direct naar inhoud van Artikel 20 Groen
Plan: Zuidelijke binnenstad
Status: onherroepelijk
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0363.A1006BPSTD-OH01

Artikel 20 Groen

20.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. plantsoenen;
  • b. parken;
  • c. pleinen;
  • d. straatmeubilair;
  • e. speelplaatsen;
  • f. speeltuin en kinderopvang, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'speeltuin';
  • g. tramverkeer;
  • h. bijbehorende fiets- en voetpaden;
  • i. nutsvoorzieningen;
  • j. water;
  • k. voorzieningen ten behoeve van ondergrondse warmte- en koudeopslag.
20.2 Bouwregels
  • a. Op de tot 'Groen' bestemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken geen gebouw zijnde, ten dienste van de bestemming worden gebouwd.
  • b. In afwijking van het onder a bepaalde mogen binnen de aanduiding 'speeltuin' gebouwen met een maximale bouwhoogte van 4 meter en een maximale oppervlakte van 220 m2 worden opgericht ten dienste van de speeltuin en kinderopvang.
20.2.1 Maximale bouwhoogte bouwwerken geen gebouwen zijnde.

De maximale bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3,5 meter, met uitzondering van de bestaande voetbalkooi, waarvan de maximale bouwhoogte 5 meter bedraagt.

20.3 Bij omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels

Toepassing van een bevoegdheid om bij omgevingsvergunning af te wijken mag niet tot gevolg hebben dat de karakteristiek van het stadsgezicht in onevenredige mate wordt aangetast en/of aan de ruimtelijke kwaliteit van het plangebied in onevenredige mate afbreuk wordt gedaan.

Het dagelijks bestuur is bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken van de volgende bouwregels:

20.3.1 Voetbalkooien.

Het bepaalde in 20.2.1 tot een maximale bouwhoogte van 5 meter voor de bouw van nieuwe voetbalkooien.

20.4 Specifieke gebruiksregels

Op de tot 'Groen' bestemde gronden gelden de volgende gebruiksregels.

20.4.1 Evenementen

Het gebruik van de tot 'Groen' bestemde gronden ten behoeve van evenementen en daarbij behorende noodzakelijke bouwwerken, is, met inachtneming van andere gemeentelijke regelgeving, toegestaan.

20.5 Wijzigingsbevoegdheid

Toepassing van een wijzigingsbevoegdheid mag niet tot gevolg hebben dat de karakteristiek van het stadsgezicht in onevenredige mate wordt aangetast en/of aan de ruimtelijke kwaliteit van het plangebied in onevenredige mate afbreuk wordt gedaan.

20.5.1 Ondergrondse parkeervoorzieningen

Het dagelijks bestuur is bevoegd, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, de bestemming 'Groen' te wijzigen, teneinde ondergrondse parkeervoorzieningen met daarbij behorende bovengrondse toegangsvoorzieningen te realiseren, met dien verstande dat:

  • a. de parkeervoorziening geen onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat tot gevolg heeft;
  • b. de parkeervoorziening voldoet aan het algemene verkeers- en parkeerbeleid van het stadsdeel en de hogere overheden;
  • c. de bovenkant van het dak van de parkeervoorziening ten minste een meter onder het maaiveld is geprojecteerd;
  • d. de bijbehorende bovengrondse toegangsvoorzieningen het stadsgezicht en de openbare ruimte niet onevenredig aantasten;
  • e. uit geohydrologisch onderzoek blijkt dat een ondergrondse parkeervoorziening geen verslechtering van de huidige grondwatersituatie (stand en kwaliteit) tot gevolg heeft en niet leidt tot een vermindering of tenietdoening van het waterkerend vermogen van waterkeringen en voldoet aan de grondwaternorm van de gemeente Amsterdam.
20.5.2 Ondergrondse fietsenstallingen

Het dagelijks bestuur is bevoegd, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, de bestemming 'Groen' te wijzigen teneinde ondergrondse fietsenstallingen en daarbij behorende bovengrondse toegangsvoorzieningen te realiseren met dien verstande dat:

  • a. de fietsenstalling geen onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat tot gevolg heeft;
  • b. de bovenkant van het dak van de parkeervoorziening ten minste een meter onder het maaiveld is geprojecteerd;
  • c. de bijbehorende bovengrondse toegangsvoorzieningen het stadsgezicht en de openbare ruimte niet onevenredig aantasten;
  • d. uit geohydrologisch onderzoek blijkt dat een ondergrondse fietsenstalling geen verslechtering van de huidige grondwatersituatie (stand en kwaliteit) tot gevolg heeft en niet leidt tot een vermindering of tenietdoening van het waterkerend vermogen van waterkeringen en voldoet aan de grondwaternorm van de gemeente Amsterdam.