OIAVHB Wester Amstel 2018 - Bankraspad t.o. 1
Status: | vastgesteld |
Identificatie: | NL.IMRO.0362.OIAVHB14xF-VG01 |
Plantype: | omgevingsvergunning |
RUIMTELIJKE ONDERBOUWING
HOOFDSTUK 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Op 22 maart 2022 is een omgevingsvergunningaanvraag ingediend voor de bouw van een schuilstal op het perceel Bankraspad 1A te Amstelveen (Z22-020876). De aanvraag voorziet in het legaliseren van een schuilstal voor ezels met overkapping en hekwerk, het plaatsen van een brug met hekwerk en het aanbrengen van terreinverharding. De publiceerbare aanvraag omgevingsvergunning is opgenomen in bijlage 1 (aanvraagformulier) en bijlage 2 en 3 (relevante bouwtekeningen).
1.2 Aard en doel
Van toepassing op de projectlocatie is het bestemmingsplan Wester Amstel 2018 en de bestemming Agrarisch met waarden - Natuur en Landschap, Tuin en Water. Daarnaast geldt er de dubbelbestemming 'Waarde - AardkundigeWaarden' en 'Waarde - Archeologie 1'.
Het ingediende bouwplan is in strijd met de betreffende bouwvoorschriften en/of gebruiksvoorschriften (zie 2.3). Er is een buitenplanse afwijking ex artikel 2:12, lid 1 sub a, onder 3o Wabo nodig om het bouwplan te kunnen realiseren. De voorliggende ruimtelijke onderbouwing heeft tot doel te motiveren dat bij de voorgenomen ontwikkeling sprake is van een goede ruimtelijke ordening, zodat de gevraagde omgevingsvergunning in afwijking van het bestemmingsplan kan worden verleend. De omgevingsvergunning is van toepassing op het besluitvlak NL.IMRO.0362.OIAVHB14xF-VG01 (bijlage 2).
1.3 Ligging en begrenzing plangebied
De projectlocatie is ten westen van de kern Ouderkerk aan de Amstel, op de grens tussen het stedelijke gebied en het landelijke gebied, gelegen. Onderstaande afbeeldingen toont de situering van het plangebied in de omgeving.
Afbeelding 1: ligging projectlocatie (rode cirkel) in de gemeente Amstelveen
Afbeelding 2: Ligging projectlocatie (rode cirkel) in de directe omgeving
1.4 Leeswijzer
De opbouw van deze ruimtelijke onderbouwing is als volgt. Na de inleiding in dit hoofdstuk, wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving gegeven van het project. Daarbij wordt ingegaan op de bestaande situatie en de beoogde situatie in relatie tot de vigerende planologische regeling. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op de voorwaarden vanuit het ruimtelijke beleid van rijk, provincie en gemeente. De omgevingsaspecten komen in hoofdstuk 4 aan de orde. In hoofdstuk 5 wordt de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bouwplan toegelicht. Hoofdstuk 6 is het slothoofdstuk en bevat de samenvatting en eindconclusie.
HOOFDSTUK 2 Planbeschrijving
2.1 Huidige situatie
De projectlocatie betreft het perceel Bankraspad 1A, kadastraal bekend als Gemeente Amstelveen sectie W, nr. 500 en 386 en heeft een totaal oppervlakte van 5.810 m2. De kadastrale situatie is weergegeven in de onderstaande afbeelding.
Afbeelding 3: kadastrale situatie projectlocatie
In de huidige situatie is de schuilstal met bijbehorende verharding, brug en hekwerken reeds gerealiseerd. Voorheen werden deze gronden gebruikt ten behoeve van agrarische doeleinden. Onderstaande afbeelding toont de locatie voor de werkzaamheden waren uitgevoerd.
Afbeelding 4: situatie projectlocatie voorafgaand aan de werkzaamheden
In onderstaande afbeelding is de nieuwe/ huidige situatie weergegeven. De nieuwe bouwwerken en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, duidelijk zichtbaar op het perceel.
Afbeelding 5: situatie projectlocatie na afronding van werkzaamheden
2.2 De ontwikkeling
De werkzaamheden hebben reeds voorzien in de realisatie van een schuilstal met verharding van ca. 23 m2, een brug aan de zuidkant van het perceel (grens tussen kadastraal perceel 500 en 386) en meerdere hekwerken (bij de schuilstal en aan de rand van de brug). Een schets van de nieuwe situatie is weergegeven in onderstaande afbeeldingen.
Afbeelding 6: schets nieuwe situatie
Afbeelding 7: schetsen meerdere aangezichten schuilstal
2.3 Bestemmingsplan
Voor het projectgebied is van toepassing het bestemmingsplan 'Wester Amstel 2018', zoals is vastgesteld door de gemeenteraad op 20 december 2018 en 4 december 2019 onherroepelijk is geworden. Een uitsnede van het bestemmingsplan ter plekke van Bankraspad 1A is weergegeven in onderstaande afbeelding.
Afbeelding 8: geldend bestemmingsplan ter plaatse van projectlocatie (rode cirkel)
2.3.1 Planregels
In dit bestemmingsplan hebben de percelen waarop de omgevingsvergunning van toepassing is de bestemmingen 'Agrarisch met waarden - Natuur en Landschap (artikel 3)', 'Tuin (artikel 21)' en 'Water (artikel 26)'. Daarnaast is voor het projectgebied de dubbelbestemmingen 'Waarde - AardkundigeWaarden' en 'Waarde - Archeologie 1'.
Agrarisch met waarden - Natuur en Landschap
Deze bestemming is ingegeven het overgrote deel van de projectlocatie. Gronden mogen in beginsel niet bebouwd worden. Het gebruik is over het algemeen beperkt als vee- en paarden weidegebied.
Tuin
Op de bijbehorende gronden van de woning met de bestemming 'Tuin' mag behoudens bouwwerken, geen gebouwen zijnde, van ondergeschikte betekenis en erkers en entree portalen geen bebouwing worden opgericht. In de regel is dit het naar het openbaar gerichte erf of voortuin (niet zijnde achtererfgebied) van woningen.
Water
De bestemming 'Water' is in het vigerende bestemmingsplan toegekend aan (hoofd)watergangen in de polder wiens instandhouding noodzakelijk is voor de waterhuishouding. De sloot die tussen de percelen is gelegen is als dusdanig bestemd.
Waarde - Archeologie 1
Deze dubbelbestemming houdt in dat de gronden een hoge hebben voor de aanwezigheid van archeologische waarden en informatie. Bij bodemingrepen dieper dan 30 cm onder het maaiveld met een oppervlakte groter dan 50 m2 dient archeologisch onderzoek verricht te worden.
Waarde - Aardkundige waarden
De dubbelbestemming 'Waarde - Aardkundige waarden' zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en het behoud van de op en/of in deze grond voorkomende aardkundig waardevol reliëf en de geologische waardevolle opbouw van de bodem.
2.3.2 Strijdigheden
Het bouwplan is in strijd met de bestemmingen 'Agrarisch met waarden - Natuur en Landschap' en 'Water'.
De schuilstal past niet binnen de bestemming 'Agrarisch met waarden - Natuur en Landschap'. Dit vanwege het missen van een bouwvlak ter plaatse van de schuilstal, hiermee is het in strijd met de planregels van deze bestemming, zie artikel 3.2.1 van het vigerende bestemmingsplan. Daarnaast is de brug in strijd met de planregels, gelet op het feit het hier geen transparante terreinafscheiding betreft zoals genoemd in artikel 3.2.2.
Daarbij, het opslaan van goederen, waarvan de aanwezigheid voor de agrarische bedrijfsvoering niet noodzakelijk is in strijd met deze bestemming, zie artikel 3.4.1 sub b.
Ten derde, betreffende de bestemming 'Agrarisch met waarden - Natuur en Landschap, zijn de werkzaamheden in strijd met artikel 3.5.1 sub a. De werkzaamheden, zijnde het aanleggen van verharding, zijn niet aangevraagd en daarmee in strijd met de planregels.
De realisatie van de burg is niet passend binnen de bestemming 'Water'. Dit vanwege wat is vermeld in artikel 26.2.1 sub a zijnde 'het aantal bruggen mag niet toenemen', hiermee is de brug in strijd met de planregels van deze bestemming.
Tot slot, betreffende de dubbelbestemming 'Waarde - Aardkundige waarden' zijn de verrichtte werkzaamheden in strijd met artikel 31.2.2 gelet op het feit dat de werkzaamheden niet aangevraagd zijn.
procedure
De in het bestemmingsplan opgenomen wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden zijn ontoereikend om het plan te laten legaliseren. Het plan valt tevens niet onder de zogenoemde 'kruimelgevallen', zodat een afwijkingsbesluit als bedoeld in artikel 2.12 lid 1 sub a onder 3o Wabo noodzakelijk is om het plan te kunnen realiseren.
HOOFDSTUK 3 Beleid
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
De Nationale Omgevingsvisie, de NOVI, komt voort uit de Omgevingswet en is een
langetermijnvisie op de toekomstige ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland.
Uitgangspunt is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar
in samenhang.
De NOVI richt zich op vier prioriteiten.
Ruimte maken voor de klimaat verandering en energietransitie
De economie van Nederland verduurzamen en ons groeipotentieel behouden
Onze steden en regio's sterker en leefbaarder maken
Het landelijk gebied toekomstbestendig ontwikkelen
De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven is combinaties te maken en winwin situaties te creëren, maar dit is niet altijd mogelijk. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden
afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:
Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: in het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI zoeken we naar maximale combinatie mogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van onze ruimte;
Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;
Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat onze leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.
Voor het plangebied geldt de prioriteit "Sterke en gezonde steden en regio's". Binnen deze prioriteit zijn een aantal beleidskeuzes gesteld waaronder de beleidskeuze "het hanteren van een integrale verstedelijkingsstrategie". Verstedelijking vraagt zorgvuldig en gebiedsgericht maatwerk vanuit een brede benadering. In lijn met de drie afwegingsprincipes moet integrale leefomgevingskwaliteit voorop staan als basis voor de te maken keuzes. Op basis daarvan kan een afweging plaatsvinden waarbij aan alle relevante ruimtelijkfysieke opgaven zoveel mogelijk recht wordt gedaan. Er moet daarbij voor worden gezorgd dat er flexibel en snel kan worden ingespeeld op nieuwe wensen en ontwikkelingen in de samenleving.
Vanwege de relatie met verschillende nationale belangen (waaronder die op het gebied van klimaat, milieu, duurzaamheid, leefomgevingskwaliteit, bereikbaarheid) doet het Rijk ook actief mee bij de integrale uitwerking van deze verstedelijkingsstrategie. In samenwerking met gemeenten, provincies, metropoolregio’s en andere relevante stakeholders worden, bijvoorbeeld via de gebiedsgerichte bereikbaarheidsprogramma’s van de metropoolregio’s Amsterdam (MRA), Rotterdam Den Haag (MRDH) en Utrecht (MRU), nadere keuzes over de mogelijke gebiedsontwikkelingen gemaakt.
Geen van de in het Barro geregelde onderwerpen is van invloed op het onderhavige project. De betreffende onderwerpen zijn niet aan de orde in de kader van dit bouwplan.
3.1.2 Luchthavenindelingbesluit Schiphol (2002)
Op 1 januari 2018 is een nieuwe versie van het LIB van kracht geworden. De gemeenten hebben daarin meer ruimte gekregen voor een afweging tussen enerzijds het beperkt houden van hinder door luchtvaartgeluid en anderzijds woningbouw. De 20 Kecontour is nu ook in het LIB opgenomen als LIB5 gebied.
De regelwijziging ziet op een eigen lokaal bestuur om binnen bestaand stedelijk gebied woningen toe te voegen. In het gebied binnen zone 4 blijft wel de grens van 25 woningen per bouwplan gehandhaafd. In het bestaand stedelijk gebied binnen de 20 Kecontour gelden geen kwantitatieve beperkingen aan woningbouw.
Conclusie
Het voorliggende plan valt binnen het beperkingsgebied voor hoogte van het LIB. Op grond van artikel 2.2.2, eerste lid, en artikel 2.2.2.a van het LIB zijn de gronden die zijn aangewezen op de kaarten in bijlage 4 en 4a bij het besluit geen objecten toegestaan die hoger zijn dan de op de kaarten aangegeven maximale waarden. De hoogtes zijn gerelateerd aan het N.A.P. Binnen het projectgebied geldt een maximale bouwhoogte van 40 meter. De in deze ruimtelijke onderbouwing begrepen bouwwerken en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, blijven ruimschoots onder genoemde bouwhoogte.
Tenslotte ligt het projectgebied binnen de zone waar geen nieuwe vogelaantrekkende functies (zoals viskwekerijen) zijn toegestaan. Hierin wordt in niet voorzien.
3.2 Provinciaal beleid
3.2.1 Omgevingsvisie NH2050
De 'Omgevingsvisie NH2050 Balans tussen economische groei en leefbaarheid' is op 19 november 2018 door de Provinciale Staten van Noord-Holland vastgesteld. De Omgevingsvisie NH2050 betreft een structuurvisie op grond van de Wet ruimtelijke ordening. In de omgevingsvisie heeft de provincie haar ruimtelijke toekomstvisie vastgelegd en heeft zij tevens aangegeven hoe zij deze visie denkt te zullen realiseren.
Het uitgangspunt van de omgevingsvisie is dat Noord-Holland een relatief hoog welvaarts en welzijnsniveau heeft. Om deze ook voor de toekomst vast te kunnen houden, richten de provincie zich op een goede balans tussen economische groei en leefbaarheid. Zodanig dat bij veranderingen in het gebruik van de fysieke leefomgeving de doelen voor een gezonde en veilige leefomgeving overeind blijven.
Conclusie
Met de legalisatie van de reeds gebouwde bouwwerken en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden geen van de in de Omgevingsvisie NH2050 genoemde ambities en doelen belemmerd.
3.2.2 Omgevingsverordening NH2020
De provincie heeft op 22 oktober 2020 een nieuwe verordening vastgesteld, zijnde de Omgevingsverordening NH2020. In de Omgevingsverordening NH2020 worden de eerste stappen gezet op de sturingsfilosofie uit de Omgevingsvisie NH2050 te vertalen in juridische regels. Deze sturingsfilosofie luidt als volgt: we gaan uit van het principe 'Lokaal wat kan, regionaal wat moet', gelet op de diversiteit aan regio's, om ruimte te bieden aan maatwerk en om vorm te kunnen geven aan een wendbare samenleving. Hierbij staat de opgave centraal. Dat bepaalt de wijze van sturing en samenwerking. In de verordening is het provinciale beleid in regels vertaald. Relevant voor dit bestemmingsplan zijn de volgende onderwerpen:
Amstelscheg (artikel 6.9)
Landelijk gebied (artikel 6.10)
Deze onderwerpen worden in het vervolg puntsgewijs behandeld.
Landelijk gebied
Ter plaatse van het werkingsgebied landelijk gebied kan een ruimtelijk plan voorzien in de bouw van een schuilstal, indien:
deze uitsluitend is bedoeld als schuilvoorziening voor dieren voor weeromstandigheden;
het grondoppervlak van de schuilstal niet meer bedraagt dan 30 m2; en
er niet meer dan één schuilstal per perceel met een minimum omvang van 5.000 m2 wordt gebouwd.
De in voorliggend document begrepen ontwikkeling voldoet aan deze voorwaarden.
Bijzonder Provinciaal Landschap Amstelscheg
Het projectgebied ligt in het 'Bijzonder Provinciaal Landschap' (BPL) Amstelscheg. De kernkwaliteiten zijn divers. Degene die het gebied tussen de bebouwing aan de Amstel en de Machinetocht betreffen zijn:
Veenweidelandschap met strookverkaveling;
Openheid;
Habitat voor weidevogels.
Door de onderhavige ontwikkeling worden de genoemde kernkwaliteiten niet aangetast, gelet de beperkte maat en schaal van de reeds uitgevoerde werkzaamheden.
Habitat voor weidevogels
Bijna de gehele Amstelscheg heeft een functie voor weidevogels. Het ideale habitat voor weidevogels heeft een combinatie van de volgende ruimtelijke sleutelfactoren: omvangrijke aaneengesloten gebieden gekenmerkt door openheid, het ontbreken van verstoring (door opgaande elementen, zoals bebouwing, beplanting en masten en door infrastructuur en activiteiten die geluid en onrust veroorzaken), de aanwezigheid van mircoriliëf, graslandareaal en een relatief hoog waterpeil. De aanwezigheid van deze combinatie van factoren in dit BPL is onvervangbaar. Kwetsbare weidevogelsoorten keren bij verstoring doorgaans niet terug.
Ruimtelijke ontwikkelingen die het habitat voor de weidevogels verkleinen zijn n beginsel een aantasting. Verstoring of het toevoegen van opgaande elementen die leiden tot een verkleining van het habitat, of ruimtelijke ontwikkeling die een verslechtering van sleutelfactoren tot gevolg hebben zijn eveneens een aantasting van deze kernkwaliteiten.
Ruimtelijke ontwikkelingen die niet leiden tot extra verstoring van het habitat en waarbij de verstoring valt binnen de verstoringszone van bestaande elementen zoals gebouwen, wegen, verkleinen het habitat niet. Ze worden daarom niet als aantasting van de kernkwaliteit beschouwd.
onderhavige ontwikkeling is op de grens tussen stedelijk/ bebouwd gebied en het landelijke gebied gesitueerd. Er is dus met deze ruimtelijke ontwikkeling géén sprake van extra verstoring van het habitat gezien het feit dat de locatie binnen een verstoringszone valt. Er zal derhalve géén sprake zijn van verstoring van een van de genoemde kernkwaliteiten.
3.3 Gemeentelijk beleid
3.3.1 Structuurvisie Amstelveen 2025+
De gemeenteraad van Amstelveen heeft op 21 september 2011 de Structuurvisie Amstelveen 2025+ vastgesteld. Het is op de eerste plaats een ruimtelijke visie, maar ondersteunt ook maatschappelijke ontwikkelingen. Het biedt daarmee helderheid aan inwoners, ondernemers, instellingen en andere overheden over de gewenste ontwikkeling van Amstelveen en de prioriteiten die het bestuur hierbij stelt. De wettelijk verplichte structuurvisie vormt de grondslag voor bindende bestemmingsplan en expolitatieplannen.
Amstelveen is in een aantal decennia stormachtig gegroeid door zijn gunstige ligging en door ondernemend op het juiste moment kansen te grijpen. Inmiddels staat de concurrentiepositie van de metropoolregio Amsterdam onder druk. De tijd dat Amstelveen kon meeliften op de groei van de regio is voorgoed voorbij. Dat vraagt om een andere instelling. Vraag is nu meer wat Amstelveen kan betekenen voor de regio. Een van thematische uitgangspunten is relevant voor dit projectgebied.
Landschap
Door een toenemende vraag van stedelijke functies en recreatief gebruik in het landelijke gebied komende kwaliteiten en karakteristieken van het landschap onder druk te staan. Tegelijkertijd zijn de belemmeringen met betrekking tot agrarische functies steeds minder aanwezig. Intensivering en schaalvergroting in Wester Amstel in niet meer dan de orde. In samenweking met de Provincie en de regio is een ontwikkelingsstrategie opgesteld voor de Amtelscheg (Gebiedsperspectief) en is een bestuursakkoord aantrekkelijke landschap te behouden door ontwikkeling. Stad en land moeten worden verbonden door het bieden van gepaste recreatiemogelijkheden die de economische vitaliteit van het landschap versterken en de basis levert voor verbreding van landbouw en voor kleinschalige horeca. De agrarische verbreding, waaronder agrarisch natuurbeheer, is van belang voor het instandhouden van het cultuurlandschap. Grootschalige woningbouwlocaties zijn niet aan de orde. Hiermee sluit het beleidsvoornemens naadloos aan op de weg die door de Provincie is ingeslagen.
Conclusie
Voorliggende ontwikkeling is dermate beperkt in aard en schaal dat er vanuit de structuur geen belemmeringen zijn. Anderzinds vormt de ontwikkeling geen belemmering voor de gestelde ambities en doelen uit de structuurvisie Amstelveen 2025+.
3.3.2 Coalitieakkoord 2022 - 2026
De gemeenteraad van Amstelveen heeft in juni 2022 het coalitieakkoord 2022 - 2026 'Warm hart voor Amstelveen, met kansen voor de toekomst' vastgesteld. In het coalitieakkoord word, onder hoofdstuk 4 openbare ruimte, benoemd dat voor de gemeente dierenwelzijn een zichtbaar agendapunt blijft. Meer aandacht dient uit te gaan naar de huisdieren en de baasjes. Betreffende onderhavige ontwikkeling kan het navolgende worden gesteld. Met de realisatie van de schuilstal en de verharding wordt een bijdrage geleverd aan het welzijn van de ezels in het plangebied.
3.3.3 Archeologie Amstelveen
In opdracht van de gemeente Amstelveen heeft RAAP Archeologisch adviesbureau in 2015 een actualisatie van de bestaande gemeentelijk archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart gemaakt. Er was met name behoefte aan een kritische evaluatie van de archeologische verwachtingswaarde met betrekking tot de kreeksystemen in de droogmakerij en de hieraan gekoppelde vrijstellingsgrenzen. VOor de historische buitenplaatsen geldt dat deze niet zijn opgenomen in de vigerende bestemmingsplannen. Vanuit de gemeente behoefte aan borging van deze waarden in het proces van ruimtelijke ordening middels een aanpassing van het archeologiebeleid. Tevens zijn in de tussentijd archeologische onderzoeken uitgevoerd, die wellicht tot nieuwe inzichten hebben geleid.
De verwachtingskaart bevatte hoofdzakelijk archeologische-inhoudelijke informatie en was daardoor minder geschikt als een instrument voor het bepalen van de noodzaak tot het laten uitvoeren van archeologisch onderzoek. Om tot een dergelijk bruikbaar instrument te komen is een vertaalslag gemaakt naar een beleidsadvieskaart, De bekende vindplaatsen en de verschillende verwachtingsgebieden zijn op deze kaart voorzien van voorschriften. Ook de gebieden waar reeds enige vorm van archeologisch onderzoek heeft plaatsgebonden zijn hierop ter informatie weergegeven.
Bij het opstellen van het beleid wordt onderscheid gemaakt tussen zones met vastgesteld en met te verachten archeologische waarden. Onder de eerste categorie wordt verstaan terreinen van archeologische waarde (AMK-terreinen), historische kernen en vindplaatsen zonder status. Gebieden waarvoor op basis van bekende archeologische vindplaatsen, geomorfologie en landschap een archeologische verwachting is geformuleerd worden gekenmerkt as archeologische verwachtingsgebieden. Hoog, middelhoog, laag en geen/onbekend weergegeven. De verschillende vindplaatsen worden indien mogelijk naar categorie onderscheiden en ook staan de historische kernen en AMK-terreinen met de daarvoor geldende status vermeld. In de voorschriften wordt aangegeven welke randvoorwaarden er gelden vanuit de bekende archeologische waarden en archeologische verwachtingsgebieden ten aanzien van de ruimtelijke ordening. Hier wordt dus aangegeven welke ondergrens voor onderzoek geldt. In het projectgebied is sprake van een archeologische verwachingswaarde: Waarde - Archeologie 1. In paragraaf 4.8 wordt nader ingegaan op de archeologische waardes.
HOOFDSTUK 4 Omgevingsaspecten
4.1 Bodem
Een goede ruimtelijke ordening omvat een bodem die duurzaam geschikt is voor de beoogde functie. Bij duurzame geschiktheid worden alle gebruiksfuncties van de bodem adequaat beschermd.
Voor de chemische kwaliteit is het streven dat de gebruiksfunctie aansluit bij de bodemfunctieklassen zoals opgenomen in art. 4.4 Regeling bodemkwaliteit. Een afwijking hiervan is mogelijk indien de bodem een aanvaardbare geschiktheid heeft; wanneer de aanwezige verontreinigingen geen gezondheidsrisico’s voor de gebruiker vormen. Indien echter sprake is van een onaanvaardbare kwaliteit, waarbij gezondheidsrisico’s voor gebruikers optreden, is bodemsanering nodig. Hierbij moet onderscheid worden gemaakt tussen te bebouwen en onbebouwde terreindelen.
Grondgebonden bouwwerken (voor het verblijf van personen) mogen niet op verontreinigde grond worden gebouwd, waardoor een omgevingsvergunning niet zonder bodemsanering in werking treedt. Voor terreindelen zoals tuinen, die niet worden bebouwd, maar waar na functiewijziging wel een onaanvaardbare blootstelling kan optreden, ontbreekt een juridische basis voor bodemsanering. Doorgaans wordt de bodem gesaneerd omdat er wel een privaatrechtelijk basis voor sanering bestaat.
De haalbaarheid van een plan is qua bodemkwaliteit dus primair afhankelijk van de financiële ruimte voor een eventuele sanering t.p.v. de te bebouwen verblijfsruimte.
Gebruik ondergrond
De ondergrond wordt steeds intensiever benut door de aanleg van bodemenergiesystemen, zowel open (met grondwateronttrekking) als gesloten (rondpompen van koelmiddel). Het verdient aanbeveling in de ontwerpfase van de bodemzijdige installatie rekening te houden met de aanwezigheid van bestaande systemen in de directe omgeving omdat die de ondergrondse gebruikersruimten kunnen inperken.
Relevantie projectgebied
De (reeds gerealiseerde) schuilstal en brug betreffen bouwwerken waar niet voortdurend of niet nagenoeg voortdurend mensen verblijven en dus geen verblijfsfunctie kennen (art 8. lid 3a Woningwet). Ten aanzien van onderhavig ontwikkeling is een bodemonderzoek niet van toepassing.
4.2 Water
Beleid en regelgeving
Het doel van waterbeheer in Nederland bestaat van oudsher uit het beschermen tegen overstromingen en het ontwateren van laaggelegen gebieden. Door de klimaatverandering is nieuw beleid gemaakt voor deze taken van veiligheid en peilbeheer. Dit vereist mogelijk ruimte vanwege de versterking en verbreding van dijken en waterkerende werken of voor extra waterberging. Een ander doel betreft het zorgen voor schoon en gezond water. Voor schoon is een goed functionerende watersysteem vereist met voldoende volume en doorstroming. Een ecologische oever inrichting is wenselijk, maar legt beslag op de ruimte. Grondwater wordt volop benut voor de productie van drinkwater. De laatste jaren ontwikkelt het grondwater zich tot een bron en/ of opslagmedium voor warmte. Dit vormt een bijdrage aan de beperking van het gebruik van fossiele brandstoffen. Efficiënte van benutting is een van de redenen voor ruimtelijke ordening van de ondergrond.
Kaderrichtlijn Water
De Kaderrichtlijn water is een Europese richtlijn die moet leiden tot een verbetering van de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater. De kaderrichtlijn moet in landelijke wet- en regelgeving worden omgezet. Met de komst van de Implementatiewet EG-kaderrichtlijn water is de KRW vertaald in de Nederlandse wetgeving. De Europese Kaderrichtlijn heeft gevolgen voor de gemeente op het gebied van riolering, afkoppelen, toepassing van bouwmaterialen en het ruimtelijke beleid. Er worden ecologische en fysisch-chemische doelen geformuleerd die afhankelijk zijn van de functie van een watergang.
Nationaal Waterplan
Het Nationaal Waterplan 2016 - 2021 (NWP2) is opgesteld op basis van de Waterwet en is de opvolger van het Nationaal Waterplan 2009 - 2015. Het NWP2 geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016 - 2021, met een vooruitblik richting 2050.
Met dit NWP2 zet het Rijk volgende ambitieuze stap in het robuust en toekomstgericht inrichten van ons watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit, een duurzaam beheer en goede milieutoestand van de Noordzee en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart. Hierbij streeft het Rijk naar een integrale benadering, door economie (inclusief verdienvermogen), natuur, scheepvaart, landbouw, energie, wonen, recreatie en cultureel erfgoed zo veel mogelijk in samenhang met de wateropgaven te ontwikkelen. Het beleid en de maatregelen in dit Nationaal Waterplan dragen bij aan het vergroten van het waterbewustzijn in Nederland.
Op basis van de Waterwet sis het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten tevens een structuurvisie. Het Nationaal Waterplan is zelfbindend voor het Rijk. Het RIJK is in Ne-42 bestemmingsplan Herziening Landgoederen en Groene Gebieden verantwoordelijk voor het hoofdwatersysteem. In het Nationaal Waterplan legt het Rijk onder meer de strategische doelen voor het waterbeheer vast. Rijkswaterstaat (RWS) neemt in het Beheer- en Ontwikkelplan voor de Rijkswateren (Bprw) de condities en maatregelen op voor het operationeel beheer om deze strategische doelen te bereiken. Het NWP is kaderstellend voor het Bprw. Het kabinet vraagt andere overheden het NWP te vertalen in hun beleidsplannen.
Bestuursakkoord Water
Het bestuursakkoord Water volgt op het Nationaal Bestuursakkoord Water en bevat hernieuwde afspraken over bestuur, financiën en richtgevende kaders voor onder andere water. De maatregelen uit het Bestuursakkoord Water gericht op:
heldere verantwoordelijkheden, minder bestuurlijke drukte;
beheersbaar programma voor de waterkeringen;
doelmatig beheer van de waterketen;
werkzaamheden slim combineren;
het waterschapsbestuur.
De doelstellingen van het 'oude' Nationaal Bestuursakkoord blijven van kracht.
Deltaplan Ruimtelijke Adaptatie
Het Deltaprogramma voor 2018 bevat voor het eerste een Deltaplan Ruimtelijke Adaptatie: een gezamenlijk plan van de gemeenten, waterschappen, provincies en het Rijk dat de aanpak van wateroverlast, hittestress, droogte en de gevolgen van overstromingen versnelt en intensiveert.
Het doel van dit deltaplan is adaptatie te versnellen en te intensiveren, zodat Nederland in 2050 waterrobuust en klimaatbestendig is ingericht.
In het plan zijn 7 ambities opgenomen:
kwetsbaarheid in steden in beeld brengen middels een stresstest;
risicodialoog voeren op verschillende niveaus met gebiedspartners en een strategie opstellen;
uitvoerings- en investeringsagenda opstellen per regio;
het koppelen van uitvoeringsagenda met andere ruimtelijke opgaven (bijv. nieuwbouw en (groot)onderhoud);
stimuleren met financiële middelen en faciliteren middels het delen van kennis, instrumenten en ervaringen;
reguleren en borgen in beleid en regelgeving;
handelen bij calamiteiten indien er toch overlast en schade is bij extreme weersituaties.
Het Deltaplan is het leidende plan voor gemeenten voor het opstellen en uitvoeren van klimaatadaptieve inrichting. De voornemens van dit plan worden in nauwe afstemming met waterschappen en andere overheden en met particuliere partijen en inwoners, door de gemeenten ten uitvoer gebracht. In Amstelveen gebeurt dat met een Plan van Aanpak klimaatadaptatie 2019 - 2020.
Provinciale Watervisie 2016 - 2021
De Provinciale Watervisie is van kracht sinds 23 december 2015 en geldt tot 2021. het plan geeft duidelijkheid over de strategische waterdoelen tot 2040 en acties tot 2021. De volgende doelen worden nagestreefd:
waarborgen van voldoende bescherming van mens, natuur en bedrijvigheid tegen overstromingsrisico's;
zorgen voor schoon en voldoende drinkwater;
kader stellen voor regionale waterkeringen;
beoordelen versterkingsplannen primaire waterkeringen en bevorderen ruimtelijke kwaliteit;
waterrobuust inrichten bevorderen;
bijdragen aan schoon en voldoende oppervlaktewater;
zorgen voor schoon en voldoende grondwater.
Een belangrijk middel voor het realiseren van deze waterdoelen is het via integrale gebiedsontwikkeling proactief zoeken naar kansrijke combinaties met veiligheid, economie, recreatie, landbouw, milieu, landschap, cultuur en natuur. Het Waterplan heeft voor de ruimtelijke aspecten de status van een structuurvisie op basis van de Wro.
Stedelijk waterplan
Het stedelijk waterplan (2008 - 2015) bevat maatregelen om het stedelijk water minimaal te laten voldoen aan de wettelijke eisen. In het kader van een inventarisatie is gebleken dat er geen tekort aan waterberging is in de huidige situatie. Het is echter wel wenselijk om meer waterberging te realiseren om toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen te faciliteren. Hierop voortuitlopend is binnen de bestemming 'Groen' ook water mogelijk.
De ecologische waterkwaliteit voldoet niet aan de eisen. Het is wenselijk meer oevers te voorzien van een milieuvriendelijke oevers en nieuwe oevers ecologisch in te richten. De ecologische kwaliteit wordt met name veroorzaakt door de inlaat van gebiedsvreemd water.
Keur 2019 - Waterschap Amstel, Gooi en Vecht
Het projectgebied valt binnen het hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht. Binnen dit hoogheemraadschap is de Keur 2019 van kracht, dit is de opvolger van de Keur 2017. De Keur is één van de instrumenten van beheer die de waterbeheerder ter beschikking staat om de doelstellingen van waterbeheer te behalen. De drie hoofddoelstelllingen die vanuit de Waterwet zijn aangegeven zijn:
voorkomen van overstroming, wateroverlast en waterschaarste;
beschermen en verbeteren van de waterkwaliteit en ecologische kwaliteit van watersystemen;
vervullen van maatschappelijke functies door watersystemen.
Waterbeheerplan AGV 2016 - 2021
Waterschap Amstel, Gooi en Vecht is de beheerder van de regionale wateren in een gebied van 700 km2, grofweg tussen Amsterdam en Utrecht. Het waterschap is een overheidsorganisatie, die zorgt voor veiligheid achter de dijken en voor voldoende en schoon oppervlaktewater. Elke zes jaar maakt het waterschap waterbeheerplan, tegelijkertijd met (en afgestemd op) het Nationale Waterplan van het RIjk en de provinciale waterplannen. In dit Waterbeheerplan beschrijft het waterschap wensbeelden per thema voor 2030, en daaruit afgeleid doelen voor de planperiode 2016 - 2021 en een aanpak op hoofdlijnen.
Uitgangspunten:
samenbrengen van alle regionale waterbeheertaken in één regionale waterautoriteit;
een klimaatbestendig en waterrobuust gebied;
steden die beter bestand zijn tegen extreme regenbuien, wateroverlast, overstromingen, hitte en droogte;
een omgeving die zicht bewust is van waterveiligheid;
water dat overal in het gebied geschikt is voor de vastgestelde gebruiksfunctie;
gebruik van afvalwater als grondstof en bron voor energie en water;
gebruik van vernieuwde oplossingen vanuit samenwerking met kennis stellingen, andere overheden en marktpartijen;
vermindering van regeldruk en vergroting van kosteneffectiviteit;
afstemming over alle watertaken per stroomgebied;
behoud van de zelfstandige bevoegdheid.
Gemeentelijk rioleringsplan (GRP) 2015 - 2020
Vanuit de Wet milieubeheer en de waterwet heeft de gemeente een verbrede zorgplicht voor afvalwater, voor hemelwater en grondwater. De functie van riolering is het bechermen van de volksgezondheid door het inzamelen en afvoeren en afvalwater, het tegengaan van wateroverlast en het beschermen van het milieu. In het gemeentelijk rioleringsplan wordt uiteengezet hoe deze zorg wordt ingevuld.
Relevantie projectgebied
Waterkering
Het projectgebied is niet gelegen nabij een van de in de legger aangeduide waterkeringen. De reeds gerealiseerd schuilstal, oppervlakte verharding en de brug vormen nader geen belemmering voor de waterkeringen in de omgeving.
Kwantitatief
Met de realisatie van de schuilstal, oppervlakte verharding en de brug is de verharding toegenomen. Dit is echter een zeer beperkte toename in verharding van circa 30 m2. Deze toename ligt ruimschoots onder de 1.000 m2 die wordt gehanteerd voor stedelijk gebied. Hierdoor is nadere compensatie niet aan de orde.
Grondwater en hemelwater
Voorliggende ontwikkeling heeft geen nadelig effect op grondwater en hemelwater.
4.3 Geluid
De beoordeling van het aspect geluid in ruimtelijke plannen vindt zijn grondslag voor spoor- en wegverkeerlawaai en gezoneerde industrieterreinen in de Wet geluidhinder (Wgh) en voor vliegverkeerlawaai in de Wet luchtvaart (Wlv) en het bijbehorende Luchthavenindelingbesluit Schiphol (Lib). Daarnaast vindt de beoordeling van geluid zijn grondslag in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), op grond van een goed woon- en leefklimaat.
In de Wet geluidhinder zijn voorkeurswaarden vastgesteld. Als hieraan niet voldaan kan worden, is het in bepaalde situaties mogelijk om een zogenaamd hogere waarde besluit vast te stellen. De gemeenteraad van Amstelveen heeft de 'Deelnota Hogere Waarden' vastgesteld. In deze nota is de procedure uitgewerkt die benodigd is om de hogere waardenprocedure te doorlopen. In dit hogere waardenbeleid is een aantal aspecten opgenomen dat bij de afweging van een hogere waarde een rol speelt. Deze aspecten zijn:
het heersende geluidsniveau;
het toetsingskader om af te wijken van het heersende geluidsniveau;
cumulatie en compensatie.
Daarnaast dient er in dat geval onderzoek gedaan te worden naar de geluidwering van de desbetreffende woningen of andere geluidgevoelige bouwwerken.
Relevantie projectgebied
Bij dit plan is er geen sprake van een geluidgevoelige bestemming of een geluidgevoelig bouwwerk volgens artikel 1, Wet geluidhinder. Voorliggend plan omvat geen strijdigheden met de Wet geluidhinder en is ook in het kader van een goede ruimtelijke ordening niet strijdig. Het is dan ook niet benodigd om onderzoek uit te voeren en inzicht te geven in de geluidbelasting in het projectgebied.
4.4 Luchtkwaliteit
Sinds 15 november 2007 zijn de hoofdlijnen voor regelgeving van luchtkwaliteitseisen vastgelegd in de Wet milieubeheer (Wm). Artikel 5.16 Wm, geeft weer onder welke voorwaarden de bestuursorganen bepaalde bevoegdheden (zo als wijzigingen van een bestemmingsplan) mogen uitoefenen. Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen luchtkwaliteitseisen in principe geen belemmering:
Er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
Een project leidt per saldo niet tot verslechting van de luchtkwaliteit;
Een project draagt 'niet in betekende mate' (NIBM) bij aan de lichtverontreiniging;
Een project past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of binnen een regionaal programma van maatregelen.
Vanaf 1 augustus 2009 is het NSL in werking getreden. In het NSL zijn alle maatregelen opgenomen die de luchtkwaliteit moeten verbeteren en teven zijn ruimtelijke ontwikkelingen opgenomen die de luchtkwaliteit verslechteren. OVerheden zijn gehouden de in het NSL opgenomen maatregelen uit te voeren en kunnen het NSL gebruiken als onderbouwing bij plannen voor de NSL-projecten. Met het NSL laat de Nederlandse overheid zien hoe zij aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit gaat voldoen.
Relevantie projectgebied
Bij dit plan is er geen sprake van een geluidgevoelige bestemming of een geluidgevoelig bouwwerk volgens artikel 1, Wet geluidhinder. Voorliggend plan omvat geen strijdigheden met de Wet geluidhinder en is ook in het kader van een goede ruimtelijke ordening niet strijdig. Het is dan ook niet benodigd om onderzoek uit te voeren en inzicht te geven in de geluidbelasting in het projectgebied
4.5 Externe veiligheid
Bij externe veiligheid gaat het om de risico's die derden lopen als gevolg van bepaalde activiteiten. In Amstelveen gaat het met name om risico's van inrichtingen met gevaarlijke stoffen, het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg en door buisleidingen.
Besluit externe veiligheid inrichtingen
Het besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor personen in de omgeving van het bedrijf. Het gaat daarbij onder meer om bedrijven die vallen onder het BRZO (Besluit Risico's Zware Omgevallen), LPG-tankstations en opslagplaatsen met gevaarlijke stoffen.
Belangrijke begrippen in het kader van externe veiligheid zijn het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Het plaatsgebonden risico is in het Bevi gedefinieerd als het 'risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als de kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof of gevaarlijke afvalstof betrokken is'.
Het groepsrisico is gedefinieerd als de 'cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof of gevaarlijke afvalstof betrokken is'.
Verder zijn kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten van belang. Kwetsbare objecten zijn bijvoorbeeld scholen, kantoorgebouwen met een bruto vloeroppervlak van meer dan 1.500 m2 en woningen met een dichtheid van meer dan twee woningen per hectare. Beperkt kwetsbare objecten zijn onder meer sporthallen, zwembaden en woningen met een dichtheid van maximaal twee woningen per hectare.
Het Bevi bevat eisen voor het plaatsgebonden risico en regels voor het groepsrisico. Voor het plaatsgebonden risico geldt onder meer een grenswaarde van 10-6 per jaar voor kwetsbare objecten in nieuwe situaties. Voor het groepsrisico geldt dat de gemeenteraad verantwoording moet afleggen over de wijze waarop het groepsrisico in meegewogen in de besluitvorming.
Besluit externe veiligheid transportroutes
Op 1 april 2015 is de Wet Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen inwerking getreden. Deze wet vervangt de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Het doel is om gevaarlijke stoffen te kunnen vervoeren tussen de belangrijkste industriële plaatsen in Nederland en in het buitenland en de risico's voor omwonenden langs de routes binnen de wettelijke grenzen te houden. Het systeem Basisnet heeft betrekking op het vervoer van gevaarlijke stoffen over grote vaarwegen, spoorwegen en autowegen.
Besluit externe veiligheid buisleidingen (BevB)
Het Besluit externe veiligheid buisleidingen regelt de taken en verantwoordelijkheden van leidingexploitanten en gemeenten. De belangrijkste eisen aan bestemmingsplannen zijn: ruimtelijke reservering voor plaatsgebonden risico, verantwoording van het groepsrisico en een ruimtelijke reservering voor zogenoemde belemmeringenstroken met een aanlegvergunnningenstelsel.
Relevantie projectgebied
Het projectgebied ligt niet binnen het invloedsgebied van een gasleiding, route vervoer gevaarlijke stoffen, lpg-tankstation, een andere inrichting die valt onder het BRZO of opslagplaats met gevaarlijke stoffen. Nader onderzoek naar het groepsrisico of plaatsgebonden risico is niet nodig.
4.6 Ecologie
Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Doel van deze wet is de bescherming van soorten en leefgebieden. De wet is een implementatie van Europeesrechtelijke en internationale verplichtingen (Habitatrichtlijn, Vogelrichtlijn, Verdrag van Bern en Verdrag van Bonn).
De wet kent een beschermingsregime voor soorten van de Vogelrichtlijn, voor soorten van de Habitatrichtlijn en voor andere soorten. Het komt er onder andere op neer dat soorten niet opzettelijk gedood, gevangen of verstoord mogen worden. Ook het beschadigen of vernielen van voortplantingsplaatsen en rustplaatsen is verboden. Gedeputeerde Staten kunnen in sommige gevallen ontheffing verlenen van de verbodsbepalingen.
Vrijwel alle vogels zijn beschermd ingevolge de Vogelrichtlijn. Habitatrichtlijnsoorten zijn bijvoorbeeld alle vleermuissoorten. Onder andere soorten vallen onder andere de ringslang en de grote modderkruiper.
Relevantie plangebied
In de huidige situatie is er reeds sprake van een schuilstal, met verharding, en een brug binnen de projectlocatie. De werkzaamheden voor deze bouwwerken, geen gebouwen zijnde, hebben reeds plaatsgevonden. De mogelijk aanwezige ecologische waardes zijn derhalve al verstoord. Nader onderzoek naar deze waardes kan derhalve achterwege blijven. Gesteld kan worden dat de aanwezigheid van de schuilstal, met verharding, en de brug, afgaande op de beperkte aard en schaal niet leiden tot een structurele afbraak van de mogelijk aanwezige waardes en soorten.
4.7 Archeologie
Wet op de archeologische monumentenzorg
De Erfgoedwet vormt samen met de Omgevingswet het wettelijke fundament voor de archeologie in Nederland. Onderdelen van de voormalige Monumentenwet over archeologie worden overgeheveld naar de Omgevingswet. Voorbeelden daarvan zijn de verplichting om rekening te houden met archeologie bij het opstellen van bestemmingsplannen (straks omgevingsplannen) en de vergunningverlening voor het verstoren van archeologische rijksmonumenten. Dit houdt in dat de gemeente bij de voorbereiding van een nieuw bestemmingsplan moet onderzoeken of de grond een archeologische waarde of verwachting bezit. In het bestemmingsplan kunnen archeologische voorschriften worden opgenomen wanneer de gemeente de grond bestemd heeft als archeologisch waardevol of onderzoeksgebied.
De basis van de bestemming van archeologisch erfgoed in de Erfgoedwet is het verdrag van Valletta (ook wel het verdrag van Malta) uit 1992. Dit gaat uit van de bescherming van het archeologische erfgoed als bron van het Europese gemeenschappelijke geheugen en als middel voor geschiedkundige en wetenschappelijke studie. Om dat doel te bereiken moest de wetgever het archeologisch erfgoed betrekken bij de ruimtelijke ordening. Tevens dient de financiering van het archeologisch onderzoek en het behoud in de bodem te worden geregeld. Kern van de wet is dat gemeenten verantwoordelijk worden voor de archeologische monumentenzorg binnen de gemeentegrenzen. De bescherming heeft als doel om archeologisch erfgoed zoveel mogelijk in situ, dus in de grond, te behouden. Dankzij het principe van 'de verstoorder betaalt', dat ervan uitgaan dat de aanvrager van een omgevingsvergunning en een omgevingsvergunning voor aanlegactiviteiten zelf de kosten moet dragen voor het voldoen aan de archeologische voorschriften, worden meer archeologische resten in situ behouden.
Het principe dat de veroorzaker betaalt geldt uitsluitend wanneer de wet uitdrukkelijk bepaalt dat er een archeologisch voorschrift aan de vergunning kan worden verbonden.
De volgende archeologische voorschriften worden in de wet genoemd:
Het treffen van maatregelen waardoor de archeologische resten in situ behouden blijven;
De verplichting tot het doen van opgravingen;
Het werk laten begeleiden door een deskundige.
Het rijk is het bevoegd gezag bij toevalsvondsten, waarvan sprak is wanneer er bij werkzaamheden onverwacht archeologische resten worden aangetroffen (paragraaf 5.4 Erfgoedwet). Vondsten met archeologische waarde dienen te worden aangegeven bij het provinciaal depot voor archeologie van de provincie Noord - Holland.
Archeologiebeleid gemeente Amstelveen
De gemeente Amstelveen heeft in 2008 haar archeologische beleid vastgesteld. Het toenmalige beleid aan de hand van de beleidsadvieskaart functioneerde goed, maar op een aantal punten was er behoefte ontstaan voor aanvullingen op een aanpassingen aan de kaart. In opdracht van de gemeente Amstelveen heeft RAAP Archeologisch Adviesbureau in 2015/ 2016 de bestaande gemeentelijke archeologische verwachtingen- en beleidsadvieskaart geactualiseerd. In de archeologische beleidskaart wordt onderscheid gemaakt tussen vijf archeologische waarden. Dit archeologiebeleid zal opgenomen worden in het bestemmingsplan middels de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1 t/m 5'. De categorieën 2 t/m 5 worden gekenmerkt als archeologische verwachtingsgebieden. Dit betreffen gebieden waar op basis van bekende archeologische vindplaatsen, geomorfologie en/ of landschap een archeologische waarde is geformuleerd.
Relevantie Projectgebied
De projectlocatie beschikt in het vigerende bestemmingsplan over de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 1' en 'Waarde - Aardkundige waarden'. Ter plaatse van deze gronden hebben thans de werkzaamheden plaats gevonden.
De gronden met deze dubbelbestemmingen zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming en het behoud van de op en/of in deze gronden voorkomende archeologische waarden. Deze bestemming is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen.
Voor de gronden met dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1' geldt een archeologische onderzoekplicht, indien de bodemverstoring een oppervlakte heeft van 50 m2 (of meer) en de grond dieper dan 30 cm onder het maaiveld wordt verstoord. Aangezien het onderhavige plan slechts een kleinschalige ontwikkeling betreft (ca. 30 m2 grondoppervlak) is de uitvoering van een archeologisch onderzoek op dit perceel niet benodigd. Het aspect archeologie vormt gelet op voorgaande geen belemmering voor onderhavig initiatief.
Ten tweede, het is verboden op of in de als 'Waarde - Aardkundige waarden' voor zover de primaire bestemming 'Bedrijf - (nutsvoorziening)', 'Maatschappelijk - (Dierenopvang)', 'Wonen - (landgoed)' of 'Tuin' is toegekend, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
het ophogen en afgraven van gronden;
het egaliseren (met gesloten grondbalans) van gronden met het resultaat dat de aanwezige sloten en watergangen worden gedempt.
Met voorliggende ontwikkeling zijn geen van de hierboven gestelde werkzaamheden uitgevoerd, thans is de ontwikkeling niet in strijd met de planregels en is nader onderzoek naar mogelijke archeologische informatie en waardes niet van toepassing.
HOOFDSTUK 5 Uitvoerbaarheid
5.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
Voorafgaand aan de start van de planologische procedure heeft de gemeenteraad een verklaring van geen bedenkingen afgegeven. Bij de behandeling van dit bouwplan hebben zich wel/geen insprekers gemeld.
Overeenkomstig de uniforme openbare voorbereidingsprocedure wordt het voornemen tot afwijking inclusief de bijbehorende stukken waaronder het ontwerp van de omgevingsvergunning (bijlage 1) en deze ruimtelijke onderbouwing, gedurende zes weken ter inzage gelegd met de mogelijheid voor een ieder een mondelinge dan wel een schriftelijke zienswijze indienen.
De termijn van inzage liep van 23 november tot en met 4 januari. Gedurende deze termijn zijn geen zienswijzen ingediend.
5.2 Grondexploitatie en economische uitvoerbaarheid
Artikel 6.12, eerste lid, Wro, biedt de grondslag voor publiekrechtelijk kostenverhaal. De gemeenteraad is verplicht om een exploitatieplan vast te stellen voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. Dit is op grond van artikel 6.2.1 sub a het geval bij de bouw van één of meer woningen. In het geval betreft het het bouwen van een schuilstal voor ezels met overkapping en hekwerk, het plaatsen van een brug met hekwerk en het aanbrengen van terreinverharding. Dit is geen bouwplan op grond van de wet. Van kostenverhaal is dus geen sprake.
5.3 Juridische uitvoerbaarheid
Het perceel, kadastraal bekend gemeente Amstelveen sectie W, nr 500 is in eigendom van de aanvrager. Voor wat betreft het grondeigendom is het bouwplan dan ook uitvoerbaar.
HOOFDSTUK 6 Conclusie
Op het perceel gemeente Amstelveen, sectie W, nr 500 is een omgevingsvergunning aangevraagd voor het bouwen van een schuilstal voor ezels met overkapping en hekwerk, het plaatsen van een brug met hekwerk en het aanbrengen van terreinverharding. Het bouwplan pas op onderdelen niet binnen de bouwvoorschriften van de bestemmingen 'Agrarisch met Waarden - Natuur en Landschap', 'Tuin' en 'Water'.
Ingevolge de buitenplanse afwijking ex artikel 2:12, lid 1 sub a, onder 3 Wabo kan het bouwplan worden gerealiseerd. De gevraagde vergunning kan worden verleend, indien is aangetoond dat de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.
Het plan is in overeenstemming met het beleid van rijk en provincie en het actuele ruimtelijke beleid van de gemeente. Gelet op de verschillende omgevingsaspecten zijn er geen belemmeringen voor de uitvoering van het plan. De juridische en economische uitvoerbaarheid zijn gewaarborgd. De maatschappelijke uitvoerbaarheid blijkt uit de uitkomsten van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure.
Geconcludeerd wordt, dat het bouwplan voldoet aan een goede ruimtelijke ordening, zodat het geoorloofd is toepassing te geven aan artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3 van de Wabo en voor het bouwplan omgevingsvergunning te verlenen.