeenteraad op 21 juni 1978; besluit gedeputeerde staten omtrent goedkeuring d.d. 18 september 1979; Koninklijk Besluit d.d. 23 december 1987). Een klein deel van het plangebied, in het zuidwesten, valt nog onder het “Algemeen Uitbreidingsplan Amsterdam” (AUP) uit 1938.
Het gebied was in het bestemmingsplan "Haven- en Recreatiegebied West" aangewezen voor "Doeleinden van Handel en Bedrijf" en is nader aangewezen voor "Opslagterreinen". Aan het huidige Geuzenbos is in het vigerende bestemmingsplan deels de bestemming "Verkeersdoeleinden" en deels "Doeleinden van Recreatie" toegekend.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (vastgesteld op 13 maart 2012) schetst het Rijk ambities tot 2040 en de ruimtelijke doelen, belangen en opgaven tot 2028. De SVIR heeft als ondertitel ‘Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig en vervangt de Nota Mobiliteit, de Nota Ruimte, de Mobiliteitsaanpak en Randstad 2040. De hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid voor de middellange termijn (2020/2028) zijn:

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland.
  • Het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid, waarbij de gebruiker voorop staat.
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

De versterking van de ruimtelijk-economische structuur richt zich voor een groot deel op de stedelijke regio's rondom de mainports, brainports en greenports. Voor deze gebieden worden gebiedsgerichte programma's opgezet. Maar ook op andere fronten wordt gezocht naar een versterkte ruimtelijk-economische structuur, zoals een verbetering van het hoofdnetwerk voor een (duurzame) energievoorziening en ruimte voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via ondergrondse buisleidingen.
Bereikbaarheid is een ander mikpunt van het Rijksbeleid. Daartoe dient onder meer een robuust hoofdnetwerk te worden gerealiseerd. Dit ziet op wegen, het spoor en vaarwegen. Daarbij zet het Rijk tevens in op het beter benutten van onze huidige infrastructuur.
Een veilige leefomgeving blijft ook binnen het nieuwe beleid centraal staan. Daartoe wil het Rijk het milieu verbeteren en ons beschermen tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's. Maar een veilige leefomgeving bestaat uit meer. Daarom richt het Rijk zich bijvoorbeeld ook op de bescherming tegen overstromingen en het behoud van unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten binnen ons land.
In het ruimtelijk domein zullen beleid en uitvoering voor een nog groter deel dan voorheen de verantwoordelijkheid worden van provincies en gemeenten.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
De nationale belangen uit de SVIR worden in de Amvb Ruimte juridisch geborgd. De Amvb Ruimte wordt in juridische termen aangeduid als: Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het omvat alle ruimtelijke rijksbelangen uit eerder uitgebrachte planologische kernbeslissingen (PKB's) die juridisch moeten doorwerken tot in bestemmingsplannen. Onderwerpen waarvoor het rijk ruimte vraagt zijn de mainportontwikkeling van Rotterdam, bescherming van de waterveiligheid in het kustfundament en in en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, zoals de Beemster, de Nieuwe Hollandse Waterlinie en de Stelling van Amsterdam en de uitoefening van defensietaken. Het besluit is op 30 december 2011 deels in werking getreden.
Op 1 oktober 2012 is het besluit aangevuld met de ruimtevraag voor de onderwerpen veiligheid op rijksvaarwegen, toekomstige uitbreiding van infrastructuur, de elektriciteitsvoorziening, de ecologische hoofdstructuur (EHS), de veiligheid van primaire waterkeringen, reserveringsgebieden voor hoogwater langs de Maas en maximering van de verstedelijkingsruimte in het IJsselmeer. Ook is het onderwerp duurzame verstedelijking in regelgeving opgenomen.
In het voorliggende bestemmingsplan spelen deze rijksbelangen geen rol.

Vierde Nationaal Milieubeleidsplan
In het Vierde Nationaal Milieubeleidsplan (NMP4) licht het kabinet het te voeren milieubeleid toe. Het milieubeleid moet bijdragen aan een gezond en veilig leven in een aantrekkelijke leefomgeving te midden van een vitale natuur zonder de mondiale biodiversiteit aan te tasten of natuurlijke hulpbronnen uit te putten. Het NMP4 wil een eind maken aan het afwentelen van milieulasten op de generaties na ons en op mensen in arme landen. De nota is geen allesomvattend milieubeleidsplan, daarom blijft het NMP 3 grotendeels van kracht. Het NMP4 kijkt verder vooruit (beleidshorizon is 2030) dan de voorgaande NMP's en betrekt de wereldwijde dimensie van het milieuvraagstuk erbij.

In het NMP 4 is geconstateerd dat het beleid voor gevaarlijke stoffen vanwege gebrekkige handhaving en het ontbreken van een wettelijke grondslag geen garantie biedt dat de risico's voor de bevolking zo laag mogelijk worden gehouden. Het kabinet heeft na de vuurwerkramp in Enschedé van het externe veiligheidsbeleid een topprioriteit gemaakt. De minister van VROM is coördinator op rijksniveau. De norm voor het plaatsgebonden risico krijgt op termijn een wettelijke status, aan de hand van een AMvB Milieukwaliteitseisen externe veiligheid bij inrichtingen en de AMvB externe veiligheid bij transport. Van de laatste is nog geen (ontwerp)besluit bekend.

3.2 Provinciaal beleid

Structuurvisie Noord-Holland 2040
Op 1 november is de Provinciale Structuurvisie Noord-Holland 2040 in werking getreden. In de Structuurvisie heeft de provincie haar ruimtelijke toekomstvisie vastgelegd en aangegeven hoe zij deze visie denkt te realiseren.
Uitgangpunt is dat Noord-Holland aantrekkelijk moet blijven in wat het is: een diverse, internationaal concurrerende regio, in contact met het water en uitgaande van de kracht van het landschap. De provincie kiest daarbij voor hoogstedelijke milieus en beperkte uitleg van bedrijventerreinen en houdt het landelijk gebied open en dichtbij. Verder worden de waterkeringen versterkt en calamiteitenbergingen aangelegd om wateroverlast te voorkomen. Door het landelijk gebied te ontwikkelen vanuit de kenmerken van Noord-Hollandse landschappen en de bodemfysieke kwaliteiten blijft de provincie bijzonder en aantrekkelijk om in te wonen, te werken en om te bezoeken.
In de structuurvisie worden drie hoofdbelangen en twaalf ondergeschikte belangen benoemd.

In de structuurvisie worden drie hoofdbelangen en twaalf ondergeschikte belangen benoemd:

  • 1. Klimaatbestendigheid: voldoende bescherming tegen overstroming en wateroverlast, voldoende en schoon drink-, grond- en oppervlaktewater en voldoende ruimte voor het opwekken van duurzame energie
  • 2. Ruimtelijke kwaliteit: behoud en ontwikkeling van Noord-Hollandse cultuurlandschappen, natuurlandschappen en groen om de stad
  • 3. Duurzaam ruimtegebruik: milieukwaliteiten, behoud en ontwikkeling van verkeers- en vervoersnetwerken, voldoende en op de behoefte aansluitende huisvesting, voldoende en gedifferentieerde ruimte voor landbouw en visserij, economische activiteiten en voor recreatieve en toeristische voorzieningen.

De hoofdbelangen vormen gezamenlijk de ruimtelijke hoofddoelstelling van de Provincie. Aan de ruimtelijke beslissingen van de Provincie Noord-Holland zal daarom altijd een afweging van deze drie belangen voorafgaan.

Provinciale ruimtelijke verordening Structuurvisie Noord-Holland
Tegelijkertijd met de structuurvisie is de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie (PRVS) in werking getreden (november 2010).
De Verordening bevat algemene regels omtrent de inhoud van gemeentelijke bestemmingsplannen, projectbesluiten en beheersverordeningen. Met het inwerking treden van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening is het streekplan als beleidsdocument en de goedkeuringsvereiste voor gemeentelijke bestemmingsplannen komen te vervallen. Voor het streekplan is de structuurvisie in de plaats gekomen, echter deze is uitsluitend zelfbindend voor de provincie. Voor de doorwerking van het in de structuurvisie vastgelegde beleid naar gemeenten toe, heeft de provincie de beschikking gekregen over de zogenaamde provinciale verordening. Deze verordening is het aangewezen instrument als het gaat om algemene regels omtrent de inhoud van gemeentelijke bestemmingsplannen of projectbesluiten. Wel zal hierin duidelijk het provinciaal belang naar voren moeten komen. Het uitgangspunt daarbij is dat de bevoegdheden ter doorwerking van het ruimtelijk beleid zoveel mogelijk proactief worden ingezet en het provinciale beleid daarbij zoveel mogelijk eenduidig wordt geregeld.
Het voorliggende bestemmingsplan betreft "bestaand bebouwd gebied" in de zin van de verordening.

Provinciaal Verkeers- en Vervoersplan
Het Provinciaal Verkeers- en Vervoersplan (2007) maakt de keuzes van de provincie duidelijk op het gebied van verkeer en vervoer. Er staat in welke maatregelen zij in de periode 2007-2013 wil uitvoeren en wat zij van andere partijen verwacht.
Daarnaast geeft het plan aan hoe de provincie wil omgaan met de effecten van verkeer en vervoer op veiligheid, milieu, economie, ruimtelijke kwaliteit, natuur en landschap en water.
De provincie is volgens de Planwet verkeer en vervoer verplicht een verkeers- en vervoersplan te maken. De essentiële onderdelen uit het Nationaal Verkeers- en Vervoersplan, de Nota Mobiliteit uit 2006, moeten daarin zijn verwerkt. Bovendien vereist de Planwet dat gemeenten de essentiële onderdelen die de provincie in haar Provinciaal Verkeers- en Vervoersplan formuleert, in hun beleid en maatregelen overnemen. De provincie kán, indien zij dat wenst, uitvoering van de essentiële onderdelen van gemeenten afdwingen.
Het doel van het beleid is eenvoudig samen te vatten onder het motto "vlot en veilig door Noord-Holland". Lopende plannen voor verbetering van de infrastructuur worden verder ontwikkeld en waar mogelijk verwezenlijkt. Omdat alleen met de uitbreiding van weginfrastructuur de groei van het autogebruik niet is bij te houden, worden ook andere beleidsonderdelen geïntensiveerd. De bedoeling is dat het totaal van netwerken - auto, openbaar vervoer, fiets - efficiënter wordt gebruikt en alternatieven voor het autogebruik worden gestimuleerd, zodat er meer keuzemogelijkheden ontstaan.

Milieubeleidsplan 2009-2013
In het Provinciaal Milieubeleidsplan 2009 - 2013 heeft de provincie Noord-Holland twee milieudoelen geformuleerd:

  • het voorkomen van schade aan de menselijke gezondheid;
  • het stimuleren van duurzame ontwikkeling zonder afwenteling van de milieubelasting naar elders.

Om die doelen te bereiken voert de provincie activiteiten uit op acht milieuthema's: afval, bodem, externe veiligheid, klimaat en energie, licht en donkerte, geluid, geur en lucht. Bij afval draait het bijvoorbeeld om intensiever toezicht op afvalstromen. Onder geluid valt onder andere het verder terugdringen van geluidhinder, door het opstellen van zonebeheerplannen voor bedrijventerreinen. Het milieubeleidsplan is de basis voor de handhaving en vergunningverlening ingevolge de Wet Milieubeheer. De provincie stelt tweejarige uitvoeringsprogramma's op waarin de uitvoering meer in detail zal worden vastgelegd.

3.3 Regionaal beleid

Metropoolregio Amsterdam  
De Metropoolregio Amsterdam is het informele samenwerkingsverband van lokale en provinciale overheden in de noordvleugel van de Randstad. Belangrijk kenmerk van de metropoolsamenwerking vormt het feit dat dit gebeurt op vrijwillige basis. De democratische legitimatie van besluiten vindt plaats in de Staten en Raden van de aangesloten gemeenten en provincies.
Het versterken van de concurrentiepositie, nationaal en internationaal, vormt de rode draad binnen de metropoolsamenwerking. Om in de Europese top mee te kunnen blijven spelen, is de gezamenlijke ambitie gericht op het creëren van een hoogwaardig, veilig en duurzaam leef- en woonmilieu voor bedrijven, bewoners en bezoekers, nu en straks. Door in te zetten op compacte, hoogwaardige en bereikbare steden die omringd worden door recreatief groen moet het vestigingsklimaat aantrekkelijk blijven.
Rond de beleidsvelden verkeer en vervoer, economie, verstedelijking, landschap en duurzaamheid zijn drie regionale bestuurlijke overlegorganen geformeerd.

Plabeka
Sinds 2005 is in de metropoolregio het Plabeka actief: het Platform Bedrijven en Kantoren. In dit regionale samenwerkingsverband stemmen de provincies Noord-Holland en Flevoland samen met de Stadsregio Amsterdam en de gemeenten vraag en aanbod van bedrijfslocaties zo goed mogelijk op elkaar af. In de Uitvoeringsstrategie Plabeka, vastgesteld tijdens de 6e Noordvleugelconferentie op 16 februari 2007, zijn regionale afspraken gemaakt. Doel van deze afspraken is om te komen tot een aanbod van werklocaties dat zo goed mogelijk aansluit bij de vraag naar bedrijventerreinen, kantoren en zeehaventerreinen.
De afgelopen 5 jaar is 3,5 miljoen m2 aan kantoorplannen geschrapt door de regiogemeenten en 0,5 miljoen m2 aan structureel leegstaande incourante kantoorgebouwen door de markt getransformeerd. In 2011 zijn opnieuw afspraken gemaakt om in het planaanbod van kantoren en bedrijventerreinen te schrappen en worden verouderde bedrijventerreinen geherstructureerd en bestaande kantoren herontwikkelt tot duurzame kantoorconcepten of voor andere functies.
De mogelijkheden voor kantoren zijn in dit plan dusdanig beperkt, dat deze passen binnen de regionale afspraken.

Regionaal Verkeer & Vervoerplan
Het Regionaal Verkeer & Vervoerplan (2004) is het beleidskader op het gebied van verkeer en vervoer van de stadsregio Amsterdam. Het is richtinggevend voor de beleidsontwikkeling voor 10 jaar, voor de uitvoering van de exploitatie van het openbaar vervoer en de subsidieverlening op het gebied van infrastructuur en verkeersveiligheid. Dit RVVP is opgesteld binnen de ambities die de stadsregio-gemeenten gezamenlijk hebben geformuleerd. Deze ambities zijn: het creëren van een gezonde, gedifferentieerde economie met internationale concurrentiekracht, het bieden van een goed sociaal klimaat aan de inwoners en het zorgen voor een duurzame leefomgeving. De hoofdlijnen van beleid zijn samen te vatten in een aantal strategieën: een samenhangend netwerk, gebiedsgerichte aanpak, prijsbeleid, duidelijke keuzes voor leefbaarheid en veiligheid en een slagvaardige samenwerking en financiering.

Regionaal Actieplan Luchtkwaliteit
Het Regionaal Actieplan Luchtkwaliteit (RAL) gaat in op de problematiek van de luchtkwaliteit. Er wordt een toelichting gegeven op de relatie van dit regionaal actieplan met andere plannen om de luchtkwaliteit te verbeteren. Voorts worden de maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren beschreven. Deze maatregelen zijn onderverdeeld in gemeentelijke maatregelen en regionale maatregelen (zie verder paragraaf 6.3 Luchtkwaliteit).

3.4 Gemeentelijk beleid

Structuurvisie Amsterdam 2040 'Economisch sterk en Duurzaam'
Met de Structuurvisie Amsterdam 2040 'Economisch sterk en Duurzaam' (17 februari 2011) legt Amsterdam zichzelf, inclusief de stadsdelen, regels op waar ruimtelijke plannen aan moeten voldoen. Amsterdam heeft zichzelf onder meer voor de opgave gesteld te verdichten en tegelijk het omliggende landschap open te houden. Dat leidt tot belangrijke uitgangspunten: het groen in en rond de stad vraagt om stevige bescherming, terwijl andere delen van de stad optimaal worden benut. Verdichting leidt ook tot (geleidelijke) transformatie en toenemende menging. Dat vergt veel van de bestaande infrastructuur en openbare ruimte. Respect voor de rijkdom aan cultuurhistorische schatten van Amsterdam is hierbij een belangrijke voorwaarde.
De centrale ambitie van de Structuurvisie is dat Amsterdam zich verder ontwikkelt als kernstad van een internationaal concurrerende, duurzame, Europese metropool. Intensivering van het grondgebruik in de stad biedt aan tal van mensen woon- en werkruimte. Het betekent extra draagvlak voor voorzieningen, extra investeringen in de openbare ruimte en in recreatief gebruik van water en groen en efficiënter omgaan met energie en vervoer zodat buiten de stad minder landschap hoeft te worden aangetast. De ambitie is om 70.000 woningen en bijbehorende voorzieningen toe te voegen tot 2040, een intensiever gebruik van de haven en huidige bedrijventerreinen te realiseren en ruimte te maken voor waterberging.
In de Structuurvisie wordt een deel van het plangebied, namelijk De Heining, als onderdeel van het grote gebied Westpoort, getypeerd als behorend tot de grootschalig bedrijventerreinen met ruime milieucontouren waar zich bedrijven in maximaal milieucategorie 5/6 zijn toegestaan en open opslag, maximaal 30% kantoorvloer per vestiging tot een maximum van 2.000 m2 bvo, maar geen woningen en zelfstandige kantoorontwikkelingen. Kleinschalige, ondersteunende en niet-zelfstandig trekkende voorzieningen passen hier wel. Parkeren dient op eigen terrein plaats te vinden (zie locatiebeleid). De locatie biedt mogelijkheden voor een ecologische inrichting.

Nota Locatiebeleid Amsterdam
Het locatiebeleid is in 2008 vastgesteld als aanvullend toetsingskader op het structuurplan 'Kiezen voor stedelijkheid (2003)'. Bij de vaststelling van de Structuurvisie Amsterdam 2040 'Economisch sterk en Duurzaam' komt het structuurplan uit 2003 te vervallen. De daarbij behorende aanvullende toetsingskaders zijn, al dan niet na (gedeeltelijke) herziening en actualisering, in de Structuurvisie geïntegreerd. Eén daarvan betreft de nota 'Locatiebeleid Amsterdam' (2008).
In het locatiebeleid staat de toepassing van het principe 'de juiste functie op de juiste plek' centraal. Daarnaast legt het locatiebeleid parkeernormen voor kantoren en bedrijven vast. Het autogebruik wordt, ten gunste van een betere doorstroming voor het zakelijke en noodzakelijke verkeer, teruggedrongen. Tevens wordt het gebruik van het openbaar vervoer gestimuleerd. Het doel van de juiste functie op de juiste plek is het optimaal benutten van de schaarse ruimte en het garanderen van een goede bereikbaarheid. Hierdoor wordt het niet-noodzakelijke autoverkeer beperkt.
Met functie worden hier functies in de brede zin bedoeld, bijvoorbeeld kantoren, bedrijven, voorzieningen, winkels, hotels, onderwijsinstellingen, leisure. Met de juiste plek wordt bedoeld de locatie die geschikt is volgens de Structuurvisie 2040 en overige relevante beleidsnota's.

Amsterdam kiest ervoor de stad beter bereikbaar te maken door parkeernormen voor kantoren en bedrijven te hanteren. Hiervoor is het locatiebeleid opgesteld.
A-locaties zijn de gebieden rondom de vijf belangrijkste NS stations (Centraal Station, Amstelstation, station Sloterdijk, station Zuid en station Bijlmer ArenA) en B-locaties zijn locaties in de directe omgeving van ringlijn/metrolijnstation en overige NS stations of gelegen binnen het fijnmazige netwerk van trams en bussen.
Op C-locaties, die goed via het hoofdnet auto zijn ontsloten, gelden geen parkeernormen voor bedrijven. De vestiging van kantoren wordt op C-locaties ontmoedigd.
Voor overige niet-woon functies (bijvoorbeeld leisure, hotels, congresruimten, winkels) kunnen de Amsterdamse parkeerkerncijfers als hulpmiddel worden gebruikt. Deze zijn gebaseerd op de CROW-cijfers. Voor de woonfunctie zijn geen normen of richtlijnen in het locatiebeleid opgenomen. Stadsdelen of de centrale stad in geval van grootstedelijke gebieden, kunnen zelf deze normen voor wonen opnemen in hun parkeerbeleid of vastleggen in grondexploitatie of erfpachtcontract. Deze normen worden niet centraal geregeld, aangezien de parkeernorm in hoge mate afhankelijk is van de locatie en het type woning.
De parkeernorm voor bedrijven en kantoren dient in bestemmingsplannen voor A- en B-locaties te worden vertaald in de 'regels'. Dit geldt eveneens voor de ruimtelijke onderbouwing bij een projectbesluit.
Sloterdijk IV is een C-locatie waar geen parkeernorm voor bedrijven geldt.

Hoofdstuk 4 Het ruimtelijk kader

4.1 Ruimtelijk-functionele aspecten

Het plangebied Sloterdijk IV wordt aan alle kanten begrensd en doorsneden met structuren van formaat: wegen, spoorlijnen, groen en water. Deze hoofdstructuren zijn belangrijk voor het functioneren van het gebied en voor de beeldkwaliteit en de oriëntatie in het gebied. De hoofdstructuren hebben veelal een groene uitstraling door de grasbermen, bomenrijen en sloten.

Wegenstructuur
De structuur van het plangebied wordt bepaald door de centraal in het plangebied gelegen ontsluitingswegen Wethouder Van Essenweg en Heining die De Heining en het Geuzenbos verbinden met de Westpoortweg en de Haarlemmerstraatweg.
De interne ontsluitingswegen kennen een sober en doelmatig standaardprofiel. De wegen worden bestemd als 'Verkeer', fietspaden, de groene bermen en de Spaarnwoudedijk als 'Groen'.

Groen en waterstructuren
De groenstructuur van Sloterdijk IV bestaat uit de zij- en middenbermen van de hoofdwegen, de bermen van de havenspoorlijn, de groene oever van het Zijkanaal F en het Geuzenbos. Het Geuzenbos is een struinbos dat wil zeggen dat het uitsluitend gebruikt mag worden voor natuurdoeleinden en de beleving van natuur. Het water in het Geuzenbos heeft een belangrijke functie voor de waterberging en zuivering van het regenwater van de verschillende wegen en straten in het Westelijk Havengebied dat hier verzameld wordt. Ook de sloten en de omliggende waterlopen hebben naast een ecologische een waterbergende functie. De bestaande meertjes zijn belangrijke plakken voor vogels.
Het grootste deel van het Zijkanaal F is gedempt, bij Halfweg is nog een restant aanwezig, dat via het gemaal met de Amerikahaven is verbonden. Dit is tevens een belangrijke afwatering van Rijnland naar het Noordzeekanaal. Het Geuzenbos wordt bestemd als 'Natuur' en het groen in de nabijheid van de wegen en de oevers van het Zijkanaal I wordt als 'Groen' bestemd. De grote waterstructuren hebben de bestemming 'Water'.

Bedrijven
Op het bedrijventerrein De Heining zijn de volgende typen bedrijven gevestigd:

  • Auto bedrijven: sloperij; plaatwerkerij; herstelwerkplaats; onderdelen; restauratie; hobby
  • Opslag: markt; kermis; straattheater; detailhandel; particulieren; materiaal
  • Afvalverwerking: mestverwerking Artis
  • Metaalbewerking: straal(grit)bedrijf; staalbouw
  • aannemers: bouwkundig; grondwerk; sloop; restauratie boten
  • Kunstenaars: ateliers
  • Hondentraining: terrein voor hondentraining
  • Transport
  • Kermisexploitanten

De bedrijvigheid in het gebied kan voor het merendeel worden gerangschikt onder de gebruikelijke bestemming 'Bedrijf'.

Leidingen
Binnen het plangebied liggen twee leidingen, één voor gas en één voor kerosine. De leidingen krijgen respectievelijk de dubbelbestemming 'Leiding - Gas' en 'Leiding - Olie'. Daarnaast ligt in het plangebied een hoofdtransportleiding voor de aanvoer van drinkwater. Deze heeft de dubbelbestemming Leiding - Water.

4.2 Stedenbouwkundige aspecten

Bij de ontwikkeling van de kavels in Sloterdijk IV worden een aantal minimale stedenbouwkundige (functionele en ruimtelijke) eisen gesteld. Er is voor gekozen om in dit gebied géén welstandseisen te formuleren. Er wordt veel aan de markt overgelaten. Sloterdijk IV is daarmee welstandsvrij.
De publieke sturing zit naast de stedenbouwkundige eisen vooral in de inrichting van de openbare ruimte waarbij met name het (functionele) beeld van de wegprofielen belangrijk is voor de uitstraling van en oriëntatie in het gebied.

De stedenbouwkundige eisen betreffen de volgende onderdelen:

  • Bebouwingspercentage
    Het maximale bebouwingspercentage is 72%. Mede gelet op het streven om te komen tot een intensiever ruimtegebruik is een lager bebouwingspercentage niet gewenst. Een hoger bebouwingspercentage is om redenen van stedenbouwkundige aard evenmin gewenst om te voorkomen dat er onvoldoende onbebouwde ruimte overblijft voor een goede inpassing c.q. situering van de gebouwen ten behoeve van een adequate logistieke afwikkeling van het vrachtverkeer en/of voor voldoende parkeerruimte op eigen terrein.
  • Aard en situering van de bebouwing
    Het plaatsen van tweedehandsloodsen is niet toegestaan. De te bouwen opstallen moeten bestaan uit een (nieuw te bouwen) damwandprofiel, hebben een zadeldak en zijn maximaal 20 meter hoog. Andersoortige bebouwing is niet toegestaan.
    De loods dient 1 meter vanaf de erfgrens te blijven. Per kavel van 500m² - 2000m² is één bedrijf toegestaan.
    Parkeren vindt plaats op eigen terrein.
  • Typering bedrijven
    Kleinschalige bedrijven in milieucategorie 2 en 3. Er is per bedrijfsvestiging maximaal 30% vloeroppervlak voor kantoorfuncties toegestaan. Open opslag moet zoveel mogelijk beperkt blijven.

Hoofdstuk 5 Verkeer en parkeren

5.1 Autoverkeer

De Westrandweg (de "verlengde" A5) zal het Westpoortgebied (waaronder de Sloterdijken I tot en met IV en Teleport) direct met het regionale en nationale achterland verbinden. Daarnaast draagt de Westrandweg - met de A9 - bij aan de tweede ring rond Amsterdam, waardoor doorgaand verkeer en havenverkeer niet meer door de stad hoeven te rijden en de overbelaste A10 een meer stedelijke functie kan krijgen. De ingebruikname van de Westrandweg is gepland in 2012. De komst van de Westrandweg en de tweede Coentunnel heeft een aanpassing vereist van het onderliggend wegennet. De Westrandweg ligt op de locatie van de huidige Noordzeeweg die in noordelijke richting is verlegd en de nieuwe naam Westpoortweg heeft gekregen. De Westpoortweg heeft 2x2 rijbanen en er geldt een snelheidsregime van 70km/uur. Voor het plangebied zal de komst van de Westrandweg betekenen dat het bedrijventerrein De Heining beter bereikbaar wordt en meer in het zicht komt van de hoofdinfrastructuur.
De belangrijkste noordzuid gerichte hoofdweg binnen het plangebied is de Wethouder Van Essenweg (2x1 rijbaan). De wegen binnen het plangebied, de Wethouder van Essenweg en de Heining, leiden in eerste instantie naar de Westpoortweg en naar de Haarlemmerstraatweg in de gemeente Haarlemmerliede. Alle ontsluitingswegen (met een 50km/uur en een 70km/uur snelheidsregime) worden geflankeerd door vrijliggende fietspaden in tweerichtingen van 4 meter breed.
De Heining is de interne ontsluitingsweg van het bedrijventerrein De Heining. Daarnaast ligt ten zuiden van het plangebied het vrijliggende recreatieve fietspad Daveren dat doorgaat naar Halfweg en recreatiegebied Spaarnwoude Houtrak.

5.2 Openbaar vervoer

In de nabijheid van het plangebied loopt via de Westpoortweg buslijn 82 vanaf NS Station Sloterdijk richting IJmuiden. In het plangebied is geen openbaar vervoerverbinding aanwezig.

5.3 Langzaam verkeer

Er is de afgelopen jaren langs een groot aantal doorgaande wegen in Westpoort vrij liggende, geasfalteerde en verlichte fietspaden aangelegd. In totaal ligt er ten tijde van de opstelling van dit bestemmingsplan ongeveer 45 km aan fietspaden. Dit maakt het voor fietsers mogelijk om veilig en comfortabel naar en van hun werk te fietsen. Het aantal kilometers aan fietspaden zal nog verder worden uitgebreid.
Er zijn verder in augustus 2008 vier recreatieve fietsroutes in het Amsterdamse havengebied geopend. Deze bewegwijzerde fietsroutes, onder de verzamelnaam "Havenfietsen", hebben elk een eigen karakter en zijn van informatieborden voorzien op markante punten in de haven.
Vanuit het werkgebied 'Sloterdijk III' loopt het fietspad via een viaduct onder de Westrandweg over het gemaal Halfweg door naar de Wethouder Van Essenweg richting Halfweg, het Geuzenbos en recreatiegebied Spaarnwoude Houtrak. Dit fietspad is daarmee ook een belangrijke alternatieve recreatieve fietsroute vanuit de stad richting Spaarnwoude.

5.4 Parkeren

Er geldt ingevolge het gemeentelijke locatiebeleid een parkeernorm voor kantoren en bedrijven van 1:250 m2 brutovloeroppervlakte op A-locaties en 1:125 m2 brutovloeroppervlakte op B-locaties. A-locaties bevinden zich rondom de belangrijkste NS-stations en B-locaties liggen in de directe omgeving van ringlijn-/metrolijnstations en overige NS-stations of liggen binnen het tram-/busnetwerk. C-locaties zijn goed via het hoofdnet auto ontsloten. Daar gelden geen parkeernormen voor bedrijven. Het plangebied 'Sloterdijk IV' kan in zijn geheel worden aangemerkt als C-locatie. Voor dergelijke locaties gelden geen maximum normen. In de regels is opgenomen dat parkeren op eigen terrein moet plaatsvinden. Het gaat hier om arbeids/bezoekersextensieve bedrijvigheid (zoals een loods, opslag, transportbedrijf) in een niet stedelijk gebied. Op basis van de CROW Parkeerkencijfers is voor een bedrijf minimaal 0,8 parkeerplaats per 100 m2 nodig.
Het streven is erop gericht dat bedrijven in het plangebied uitsluitend op eigen terrein in parkeergelegenheid voorzien. Ook het laden en lossen dient zoveel mogelijk op eigen terrein plaats te vinden. Parkeren op openbare weg zal alleen worden toegestaan in de bestaande parkeervakken. Dit zal via de wegenverkeerswetgeving worden afgedwongen.
Ter geleiding van de automobiliteit zal vervoersmanagement bij de toekomstige bedrijven in het gebied met kracht worden gestimuleerd in overleg met werkgevers en werknemers. Dergelijke plannen dragen ertoe bij dat systemen van collectief vervoer (bedrijfsvervoer, spitsbussen en/of carpooling) zich optimaal kunnen ontwikkelen met als doel vermindering van vermijdbaar individueel autogebruik.

5.5 Resultaten onderzoeken

In juni 2008 is in opdracht van Haven Amsterdam en de Dienst Ruimtelijke Ordening van de gemeente Amsterdam het Verkeersonderzoek Westpoort (waaronder het onderhavige plangebied) uitgevoerd. Er zijn vervolgens in februari 2009 aanvullende berekeningen uitgevoerd. De resultaten van deze twee onderzoeken zijn gebundeld in het rapport Verkeersonderzoek d.d. 30 augustus 2009. Het doel van dit onderzoek is het vaststellen van de verkeersgegevens voor het gehele gebied van Westpoort voor de actualisering van diverse bestemmingsplannen (waaronder het voorliggende plan). Er is onderzoek gedaan naar de verkeersgegevens van de huidige situatie en die in de jaren 2015 en 2020, exclusief en inclusief plannen. Er wordt onder "plannen" verstaan: de wijzigingen in de bestemmingsplannen voor Westpoort die effecten hebben op de mobiliteit (en daarmee op het geluid en de luchtkwaliteit). Het Verkeersonderzoek Westpoort (30 augustus 2009) is als bijlage 1 aan deze toelichting toegevoegd.

Er is vervolgens nog aanvullend onderzoek verricht naar de verhouding tussen de verkeersintensiteiten en verkeerscapaciteiten (de I/C verhouding). Daaruit is gebleken dat in en direct nabij het plangebied geen nieuwe capaciteitsproblemen ontstaan als alle plannen voor de Afrikahaven, Amerikahaven en Sloterdijk I worden gerealiseerd. Wel wordt de druk op bestaande kruisingen groter. Nabij het plangebied betreft dit de kruisingen van de Westpoortweg. De Westrandweg zal als effect hebben dat de verkeersdruk op de Westpoortweg afneemt. Deels worden de knelpunten verplaatst. De verwachting is dat de verkeersdrukte vooral op de toeleidende wegen naar de Westrandweg zal ontstaan. Deze aanvulling op het Verkeersonderzoek Westpoort is als bijlage 2 (Aanvulling Verkeersonderzoek Westpoort (intensiteit/capaciteit) aan deze toelichting toegevoegd.

Er is in de voorgaande onderzoeken nog uitgegaan van de effecten van "Anders betalen voor mobiliteit" (oftewel rekeningrijden) op de toekomstige verkeersintensiteiten. In juli 2011 zijn berekeningen gemaakt voor verschillende peildata (eveneens voor de situatie exclusief en inclusief plan) uitgaande van de situatie zonder rekeningrijden. Ook daarin is een uitsplitsing naar de verschillende plangebieden binnen Westpoort opgenomen. Deze berekeningen zijn als bijlage 3 (Aanvulling Verkeersonderzoek Westpoort (gevoeligheidsanalyse) aan deze toelichting toegevoegd. De achtergronden van deze "gevoeligheidsanalyse" zijn verwoord in, de eveneens bijgevoegde, Notitie Anders Betalen voor Mobiliteit, DIVV, juli 2011.
Voor het aspect luchtkwaliteit wordt verwezen naar paragraaf 6.3.

5.6 Conclusie

In het plangebied Sloterdijk IV worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt die kunnen leiden tot nieuwe capaciteitsproblemen. De procentuele verschillen tussen de situatie met en zonder rekeningrijden zijn dermate gering dat de conclusies van de toetsing aan de wegcapaciteit niet veranderen. Er is dan ook geen sprake van een noodzaak voor een nieuwe toetsing aan de beschikbare wegcapaciteit in het plangebied.

Hoofdstuk 6 Milieuaspecten

6.1 Mer/mer-beoordeling

Het instrument milieueffectrapportage (m.e.r.) is ontwikkeld om het milieubelang een volwaardige plaats in bepaalde plan- en besluitvormingsprocessen te geven. Enerzijds maakt het opstellen van een milieueffectrapport (MER) de initiatiefnemer bewust van de milieugevolgen en anderzijds kan de overheid diverse milieugevolgen in samenhang met elkaar en op een voor de burger transparante wijze bij de besluitvorming betrekken.
Het bestemmingsplan "Sloterdijk IV" is geen project waarvoor vanwege de activiteit en/of omvang daarvan op grond van de C-lijst (Mer-plicht) behorend bij het Besluit m.e.r. een m.e.r-plicht geldt. Het bestemmingsplan "Sloterdijk IV" is een overwegend conserverend plan en het plangebied is in het vigerende bestemmingplan reeds als bedrijventerrein ("Doeleinden van Handel en Bedrijf") bestemd.

6.2 Geluid

Het plangebied Sloterdijk IV maakt gedeeltelijk onderdeel uit van het grotere geheel van het gezoneerde industrieterrein Westpoort. Het beschermingssysteem van de Wet geluidhinder waarborgt dat de geluidbelasting vanwege het hele industrieterrein Westpoort buiten de geluidzone rondom Westpoort niet hoger is dan 50 dB(A). De strook tussen het gezoneerde industrieterrein Westpoort en de gemeentegrens maakt deel uit van de zone rondom het gezoneerde terrein en is als zodanig op de plankaart voorzien van de aanduiding "geluidzone - industrie". Voor het plangebied betreft dit het westelijk gedeelte van het Geuzenbos.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.B1101BPGST-VG02_0006.png"

Kaart. Het gezoneerde industrieterrein Westpoort (in geel) en geluidzone industrie Westpoort (in grijs)

Het voorliggende bestemmingsplan voorziet niet in de realisering van nieuwe geluidsgevoelige objecten in de zin van de Wet geluidhinder. Evenmin voorziet het bestemmingsplan in de aanleg van in akoestisch opzicht relevante nieuwe wegen. Er behoeft dus geen akoestisch onderzoek betreffende het wegverkeersgeluid te worden uitgevoerd.
Het plangebied bevindt zich niet binnen geluidszones voor railverkeerslawaai, zodat er ook geen akoestisch onderzoek betreffende het spoorweggeluid plaats hoeft te vinden.

De conclusie is dat voor het plangebied het aspect geluid geen negatieve gevolgen inhoudt. Het bestemmingsplan heeft een conserverend karakter waarin geen nieuwe ontwikkelingen worden mogelijk gemaakt.

6.3 Luchtkwaliteit

6.3.1 Algemeen

In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient bij het opstellen van een bestemmingsplan uit oogpunt van de bescherming van de volksgezondheid rekening te worden gehouden met luchtkwaliteit. Vanuit een oogpunt van goede ruimtelijke ordening kunnen belemmeringen bestaan om een project te realiseren op een locatie waar de luchtkwaliteit slecht is. Ook een verslechtering van de luchtkwaliteit op bestaande locaties kan bezwaarlijk zijn.

Er kan worden opgemerkt dat er uit gezondheidsoogpunt geen aanleiding bestaat om de luchtkwaliteit in beeld te brengen. Op grond van het blootstellingscriterium behoeven de concentraties van stoffen niet berekend te worden op plaatsen waar het publiek slechts kortstondig blootgesteld is aan de effecten ervan. Op de overige plaatsen, zoals wegen, openbare parkeerterreinen verblijven mensen slechts kortdurig. Derhalve is het op grond van de regelgeving niet verplicht om de luchtkwaliteit te beoordelen in en rondom het plangebied. Desalniettemin is er met het oog op een goede ruimtelijke ordening onderzoek naar de luchtkwaliteit gedaan.

In het Westpoortgebied (waartoe het plangebied 'Sloterdijk IV' behoort) zijn zowel lokale wegen als rijkswegen gelegen. Het Ingenieursbureau Amsterdam (IBA) heeft de berekeningen gedaan voor de lokale wegen. IBA heeft voor de rijksweg A10 west (Einsteinweg) en de geprojecteerde rijksweg A5 (Westrandweg) opdracht gegeven aan Peutz B.V. de effecten op de luchtkwaliteit te beoordelen.

6.3.2 Resultaten onderzoeken

Onderzoek Ingenieursbureau Amsterdam
Het Ingenieursbureau Amsterdam heeft ten behoeve van het opstellen van diverse bestemmingsplannen in het Westpoortgebied (waaronder het voorliggende plan) de Actualisatie Luchtkwaliteitonderzoek Westpoort (d.d. 18 oktober 2012) opgesteld. Dit onderzoek betreft een actualisatie op basis van nieuwe generieke invoergegevens (emissiefactoren, achtergrondconcentraties) en gewijzigde verkeersintensiteiten ten gevolge van het niet doorgaan van Anders Betalen voor Mobiliteit (ABvM) of te wel rekeningrijden.

Er is onderzocht of de realisatie van de bestemmingsplannen in overeenstemming is met de Wet Luchtkwaliteit 2007. Daarvoor is nagegaan of wordt voldaan aan de volgende drie toetsingscriteria:

  • a. is er sprake van overschrijdingen van de grenswaarden bij realisatie van de ruimtelijke ontwikkeling?
  • b. draagt de ruimtelijke ontwikkeling in het toetsjaar 2015 in betekende mate bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit (1,2 µg/m³ of groter)?
  • c. draagt de ruimtelijke ontwikkeling in het toetsjaar 2020 in significante mate bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit (0,1 µg/m³ of groter) daar waar de grenswaarden reeds worden overschreden?

In de wet is het begrip “ruimtelijke ontwikkeling” nader gespecificeerd: alle ruimtelijke ontwikkelingen binnen een afstand van 1000 meter die gebruik maken van dezelfde ontsluitingsweg.

Ad 1
Voor de jaargemiddelde concentraties van stikstofdioxide (NO2) laat het onderzoek zien dat de grenswaarde in de beschouwde jaren op geen van de onderzochte wegtracés wordt overschreden: noch in de autonome ontwikkeling noch bij realisatie van de plannen. Dit geldt zowel voor het lokale wegennet als het hoofdwegennet.

Voor de jaargemiddelde concentratie fijn stof (PM10) laat het onderzoek zien dat de grenswaarde op het lokale wegennet in geen van de beschouwde jaren wordt overschreden, noch in de autonome ontwikkeling noch bij realisatie van de plannen. Op het hoofdwegennet wordt zeer plaatselijk en reeds in de autonome ontwikkeling de grenswaarde overschreden.

De grenswaarde voor de daggemiddelde concentratie fijn stof (PM10) wordt zowel op het lokale wegennet als op het hoofdwegennet zeer plaatselijk en reeds in de autonome ontwikkeling overschreden.

Bovengenoemde overschrijdingen zijn echter niet het gevolg van de realisatie van de plannen maar worden veroorzaakt door extreem hoge achtergrondconcentraties vanwege op- en overslagactiviteiten in het Westelijk Havengebied.

Ad 2
Voor alle onderzochte stoffen geldt dat de plannen in het toetsjaar 2015 op geen van de onderzochte wegtracés in betekenende mate bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.

Ad 3
Voor alle onderzochte stoffen geldt dat de plannen in het toetsjaar 2020 op geen van de onderzochte wegtracés in significante mate bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit daar waar de grenswaarde reeds wordt overschreden.

Aangezien de realisatie van de bestemmingsplannen in Westpoort niet leidt tot overschrijding van de in de wet gestelde grenswaarde en ook niet in betekende mate noch in significante mate bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit zijn de voorgenomen plannen in overeenstemming met de Wet luchtkwaliteit 2007. De plannen kunnen, gezien vanuit dit perspectief, ten uitvoer gebracht worden.

De Actualisatie Luchtkwaliteitonderzoek Westpoort is als bijlage 5 toegevoegd.

Onderzoek Peutz
Peutz heeft in opdracht van het Ingenieursbureau Amsterdam onderzoek uitgevoerd naar de gevolgen van de realisatie van een vijftal bestemmingsplannen op de luchtkwaliteit in de directe omgeving van de geprojecteerde rijksweg A5 en de A10-west te Amsterdam. Ook voor dit onderzoek is een actualisatie uitgevoerd op basis van nieuwe generieke invoergegevens en gewijzigde verkeersintensiteiten.

Uit het onderzoek kan geconcludeerd worden dat:

  • a. voor stikstofdioxide (NO2) in geen van de beschouwde situaties en jaren de in de Wet milieubeheer gestelde grenswaarden en plandrempels worden overschreden;
  • b. voor zwevende deeltje (PM10) in geen van de beschouwde situaties en jaren de in de Wet milieubeheer gestelde jaargemiddelde grenswaarde wordt overschreden;
  • c. voor zwevende deeltjes (PM10) zeer plaatselijk en reeds in de autonome situatie de in de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen) gestelde jaargemiddelde en daggemiddelde grenswaarden worden overschreden, veroorzaakt door verhoogde achtergrondconcentraties vanwege op- en overslagactiviteiten in het westelijke havengebied van Amsterdam;
  • d. de realisatie van de vijf bestemmingsplannen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentraties NO2 en PM10 in de directe omgeving van de A5 en A10-west.

Derhalve zijn er inzake de luchtkwaliteit in de directe omgeving van de A5 en A10-west geen belemmeringen voor de realisatie van de vijf bestemmingsplannen in het westelijk havengebied.

Het luchtkwaliteitsonderzoek van Peutz is als bijlage 6 aan deze toelichting toegevoegd.

6.3.3 Conclusie

De conclusie is dat voor het plangebied het aspect luchtkwaliteit geen negatieve gevolgen inhoudt. Het bestemmingsplan heeft een conserverend karakter waarin geen nieuwe ontwikkelingen worden mogelijk gemaakt.

6.4 Externe veiligheid

6.4.1 Algemeen

Bij externe veiligheid gaat het om het binnen aanvaardbare grenzen houden van risico's van productie, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen. Deze risico's worden uitgedrukt in een plaatsgebonden en een groepsrisico en betreffen alleen de personen die niet deelnemen aan deze activiteiten.

Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans per jaar dat een persoon, die continu en onbeschermd op een bepaalde plaats in de omgeving van een transportroute of inrichting bevindt, overlijdt door een ongeval met een gevaarlijke stof. Plaatsen met een gelijk risico kunnen door zogenaamde risicocontouren op een kaart worden weergegeven. Het PR leent zich daarmee goed voor het vaststellen van een veiligheidszone tussen een route of bedrijf en kwetsbare bestemmingen zoals woonwijken.

Het GR geeft aan wat de kans is op een ongeval met tien of meer dodelijke slachtoffers in de omgeving van de beschouwde activiteit. Het aantal personen in de omgeving bepaalt daardoor mede de hoogte van het GR. Het GR wordt bijvoorbeeld gebruikt om vast te stellen of de personendichtheid in een bepaald gebied kan worden vergroot. In tegenstelling tot het PR geldt voor het GR niet een grenswaarde maar de oriëntatiewaarde, die gemotiveerd kan worden overschreden. Het bevoegd gezag moet een uitspraak doen welke mate van overschrijding nog verantwoord is.

6.4.2 Beleid en regelgeving

Uitvoeringsbeleid Externe veiligheid Amsterdam
Het Uitvoeringsbeleid Externe veiligheid Amsterdam (vastgesteld op 5 juni 2012 door B&W) gaat nader in op de manier waarop Amsterdam omgaat met externe veiligheid in de besluitvorming. Het doel van Amsterdam is om risico's zoveel mogelijk te beperken. Dit kan via bronmaatregelen en ruimtelijke maatregelen.
Bronmaatregelen zijn de meest effectieve maatregelen die kunnen worden genomen om het risico te beperken. De afgelopen jaren is er veel aandacht gegaan naar de reductie van risico s aan de bronkant. Amsterdam continueert via dit uitvoeringsbeleid het bronbeleid door in te zetten op clustering van risicobedrijven in het havengebied.
Dit betekent dat in nieuwe ruimtelijke besluiten buiten het Westelijk Havengebied geen ruimte wordt gegeven aan nieuwe risicobedrijven. Ook wordt gekeken of er alternatieven zijn voor transport van gevaarlijke stoffen door dicht bevolkt gebied gaat. Hierbij kan gedacht worden aan vervoer per water in plaats van vervoer per spoor door de stad.
Het uitvoeringsbeleid hanteert de lijn dat nieuwe overschrijdingen van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico slechts met expliciete toestemming van Burgemeester en Wethouders worden toegestaan. Reeds bekende overschrijdingen langs de A10 Zuid en West worden vooralsnog verantwoord geacht omdat er met het Rijk maatregelen zijn overeengekomen ter reductie van de risico´s.
Om de risico's voor kwetsbare, minder zelfredzame groepen (kinderen, ouderen, zieken) te verminderen is het niet wenselijk dat deze groepen te dicht bij risicobronnen verblijven. Deze groepen zijn minder zelfredzaam in geval van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Concreet betekent dit dat in nieuwe ruimtelijke plannen een strook langs transportassen met structureel vervoer van gevaarlijke stoffen (rijkswegen 80 meter, enkele spoortrajecten 100 meter, hogedruk aardgasleidingen circa 25 tot 175 meter) en rond risicobedrijven wordt vrijgehouden van nieuwe kwetsbare, minder zelfredzame groepen. Afwijking is mogelijk mits door Burgemeester en Wethouders expliciet is toegestaan.
Het uitvoeringsbeleid externe veiligheid is in eerste instantie bedoeld om toe te passen voor nieuwe situaties. Het is niet bedoeld om bestaande situaties aan te passen of te saneren zolang wordt voldaan aan (harde) grenswaarden uit de regelgeving. Conserverende plannen worden gezien als bestaande situaties waarop het uitvoeringsbeleid niet per definitie van toepassing is. Voor reeds bestaande situaties/ conserverende plannen wordt het uitvoeringsbeleid voor externe veiligheid wel gebruikt om inzicht te krijgen in de risico's.

Gebiedsvisie externe veiligheid Westpoort
In 2009 is een Gebiedsvisie externe veiligheid Westpoort (zie bijlage 7) opgesteld met als doel er voor te zorgen dat Westpoort een veilig gebied is waar plaats is voor activiteiten met gevaarlijke stoffen en waar optimaal met ruimte en dus ook met risicoafstanden wordt omgegaan. De beleidsvisie richt zich op nieuwe besluiten (nieuwe vestiging en uitbreiding) en houdt rekening met de externe veiligheidsrisico's die al in het beheersgebied van Haven Amsterdam aanwezig zijn. Het havengebied wordt in de gebiedsvisie opgedeeld in drie zones. In de gebiedsvisie wordt vermeld dat het gebied waarop het bestemmingsplangebied 'Sloterdijk IV' betrekking heeft, wordt gezien als behorend tot zone III.
Voor deze zone III geldt dat deze minder geschikt wordt geacht voor de komst van nieuwe en de uitbreiding van bestaande risicoveroorzakers. Er wordt ingezet op minder risicovolle bedrijvigheid, maar de vestigings- en uitbreidingsmogelijkheden zijn zodanig beperkt dat de plaatsgebonden risico contour 10-6 binnen de eigen inrichtingsgrens moet blijven. Verder wordt in de gebiedsvisie in zone III aan de hand van verschillende scenario's een aantal risico veroorzakende activiteiten met een groot extern veiligheidsrisico "niet mogelijk" geacht gelet op de mogelijkheden voor bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid. Kwetsbare en beperkt kwetsbare functies als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zijn volgens de gebiedsvisie in zone III onder voorwaarden toegestaan.

Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) dat op 27 oktober 2004 in werking is getreden, is vastgesteld om de risico's te beperken waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven (bijvoorbeeld LPG-tankstations, ammoniakkoelinstallaties en chemische fabrieken). Er wordt onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR):

  • het plaatsgebonden risico (PR) is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven; het plaatsgebonden risico wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas;
  • het groepsrisico (GR) drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen.

De grenswaarde in nieuwe situaties is voor het plaatsgebonden risico ter plaatse van kwetsbare objecten 10-6 per jaar; voor beperkt kwetsbare objecten in nieuwe situaties geldt een richtwaarde van 10-6 per jaar.

Voor het groepsrisico geldt als oriëntatiewaarde:

  • 10-5 voor een ongeval met meer dan 10 dodelijke slachtoffers;
  • 10-7 voor een ongeval met meer dan 100 dodelijke slachtoffers;
  • 10-9 voor een ongeval met meer dan 1000 dodelijke slachtoffers;
  • enzovoort.

Verantwoording van het groepsrisico is noodzakelijk bij een bestemmingsplan.

Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen
In deze circulaire is het externe veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over water en wegen opgenomen.

De grenswaarde voor het plaatsgebonden risico is op basis van de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen voor bestaande situaties 10-5 per jaar; de streefwaarde in nieuwe situaties is 10-6 per jaar. In nieuwe situaties is de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico ter plaatse van kwetsbare objecten 10-6 per jaar; voor beperkt kwetsbare objecten in nieuwe situaties geldt een richtwaarde van 10-6 per jaar.

Op basis van de circulaire geldt bij een overschrijding van de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico of een toename van het groepsrisico een verantwoordingsplicht. De circulaire vermeldt dat vanaf een afstand van 200 meter van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.

Het ministerie werkt aan het Basisnet voor vervoer van gevaarlijke stoffen. In het Besluit transportroutes externe veiligheid (Btev) worden voor dit Basisnet - in lijn met het Bevi - de risiconormen voor het plaatsgebonden risico en het groepsrisico vastgelegd. In het Btev zijn de externe veiligheidsafstanden opgenomen die moeten worden aangehouden tussen kwetsbare objecten (woningen, ziekenhuizen e.d.) en transportroutes over wegen, spoor en water die worden gebruikt voor het transport van gevaarlijke stoffen.
Het Btev zal voor bestemmingsplannen die betrekking hebben op een gebied dat geheel of gedeeltelijk gelegen is binnen 200 meter van een transportroute, een verantwoording GR gaan verplichten. Deze verantwoording mag achterwege blijven indien:

  • het groepsrisico niet hoger is dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde of
  • het groepsrisico met niet meer dan 10% toeneemt en de oriëntatiewaarde niet wordt overschreden.

Wel moet in alle gevallen binnen het invloedsgebied de mogelijkheden tot hulpverlening en zelfredzaamheid worden beschreven en moet de brandweer om advies worden gevraagd.

Besluit externe veiligheid buisleidingen
Met ingang van 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. Op basis van het Bevb moet bij de vaststelling van een bestemmingplan, op grond waarvan de aanleg, bouw of vestiging van een kwetsbaar object bij een buisleiding wordt toegelaten, een grenswaarde van 10-6 per jaar in acht worden genomen. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze waarde als richtwaarde.

Op basis van het Bevb moet bij de vaststelling van een bestemmingsplan, op grond waarvan de aanleg, bouw of vestiging van een kwetsbaar of een beperkt kwetsbaar object wordt toegelaten, tevens het GR in het invloedsgebied van de buisleiding worden verantwoord.

Indien:

  • een bestemmingsplan betrekking heeft op een gebied waarbinnen de letaliteit van personen binnen het invloedsgebied minder dan 100% is, of
  • het GR niet hoger is dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde of
  • de toename van het GR bij verwezenlijking van het bestemmingsplan niet hoger is dan 10%

kan een deel van de verantwoording GR achterwege worden gelaten. Dat betreft specifiek artikel 12, eerste lid, onderdelen c t/m e van het Bevb waarin maatregelen ter beperking van het GR worden onderzocht.

Voorafgaand aan de vaststelling van het bestemmingsplan, stelt het bevoegd gezag het bestuur van de regionale brandweer in de gelegenheid om in verband met het GR advies uit te brengen over de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp of zwaar ongeval en over de zelfredzaamheid van personen in het invloedsgebied van de buisleiding.

Op grond van het Bevb is het tevens verplicht om in bestemmingsplannen de ligging van buisleidingen weer te geven. Hierbij wordt ook een belemmerende strook (strekkende tot 5 meter aan weerszijden) meegenomen, waarbinnen geen bouwwerken mogen worden opgericht. Verder dienen bestemmingsplannen een vergunningstelsel op te nemen voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden binnen de belemmerende strook die de integriteiten en werking van de buisleiding kunnen verhinderen.

Besluit risico's zware ongevallen
Op 19 juli 1999 is het Besluit risico's zware ongevallen 1999 (Brzo 1999) in werking getreden als uitvloeisel van de Seveso II richtlijn van de Europese Unie. Het Brzo 1999 stelt eisen aan het veiligheidsbeleid van bedrijven die op grote schaal met gevaarlijke stoffen werken. Doelstelling is het voorkomen en beperken van ongevallen met gevaarlijke stoffen. Daartoe moeten bedrijven onder meer over een veiligheidsbeleid en een veiligheidsbeheerssysteem beschikken. Sommige bedrijven moeten daarnaast ook nog een veiligheidsrapport opstellen en indienen bij de overheid.

Vuurwerkbesluit
Op 1 maart 2002 is het Vuurwerkbesluit in werking getreden. Het besluit vervangt het Vuurwerkbesluit wet milieugevaarlijke stoffen en het Reglement gevaarlijke stoffen. Het nieuwe besluit maakt onder meer onderscheid tussen consumenten- en professioneel vuurwerk, hanteert strikte veiligheidsafstanden voor vuurwerkbedrijven in relatie tot de bebouwde omgeving en stelt scherpere eisen aan de opslag van vuurwerk.

Hoogspanningsverbinding en straalpaden
Hoogspanningsleidingen veroorzaken elektromagnetische stralingen. Straalpaden dienen ter bescherming van telecommunicatieverbindingen. Binnen deze gebieden gelden beperkingen voor wat betreft bouwhoogten.

6.4.3 Resultaten onderzoek risicobedrijven

Binnen dit plangebied liggen geen bedrijven die vallen onder het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen (Bevi). Het plangebied vertoont wel overlap met de risicocontouren van Bevi-bedrijven die buiten het plangebied zijn gevestigd. Onderstaand wordt per Bevi-bedrijf ingegaan op de ligging van de plaatsgebonden 10-6 risicocontour PR en volgt een toets aan de grenswaarde en richtwaarde voor het PR. Ook wordt de hoogte van het groepsrisico GR ten opzichte van de oriëntatiewaarde beschreven.

De gegevens over het plaatsgebonden risico PR en het groepsrisico GR volgen uit de risicoanalyses die bij de actuele vergunde situaties bij de bedrijven horen. Een rapport van de Dienst Milieu en Bouwtoezicht Amsterdam d.d. 22 oktober 2012 met een overzicht van de diverse risicocontouren in het plangebied is bijgevoegd als bijlage 8 van deze Toelichting.

Risicovolle bedrijven
Hydrocarbon Hotel (Oceanenweg)
Dit bedrijf ligt in plangebied Amerikahaven en valt onder het bevoegd gezag van de provincie Noord-Holland.
Uit de QRA blijkt dat de plaatsgebonden 10-6 risicocontour PR geen overlap heeft met het plangebied 'Sloterdijk IV'. Er wordt daarom voldaan aan de grens- en richtwaarde voor het plaatsgebonden risico, omdat dit plan niet leidt tot de aanwezigheid van (beperkt) kwetsbare objecten binnen deze PR-contour.
Het invloedsgebied is 1155 meter en overlapt slechts een klein gedeelte van de noordkant van het plangebied 'Sloterdijk IV'. Uit de QRA blijkt dat het groepsrisico ruim onder de oriëntatiewaarde ligt. Gelet op de aard van het plangebied, zal de maximaal mogelijke personendichtheid ten opzichte van de mogelijkheden conform het voorgaande bestemmingsplan enigszins toenemen. De reden hiervoor is dat op het bedrijventerrein De Heining nu nog de bestemming “Opslagterreinen” rust en dat deze in dit nieuwe bestemmingsplan wordt gewijzigd in de bestemming “Bedrijf”. Het type bedrijven dat hier reeds aanwezig is, heeft een zeer lage personendichtheid. Indien er nieuwe bedrijven gevestigd zullen worden zal de personendichtheid iets kunnen toenemen, maar het effect op het groepsrisico zal zeer klein zijn vanwege de grote afstand tot de risicobron bij Hydrocarbon Hotel. Daardoor zal het groepsrisico onder de oriëntatiewaarde blijven liggen.

Oiltanking Amsterdam B.V. (Heining 100)
Dit bedrijf ligt in plangebied Amerikahaven en valt onder het bevoegd gezag van de provincie Noord-Holland.
Uit de QRA blijkt dat de plaatsgebonden 10-6 risicocontour PR een kleine overlap heeft met het plangebied 'Sloterdijk IV'. Het betreft gronden met de bestemmingen “Bedrijf”, “Groen” en “Natuur”. Binnen dit gedeelte van de PR-contour zijn geen kwetsbare objecten aanwezig of bestemd en daarmee wordt voor het plangebied 'Sloterdijk IV' voldaan aan de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico.
Binnen dit gedeelte van de PR-contour zijn wel beperkt kwetsbare objecten aanwezig of bestemd. Dat betekent dat het bestemmingsplan afwijkt van de richtwaarde voor het plaatsgebonden risico.
Het invloedsgebied is 390 meter en overlapt slechts een klein gedeelte van de noordkant van het plangebied 'Sloterdijk IV'. Het groepsrisico overschrijdt de oriëntatiewaarde OW. Gelet op de bebouwingsdichtheden, bebouwingshoogtes en de aard van dat gedeelte van het plangebied dat wordt overlapt door het invloedsgebied, zal de maximale personendichtheid ten opzichte van de mogelijkheden conform het voorgaande bestemmingsplan niet toenemen. Derhalve neemt ook het groepsrisico niet toe.

Motivatie afwijken richtwaarde plaatsgebonden risico
Op grond van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) geldt voor beperkt kwetsbare objecten een richtwaarde van 10-6 voor het plaatsgebonden risico. Gemotiveerd afwijken van de richtwaarde is – conform het Bevi – mogelijk. Hieronder volgt een beschrijving van de situaties waarin het onderhavige bestemmingsplan afwijkt van de richtwaarde, inclusief de motivatie voor deze afwijking.

Bestaande situaties
In de bestaande (reeds bebouwde) situatie is voor het plangebied 'Sloterdijk IV' sprake van afwijken van de richtwaarde bij het bedrijf Oil Tanking. Het Uitvoeringsbeleid Externe veiligheid Amsterdam doet geen uitspraken over bestaande situaties, alleen over nieuwe situaties.
De reeds aanwezige beperkt kwetsbare objecten zijn allemaal goed zelfredzame functies met een lage personendichtheid. Derhalve vindt het bevoegd gezag het aanvaardbaar dat voor deze bestaande gevallen wordt afgeweken van de richtwaarde.

Nieuwe situaties
Het Uitvoeringsbeleid Externe veiligheid Amsterdam stelt dat binnen de PR 10-6 contour in principe geen nieuwe beperkt kwetsbare objecten worden toegestaan. In het voorgaande bestemmingsplan was de bestemming binnen de PR 10-6 contour "“Doeleinden van handel en bedrijf ”, nader aangewezen voor “opslagterreinen”. Binnen het nieuwe bestemmingsplan is deze bestemming gewijzigd in de bestemmingen “Bedrijf-1” en “Bedrijf-4” en de bestemmingen “Natuur” en “Groen”. Daardoor worden er planologisch gezien nieuwe beperkt kwetsbare objecten toegestaan. Hieronder wordt een motivatie gegeven voor het afwijken van de richtwaarde in nieuwe situaties en wordt tevens de planregeling beschreven waarmee voor nieuwe objecten de zelfredzaamheid wordt getoetst.
Het toestaan van de uitbreiding van bestaande en vestiging van nieuwe beperkt kwetsbare objecten binnen deze contouren leidt tot efficiënt ruimtegebruik en het opvullen van open gaten in een bestaand industriegebied. In de Nota van Toelichting op het Bevi en in de "Handleiding Besluit externe veiligheid inrichtingen" zijn deze voorbeelden genoemd als mogelijke motivatie voor afwijking van de richtwaarde.
Op de plankaart is rondom het Bevi-bedrijf Oil Tanking een "veiligheidszone - bevi" opgenomen die groter is dan de contour voor PR 10-6. De reden hiervoor is dat er ruimte moet zijn voor uitbreidingen of aanpassingen van Bevi-bedrijven die slechts een kleine toename van de PR 10-6 contour tot gevolg hebben. Tevens kunnen zo kleine wijzigingen in de PR-contouren als gevolg van nieuwe rekenmethodieken worden opvangen zonder dat een (bestemmingsplan)wijziging van de plankaart nodig is. Deze aanpak biedt meer veiligheidswinst en helpt het ontstaan van saneringssituaties voorkomen, omdat kwetsbare objecten op grotere afstand van risicobedrijven worden gehouden.

Binnen deze "veiligheidszone - bevi" is de vestiging van kwetsbare objecten uitgesloten. Voor de uitbreiding van bestaande en de vestiging van nieuwe beperkt kwetsbare objecten binnen de op de plankaart aangeduide "veiligheidszone - bevi" zijn twee procedures mogelijk:

  • 1. Indien er geen sprake is van een toename van het aantal aanwezige personen is een binnenplanse afwijking mogelijk. In deze procedure wordt dan conform het Uitvoeringsbeleid Externe veiligheid Amsterdam specifiek getoetst hoe het met de zelfredzaamheid van het object is gesteld. Alleen goed zelfredzame beperkt kwetsbare objecten zullen worden toegestaan en alleen in die gevallen zal het bevoegd gezag afwijken van de richtwaarde voor het plaatsgebonden risico. Op deze wijze is geborgd dat ook bij het afwijken van de richtwaarde aandacht is voor de veiligheid van de mensen die zich bevinden in de risicocontour.
  • 2. Indien er wel sprake is van een toename van het aantal aanwezige personen moet de “zwaardere ”procedure van artikel 2.12, lid 1, onder a, sub 3, van de Wabo worden gevolgd. In deze procedure wordt dan conform het Uitvoeringsbeleid Externe veiligheid Amsterdam specifiek getoetst hoe het met de zelfredzaamheid van het object is gesteld. Alleen goed zelfredzame beperkt kwetsbare objecten zullen worden toegestaan en alleen in die gevallen zal het bevoegd gezag afwijken van de richtwaarde voor het plaatsgebonden risico. Op deze wijze is geborgd dat ook bij het afwijken van de richtwaarde aandacht is voor de veiligheid van de mensen die zich bevinden in de risicocontour.

De regionale brandweer wordt door het bevoegde gezag betrokken bij de vraag of een functie wel of niet zelfredzaam is. Het wel of niet zelfredzaam zijn van een functie beïnvloedt de mogelijkheid om de functie al dan niet toe te staan in een "veiligheidszone - bevi". Hierbij wordt gebruik gemaakt van een scenariobenadering, waarbij onder meer wordt bepaald of de aanwezige personen zich snel genoeg zelfstandig in veiligheid kunnen brengen.

Verantwoording groepsrisico Bevi-bedrijven
Hieronder volgt een beschrijving van de aspecten die conform artikel 13 van het Bevi onderdeel uitmaken van de verantwoording van het groepsrisico.

Het huidige en toekomstige groepsrisico
Het huidige groepsrisico ligt bij Hydrocarbon Hotel ruim onder de oriëntatiewaarde. De maximaal mogelijke personendichtheid ten opzichte van de mogelijkheden conform het voorgaande bestemmingsplan zal enigszins kunnen toenemen, maar het effect op het groepsrisico zal zeer klein zijn vanwege de grote afstand tot de risicobron bij Hydrocarbon Hotel. Daardoor zal het groepsrisico onder de oriëntatiewaarde blijven liggen.
Het groepsrisico van Oil Tanking overschrijdt in de huidige situatie de oriëntatiewaarde. Gelet op de bebouwingsdichtheden, bebouwingshoogtes en de aard van dat gedeelte van het plangebied dat wordt overlapt door het invloedsgebied, zal de maximale personendichtheid ten opzichte van de mogelijkheden conform het voorgaande bestemmingsplan niet toenemen. Derhalve neemt ook het groepsrisico niet toe.

Bronmaatregelen en ruimtelijke maatregelen
Bronmaatregelen bij de reeds aanwezige Bevi-bedrijven worden niet genomen in het kader van dit bestemmingsplan. Het groepsrisico neemt immers niet toe als gevolg van het plan. Bovendien voldoen deze risicobedrijven aan de stand der techniek die op het moment van vergunningverlening actueel was. Bronmaatregelen worden wel overwogen en vastgelegd in nieuwe milieuvergunningen van de risicobedrijven in dit gebied.
Ruimtelijke maatregelen rondom deze bedrijven zijn ook niet nodig bevonden, omdat er ten opzichte van het voorgaande bestemmingsplan geen wijzigingen optreden in de hoogte van de groepsrisico's en deze risico's zijn reeds eerder bij het afgeven van de vergunningen voor de risicobedrijven acceptabel bevonden door het bevoegd gezag.

Beheersbaarheid en zelfredzaamheid
Het plangebied heeft slechts een kleine overlap met het invloedsgebied van Hydrocarbon Hotel, zodat de aanwezigen in het plangebied slechts kleine (secundaire) risico's lopen als er een ongeval met gevaarlijke stoffen plaatsvindt bij dit bedrijf.
Binnen het invloedsgebied van Oil Tanking zijn de bestemmingen 'Bedrijf' mogelijk. De reeds aanwezige beperkt kwetsbare objecten zijn allemaal goed zelfredzame functies met een lage personendichtheid. Met betrekking tot de vestiging van nieuwe objecten zijn planregels opgenomen, waarbij een goede zelfredzaamheid een criterium is.
In het Uitvoeringsbeleid Externe Veiligheid Amsterdam is vastgelegd dat indien er sprake is van mogelijke snelle ongevalsscenario's met brandbaar gas, nieuwe objecten bedoeld voor beperkt zelfredzame personen (zoals kinderen, bejaarden, zieken) buiten de 100% letaliteitsgrens worden gesitueerd. Bij Oil Tanking is er mogelijk sprake van een dergelijk snel ongevalscenario, maar het plan maakt geen objecten bedoeld voor beperkt zelfredzame personen mogelijk. Het plan voldoet dus op dit punt aan het Uitvoeringsbeleid.

6.4.4 Resultaten onderzoek vervoer gevaarlijke stoffen over weg/spoor

In de onderstaande paragrafen worden de onderzoeksresultaten voor het transport van gevaarlijke stoffen over weg en spoor beschreven, inclusief een toets aan de normen voor het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Transport over water is niet relevant voor dit plangebied, omdat er geen overlap is met de risicozones van transportroutes over water.
In het rapport van de Dienst Milieu en Bouwtoezicht Amsterdam d.d. 22 oktober 2012 (zie bijlage 8) is een overzicht van de diverse risicocontouren in het plangebied opgenomen.

Vervoer risicovolle stoffen over de weg
Alle wegen in het plangebied zijn door de gemeenteraad aangewezen als route voor het transport van gevaarlijke stoffen over de weg (besluit d.d. 23 mei 2007).
Uit eerder gemaakte risicoberekeningen voor het plangebied Sloterdijk III en Basisnet Weg blijkt dat voor alle transportroutes over wegen in het plangebied geldt dat het plaatsgebonden risico kleiner is dan 10-6 per jaar. Het plan voldoet daarmee aan de grens- en de richtwaarde voor het plaatsgebonden risico.
Er is overlap tussen de 200 meter-zones van de bestaande transportroutes over weg en het plangebied 'Sloterdijk IV'. Uit de berekeningen voor het Basisnet blijkt dat voor geen van deze routes de oriëntatiewaarde wordt overschreden.

In het plangebied is ten opzichte van het voorgaande bestemmingsplan de nieuwe bestemming Bedrijf mogelijk gemaakt. Deze bestemming ligt gedeeltelijk binnen de 200 meter-zones van de transportroutes over de weg. Door de aard van deze bestemming kan de personendichtheid in het gebied enigszins toenemen en daarmee mogelijk ook het groepsrisico. Gezien de lage huidige groepsrisico's en de beperkte toename van de personendichtheid, zal het groepsrisico ook met deze nieuwe bestemming onder de oriëntatiewaarde blijven. Op grond van de Circulaire Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen geldt echter wel een verantwoordingsplicht voor het groepsrisico.

Vervoer gevaarlijke stoffen over het spoor
Het noordelijk deel van het plangebied ligt binnen de risicozone van 200 meter van de spoorverbinding tussen Amsterdam Container Terminal en het emplacement Westhaven.
Het adviesbureau AVIV heeft een risicoberekening met betrekking tot het plaatsgebonden risico en het groepsrisico uitgevoerd (rapport met projectnummer 091705, d.d. 21 januari 2010). De berekeningen leiden niet tot een plaatsgebonden risicocontour van 10-6 per jaar. Het plan voldoet daarmee aan de grens- en de richtwaarde voor het plaatsgebonden risico.
Op basis van de verwachte vervoersintensiteit ligt het groepsrisico in zowel de reeds gerealiseerde bebouwingssituatie als de mogelijke bebouwingssituatie in de toekomst ver onder de oriëntatiewaarde.

Aan de noordkant van het plangebied is ten opzichte van het voorgaande bestemmingsplan een nieuwe bestemming “Bedrijf” mogelijk gemaakt. Deze bestemming ligt gedeeltelijk binnen de 200 meter-zone van de transportroute over het spoor. De nieuwe bestemming kan door de aard van de bestemming leiden tot een hogere personendichtheid in het gebied en daarmee mogelijk ook tot een hoger groepsrisico. Gezien de lage huidige groepsrisico's zal het groepsrisico ook met deze nieuwe bestemming onder de oriëntatiewaarde blijven, maar op grond van de Circulaire Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen geldt wel een verantwoordingsplicht voor het groepsrisico.

Verantwoording groepsrisico vervoer gevaarlijke stoffen weg/spoor
Hieronder volgt een beschrijving van de aspecten die conform de Circulaire Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen onderdeel uitmaken van de verantwoording van het groepsrisico.

Het huidige en toekomstige groepsrisico
Zowel de huidige als de toekomstige groepsrisico's voor transport over weg en spoor liggen onder de oriëntatiewaarde. Ter plekke van de nieuwe bestemming “Bedrijf” kan het groepsrisico in de toekomst wel enigszins toenemen, omdat de personendichtheid enigszins toeneemt ten opzichte van het voorgaande bestemmingsplan.
Alle wegen in het Westelijk Havengebied zijn aangewezen als gevaarlijke stoffenroutes. Het vervoer van gevaarlijke stoffen over deze wegen (die buiten het Basisnet Weg vallen) is bestemmingsverkeer en is beperkt. Ontwikkelingen langs gemeentelijke wegen en daarmee dus eventueel een toename van het groepsrisico) zijn volgens het Uitvoeringsbeleid Externe Veiligheid Amsterdam in beginsel acceptabel.
In het kader van het Basisnet Spoor worden risicoruimten vastgelegd per spoortraject. Deze risicoruimte is gebaseerd op berekeningen met een vastgesteld aantal LPG-transporten dat wordt vervoerd in risicoarm samengestelde treinen, de zogenaamde Warme BLEVE vrije treinen. Langs het traject vanaf Haven Amsterdam tot Duivendrecht ligt het groepsrisico in de toekomstige situatie ruim onder de oriëntatiewaarde bij het hanteren van de risicoplafonds uit het Basisnet.

Bronmaatregelen en ruimtelijke maatregelen
Bronmaatregelen met betrekking tot het transport van gevaarlijke stoffen zijn reeds onderzocht en worden genomen in het kader van het landelijk Basisnet. Als gevolg hiervan zijn de huidige en toekomstige groepsrisico's binnen dit plangebied overal lager dan de oriëntatiewaarde.
Ruimtelijke maatregelen rondom de wegen worden in het kader van dit plan niet nodig bevonden, omdat bij het vaststellen van het Basisnet rekening is gehouden met toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen langs deze transportassen. De hieruit resulterende groepsrisico's worden (landelijk) acceptabel geacht.
Op grond van het Uitvoeringsbeleid Externe Veiligheid Amsterdam is onderzocht of er in het kader van dit bestemmingsplan ruimtelijke maatregelen rondom het spoor wenselijk zijn. De maatgevende scenario's voor het risico langs het spoor zijn ongevallen met brandbare vloeistoffen (zoals benzine; de meest vervoerde stof) en de brandbare gassen (zoals LPG; de stof met de grootste kans op een groep slachtoffers). Het Uitvoeringsbeleid stelt dat nieuwe objecten bedoeld voor beperkt zelfredzame personen (als kinderen, ouderen en minder validen) moeten worden gesitueerd buiten de 100% letaliteitsgrens van LPG (100 meter vanuit hart van de spoorbaan). Onderhavig plan voldoet hieraan, omdat het plan geen objecten voor beperkt zelfredzame personen mogelijk maakt.

Beheersbaarheid en zelfredzaamheid
De reeds aanwezige objecten binnen de 200 meter-zones van de transportroutes zijn goed zelfredzaam.

6.4.5 Resultaten onderzoek buisleidingen

In de onderstaande paragrafen worden de onderzoeksresultaten voor het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen beschreven, inclusief een toets aan de normen voor het plaatsgebonden risico en een verantwoording van het groepsrisico.
In het rapport van de Dienst Milieu en Bouwtoezicht Amsterdam d.d. 22 oktober 2012 (zie bijlage 8) is een overzicht van de diverse risicocontouren in het plangebied opgenomen.

Hoge druk aardgasleidingen
Er liggen in het plangebied enkele risicovolle hogedrukaardgasleidingen. Deze risicovolle gasleidingen in het plangebied hebben (met de belemmeringenstrook met een totale breedte van 8-10 meter) de bestemming “Leiding-Gas” gekregen.
Voor alle aardgasleidingdelen in het plangebied is het plaatsgebonden risico kleiner dan 10-6 per jaar, zodat er voor het plan als gevolg van de aanwezigheid van deze leidingen geen beperkingen zijn voor vestiging van (beperkt) kwetsbare objecten. Het plan voldoet aan de grens- en de richtwaarden voor het plaatsgebonden risico.
Voor het groepsrisico zijn de afstanden van 100%- en 1%-letaliteit relevant. Binnen de afstand van 100%-letaliteit dragen de aanwezige personen bij aan de hoogte van het groepsrisico en tot de afstand voor 1%-letaliteit zijn altijd de aspecten hulpverlening en zelfredzaamheid relevant in relatie tot de verantwoording van het groepsrisico. Het plangebied 'Sloterdijk IV' vertoont overlap met zowel de contour voor 1%-letaliteit als die voor 100%-letaliteit. Binnen de contour voor 100%-letaliteit zijn voornamelijk de bestemmingen “Natuur” en “Groen” aanwezig.

Uit risicoberekeningen van de DMB blijkt dat het groepsrisico overal ruim onder de oriëntatiewaarde ligt. Dit wordt veroorzaakt door de zeer lage bevolkingsdichtheden binnen de afstand voor 100%-letaliteit. Uit correspondentie tussen Gasunie en de gemeente Amsterdam in 2011 (in het kader van het Saneringsprogramma BEVB) is opnieuw gebleken dat het groepsrisico van de leidingen in het plangebied lager is dan de oriëntatiewaarde.
De nieuwe bestemming “Bedrijf” ligt met slechts een klein gedeelte in de buitenste rand van de zone voor 100%-letaliteit van de aardgasleiding. Deze bestemming kan ten opzichte van de voorgaande bestemming leiden tot een kleine verhoging van de personendichtheid en daarmee van het groepsrisico. Deze verhoging zal echter niet meer dan 10% bedragen.

Kerosineleiding
Aan de noordkant van het plangebied ligt een kerosineleiding die onder het Bevb valt. Deze leiding loopt van het Bevi-bedrijf Oil Tanking naar Schiphol. Het invloedsgebied van de kerosineleiding is 30 meter en dit gebied heeft geen overlap met het plangebied 'Sloterdijk IV'. De leiding heeft daarom op grond van externe veiligheid geen consequenties voor het plan.

Verantwoording groepsrisico buisleidingen
Zowel de huidige als de toekomstige groepsrisico's voor de leidingen liggen ver onder de oriëntatiewaarde. Ter plekke van de nieuwe bestemming Bedrijf kan het groepsrisico in de toekomst iets hoger worden, maar de toename zal minder dan 10% zijn en het groepsrisico blijft onder de oriëntatiewaarde.

Bronmaatregelen en ruimtelijke maatregelen
Bronmaatregelen worden genomen door de leidingexploitant en worden in het kader van dit plan niet nodig geacht omdat de groepsrisico's overal veel lager zijn dan de oriëntatiewaarde.
Op basis van het Uitvoeringsbeleid Externe Veiligheid Amsterdam is onderzocht of ruimtelijke maatregelen nodig zijn. Ongevalsscenario's bij buisleidingen zijn per definitie snelle scenario's en deze geven minder mogelijkheden voor mensen om zichzelf in veiligheid te brengen. Daarom schrijft het Uitvoeringsbeleid voor dat nieuwe objecten bedoeld voor beperkt zelfredzame personen (als kinderen, ouderen en minder validen) moeten worden gesitueerd buiten de 100% letaliteitsgrens van de hoge druk aardgasleidingen binnen dit plangebied. Het bestemmingsplan 'Sloterdijk IV' maakt dergelijke bestemmingen in het geheel niet mogelijk en dus voldoet het plan op dit punt aan het Uitvoeringsbeleid.

Beheersbaarheid en zelfredzaamheid
De zelfredzaamheid van de reeds aanwezige objecten is goed, zowel door de functie van de objecten als door het feit dat ze grotendeels buiten de 100%-letaliteitsgrens van de aardgasleidingen liggen.

6.4.6 Resultaten onderzoek overige risicobronnen

Er zijn in het plangebied geen andere risicobronnen met veiligheidsafstanden (zoals windturbines, opslag van vuurwerk en munitie of gasdrukregel- en meetstations) aanwezig.

6.4.7 Conclusie

De conclusie is dat voor het plangebied het aspect externe veiligheid geen negatieve gevolgen inhoudt. Het bestemmingsplan heeft een conserverend karakter waarin geen nieuwe ontwikkelingen worden mogelijk gemaakt.

Hoofdstuk 7 Milieuzonering

Milieuzonering betreft het hanteren van bepaalde richtafstanden tussen bedrijven en hindergevoelige functies/bestemmingen. Om in deze zonering enige eenheid te brengen heeft de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) de brochure "Bedrijven en milieuzonering" uitgebracht die als richtlijn geldt. De toelaatbaarheid van bedrijven en bedrijfsactiviteiten is in het voorliggende bestemmingsplan gekoppeld aan de bij de planregels behorende “Staat van Inrichtingen” die gebaseerd is op deze VNG-brochure. Hierin zijn de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten gerangschikt naar opklimmende milieubelasting (de categorieën 1-6). Hoe hoger de categorie, hoe ernstiger de potentiële milieubelasting en hoe groter de richtafstand ten opzichte van hindergevoelige bestemmingen.

De milieubelasting wordt bepaald door verschillende milieuaspecten, zoals gevaar, stof, geur, geluid, verkeer en visueel. Voor elk milieuaspect geldt een aparte minimaal aan te houden richtafstand tussen de hinder veroorzakende functie en de hindergevoelige functie. Het aspect met de hoogste categorie is maatgevend voor de uiteindelijke minimaal aan te houden richtafstand. De richtafstanden variëren van 0 meter (voor categorie 1 bedrijven) tot 1000 meter (voor categorie 6 bedrijven). Benadrukt zij nogmaals dat het gaat om richtafstanden.

Er zijn in dit bestemmingsplan regels opgenomen ten aanzien van de toelaatbaarheid van milieuhindercategorieën. Voor het gedeelte van het plangebied waarin het bedrijventerrein De Heining is gelegen, is bepaald dat er zich bedrijven mogen vestigen die maximaal tot milieucategorie 3.2 behoren.

Hoofdstuk 8 Bodem

8.1 Algemeen

Bij het toekennen van (gevoelige) bestemmingen aan gronden is het van belang om te weten wat de kwaliteit van de bodem is. In het kader van goede ruimtelijk ordening moet voorkomen worden dat gevoelige bestemmingen op verontreinigde gronden worden gerealiseerd. Ook op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en de Bouwverordening is het verboden te bouwen op verontreinigde grond. Daarom moet voorafgaand aan de vaststelling van het bestemmingsplan onderzoek worden gedaan naar de bodemkwaliteit in het plangebied. Bij een geconstateerde verontreiniging moet in verband met de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan tevens in kaart worden gebracht welke saneringsmaatregelen nodig zijn om het beoogde gebruik van de gronden te kunnen realiseren.

Het bestemmingsplan maakt geen nieuw gebruik mogelijk. Uitsluitend de bestaande situatie wordt opnieuw vastgelegd. Voor deze bestaande functies is in het verleden onderzoek naar de kwaliteit van de bodem uitgevoerd. Bodemonderzoek voor deze bestaande situaties is daarom in het kader van dit bestemmingsplan niet aan de orde.
Bij eventuele toekomstige uitbreidingen of herontwikkelingen van bestaande functies zal bij de aanvraag omgevingsvergunning een bodemonderzoek moeten worden overlegd, waaruit blijkt dat de bodem geschikt is voor het beoogde doel. De Bouwverordening waarborgt de uitvoering van dat bodemonderzoek op dat moment.

8.2 Beleid en regelgeving

Wet bodembescherming
De bescherming van de bodem wordt wettelijk o.a. geregeld in de Wet bodembescherming (Wbb). De Wbb is een zogenaamde raamwet, wat betekent dat de kaders worden aangegeven maar dat de uitwerking daarvan geregeld is in verschillende besluiten en circulaires (o.a. Besluit bodemkwaliteit, Besluit Uniforme Saneringen en Circulaire bodemsanering 2009). De Wbb stelt in het bijzonder regels ter voorkoming van bodemverontreiniging en sanering van ontstane verontreiniging.
De Wbb heeft betrekking op landbodems; waterbodems vallen onder de Waterwet. In de Wbb maakt grondwater wel onderdeel uit van de bodem. De wet bestaat uit een tweetal regelingen:

  • 1. Een regeling voor de bescherming van de bodem, met daarin opgenomen de zorgplicht;
  • 2. Een regeling voor de aanpak van overige bodemverontreiniging op land.

Nota Bodembeheer
De gemeenteraad heeft op 4 april 2012 de Nota Bodembeheer vastgesteld. In deze nota staat het gebruik van de bodem centraal. Het Besluit bodemkwaliteit geeft gemeenten de vrijheid eigen normen op te stellen voor toepassen van grond binnen de eigen gemeente, het zogenaamde gebiedsspecifieke beleid. Dat is met genoemde nota voor Amsterdam ingevuld. Deze eigen normen (de lokale maximale waarden) waarborgen het stand-still principe binnen Amsterdam, het uitgangspunt waarbij de kwaliteit van de bodem binnen de gemeentegrenzen niet verslechtert.

8.3 Resultaten onderzoeken

Bodemgegevens plangebied
Op basis van de gegevens van het Bodemloket (www.bodemloket.nl) kan voor het plangebied het volgende worden geconcludeerd. Een groot deel van het Geuzenbos is onderzocht of in procedure; een klein deel ter plaatse van het gemaal is gesaneerd; het bedrijventerrein De Heining laat een gevarieerd beeld zien: delen zijn onderzocht en hebben geen verder onderzoek nodig, twee delen zijn gesaneerd en delen zijn onderzocht en in procedure.

Gebiedsinventarisatie
Door de Dienst Ruimtelijke Ordening is een gebiedsinventarisatie gedaan naar de typen bedrijven op De Heining. Hierin zijn ook de diverse onderzoeken naar de bodemkwaliteit betrokken. De inventarisatie bevestigt het gevarieerde beeld van het terrein wat betreft bodemkwaliteit.

8.4 Conclusie

Het plangebied is in de jaren zestig en zeventig opgehoogd met (schoon) zeezand in een laagdikte variërend van 3 tot 5 meter. Ten tijde van de aanvankelijke inrichting van het gebied was de bodem dan ook nagenoeg schoon. In het plangebied hebben zich in de loop van de tijd bedrijven gevestigd die met hun activiteiten de bodem in min of meerdere mate belastten.
Op enkele plaatsen is de bodem verontreinigd met minerale olie. De omvang van de verontreinigingen is relatief klein. Deze verontreinigingen zijn veelal veroorzaakt door lek- en morsverliezen van tankinstallaties voor de opslag en distributie van brandstoffen. De meeste van deze verontreinigingen zijn reeds gesaneerd. Er zijn van enkele percelen geen gegevens beschikbaar.
Er is geen aanleiding aan te nemen dat de bodemkwaliteit gevolgen heeft voor de uitvoering van het voorliggende bestemmingsplan (dat voor een substantieel deel reeds is gerealiseerd). De bodemkwaliteit zal eveneens bij de eventuele aanvragen voor omgevingsvergunningen aan de orde komen.

Hoofdstuk 9 Water

9.1 Algemeen

Op grond van artikel 3.1.6, lid b van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moet in de toelichting bij het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen over de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Dit is de zogenaamde waterparagraaf.
Deze waterparagraaf moet inzicht geven in de wijze waarop het waterbeleid is vertaald naar de verbeelding en de regels van het bestemmingsplan. Daarbij wordt een beschrijving gegeven van de wijze waarop bij het plan rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding. In de waterparagraaf komen de volgende onderdelen aan de orde:

  • 1. ruimtelijk relevant waterbeleid;
  • 2. de taken van de waterbeherende instantie;
  • 3. het overleg met de waterbeherende instantie;
  • 4. het huidige watersysteem;
  • 5. het toekomstige watersysteem.

De waterparagraaf geeft ook een weergave van de watertoets. Het doel van de watertoets is te waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundig relevante ruimtelijke plannen en besluiten. De watertoets heeft betrekking op alle waterhuishoudkundige aspecten, zoals veiligheid, wateroverlast, riolering, watervoorziening, volksgezondheid, bodemdaling, grondwaterkwaliteit, verdroging en natte natuur.

Voor ingrepen en activiteiten die invloed hebben op waterstaatkundige werken, boezemland en watergangen dient een vergunning aangevraagd te worden. In het keurgebied gelden verbods- en gebodsbepalingen ten aanzien van het onderhoud en het gebruik van wateren, oevers en waterkeringen zowel bovengronds als in de grond. Tevens worden in de keur de verplichtingen (o.a. meld- en meetplicht) ten aanzien van het aanvoeren, onttrekken, lozen en afvoeren van water aangegeven.
Naast de eventueel vereiste gemeentelijke omgevingsvergunning is veelal ook een vergunning ingevolge de Waterwet vereist. Nadere informatie is te verkrijgen bij Waternet/AGV en bij Hoogheemraadschap Rijnland.

Hieronder wordt eerst de toepasselijke regelgeving beschreven. Naast de Europese en nationale wetgeving worden ook de toepasselijke (beleidsregels) van de bevoegde lagere organen genoemd. Het hoogheemraadschap Rijnland is water(kwaliteit- en kwantiteit) beheerder van het gebied. Voor een zeer klein gedeelte van het gebied, het noordoostelijke deel, ter hoogte van de Westpoortweg is hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht (AGV) de waterbeheerder.

9.2 Beleid en regelgeving

Nationaal Waterplan
Op 22 december 2009 is het Nationaal Waterplan vastgesteld. Dit plan vervangt de Vierde Nota Waterhuishouding en de daarop gebaseerde nota's, zoals de 'Nota Anders omgaan met Water' en 'Waterbeleid in de 21ste eeuw'. Dit plan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer en richt zich op:

  • een goede bescherming tegen overstroming;
  • het zoveel mogelijk voorkomen van wateroverlast en droogte;
  • het bereiken van een goede waterkwaliteit;
  • het veiligstellen van strategische watervoorraden.

Het Nationaal Waterplan is opgesteld op basis van de Waterwet die met ingang van 22 december 2009 van kracht is. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie. Het Nationaal Waterplan pleit daarom voor meer samenhang tussen het beleid voor water, ruimtelijke ordening en milieu, gericht op de verschillende belangen zoals veiligheid, landbouw, natuur, drinkwatervoorziening, transport, recreatie en visserij, daarbij ruimte scheppend voor gebiedsgericht maatwerk.
Voor dit bestemmingsplan is een watertoets uitgevoerd waarmee het bestemmingsplan in overeenstemming met het rijksbeleid is opgesteld.

Waterwet
Op 22 december 2009 is de Waterwet in werking getreden, waarmee een achttal wetten is samengevoegd tot één wet. De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. De Waterwet richt zich op de zorg voor waterkeringen, waterkwantiteit, waterkwaliteit en waterfuncties (zoals de drinkwatervoorziening). De wet biedt de basis voor het stellen van normen ten aanzien van deze onderwerpen. Verder bevat de wet regelingen voor het beheer van water. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de huidige vergunningstelsels uit de afzonderlijke waterbeheerwetten worden gebundeld. Met als resultaat één vergunning; de watervergunning. Watervergunningen kunnen betrekking hebben op bouw- of aanlegwerkzaamheden bij water en dijken; lozen en onttrekken van water; varen, aanmeren en evenementen en plannen ten behoeve van natuur en recreatie en uitbreidingsplannen.
Minstens zo belangrijk is dat zoveel mogelijk activiteiten onder algemene regels vallen. In de regel komt dit neer op een meldingsplicht in plaats van een vergunningenprocedure. Niet alles is in algemene regels vast te leggen en voor deze activiteiten in, op, onder of over watersystemen is er de watervergunning. Personen die een ligplaats hebben of aanvragen moeten tevens een watervergunning aanvragen bij het bevoegd gezag.

Provinciaal waterplan 2010-2015
Provinciale Staten hebben op 16 november 2009 unaniem het Waterplan vastgesteld. Het opstellen van een waterplan is een wettelijke taak van de provincie. In het Waterplan "Beschermen, Benutten, Beleven en Beheren" zijn de hoofdlijnen van beleid geformuleerd voor het beheer van het Noord-Hollandse watersysteem.
Het Waterplan geeft als strategische waterdoelen tot 2040 en acties tot 2015 aan:

  • Het waarborgen met waterschappen en Rijkswaterstaat van voldoende bescherming van mens, natuur en bedrijvigheid tegen overstromingsrisico's via het principe: preventie (het op orde houden van de waterkeringen met aandacht voor ruimtelijke kwaliteit), gevolgschade beperken (bijvoorbeeld waterbestendig bouwen daar waar nodig) en rampenbeheersing (bijvoorbeeld goede vluchtroutes en informatievoorziening).
  • De provincie zal samen met waterschappen, gemeenten en Rijkswaterstaat zorgen dat water in balans en verantwoord benut en beleefd wordt door mens, natuur en bedrijvigheid. Het watersysteem en de beleving van het water wordt versterkt door deze te combineren met natuurontwikkeling, recreatie en/of cultuurhistorie.
  • De provincie zal samen met gemeenten, waterschappen, Rijkswaterstaat en drinkwaterbedrijven zorgen voor schoon en voldoende water door middel van een kosteneffectief en klimaatbestendig grond- en oppervlaktewatersysteem.
  • De provincie zal samen met gemeenten, waterschappen en belanghebbenden zorgen voor maatwerk in het Noord-Hollandse grond- en oppervlaktewatersysteem. Daarbij hanteren de provincie een integrale gebiedsontwikkeling.

Een belangrijk middel voor het realiseren van de provinciale waterdoelen is het via integrale gebiedsontwikkeling proactief zoeken naar kansrijke combinaties met veiligheid, economie, recreatie, landbouw, milieu, landschap, cultuur en natuur. Het Waterplan heeft voor de ruimtelijke aspecten de status van een structuurvisie op basis van de Wet ruimtelijke ordening. In het Waterplan staan de ruimtelijke consequenties van het waterbeleid. Alle ruimtelijke opgaven uit het Waterplan zijn integraal afgewogen bij de vaststelling van de Structuurvisie.
In het plangebied zijn de Hoogheemraadschappen Rijnland en (voor een klein deel) Amstel, Gooi en Vecht actief voor het beheer van de waterkwantiteit en de waterkwaliteit.

Waterbeheerplan Rijnland 2010-2015
Voor de planperiode 2010-2015 is het Waterbeheerplan (WBP) van Rijnland van toepassing. In dit plan geeft Rijnland aan wat haar ambities voor de komende planperiode zijn en welke maatregelen in het watersysteem worden getroffen. Het nieuwe WBP legt meer dan voorheen accent op uitvoering. De drie hoofddoelen zijn veiligheid tegen overstromingen, voldoende water en gezond water. Wat betreft veiligheid is cruciaal dat de waterkeringen voldoende hoog en stevig zijn én blijven en dat rekening wordt gehouden met mogelijk toekomstige dijkverbeteringen. Wat betreft voldoende water gaat het erom het complete watersysteem goed in te richten, goed te beheren en goed te onderhouden. Daarbij wil Rijnland dat het watersysteem op orde en toekomstbestendig wordt gemaakt, rekening houdend met klimaatverandering. Immers, de verandering van het klimaat leidt naar verwachting tot meer lokale en heviger buien, perioden van langdurige droogte en zeespiegelrijzing. Het waterbeheerplan sorteert voor op deze ontwikkelingen.
Rijnland staat in de periode 2010-2015 voor grote opgaven. Het zwaartepunt ligt bij verbetering van regionale keringen, implementatie van de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) en het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW-actueel), renovatie van boezem- en poldergemalen en het uitvoeren van het reguliere baggerprogramma voor polder en boezem.

Keur en beleidsregels Rijnland 2009
Per 22 december 2009 is een nieuwe Keur in werking getreden, alsmede nieuwe Beleidsregels die in 2011 geactualiseerd zijn. Een nieuwe Keur is nodig vanwege de totstandkoming van de Waterwet en daarmee verschuivende bevoegdheden in onderdelen van het waterbeheer. Verder zijn aan deze Keur bepalingen toegevoegd over het onttrekken van grondwater en het infiltreren van water in de bodem. De “Keur en Beleidsregels” maken het mogelijk dat het Hoogheemraadschap van Rijnland haar taken als waterkwaliteits- en kwantiteitsbeheerder kan uitvoeren. De Keur is een verordening van de waterbeheerder met wettelijke regels (gebod- en verbodsbepalingen) voor:

  • Waterkeringen (onder andere duinen, dijken en kaden),
  • Watergangen (onder andere kanalen, rivieren, sloten, beken),
  • Andere waterstaatswerken (o.a. bruggen, duikers, stuwen, sluizen en gemalen).

De Keur bevat verbodsbepalingen voor werken en werkzaamheden in of bij de bovengenoemde waterstaatswerken. Er kan een ontheffing worden aangevraagd om een bepaalde activiteit wel te mogen uitvoeren. Als Rijnland daarin toestemt, dan wordt dat geregeld in een Watervergunning op grond van de Keur. De Keur is daarmee een belangrijk middel om via vergunningverlening en handhaving het watersysteem op orde te houden of te krijgen. In de Beleidsregels (voluit: Beleidsregels en Algemene Regels Inrichting Watersysteem 2011 Keur), die bij de Keur horen, is het beleid van Rijnland nader uitgewerkt.

Waterbeheerplan Amstel, Gooi en Vecht 2010-2015
Het Algemeen Bestuur van het Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht (AGV) heeft op 26 november 2009 het Waterbeheerplan AGV vastgesteld. In het Waterbeheerplan 2010-2015 beschrijft het hoogheemraadschap de huidige ecologische en chemische toestand van de waterlichamen binnen haar beheergebied en de maatregelen die worden genomen om deze toestand te verbeteren. Deze taak wordt sterk beïnvloed door de uitgangspunten van de Europese Kaderrichtlijn Water.
De Europese Kaderrichtlijn Water schrijft voor dat in 2015 de chemische en ecologische doelen in grotere wateren (waterlichamen) gehaald moeten zijn. De implementatie van de KRW is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van Rijk, provincies, waterschappen en gemeenten. Doelen, maatregelen en kosten per oppervlaktewaterlichaam en resultaten worden deels vastgelegd in de waterplannen van de provincies en deels in het KRW-deel van het Waterbeheerplan van AGV.

Keur AGV
De Waterschapswet zegt in artikel 78 dat het waterschap verordeningen mag opstellen voor de "behartiging van aan het waterschap opgedragen taken". In december 2011 is de Keur van het hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht (AGV) vastgesteld.
De Keur van het AGV is gericht op het beschermen van de water- aan- en -afvoer, de bescherming tegen wateroverlast en overstroming en op het beschermen van de ecologische toestand van het watersysteem.
In de toelichting bij de Keur is aangegeven dat de aanleg van verhard oppervlak in beginsel leidt tot een grotere belasting van het oppervlaktewatersysteem en/of rioleringssysteem, omdat pieken in de regenafvoer minder worden afgevlakt door infiltratie. Bij nieuwbouw in stedelijk gebied, verdichting in bestaand stedelijk gebied of de aanleg van wegen is sprake van verharding van gebieden waar voorheen water in de bodem kon worden geborgen. De toename van de belasting van het oppervlaktewatersysteem moet daarom worden gecompenseerd door de initiatiefnemer. Dat betekent dat het watersysteem na de realisering van de verharding niet zwaarder belast mag worden dan voordien. Op grond van artikel 16, onder a, van de Keur is het verboden om in stedelijk gebied meer dan 1.000 vierkante meter verharding aan te brengen of het verhard oppervlak met 1.000 vierkante meter te laten toenemen. Het Dagelijks Bestuur van het waterschap kan ontheffing verlenen van deze verbodsbepaling.

Plan gemeentelijke watertaken Amsterdam 2010-2015
De gemeente Amsterdam is wettelijk verantwoordelijk voor drie watertaken. Deze zogenaamde zorgplichten betreffen:

  • 1. de inzameling en transport van stedelijk afvalwater;
  • 2. de inzameling en verwerking van afvloeiend hemelwater;
  • 3. het nemen van grondwatermaatregelen.

In het Plan gemeentelijke watertaken Amsterdam 2010-2015 staat hoe deze drie zorgplichten door de gemeente Amsterdam worden ingevuld, mede in het licht van de te verwachten klimaatverandering. Doel van het plan is om aan het bevoegd gezag te verantwoorden op welke wijze de gemeente Amsterdam haar watertaken uitvoert, en in hoeverre zij afdoende middelen heeft om dit in de toekomst te blijven doen. Dit plan is hiermee een zgn. verbreed gemeentelijk rioleringsplan (GRP). Met dit plan voldoet de gemeente aan de planverplichting zoals die in de Wet milieubeheer is opgenomen.

Tot 2008 had de gemeente de zorgplicht voor doelmatige inzameling en transport van afvalwater. De zorg voor de riolering is sinds 1 januari 2008 verbreed tot de bovengenoemde drie zorgplichten. Dit is het eerste Plan gemeentelijke watertaken waarin de drie zorgplichten zijn opgenomen. Het plan volgt op het op 22 juni 2004 door het college van Burgemeester en Wethouders vastgestelde Afvalwaterplan Amsterdam 2005-2009. Dit bestemmingsplan is met in achtneming van het Plan gemeentelijke watertaken Amsterdam 2010-2015 opgesteld.

Waterplan Amsterdam 'Water - het Blauwe Goud van Amsterdam'
De centrale doelstelling van het Waterplan Amsterdam 'Water - het Blauwe Goud van Amsterdam' (2002) is het realiseren van een ecologisch gezond en veilig functionerend watersysteem met een hoge belevingswaarde, dat evenwichtig en duurzaam wordt gebruikt en dat de identiteit van Amsterdam als waterstad versterkt. Het Waterplan Amsterdam buigt zich over vier thema's: ruimtelijke structuur en kwaliteit van het water, functies en gebruik van het water, onderhoud en beheer en beperken van grondwateroverlast. Het streefbeeld voor 2030 is zo uitgewerkt, dat het aansluit op de doelstellingen uit de Europese Kaderrichtlijn Water.

9.3 Beschrijving effecten

Het gebied ten zuiden en westen van de Westpoortweg behoort tot het beheergebied van het Hoogheemraadschap Rijnland. Er is in de Houtrakpolder sprake van diverse peilgebieden, in GH-52.080.18 is het zomerpeil NAP -/- 4,17 m, en het winterpeil NAP -/- 3,17, binnen dat gebied is een hoogwatervoorziening GH-52.080.HW01, in GH-52.080.02 is een vast peil van NAP -/- 4,17 m en heeft een streefpeil van NAP -2,90m (Houtrakpolder).

Het waterpeil van het zijkanaal F is NAP -0,40m. Ten zuiden van het gemaal is het peil NAP -0,60m. Een klein deel, in het noordoosten, van het plangebied behoort tot het beheergebied van Waternet (dat namens het Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht (AGV) en de gemeente Amsterdam de watertaken uitvoert in dat deel van het plangebied). Dit gebied is voor een deel net als de rest van het Westpoortgebied opgehoogd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.B1101BPGST-VG02_0007.png"

Figuur 1. Grens tussen Rijnland en AGV. Alleen het noordoostelijke deel (in blauw) van het plangebied valt in het beheersgebied van AGV.

Waterkwantiteit
Ruimtelijke ontwikkelingen dienen "waterneutraal" of "waterpositief" te worden uitgevoerd. Hiermee wordt een zodanige inrichting beoogd dat de afwenteling van problemen van (grond)waterkwaliteit of -kwantiteit op de omgeving wordt voorkomen of verminderd. Eventuele problemen moeten, waar mogelijk, opgelost worden in het gebied waar ze ontstaan.
In de Keur van het Hoogheemraadschap Rijnland staat dat een initiatiefnemer het dempen van water één op één moet compenseren met oppervlaktewater.
Zonder vergunning is het verboden in het beheergebied van Rijnland gebouwen, bouwwerken e.d. te plaatsen, onbebouwde/onverharde grond te verharden en werkzaamheden te verrichten als gevolg waarvan neerslag versneld tot afvoer komt. Indien een initiatiefnemer meer dan 500 m2 extra verhard oppervlak wil aanleggen of indien het nieuw aan te leggen verhard oppervlak meer dan 10% van het oppervlak van het betreffende peilvak beslaat, dan moet 15% van deze toename verharding worden gecompenseerd door het graven van open water zodat voldoende bergingscapaciteit binnen het watersysteem aanwezig blijft. Voor het gebied dat binnen het beheersgebied van AGV valt geldt de verplichting vanaf een verhardingstoename van meer dan 1000 m2.
Het compenseren met fysiek oppervlaktewater is het uitgangspunt. Onder voorwaarden is compensatie in de vorm van alternatieve waterberging mogelijk. Dat kan bijvoorbeeld door de ruimte voor water te combineren met andere functies. Als regenwater, afkomstig van een toename van het verharde oppervlak (wegen, daken), zodanig wordt afgevoerd of hergebruikt dat dit niet meer in het oppervlaktewatersysteem terecht komt, dan hoeft de aanleg van deze verharding niet gecompenseerd te worden in de vorm van open water. De wateraan- en afvoer moeten gegarandeerd blijven.
Alternatieve waterbergingen zijn vergunningplichtig op grond van de Keur. Na goedkeuring van een alternatieve waterberging verleent Rijnland een watervergunning, waarmee onder andere de onderhoudsplicht van de alternatieve waterberging bij de grondeigenaren wordt gelegd. Op grond van deze onderhoudsplicht kan Rijnland handhaven op de alternatieve waterberging, op zowel publiek als privaat terrein. Tevens wordt in de watervergunning de lozing vanuit de waterberging meegenomen.
Er is door AGV, RWS en Haven Amsterdam een waterbank opgesteld. Deze waterbank is opgesteld voor het peilgebied NAP-0,40 alles ten noorden van de primaire waterkering en de Westpoortweg. Deze waterbank valt buiten dit plangebied. Haven zal als beheerder van de waterbank kosten in rekening brengen bij de initiatiefnemer van een bouwplan waarmee extra oppervlakte wordt verhard.

De locatie van het bedrijventerrein de Heining heeft in het vigerende bestemmingsplan "Haven en Recreatiegebied West" uit 1978 de bestemming "Doeleinden van Handel en Bedrijf" en is nader aangewezen voor "Opslagterreinen" waarop geen bebouwing mag worden opgericht, maar hier kan wel sprake zijn van oppervlakteverharding ten behoeve van de bedrijvigheid. In het voorliggende bestemmingsplan wordt wel de mogelijkheid geboden om bedrijfsbebouwing op het bedrijventerrein De Heining op te richten.
Aan het huidige Geuzenbos is in het vigerende bestemmingsplan deels de bestemming "Verkeersdoeleinden" en deels "Doeleinden van Recreatie" toegekend. De gronden mogen, op grond van artikel 12 lid 1 en 2 van de planregels van het geldende bestemmingsplan, niet worden gebruikt voor het oprichten van bebouwing. In het voorliggende bestemmingsplan wordt het oprichten van gebouwen ook niet toegestaan.

Grondwater
Belangrijke doelstelling is dat bij nieuw in te richten gebieden voorkomen wordt dat er problemen met het grondwater ontstaan. Ruimtelijke ontwikkelingen mogen geen verslechtering van de grondwaterstand en -stroming veroorzaken. Grondwateroverlast en/of grondwateronderlast in nieuwe gebieden, maar ook in de omliggende gebieden moeten worden voorkomen. De grondwaterstand mag ten opzichte van de huidige situatie niet verslechteren. Ondergrondse werken (kelders, parkeergarages, bergbezinkbassins) moeten waterdicht zijn en mogen de vrije afstroming van grondwater naar het oppervlaktewater niet belemmeren. Daar waar zonder kruipruimte gebouwd wordt, mag de grondwaterstand niet vaker dan gemiddeld eens per twee jaar, niet langer dan vijf dagen achtereen minder dan 0,50 meter onder het maaiveld staan. Waar met kruipruimtes wordt gebouwd geldt een norm van 0,90 meter. Met een grondwaterstandberekening moet de initiatiefnemer aantonen dat het plan aan de grondwaternorm voldoet.
Het is verboden om nieuw in te richten gebieden met een stedelijke functie te ontwateren middels drainage, met uitzondering van sportvelden en tijdelijke drainage ten behoeve van bouwactiviteiten met een maximum van twee jaar. Kelders en parkeergarages moeten waterdicht worden uitgevoerd. Ondergrondse werken mogen een vrije afstroming van grondwater naar het oppervlaktewater niet belemmeren. Verder zijn aan de Keur bepalingen toegevoegd over het onttrekken van grondwater en het infiltreren van water in de bodem.

Riolering en afkoppelen 
Overeenkomstig het rijksbeleid geeft Rijnland de voorkeur aan het scheiden van hemelwater en afvalwater, mits het doelmatig is. De voorkeursvolgorde voor de omgang met afvalwater houdt in dat het belang van de bescherming van het milieu vereist dat:

  • het ontstaan van afvalwater wordt voorkomen of beperkt;
  • verontreiniging van afvalwater wordt voorkomen of beperkt;
  • afvalwaterstromen gescheiden worden gehouden, tenzij het niet gescheiden houden geen nadelige gevolgen heeft voor een doelmatig beheer van afvalwater;
  • huishoudelijk afvalwater en afvalwater dat daarmee wat biologische afbreekbaarheid betreft overeenkomt, worden ingezameld en naar een afvalwaterzuiveringsinrichting getransporteerd;
  • ander afvalwater dan bedoeld in onderdeel d:
    • 1. zo nodig na zuivering bij de bron, wordt hergebruikt;
    • 2. lokaal, zo nodig na retentie of zuivering bij de bron, in het milieu wordt gebracht.

De gemeente kan gebruik maken van deze voorkeursvolgorde bij de totstandkoming van het gemeentelijk rioleringsplan (GRP).
Een belangrijk onderdeel van het hoofdpersleidingstelsel (rioolpersleidingen en rioolgemalen) van de gemeente Amsterdam bevindt zich in het Westpoortgebied. In overleg met Waternet zijn de hoofdafvalwaterleidingen op de plankaart voorzien van de dubbelbestemming "Leiding - Riool". Daaraan worden geen planregels toegevoegd. De dubbelbestemming zal uitsluitend een "signaalfunctie" hebben.

Drinkwater
In het plangebied ligt aan de oostkant een 400 mm GN en PVC hoofdleiding drinkwater langs de Noordzeeweg. De sector Drinkwater van Waternet pleit ervoor deze leidingen zoveel mogelijk te ontzien in het bestemmingsplan, ten eerste om de leveringzekerheid te kunnen blijven garanderen in het gebied, ten tweede om hoge verlegging/vervangingskosten te voorkomen. Daarbij komt nog dat het in de ondergrondse infrastructuur steeds moeilijker wordt een passend tracé te reserveren, met name voor leidingen van dit kaliber. In overleg met Waternet worden de hoofddrinkwaterleidingen op de plankaart voorzien van de bestemmming "Leiding -Water". Daaraan worden geen bestemmingsregels toegevoegd. De dubbelbestemming zal uitsluitend een "signaalfunctie" hebben.

Waterkering
Constructies in, op of nabij een waterkering vormen een potentieel gevaar voor de primaire functie van de waterkering. Niet alleen kan bebouwing het waterkerend vermogen negatief beïnvloeden, ook kan het toekomstige dijkverzwaring in de weg staan. Het waterkerend vermogen van een dijk wordt bepaald door de kruinhoogte, de fundering, alsmede de stabiliteit en de waterdichtheid van het beklede dijklichaam. De aanwezigheid van bebouwing kan de faalmechanismen en daarmee het waterkerend vermogen negatief beïnvloeden. Het hoogheemraadschap heeft daarom bouwactiviteiten in de waterkering in haar Keur in beginsel verboden. Indien activiteiten plaatsvinden die in strijd zijn met het belang van de kering (bijvoorbeeld bouwwerken, kabels en leidingen, verhardingen, beplanting, etc.) moet een watervergunning aangevraagd worden bij het hoogheemraadschap van Rijnland dan wel AGV. Veel handelingen in- en nabij de kern- en (buiten)beschermingszones van waterkeringen zijn verboden. Sommige handelingen kunnen op basis van de Keur door het bestuur van het Hoogheemraadschap AGV vergund worden.
In het bestemmingsplangebied zijn waterkeringen aanwezig die ingevolge de Provinciale ruimtelijke verordening Structuurvisie Noord-Holland in het bestemmingsplan moeten worden geregeld. De regeling bestaat hieruit dat de waterkeringen de dubbelbestemming "Waterstaat - Waterkering" krijgen en op de verbeelding staan aangegeven. In het plangebied bevindt zich de Spaarnwouderdijk, dit is een primaire categorie c waterkering tussen de dijkringen 14 en 44. Categorie c keringen zijn waterkeringen die de scheiding vormen tussen dijkringen met verschillende beschermingsniveaus, maar die geen direct buitenwater (zoals de Noordzee) keren.

De Waterbestendige Stad
In het Nationaal Waterplan is het voornemen opgenomen om het concept van meerlaagsveiligheid verder uit te werken. Dit concept houdt in dat de bescherming tegen overstromingen wordt opgebouwd uit drie lagen: voorkomen van overstromingen met sterke dijken, duinen en stormvloedkeringen; een ruimtelijke inrichting die bestand is tegen water en die slachtoffers en schade bij eventuele overstromingen zoveel mogelijk beperkt of voorkomt; tenslotte een adequate crisisbeheersing bij overstromingen.
In Amsterdam is het project 'De waterbestendige Stad' één van de zes gebiedspilots in het Deltaprogramma Veiligheid. Eén van de aandachtsgebieden is het Westpoortgebied waar het plangebied deel van uitmaakt. Hoewel de kans op een overstroming klein is, vanwege het beschermingsniveau (1:10.000 jaar) van de sluizen van IJmuiden, kunnen de gevolgen door de aanwezigheid van vitale, risicovolle en kapitaalintensieve bedrijven en infrastructuur (BRZO bedrijven, RWZI, Afval Energie Bedrijf, tunnels) enorm groot zijn. Het nemen van extra beschermingsmaatregelen zullen in het vervolg van het project op perceel- en gebouwniveau worden uitgewerkt. Zo kan het gehele gebied op maaiveld tot circa een halve meter onder water komen te staan, waarbij onder andere de ontsluiting en energie- en datavoorzieningen in gevaar kunnen komen. Deze vallen onder de gezamenlijke verantwoordelijkheid van de gemeente en de betreffende ontwikkelaar. 

Ecologie en inrichting van water
Voor wat betreft de waterkwaliteit en de ecologie kunnen kunstwerken invloed hebben op bijvoorbeeld de zuurstofhuishouding, het leefgebied en de verspreiding van oever- en waterplanten en (water) dieren. Daarnaast mogen geen materialen worden gebruikt die een negatieve invloed op de waterkwaliteit en/of het ecosysteem kunnen hebben.
Als kunstwerken of bebouwing (deels) over een watergang worden aangelegd, is sprake van het 'overkluizenvan oppervlaktewateren. Overkluizingen hebben een negatieve invloed op de ecologische waterkwaliteit. Een overkluizing dekt een oever en/of open water (gedeeltelijk) af. Op verschillende manieren is dit lokaal nadelig voor de ecologische waterkwaliteit. Zo verlaagt een overkluizing de toegankelijkheid van het oppervlaktewater voor dieren die deels in of op het water leven, zoals watervogels, amfibieën etc. Overkluizingen beperken voorts de lichtinval, wat de groei van oevervegetatie en waterplanten beperkt of zelfs onmogelijk maakt. Dat is een bezwaar omdat de aanwezigheid van oever- en waterplanten van groot belang is voor waterdieren en vissen. Door verminderde lichtinval vindt bovendien weinig productie van organisch materiaal en daarmee zuurstof plaats; dit verstoort het ecologische evenwicht tussen opbouw en afbraak en beïnvloedt de waterkwaliteit negatief. Een verslechterde zuurstofhuishouding in het water is het gevolg.
De randvoorwaarden zoals genoemd in de beleidsregels met betrekking tot ecologie en inrichting van water (zie Keur en beleidsregels Rijnland 2009) hebben tot doel onherstelbare schade aan de ecologische waterkwaliteit te voorkomen. Voor het behoud van het ecologisch potentieel wordt er naar gestreefd dat minimaal 80% van de oevers onverstoord blijft (er mag geen verharding aanwezig zijn in de vorm van beschoeiingen, steigers, duikers en andere overkluizingen).

Materiaalgebruik
Het gebruik van uitlogende materialen leidt tot verontreiniging van afstromend hemelwater, oppervlaktewater, waterbodems en grondwater. Het gebruik van dergelijke materialen dient voorkomen te worden gedurende de bouw- en gebruiksfase van bouwwerken maar ook bij inrichting en gebruik van de openbare ruimte. Emissies naar het oppervlaktewater van bitumeuze materialen, geïmpregneerd hout (PAK), lood, zink en koper (via regenwaterafvoer) moeten worden tegengegaan. Afhankelijk van de gebruikte (bouw)materialen kan een melding of een vergunning noodzakelijk zijn, vooral wanneer deze materialen in contact (kunnen) komen met (regen)water. Naast niet uitlogende materialen, zoals beton, mogen ook de volgende materialen (en verder alle met FSC-keurmerk geleverde houtsoorten) worden toegepast in oppervlaktewateren

Beheer en onderhoud van watergangen
Randvoorwaarde bij de (her)inrichting van oppervlaktewateren is dat adequaat beheer en onderhoud mogelijk blijft. Daarnaast mogen geen materialen worden gebruikt die een negatieve invloed op de waterkwaliteit en/of het ecosysteem kunnen hebben. Om de stabiliteit van oevers te beschermen moet men langs de wateren een vrijwaringszone vrijhouden van obstakels en van ongewenste activiteiten. Deze toegankelijkheid is noodzakelijk om het onderhoud van het water vanaf de oever uit te kunnen voeren. Deze zone is tevens noodzakelijk om de afzet van baggerslib en maaisel mogelijk te maken. Bij primaire wateren dient dit onderhoudspad minimaal 5 meter breed te zijn.

De Houtrakpolder is een diepe polder waar sprake is van veel kwel. In diepe polders zijn diepe watergangen niet altijd gewenst, gezien het risico op de toename van nutriëntrijke, zoute of zuurstofarme kwel. Bij het verbreden van watergangen en bij het aanleggen van nieuwe watergangen hanteert het hoogheemraadschap Rijnland het uitgangspunt dat deze verbredingen niet mogen leiden tot instabiele waterbodems en toename van kwel.

Recreatieve functie
Water is een van de elementen die een stad aantrekkelijk maken. Havens zijn, met al het water, met het scheepvaartverkeer en de daar bijbehorende activiteiten, daarom bij uitstek geschikt om toeristen, recreanten en passanten een mooie tijdsbesteding te bieden. Amsterdam gaat in de komende jaren zijn best doen de aantrekkelijkheid en bereikbaarheid van het havengebied te versterken. De gemeente zoekt hierbij samenwerking met de andere overheden uit de regio, maar ook met private partijen als ontwerpers, architecten, milieuorganisaties en horeca- en vervoersondernemers, Niet alles kan, want een haven is ook een plaats waar bijzondere veiligheidsvoorschriften gelden. Maar er zijn zeker mogelijkheden om de unieke ligging van de haven een breder publiek te gunnen.

Hoofdstuk 10 Luchthavenindelingbesluit

Het oorspronkelijke Luchthavenindelingbesluit Schiphol (LIB) stamt uit 2002, en is op 31 augustus 2004 gewijzigd in werking getreden. Het LIB is een Algemene Maatregel van Bestuur, die gebaseerd is op artikel 8.4 van de Wet luchtvaart.

Met het LIB wordt in kaartmateriaal een zogenaamd beperkingengebied vastgesteld. Het LIB bevat voor dat beperkingengebied regels waarbij beperkingen zijn gesteld ten aanzien van de bebouwing en het gebruik van gronden, voor zover die beperkingen noodzakelijk zijn met het oog op de veiligheid en de geluidsbelasting in verband met de nabijheid van de luchthaven.

De genoemde beperkingen betreffen:

  • 1. De bebouwing en het gebruik van gronden in verband met het externe-veiligheidsrisico vanwege het luchthavenverkeer;
  • 2. De bebouwing en het gebruik van gronden in verband met de geluidsbelasting vanwege het luchthavenverkeer;
  • 3. De maximale bouwhoogte van objecten in, op of boven de grond in verband met de veiligheid van het luchthavenverkeer;
  • 4. Bebouwing die, of een gebruik dat vogels aantrekt, in verband met de veiligheid van het luchthavenverkeer.

Om de beperkingen voor het plangebied 'Sloterdijk IV' te kunnen bepalen is gebruik gemaakt van Atlas Amsterdam. Hierin zijn zowel de hoogtebeperkende zones als de vogelvrijwaringsgebieden rondom luchthaven Schiphol opgenomen.

Beperkende zones Schiphol
Door de aan- en uitvliegroutes zijn er verschillende zones waar hoogtebeperkingen gelden. Over 'Sloterdijk IV' liggen verschillende hoogte beperkende zones. Voor een klein deel van het plangebied geldt een hoogtebeperking van 106 tot 116m + NAP (zie figuur 1. het groene vlak). Maar voor een groot deel van het gebied geldt een hoogtebeperking, die van het zuidwesten naar het noordoosten een beperking van 51 naar 65 meter boven NAP op legt. Bij een maximale bouwhoogte van 20 meter levert dit geen problemen op.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.B1101BPGST-VG02_0008.jpg"

Figuur 1. Hoogte beperkende vlakken. In het rode vlak bedraagt de maximale bouwhoogte ter plaatse van bedrijventerrein De Heining tussen 55 en 62,5 meter.

Vogelvrijwaringsgebied Schiphol
Het plangebied valt binnen het Vogelvrijwaringsgebied rondom Schiphol wat onder andere inhoudt dat binnen het Vogelvrijwaringsgebied geen moeras groter dan 3 hectare mag worden aangelegd en er zich geen viskwekerijen, vuilnisstortplaatsen of andere vogel aantrekkende industrieën en bedrijven mogen vestigen. het bestemmingsplan voorziet niet in degelijke activiteiten.
Het voorliggende bestemmingsplan is niet in strijd met het Luchthavenindelingbesluit Schiphol.

Hoofdstuk 11 Natuur en Landschap

11.1 Algemeen

Op grond van de Flora- en faunawet en Natuurbeschermingswet is het bij het vaststellen van een nieuw bestemmingsplan nodig de huidige aanwezigheid van planten en dieren, beschermde habitattypen en beschermde soorten te beoordelen. Dit kunnen planten en dieren zijn binnen het plangebied of in nabij gelegen Natura 2000-gebieden. De beoordeling vindt plaats door middel van een natuurtoets. Naar aanleiding van de toets kan eventueel verder onderzoek noodzakelijk zijn.

Gegevens over het voorkomen van soorten worden sinds 1990 bijgehouden in de 'Ecologische Atlas Amsterdam'. De grotere groengebieden zijn regelmatig geïnventariseerd, ook in de directe omgeving van de Gemeente Amsterdam. De soortgroepen waarvan de gegevens zijn bijgehouden zijn zoogdieren, broedvogels, reptielen, amfibieën, vissen, kreeftachtigen, dagvlinders, sprinkhanen, krekels en libellen. Locaties van roepende rugstreeppadden worden elk jaar in kaart gebracht. In 2004 en 2005 zijn alle kolonies huismussen in de openbare ruimte van Amsterdam geïnventariseerd.
Haven Amsterdam laat al enkele jaren de spontane natuur in haar beheergebied monitoren. Recente presentaties van inventarisaties van beschermde soorten zijn te vinden op http://www.flora-fauna.amsterdam.nl.

11.2 Beleid en regelgeving

Natuurbeschermingswet 1998
Onder de Natuurbeschermingswet 1998 (Nb-wet) zijn gebieden aangewezen die onderdeel uitmaken van de Europese ecologische hoofdstructuur, de Natura 2000 gebieden genaamd. Indien een ruimtelijke ontwikkeling plaatsvindt in of in de nabijheid van een Natura 2000 gebied moet worden onderzocht of de ontwikkeling de kwaliteit van het gebied kan verslechteren of verstoren. Indien het bestemmingsplan de kwaliteit van een Natura 2000 gebied kan verslechteren of verstoren dient er een vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet te worden aangevraagd.

Flora- en faunawet 2002
In april 2002 is de Flora- en faunawet (Ffwet) van kracht geworden. Op grond van deze wet zijn vrijwel alle in het wild en van nature in Nederland voorkomende dieren, beschermd. De Ffwet bevat verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen.
Bij vrijwel alle ingrepen moet met door Flora- en faunawet beschermde soorten rekening worden gehouden. De beschermde soorten zijn met behulp van tabellen onderverdeeld in verschillende niveaus van bescherming.
Eens per tien jaar worden er Rode lijsten opgesteld. Hierop komen soorten die om verschillende redenen sterk in aantal achteruitgaan. Voor het Ministerie van LNV zijn de rode lijsten mede richtinggevend voor het te voeren natuurbeleid. Het Ministerie stimuleert dat bij bescherming en beheer van gebieden rekening wordt gehouden met de Rode-lijst-soorten, en dat zo nodig en zo mogelijk aanvullende soortgerichte maatregelen zullen worden genomen.
Voor het bestemmingsplan moet inzichtelijk worden gemaakt voor welke soorten er mogelijk ontheffing van de Flora- en faunawet moet worden aangevraagd en onder welke voorwaarden deze naar alle waarschijnlijkheid verkregen zal worden.

Ecologische Hoofdstructuur
Voor heel Nederland zijn natuurgebieden met verbindingszones vastgelegd. Dit noemen we de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). De EHS is een belangrijk middel om de hoofddoelstelling van het natuurbeleid te bereiken: natuur en landschap behouden, versterken en ontwikkelen, als essentiële bijdrage aan een leefbaar Nederland en een duurzame samenleving. De EHS moet er onder meer toe bijdragen dat afspraken over het behoud en het herstel van biodiversiteit worden nagekomen. Na realisatie is de structuur uiteindelijk grensoverschrijdend, zodat diersoorten zich vrij kunnen bewegen en vermengen over Europa. Bij kwantitatieve of kwalitatieve aantasting van de EHS dient gecompenseerd te worden volgens de in de Nota Ruimte vastgelegde regels. Het Geuzenbos maakt met de Brettenzone deel uit van de EHS.

Hoofdgroenstructuur Amsterdam
In de structuurvisie van Amsterdam 2040 (vastgesteld in 2011) is de Hoofdgroenstructuur opgenomen. Voor functiewijzigingen, die buiten de vastgelegde kaders vallen moet advies worden gevraagd aan de Technische Advies Commissie Hoofdgroenstructuur. Eventuele wijzigingen kunnen aan de Gemeenteraad worden voorgelegd.
Het Geuzenbos ligt in de Hoofdgroenstructuur van de Gemeente Amsterdam en is aangewezen als groentype Ruigtegebied/struinnatuur. Vanwege de betekenis voor planten en dieren en de op natuurgerichte recreatie mogen dergelijke gebieden niet opgevuld raken met andere functies of andersoortige groenfuncties zoals volkstuinen en (sport)parken. Intensieve recreatievormen zijn niet toegestaan vandaar dat de inrichting uitsluitend bestaat uit op de natuurbeleving gerichte voorzieningen zoals onverharde of halfverharde paden, vogeluitkijkhut, informatieborden, banken, prullenbakken, fietsenrekken en eventueel een klein informatiecentrum en beheerderonderkomen.

11.3 Beschrijving effecten

Geuzenbos
In het groenbeleid van de gemeente Amsterdam neemt de versterking van de natuurwaarden van de scheggen en stadsrandgebieden een belangrijke plaats in. Dit geldt zeker voor de Groote IJpolder, gelegen tussen Spaarnwoude en Westpoort, die samen met de Brettenzone een van de rijkste natuurgebieden van Amsterdam vormt. Het gebied maakt deel uit van de Amsterdamse Hoofdgroenstructuur en is een onderdeel van de ecologische verbindingszone Amstelland-Spaarnwoude, de zogenaamde Groene AS.
In 2001 heeft de gemeente Amsterdam opdracht gegeven voor het maken van een plan om de Groote IJpolder in te richten als een zogenaamd struinnatuurgebied, bestemd voor natuur en natuurgerichte recreatie. Het Geuzenbos is circa 60 hectare groot. De Dienst Ruimtelijke Ordening heeft een inrichtingsplan ontworpen en onder leiding van Westpoortbeheer Amsterdam is in 2006 het plan gerealiseerd. Het gerealiseerde plan bestaat uit de volgende onderdelen:

  • Natuurbos
    Het veranderingsproces van het productiebos op de zand- en kleibodems is in gang gezet door zogenaamde beheerinterventies. Plaatselijk zijn bomen omgehaald, geringd of verwijderd, zodat open plekken (gaps) van verschillende grootte zijn ontstaan. Deze open plekken fungeren als startpunten voor temporele verjonging en successie. Afhankelijk van de grootte, het aantal en de ruimtelijke verspreiding van de gaps ontstaat een mozaïek van bos, struweel en grasland, zoals zicht dat zich normaal gesproken ontwikkelt op kalkrijke zand- of kleibodem.
  • Waterberging en vernatting
    Ten zuiden van de wethouder Van Essenweg is voor het ´diepste´ gedeelte van het Geuzenbos een systeem ontwikkeld om overtollig water te bergen. Dit polderdeel functioneert als een zogenaamde tussenboezem en houdt het grond- en regenwater gedurende de wintermaanden vast. Dijkjes zorgen ervoor dat in dit gebied, het water tot zo'n vijftig centimeter boven het huidige polderpeil opgestuwd kan worden. In april wordt de stuw opengezet en het opgestuwde water langzaam afgevoerd. Dit proces verhoogt de natuurlijke dynamiek van het gras- en bosterrein en daarmee de biodiversiteit.
  • Struinnatuur
    De inrichting voor de recreatie sluit nauw aan bij het natuurstreefbeeld. Het Geuzenbos leent zich door zijn perifere ligging, zijn omvang en natuurlijk karakter en de 'schakel' ligging tussen Brettenzone en recreatiegebied Spaarnwoude, uitstekend voor struinnatuur. In struinnatuurgebieden behoeven de mensen zich niet aan de paden te houden. Maar aan de hand van een GPS of vrij dwalen over gras-, modder- en watersporen, bukkend voor laaghangende takken, glibberen langs een helling, de schreeuw van een buizerd, een konijnenhol ontwijkend en zo afstand kunnen nemen van het stedelijk leven. Struinnatuur als antwoord op de behoefte aan een soort 'nearby wilderness'. Het bos heeft een hoge natuurwaarden. De bijzondere soorten van het Geuzenbos zijn o.a.: dodaars, blauwborst, buizerd, ijsvogel, rugstreeppad, eikenpage, bontzandoogje, zwartsprietdikkopje, rietorchis, rode ogentroost, kleverige ogentroost, grote clausilia, slaapslak, platbuik en viervlek.
    Een stelsel van holle wegen, bruggetjes en graspaden in het bos zorgen voor een hoofdontsluiting. De wissels en looppaadjes van de grote begrazers en open gaten in bos zorgen voor een verdere ontsluiting en ontdekking van het Geuzenbos. De aanwezigheid van een vijftien meter hoge uitkijktoren en een vogelkijkscherm zijn bezoekdoelen op zich en verhogen de attractieve waarden van het Geuzenbos.
  • Helofytenfilter
    Ter hoogte van de Noordzeeweg is een helofytenfilter gemaakt. Het regenwater van de verschillende wegen en straten in het Westelijk Havengebied wordt hier verzameld, circa dertig uur vastgehouden en in een systeem van riet- en biezenvelden gezuiverd. Het schone water wordt via het waterstelsel van het Geuzenbos afgevoerd.
  • Poelen
    Voor het deel van het Geuzenbos wat in 1991 niet is ingeplant met productiebos, is het ontwerp gericht op het handhaven en versterken van de huidige landschappelijke en ecologische waarden. De bestaande meertjes in het Geuzenbos, belangrijke vogelgebieden, zijn hier daar vergroot en behouden hun geïsoleerde hydrologische ligging.
    In het zandgedeelte is de heterogeniteit verder versterkt door het graven van paddenpoelen met een verschillende omvang en diepte. Op deze manier ontstaat voor de rugstreeppad een zeer geschikt leefgebied bestaande uit een mozaïek van oudere loofbosjes, duinstruweel, poelen, open zandige en reliëfrijke plekken met ruigte- of graslandvegetaties.
  • Spaarndammerdijk
    Ter hoogte van de slibvelden zal op termijn de oude verschijningsvorm van de Spaarndammerdijk weer in ere worden hersteld. Dit betekend dat over een grote lengte de stenenmuur uit 1634 weer totaal zichtbaar wordt gemaakt en de dijkvoet door middel van een brede sloot wordt vastgelegd.
    Rond 1650 vereeuwigde Rembrandt de banpaal bij Spieringshorn. Tot 1886 stonden deze palen op de toegangswegen naar de stad. Ze gaven de grens aan waarbinnen het voor bannelingen verboden was. Ergens na 1886 is de banpaal bij Spieringshorn verwijderd. De paal is na vele omzwervingen in de stad teruggevonden in het Oosterpark. Als onderdeel van de Spaarndammerdijk is het restant van de Banpaal uit 1624 teruggeplaatst, 150 meter van de oorspronkelijk plek.
  • Begrazing
    Bosvorming en de processen die het bos weer afbreken zijn belangrijke 'bouwstenen' in de ontwikkeling van het Geuzenbos. Natuurlijke begrazing door vrij rondtrekkende grazers spelen daarbij een belangrijke rol en is een logische stap om te komen tot een duurzame ontwikkeling van een compleet ecosysteem. De essentie van natuurlijke begrazing laat zich het best illustreren aan de hand van luchtopnames. Door begrazing ontstaat een ruimtelijke afwisseling van paadjes, kort en lang gras, ruigtes, struweel, bosjes en alle overgangen daartussen. Deze patroonvorming van paadjes en ruimtelijke afwisseling sluiten goed aan op het natuurstreefbeeld en de eisen vanuit de struinnatuur. Juni 2007 zijn door stichting ARK in het noordwestelijk deel een kudde van vijf Konik paarden losgelaten. In de loop van tijd zal het begrazingsproject worden uitgebreid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.B1101BPGST-VG02_0009.jpg"

Figuur 1. Het bestemmingsplangebied bevindt zich binnen de rode cirkel. De Hoofdgroenstructuur is met groen aangegeven.

11.4 Resultaten onderzoeken

De natuurtoets geeft een beschrijving van het plangebied en de soorten die er voorkomen dan wel verwacht worden. Verder zijn de mogelijke effecten van ingrepen op de aanwezige soorten beschreven. En tenslotte is beoordeeld of er omstandigheden zijn waarbij een ontheffing van de Flora- en faunawet aangevraagd moet worden. De natuurtoets is als bijlage 9 bij deze toelichting gevoegd.

Het Geuzenbos heeft hoge natuurwaarden. De verscheidenheid aan biotopen is er groot, meerdere beschermde soorten hebben er hun leefgebied, zoals de rugstreeppad. Ook op De Heining moet rekening worden gehouden met een aantal beschermde soorten. Gewone of ruige dwergvleermuizen kunnen er verblijfplaatsen hebben. Meerdere soorten broeden er in struiken en bomen rond opstallen. Rond de gebouwen hebben kool- en pimpelmezen nestplaatsen.
Het plangebied sluit aan op de Brettenzone en Spaarnwoude. Grondgebonden dieren kunnen zich verder door heel Westpoort verplaatsen. Het hele plangebied biedt voldoende schuilmogelijkheden voor dieren om zich er vrij door heen te verplaatsen. Het Geuzenbos is een onderdeel van de Groene AS; de natte verbindingszone tussen Spaarnwoude en Amstelland. Voor vissen is het gemaal bij de Wethouder Van Essenweg een barrière, een vistrap zou hier een belangrijke verbetering zijn.

Generieke ontheffing voor het Havengebied
De Haven heeft 8 april 2008 een generieke ontheffing (FF/75C/2007/0441) gekregen voor de rugstreeppad, de bijenorchis, moeraswespenorchis en de rietorchis voor de bestemmingsplangebieden in Westpoort. Het plangebied valt hier geheel binnen. Deze ontheffing is vijf jaar geldig, een nieuwe generieke ontheffing is aangevraagd. Aan de ontheffing zijn voorwaarden verbonden.

11.5 Conclusie

Bij eventuele werkzaamheden moet rekening worden gehouden met de komst van de rugstreeppad. Deze komt in het Geuzenbos voor en zou de locatie van de werkzaamheden kunnen bereiken.
Bij voorgenomen sloop of uitgebreide renovatie van gebouwen is nader onderzoek naar verblijfplaatsen van vleermuizen noodzakelijk. Als deze worden aangetroffen is het in de regel mogelijk om zo te handelen dat er geen negatieve effecten optreden. Verder moet bij voorgenomen werkzaamheden rekening worden gehouden met de verschillende broedperiodes. Tot slot is het oprichten van zendmasten ten behoeve van mobiele telefonie niet passend binnen de bestemming 'Natuur'.
Door het conserverende karakter van dit bestemmingsplan zijn er geen negatieve effecten te verwachten op de Hoofdgroenstructuur waar het Geuzenbos in ligt.

Hoofdstuk 12 Archeologie en cultuurhistorie

12.1 Algemeen

Cultuurhistorie omvat vele aspecten zoals het archeologisch erfgoed, (archeologische) monumenten, landschappelijke elementen en structuren, stedenbouwkundige structuren en delen van de infrastructuur. Het binnen een plangebied aanwezige cultuurhistorische erfgoed moet worden behouden en vormt de basis voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Het gaat niet alleen om de erkende monumenten. De wijze van bescherming via het bestemmingsplan is afhankelijk van de karakteristiek van de cultuurhistorische elementen of gebieden, maar ook van de strategieën: instandhouding, aanpassing en vernieuwing. Van belang zijn de aspecten: (archeologische) rijksmonumenten, (toekomstige) gemeentelijke monumenten, beschermde stads- en dorpsgezichten, cultuurhistorisch waardevolle of karakteristieke bebouwingsstroken, gebouwen en onderdelen van dorpskernen alsmede bekende en te verwachten archeologische waarden.

12.2 Beleid en regelgeving

Monumentenwet
De Monumentenwet 1988 biedt bescherming aan monumenten en stads- en dorpsgezichten. Per 1 september 2007 is de wijziging van de Monumentenwet 1988 ten behoeve van de archeologische monumentenzorg (Wet op de archeologische monumentenzorg) in werking getreden.
Daarin is bepaald dat de gemeenteraad bij de vaststelling van een bestemmingsplan en bij de bestemming van de in het plan begrepen grond, rekening houdt met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten (art. 38a Monumentenwet 1988). Dat betekent dat bij de vaststelling van een bestemmingsplan niet alleen rekening moet worden gehouden met bekende monumenten, maar ook met de omstandigheid dat in bepaalde terreinen nog archeologische resten in de bodem kunnen worden aangetroffen. Om zo tijdig mogelijk hierop te kunnen anticiperen is het nodig de archeologische verwachting van een gebied in kaart te brengen door middel van een archeologisch bureauonderzoek.
In het belang van de archeologische monumentenzorg kan in een bestemmingsplan een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van bepaalde werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden, als bedoeld in artikel 3.3 sub a van de Wet ruimtelijke ordening verplicht worden gesteld (art. 39 lid 1 Monumentenwet 1988).
Daarbij kan in een bestemmingsplan in het belang van de archeologische monumentenzorg bepaald worden dat de aanvrager van een dergelijke omgevingsvergunning een rapport dient over te leggen waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het college van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld (art. 39 lid 2 Monumentenwet). Aan een dergelijke omgevingsvergunning kunnen voorschriften worden verbonden (art. 39 lid 3 Monumentenwet 1988).
Ook regelt de Monumentenwet dat bij een bestemmingsplan kan worden bepaald dat de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport dient over te leggen waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het college van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld. Ook aan de omgevingsvergunning voor het bouwen kunnen voorschriften worden verbonden.

Modernisering Monumentenzorg (MoMo)
Op 31 mei 2011 heeft de Eerste Kamer ingestemd met het wetsvoorstel modernisering monumentenzorg (MoMo), waarbij de Monumentenwet 1988 en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) wijzigen. Met dit wetsvoorstel verandert het volgende:

  • per 1 januari 2012 is de grens van vijftig jaar voor het aanwijzen van monumenten komen te vervallen;
  • ook de mogelijkheid voor belanghebbenden om aanwijzigingsverzoeken te doen is vervallen per 1 januari 2012;
  • de procedure voor het wijzigen van rijksmonumenten zal vereenvoudigen;
  • er komt een subsidieregeling voor het bevorderen van herbestemming. Deze regeling geeft een recht op subsidie voor het wind- en waterdicht houden van monumenten en voor haalbaarheidsstudies naar herbestemming.


Het nieuwe vergunningvrije regime wordt opgenomen Bor (Besluit omgevingsrecht) en Besluit ruimtelijke ordening (Bro):

  • gewoon onderhoud waarbij het uiterlijk van het monument niet wijzigt wordt vergunningsvrij. Verder worden inpandige wijzigingen en wijzigingen aan onderdelen zonder monumentale waarde ook vergunningsvrij;
  • het Bor wordt ook aangepast voor beschermde stads- en dorpsgezichten. Bepaalde bouwactiviteiten in rijksbeschermde stads- en dorpsgezichten aan achtergevels of op achtererven van niet-beschermde panden worden vergunningsvrij, mits deze gevels of erven niet naar het openbaar toegankelijke gebied gekeerd zijn. Momenteel is niets vergunningsvrij, ook niet bij niet-beschermde panden;
  • Gedeputeerde Staten adviseren – buiten de bebouwde kom – alleen nog over plannen waarover het rijk ook adviseert: sloop, herbestemming, reconstructie en ingrijpende wijzigingen.

Daarnaast heeft de MoMo op 1 januari 2012 geleidt tot een wijziging van artikel 3.6.1, eerste lid, van het Bro. In de toelichting van een bestemmingsplan moet dan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden.

Archeologiebeleid Provincie Noord-Holland
Met het in werking treden van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening is de verhouding tussen de provincie en de gemeenten gewijzigd. In het beleidskader Landschap en Cultuurhistorie Noord-Holland omschrijft de provincie haar rol. Hierbij staat de samenwerking met gemeenten op basis van gemeentelijke en de provinciale structuurvisie centraal. Tevens handhaaft de provincie de Belvedère-benadering, waarin behoud van cultuurhistorie door ontwikkeling wordt nagestreefd. Als toetsingskader voor bestemmingsplannen en projectbesluiten met een Beeldkwaliteitplan hanteert de Provincie tevens het beleidskader en het streekplan. Op grond van de Wro dienen gemeenten bij de vaststelling van bestemmingsplannen, projectbesluiten en beheersverordeningen de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie in acht te nemen.
In het beleidskader is opnieuw de Cultuur Historische Waardenkaart (CHW) opgenomen, waarin gebieden, die naar verwachting archeologisch waardevol zijn, zijn aangewezen als provinciale archeologische attentiegebieden. De waardestellingen van de CHW zijn bedoeld als primaire algemene indicaties die per specifiek plangebied nadere invulling en precisering behoeven.
De provinciale beleidsintentie is om invulling aan de primaire doelstelling van het Verdrag van Malta te geven en archeologische reservaten aan te wijzen. Deze gebieden dienen om archeologische monumenten duurzaam te beschermen en te beheren en daarmee voor toekomstig onderzoek te bewaren. Daarnaast betrekt de provincie nadrukkelijk culturele waarden, waaronder ook archeologie, bij de realisatie van de ruimtelijke- en stedelijke vernieuwing.

Archeologiebeleid Amsterdam
In aansluiting op het rijks- en provinciaal beleid besteedt de gemeente specifieke aandacht aan vroegtijdige inpassing van archeologie in de ruimtelijke ordeningsprocessen. Uitgangspunt hierbij is een kwalitatief adequaat beheer van het cultureel erfgoed met aandacht voor een efficiënte voortgang van bouwprocessen en kostenbeheersing.
De nieuwe wetgeving schrijft voor dat bij vaststelling van een nieuw bestemmingsplan altijd een nadere waardestelling nodig is van de aanwezige archeologische verwachting in de vorm van een bureauonderzoek. Dit bureauonderzoek behelst een specificatie van eventuele archeologische waarden binnen een specifiek plangebied en een advies met betrekking tot het daarbij behorende beleid en/of te nemen maatregelen. Bij de formulering van het beleid staat altijd een realistische balans tussen het archeologische belang ten opzichte van de voortgang van het ruimtelijke ontwikkelingsproces in de stad centraal.
Op basis van het bureauonderzoek wordt beoordeeld of een beschermende regeling in het bestemmingsplan nodig is, en zo ja, op welke wijze dat dient te gebeuren. Indien het bureauonderzoek leidt tot een bepaalde archeologische verwachting, dan kan in het bestemmingsplan een regeling worden getroffen in die zin dat in aangegeven gevallen de aanvrager om een omgevingsvergunning voor het bouwen dan wel een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van bepaalde werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden, een rapport dient te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het college van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld (archeologisch rapport). Op grond van dat archeologisch rapport kunnen eventueel voorschriften aan de betreffende omgevingsvergunning worden gesteld.
Ondanks de getroffen maatregelen om vooraf archeologisch onderzoek in te plannen kunnen toevalsvondsten bij bouwprojecten worden aangetroffen. Hiervoor blijft de meldingsplicht van kracht (artikel 53 Monumentenwet 1988). Deze houdt in dat, ondanks getroffen maatregelen om vooraf archeologisch onderzoek in te plannen, bij toevalsvondsten Bureau Monumentenzorg en Archeologie per ommegaande dient te worden geïnformeerd door de uitvoerder of opdrachtgever.

12.3 Cultuurhistorie

Naar aanleiding van de Modernisering van de Monumentenwet en de wijziging van artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a, van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro, d.d.17 juni 2011, staatsblad 5 juli 2011, nr. 339) dient per 1 januari 2012 bij het maken van bestemmingsplannen een beschrijving te worden opgenomen “van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden”.
In de toelichting van de Bro staat dat dit betekent dat gemeenten een analyse moeten verrichten van de cultuurhistorische waarden en daar conclusies aan verbinden die in een bestemmingsplan verankerd worden. Dit vermindert de noodzaak tot het aanwijzen van nieuwe beschermde monumenten omdat aan het belang van de cultuurhistorie dan waarde wordt toegekend via het proces van de ruimtelijke ordening.
Voor Amsterdam komt het verankeren van de cultuurhistorie in het proces van ruimtelijke ordening ook aan bod in de Beleidsnota ‘Ruimte voor Geschiedenis’ (vastgesteld 13 april 2005) en ‘Spiegel van de Stad, visie op het erfgoed van Amsterdam’ (vastgesteld 14 november 2011).

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.B1101BPGST-VG02_0010.png"

Figuur 1. De bestemmingsplangebieden Sloterdijk III en IV geprojecteerd op de kaart van Van Berckenrode uit 1610-1615

De ontginning van de polders in plangebied 'Sloterdijk IV' vond plaats in de 11de of 12de eeuw. Om het veen te ontwateren groef men vanaf de hoger gelegen veenruggen een reeks van evenwijdige sloten naar bestaande veenrivieren. Aan de kopse kant verrezen boerderijen op huisterpen en ontstond de voor het veenlandschap typerende lintbebouwing. De percelen werden door middel van sloten gescheiden. Deze perceelsloten dienden om het natte veengebied te ontwateren waardoor geschikt akkerland ontstond. Als bijkomend gevolg van de ontwatering daalde het maaiveld en werd de grond weer natter. Aangezien de akkers bloot kwamen te staan aan overstromingsgevaar werden ter bescherming achter- en zijkaden aangelegd. Ondanks deze maatregelen zette de vernatting van de percelen zich door. Daarom bracht men nieuwe stroken veen in cultuur.

De grootschalige ontginning van het veenlandschap gedurende de late Middeleeuwen heeft geleid tot een continu proces van bodemdaling. Hierdoor kreeg de zee met z’n getijdenwerking steeds meer vrij spel en overstroomde het veenweidegebied regelmatig. Het zeewater kon via het aangelegde slotenstelsel tot diep in het achterland binnendringen. De overstromingen leidden tot een voortgaande erosie van het veen en ook tot verbreding van het IJ. Er ontstonden grote binnenmeren zoals de Haarlemmermeer, de Bijlmermeer, de Watergraafsmeer. Om verder landverlies tegen te gaan gaven de graven van Holland in het begin van de 13de eeuw opdracht tot de aanleg van een zeedijk langs de gehele kust van het IJ. Aan de zuidzijde werd de kustwering gevormd door een aangesloten lint van de Spaarndammerdijk (of Spaarnwouderdijk), de Haarlemmerdijk, de Zeedijk en de Diemerzeedijk. Het waterstaatkundige systeem bestond, naast de primaire waterkering van de zeedijk, eveneens uit een stelsel van dammen en sluizen. De sluizen bij Sloterdijk, Spaarndam en vanaf 1492 ook bij Halfweg loosden overtollig water vanuit de polders op het IJ. De kronkelige zeedijk was de enige landverbinding tussen Amsterdam en Haarlem. Op het kaartbeeld hieronder is ook de Haarlemmertrekvaart al te zien die in 1631 is aangelegd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.B1101BPGST-VG02_0011.png"

Figuur 2. Op de kaart van Visscher, rond 1700, is de ligging van Den Heyning en het eiland Buiten Heyning goed te zien

De buitendijkse stukken land De Heining en de Spieringhorner Buitenpolder kunnen zijn ontstaan doordat zij zijn ontkomen aan de oeverafslag door het IJ, maar zij kunnen ook zijn aangeslibd na de aanleg van de zeedijk. Om dit buitendijks land te kunnen benutten werd een kade of zomerdijk aangelegd. Op het huidige bedrijventerrein De Heining bevond zich het Gerecht van Rijnland, het galgenveld van het Hoogheemraadschap Rijnland.

In de 19e eeuw werden grote delen van het IJ ingepolderd en in 1876 werd het Noordzeekanaal geopend. De handelspolitiek gaf een nieuwe impuls aan de Amsterdamse havenactiviteiten en er kwam een einde aan een lange periode van economische recessie. De Spieringhorner- en Groote IJpolder lagen tot halverwege de 20ste eeuw buiten de stad. Beide polders waren toen nog landelijk gebied, zoals te zien op de kaart van Publieke werken uit 1936. Het land werd overwegend in gebruik genomen voor de verbouwing van koolzaad. De landarbeiders bouwden er hun onderkomens en schuren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.B1101BPGST-VG02_0012.png"

Figuur 3. Kaart van Publieke werken uit 1936 (plangebied uiterst links binnen het rode kader). Sinds 1875 ligt rond de Spieringhorner polder de Groote IJpolder

Aan het landelijke karakter van het gebied kwam pas in de tweede helft van de 20ste eeuw een eind. In het Algemeen Uitbreidingsplan voor Amsterdam (1935, herzien in 1938 en 1939) werden de polders ten westen van de stad bestemd voor de vestiging van industrie en de Westelijke Tuinsteden. De Spieringhorner- en de Groote IJpolder kregen vooral een industriële bestemming, wat ten koste ging van grote stukken Spaarndammerdijk. De oorspronkelijke infrastructuur, inclusief de dijk en haar bewoning is daardoor grotendeels verdwenen. Een gedeelte van de Spaarndammerdijk is bewaard gebleven. Het dijklichaam fungeert nu als waterkering voor de aftakking van Zijkanaal F. Ter hoogte van de slibvelden is de oude verschijningsvorm van de Spaarndammerdijk weer in ere hersteld. Dit betekent dat over een grote lengte de stenenmuur uit 1634 weer totaal zichtbaar is gemaakt en de dijkvoet door middel van een brede sloot is vastgelegd.
Rond 1650 vereeuwigde Rembrandt de banpaal bij Spieringhorn. Tot 1886 stonden deze palen op de toegangswegen naar de stad. Ze gaven de grens aan waarbinnen het voor bannelingen verboden was. Ergens na 1886 is de banpaal bij Spieringhorn verwijderd. De paal is na vele omzwervingen in de stad teruggevonden in het Oosterpark. Als onderdeel van de Spaarndammerdijk is het restant van de banpaal uit 1624 teruggeplaatst, 150 meter van de oorspronkelijk plek, in het Geuzenbos.
Aangezien de bebouwing in het plangebied hoofdzakelijk van relatief recente datum is, zijn er nog geen inventarisaties gemaakt van potentieel monumentwaardige gebouwen/structuren. Dat impliceert niet dat hier geen waardevolle gebouwen kunnen staan. Het onbemande gemaal Halfweg uit 1976 is hier een goed voorbeeld van.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.B1101BPGST-VG02_0013.png"

Figuur 4. Binnen het plangebied is nog een deel van de oorspronkelijke dijk aanwezig (in geel aangegeven)

12.4 Archeologie

Bureau Monumenten en Archeologie (BMA) heeft in 2009 in opdracht van de Dienst Ruimtelijke Ordening archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd voor de bestemmingsplangebieden Sloterdijk III en IV. Dit is bedoeld om het archeologisch verleden van de plangebieden in kaart te brengen en daarmee een beeld te krijgen van de archeologische sporen die in de bodem aanwezig kunnen zijn. De historisch topografische kartering heeft geresulteerd in een overzicht van archeologische informatie over de ontwikkeling van de Spieringhorner Polder en de Groote IJpolder.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.B1101BPGST-VG02_0014.png"

Figuur 5. Archeologische verwachtingszones. N.B. Sloterdijk IV is in het westelijk deel van het rood omkaderd gebied gelegen.

Van dit ruimtelijke en landschappelijke beeld is een archeologische verwachting opgesteld die omgezet is naar een beleidskaart. De kaart biedt een specificatie van de beleidsregels en maatregelen voor de vereiste archeologische monumentenzorg.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.B1101BPGST-VG02_0015.png"

Figuur 6. Archeologische beleidszones. N.B. Sloterdijk IV is in het westelijk deel van het rood omkaderd gebied gelegen.

De verwachtingen worden gekoppeld aan de huidige toestand van het terrein en mogelijk opgetreden bodemverstoringen. De clustering van de verwachtingszones resulteert in een beleidskaart met daarop twee zones met bijbehorende specifieke beleidsvarianten (=maatregelen):

  • Voor verwachtingszone A en B (verwerkt in de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 1) geldt, vanwege de hoge verwachting, als beleid dat bij grondroerende werkzaamheden over een oppervlak groter dan 100 m2 en dieper dan 0,50 m een Inventariserend Veldonderzoek (IVO) in het uitvoeringsplan wordt opgenomen. Voor de uitvoering van een Inventariserend Veldonderzoek is een archeologisch Programma van Eisen (PvE) vereist.
  • Voor verwachtingszone C en E (verwerkt in de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 2) geldt, vanwege de lage verwachting, als beleid dat bij grondroerende werkzaamheden over een oppervlak groter dan 10.000 m2 en dieper dan de (voormalige) waterbodem een Inventariserend Veldonderzoek (IVO) in het uitvoeringsplan wordt opgenomen. Voor de uitvoering van een Inventariserend Veldonderzoek is een archeologisch Programma van Eisen (PvE) vereist.

Voor de zone zonder verwachting geldt een vrijstelling van archeologisch maatregelen vanwege de hoge mate van verstoring. Dit betekent dat verder archeologisch veldonderzoek niet nodig is.
Voor het gehele plangebied geldt wel de wettelijke meldingsplicht, wat inhoudt dat ook in geval geen archeologisch vooronderzoek vereist is en er toch archeologische overblijfselen ouder dan 50 jaar bij bouwwerkzaamheden aangetroffen worden, deze bij BMA aangemeld dienen te worden. In gezamenlijk overleg met de opdrachtgever kunnen dan maatregelen worden genomen tot documentatie en berging van de vondsten.
Het onderzoek is als bijlage 10 bij deze toelichting gevoegd.

12.5 Conclusie

Er wordt voor de gebieden waar een hoge en lage archeologische verwachting geldt een dubbelbestemming in het bestemmingsplan opgenomen naast de hoofdbestemming. In de regels wordt op deze manier gewaarborgd dat grondroerende werkzaamheden alleen uitgevoerd kunnen worden als een Inventariserend Veldonderzoek is uitgevoerd. Met deze regeling wordt het historisch erfgoed voldoende beschermd.
De cultuurhistorische waarden in het plangebied zijn gering. Vanwege de zandophogingen zijn eerdere sporen van prestedelijke bebouwing en landschappelijke verkavelingssstructuren verdwenen. Ook infrastructurele voorzieningen zijn grotendeels vervangen. Het restant van de Spaarndammerdijk en het Geuzenbos zijn de voornaamste bovengrondse waarden in het gebied.
In het kader van cultuurhistorie en archeologie zijn geen belemmeringen te constateren voor het bestemmingsplan 'Sloterdijk IV'.

Hoofdstuk 13 Duurzaamheid

13.1 Algemeen

het aspect duurzaamheid speelt de laatste jaren steeds meer een rol bij gebiedsontwikkelingen. Dit begint al bij het formuleren van het kader en de ambities voor een plangebied. Een bestemmingsplan kan ten aanzien van het aspect duurzaamheid alleen datgene regelen wat een direct verband houdt met de bestemming die aan de gronden wordt toegekend. De planregels moeten rechtstreeks betrekking hebben op het ruimtebeslag van de gronden zelf of effect hebben op het ruimtegebruik van nabijgelegen gronden.

13.2 Beleid en regelgeving

Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie
De Provincie Noord-Holland wil zoveel mogelijk bijdragen aan de afname van de oorzaken van klimaatverandering. Daarom wil de Provincie het energieverbruik in samenwerking met gemeenten in het stedelijk gebied, op bedrijventerreinen en in de glastuinbouw zoveel mogelijk beperken en de resterende vraag met duurzame energie invullen. De toepassing van duurzame energie in de gebouwde omgeving moet worden vergroot.
Artikel 33 ("Energie en duurzaam bouwen") van de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie (die op 1 november 2010 in werking is getreden) bepaalt dat bestemmingsplannen voor woningbouw, renovatie (herstructurering), bedrijventerreinen en kantoorlocaties en glastuinbouw dienen te beschrijven op welke wijze invulling wordt gegeven aan energiebesparing en inzet van duurzame energie, waaronder mede wordt verstaan het gebruik van restwarmte, WKO en aardwarmte, zonne-energie, biomassa. Verder dient nieuwe verstedelijking of uitbreiding van bestaande verstedelijking aan eisen van duurzaam bouwen te voldoen.

Gemeente Amsterdam
Duurzame bedrijvigheid vormt een steeds belangrijkere additionele bron van (hoogwaardige) werkgelegenheid en welvaart, zo staat in de Structuurvisie Amsterdam 2040. Burgers, bedrijven en overheden zijn zich steeds meer bewust van hun gedrag en hun verantwoordelijkheid voor hun omgeving. Dat zorgt er bijvoorbeeld voor dat steeds meer bedrijven inspelen op de steeds grotere vraag naar duurzame producten waardoor zij daarmee hun imago zien verbeteren.
Duurzaamheid gaat voor een groot deel over de vraag welke ambities bouwende en beherende partijen hebben. Ambities en het daadwerkelijk committeren aan de ambities zijn niet altijd een op een gelijk. Duurzaamheid gaat dan ook over maatwerk. Elk project zal zijn eigen 'kleur' krijgen waarbij het zwaartepunt bij elk van hen anders zal liggen.
De gemeente verwacht als sturingsinstrument het meeste effect door ontwikkelende partijen te stimuleren om op vrijwillige basis (maar niet vrijblijvend) ambities te formuleren om CO² neutraal te gaan ontwikkelen en een energievisie op te stellen. Voor bestaande bedrijven biedt de Wet Milieubeheer mogelijkheden om bij controles energiebesparingsplannen te stimuleren en zelfs te vereisen.

Duurzaamheid in de nieuwbouw
Op 10 september 2008 heeft de raad ingestemd met de notitie 'Duurzaamheid in de nieuwbouw'. In deze notitie zijn de volgende twee ambities geformuleerd:

  • Vanaf 2015 alle nieuwbouwwoningen en utiliteitsgebouwen klimaatneutraal te bouwen;
  • In de periode 2010 t/m 2014 te starten met de realisatie van klimaat neutrale woningen en utiliteit, met als doelstelling om 40 procent van de productie (= 10.000 woningen) geheel klimaatneutraal te bouwen (EPL = 9,5 à 10) en de overige woningen 'half klimaatneutraal' (EPL = 8).

Het raadsbesluit over Klimaatneutraal Bouwen verplicht tot bewust omgaan met het thema 'energie'. Energie moet een van de uitgangspunten van gebiedsontwikkeling worden. Dit betekent een uitdaging en een kans: samenwerking maakt meerwaarde mogelijk op een ander schaalniveau. Dit kan tot andere energieconcepten leiden en tot hergebruik van elkaars energiestromen.

Regeling Basiskwaliteit Woningbouw Amsterdam
In de 'Regeling Basiskwaliteit Woningbouw Amsterdam 2005' zijn de eisen met betrekking tot duurzaam bouwen in Amsterdam vastgelegd. Dit beleid zal in de bouwenveloppen worden voorgeschreven. Voorbeelden zijn het toepassen van duurzame materialen (o.a. FSC-hout), maar ook het niet toepassen van uitloogbare metalen op plaatsen die in aanraking met hemel- of oppervlaktewater kunnen komen. In samenwerking met de marktpartijen is onderzoek verricht naar de mogelijkheden van het toepassen van duurzame energiesystemen.

Leidraad Energetische Stedenbouw
In 2010 heeft de Dienst Ruimtelijke Ordening, in samenwerking met de TU Delft, de 'Leidraad Energetische Stedenbouw' (LES) ontwikkeld. Dit instrument is een eerste tool dat klimaatneutraal bouwen in de Amsterdamse projecten toegankelijk maakt voor stedenbouwkundigen en planologen. Het geeft een methodologie aan, hoe je in je project het onderwerp 'energie' kunt benaderen en aan welke knoppen je kunt draaien om energiezuinig te ontwerpen en het project op te zetten.
LES gaat niet uit van een rekenmodel maar van het stapsgewijs toepassen van maatregelen die in een matrix samengevat zijn. Aan het einde van elke stap wordt een energiebalans opgesteld, op basis waarvan je een afweging maakt tussen de maatregelen die je in het project toepast.
Hoewel de ontwikkeling van LES de focus op de projecten legt, agendeert deze publicatie daarnaast thema's op schaal van de stad Amsterdam.

Regionale OV-Visie 2010-2030 van de Stadsregio Amsterdam
De OV-Visie 2010-230 is samen met gemeenten van de Stadsregio Amsterdam, aangrenzende overheden, maatschappelijke organisaties (reizigersverenigingen) en vervoerbedrijven ontwikkeld en op 24 juni 2008 vastgesteld door de Regioraad. Het aanleggen van grootschalige infrastructuur vraagt een lange voorbereidingstijd. Daarom is een visie nodig voor de langere termijn. Op basis van de visie wordt ook een investeringsstrategie gemaakt. Met de visie kunnen juiste en toekomstbestendige keuzes worden gemaakt in de aanleg of aanpassingen van het OV-netwerk in de regio.

Windvisie
De Amsterdamse haven is in de Structuurvisie 2040 "Amsterdam Economisch Sterk en Duurzaam" aangewezen als locatie voor de realisatie van grote windmolens. Dit is in de Windvisie "Ruimte voor windmolens in Amsterdam" nader uitgewerkt en daarin is Westpoort bestempeld als kansrijk voor windenergie. Burgemeester en wethouders hebben bij besluit van 17 juli 2012 ingestemd met de Amsterdamse windvisie.
In overeenstemming met de Amsterdamse windvisie is een Windvisie Westpoort opgesteld. Burgemeester en wethouders hebben deze vastgesteld bij besluit van 2 oktober 2012. Deze visie geeft een beeld van de ruimtelijke mogelijkheden en beperkingen voor windmolens in Westpoort. Dit heeft geresulteerd in een aantal ordeningsprincipes en nieuwe zoeklocaties waarmee de doelstelling voor Westpoort - een totaal opgesteld vermogen windenergie van 100 MW - kan worden gerealiseerd. De Windvisie Westpoort is een actualisatie van de ruimtelijke visie windmolens Westpoort (2002) en levert nieuwe mogelijkheden op voor de uitbreiding van de capaciteit aan windenergie in Westpoort. De vervolgstappen in dit project zijn het onderzoeken van de meer gedetailleerde ruimtelijke inpasbaarheid, het bepalen van de financieringsstructuur (inclusief participatiemogelijkheden) en uiteindelijk de realisatie van de windmolens. Hierbij wordt samengewerkt met de Windcoalitie Amsterdam.
Omdat het nog om zoeklocaties gaat en niet om concrete locaties, zijn in voorliggend bestemmingsplan geen regels opgenomen die windmolens mogelijk maken.

SER-ladder
De SER introduceerde de ladder in 1999 in zijn Commentaar op de Nota Ruimtelijk Economisch Beleid. Voor het inpassen van de ruimtebehoeften voor de functies wonen, bedrijvigheid en infrastructuur stelde de SER voor de volgende ladder te hanteren:

  • Gebruik de ruimte die reeds beschikbaar is gesteld voor een bepaalde functie of door herstructurering beschikbaar gemaakt kan worden.
  • Maak optimaal gebruik van de mogelijkheden om door meervoudig ruimtegebruik de ruimteproductiviteit te verhogen.
  • Indien het voorgaande onvoldoende soelaas biedt, is de optie van uitbreiding van het ruimtegebruik aan de orde. Daarbij dienen de verschillende relevante waarden en belangen goed te worden afgewogen in een gebiedsgerichte aanpak. Door een zorgvuldige keuze van de locatie van ‘rode’ functies en door investeringen in kwaliteitsverbetering van de omliggende groene ruimte moet worden verzekerd dat het meerdere ruimtegebruik voor wonen, bedrijventerreinen of infrastructuur de kwaliteit van natuur en landschap respecteert en waar mogelijk versterkt.

Ook de provincie Noord-Holland wil het aanbod aan bedrijventerreinen zowel kwantitatief als kwalitatief zo goed mogelijk laten aansluiten op de vraag. Bij een zorgvuldige planning van bedrijventerreinen wordt eerst gekeken naar de noodzaak van een nieuwe locatie op basis van een realistische vraag naar nieuwe terreinen en de mogelijkheden van herstructurering en intensivering van bestaande locaties, voordat gekozen wordt om nieuwe bedrijventerreinen aan te leggen. Het bestaande bedrijventerrein binnen het plangebied Sloterdijk IV blijft in stand en wordt als zodanig bestemd.

13.3 Beschrijving effecten

Sloterdijk IV is deels een bedrijventerrein, maar bestaat overwegend uit een groengebied. Het plan is overwegend conserverend van aard, maar bij nieuwe ontwikkelingen zal zoveel mogelijk aansluiting gezocht worden bij het duurzaamheidsbeleid, zoals verwoord in paragraaf 13.2. De mogelijkheden voor duurzaamheidsingrepen in Sloterdijk IV bevinden zich met name op het gebied van energiezuiniger maken van gebouwen, het opwekken van duurzame energie door middel van zonnecellen en het gezamenlijk gebruiken van WKO-installaties.

Daarnaast zijn in de regels van dit bestemmingsplan diverse gebruiks- en bouwmogelijkheden opgenomen ten behoeve van duurzaamheid (zoals de realisering van koude/warmte-infrastructuur, de realisering van technische installaties zoals koudewiel, drycooler e.d. en de realisering van oplaadpunten ten behoeve van elektrisch vervoer). Dit is met name terug te vinden in de omschrijving van het begrip 'nutsvoorziening' en het bepaalde in artikel 19 Algemene bouwregels.

Hoofdstuk 14 Juridische planbeschrijving

14.1 Algemeen

Het bestemmingsplan (verbeelding, planregels en plantoelichting) is in digitale vorm opgesteld en vastgesteld. Het plan is opgesteld conform de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012.
Het bestemmingsplan is te raadplegen op internet. Bij het aanklikken van een bestemming verschijnen de planregels die erop van toepassing zijn in beeld. Op deze wijze wordt het bestemmingsplan toegankelijker. Daarnaast is zoals gebruikelijk een "papieren" versie van het bestemmingsplan beschikbaar.

Dit hoofdstuk geeft een toelichting op de bestemmingsplanregeling, te weten de bestemmingsplanregels en de verbeelding (of plankaart). Uitgelegd wordt wat de bedoeling en strekking is van de verschillende onderdelen van de planregels en de verbeelding. Daartoe worden in deze paragraaf de planregels per artikel toegelicht. Aangezien alle onderdelen van de verbeelding verbonden zijn met één of meer planregels, wordt daarbij ook de plankaart toegelicht.
Het (juridisch deel van het) bestemmingsplan bestaat uit een plankaart en planregels, vergezeld van een toelichting. De plankaart visualiseert de bestemmingen. De (digitale) plankaart vormt samen met de planregels het voor de burgers bindende deel van het bestemmingsplan. De planregels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing en regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken.
De toelichting heeft geen bindende werking. De toelichting maakt in juridische zin ook geen onderdeel uit van het bestemmingsplan, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en de onderbouwing van het plan en ook bij de uitleg van de bestemmingen en planregels.

14.2 Artikelgewijze toelichting

14.2.1 Inleidende regels

In het eerste hoofdstuk (Inleidende regels) worden de in de regels gehanteerde begrippen en de wijze van meten gedefinieerd. Het is de bedoeling begrippen in de regels te verklaren en eenduidige richtlijnen te geven op basis waarvan de bouwmaten dienen te worden vastgesteld.

14.2.2 Bestemmingsregels
14.2.2.1 Bestemming Bedrijf-1

De bestemming "Bedrijf - 1" is gelegd op een deel van het binnen het plangebied gelegen bedrijventerrein. Deze bestemming voorziet in de vestiging van bedrijven die vallen binnen de categorieën 2 tot en met 3.2 van de bij de planregels behorende Staat van Inrichtingen. De maximale bouwhoogten en maximale bebouwingspercentages staan aangegeven op de verbeelding. Deze bedragen respectievelijk 20 meter en 75%.
Er is voor de gronden met de bestemming "Bedrijf - 1" een maximum bepaald van 30% van de brutovloeroppervlakte dat per vestiging mag worden benut voor kantoren ten dienste van de hoofdfunctie. Tot strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend het gebruiken of laten gebruiken van gronden en bouwwerken ten dienste van detailhandel en bedrijfswoningen.
Een deel van de gronden met de bestemming "Bedrijf - 1" (nabij de Westpoortweg in het noorden van het plangebied) is voorzien van de functieaanduiding "gronddepot". Het betreft het terrein van het Gronddepot. In de gebruiksregels is opgenomen dat de grondopslag op het gronddepot maximaal 10 meter mag bedragen.
Binnen deze bestemming zijn eveneens ontsluitingswegen toegestaan.

Het havengebied wordt in de Gebiedsvisie externe veiligheid Westpoort opgedeeld in drie milieuzones. In de gebiedsvisie wordt vermeld dat de aangrenzende gebieden (waaronder dus 'Sloterdijk IV') worden gezien als behorend tot zone III (zie ook paragraaf 6.4 Externe veiligheid).
Voor deze zone III geldt dat deze minder geschikt wordt geacht voor de komst van nieuwe en de uitbreiding van bestaande risicoveroorzakers. Risicobedrijven worden niet volledig uitgesloten, maar de vestigings- en uitbreidingsmogelijkheden zijn zodanig beperkt dat de plaatsgebonden risico contour 10-6 binnen de eigen inrichtingsgrens moet blijven. In het plangebied zijn Bevi bedrijven niet toegestaan.
De “veiligheidzone - bevi” rondom Oiltanking zoals gelegd in het voorontwerpbestemmingsplan “Amerikahaven” overschrijdt de plangrens van 'Amerikahaven' en 'Sloterdijk IV' en omvat het gronddepot ten zuiden van de Westpoortweg en een deel van de gronden ten zuiden van de (noordelijke) Heining. Kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zijn binnen de "veiligheidszone - bevi" uitsluitend toegestaan via een "binnenplanse" afwijking door middel van een omgevingsvergunning in geval er geen sprake is van een toename van het aantal personen. Er geldt als voorwaarde dat de vestiging moet voldoen aan het Bevi en de Gebiedsvisie externe veiligheid Westpoort (ten aanzien van de zelfredzaamheid in relatie tot de ongevalscenario's) en dat de brandweer om advies is gevraagd.
Kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten zijn in de milieuzone buiten de op de plankaart aangegeven gebieden met de gebiedsaanduiding "veiligheidszone-bevi" toegestaan mits niet hoger dan 15 meter. Deze hoogte is - zoals reeds in het voorgaande aangegeven - ontleend aan het in de Gebiedsvisie externe veiligheid Westpoort gehanteerde criterium voor zelfredzaamheid van kantoren, te weten maximaal vijf bouwlagen. De overige in de Gebiedsvisie vermelde niet toelaatbare niet-zelfredzame functies zijn gelet op de bedrijfsbestemming al niet toegestaan.
Burgemeester en wethouders kunnen voor de gronden met de bedrijfsbestemmingen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en de hoogte van de bouwwerken (onder meer met het oog op de externe veiligheid).

14.2.2.2 Bestemming Bedrijf-2

De bestemming "Bedrijf - 2" voorziet in de aanwezigheid van bedrijven die vallen binnen de categorieën 2 tot en met 3.2 van de Staat van Inrichtingen. Binnen deze bestemming zijn ook atelierruimten toegestaan. De maximale bouwhoogtes en maximale bebouwingspercentages staan aangegeven op de plankaart. Deze bedragen respectievelijk 20 meter en 75%.
Kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten zijn toegestaan mits de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 15 meter.
Er is voor de gronden met de bestemming "Bedrijf - 2" een maximum bepaald van 30% van de brutovloeroppervlakte dat per vestiging mag worden benut voor kantoren ten dienste van de hoofdfunctie. Tot strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend het gebruiken of laten gebruiken van gronden en bouwwerken ten dienste van detailhandel en bedrijfswoningen.
Binnen deze bestemming zijn eveneens ontsluitingswegen toegestaan.

14.2.2.3 Bestemming Bedrijf-3

De bestemming "Bedrijf - 3" voorziet in de aanwezigheid van bedrijven die vallen binnen de categorieën 2 tot en met 3.2 van de Staat van Inrichtingen, eveneens zijn alle bijbehorende voorzieningen toegestaan. Binnen deze bestemming zijn terreinen ten behoeve van de opslag en onderhoud van kermismaterieel toegestaan. De maximale bouwhoogtes en maximale bebouwingspercentages staan aangegeven op de plankaart. Deze bedragen respectievelijk 20 meter en 75%.
Kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten zijn toegestaan mits de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 15 meter.
Er is voor de gronden met de bestemming "Bedrijf - 3" een maximum bepaald van 30% van de brutovloeroppervlakte dat per vestiging mag worden benut voor kantoren ten dienste van de hoofdfunctie. Tot strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend het gebruiken of laten gebruiken van gronden en bouwwerken ten dienste van detailhandel en bedrijfswoningen.

14.2.2.4 Bestemming Bedrijf-4

Deze bestemming is gelegd op het Boezemgemaal Halfweg met de bijbehorende kantoorruimte en dienstwoningen. De maximale bouwhoogtes en maximale bebouwingspercentages staan aangegeven op de plankaart. Deze bedragen respectievelijk 12 meter en 75%.
Kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten zijn toegestaan mits de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 15 meter.
Er is voor de gronden met de bestemming "Bedrijf - 4" een maximum bepaald van 30% van de brutovloeroppervlakte dat per vestiging mag worden benut voor kantoren ten dienste van de hoofdfunctie. Tot strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend het gebruiken of laten gebruiken van gronden en bouwwerken ten dienste van detailhandel.

14.2.2.5 Bestemming Groen - 1

De bestemming "Groen" is uitsluitend gegeven aan de stroken grond aan weerszijden van de Spaarnwoudedijk, langs de Wethouder van Essenweg en Heining, rond het gemaal en in de zuidoostelijke hoek van het Geuzenbos. Er mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gerealiseerd ten behoeve van de groenbestemming. Verder zijn voet- en fietspaden toegestaan, reclame- en kunstobjecten, straatmeubilair en speelvoorzieningen.

14.2.2.6 Bestemming Groen -2

De bestemming Groen - 2 betreft de gronden die vallen binnen de hoofdgroenstructuur. De regels conform bestemming Groen -1 zijn van toepassing, met uitzondering van reclameobjecten, deze zijn binnen de bestemming Groen -2 niet toegestaan.

14.2.2.7 Bestemming Natuur

De bestemming "Natuur" is toegekend aan het Geuzenbos. Het beleid voor de bestemming "Natuur" is gericht op behoud en herstel van natuurlijke waarden in combinatie met recreatief medegebruik. Het Geuzenbos is waardevol voor amfibieën, reptielen, bijzondere soorten broedvogels, vleermuizen en zeldzame plantengemeenschappen. Het gebied maakt op basis van de Structuurvisie Amsterdam 2040 deel uit van de Hoofdgroenstructuur. Plannen in de hoofdgroenstructuur vragen om een afgewogen oordeel. Om dit mogelijk te maken, is een deskundigenadvies geïntroduceerd, dat specifiek betrekking heeft op de inpasbaarheid van een initiatief. Hiertoe is de Technische adviescommissie hoofdgroenstructuur (TAC) ingesteld. In de bouwregels behorend bij de bestemming "Natuur" is opgenomen dat uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming zijn toegestaan met een maximale bouwhoogte van 10 meter.

14.2.2.8 Bestemming Verkeer

De bestemming "Verkeer" is gelegd op de belangrijkste wegen in het plangebied en de interne ontsluitingswegen van het bedrijventerrein "De Heining". In de bouwregels is opgenomen dat uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de bestemming, zijn toegestaan. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de situering van de bouwwerken. De bestemming voorziet ook in de ontsluiting van het gemaal Halfweg. Verder is binnen deze bestemming parkeren voor bezoekers toegestaan.

14.2.2.9 Bestemming Water

De bestemming "Water" heeft betrekking op het in het bestemmingsplan begrepen deel van het Zijkanaal F. De bestemming geldt eveneens voor de grote waterpartijen in het Geuzenbos en de afwateringssloten binnen het plangebied. Toegestaan zijn voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding en de waterberging.

14.2.2.10 Dubbelbestemming Leiding - Gas

Deze dubbelbestemming is gelegd op een strook ter plaatse van de gasleiding die van noord naar zuid in het plangebied is gelegen. Een dubbelbestemming legt beperkingen op aan de onderliggende (hoofd)bestemming(en). De dubbelbestemming gaat voor de onderliggende (hoofd)bestemming(en), hetgeen betekent dat de regels van die bestemmingen uitsluitend van toepassing zijn, voor zover zij niet strijdig zijn met de regels van de dubbelbestemming.
Er mag ter plekke niet worden gebouwd. Er kan hiervan met een omgevingsvergunning worden afgeweken voor de realisering van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mits de belangen van de leiding niet worden geschaad en de leidingbeheerder is gehoord.
Deze dubbelbestemming geeft voorts een regeling ter bescherming van de gasleidingen in de vorm van het vereiste van een omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden die de leiding zouden kunnen schaden. Er is geen omgevingsvergunning vereist voor graafactiviteiten nabij gasleidingen die onder de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten vallen. Deze wet biedt voldoende bescherming tegen graafschade door voorzorgsmaatregelen verplicht te stellen bij het graven in de buurt van buisleidingen.

14.2.2.11 Dubbelbestemming Leiding - Olie

Deze dubbelbestemming is gelegd op de kerosineleiding in het zuiden van het plangebied met een bijbehorende belemmeringenstrook ter breedte van 5 meter aan weerszijden van de leiding. De planregeling is verder conform die voor de gronden met de dubbelbestemming "Leiding - Gas".

14.2.2.12 Dubbelbestemming Leiding - Water

Deze dubbelbestemming heeft betrekking op de hoofdtransportleidingen voor het drinkwater. Naast de bestemmingsomschrijving en de weergave op de verbeelding zijn verder geen bestemmingsregels opgenomen. Het artikel heeft uitsluitend een "signaleringsfunctie".

14.2.2.13 Dubbelbestemming Waarde - Archeologie

Deze dubbelbestemming betreft de gronden waar sprake zou kunnen zijn van archeologische waarden en voorziet in een regeling ter bescherming van de mogelijke archeologische waarden. Deze bestemming is primair aan de "onderliggende" bestemming. Er is een regeling opgenomen ter bescherming van de van de potentiële hoge archeologische waarde.

14.2.2.14 Dubbelbestemming Waterstaat - Waterkering

Deze dubbelbestemming is gelegd op de waterkering die grotendeels langs de noord- oost- en zuidzijde van het plangebied is gelegen, en de bijbehorende beschermingszone aan weerszijden van deze waterkering. De planregels bevatten geen specifieke gebruiks- of bouwregels.

14.2.2.15 Diverse aanduidingen
  • De functieaanduiding "gronddepot" is opgenomen voor de gronden in het noordelijke deel van het plangebied die zijn gereserveerd voor het gronddepot.
  • De functieaanduiding "bedrijfswoning" is opgenomen binnen de bestemming "Bedrijf-4" voor de gebouwen van het Hoogheemraadschap Rijnland.
  • Er is rond het industrieterrein Westpoort een geluidzone vastgesteld; deze is op de plankaart aangegeven met de gebiedsaanduiding "geluidzone - industrie".
  • De gebiedsaanduiding "veiligheidszone - bevi" zie paragraaf 6.4 Externe veiligheid.
  • De gebiedsaanduiding "veiligheidszone - windturbine 2" is opgenomen binnen de bestemmingen "Groen - 1", "Water" en "Verkeer". Daarbinnen zijn kwetsbare objecten niet toegestaan.
     
14.2.3 Algemene regels

Het derde deel (Algemene regels) omvat een aantal regels die niet op een bepaalde bestemming betrekking hebben, maar die van toepassing zijn op het gehele plangebied of betrekking hebben op meerdere bestemmingen. Het gaat daarbij onder meer om algemene bouwregels en algemene gebruiksregels.

14.2.4 Overgangs- en slotregels

Het laatste deel van de regels omvat de overgangsbepalingen (voor wat betreft de met het voorliggende bestemmingsplan strijdige bouwwerken en het met het voorliggende plan strijdige gebruik), alsmede de slotbepaling die de naam vermeldt waaronder het plan kan worden aangehaald.

Hoofdstuk 15 Handhaving

Het bestemmingsplan bevat een juridisch toetsingskader voor het behoud en de ontwikkeling van de ruimtelijke kwaliteit. Om deze kwaliteit voor de planperiode te kunnen garanderen is vereist dat in de praktijk de planregeling strikt wordt toegepast en gehandhaafd.
In algemene zin geldt dan ook dat handhavend moet worden opgetreden tegen overtreding van het bestemmingsplan. Het groeiend besef van het belang van handhaving en de jurisprudentie in het bestuursrecht waarin steeds nadrukkelijk de beginselplicht tot handhaven wordt uitgesproken, maakt een handhavingsbeleid noodzakelijk.
Een eerste vereiste voor een goede handhaving is een handhaafbaar bestemmingsplan. De planregeling moet zo opgesteld zijn dat deze bij de handhaving goed hanteerbaar is. Hierin voorziet de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen. De voorliggende planregeling is gebaseerd op de genoemde standaard.
Goede voorlichting en informatievoorziening dragen eveneens bij aan een verbetering in de naleving van de bestemmingsplannen.

Hoofdstuk 16 Economische uitvoerbaarheid

De gronden waarop dit bestemmingsplan betrekking heeft, zijn eigendom van de gemeente Amsterdam. De gronden zijn verhuurd en/of worden in erfpacht uitgegeven.

De gemeenteraad kan ingevolge artikel 6.12, lid 2, van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) besluiten af te zien van het opstellen van een exploitatieplan. Er wordt in dit geval afgezien van het opstellen van een exploitatieplan, omdat de gemeente Amsterdam eigenaar is van de grond. Het kostenverhaal, zoals bedoeld in de Wro, is verzekerd via het erfpachtstelsel.

Het toepassen van het erfpachtstelsel ten behoeve van het kostenverhaal past goed binnen het systeem van de Wet ruimtelijke ordening omdat die wet het uitgangspunt van het privaatrechtelijke spoor voor kostenverhaal voorop stelt. Erfpacht is een privaatrechtelijk instrument waarbij de gemeente als eigenaar bepaalt tegen welke vergoeding haar gronden in gebruik mogen worden genomen door derden. Dit systeem biedt de gemeente de mogelijkheid om kosten die de gemeente maakt ten behoeve van de grondexploitatie van gronden, te verhalen op derden die gebruik maken van die gronden.

Daarbij kan voor de volledigheid worden aangetekend dat de openbare ruimte in het plangebied reeds grotendeels is ingericht. Er zal dan ook niet zo snel sprake zijn van door de gemeente te verhalen kosten ten gevolge van nieuwe vestiging c.q. nieuwbouw.

Hoofdstuk 17 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

17.1 Overleg met betrokken overheden (art. 3.1.1. Bro)

In het kader van het overleg als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit op de ruimtelijke ordening is het concept ontwerp bestemmingsplan verzonden aan:

  • 1. Provincie Noord-Holland;
  • 2. Ministerie van I&M/Rijkswaterstaat Noord-Holland;
  • 3. Ministerie van Defensie voor Noord-Holland
  • 4. Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (EL&I/energie);
  • 5. Hoogheemraadschap Rijnland;
  • 6. Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht (Waternet);
  • 7. NV Nederlandse Gasunie.
  • 8. Stadsregio Amsterdam;
  • 9. Burgemeester en wethouders van Haarlemmerliede en Spaarnwoude;
  • 10. Dagelijks bestuur stadsdeel Nieuw West;


Daarnaast is het plan voorgelegd aan de volgende overlegpartners:

  • 11. Kamer van Koophandel Amsterdam;
  • 12. Brandweer Amsterdam-Amstelland, sector Expertise en Regie;
  • 13. Ondernemersvereniging Regio Amsterdam (ORAM);
  • 14. Ondernemersvereniging Westpoort;
  • 15. Haven Amsterdam;
  • 16. Urban Resorts.

Hieronder is aangegeven welke instanties hebben gereageerd en een inhoudelijke reactie hebben gegeven. De instanties die geen bericht gestuurd hebben, worden niet genoemd.


Waternet
Samengevat vraagt Waternet (namens het hoogheemraadschap Amstel Gooi en Vecht (AGV) en namens de gemeente Amsterdam) aandacht voor de volgende punten:

1. Waternet verzoekt (namens het hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht) het hoofdstuk "Regelgeving" voor de waterparagrafen in de verschillende bestemmingsplannen voor het gebied Sloterdijk te stroomlijnen. Verzocht wordt het "Plan Gemeentelijke Watertaken Amsterdam" (Breed Water) en het "Waterbeheerplan 2010-2015" op te nemen. Daarnaast verzoekt Waternet om beleid dat niet van toepassing is op het plangebied, niet te vermelden (bijvoorbeeld de Kader Richtlijn Water). Het Waterschap heeft sinds december 2011 een nieuwe Keur. Daarom moeten alle verwijzingen naar de Keur 2009 worden verwijderd.
2. Waternet geeft (namens het hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht) aan dat de concept–legger van de primaire waterkering Spaarndammerdijk ter inzage ligt.
3. Waternet wijst (namens het hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht) op het project “Waterbestendige stad, regio Amsterdam”, één van de zes gebiedspilots in het Deltaprogramma Veiligheid waarin de noodzaak en consequenties van nieuwe waterveiligheidsnormen en de toepasbaarheid van de zogenaamde meerlaagsveiligheidsbenadering zijn onderzocht. De herziening van de bestemmingsplannen voor het gebied Sloterdijk is een uitgelezen kans om de oplossingsrichtingen zoals genoemd in de gebiedspilot in de praktijk te brengen. Waternet verzoekt contact op te nemen met de uitvoerders van het project voor nadere uitwerking.
4. Een deel van de riolering is eigendom van het hoogheemraadschap AGV en een ander deel is eigendom van de gemeente Amsterdam. In het plangebied Sloterdijk III bevindt zich een rioolwaterzuiveringsinstallatie. Een andere zuivering van Amsterdam ligt net buiten het gebied Sloterdijk. Daarnaast zijn er in het gebied meerdere rioolgemalen aanwezig. Vanwege de grootte en het belang van de persleidingen heeft Waternet aan weerszijden daarvan (gemeten vanuit het hart) een vrije strook van vijf meter nodig. Voor een goede beheersbaarheid van de rioolgemalen heeft Waternet aan weerszijden (gemeten vanaf de zijkant van de objecten) een vrije strook van twee en een halve meter nodig. Om het functioneren van de afvalwatertransportleidingen en de rioolgemalen te kunnen garanderen, verzoekt Waternet de leidingen en de objecten in het bestemmingsplan op te nemen.
5. Waternet merkt (namens het hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht) op dat in paragraaf 12.3 'Beschrijving effecten' in het hoofdstuk Water van de Toelichting het peil (0,64m -NAP) ten zuiden van het gemaal foutief is weergegeven. Dit moet 0,6m -NAP zijn.
6. Waternet wijst er (namens het hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht) op dat het plangebied weliswaar voor een klein deel binnen het AGV beheergebied valt, maar in zijn geheel valt binnen het bedieningsgebied van AGV. Dit betekent dat Waternet gaat over het drink- en afvalwater. Waternet verzoekt dit toe te voegen aan het hoofdstuk Water van de Toelichting en het onderdeel "Riolering en afkoppelen" hier op aan te passen.
7. Waternet verzoekt (namens het hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht) de zinsnede “Deze voorkeursvolgorde is geen dogma, de uiteindelijke afweging zal lokaal moeten worden gemaakt…. “ in de paragraaf "Riolering en afkoppelen" te verwijderen. De term 'voorkeursvolgorde' zegt voldoende.
8. Waternet verzoekt (namens het hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht) in het onderdeel 'Waterkering' de zinsnede "Omdat het waterkeringbelang niet het enige belang is en bouwwerken in sommige gevallen verenigbaar zijn een veilige waterkering kan het hoogheemraadschap een vergunning verlenen van dit verbod" te verwijderen en te vervangen door "Veel handelingen in- en nabij de kern- en (buiten)beschermingszones van waterkeringen zijn verboden. Sommige handelingen kunnen op basis van de Keur door het bestuur van het Hoogheemraadschap AGV vergund worden".
9. Waternet verzoekt (namens het hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht) in het onderdeel 'Ecologie en inrichting van water' de naam van het beleidsstuk waar naar verwezen wordt te vermelden en de verantwoordelijke overheid voor dit beleidsstuk.
10. Waternet merkt (namens de gemeente Amsterdam) op dat zij verantwoordelijk is voor de levering van drinkwater in onder andere Amsterdam. In het plangebied 'Sloterdijk IV' ligt aan de oostkant een 400 mm GN en PVC hoofdleiding langs de Noordzeeweg. Waternet pleit ervoor deze leidingen zoveel mogelijk te ontzien in het bestemmingsplan, ten eerste om de leveringszekerheid te kunnen blijven garanderen, ten tweede om hoge verlegging- en vervangingskosten te voorkomen. Waternet gaat ervan uit dat zij bij ingrijpende wijzigingen voor wat betreft herstructurering van de infrastructuur en/of uitgifte van grond ten behoeve van bedrijven en/of nieuwbouw in het gebied de gemeentelijke Dienst Infrastructuur Verkeer en Vervoer (DIVV) via de Coördinatie Commissie Uitvoering Werken in de Openbare Ruimte (COCUWO) worden geconsulteerd.

Beantwoording:

1. Het hoofdstuk Water is aangepast: de naamgeving van de paragraaf 'Regelgeving' is veranderd in 'Beleid en regelgeving' waarin de meest actuele beleidstukken op verzoek van Waternet zijn opgenomen. De beleidsstukken die niet van toepassing zijn, zijn verwijderd.
2. Wij hebben met instemming kennis genomen van dit punt.
3. In de toelichting is in het hoofdstuk Water een alinea besteed aan de Waterbestendige Stad en is er overleg geweest met de uitvoerders van het project.
4. In de waterparagraaf is het belang beschreven van de rioolpersleidingen en de rioolgemalen (als onderdeel van het hoofdpersleidingstelsel van de gemeente Amsterdam) nabij het plangebied. Een belangrijk deel van dit stelsel bevindt zich in het Westpoortgebied. Door de veelheid aan leidingen kan er nauwelijks gesteld worden dat de ene leiding belangrijker is dan de andere. Aangezien er geen duidelijkheid bestaat welke leiding op de verbeelding (plankaart) meegenomen moet worden, zijn deze in het ontwerpstadium niet op de verbeelding weergegeven. In verder overleg met Waternet, zal afgestemd worden over de noodzaak voor het opnemen van deze leidingen op de verbeelding.
5. Het peil ten zuiden van het gemaal is volgens de opgave van Waternet gecorrigeerd.
6. Het hoofdstuk Water van de Toelichting is aangepast conform het voorstel van Waternet.
7. Het onderdeel "Riolering en afkoppelen" in het hoofdstuk Water van de Toelichting is conform het voorstel van Waternet aangepast.
8. Het onderdeel "Waterkering" in het hoofdstuk Water van de Toelichting is conform het voorstel van Waternet aangepast.
9. De betreffende beleidsregel komt voort uit Beleidsregels en Keur 2009 van het hoogheemraadschap Rijnland. De naam van het document is toegevoegd in het onderdeel 'Ecologie en inrichting van water' in het hoofdstuk Water van de Toelichting.
10. De aanwezigheid van drinkwaterleidingen in het plangebied en het belang ervan voor de gemeente Amsterdam is in de toelichting (waterparagraaf) beschreven. Deze leidingen behoeven geen nadere regelgeving in het bestemmingsplan en hoeven eveneens niet te worden opgenomen op de plankaart (verbeelding).


Hoogheemraadschap Rijnland
Het hoogheemraadschap Rijnland heeft als volgt gereageerd:

11. Het hoogheemraadschap Rijnland verzoekt in het hoofdstuk Water een zinsnede te wijden aan de Houtrakpolder en de kwelproblematiek aldaar.

Beantwoording:

11. Het tekstvoorstel van het hoogheemraadschap Rijnland is overgenomen in paragraaf 12.3 van de toelichting onder het kopje 'Beheer en onderhoud van watergangen'.

Gasunie
De Gasunie heeft gereageerd op de volgende punten:

12. Deels binnen de dubbelbestemming 'Leiding-Gas' liggen vier afsluiterschema's met omloop- en afblaasleidingen. Ter waarborging van een veilig en bedrijfszeker gastransport en ter beperking van het gevaar voor personen en goederen dient de belemmeringenstrook ter hoogte van de afsluiterschema's en de omloop- en afblaasleidingen 4 meter aan weerszijden van de afblaasleidingen te zijn. Omdat afsluiterschema's c.a. vallen onder het Besluit externe veiligheid buisleidingen dienen ze als zodanig te worden bestemd.

13. De Gasunie verzoekt om de bouwregels bij de dubbelbestemming 'Leiding-Gas' in die zin aan te passen dat bouwwerken ten dienste van de leiding zonder meer kunnen worden gerealiseerd. De Gasunie verzoekt tevens de planregels bij de bestemming 'Leiding-Gas' in de verschillende bestemmingsplannen voor het gebied Sloterdijk te uniformeren.

Beantwoording:

12. De dubbelbestemming 'Leiding-Gas' is ter plekke van de afsluiterschema's in de gevraagde zin verbreed.

13. De bouwregels zijn in de gevraagde zin aangepast en geüniformeerd.


Gemeente Haarlemmerliede
Gemeente Haarlemmerliede vraagt aandacht voor de volgende punten:

14. Gemeente Haarlemmerliede heeft met waardering kennis genomen van de bestemming 'Natuur'. De gemeente verzoekt om voor deze bestemming in de algemene afwijkingsregels een uitzondering te maken voor het oprichten van zendmasten voor mobiele telefonie.

15. Gemeente Haarlemmerliede merkt op dat op de verbeelding de bestemming 'Groen' is opgenomen die niet nader in de planregels is bepaald of uitgewerkt.

16. Op de verbeelding komt een aanduiding 'geluidzone industrie' voor. Dit is slechts een klein deel van de totale geluidzone. Door de weergave is het totale verloop van de geluidzone niet helder. Gemeente Haarlemmerliede verzoekt de aanduiding te verhelderen of in de toelichting een overzicht op te nemen van de totale geluidzone.

Beantwoording:

14. In de toelichting is hoofdstuk 11 aangevuld met de zinsnede dat het oprichten van zendmasten ten behoeve van mobiele telefonie niet passend is binnen de bestemming 'Natuur'.

15. De opmerking is terecht. De bestemming 'Groen' is foutief op de verbeelding weergegeven en is gewijzigd in de bestemming 'Groen - 1'. Voor de planregels zijn er geen wijzigingen.

16. In de Toelichting is in hoofdstuk 7 Geluid een kaart opgenomen die het gezoneerde industrieterrein Westpoort weergeeft, inclusief de bijbehorende geluidzone industrie.

Haven Amsterdam
Haven Amsterdam heeft als volgt gereageerd:

17. Haven Amsterdam stemt er mee in dat woonboten expliciet worden uitgesloten zodat deze geluidgevoelige functie geen belemmering zal vormen voor de bedrijven in Westpoort.

18. Haven verzoekt rekening te houden met de uitbreidingsplannen van Oiltanking. Dit bedrijf heeft bij het provinciebestuur een aanvraag om een nieuwe milieuvergunning ingediend. De daarbij behorende contouren worden momenteel berekend. Deze nieuwe contouren dienen volgens Haven op de plankaart te worden opgenomen.

19. Haven verzoekt in de toelichting melding te maken van de Windvisie Westpoort en de daarin verwoorde ordeningsprincipes en spelregels. Het gaat vooralsnog om zoeklocaties, zodat deze volgens Haven Amsterdam nog niet kunnen worden opgenomen op de plankaart.

20. Haven wijst erop dat het gebied waarop de Waterbank betrekking heeft, beperkt is tot het beheersgebied van Haven Amsterdam. Het Sloterdijkgebied behoort daar niet toe. Het Sloterdijkgebied behoort wel tot hetzelfde watersysteem als het gebied van Haven Amsterdam. Haven zal als beheerder van de Waterbank kosten in rekening brengen bij de initiatiefnemer van een bouwplan waarmee extra oppervlakte wordt verhard.

21. Haven wijst er naar aanleiding van het in de toelichting gestelde over de soortenbescherming op dat er een nieuwe generieke ontheffing op grond van de Flora- en faunawet is aangevraagd.

Beantwoording:

17. We hebben deze opmerking voor kennisgeving aangenomen.

18. In het voorliggende bestemmingsplan is rondom het bedrijf Oiltanking een ruimere "veiligheidszone-bevi" aangeduid die het noordelijk deel van het plangebied beslaat. Deze "veiligheidszone-bevi" is ruimer dan de actuele PR 10-6 contour om het desbetreffende bedrijf Oiltanking aanpassingsruimte c.q. uitbreidingsruimte te geven. Binnen deze "veiligheidszone-bevi" gelden de volgende regels ten aanzien van de vestiging van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten (in de zin van het Besluit externe veiligheid inrichtingen): kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten zijn binnen de gebiedsaanduiding "veiligheidszone-bevi" niet toegestaan. Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning hiervan afwijken ten behoeve van de vestiging of uitbreiding van beperkt kwetsbare objecten binnen de gebiedsaanduiding "veiligheidszone-bevi" zonder dat er sprake is van een toename van het aantal personen, mits voldaan wordt aan het Besluit externe veiligheid inrichtingen; de zelfredzaamheid is aangetoond als bedoeld in de Gebiedsvisie externe veiligheid Westpoort, mede gelet op de maatgevende ongevalscenario's en de brandweer om advies is gevraagd.
Met deze regeling wordt bereikt dat kwetsbare en beperkt kwetsbare functies op afstand van Oiltanking worden gehouden en daarmee de uitbreidingsplannen van Oiltanking niet worden belemmerd.

19. Er wordt in de toelichting (paragraaf 3.4) melding gemaakt van de Windvisie Westpoort. Overigens voorziet het bestemmingsplan niet in nieuwe winturbines.

20. Er is door AGV, RWS en Haven Amsterdam een waterbank opgesteld. Deze waterbank is opgesteld voor het peilgebied NAP-0,40 alles ten noorden van de primaire waterkering en de Westpoortweg. Deze waterbank valt buiten het plangebied 'Sloterdijk IV'. De opmerking van Haven Amsterdam over de kosten is in de toelichting (in paragraaf 9.3) vermeld.

21. De desbetreffende passage is in de toelichting (in paragraaf 11.4) aangepast.

Rijkswaterstaat
Rijkswaterstaat heeft als volgt gereageerd op het voorontwerp bestemmingsplan 'Sloterdijk IV':

22. De aanvulling op het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) per 1 oktober 2012 zal consequenties kunnen hebben voor het bestemmingsplan.

Beantwoording:

22. In de toelichting wordt melding gemaakt van de aanvulling van het Barro per 1 oktober 2012. Dit raakt uitsluitend het voorliggende bestemmingsplan voor wat betreft de primaire waterkering die is voorzien van een dubbelbestemming.

Kamer van Koophandel Amsterdam
De Kamer van Koophandel Amsterdam merkt het volgende op:

23. De strategie dat het plangebied nu en in de toekomst ruimte biedt voor grootschalige bedrijvigheid en zwaardere industriële activiteiten wordt ondersteund.

Beantwoording:

23. We hebben deze opmerking voor kennisgeving aangenomen.