direct naar inhoud van Artikel 11 Tuin - 2
Plan: Oostelijke eilanden
Status: onherroepelijk
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0363.A0901BPSTD-OH01

Artikel 11 Tuin - 2

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen en erven.

11.2 Bouwregels

Onverminderd het bepaalde in artikel 43 van de Woningwet (vergunningvrij bouwen) mogen de tot 'Tuin - 2' bestemde gronden uitsluitend gebouwen en bouwwerken geen gebouw zijnde worden opgericht ten dienste van de bestemming, met in achtneming van de volgende bepalingen:

11.2.1 Gebouwen
  • a. Gebouwen zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse waar op de plankaart de aanduiding 'specifieke vorm van tuin - te handhaven bebouwing in geval van restauratie/verbetering' (st-hb) voorkomt. Dit houdt in dat gebouwen die aanwezig zijn ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan mogen worden gehandhaafd en in zijn geheel mogen worden vernieuwd, maar niet mogen worden vergroot.
  • b. Ingeval van nieuwbouw van de bebouwing op de gronden bestemd tot 'Gemengd - 1, Gemengd - 2', 'Maatschappelijk' dan wel 'Wonen', mogen de onder a genoemde gebouwen op hetzelfde bouwperceel niet worden gehandhaafd.
11.2.2 Ondergeschikte delen van gebouwen

Voor balkons, erkers, galerijen, luifels, buitentrappen of andere ondergeschikte delen van gebouwen aanwezig zijn ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan geldt dat deze geheel worden vernieuwd, maar niet worden vergroot.

11.2.3 Maximale bouwhoogte van erf- of perceelafscheidingen

De bouwhoogte van erf- of perceelafschedingen bedraagt maximaal 1 meter indien de bestemming 'Tuin - 2' grenst aan de bestemming 'Verkeer' of de bestemming 'Groen', met uitzondering van de tuinen gelegen aan de Kraijenhofstraat en Blankenstraat, waar de maximaal toegelaten bouwhoogte voor erfafscheidingen 2 meter bedraagt. Voor het overige geldt een maximale bouwhoogte van 2 meter.

11.2.4 Maximale bouwhoogte van bouwwerken geen gebouw zijnde

De bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 2 meter.

11.3 Nadere eisen

Het dagelijks bestuur is bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering en afmetingen van de in de artikel 11.2 bedoelde bouwwerken, indien dit noodzakelijk is vanwege de licht- en luchttoetreding van de omringende bebouwing, dan wel vanwege de kwaliteit van het leefmilieu.

11.4 Specifieke gebruiksregels

Op de tot 'Tuin - 2' bestemde gronden gelden de volgende specifieke gebruiksvoorschriften.

11.4.1 Gebruik van tuinen

Ter plaatse waar bebouwing op de gronden met de bestemming 'Gemengd - 1, - 2', 'Maatschappelijk' dan wel 'Wonen' in gebruik is als kinderopvang en/of school, is het gebruik van tuinen op hetzelfde perceel als buitenruimte voor kinderopvang en/of school toegestaan.

11.5 Wijzigingsbevoegdheid

Toepassing van een wijzigingsbevoegdheid mag niet tot gevolg hebben dat de karakteristiek van het stadsgezicht in onevenredige mate wordt aangetast en/of aan de ruimtelijke kwaliteit van het plangebied in onevenredige mate afbreuk wordt gedaan en met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 16, 17, 18, 19 en 20.

11.5.1 Inpandige parkeervoorzieningen

Het dagelijks bestuur is bevoegd, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, de bestemming 'Tuin - 2' te wijzigen, teneinde onder tuinen en erven parkeervoorzieningen te realiseren, met dien verstande dat:

  • a. de parkeervoorziening geen onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat en van de karakteristiek van het stadsgezicht tot gevolg heeft;
  • b. de parkeervoorziening voldoet aan het algemene verkeers- en parkeerbeleid van het stadsdeel en de hogere overheden;
  • c. het dak van de parkeervoorziening ten minste een meter onder het maaiveld is geprojecteerd;
  • d. uit geohydrologisch onderzoek blijkt dat een ondergrondse parkeervoorziening geen verslechtering van de huidige grondwatersituatie (stand en kwaliteit) tot gevolg heeft en niet leidt tot een vermindering of tenietdoening van het waterkerend vermogen van waterkeringen en voldoet aan de grondwaternorm van de gemeente Amsterdam.
11.5.2 Ondergrondse fietsenstallingen

Het dagelijks bestuur is bevoegd, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, de bestemming 'Tuin - 2' te wijzigen teneinde onder tuinen en erven fietsenstallingen te realiseren, met dien verstande dat:

  • a. de fietsenstalling geen onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat tot gevolg heeft;
  • b. het dak van de fietsenstalling tenminste een meter onder het maaiveld is geprojecteerd;
  • c. uit geohydrologisch onderzoek blijkt dat een ondergrondse fietsenstalling geen verslechtering van de huidige grondwatersituatie (stand en kwaliteit tot gevolg heeft en niet leidt tot een vermindering of tenietdoening van het waterkerend vermogen van waterkeringen en voldoet aan de grondwaternorm van de gemeente Amsterdam.