Plan: | Bestemmingsplan Stadhaven Minerva |
---|---|
Plannummer: | B0802BPGST |
Status: | onherroepelijk |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0363.B0802BPGST-OH01 |
In opdracht van Haven Amsterdam heeft het Bureau Monumenten en Archeologie (BMA) een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd (zij Bijlage 10 Archeologisch bureauonderzoek bij deze toelichting). Het onderzoek is bedoeld om het cultuurhistorische verleden van het plangebied in kaart te brengen en daarmee een beeld te krijgen van de archeologische sporen die in de bodem aanwezig kunnen zijn.
Tussen 1878 en 1883 werd de Minervahaven aangelegd als westelijke uitbreiding van de oude Houthaven aan het IJ. Aanvankelijk had de Amsterdamse Kanaalmaatschappij de locatie van de Minervahaven ook bestemd voor drooglegging als onderdeel van de Amsterdammer Polder. Er was echter een nijpend tekort aan ruimte voor houtopslag ten behoeve van de houthandel. Houthandelaren dreigden hun handel naar andere steden te verplaatsen. Om die reden werd afgezien van inpoldering ten behoeve van de aanleg van de Minervahaven. De haven kwam grotendeels in het IJ te liggen en voor een klein deel in de noordelijke hoek van de Overbraker Buitenpolder. Aan de westzijde werd de haven geflankeerd door de Amsterdammer Polder. De goed uitgeruste Minervahaven had direct een positief effect, want de naar Purmerend uitgeweken houthandel kwam weer terug naar Amsterdam.
De vorm van de Minervahaven werd bij de aanleg bepaald door de typische kromming aan de noordwestzijde en de tamelijk brede Danziger- annex Minervahavenkade, die vanuit de oude Houthaven werd doorgetrokken zodat een besloten insteekhaven parallel aan het IJ ontstond. Aan de (afgesloten) IJ-zijde werd de havenruimte benoemd als Nieuwe Houthaven met belendende vlothavens, de insteekhaven aan de binnenzijde werd betiteld als de Minervahaven. Tussen Minervahaven en (afgesloten) IJ werd een verbindingskanaal (nu de Danzigerbocht), aangelegd. In 1931 vond capaciteitsuitbreiding plaats in de vorm van de Vlothaven. In de jaren '50 werd hout niet meer als vlotten aangevoerd maar rechtstreeks gelost vanuit de zeeschepen op de kades van de in 1950 geopende Houtveemhaven. Zowel Vlot- als Houtveemhaven werden in 1958 vergraven in verband met de aanleg van de Mercuriushaven en ten gunste van de op- en overslag van goederen en de ontwikkeling van industrie. Het Houtveemkanaal bleef intact. een extra insteekhaven werd in diezelfde periode aangelegd in de vorm van de Neptunushaven. De typische gebogen noordwestzijde van de Minervahaven werd aan de westzijde vergroot in de jaren '30 en uiteindelijk geheel vergraven na WO II toen de Mercuriushaven werd aangelegd. Daarbij werd de kromming vergraven tot rechte kades en werd de Danziger- annex Minervahavenkade definitief ingekort.
Uitgaande van de historische topografische inventarisatie zijn binnen het plangebied geen obstakels in de vorm van bouwstructuren te verwachten. Binnen het plangebied zijn in het verleden geen archeologische waarnemingen gedaan, in de omgeving ervan wel enkele. De waarnemingen bieden inzicht in de kwaliteit van archeologische resten ter plaatse.
Diverse vondsten bewijzen dat in de bodem van het IJ nog resten liggen, die getuige zijn van het nautisch verleden. Zo is bij de ontgraving van het Stationsplein een deel van een roer in de voormalige IJ-bodem aangetroffen. Naast historische scheepswrakken kan in de bodem ook historisch stadsafval voorkomen. Archeologische duikinspecties van de IJ-bodem in vergelijkbare zones, zoals het plangebied IJburg fase II en het plangebied Zuidelijke IJmeerkust hebben bevestigd dat dergelijke resten in deze waterbodem kunnen voorkomen. Deze overblijfselen hebben geen samenhang en hebben een wijde verspreiding. Scheepswrakken, echter, zijn wel samenhangende structuren, maar dit zijn geïsoleerde vindplaatsen met een lage trefkans. De archeologische verwachting is daarom laag.