direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Eerste herziening bestemmingsplan Postcodegebied 1012
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0363.A1403BPSTD-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Op 10 mei 2012 zijn het dagelijks bestuur van het stadsdeel en het College van Bestuur van de Universiteit van Amsterdam (UvA) een regeling overeengekomen over de realisatie van een studiecentrum annex bibliotheek op het Binnengasthuisterrein. In de periode daarna is in opdracht van de UvA een structuurontwerp ontwikkeld, in overleg met stadsdeel Centrum, Bureau Monumenten & Archeologie van de gemeente Amsterdam (BMA) en de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE). Het structuurontwerp laat zien hoe het studiecentrum, op basis van het behoud van de rijksmonumenten (de Tweede Chirurgische kliniek, het Zusterhuis) en het binnenhof, kan worden gerealiseerd. Het structuurontwerp is uitgewerkt tot een architectonisch ontwerp.

Op 20 februari 2014 is de aanvraag omgevingsvergunning ingediend voor het realiseren van een universiteitsbibliotheek en een studiecentrum op het Binnengasthuisterrein als onderdeel van de binnenstadscampus van de UvA.

Op het Binnengasthuisterrein wordt door de UvA een binnenstadscampus voor de Geesteswetenschappen ontwikkeld. De universiteitsbibliotheek zal de centrale ontmoetingsplek van de faculteit voor de Geesteswetenschappen gaan vormen.

In het plan wordt uitgegaan van behoud van de Tweede Chirurgische Kliniek en het Zusterhuis, beide rijksmonumenten en gelegen aan de Vendelstraat 2 en 8, Binnengasthuisstraat 19 en Nieuwe Doelenstraat 15. De panden worden met elkaar verbonden tot één bibliotheek door de overkapping van de hof en door nieuwbouw op de hoek van de Binnengasthuisstraat en Nieuwe Doelenstraat.

Het plan past op een aantal onderdelen niet binnen het geldende bestemmingsplan 'Postcodegebied 1012'. Het gaat hierbij om de overschrijding van het maximale bebouwingspercentage, de overschrijding van de maximale bouwhoogte, het opnemen van een transformatorruimte met wijkfunctie en een voorziening ten behoeve van ondergrondse warmte- en koudeopslag.

Op 28 januari 2014 heeft de stadsdeelraad van stadsdeel Centrum ingestemd met een coördinatiebesluit om de procedure voor de herziening van het bestemmingsplan 'Postcodegebied 1012' en de omgevingsvergunning ten behoeve van de ontwikkeling van een studiecentrum annex bibliotheek te coördineren als bedoeld in artikel 3.30 van de Wet ruimtelijke ordening. Dit betekent dat de besluitvorming over de herziening van het bestemmingsplan en de omgevingsvergunning in één proces worden gecoördineerd, met één beroepsgang.

De eerste herziening heeft tot doel om het bouwplan voor de universiteitsbibliotheek mogelijk te maken.

1.2 Ligging en grenzen van het plangebied

De eerste herziening wordt opgesteld voor het gebied dat wordt begrensd door de Nieuwe Doelenstraat, de Binnengasthuisstraat, de Vendelstraat en de Kloveniersburgwal. De grenzen van het plangebied zijn gelijk aan de grenzen van de gronden met de bestemming 'Onderwijs en wonen' in het bestemmingsplan 'Postcodegebied 1012'. Het Zusterhuis en de Tweede Chirurgische Kliniek zijn onderdeel van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.A1403BPSTD-VG01_0001.jpg"

Plangebied

1.3 Bestemmingsplan 'Postcodegebied 1012'

In de ingediende aanvraag omgevingsvergunning zijn enkele onderdelen in strijd met het geldende bestemmingsplan 'Postcodegebied 1012'. Het bestemmingsplan 'Postcodegebied 1012' is op 4 juni 2013 vastgesteld door de deelraad van het stadsdeel Centrum en op 10 september 2013 in werking getreden.

Bebouwingspercentage

Voor de gronden met de bestemming 'Onderwijs en wonen' geldt een bebouwingspercentage van 80%. Met het plan wordt 90% bebouwd, onder meer in de vorm van het overkappen en onderkelderen van het hof en door de nieuwbouw op de hoek van de Nieuwe Doelenstraat en Binnengasthuisstraat.

Bouw- en goothoogte

In de hof geldt een maximale bouw- en goothoogte van resp. 22 en 18 meter. Met de overkapping wordt voldaan aan de maximale bouwhoogte, met uitzondering van het deel van de overkapping over de telefoontoren. Ter plaatse van de telefoontoren bedraagt het hoogste punt van de overkapping 24,20 meter boven maaiveld.

De overkapping loopt door over een gedeelte van het dak/de kap van de bestaande monumenten. Hiermee wordt de maximale bouw- en goothoogte van de orde 1 panden overschreden.

Warmte-koudeopslag en transformatorruimte

Binnen de bestemming 'Onderwijs en wonen' is het niet mogelijk om een voorziening voor warmte- en koudeopslag te realiseren. Ook het realiseren van een nieuwe transformatorruimte is niet mogelijk in het bestemmingsplan.

In het plan is een nieuwe transformatorruimte opgenomen in de bestaande bebouwing aan de Binnengasthuisstraat, het is een verplaatsing van de bestaande inpandige transformatorruimte aan de Binnengasthuisstraat. De warmte-koudeopslag (WKO) wordt aangebracht aan de Binnengasthuisstraat, voor het bestaande gebouw, in de geplande groenzone langs het gebouw.

1.4 Beschermd stadsgezicht

Bij besluit nr. U99/583, d.d. 29 januari 1999 is de binnenstad aangewezen als Beschermd Stadsgezicht. Het aanwijzingsbesluit is onherroepelijk geworden op 24 januari 2003.

De aanwijzing heeft ertoe geleid dat in het bestemmingsplan 'Postcodegebied 1012' regels zijn opgenomen ter bescherming en versterking van de aanwezige cultuurhistorische waarden.

Voor het bestemmingsplangebied Postcodegebied 1012 is op een waarderingskaart alle bebouwing in het gebied van voor 1970 gewaardeerd naar betekenis voor het stadsbeeld. De bestaande panden in het plangebied zijn orde 1 panden en blijven gehandhaafd.

Met de eerste herziening wordt een ontwikkeling mogelijk gemaakt waarbij rekening is gehouden met de aanwezige cultuurhistorische waarden en die passend is in het beschermd stadsgezicht.

1.5 UNESCO Werelderfgoed

In de zomer van 2010 is de zeventiende-eeuwse grachtengordel van Amsterdam geplaatst op de Lijst van het Werelderfgoed van Unesco. Hiermee wordt bijgedragen aan het versterken van het bewustzijn, het begrip en de waardering van de wereldgemeenschap voor dit waardevolle culturele en architectonische erfgoed. Met dit erfgoed moet zorgvuldig worden omgegaan.

De zeventiende-eeuwse grachtengordel vormt het kerngebied (de 'property'), het gebied dat is geplaatst. Het overige deel van de binnenstad, waaronder het plangebied van de eerste herziening, vormt de voor een Werelderfgoed vereiste aan te wijzen bufferzone.

Het gevolg van de plaatsing is dat het stadsdeel de 'outstanding universal values' van het kerngebied beschermt. Wat met deze 'outstanding universal values' wordt bedoeld is omschreven in hoofdstuk 3. Het beschermen van deze waarden betekent behoud van de historische uniciteit van de grachtengordel als stedenbouwkundig en cultuurhistorisch complex. Dit vereist zorgvuldige toetsing om aantasting van de 'outstanding universal values' te voorkomen. De bestemmingsplannen spelen bij de toetsing een zeer belangrijke rol.

1.6 Opzet

De toelichting op het bestemmingsplan is als volgt opgebouwd. In hoofdstuk 2 wordt het beleidskader geschetst. Hierin zijn zowel de relevante beleidsnota's van de gemeente Amsterdam en het stadsdeel opgenomen.

De betekenis en gevolgen van de plaatsing van de grachtengordel op de Lijst van het werelderfgoed van Unesco voor het bestemmingsplan worden beschreven in hoofdstuk 3. De beschrijving van de historische ontwikkeling van het plangebied bevindt zich in hoofdstuk 4. Vervolgens wordt in hoofdstuk 5 ingegaan op de bestaande ruimtelijke situatie en wordt de nieuwe ontwikkeling beschreven. In dit hoofdstuk worden ook de ruimtelijke uitgangspunten van het bestemmingsplan omschreven.

Hoofdstuk 6 bevat een beschrijving van de functies en in hoofdstuk 7 wordt aandacht besteed aan de juridische aspecten van het bestemmingsplan. Het hoofdstuk geeft verantwoording van de in de regels gemaakte keuzes. Hoofdstuk 8 betreft de milieuaspecten, zoals geluidhinder en luchtkwaliteit. In de hoofdstukken 9, 10, 11 en 12 worden achtereenvolgens de aspecten archeologie, water, flora en fauna en het luchthavenindelingsbesluit beschreven.

De economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan komen aan de orde in de hoofdstukken 13 en 14. In hoofdstuk 15 is aandacht besteed aan het overleg als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit op de ruimtelijke ordening.

Hoofdstuk 2 Beleidskader

Voor een uitgebreide beschrijving van het rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid wordt verwezen naar het bestemmingsplan 'Postcodegebied 1012'. Voor deze herziening is het volgende gemeentelijk beleid van belang.

2.1 Stadsdeel Centrum

  • a. Beleidsplan Binnenstad, 1993;
  • b. Strategische Visie Amsterdamse Binnenstad, 2002;
  • c. Nota Bereikbare Binnenstad 2013;
  • d. Nota Duurzame Binnenstad 2013.

Hieronder volgt een korte toelichting op deze beleidsnota's. In de volgende hoofdstukken wordt nader ingegaan op deze nota's, voor zover relevant.

a. Beleidsplan Binnenstad

De binnenstad is door de eeuwen heen het centrum geweest van economische activiteiten. Het feit dat er ongeveer evenveel mensen in de binnenstad wonen als er werken, is uniek en draagt bij aan de aantrekkelijkheid van Amsterdam. In 1993 is het beleid voor de binnenstad uiteengezet in het Beleidsplan Binnenstad. De belangrijkste hoofddoelstelling is toen geformuleerd als:

  • het versterken van de centrumpositie en het handhaven van de functiemenging.

Deze hoofddoelstelling is nog steeds actueel. Andere hoofddoelstellingen zijn:

  • behoud van de kwaliteit van het historisch stadsbeeld;
  • verbeteren van de veiligheid en de leefbaarheid;
  • verbeteren van de bereikbaarheid.

Met de vaststelling van het Meerjarenperspectief Binnenstad in 1999 is een vijfde hoofddoelstelling toegevoegd:

  • zorgen voor een adequaat activiteiten- en voorzieningenniveau voor bewoners.

Het vinden van de juiste balans tussen wonen, werken en vrijetijdsbesteding en tussen de verschillende economische functies onderling is de voortdurende opdracht voor bestuurders, ondernemers en bewoners van de binnenstad.

b. Strategische Visie

In de Strategische Visie Amsterdamse Binnenstad uit 2002 zijn de vijf (hoofd)doelstellingen uit het Beleidsplan Binnenstad herbevestigd. Voor het zeker stellen van deze doelstellingen zijn onder meer de volgende uitgangspunten geformuleerd:

  • waarborgen dat de binnenstad als woonplek toegankelijk blijft voor alle inkomensgroepen;
  • waarborgen dat binnen de functiemenging diversiteit en kwaliteit kenmerkend blijven;
  • waarborgen dat de binnenstad een plek blijft voor innovatieve experimenten;
  • waarborgen dat de drukte die de centrumpositie met zich meebrengt beheerst wordt en overlast beperkt wordt.

c. Nota Bereikbare Binnenstad 2013

Stadsdeel Centrum heeft op 26 maart 2013 de Nota Bereikbare Binnenstad vastgesteld, waarin de visie van het bestuur is verwoord op de manier waarop het verkeer en vervoer in de toekomst door het centrum moet worden geleid. Belangrijke voorstellen uit de nota zijn: meer ruimte geven aan voetgangers en fietsers, meer aandacht voor doorgaande fietsroutes, veiliger fietsroutes en voorrang voor fietsers, meer stallingen en mogelijkheden voor kort parkeren van fietsers, meer overstappunten voor het openbaar vervoer (bij stations) en liever trams dan (streek)bussen door het centrum en het weren van doorgaand autoverkeer in de binnenstad. Andere onderwerpen die in deze nota aan de orde komen zijn: vermindering van parkeerplaatsen voor touringcars in de binnenstad (en spreiding over de stad), spreiden van taxi 's en kleinere taxistandplaatsen, laden en lossen, alternatief vervoer en minder parkeerplaatsen op straat. De nota bevat ook een wensbeeld met de ideale situatie voor de binnenstad in 2025, waar stapsgewijs naartoe kan worden gewerkt. Bij de belangrijkste openbaar vervoersknooppunten en grote publiekstrekkers moet extra ruimte voor fietsparkeren komen in de vorm van ondergrondse of inpandige fietsenstallingen. In 2013 zijn twee uitwerkingen van de Nota Bereikbare Binnenstad door het dagelijks bestuur vastgesteld, de notities 'Autoparkeren in Centrum' en de 'Fietsparkeervisie Stadsdeel Centrum 2013-2016'. De 'Nota Parkeernormen Centrum 2013' is in oktober 2013 door de stadsdeelraad vastgesteld.

d. Notitie Autoparkeren in Centrum

Uitgangspunt is het aantrekkelijk en bereikbaar houden van de binnenstad, waardoor de binnenstad ook economisch succesvol blijft. In voorliggende notitie is een integrale uitwerking voor het autoparkeren in stadsdeel Centrum neergelegd voor de periode tot 2025. In lijn met de nota Bereikbare Binnenstad is de inzet om het aantal parkeerplaatsen in de openbare ruimte te verminderen ten gunste van de kwaliteit van de openbare ruimte, een prettiger verblijfsklimaat en meer mogelijkheden voor kwaliteitsverbetering bij herinrichtingen.

De volgende maatregelen worden voorgesteld:

  • In lijn met het bestaande beleid worden de komende jaren per jaar maximaal 150 parkeerplekken opgeheven bij kleine herinrichtingen zonder dat daarvoor compensatie noodzakelijk is. In totaal tot 2025 wordt dit aantal gesteld op maximaal 700. Daarnaast worden 1000 plekken verplaatst van de openbare ruimte naar garages. Er worden 210 plekken gereserveerd voor autodelen en ook gecompenseerd in garages. Concreet betekent dit dat als de Marnixgarage en de Vijzelgrachtgarage worden gerealiseerd er nog een opgaaf resteert van minimaal 350 plekken te bouwen tot 2025 en – afhankelijk van het definitieve aantal – 210 plekken te huren.
  • Ter financiering van het plan worden de vergunningtarieven verhoogd.
  • Voorts wordt voorgesteld om in de drukste gebieden betaald parkeren uit te breiden naar de randen van de nacht, tot 2.00 uur. Er wordt met aanvullende maatregelen beter gestuurd op de parkeerdruk en efficiënte inzet van de beschikbare parkeerplaatsen.
  • In samenwerking met de centrale stad wordt gewerkt aan de extra doelstellingen van het “Parkeerplan Amsterdam” zoals het verbeteren van de mogelijkheden voor mensen op de wachtlijst.
  • Om mensen een eerlijker kans te geven op een parkeerplek wordt de handhaving verscherpt en fraude bij het gebruik van vergunningen tegengegaan.

De notitie gaat tevens in op het centraalstedelijke "Parkeerplan Amsterdam". Ten aanzien van het realiseren van garages en het opheffen van plekken sluit het Parkeerplan Amsterdam goed aan op de plannen van stadsdeel Centrum. Daarnaast wil de centrale stad fors extra ruimte creëren om de parkeerdruk te verlagen en de wachtlijsten te verkorten. Hierover worden nadere afspraken gemaakt in een convenant tussen centrale stad en de betrokken stadsdelen.

In het concept convenant zijn stadsdeelplannen en stedelijke plannen op elkaar gelegd. Voor het deel van stadsdeel Centrum dat in het Parkeerplan valt wordt voorzien in het opheffen van 1000 parkeerplaatsen op straat en realisatie van 880 parkeerplaatsen in nieuwe garages, te weten de Vijzelgrachtgarage, Singelgracht- en Rokingarage. Het realiseren van 880 plekken in totaal is leidend. Daarnaast wordt gewerkt aan betere benutting van bestaande garages door daar plekken in te huren en deze plekken in te zetten voor de andere doelstellingen als het verkorten van wachtlijsten en het verminderen van de parkeerdruk op straat.

e. Fietsparkeervisie Stadsdeel Centrum 2013-2016

De Fietsparkeervisie is een specifieke uitwerking van het Meerjarenplan Fiets 2012-2016 (november 2012) en de Nota Bereikbare Binnenstad ten aanzien van de fietsparkeerproblematiek. Hierbij gaat het globaal genomen om twee aspecten:

  • Geparkeerde fietsen die op de zogenaamde 'knelpuntlocaties' leiden tot gevaarlijke, hinderlijke of ongewenste situaties;
  • Geparkeerde fietsen die niet meer gebruikt worden. Deze zogenaamde 'verlaten' fietsen nemen schaarse fietsparkeerplekken in beslag.

In de Fietsparkeervisie geeft het dagelijks bestuur aan op welke manier zij de problemen rond fietsparkeren wenst op te lossen. Naast de visie is een achtergronddocument bijgevoegd waarin uitgebreid wordt ingegaan op de huidige stand van zaken van knelpunten binnen het stadsdeel en waarin de belangrijkste middelen om het fietsparkeerprobleem tegen te gaan, worden beschreven.

De belangrijkste punten uit de visie zijn oplossen of op zijn minst verminderen van de chaos op knelpunten, realiseren van een netwerk van ondergrondse en inpandige fietsenstallingen, introduceren van betaald parkeren op knelpuntlocaties, aanwijzen van verblijfspleinen en belangrijke winkelstraten als gebieden waar geen fietsen geparkeerd mogen worden, verminderen van het aantal 'verlaten' fietsen, tegengaan van onveilige situaties als gevolg van het fietsparkeren in (uitgaans)gebieden tijdens weekendnachten.

Bij de aanpak van het fietsparkeerprobleem wordt de oplossing gezocht langs drie lijnen: parkeervoorzieningen realiseren, communicatie en handhaving. Bij de realisatie van de visie is het stadsdeel afhankelijk van andere partijen. Een belangrijke partij zijn de fietsers zelf. Die zullen een gedragsverandering moeten doormaken, zodat zij zich bewust worden dat op drukke plekken de fiets niet altijd direct voor de deur geparkeerd kan worden.

Per knelpunt zal specifiek worden bekeken langs welke lijnen het fietsparkeerprobleem moet worden aangepakt. Voor de vijf gebieden in Centrum (West, Zuid, Oost, 1011 en 1012) worden in de gebiedsvisies voor 2014 per knelpunt korte- en langetermijnoplossingen geformuleerd.

f. Nota Duurzame Binnenstad 2013

Volgens de Wet milieubeheer is de deelraad verplicht tot het jaarlijks vaststellen van een milieuprogramma. Hierin wordt zichtbaar gemaakt welke activiteiten op milieugebied zullen worden uitgevoerd.

Op 28 mei 2013 heeft de stadsdeelraad de nota duurzame binnenstad vastgesteld. De nota geldt als rapportage van het Milieuprogramma 2011-2012. Tevens geldt de nota als duurzaamheidsprogramma voor 2013 en 2014. Rekening houdend met de mogelijkheden en beperkingen van de binnenstad als beschermd stadsgezicht wordt aan het begrip duurzaamheid inhoud gegeven aan de hand van de volgende thema's:

  • Energiebesparing: onder andere door toepassing van warmte-koude opslag;
  • Verbetering luchtkwaliteit: onder andere door stimulering van elektrisch vervoer;
  • Biodiversiteit en groen: onder andere door stimulering van groene daken;
  • Afval en grondstoffen: onder andere door stimulering van afval scheiden;
  • Duurzame stadsdeelorganisatie: onder andere door duurzaam inkopen en verduurzaming van vastgoed van het stadsdeel.

Tevens ziet het stadsdeel toe op de uitvoering van de Wet milieubeheer. In dat kader wordt toezicht gehouden op horeca, met name geluidsoverlast en stankoverlast. Maandelijks worden rapportages gemaakt over de hoeveelheid klachten en constateringen. Driemaandelijks wordt een rapportage klachtregistratie aangeboden aan de raadscommissie Algemene Zaken.

In het kader van de Wet milieubeheer moet worden beoordeeld wat de effecten zijn van de ontwikkelingen, die dit bestemmingsplan mogelijk maakt, op de luchtkwaliteit in en rond het bestemmingsplangebied. Hiervoor wordt verwezen naar hoofdstuk 8.

2.2 Gemeente Amsterdam

a. Structuurvisie Amsterdam 2040, economisch, sterk en duurzaam

Algemeen

Op 16 februari 2011 is de structuurvisie Amsterdam 2040, economisch sterk en duurzaam vastgesteld door de gemeenteraad. De centrale ambitie van de structuurvisie is: Amsterdam ontwikkelt zich verder als kernstad van een internationaal concurrerende, duurzame, Europese metropool.

Daarom slaat Amsterdam de volgende richting in:

  • Intensiever gebruik bestaande stad, openhouden van landschap;
  • Systeemsprong regionaal openbaar vervoer;
  • Hoogwaardiger inrichting openbare ruimte;
  • Investeren in recreatief gebruik groen en water;
  • Amsterdam maakt zich op voor het postfossiele brandstoftijdperk.

De Structuurvisie vormt de basis van alle ruimtelijke plannen die de komende jaren tot ontwikkeling komen. Vandaar dat juridisch-planologische plannen en stedenbouwkundige plannen van stad en stadsdelen worden getoetst aan de structuurvisie.

Kenniseconomie

Amsterdam is een metropool met een grote mate van diversiteit. Zowel op het gebied van economische sectoren en werkmilieu's als de samenstelling van de beroepsbevolking. Kenmerkend is de stadsverzorgende bedrijvigheid en stuwende dienstverlening, maar ook een relatief hoog bruto regionaal product per hoofd van de bevolking en een relatief hoge arbeidsproductiviteit. De grote verscheidenheid aan ondernemingen en bedrijvigheid zorgt voor een duurzame en flexibele economie en hiermee kansen op de arbeidsmarkt op de korte en lange termijn. De sterke groei van specialisatievoordelen, een groot innovatief vermogen, uitstekende mogelijkheden voor opleidingen en scholing en schaalvoordelen van clustervorming zorgen ervoor dat Amsterdam zich kan profileren als kenniseconomie.

Gevolg is dat relatief veel jongeren zich in de Metropoolregio Amsterdam vestigen vanuit andere delen van Nederland en vanuit het buitenland. Naast de toestroom van studenten naar de stad, is er sinds 2000 sprake van een toename van het aantal afgestudeerde twintigers uit andere studentensteden van Nederland, die voor werk in Amsterdam gaan wonen. Ook vanuit het buitenland vestigen zich de afgelopen 10 jaar steeds meer veelal hoogopgeleide twintigers en dertigers uit landen met sterke of opkomende economieën in Amsterdam. Zij voelen zich sterk aangetrokken tot het cultureel sterke centrummilieu van Amsterdam en zoeken daar ook hun woning. De druk op de woningvoorraad is hierdoor groot en de vragersgroepen zijn zeer gevarieerd. Daarom moet er landelijk en binnen de metropoolregio ook ingezet worden op het bieden van voldoende mogelijkheden voor jong talent om zich te vestigen in hoogstedelijke woonmilieus. Voor de aanzienlijke groep afgestudeerde starters op de creatieve arbeidsmarkt zal daarnaast betaalbare woon- en werkruimte in de stad moeten worden gecreeërd. Dit betekent verdichting, transformatie en het toevoegen van minstens 70.000 woningen in Amsterdam tot 2040.

Stadsdeel Centrum

Het hoogstedelijke centrumgebied wordt steeds intensiever gebruikt en breidt zich uit, zelfs tot over de Ringweg A10 en het IJ. Mensen, ondernemingen en instellingen vestigen zich zo mogelijk bij deze bron. Dit wordt de uitrol van het centrum genoemd.

De binnenstad speelt een belangrijke rol bij deze uitrol. Meer nog dan in het verleden vormt het centrum het kerngebied voor de gehele metropoolregio, wat zal leiden tot een verdere stijging van het aantal bezoekers. De projecten bestaan vooral uit investeringen in de publieke ruimte en infrastructuur waarmee het centrumkarakter wordt versterkt en het centrumgebied wordt vergroot zodat er sprake kan zijn van meer spreiding van de bezoekers. Het gaat dan om de ontwikkeling van het Centraal Station en omgeving, de Noord/Zuidlijn, stadsstraten en -pleinen, verbeteren van de binnenring (Marnixstraat - Sarphatistraat) en om de ontwikkeling van de Rode Loper. Deze laatste ontwikkeling is cruciaal op het schaalniveau van de metropool Amsterdam en loopt grotendeel gelijk op met de realisatie van de Noord/Zuidlijn maar heeft ook een sterk verband met het Project 1012. Met dit project wil de gemeente Amsterdam de criminaliteit en verloedering in het hart van de stad terugdringen. Samen met bewoners, ondernemers en investeerders wil de gemeente het unieke karakter van het stadshart versterken en een economische opwaardering in gang zetten door meer kwaliteit.

Bij de uitrol van de binnenstad hoort een minder dominante plek van geparkeerde auto's op straat ten gunste van de verblijfsruimte en de ruimte voor voetgangers, fietsers en openbaar vervoer.

Belangrijk voor het centrum zijn: het opstellen van bestemmingsplannen die de versterking van het centrumkarakter mogelijk maken en het faciliteren en activeren van de partijen die vorm geven aan die ontwikkeling. Kenmerken van de binnenstad zijn de historische waarde en de grote hoeveelheid en diversiteit aan (kleinschalige) particuliere initiatieven. Het eerste vergt vooral bescherming, terwijl het tweede element om flexibliteit vraagt. Optimale flexibiliteit binnen de grenzen van de historische waarde dus.

b. De Schoonheid van Amsterdam 2013

Op 9 september 2013 is de nieuwe welstandsnota 'Schoonheid van Amsterdam 2013' in werking getreden. Na de fusie van de stadsdelen in 2010 hebben de centrale stad en de stadsdelen gezamenlijk besloten een nieuwe, vereenvoudigde welstandsnota te maken. Niet alleen is deze nota zelf sterk vereenvoudigd, ook de procedure van de welstandstoets is simpeler geworden. Niet elk plan hoeft meer langs de welstandscommissie voor een advies. Bepaalde kleine bouwplannen worden voortaan door een stadsdeelambtenaar getoetst. Aanvragen voor wijzigingen aan monumenten worden altijd voorgelegd aan de welstandscommissie.

Amsterdam is onderverdeeld in 'ruimtelijke systemen': gebieden met gelijksoortige bebouwing, zoals de Binnenstad, de negentiende-eeuwse ring, de gordel '20-'40 of de naoorlogse wijken in Nieuw-West en Buitenveldert. Vanaf nu worden alle plannen binnen één ruimtelijk systeem aan dezelfde uitgangspunten getoetst, ongeacht of de stadsdeelgrenzen hier dwars doorheen lopen.

Voor stadsdeel Centrum gelden de criteria van het ruimtelijk systeem Binnenstad. Stadsdeel Centrum is sinds 1999 beschermd stadsgezicht. Bovendien is de grachtengordel in 2010 aangewezen tot werelderfgoed. Het spreekt voor zich dat de criteria voor de Binnenstad gericht zijn op het beschermen en behoud van het cultureel historisch erfgoed. Bouwinitiatieven moeten zich voegen naar de bestaande, historisch gegroeide structuur en architectuur van de binnenstad.

Geconcludeerd kan worden dat het bestemmingsplan in overeenstemming is met het bovengenoemde beleid.

Hoofdstuk 3 UNESCO Werelderfgoed

3.1 Algemeen

3.1.1 Amsterdam Werelderfgoed

De zeventiende-eeuwse grachtengordel van Amsterdam is op 1 augustus 2010 geplaatst op de werelderfgoedlijst van UNESCO. Hiermee wordt bijgedragen aan het versterken van het bewustzijn, het begrip en de waardering van de wereldgemeenschap voor dit 400 jaar oude waardevolle culturele, architectonische en stedenbouwkundige erfgoed. Tevens is dit een erkenning dat Amsterdam (gemeente en stadsdeel, maar ook eigenaren, ondernemers en bewoners) de grachtengordel op een goede manier in stand houdt en beschermt.

3.1.2 Kern- en bufferzone

De zeventiende-eeuwse grachtengordel vormt de zogenoemde kernzone (de 'property'), het gebied dat is geplaatst. De overige delen van de historische binnenstad binnen de Singelgracht, waaronder het plangebied van deze herziening, vormen de bufferzone. De bufferzone is aangewezen als een extra beschermingsgebied om de kernzone. De kern- en bufferzone liggen beide in het beschermd stadsgezicht van de binnenstad van Amsterdam. De grenzen van de bufferzone komen overeen met de grenzen van het beschermde stadsgezicht.

 afbeelding "i_NL.IMRO.0363.A1403BPSTD-VG01_0002.jpg"

3.2 Waardering van de grachtengordel als Werelderfgoed

3.2.1 Uitzonderlijke universele waarden

Als het Werelderfgoed Comité (World Heritage Committee) besluit een erfgoed toe te voegen aan de Lijst van het Werelderfgoed, stelt het Comité, hiertoe geadviseerd door Niet Gouvernementele Organistaties (NGO's), een "Verklaring van Uitzonderlijke universele waarde" vast.

"Uitzonderlijke universele waarde" houdt in, dat de culturele of natuurlijke betekenis van wat als het erfgoed wordt gezien zo uitzonderlijk is, dat deze het nationale belang overstijgt en van algemeen belang is voor huidige en toekomstige generaties van de gehele mensheid.

De verklaring bestaat uit een korte samenvattende beschouwing (synthesis), een beschrijving van de criteria waaraan het erfgoed voldoet, een beschrijving van de manier waarop het erfgoed voldoet aan de voorwaarden (wegingsfactoren) van integriteit (integrity) en echtheid (authenticity) en tenslotte een beoordeling van het systeem waarmee het erfgoed wordt beheerd en beschermd.

3.2.2 Criteria

Een cultureel of natuurlijk erfgoed moet, om als Werelderfgoed te kunnen worden toegevoegd aan de Lijst van het Werelderfgoed, voldoen aan tenminste één van de tien criteria, die - naast de wegingsfactoren authenticiteit en integriteit - zijn vastgelegd in de leidraad van de "World Heritage Convention", de "Operational Guidelines". De criteria zijn opgesteld om te kunnen beoordelen en vaststellen of er voor een nominatie sprake is van 'Uitzonderlijke universele waarde'.

De 'zeventiende-eeuwse grachtengordel van Amsterdam binnen de Singelgracht' is toegevoegd aan de Lijst van het Werelderfgoed op basis van de algemene criteria (i), (ii), en (iv), die hierna worden toegelicht.

(i) - 'represent a masterpiece of human creative genius' - het erfgoed vertegenwoordigt een meesterwerk van menselijk scheppend talent;

(ii) - 'exhibit an important interchange of human values, over a span of time or within a cultural area of the world, on developments in architecture or technology, monumental arts, town-planning or landscape design' - het erfgoed is het toonbeeld van een belangrijke uitwisseling van menselijke waarden, over een tijdspanne of binnen een cultureel gebied van de wereld, met betrekking tot ontwikkelingen in architectuur of technologie, monumentale kunsten, stedenbouw of landschapsontwerp;

(iv) - 'be an outstanding example of a type of building, architectural or technological ensemble or landscape which illustrates (a) significant stage(s) in human history' - het erfgoed is een uitzonderlijk voorbeeld van een bepaald type bouwwerk, architectonisch of technisch ensemble of cultuurlandschap, dat als zodanig een belangwekkende fase in de menselijke geschiedenis illustreert.

3.2.3 Authenticiteit en integriteit

In 2008 heeft het Werelderfgoed Comité uitgesproken, dat authenticiteit en integriteit een onlosmakelijk onderdeel vormen van de voor een Werelderfgoed geldende "Verklaring van Uitzonderlijke universele waarde".

Authenticiteit beoordeelt de geloofwaardigheid en echtheid van de "Uitzonderlijke universele waarde". De mogelijkheid om de waarden die worden toegekend aan het erfgoed te begrijpen, is afhankelijk van de mate waarin informatiebronnen met betrekking tot de waarden worden beschouwd als geloofwaardig of eerlijk. Uitgebreide reconstructie en herstructurering worden bijvoorbeeld gezien als een risico voor instandhouding van de authenticiteit.

Integriteit beoordeelt de volledigheid en gaafheid van de "Uitzonderlijke universele waarde" van een erfgoed. Integriteit is de mate waarin het natuurlijk en/of culturele erfgoed en wat daartoe behoort als één geheel (en niet verstoord) bewaard is gebleven.

De "Operational Guidelines" geven richtlijnen voor het vaststellen en beschrijven van de authenticiteit en integriteit van het erfgoed.

3.3 Verklaring van de uitzonderlijke universele waarde

Het Werelderfgoed Comité heeft bij de aanwijzing tot werelderfgoed in 2010 voor de grachtengordel de volgende Verklaring van Uitzonderlijke universele waarde vastgesteld.

Korte synthese
De Amsterdamse grachtengordel illustreert op navolgenswaardige wijze grootschalige water- en stedenbouwkundige planning door de volledig kunstmatige vormgeving van een grootschalige havenstad.
De topgevels zijn kenmerkend voor het burgerlijke milieu, en de woonhuizen getuigen van zowel de verrijking van de stad door middel van maritieme handel, als de ontwikkeling van een humanistische en tolerante cultuur gekoppeld aan de Calvinistische Reformatie. In de zeventiende en achttiende eeuw werd Amsterdam gezien als de verwerkelijking van de ideale stad, die model stond voor tal van projecten voor nieuwe steden over de gehele wereld.

Criterium (i): De Amsterdamse grachtengordel is een nieuwe en geheel kunstmatige 'havenstad', ontworpen aan het eind van de zestiende eeuw en gebouwd in de zeventiende eeuw.
Het is een water- en stedenbouwkundig meesterwerk en een weldoordacht programma
van constructie en burgerlijke architectuur. Het is een uniek en innovatief, grootschalig, maar homogeen stedenbouwkundig ensemble.

Criterium (ii): De Amsterdamse grachtengordel getuigt van een uitwisseling van grote invloeden gedurende bijna twee eeuwen, niet alleen op het gebied van civiele techniek, stedenbouw en architectuur, maar ook op een aantal technische, maritieme en culturele terreinen.
In de zeventiende eeuw was Amsterdam een belangrijk centrum voor internationale, commerciële handel en intellectuele uitwisseling, voor de vorming en de verspreiding van het humanistisch gedachtegoed. Amsterdam was in die tijd de hoofdstad van de wereldeconomie.

Criterium (iv): De Amsterdamse grachtengordel vormt een uitstekend voorbeeld van een gebouwd, stedelijk ensemble dat expertise in waterbouw, civiele techniek, stedenbouw, en constructieve en bouwkundige vakkundigheid vereist en illustreert. In de zeventiende eeuw stond de grachtengordel model voor de geheel kunstmatige 'havenstad', maar ook voor de typologie van het Nederlandse woonhuis met zijn variëteit aan gevels (façades) en topgevels. De stad getuigt, op het hoogste niveau, van een belangrijke periode in de geschiedenis van de moderne wereld.

Integriteit en authenticiteit
Het netwerk van grachten in de concentrische bogen van een cirkel dat, samen met de radiale waterwegen en straten, de basis vormt van het stedenbouwkundig plan, is in zijn geheel behouden gebleven, inclusief zijn oude kades en historische gevelrooilijnen.

Het merendeel van de huizen, gebouwd in de zeventiende en achttiende eeuw, is nog steeds aanwezig en in een goede staat van onderhoud. Dat is een wezenlijk gezonde uitgangssituatie voor een nog altijd levendig en werkend stedelijk ensemble. Niettemin zijn straten soms verbreed, met name de huidige verkeersader de Weesperstraat, en de gevelwoningen herbouwd. De oude civieltechnische en waterbouwkundige structuren zijn over het algemeen vervangen. Hoge, moderne gebouwen tasten sommige zichtlijnen aan, vooral in het noorden van het erfgoed, en agressieve reclame bederft het aanzicht van het erfgoed.

Eisen aan de bescherming en het beheer
Een zeer groot aantal gebouwen en structuren is beschermd door de nationale en gemeentelijke monumentenlijsten. De situatie met betrekking tot de bescherming lijkt, in het kader van de bedrijfsvoering van stadsdeel Centrum complex te zijn, maar de procedures die de bescherming regelen, worden nageleefd. Een beter inzicht bij de verantwoordelijke instanties betekent dat de excessen van stedelijke groei, die in de recente verleden soms moeilijk te beheersen waren, steeds beter in de hand gehouden lijken te worden. Met name reclame in de kernzone en de visuele impact van hoge gebouwen op het stedelijk landschap van het erfgoed.

Alle beheersmaatregelen samen vormen een effectief en samenhangend systeem, onder verantwoordelijkheid van stadsdeel Centrum en met de garantie van het Bureau Monumenten en Archeologie. Ten behoeve van het beheer van en het toezicht op het erfgoed is het Bureau Werelderfgoed ingesteld.

3.4 Betekenis van de aanwijzing

3.4.1 Algemeen

De grachtengordel is op de werelderfgoedlijst geplaatst vanwege de Uitzonderlijke universele waarde en omdat de regels en de verbeelding van de bestemmingsplannen voor de binnenstad voldoende waarborg zijn voor de instandhouding van de door UNESCO gesignaleerde Outstanding Universal Value. Plaatsing op de Werelderfgoedlijst brengt dus geen nieuwe regels met zich mee.

3.4.2 Nieuwbouw

Nieuwbouw is in de binnenstad vaak onderwerp van discussie. Het huidige welstandsbeleid ziet er voldoende op toe dat nieuwbouwplannen passen in de context van het beschermde stadsgezicht. Met de aanwijzing van de grachtengordel als Werelderfgoed behoren ook de Uitzonderlijke universele waarde en de authenciteit en integriteit tot de 'context' waarin nieuwbouwplannen moeten worden ingepast.

UNESCO heeft specifieke aandachtspunten voor eigentijdse architectuur in het Vienna Memorandum en het Charter van Venetië (ICOMOS, UNESCO) geformuleerd. Voor UNESCO is de afleesbaarheid van de stad essentieel, hetgeen ook aansluit bij het eerdergenoemd criterium authenciteit. Eigentijdse architectuur dient in principe als zodanig herkenbaar te zijn.

Artikel 21 van het Vienna Memorandum luidt namelijk:

"Met inachtneming van de uitgangspunten (volgens artikel 7 van dit Memorandum), moeten stedenbouw, hedendaagse architectuur en het behoud van het historisch stedelijke landschap alle vormen van pseudo-historisch ontwerp voorkomen, omdat dit een ontkenning vormt van zowel het historische als het hedendaagse. Een historische blik moet niet de andere verdringen, omdat de geschiedenis leesbaar moet blijven, terwijl het bereiken van samenhang van de cultuur door kwalitatieve interventies het ultieme doel is."

3.4.3 Visual impact en hoogbouwbeleid

Voor UNESCO is het aspect "visual impact" (visueel effect) van belang. Hedendaagse stedelijke ontwikkelingen, zoals hoogbouw en eigentijdse architectuur, kunnen van invloed zijn op stadssilhouetten, het daklandschap, zichtlijnen of doorzichten en de authenticiteit en integriteit van het historische stedelijke landschap bedreigen. Van deze ontwikkelingen kan vooral hoogbouw een groot visueel effect op de grachtengordel hebben.

Daarom heeft de gemeente Amsterdam, in het kader van de Structuurvisie 2010-2040, hoogbouwbeleid ontwikkeld en vastgesteld (gemeenteraadsbesluit van 16 februari 2011).

Dit hoogbouwbeleid gaat uit van de internationaal voor het Werelderfgoed geldende charters en verdragen, waaronder het Charter van Washington en het Vienna Memorandum. Ook de inhoud van meer recente papers van het Werelderfgoed Comité en diens adviesorgaan ICOMOS over de maatschappelijke en culturele betekenis van het historische stedelijke landschap in relatie tot hedendaagse ontwikkelingen in stedenbouw en architectonisch ontwerp zijn hierin verwerkt.

Hoogbouw mag alleen wanneer de Uitzonderlijke universele waarde en de authenticiteit en integriteit niet in het geding komen. Concreet gaat het om de bescherming en instandhouding van bestaande zichtassen/ doorzichten, stadssilhouetten en het daklandschap van de kernzone en de omringende bufferzone. De hoogbouwvisie, de regels en de verbeelding in de bestemmingsplannen voorzien in deze bescherming en instandhouding.

Hoofdstuk 4 Historische ontwikkeling

Algemeen

Het voormalige Zusterhuis aan de Nieuwe Doelenstraat en de aangebouwde, nieuwe ziekenhuisvleugel aan de Vendelstraat - het zogenoemde Mannenverband - maken integraal deel uit van het historische Binnengasthuiscomplex. De beide bouwwerken zijn gezamenlijk in één bouwfase gerealiseerd, naar een ontwerp van de architect Poggenbeek (1894).

Wat nu bekend staat als het Binnengasthuisterrein lag oorspronkelijk buiten de omwalling, aan de zuidelijke stadsrand en werd goeddeels ingenomen door twee kloostercomplexen. Bij de uitbreiding van rond 1425 kwamen beide instellingen binnen de muren te liggen. Het terrein – oorspronkelijk moerassig – zou rond 1490 aan de Amstelzijde worden aangeplempt en geschikt worden gemaakt voor intensieve bebouwing. In de gebogen vorm van de bebouwing achter de Nederlandsche Bank (het huidige Allard Piersonmuseum) is de loop van de oude Amsteloever nog goed te zien. Met de ontwikkeling van de Nieuwe Doelenstraat in de 17e eeuw en met de woonhuisbebouwing ontwikkeld vanuit de kloosterexploitatie is de zuidelijke punt van de middeleeuwse binnenstad te kenschetsen als een functioneel, stedenbouwkundig en architectonisch gemengd gebied, waarbij het gesloten karakter van de voormalige kloosterterreinen overheersend is. Het wonen aan de buitenranden – aan het begin van de 19e eeuw nog sterk aanwezig – zou allengs plaatsmaken voor meer institutionele bebouwing en functies. Een aantal van deze institutionele bouwwerken, waaronder de uitbreiding van het zusterhuis, is in de meest recente geschiedenis van het complex getransformeerd in woningen. Ondanks deze veranderingen in het gebruik en de vele verbouwingen is de structuur van grote gebouwen met daartussen grote, (semi)openbare hoven nog goed herkenbaar.

Twee kloosters

Het Oude Nonnenklooster werd 1389 gesticht ten zuidoosten van de Oudezijds Achterburgwal. Aangrenzend werd twee jaar na de oplevering van de oude kloosterkapel (1401) meer westelijk het Nieuwe Nonnenklooster opgericht. De beide kloosters werden van elkaar gescheiden door de Nonnensloot, een aftakking in het verlengde van de Oudezijds Achterburgwal, naar de Amstel. Het Nieuwe Nonnenklooster exploiteerde niet alleen woningen, maar verhuurde ook een deel van de gronden aan de Stadstimmertuin, aan de Grim (waar later het Herenlogement zou verrijzen en nog weer later rond 1870 een verpleeggebouw voor vrouwen (later Crea) naar een ontwerp van A.N. Godefroy). De structuur van de beide terreinen was te karakteriseren als een ommuurde, gesloten enclave van gekoppelde, grotere en kleinere bouwwerken gescheiden door kloostertuinen en –hoven. Van de bebouwing uit de periode van de kloosterordes is binnen de contouren van het huidige Binnengasthuisterrein niets overgebleven. Buiten het huidige Binnengasthuisterrein is de voormalige haakvormige kapel van het Nieuwe Nonnenklooster in contouren nog aanwezig.

Kaart Cornelis Anthoniszoon 1544:

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.A1403BPSTD-VG01_0003.jpg"

Gasthuizen

Na de alteratie van 1578 werden de kloostercomplexen onteigend en uitgegeven aan het Sint Pieters gasthuis (Nieuwe Nonnenklooster), het Onze Lieve Vrouwengasthuis en het Oude Mannenhuis (Oude Nonnenklooster). De beide gasthuizen zouden in 1635 worden samengevoegd tot het Binnengasthuis. Tot het ziekenhuiscomplex behoorden behalve gescheiden mannen- en vrouwenvleugels ook een militair hospitaal, een beyaart (gastenverblijf), een eigen bakkerij, brouwerij en kapel en vele andere grotere en kleinere bouwwerken. Het Binnengasthuis was vanaf de 19e eeuw nauw verbonden met de medische faculteit van het Athenum Illustre en ook het Oude Mannenhuis zou na 1870 aan de latere Gemeente Universiteit gekoppeld worden.

Met name in het laatste kwart van de negentiende eeuw zou het Binnengasthuis zijn huidige verschijningsvorm krijgen, waarbij de middeleeuwse restanten tamelijk rigoreus gesloopt zouden worden. De gronden van het voormalige Nieuwe Nonnenklooster bleven in eigendom bij de universiteit, maar werden goeddeels afgesplitst van het gasthuisgedeelte. Het gasthuis breidde daarentegen uit aan de buitenranden, waar woningbouw langzaam maar zeker week voor de nieuwe medische bebouwing. Het Zusterhuis aan de Nieuwe Doelenstraat met de latere uitbreidingen aan de Kloveniersburgwal is daarvan een goed voorbeeld. Na het vertrek van het Binnengasthuis naar het AMC werden de hospitaalgebouwen verbouwd ten behoeve van de faculteiten Rechten en Geesteswetenschappen en ten behoeve van (sociale) woningbouw.

Van de gasthuisbebouwing van voor de 19e eeuw is niets overgebleven, met uitzondering van het Oude Mannenhuis, naar een ontwerp van Pieter Rendorp, dat als geheel bewaard is gebleven. Ook de structuur van grotere gebouwen te midden van grotere, open ruimtes bleef.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.A1403BPSTD-VG01_0004.jpg"
Het terrein van het gasthuis rond 1663. De contouren van de beide kloostercomplexen als ook de meeste bouwwerken zijn goed herkenbaar

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.A1403BPSTD-VG01_0005.jpg"
Het Gasthuiscomplex in de 18e eeuw, Schilling 1777. Ook in deze periode zijn de contouren van beide kloostercomplexen nog herkenbaar aanwezig, maar van het Oude Nonnenklooster zijn inmiddels de meeste bouwwerken vervangen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.A1403BPSTD-VG01_0006.jpg"
Situatieschets tussen 1868 en 1973. Tenopzichte van een eeuw eerder is er weinig veranderd. Wel is aan de Grimburgwal de kraamvrouwenkliniek gebouwd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.A1403BPSTD-VG01_0007.jpg"
1879, de uitbreiding aan de Grimburgwal ingetekend als zijnde gerealiseerd en de sloten gedempt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.A1403BPSTD-VG01_0008.jpg"
Het Binnengasthuisterrein met de nieuwe, moderne paviljoens en het zusterhuis ingetekend, 1897.

Woningbouw

De regenten van het gasthuis ontwikkelden in de zeventiende eeuw op eigen terrein een groot aantal huizen, die werden verhuurd om het gasthuis van inkomsten te voorzien. Aan de Kloveniersburgwal werden de nummerhuizen gebouwd, een reeks van elf identieke panden, te onderscheiden aan de nummers op de gevel. De uitbreiding van het Zusterhuis betekende de sloop van een aantal van deze monumentale huizen. De particuliere woonhuizen aan de andere kant van het Zusterhuis, aan de Nieuwe Doelenstraat, zouden worden afgebroken ten behoeve van een hotel. Door de sloop van dit hotel, het Hotel de Pays Bas, ontstond een opmerkelijk groot gat in de gevelwand.

Maar in de 17e eeuw was het beeld nog tamelijk eenduidig, een buitenrand van wat meer luxueuze woonhuizen rondom een overwegend middeleeuws gasthuisterrein met grote gebouwen en binnenhoven. Vanaf het einde van de 19e eeuw, doorlopend tot in de 20e eeuw kwam een tegengesteld proces op gang, waarbij de woonhuizen aan de buitenrand werden gekocht, gesloopt of getransformeerd voor de UvA, terwijl in het hart van het terrein woonhuizen (sociale woningbouw) werden bijgebouwd.

Universiteit van Amsterdam

De huidige monumentale bebouwing, goeddeels ontworpen voor het ziekenhuis, kreeg na het vertrek van het gasthuis een andere academische functie, maar bleef redelijk intact. De aanbouwen van de Mensa en het administratiegebouw zijn te beschouwen als meer of minder ingrijpende aantastingen. Buiten het eigenlijke gasthuisterrein breidde de UvA uit richting Oude Turfmarkt met de Vingboonshuizen en het voormalige kantoorgebouw van De Nederlandse Bank. De (sociale) woningbouw aan de binnenschil staat op zich zelf, maar is geen grote aantasting van de stedenbouwkundige structuur. Een opvallend onderdeel van het voormalig kloostercomplex, het casco van de kerk, kwam buiten het gebruik (niet buiten de eigendom) van de UvA en is nu in gebruik als kinderopvang, met de speelplaats op het oude kerkhof.

Ruimte en architectuur

Binnen de noord-zuidelijk gerichte hoofdstructuur van Amstel en burgwallen hadden de kloosters een grote schaal, vergelijkbaar met een flink bouwblok. Het waren ommuurde, sterk naar binnen gekeerde complexen, zelf voorzienend en dun bebouwd. De bouwblokstructuur van de kloosters leende zich uitstekend voor nieuwe instellingen. De opeenvolging van gasthuizen en andere, universitaire instellingen is er de reden van dat ondanks de relatieve nieuwbouw en de inbreidingen de hoofdkarakteristiek nog direct is terug te voeren op de structuur van grote en grotere, onregelmatig gevormde gebouwen, onderling gescheiden door een aaneenschakeling van semi-openbare en openbare hoven en andere verblijfsruimtes. Daarom heen en tegenaan gebouwd was vanouds de kleinere korrel van de woonhuizen, welke echter in de loop der tijd – voornamelijk de 20e eeuw – zijn opgeslokt door de institutionele instellingen (Binnengasthuis en UvA).

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.A1403BPSTD-VG01_0009.jpg"


De kloostercomplexen werden niet gekenmerkt door een regelmatige orthogonale, eenvormige kleinschalige verkaveling, maar door een sterk onregelmatige korrel, ontstaan vanuit specifieke (gemeenschappelijke) functies en behoeftes. Hetzelfde gold voor de opeenvolgende institutionele instellingen, die langzaam maar zeker de plaats innamen van de middeleeuwse kloostergebouwen. Aan de buitenranden van het terrein is nog op enkele plaatsen sprake van de meer regelmatige woonhuisverkaveling.

Het beeld is overwegend 19e eeuws. Zowel aan de buitenrand aan de Kloveniersburgwal en de Doelenstraat, als op het binnengebied wordt het aanzicht bepaald door de voor het Binnengasthuis ontworpen bouwwerken. Beeldbepalende uitzonderingen zijn de 20e eeuwse uitbreidingen aan de Kloveniersburgwal, het woningbouwcomplex van Paul de Ley uit 1987 en het complex van de Oudemanhuispoort.

Het Zusterhuis en de Tweede Chirurgische Kliniek passen in het overwegend 19e eeuwse beeld. De Tweede Chirurgische Kliniek (Vendelstraat 2) werd in 1897 gebouwd naar ontwerp van F.W.M. Poggenbeek. Het gebouw bestond uit een korte en een lange vleugel, met in de afgeschuinde hoek de voorgevel met ingangspartij. Het Zusterhuis, het huidige Binnengasthuisstraat 19, werd er door Poggenbeek tegenaan gezet. Het werd drie jaar later uitgebreid aan de Kloveniersburgwal. In 1913 volgde nogmaals een uitbreiding, nu aan de Nieuwe Doelenstraat (huidige nurnmer 15).

Hoofdstuk 5 Ruimtelijke beschrijving en uitgangspunten

5.1 Beschrijving van de bestaande situatie

Het plangebied van deze herziening maakt deel uit van het Binnengasthuisterrein. Op het Binnengasthuisterrein bestaat al eeuwenlang een onderscheid tussen de bebouwing aan de randen van het terrein en de bebouwing op het terrein zelf. De gebouwen langs de Kloveniersburgwal, Oude Turfmarkt/Amstel en Nieuwe Doelenstraat vormen de harde randen van het gebied. Ze hebben een verkaveling haaks op de straten. De bebouwing langs de Grimburgwal bestaat uit losse, grote gebouwen, die worden ontsloten vanaf het binnengebied. Het binnengebied kent een minder geordende bebouwing en een grote variatie aan gebouwen. Het terrein heeft altijd een vrij besloten karakter gehad.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.A1403BPSTD-VG01_0010.jpg"

De driehoekige binnenhof met de telefoontoren in de westhoek (links) en de oosthoek van de hof

Het terrein dat van oorsprong in beslag werd genomen door twee kloosters en door de stadstimmertuin aan de Grimburgwal is lange tijd in gebruik geweest bij het ziekenhuis. Het ziekenhuis vertrok hier in de jaren tachtig van de vorige eeuw.

Het Binnengasthuisterrein heeft behalve een bijzondere bebouwingsstructuur ook een afwijkende structuur van openbare ruimte. De open ruimte bestaat uit een verzameling van onregelmatig gevormde ruimtes die door poorten met de openbare ruimte buiten het gebied verbonden is. Het gebied is, met uitzondering van twee parkeerterreinen aan de randen, niet toegankelijk voor auto 's en heeft een besloten karakter. De Vendelstraat is onderdeel van het hoofdnet fiets, de route over het Spui-Langebrugsteeg-Grimburgwal- Vendelstraat-Staalstraat. Het is een drukke fietsroute, die via een poort in de bebouwing aansluit op de Kloveniersburgwal en de Staalstraat. Als sluiproute wordt, in plaats van de Langebrugsteeg-Grimburgwal ook wel de route via het Turfdraagsterspad en de Vendelstraat gebruikt, als verbinding tussen de oostelijke binnenstad en het stadshart. Veel van de onbebouwde ruimte op het Binnengasthuisterrein is semi-openbaar, zoals de groene binnenhof tussen het Zusterhuis en de Tweede Chirurgische Kliniek. De groene hof is alleen toegankelijk vanaf de Vendelstraat. Het is een rustige, groene ruimte met een besloten karakter.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.A1403BPSTD-VG01_0011.jpg"

De Vendelstraat

Het Zusterhuis was het woongebouw met eigen voorzieningen voor de verpleegsters. De Tweede Chirurgische Kliniek is een L-vormig gebouw, bestaande uit een representatief vormgegeven middengebouw en twee vleugels van ongelijke lengte. De voornaamste ruimten in het gebouw waren de ziekenzalen op de verdiepingen van deze vleugels, ontsloten via gangen langs de buitengevels. Een aantal ziekenzalen had de beschikking over balkons, die uitzicht gaven op de binnentuin tussen de Kliniek en het Zusterhuis.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.A1403BPSTD-VG01_0012.png"

Onderdeel van de gebouwen zijn twee torens, de kliniektoren naast de voormalige ambulance-ingang aan de Vendelstraat en de zogenaamde telefoontoren in de zuid-westhoek van de driehoekige hof. Met hun hoogte van ca. 25 meter zijn het vooral architectonische hoogte-accenten.

5.2 Nieuwe ontwikkeling

Beschrijving van het plan

De universiteitsbibliotheek (UB) zal de centrale ontmoetingsplek van de faculteit voor de Geesteswetenschappen gaan vormen. De Tweede Chirurgische Kliniek en het Zusterhuis worden verbouwd tot de nieuwe UB.

Door het aanbrengen van een glazen overkapping over de open hof tussen de gebouwen wordt van het ensemble van gebouwen één universiteitsbibliotheek gemaakt, met het atrium als centrale ruimte en met behoud van de monumentale waarden van deze gebouwen. De overkapping is een glooiende constructie die uitmondt in een constructie met geïntegreerde trappen en bordessen in de oosthoek van het atrium. Volgens de architect ontvouwt dit bouwwerk zich als een boom tot over de dakranden van de Kliniek en het Zusterhuis. Tussen de randen van de hoofddraagconstructie komen licht opbollende glasdaken in de vorm van nerven. Eén blad omsluit de telefoontoren, de nerven bollen hier verder op waardoor de telefoontoren onderdeel wordt van het atrium.

De randdetaillering wordt licht en minimaal gehouden waardoor het aanzicht van de bestaande gebouwen niet wordt aangetast en de binnenhofgevels, inclusief de telefoontoren, volledig zichtbaar blijven vanaf de nieuwe binnenplaats. De hoofdvorm van de driehoekige ruimte/hof blijft behouden. De balkons worden de overgangszones van de “stille” bibliotheek- en studiefuncties in het gebouw naar de centrale ontmoetingsruimte.

Door de hoogte, vorm en materiaal laat de overkapping de structuur van de gebouwen intact en daarmee ook de structuur van het Binnengasthuisterrein. Hoewel overbouwd blijft het binnenhof als open ruimte tussen de gebouwen zeer herkenbaar en blijft het als hof onderdeel uitmaken van de ruimtelijke structuur van het Binnengasthuisterrein.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.A1403BPSTD-VG01_0013.jpg"
Impressie van de overkapte binnenhof met trap- en ondersteuningsconstructie

Het nieuwe dak volgt zoveel mogelijk de contouren van de monumenten, hoog aan de kant van de kliniek en de telefoontoren, lager bij de aansluiting op het Zusterhuis. Door de afdracht van krachten naar het hart van het atrium is het mogelijk de invloed van de overkapping vanuit de omgeving te minimaliseren. De beoogde bouwhoogte wordt plaatselijk, namelijk bij de telefoontoren, 25 meter. Dit komt overeen met de hoogte van de bestaande kliniektoren en is een beperkte verhoging ten opzichte van de bestaande bouwhoogte van de telefoontoren.

In het hoogbouwbeleid dat de gemeente Amsterdam, in het kader van de Structuurvisie 2010-2040, heeft ontwikkeld en vastgesteld (gemeenteraadsbesluit van 16 februari 2011) is bepaald dat de effecten van nieuwbouw in de bufferzone op het werelderfgoed moeten worden onderzocht bij hoogten vanaf 22,5 meter. Onderzoek heeft aangetoond dat de verhoging ter plaatse van de telefoontoren vanaf straatniveau in de directe omgeving (de Nieuwe Doelenstraat, de Staalstraat, de Kloveniersburgwal onevenzijde) niet zichtbaar is. Alleen vanaf de evenzijde van de Amstel zijn over een beperkte lengte (ter hoogte van huisnr. 106) de nerven van de dakconstructie zichtbaar die over de telefoontoren heen bollen. Dit heeft geen nadelige effecten voor het stadsbeeld en het werelderfgoed.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.A1403BPSTD-VG01_0014.jpg"
Bovenaanzicht van het plan met overkapping en groene daken

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.A1403BPSTD-VG01_0015.jpg"
Doorsnede fragment atriumkap

De hoofdentree van de UB ligt ter plaatse van de centraal gelegen voormalige ambulance entree aan de Vendelstraat. Naast de huidige entree komt een nieuwe gevelopening (de ambulance entree wordt gespiegeld) en de doorgang wordt zo transparant mogelijk uitgevoerd waardoor er naast een functionele ook een visuele verbinding ontstaat tussen het atrium en de straat. In de entree komt een inpandige trap vanuit de fietsenstalling naar boven.

Onder het gebouw en het atrium komt een grote fietsenstalling voor ca. 900 fietsen. De entree van de fietsenstalling ligt direct aan de Vendelstraat, de belangrijke fietsroute, in de open ruimte tussen het Zusterhuis en de kliniek. Deze open ruimte krijgt verder een inrichting met groen en ook de zijgevel van de kliniek wordt als een groene gevel uitgevoerd om voor een geluiddempend effect te zorgen. De fietsenstalling is bereikbaar via een flauwe hellingbaan, het is een lichte ruimte dankzij de vide in het atrium.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.A1403BPSTD-VG01_0016.jpg"
Beeld van de hoofdingang

Op de open hoek aan de Nieuwe Doelenstraat vormt een nieuwbouwdeel de schakel tussen de twee bestaande gebouwen. Door de positie, op de hoek van de campus, vormt deze nieuwbouw tevens het gezicht van de UB. De nieuwbouw bestaat uit twee ondergrondse en vier bovengrondse bouwlagen. De derde verdieping ligt terug en maakt een verbinding tussen de schuine dakvlakken van de kliniek en het Zusterhuis. In de Nieuwe Doelenstraat komt een inrit naar een inpandige laad- en losplaats voor auto 's.

De monumenten worden opgeknapt, waarbij ondermeer installatie- en liftopbouwen van de daken worden verwijderd en platte daken worden voorzien van sedumbegroeiing. De restauratie vindt plaats in nauw overleg met Bureau Monumenten en Archeologie.

De begane grond van de UB huisvest de meeste publieke ruimten, zoals de UB-kantine in de nieuwbouw op de hoek van de Nieuwe Doelenstraat, onderwijs- en vergaderruimten. Deze functies hebben een directe relatie met de openbare ruimte en het atrium. Vanuit het centrale atrium ontsluit de hoofdtrap de bovengelegen verdiepingen en het uitleencentrum op niveau -1. De studiezalen bevinden zich hoofdzakelijk in de voormalige ziekenzalen van de Tweede Chirurgische kliniek. Afwisselend per bouwlaag worden in het Zusterhuis de kantoorfuncties voor de staf en studiezalen ondergebracht.

Langs de grillige gevellijn aan de Binnengasthuisstraat wordt een rand van groen voorgesteld, waarmee de straat een groenere aanblik krijgt. De groene zone eindigt in een lager gelegen koekoek naast de nieuwbouw waardoor lichtinval voor de gebouwfuncties op kelderniveau mogelijk wordt.

5.3 Ruimtelijke uitgangspunten

Bebouwingspercentage

Een bebouwingspercentage van maximaal 90% wordt toegestaan. Hiermee is de overkapping en onderkeldering van de hof mogelijk, de nieuwbouw op de hoek van de Nieuwe Doelenstraat, alsmede de hellingbaan naar de fietsenstalling en de koekoek aan de straatzijde van de Binnengasthuisstraat.

Bebouwing aan de straat-/buitenzijde van de bestaande gebouwen wordt voorkomen en de onregelmatige voorgevelrooilijn blijft behouden.

Bebouwing hof/bouwhoogte

De hovenstructuur moet herkenbaar blijven. De hoofdvorm van de driehoekige hof en het zicht op de bestaande gevels moet behouden blijven. De bebouwing van de hof in de vorm van een overkapping, met de bijbehorende trapconstructie met bordessen en loopbruggen, wordt mogelijk gemaakt. Het onderkelderen van de hof en de gebouwen blijft mogelijk. De bestaande balkons mogen worden gehandhaafd. Het verder bebouwen van het atrium is niet toegestaan.

In het bestemmingsplan wordt de overkapping met een bouwaanduiding 'overkapping' op de verbeelding aangegeven. Voor de overkapping geldt een maximale bouwhoogte van 22 meter en ter plaatse van de telefoontoren bedraagt de maximale bouwhoogte 25 meter. De bouwhoogte is gelijk aan de hoogte van de toren aan de Vendelstraat, waarmee de torens de hoogste punten van het complex zijn.

Bestaande poort in bebouwing tussen de Vendelstraat en de Kloveniersburgwal

De bestaande poort dient als open doorgang behouden te blijven. Hij wordt op de verbeelding aangegeven met de aanduiding 'onderdoorgang'.

In- en uitgang fietsenstalling

Op de verbeelding is de locatie van de in- en uitgang van de fietsenstalling aangegeven met de aanduiding 'in- en uitgang fietsenstalling'. Uit verkeersonderzoek blijkt dat deze locatie vanuit verkeerskundig oogpunt niet leidt tot onveilige verkeerssituaties, mits in de openbare ruimte een aantal maatregelen wordt getroffen (zie hiervoor bijlage 3 bij de toelichting "Onderzoek verkeerssituatie fietsverkeer Binnengasthuisterrein Amsterdam", Trajan, september 2014, aangevuld april 2015). Sinds de uitvoering van het verkeersonderzoek hebben zich twee wijzigingen voorgedaan, die een gunstige invloed hebben op de veiligheid van de verkeerssituatie in de directe omgeving van de entree van de fietsenstalling, te weten:

  • vergroting van de bufferruimte voor de in- en uitgang;
  • behoud van de huidige rijrichting voor autoverkeer in de Nieuwe Doelenstraat.

De nadere uitwerking van de voorgestelde maatregelen uit het verkeersonderzoek krijgt vorm in het inrichtingsplan dat voor de openbare ruimte van het Binnengasthuisterrein wordt opgesteld. Nog dit jaar wordt gestart met het opstellen van dit plan, financiële middelen zijn gereserveerd. De uitvoering van het inrichtingsplan vindt plaats na oplevering van de renovatie van de bebouwing en staat vooralsnog gepland voor 2018.

In de vorm van een afwijking biedt het bestemmingsplan de mogelijkheid de in- en uitgang elders in de Vendelstraat te realiseren, mits de verkeersveiligheid voldoende gegarandeerd blijft en het woon- en leefklimaat niet onevenredig wordt aangetast. Het is mogelijk aan de Nieuwe Doelenstraat een avonduitgang te realiseren.

Hoofdstuk 6 Functionele beschrijving en uitgangspunten

6.1 Algemeen

Het Binnengasthuisterrein is onderdeel van het oostelijk deel van het stadshart, de Burgwallen Oude Zijde. De Burgwallen is een centrumgebied met een menging van kantoren, horeca- en uitgaansvoorzieningen, woningen en winkels. Het noordelijke deel trekt veel publiek, terwijl het zuidelijk deel veel rustiger van karakter is, met een concentratie van woon- , kantoor- en onderwijsfuncties. Op het Binnengasthuisterrein en rond de Oudemanhuispoort bevindt zich een universitair onderwijscluster van de Universiteit van Amsterdam. Daarnaast wordt op het terrein gewoond, in complexen aan de Kloveniersburgwal en aan de westzijde van de Binnengasthuisstraat.

Op grond van de verhouding aantal inwoners/aantal werkzame personen wordt het postcodegebied 1012 gekarakteriseerd als werkgebied. Het aandeel werkzame personen is meer dan 60%. In het bestemmingsplangebied 'Postcodegebied 1012' staat de woonfunctie onder druk door het grote aantal mensen dat er werkt, winkelt en uitgaat. De werkfunctie overheerst in het gebied. Het streven is om de woonfunctie in het 1012-gebied te intensiveren. Reden hiervoor is dat het wonen in de binnenstad van Amsterdam maakt dat de binnenstad uniek en aantrekkelijk is. Bewoners zorgen voor levendigheid, samenhang en draagvlak van (buurt)voorzieningen. Het wonen wordt in het kader van veiligheid en leefbaarheid als een belangrijke functie beschouwd.

6.2 Binnengasthuisterrein

Het Binnengasthuisterrein is benoemd als één van de sleutelprojecten in de hele aanpak van het postcodegebied 1012. Het doel is de gewenste veranderingen in het 1012-gebied te realiseren door het toevoegen van nieuwe functies op strategische locaties. Dit kan door stedenbouwkundige ingrepen of door op belangrijke plekken unieke formules of concepten toe te voegen. Deze zogenaamde sleutelprojecten dragen bij aan een verandering/verbetering van het culturele, winkel- en horeca-aanbod en helpt in het verbeteren van verbindingen tussen belangrijke plekken.

De sleutelprojecten geven handen en voeten aan het toekomstbeeld en genereren een economische of culturele spin-off. Zij gelden als de motoren van de verandering en geven vorm aan de gewenste uitstraling van deelgebieden binnen het 1012-gebied. De herstructurering van het Binnengasthuisterrein met de komst van de bibliotheek wordt beschouwt als een belangrijke versterking van dit gedeelte van het 1012-gebied als onderwijscluster. Aanvullend op deze ontwikkelingen wordt de openbare ruimte van de Nieuwe Doelenstraat en de Oude Turfmarkt heringericht. De Oude Turfmarkt krijgt een autoluw karakter, waarmee een groot verblijfsgebied wordt toegevoegd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.A1403BPSTD-VG01_0017.jpg"

Voor een uitgebreide beschrijving van de huidige situatie in en rondom het plangebied wordt verwezen naar het bestemmingsplan 'Postcodegebied 1012'.

6.3 Huisvestingsplan Universiteit van Amsterdam

De UvA wil zich concentreren rond vier geografische clusters: het Binnengasthuisterrein voor alfawetenschappen, het Roeterseilandcomplex voor gammawetenschappen (Faculteiten der Maatschappij- en Gedragswetenschappen en Faculteit Economie en Bedrijfskunde), het Science Park in de Watergraafsmeer voor bètawetenschappen en ACTA/AMC voor geneeskunde.

Op de open stadscampussen worden onderwijs, onderzoek, wonen en recreëren van studenten zoveel als mogelijk gecombineerd. Eén van de belangrijkste doelstellingen hierbij is dat studenten, docenten en onderzoekers op een gemakkelijke manier met elkaar in contact komen en kennis kunnen nemen van elkaars inzichten en meningen. Iedere open stadscampus heeft een centrale ontmoetingsplaats, een plek waar studenten en medewerkers elkaar vanzelf tegenkomen.

Programma nieuwe universiteitsbibliotheek

De universiteitsbibliotheek en het studiecentrum voor de Geesteswetenschappen wordt een omgeving met alle benodigde voorzieningen voor studenten en medewerkers om rustig te kunnen werken en studeren. In het gebouw wordt zo 'n 7 km collectie in open opstelling ondergebracht, niet alleen boeken maar ook om audio, video, films, kranten, tijdschriften en natuurlijk ook digitale informatie. Er komen verschillende soorten studieplaatsen, zowel bij de collecties als in aparte studiezalen en kleinere en grotere werkgroepruimtes. In totaal komen er ongeveer 1000 studieplaatsen met eigentijdse ICT-voorzieningen.

Op de begane grond komen een multifunctionele zaal voor lezingen en seminars en een UB-kantine. De ondergrondse grote fietsenstalling is bedoeld voor medewerkers en bezoekers van zowel de bibliotheek als van de Faculteit der Geesteswetenschappen.

Interactie met de stad is een onlosmakelijk onderdeel van het academische leven, zeker voor de geesteswetenschappen. In de nieuwe bibliotheek zullen ook veel lezingen, discussies en presentaties gehouden worden voor iedereen die daar belangstelling voor heeft.

6.4 Bestemming 'Onderwijs en wonen'

Het plangebied heeft de bestemming 'Onderwijs en wonen'. Binnen het bestemmingsvlak bevinden zich in de huidige situatie gebouwen die reeds in gebruik zijn bij de Universiteit van Amsterdam en, aan de Kloveniersburgwal 114 t/m 166, een aantal woningen.

De bestemmingsregeling is overgenomen uit het bestemmingsplan 'Postcodegebied 1012'. Behalve voor universitaire doeleinden zijn de gronden in het plangebied bestemd voor woningen, ten hoogste één horeca 3-vestiging, winkels ten behoeve van de universiteit, een ondergrondse fietsenstalling en een ondergrondse parkeervoorziening voor auto's.

In aanvulling hierop wordt in deze herziening de mogelijkheid opgenomen voor het realiseren van nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van warmte- en koudeopslag.

De warmte-koudeopslag (WKO) wordt aangebracht aan de Binnengasthuisstraat, voor het bestaande gebouw, in de geplande groenzone langs het gebouw. De WKO bevindt zich geheel inpandig dan wel ondergronds en wordt uit oogpunt van duurzaamheid als een wenselijke ingreep gezien.

Het realiseren van de warmte-koudeopslag en het verplaatsen van een traforuimte hebben geen dan wel nauwelijks ruimtelijk invloed op de directe omgeving. De herplaatsing van de traforuimte betekent voor de omgeving een verplaatsing van een klein gesloten deel van de gevelwand. Per saldo neemt de geslotenheid van de gevelwand niet toe.

Vanuit het oogpunt van functiemenging en ter bescherming van de bestaande woonfunctie is in de regels een brutovloeroppervlakte voor wonen opgenomen van tenminste 1650 m2. Voor de bovengrondse faculteitsbibliotheek geldt een maximum brutovloeroppervlakte van 12.700 m2.

Hoofdstuk 7 Juridische aspecten

7.1 Inleiding

In de voorgaande hoofdstukken is de bestaande toestand en de cultuurhistorische ontwikkeling van het plangebied beschreven en geanalyseerd en is het gemeentelijk beleid dienaangaande verwoord. In dit hoofdstuk wordt stilgestaan bij de vertaling van het beleid in de regels en de verbeelding die tezamen het bestemmingsplan vormen.

7.2 Wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden

In het bestemmingsplan zijn gebruiks- en bouwregels opgenomen. Middelen om het bestemmingsplan voldoende flexibel te houden zijn de wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden. Wanneer het plan voorziet in deze bevoegdheden, hoeven in voorkomende gevallen geen herzieningen van het plan in procedure te worden gebracht. De afwijkingsbevoegdheden zijn bedoeld voor de bouwregels, bijvoorbeeld afwijken van de maximaal toegestane bouwhoogte, en voor de bijzondere gebruiksbepalingen, zoals een afwijking van het maximum vloeroppervlak.

In de regels zijn de bevoegdheden zoveel als mogelijk van criteria voorzien.
Een belangrijk algemeen criterium is dat de toepassing van een afwijkings- en wijzigingsbevoegdheid niet tot gevolg mag hebben dat de karakteristiek van het stadsgezicht in onevenredige mate wordt aangetast en/of aan de ruimtelijke kwaliteit van het plangebied in onevenredige mate afbreuk wordt gedaan.

Elk verzoek om toepassing van een van deze bevoegdheden zal aan de criteria worden getoetst. Voldoen aan de criteria betekent niet per definitie dat een omgevingsvergunning die toestemming geeft om van het bestemmingsplan af te wijken wordt verleend of een wijzigingsplan in procedure wordt gebracht. Ruimtelijke ordening is immers belangenafweging. In de regels zijn de bevoegdheden zoveel als mogelijk van criteria voorzien.

Artikel 3.9 a van de Wet ruimtelijke ordening bepaalt, dat op de procedure van een wijzigingsplan afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing is. Dit houdt in dat het ontwerpwijzigingsplan voor zes weken ter inzage wordt gelegd en dat belanghebbenden hun zienswijze ten aanzien van het ontwerpplan kunnen indienen.

Voor een omgevingsvergunning die toestemming geeft tot het binnenplans afwijken van het bestemmingsplan geldt een beslistermijn van acht weken. Belanghebbenden kunnen nadat een beslissing op de aanvraag is genomen een bezwaarschrift indienen.

7.3 De verbeelding

Sinds 1 januari 2010 wordt niet meer gesproken van een plankaart, maar van een digitale en analoge verbeelding. Op die datum is de digitaliseringsverplichting uit de Wet ruimtelijke ordening volledig in werking getreden. Om aan de wettelijke verplichting te voldoen, dient de verbeelding op twee wijzen beschikbaar te worden gesteld: zowel analoog als digitaal. Beide verbeeldingen moeten in samenhang met de regels kunnen worden gelezen en begrepen. Bij discrepantie heeft de digitale verbeelding voorrang op de analoge.

Op de verbeelding met legenda zijn de verschillende bestemmingen te vinden. Het bestemmingsplan kent de bestemmingen:

  • Onderwijs en wonen;
  • Dubbelbestemming Waarde - archeologie - 2;
  • Dubbelbestemming Waarde - cultuurhistorie.

De opbouw van de bestemmingsregels is, overeenkomstig de landelijk voorgeschreven Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012, als volgt: bestemmingsomschrijving, bouwregels, nadere eisen, afwijken van de bouwregels, specifieke gebruiksregels, afwijken van de gebruiksregels en wijzigingsbevoegdheid.

Op de verbeelding komen functieaanduidingen en bouwaanduidingen op de verbeelding opgenomen. Een voorbeeld hiervan is 'specifieke bouwaanduiding - orde 1'. Dit type specifieke bouwaanduidingen geeft de architectonische waardering aan binnen de dubbelbestemming 'Waarde-cultuurhistorie' en is gebruikt ter vervanging van de waarderingskaart die voorheen als separate kaart onderdeel van de bestemmingsplanregels uitmaakte. Met de bouwaanduidingen zijn de waarderingen in het bestemmingsplan geïntegreerd.

7.4 De bestemmingen

7.4.1 Onderwijs en wonen

Deze bestemming is gegeven aan het gehele plangebied. Op dit gedeelte is de bestemming universitaire doeleinden, in het bijzonder een universiteitsbibliotheek, gecombineerd met wonen geprojecteerd.

De bestaande panden zijn rijksmonumenten en hebben daarmee een 'orde-1' status gekregen. Voor de panden geldt dat de bestaande goot- en bouwhoogte de ten hoogste toegestane hoogten zijn. Daarnaast is in het hele plangebied op de verbeelding een maximale bouwhoogte van 22 meter aangegeven, en voor een deel tevens een maximale goothoogte van 18 meter. Indien de Rijksmonumenten lager zijn dan deze hoogten, dan voorziet het plan in een afwijkingsmogelijkheid om de goot- en bouwhoogte onder voorwaarden te verhogen tot de genoemde hoogten.

Het hof wordt overkapt met een glazen dak. Deze overkapping komt deels over de monumentale panden heen te liggen. De overkapping mag maximaal 22 meter hoog zijn, en ter plaatse van de telefoontoren 25 meter, ook daar waar de overkapping over de Rijksmonumenten heen komt. Voor het gehele plangebied geldt een bebouwingspercentage (= het geheel aan gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde) van 90%.

Het hof behoudt ook in de toekomst het open karakter. Het bestemmingsplan maakt het niet mogelijk dat er bebouwing wordt opgericht tussen peil en de overkapping. Uitzondering hierop vormt het gebouw dat dient als ondersteuningsconstructie van de glazen overkapping. Onder de overkapping zijn ook overkragingen, balkons en loopbruggen toegestaan.

Er mogen ondergronds twee bouwlagen worden gebouwd, mits uit geohydrologisch onderzoek blijkt dat de ondergrondse bebouwing geen verslechtering oplevert voor de grondwatersituatie. Ook mag de ondergrondse bebouwing niet leiden tot een vermindering of tenietdoening van het waterkerend vermogen van waterkeringen. Tevens dient er voldaan te worden aan de grondwaternorm van de gemeente Amsterdam.

7.4.2 Dubbelbestemming Waarde - archeologie 2

Op basis van de archeologische verwachtingswaarden zijn drie dubbelbestemmingen Waarde - archeologie opgenomen. Waarde - archeologie 2 is gegeven aan gronden met een hoge archeologische verwachting.
Al naar gelang de verwachtingswaarde, wordt bij voorgenomen uitvoering van ondergrondse werken en bouwwerken een archeologisch rapport verlangd. Voor de uitvoering van ondergrondse werken van een bepaalde omvang is een omgevingsvergunning vereist. Bij de vergunningaanvraag moet een rapport worden ingediend. Ook hier geldt dat bij een hogere verwachtingswaarde de vergunning vereist is bij een kleine ingreep, terwijl bij een lagere verwachtingswaarde pas bij een forsere ingreep een omgevingsvergunning is vereist.

Aan zowel de omgevingsvergunning voor ondergronds bouwen als de omgevingsvergunning voor ondergrondse werken kunnen voorschriften worden verbonden met het oog op de archeologische monumentenzorg. De dubbelbestemmingen zijn primair ten opzichte van de andere aan de gronden gegeven bestemmingen.

7.4.3 Dubbelbestemming Waarde - cultuurhistorie

Op 29 januari 1999 is het besluit tot aanwijzing van de Amsterdamse binnenstad tot beschermd stadsgezicht genomen. In het hoofdstuk Historische ontwikkeling is uitvoerig aandacht besteed aan de cultuurhistorische ontwikkeling van plangebied als onderdeel van het Binnengasthuisterrein.
Alle gronden in het plangebied hebben deze dubbelbestemming. Behoud van de cultuurhistorische- en architectuurhistorische waarden staat bij gronden met deze bestemming voorop. Om die reden is de bestemming primair gemaakt aan de overige aan deze gronden gegeven bestemmingen, met uitzondering van de dubbelbestemming 'Waarde - archeologie 2'. Dit betekent dat aanvragen om omgevingsvergunning altijd eerst dienen te worden getoetst aan de regels van de dubbelbestemming.

7.5 De aanduidingen

Binnen de bestemming zijn verschillende bouwaanduidingen aangegeven, onder meer voor onderdoorgangen en voor de architectonische waardering. Ook is de in- en uitgang van de ondergrondse fietsenstalling met een aanduiding op de verbeelding aangegeven.

7.6 Bouw- en gebruiksregels

Bij de bestemmingen zijn bouwregels opgenomen. Deze regels vloeien grotendeels voort uit de ruimtelijke en functionele beschrijving van het gebied en het gemeentelijke beleid zoals verwoord in de hoofdstukken Ruimtelijke beschrijving en uitgangspunten.

Het geheel aan bouwregels wordt gecompleteerd door een stelsel van nadere eisen. Het dagelijks bestuur kan nadere eisen stellen aan de situering en afmeting van bebouwing. Hieronder zijn het aantal bouwlagen en de dakconstructie mede begrepen. Nadere eisen kunnen worden gesteld indien dit noodzakelijk is vanwege het behoud, herstel en/of versterking van de karakteristiek van het stadsgezicht of in verband met de licht- en luchttoetreding van de omringende bebouwing. Dit laatste zal zich met name in hoeken van bouwblokken kunnen voordoen.

Bij de bestemming 'Onderwijs en wonen' zijn bevoegdheden van het college tot het bij omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels opgenomen, met objectieve criteria waaraan wordt getoetst. De criteria zijn nader beschreven in de toelichting. Toepassing van een afwijkingsmogelijkheid mag in elk geval niet tot gevolg hebben dat de karakteristiek van het stadsgezicht in onevenredige mate wordt aangetast en/of dat aan de ruimtelijke kwaliteit van het plangebied onevenredige afbreuk wordt gedaan.

7.7 Algemene regels

Naast een standaard antidubbeltelbepaling is in de algemene regels als bouwregel opgenomen dat aanvullende werking van de Bouwverordening is uitgesloten. Voorts is een aantal algemene regels opgenomen met betrekking tot het bij omgevingsvergunning afwijken, zoals voor balkons, voor bergbezinkbassins en elektronische communicatiemiddelen.

7.8 Algemeen gebruiksverbod

Met het van kracht worden van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) op 1 oktober 2010 is het verbod om in strijd met het bestemmingsplan te handelen (of in termen van de Wabo 'projecten uit te voeren') in artikel 2.1, aanhef en onder c, van die wet opgenomen. Het bestemmingsplan is met andere woorden niet langer de plaats voor een algemeen gebruiksverbod.

7.9 Overgangsrecht

De Wet ruimtelijke ordening schrijft voor hoe de overgangsbepalingen voor bouwwerken en gebruik in bestemmingsplannen dienen te luiden. Kort samengevat zijn hieronder de belangrijkste punten vermeld.

Voor bouwwerken die aanwezig zijn op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan of die nog gebouwd kunnen worden op basis van een bouwvergunning en die afwijken van het bestemmingsplan geldt, dat deze gedeeltelijk mogen worden vernieuwd of veranderd.

De overgangsbepalingen voor bouwwerken bevat een calamiteitenregeling.De overgangsregels voor het gebruik bepalen dat het gebruik dat op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig is, mag worden voortgezet. Het met het bestemmingsplan strijdige gebruik mag niet worden veranderd in een ander strijdig gebruik, tenzij daardoor de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

Indien het strijdige gebruik langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten.

De overgangsbepalingen zijn niet van toepassing op bestaande bouwwerken die zijn gebouwd zonder vergunning en bestaand gebruik in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Hoofdstuk 8 Milieuaspecten

In het vastgestelde bestemmingsplan 'Postcodegebied 1012' (gemeente Amsterdam, met kenmerk NL.IMRO.0363.A1105BPSTD) wordt in hoofdstuk 8 van de toelichting uitgebreid ingegaan op de milieuaspecten geluidhinder, duurzaam bouwen, luchtkwaliteit en externe veiligheid.

Gezien de aard en omvang van deze herziening wordt voor de uitgebreide beschrijving verwezen naar de hoofdstuk 8 van de toelichting van dat bestemmingsplan. In dit hoofdstuk wordt kort aangegeven of deze milieuaspecten een rol spelen voor de herziening.

8.1 Geluidhinder

Deze herziening maakt, ten opzichte van het geldende bestemmingsplan 'Postcodegebied 1012', geen nieuwe geluidsgevoelige functies mogelijk. De noodzaak voor het verrichten van akoestisch onderzoek vervalt hiermee.

8.2 Bedrijfshinder

Deze herziening maakt, ten opzichte van het geldende bestemmingsplan 'Postcodegebied 1012' geen nieuwe functies mogelijk. Er zijn daarmee geen belemmeringen aanwezig voor het opstellen van deze herziening.

8.3 Luchtkwaliteit

De 'Eerste herziening bestemmingsplan Postcodegebied 1012' wijzigt, voor wat betreft de gebruiksfuncties, niet ten opzichte van bestemmingsplan 'Postcodegebied 1012'. De voorliggende herziening draagt daarmee in niet betekenende mate bij aan de luchtverontreiniging. Vanuit luchtkwaliteit zijn er geen belemmeringen voor deze herziening.

8.4 Externe veiligheid

In en rond het plangebied zijn geen routes voor vervoer van gevaarlijke stoffen. Vanuit het oogpunt van externe veiligheid biedt deze herziening geen mogelijkheden tot het vergroten van risico's.

Hoofdstuk 9 Archeologie

9.1 Algemeen

Archeologisch erfgoed bestaat uit voorwerpen en structuren die in de bodem bewaard zijn gebleven. Deze materiële overblijfselen zijn een onderdeel van onze leefomgeving. Het bodemarchief is waardevol want het levert een bijdrage aan de cultuurhistorie van de stad en maakt bovendien de beleving van het verleden tastbaar.

Om het bewustzijn van het Europese erfgoed te vergroten is in 1992 het Verdrag van Malta opgesteld, ondertekend door de Europese ministers van Cultuur. Het verdrag heeft onder andere als uitgangspunt dat het Europese archeologische erfgoed voor toekomstige generaties beschikbaar blijft. In Nederland is aan dit uitgangspunt invulling gegeven door het behoud van archeologisch erfgoed in de bodem, in iedere fase van planontwikkeling mee te wegen. Als behoud in de bodem geen optie is, dan worden archeologische resten opgegraven.

De wet ter uitvoering van het Verdrag van Malta, de Wet op de archeologische monumentenzorg, is per 1 september 2007 definitief van kracht. De wetgeving schrijft voor dat in elk bestemmingsplan rekening moet worden gehouden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden.

In dit kader heeft Bureau Monumenten & Archeologie (BMA) zowel in december 2009 als in juni 2011 archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd voor het plangebied. Het onderzoek uit 2009 was specifiek gericht op het Binnengasthuisterrein; het onderzoek uit 2011 is voor een groter gebied opgesteld ten behoeve van het bestemmingsplan 'Postcodegebied 1012'.

Met de onderzoeken wordt een overzicht gegeven van bekende of verwachte archeologische waarden binnen het plangebied. In het onderzoek is gebruik gemaakt van historisch kaartmateriaal, relevante publicaties en archiefbronnen, in samenhang met archeologische informatie over al bekende vindplaatsen in het plangebied. Deze informatie is samengevat in een archeologisch verwachtingsmodel. De historische- en archeologische achtergronden en de archeologische verwachting van het plangebied zijn gekoppeld aan een beleidskaart waarmee wordt gespecificeerd of, en in welke mate archeologische maatregelen binnen (toekomstige) planontwikkeling vereist zijn.

Een samenvatting van de archeologische bureauonderzoeken volgt in de volgende paragrafen. De volledige archeologische bureauonderzoeken zijn opgenomen als bijlage.

9.2 Archeologische vindplaatsen

In het plangebied zelf zijn geen archeologische vindplaatsen bekend, maar in de directe nabijheid zijn wel twee locaties waar de afdeling Archeologie van BMA onderzoek heeft uitgevoerd. Voor meer informatie hierover wordt verwezen naar het archeologische bureauonderzoek dat verricht is voor het bestemmingsplan 'Postcodegebied 1012'.

9.3 Archeologische verwachtingskaart

Op basis van de historisch-topografische en archeologische inventarisatie zijn binnen het plangebied Binnengasthuisterrein materiële overblijfselen te verwachten die samenhangen met de ontwikkeling van dit stedelijke gebied vanaf de 14de tot de 19de eeuw, zoals sporen behorende tot het 14de eeuwse kloosterterrein, het 16de-eeuwse Pesthuis en 17de-eeuwse Verbandhuis. Dit leidt tot een verwachtingskaart met zones van archeologische materiële neerslag; zone A-K.

A: zone van het Oude Nonnenklooster (14-de eeuws kloosterterrein);

B: Kloveniersdoelen (zone behorend tot het oefenterrein van de Kloveniers);

C: Boomgaard Oude Nonnenklooster (sporen van de 16-de eeuwse tuinaanleg in de boomgaard van het Oude Nonnenklooster);

D: Kerkhof Oude Nonnenklooster;

E: Nonnenvaart (losse vondsten en afval te verwachten);

F: Bebouwing van het Pesthuis, later Vrouwengasthuis (sporen van het Pesthuis uit de 16-de eeuw en sporen van het 17-de eeuwse Vrouwengasthuis);

G: Bleekveld van het Pesthuis, later Vrouwengasthuis;

H: Nummerhuizen (sporen van 17-de eeuwse woonhuizen gebouwd in opdracht van de Regenten van het Gasthuis);

I: Gedempte sloot van het Gasthuis (losse vondsten en afval te verwachten);

J: Negentiende eeuwse bebouwing (sporen van het badhuiscomplex en het latere zusterhuis);

K: Verstoren (bodem is verstoord door de aanleg van infrastructuur, riolering in de 20-ste eeuw).

9.4 Archeologische beleidskaart

De beleidskaart van het plangebied Postcodegebied 1012 is een ruimtelijk schema van de maatregelen die nodig zijn voor de zorg van het archeologisch erfgoed binnen bepaalde zones in het plangebied. De kaart maakt onderscheid tussen zones met een hoge verwachting, zones met een lage verwachting en een zone zonder verwachting. De verwachtingen worden gekoppeld aan de huidige toestand van het terrein en mogelijk opgetreden bodemverstoringen. De clustering van de verwachtingszones resulteert in een beleidskaart met daarop zones met bijbehorende specifieke beleidsmaatregelen.

Het plangebied van de Eerste herziening valt binnen beleidsvariant 2 (verwachtingszone A 3). Voor zone A (Stedelijke ontwikkeling) is de archeologische verwachting hoog: sporen van bebouwing op een ondergrond van aanplempingen en ophogingen uit de periode van circa 1175-1425. De materiële neerslag bestaat onder meer uit stadsafval in ophogingslagen, resten van bebouwing, productieafval en werkplaatsen, waterkelders en beerputten met huishoudelijk afval. De ontwikkelingsfasen zijn: zone A1: Bewoning ca. 1175-1300, zone A2: Bewoning ca. 1300-1350 en zone A3: Bewoning ca. 1350-1425.

In beleidszone 2 (verwachtingszone A3) geldt een uitzondering van archeologisch veldonderzoek bij bodemingrepen kleiner dan 50 m2 of minder diep dan 0,50 meter of ondieper dan 0,5 meter. De categorie is als dubbelbestemming ''Waarde - Archeologie 2' in het bestemmingsplan opgenomen.

9.5 Conclusie

Op basis van historische bronnen en kaarten in combinatie met eerder aangetroffen archeologisch potentieel in de directe nabijheid van het plangebied kan worden geconcludeerd dat op de locatie structuren en overblijfselen van verschillende gebruiksfasen van dit stedelijke gebied kan bevatten. Archeologisch onderzoek kan licht werpen op de vroegste ontwikkeling van het terrein en een preciezere localisering van elementen van het 14de-eeuwse kloostercomplex. Een andere belangrijke kwestie betreft de vraag of het 16de-eeuwse pesthuis een nieuwbouw op een ‘leeg’ terrein (boomgaard) betrof of dat het ging om een ingebruikname en/of verbouwing van een (bij)gebouw behorende tot het kloostercomplex. Verder is niet duidelijk of het daaropvolgende Verbandhuis een herinrichting van het Pesthuis betekende of een nieuw gebouw betrof.

Afhankelijk van de grootte en de diepte van het te verstoren oppervlak bij toekomstige bouwingrepen kunnen in de grond aanwezige archeologische waarden worden verstoord. Hierbij is er vanuit gegaan dat bij de huidige bebouwing geen onderkeldering aanwezig is. Voor het gehele plangebied geldt een hoge verwachtingswaarde. Voor deze gronden geldt dat er geen archeologisch veldonderzoek nodig is bij grondroerende werkzaamheden kleiner dan 50 m2 en minder dan 0,50 m onder maaiveld.

Onderdeel van het huidige plan zijn ondergrondse werkzaamheden, dieper dan 0,50 meter en groter dan 50 m2. Daarom dient voor deze aanvraag archeologisch vervolgonderzoek te worden uitgevoerd.

Voor de Nieuwe Doelenstraat (buiten het plangebied) geldt een negatieve verwachting, vanwege de hoge mate van verstoring. afbeelding "i_NL.IMRO.0363.A1403BPSTD-VG01_0018.png"

Archeologische verwachtingswaarde Binnengasthuisterrein (Bron: Archeologisch Bureauonderzoek. Plangebied Binnengasthuisterrein. Stadsdeel Centrum. BO 09-107, Amsterdam 2009)

Voor de uitvoering van archeologisch veldonderzoek, zoals een Archeologische Begeleiding (AB), een Inventariserend Veldonderzoek (IVO) of een Archeologische Opgraving (AO), is een archeologisch Programma van Eisen (PvE) vereist.

Voor het hele plangebied geldt de wettelijke meldingsplicht. Dit houdt in dat wanneer geen archeologisch vervolgonderzoek vereist is en toch bodemvondsten ouder dan 50 jaar worden aangetroffen, Bureau Monumenten en Archeologie hiervan op de hoogte moet worden gebracht. In overleg met de opdrachtgever kunnen dan maatregelen worden getroffen over de documentatie en berging van de vondsten.

Hoofdstuk 10 Water

10.1 Beleid

Binnen de gemeente Amsterdam is het algemene beleid voor de waterhuishouding, waaronder naast het grondwater ook de verwerking van schoon- en vuilwater wordt begrepen, beschreven in het Waterplan Amsterdam. Het grondwaterbeleid van de gemeente Amsterdam is opgenomen in het plan "Breed Water", plan gemeentelijke watertaken. Het beleid van het Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht (AGV) is vastgelegd in de Keur AGV 2011 en het Waterbeheersplan AGV 2010 - 2015.

Het beheer van het water in de Amsterdamse binnenstad is in handen van Waternet, namens het Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht. Het plangebied maakt deel uit van de Integrale Keur van AGV. Zonder ontheffing op de keur zijn werkzaamheden aan/op of in waterstaatkundige werken, watergangen en keringen verboden. De Keur AGV is van toepassing op alle wateren, keringen en waterstaatkundige werken. Waternet, waarin de Dienst Waterbeheer en Riolering en het Waterleidingbedrijf zijn samengegaan, is de uitvoerende dienst voor dit Hoogheemraadschap. Voor de gemeente Amsterdam voert Waternet de grondwaterzorgtaak uit, alsmede de afvalwaterinzameling, de drinkwaterlevering en de nautische beheertaak.

10.2 Oppervlaktewater

Ten aanzien van waterberging is op grond van de Keur AVG bepaald dat bij een toename van meer dan 1.000 m² verhard of bebouwd oppervlak in de stad, 10% van het extra verharde of bebouwde oppervlak aan nieuw oppervlaktewater te worden aangelegd.

De toename van bebouwing die mogelijk wordt gemaakt in deze Eerste herziening bedraagt 10% van het plangebied, ca. 440 m2. In vergelijking met de reeds bestaande bebouwing is deze toename relatief gering. Het plangebied van deze herziening is in de huidige situatie, op enkele grasperken in de binnenhof na, volledig verhard en voor een flink deel bebouwd.

De toename van bebouwing, in combinatie met de al aanwezige verharding in het gebied, zorgt er voor dat de waterhuishoudkundige aspecten in het gebied niet aan veel verandering onderhevig zijn. Watercompensatie is derhalve niet nodig.

10.3 Grondwater

Het bestemmingsplan maakt ondergronds bouwen mogelijk. In procedures is vastgelegd dat, alvorens met de bouw kan worden begonnen, eerst onderzoek wordt gedaan naar de effecten van de bouw op de stand, de kwaliteit en de stroming van het grondwater (geohydrologisch onderzoek). In de omgeving van de nieuwbouw mag de grondwaterstand ten opzichte van de huidige situatie niet verslechteren. De geohydrologische onderzoeken moeten ter advisering aan Waternet worden voorgelegd.

In de eerste herziening wordt ondergronds bouwen mogelijk gemaakt. In het bouwplan wordt uitgegaan van een kelder onder een gedeelte van de bebouwing/het plangebied. Door Loots Grondwatertechniek is een onderzoek gedaan (Barrièreberekening UB Amsterdam d.d. 14 februari 2014) naar de geohydrologische effecten van de kelder. De conclusie van het rapport is dat uit een berekening grondwatermodel blijkt dat het grondwater zeer weinig zal opstuwen, maar dat de verwachting is dat richting de gracht de grondwaterstand zal zakken tot circa 0,04m.

Door de definitieve damwanden op de projectlocatie kan mogelijk barrièrewerking optreden. Op basis van de algemene beschouwing wordt geconcludeerd dat de damwanden een verwaarloosbaar effect hebben op de (geringe) grondwaterstroming.

Het rappport geeft de volgende aanbevelingen:

- De belendingen aan de Kloveniersburgwal dienen te worden onderzocht met betrekking tot niveau bovenkant funderingshout, dit om te bepalen of in de worst-case de palen droog kunnen komen te staan door de nieuwe barrière.

- Actuele grondwaterstand en -stroming vaststellen en meten gedurende langere periode.

- Om het zakken van de gronderwaterstand door barrièrewerking te beperken wordt aanbevolen rondom de kelder aan de buitenzijde een horizontale drain aan te leggen.

Het onderzoek is als bijlage bij de toelichting op het bestemmingsplan gevoegd.

Hoofdstuk 11 Flora en fauna

Op grond van de Flora en Faunawet (2002) is het verboden beschermde planten te vernielen of te beschadigen, beschermde dieren te verstoren, te verwonden of te doden. Daarnaast is het verboden rust- en verblijfplaatsen van beschermde diersoorten te beschadigen, weg te nemen of te vernielen.

Bij sloop en/of grootschalige renovaties is het noodzakelijk om met behulp van een gespecialiseerd onderzoek vast te stellen of er al dan niet vleermuizen en andere beschermde soorten in/bij een pand verblijven. Gelet op de aard van de aanvraag is onderzoek uitgevoerd naar de aanwezigheid van beschermde flora en fauna.

In 2010 heeft Royal Haskoning DHV onderzoek gedaan naar de aanwezigheid van vleermuizen en vaste nesten op het Binnengasthuisterrein. Op basis van dit onderzoek kan de aanwezigheid van vaste rust- en verblijfplaatsen van vleermuizen en nesten van jaarrond beschermde vogels in het te renoveren pand niet op voorhand worden uitgesloten. Het onderzoek uit 2010 is door Royal Haskoning DHV geactualiseerd in december 2014. De volledige tekst van het onderzoek is opgenomen als bijlage bij de toelichting op het bestemmingsplan. De conclusie van het onderzoek is hieronder opgenomen.

Aanwezige verblijfplaatsen vleermuizen

Uit het onderzoek blijkt dat meerdere gewone dwergvleermuizen een verblijfplaats hebben in zowel de binnentuin als in de directe omgeving aan de buitenkant van het gebouw. Er zijn minimaal vier verschillende verblijfplaatsen in het gebouw vastgesteld. Het betreft hier zowel dagrustverblijfplaatsen, een mogelijk winterverblijf en paarverblijven. Gezien het feit dat roepende mannetjes van de gewone dwergvleermuis zelden vanuit hun werkelijke paarverblijf roepen, is het lastig om exact vast te stellen of er ook paarverblijven aanwezig zijn (Sachteleben, J.&O. von Helversen, 2006). In de binnentuin en nabij het gebouw zijn meerdere roepende mannetjes gehoord. In combinatie met de aanwezige zomerverblijven van enkele vleermuizen, is het zeer goed mogelijk dat het hier enkele mannetjes betreft die in het voorjaar en de zomer in het gebouw een zomerverblijf hebben en in de nazomer/najaar deze verblijfplaats als paarverblijf gebruiken. De overige waargenomen gewone dwergvleermuizen hebben, gezien het tijdstip van de waarnemingen, hun verblijfplaats waarschijnlijk in gebouwen in de ruimere omgeving van het plangebied. Er zijn geen kraamverblijven aanwezig, daar er geen grote zwermactiviteit is waargenomen tijdens de onderzoeksdagen.

Effecten van de renovatie

De overkapping van de binnenruimte en de renovatie zal er naar verwachting toe leiden dat de aanwezige verblijfplaatsen van de gewone dwergvleermuis in ieder geval tijdelijk en mogelijk permanent onbereikbaar worden. Dit betreft één van de vier zomerverblijfplaatsen, één van de twee winterverblijven en het paarverblijf.

Daarnaast is het mogelijk dat individuen worden gedood of verwond door de werkzaamheden, indien geen maatregelen worden getroffen om dit te voorkomen. Voor het vernietigen van zomerverblijfplaatsen en paarverblijfplaatsen is het noodzakelijk mitigerende maatregelen te treffen.

Beschermde vogelsoorten

In de gebouwen zijn geen nesten van gierzwaluwen aangetroffen. Wel zijn meerdere nesten van de huismus aanwezig. De binnentuin fungeert als leefgebied voor de huismussen. Naast de jaarrond beschermde nesten van huismussen, zijn ook merel en stadsduif als broedvogel aanwezig in het plangebied. Overtreding van verbodsbepalingen met betrekking tot niet-jaarrond beschermde broedvogels (merel, ekster, stadsduif) is mogelijk wanneer het gebouw in de broedtijd (grofweg maart-september) wordt gerenoveerd. Broedende vogels in de binnentuin worden dan mogelijk verstoord, wat kan leiden tot het verlies van nesten. Dit is een overtreding van de Flora- en faunawet waarvoor geen ontheffing verkregen kan worden. Om deze reden dient het verstoren van broedende vogels voorkomen te worden.

De gierzwaluwnesten liggen buiten het plangebied en zullen niet direct worden aangetast als gevolg van de werkzaamheden. Door middel van fasering van de werkzaamheden kan verstoring van het gierzwaluwnest aan de Nieuwe Doelenstraat voorkomen worden.

Om het verdwijnen van de functionaliteit van de nestplaatsen van de huismus te voorkomen is het nodig mitigerende maatregelen te treffen. Deze mitigatie kan bestaan uit het aanbieden van vogelvides en nieuw of vervangend leefgebied. Ook kunnen bepaalde werkzaamheden worden uitgevoerd buiten het broedseizoen.

In de directe nabijheid is alternatief leefgebied voor de huismus aanwezig, op ongeveer 50 tot 100 meter afstand.

Conclusie

De bouw- en renovatiewerkzaamheden aan de gebouwen aan het Binnengasthuisterrein leiden in principe tot aantasting van enkele van de aangetroffen verblijfplaatsen van de gewone dwergvleermuis en jaarrond beschermde nesten van de huismus. Doordat voldoende vervangende tijdelijke en permanente verblijven worden aangeboden vóórdat de huidige verblijfplaatsen verdwijnen, hebben individuen voldoende tijd om te wennen aan de nieuwe verblijfplaatsen. Hierdoor zullen ze in staat zijn om deze tijdig te ontdekken en in gebruik te nemen. Doordat er meer dan twee tot vier maal zoveel nest- of verblijfplaatsen worden bijgeplaatst als er verdwijnen, is voldoende gegarandeerd dat ook op de korte termijn de functionaliteit behouden blijft.

Omdat effecten ten aanzien van verblijfplaatsen van vleermuizen en nestplaatsen van de huismus worden gemitigeerd, zijn ook op de lange termijn geen effecten te verwachten. In de uiteindelijke situatie is ruimte voor ten minste dezelfde hoeveelheid verblijfplaatsen als momenteel aanwezig zijn. Er zijn geen permanente effecten op de lange termijn. De gunstige staat van instandhouding van de plaatselijke populatie van de gewone dwergvleermuis en huismus is niet in het geding.

Omdat de huidige nestplaatsen van de huismus en verblijfplaatsen van de gewone dwergvleermuizen (tijdelijk) verdwijnen en hiervoor alternatieve voorzieningen worden getroffen is er wel sprake van verstoring van de huidige situatie. Dit betekent dat artikel 11 van de Flora- en faunawet wordt overtreden. Voortplantingsplaatsen (huismus) en vaste rust- en verblijfplaatsen (gewone dwergvleermuis) worden verstoord, hiervoor is een ontheffing van de Flora- en faunawet aangevraagd. De Staatssecretaris van Economische Zaken heeft hiertoe op 13 januari 2015 een ontwerpverklaring van geen bedenkingen afgegeven.

Hoofdstuk 12 Luchthavenindelingsbesluit

Op 1 november 2002 zijn de nieuwe milieu- en veiligheidsregels voor het vijfbanenstelsel van de luchthaven Schiphol vastgesteld. De regels zijn opgenomen in het Luchthavenindelingsbesluit (LIB), waarin beperkingen worden gesteld aan het ruimtegebruik rond de luchthaven en in het Luchthavenverkeerbesluit (LVB) dat is gericht op de beheersing van de belasting van het milieu door het luchtverkeer. De regels zijn in werking getreden op 20 februari 2003, tegelijk met de ingebruikneming van de vijfde baan van Schiphol, de Polderbaan. Beide besluiten zijn gebaseerd op de gewijzigde Wet luchtvaart. Deze nieuwe regels moeten in acht worden genomen bij de tot standkoming van bestemmingsplannen, voor gebieden die zijn gelegen binnen de werkingssfeer van de besluiten, en bij de beoordeling van bouwplannen, van aanvragen voor een aanlegvergunning of van een omgevingsvergunning die alleen kan worden verleend met een afwijking van het bestemmingsplan.

In het Luchthavenindelingsbesluit is het luchthavengebied vastgesteld en is het zgn. beperkingengebied opgenomen. De vaststelling van het luchthavengebied heeft geen consequenties voor het plangebied van deze herziening van bestemmingsplan 'Postcodegebied 1012'. Binnen het beperkingengebied kan onderscheid worden gemaakt in verschillende regimes. Zo zijn er regimes voor de toelaatbaarheid van gebouwen in verband met de externe veiligheid of geluid-belasting, zo zijn er gronden, de sloopzones, waar voor bepaalde gebouwen geldt, dat ze moeten worden gesloopt en gronden waar nieuwe gebouwen niet zijn toegestaan. Voorts zijn er regels met hoogtebeperkingen en regels met beperkingen voor vogelaantrekkende bestemmingen. Slechts deze laatste regels, d.w.z. de regels met hoogtebeperkingen en vogelaantrekkende bestemmingen zijn van belang voor het plangebied. Het plangebied ligt niet binnen het vogelvrijwaringsgebied van Schiphol.

Bestemmingsplannen moeten in overeenstemming zijn (gebracht) met het LIB. Is daarvan geen sprake, dan geldt het LIB als een voorbereidingsbesluit als bedoeld in artikel 3.7 van de Wet ruimtelijke ordening. Daarbij geldt overigens niet de gelimiteerde werkingsduur van een voorbereidingsbesluit. Het gevolg van het LIB is dan dat alle bouwaanvragen in het plangebied moeten worden aangehouden. Die aanhoudingsplicht kan worden doorbroken met artikel 50.3 (m.b.t. bouwvergunning) van de Woningwet, voorzover de beperkingen van het LIB in acht worden genomen. Voor het gebied van deze herziening van het bestemmingsplan 'Postcodegebied 1012' geldt volgens het LIB een hoogtebeperking van 146 meter. Nergens in het plangebied is een bouwhoogte toegestaan die deze grens overschrijdt. Voorts geldt volgens het LIB een beperking van vogelaantrekkende bestemmingen. Nergens in het plangebied wordt mogelijk gemaakt dat (nieuwe) vogelaantrekkende bestemmingen worden gerealiseerd.

Nu de andere regimes van het LIB niet van toepassing zijn op het plangebied en de hoogtebeperking en beperking van vogelaantrekkende bestemmingen van het LIB in acht worden genomen, kan worden gesteld dat deze herziening in overeenstemming is met het LIB en dat derhalve de aanhoudingsplicht van het LIB niet voor het plangebied geldt. Omdat het gehele grondgebied van het stadsdeel Centrum binnen het beperkingengebied is gelegen waarvoor de hoogtebeperking geldt, zoals dit is aangegeven op de bij het LIB behorende kaarten, is het niet mogelijk de contouren van dit gebied aan te geven op de verbeelding van deze herziening van het bestemmingsplan 'Postcodegebied 1012'.

Het Luchthavenverkeerbesluit ziet op de milieubelasting door het luchthavenverkeer van Schiphol. In het besluit zijn regels opgenomen voor het vliegverkeer, het milieu en de veiligheid rond Schiphol. Het Luchthavenverkeerbesluit heeft, anders dan het Luchthavenindelingsbesluit, geen gevolgen voor de ruimtelijke ontwikkeling van het plangebied, noch legt dit Luchthavenindelingsbesluit beperkingen op aan die ruimtelijke ontwikkeling.

Hoofdstuk 13 Economische uitvoerbaarheid

De Wet ruimtelijke ordening (artikel 6.12.1) verplicht gemeenten gelijktijdig met een ruimtelijk besluit, zoals een bestemmingsplan, een exploitatieplan vast te stellen indien er een zogenaamd aangewezen 'bouwplan' mogelijk wordt gemaakt. Artikel 6.2.1. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) geeft aan om welke bouwplannen het gaat.

Indien er sprake is van een bouwplan, kan de (deel-)raad bij de vaststelling van een bestemmingsplan ook besluiten geen exploitatieplan vast te stellen, indien:

  • het verhaal van kosten anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak waarbinnen de exploitatie moet plaatsvinden of fasering van de bouwplannen niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen of regels aan de inrichting, de kwaliteit van bouwlocaties niet noodzakelijk is.

In aanvulling op het voorgaande kan de (deel-)raad besluiten geen explotatieplan vast te stellen indien (artikel 6.2.1 a van het Bro):

  • het totaal der exploitatiebijdragen dat met toepassing van artikel 6.19, van de Wro kan worden verhaald, minder bedraagt dan € 10.000,–;
  • er geen verhaalbare kosten zijn;
  • de verhaalbare kosten, uitsluitend de aansluiting van een bouwperceel op de openbare ruimte of de aansluiting op nutsvoorzieningen betreffen.

De stadsdeelraad moet bij het vaststellen van het ruimtelijk plan expliciet het besluit nemen om geen exploitatieplan vast te stellen, indien er sprake is van een bouwplan. Er bestaat de verplichting een kostenverhaalsafweging te maken. De kostensoorten die moeten worden verhaald zijn opgesomd in de artikelen 6.2.3. en 6.2.4. van het Besluit ruimtelijke ordening. Zijn er bepaalde kostensoorten aan de orde (bij actualiseringsplannen in ieder geval het opstellen van het bestemmingsplan en planschade), dan moet worden bezien of deze kosten anderszins verzekerd zijn. Dit kan door middel van een anterieure overeenkomst of wanneer sprake is van erfpacht.

De herziening biedt maakt ten opzichte van het bestemmingsplan 'Postcodegebied 1012' geen nieuw bouwplan mogelijk, zoals bedoeld in artikel 6.2.1 van het Bro. Er is daarmee geen noodzaak voor het opstellen van een exploitatieplan.

Hoofdstuk 14 Inspraak

Overeenkomstig de inspraakverordening van het stadsdeel is op 15 mei 2014 over het concept-ontwerp van de eerste herziening een informatie- en inspraakbijeenkomst gehouden. Voorafgaand aan deze bijeenkomst is het plan ter inzage gelegd en is het via internet digitaal beschikbaar gesteld. Het verslag van de bijeenkomst is als bijlage bij dit bestemmingsplan opgenomen.

Behalve een toelichting op het concept-ontwerp van de eerste herziening heeft de architect van het ontwerp van de bibliotheek/studiecentrum op deze avond ook een toelichting gegeven op de aanvraag omgevingsvergunning. Er waren 13 bewoners of anderszins betrokkenen aanwezig.

Bewoners zijn van mening dat het bestemmingsplan onvoldoende inzichtelijk maakt wat de impact van het bouwplan is voor de omwonenden. Bewoners hebben ernstig bezwaar tegen de locatie van de in- en uitgang van de fietsenstalling (900 fietsen) aan de Vendelstraat. Ze zijn van mening dat deze leidt tot een verkeersonveilige situatie ter plaatse van het poortje aan de Kloveniersburgwal en direct daar achter. Ook verwachten zij geluidsoverlast aan de achterzijde van de woningen aan de Kloveniersburgwal. Over de vier onderwerpen waarvoor de eerste herziening in procedure wordt gebracht zijn geen bezwaren geuit.

De inspraakreacties over de locatie van de in- en uitgang van de fietsenstalling hebben aanleiding gegeven tot aanpassing van de herziening op dit punt. Op de verbeelding is deze locatie nu aangeduid in overeenkomst met de aanvraag omgevingsvergunning (t.p.v. de Vendelstraat). In de regels is opgenomen dat de in- en uitgang alleen op die locatie mag worden gerealiseerd, met de mogelijkheid voor een tweede uitgang aan de Nieuwe Doelenstraat. Een afwijkingsbevoegdheid is opgenomen voor het realiseren van de entree op een andere locatie aan de Vendelstraat. Toetsingscriteria zijn de verkeersveiligheid en het woon- en leefklimaat.

Na de informatie- en inspraakbijeenkomst is men in de gelegenheid gesteld schriftelijke inspraakreacties in te dienen. Eén bewoner heeft van deze mogelijkheid gebruik gemaakt. De inspraakreactie is als bijlage bij deze toelichting opgenomen.

In de schriftelijke inspraakreactie schrijft de bewoner dat de informatie over het thema en het karakter van de informatie- en inspraakbijeenkomst onduidelijk en daardoor verwarrend was. Niet alleen bij deze gelegenheid maar ook bij andere bijeenkomsten over dit onderwerp ervaren bewoners dat zij slechts 'mogen aanschuiven' en geen ruimte is voor hun werkelijke verhaal. Bewoners staan op het standpunt dat het voorgestelde plan niet in deze buurt op deze plek past. Het betreft immers een gebouw op een binnenterrein en de aanvoer van wegen daar naar toe is minimaal. De ervaring leert dat de omgeving zich aan de plannen moet aanpassen, gevreesd wordt voor extra overlast, boven de huidige structurele overlast waartegen zowel de UvA als de gemeente geen maatregelen treffen. Ondanks de verbeterde communcatie maakt men zich hierover nog steeds ernstig zorgen.

De schriftelijke inspraakreactie geeft geen aanleiding tot aanpassing van de herziening. De inspraakreactie ziet meer op het gehele planproces rond de vernieuwing van het Binnengasthuisterrein, dan op de onderdelen waarvoor de herziening van het bestemmingsplan in procedure is gebracht. Erkend wordt dat communicatie in elk planproces een belangrijke rol speelt en de nodige aandacht verdient. Zo ook in het vervolg van deze bestemmingsplanprocedure en de totstandkoming van andere planvormen op en rond het Binnengasthuisterrein.

Hoofdstuk 15 Rapportage ex artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening

Het concept-ontwerpbestemmingsplan is overeenkomstig artikel 3.1.1. Besluit ruimtelijke ordening voor vooroverleg toegestuurd aan de volgende overlegpartners:

  • 1. Waternet;
  • 2. Dienst Ruimtelijke Ordening, gemeente Amsterdam;
  • 3. Rijkswaterstaat Noord Holland;
  • 4. Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed;
  • 5. Kamer van Koophandel Amsterdam;
  • 6. KPN Telecom BV;
  • 7. Brandweer Amsterdam-Amstelland;
  • 8. Liander Assetmanagement;
  • 9. NV Nederlandse Gasunie.

Alleen van de Dienst Ruimtelijke Ordening (2.) is een reactie ontvangen.

De Dienst Ruimtelijke Ordening (DRO) wijst op het feit dat volgens het hoogbouwbeleid, zoals opgenomen in de Structuurvisie, een hoogbouweffectrapportage gemaakt zou moeten worden. In het hoogbouwbeleid staat onder meer dat in de bufferzone rond het Unescogebied de effecten van nieuwbouw op het werelderfgoed moeten worden onderzocht bij bouwhoogten hoger dan 22,5 meter. Aangezien de beoogde bouwhoogte (25 meter) zeer beperkt boven de hoogte van 22,5 meter uitkomt en deze hoogte wordt gerealiseerd naast een bestaand gebouw van 25 meter hoog, is DRO van mening dat het in procedure brengen van een afzonderlijke hoogbouweffectrapportage niet aan de orde is. Wel adviseert DRO in de toelichting op de herziening meer aandacht te besteden aan dit aspect.

Deze suggestie is overgenomen. Paragraaf 5.2 is aangevuld.