direct naar inhoud van Regels

Amstelveen A9

Status: vastgesteld
Identificatie: NL.IMRO.0362.A9-VG01
Plantype: bestemmingsplan

REGELS

 

Bestemmingsplan Amstelveen A9
Inhoudsopgave

 

Hoofdstuk 1 INLEIDENDE REGELS

Artikel 1 Begrippen

Artikel 2 Wijze van meten

Hoofdstuk 2 BESTEMMINGSREGELS

Artikel 3 Bedrijf

Artikel 4 Bedrijf - Nutsvoorziening

Artikel 5 Groen

Artikel 6 Natuur - Recreatie

Artikel 7 Verkeer

Artikel 8 Verkeer - Openbaar Vervoer

Artikel 9 Verkeer - Parkeren

Artikel 10 Water

Artikel 11 Leiding-Gas

Artikel 12 Waarde - Archeologie 1 - 5

Artikel 13 Waterstaat - Waterkering

Hoofdstuk 3 ALGEMENE REGELS

Artikel 14 anti-dubbeltelregel

Artikel 15 algemene bouwregels

Artikel 16 algemene afwijkingsregels

Artikel 17 algemene gebruiksregels

Artikel 18 Geluidszone - zonebesluit

Artikel 19 Luchtvaartverkeerzone - LIB artikel 2.2.1 nr. 4

Artikel 20 Luchtvaartverkeerzone - lib artikel 2.2.2 toetshoogtes

Artikel 21 Luchthavenverkeerzone - LIB artikel 2.2.2a

Artikel 22 Luchtvaartverkeerszone - LIB artikel 2.2.3

Artikel 23 Veiligheidszone - LPG

Hoofdstuk 4 OVERGANGS- EN SLOTREGELS

Artikel 24 overgangsrecht

Artikel 25 slotregel

 

Hoofdstuk 1 INLEIDENDE REGELS

 

 

Artikel 1 Begrippen

In dit plan wordt verstaan onder:

1.1 plan:

het bestemmingsplan "Amstelveen A9" van de gemeente Amstelveen;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0362.A9-VG01 met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen);

1.3 aan- en uitbouw:

een gebouw aan een hoofdgebouw waarmee het in verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.4 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.5 aanduidingsvlak:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.6 archeologisch onderzoek:

een rapport als bedoeld in de Erfgoedwet;

1.7 archeologische waarde:

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de kennis en studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit vroegere tijden;

1.8 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.9 bebouwingspercentage:

het deel van het bouwvlak uitgedrukt in procenten dat bebouwd mag worden;

1.10 bedrijf:

een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen danwel bedrijfsmatig verlenen van diensten (daaronder niet begrepen aan-huis-verbonden-beroepen, detailhandel, horeca, publieksgerichte dienstverlening, maatschappelijke en culturele voorzieningen en bedrijfsmatige sportdoeleinden);

1.11 bedrijfsgebouw:

een gebouw, dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;

1.12 belemmerde strook:

geprojecteerde zone ter weerszijde van de leiding ter waarborging van een veilig en bedrijfszeker gastransport en ter beperking van gevaar voor personen en goederen in de directe omgeving van de leiding(en). Op deze gronden is het oprichten van bebouwing en het uitvoeren van een aantal werkzaamheden niet zondermeer toegestaan. De belemmerde strook dient in principe obstakelvrij te blijven;

1.13 bestaand gebruik of bouwwerk:

een gebruik of een bouwwerk, dat aanwezig is op het moment van inwerkingtreding van dit plan;

 

1.14 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.15 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.16 bijgebouw:

een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm en gebruik onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch en functioneel opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.17 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.18 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.19 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.20 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren;

1.21 cultuurhistorische waarde:

de aan een bouwwerk of een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik, dat de mens in de loop van de geschiedenis heeft achtergelaten danwel gemaakt van dat bouwwerk of dat gebied;

1.22 dagrecreatie extensief:

recreatief buiten verblijven, uitgezonderd recreatief nachtverblijf, dat in hoofdzaak

gericht is op natuur- en landschapsbeleving (voor derden), zoals wandelen, fietsen en

paardrijden, waarbij in het algemeen het verlangen naar rust voorop staat en het aantal

recreanten per oppervlakte-eenheid beperkt is;

1.23 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.24 geluidgevoelige functies:

bewoning of andere geluidgevoelige functies zoals bedoeld in de Wet geluidhinder c.q. het besluit grenswaarden binnen zones rond industrieterreinen, het Besluit grenswaarden binnen zones langs wegen en/of het Besluit geluidhinder spoorwegen;

1.25 geluidgevoelige gebouwen:

gebouwen welke dienen ter bewoning of ten behoeve van een andere geluidgevoelige functie zoals bedoeld in de Wet geluidhinder, c.q. het Besluit grenswaarden binnen zones rond industrieterreinen, het Besluit grenswaarden binnen zones langs wegen en/of het Besluit geluidhinder spoorwegen;

1.26 geluidreducerende maatregelen:

fysieke en niet-fysieke maatregelen gericht op het reduceren van de geluidsbelasting vanwege industrie-, bedrijfs- of wegverkeerslawaai op geluidsgevoelige objecten, of maatregelen die daar niet specifiek op gericht zijn doch wel tevens een geluidsreducerende uitwerking hebben, zoals bijvoorbeeld verkeersmaatregelen, het aanbrengen van geluidsarm asfalt, geluidswallen of -schermen of de aanleg van nieuwe wegen elders die tot gevolg hebben dat de verkeers- en de geluidsbelasting afneemt;

1.27 geluidwerende voorzieningen:

voorzieningen bedoeld voor het beperken van de geluidhinder;

1.28 hogere grenswaarde:

een maximale waarde voor de geluidbelasting, die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder, c.q. het Besluit grenswaarden binnen zones rond industrieterreinen, het Besluit grenswaarden binnen zones langs wegen en/of het Besluit geluidhinder spoorwegen;

1.29 hoofdgebouw:

gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.30 kunstobject:

voortbrengsel van de beeldende kunsten in de vorm van een bouwwerk, geen gebouw zijnde;

1.31 kunstwerk:

civieltechnisch werk voor de infrastructuur van wegen, water, spoorbanen,waterkeringen en/of leidingen niet bedoeld voor permanent menselijk verblijf;

1.32 kwetsbaar object:

een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde voor het risico c.q. een risicoafstand tot een risicovolle inrichting is bepaald, die in acht genomen moet worden;

1.33 kwetsbaar object, beperkt:

een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand is bepaald, waarmee rekening moet worden gehouden;

1.34 maaiveld:

de bovenkant van het oorspronkelijke dan wel (verhoogd of verlaagd) aangelegd terrein waar een bouwwerk zal worden opgericht;

1.35 nutsvoorzieningen:

voorzieningen ten behoeve van onder meer transport van aardgas, alarmeringssignalen, elektriciteit, telecommunicatie en water;

1.36 openbare ruimte:

Rijwegen, voet- en fietspaden, pleinen, groenvoorzieningen en water, met in begrip van bij deze voorzieningen behorende bruggen, viaducten, nutsvoorzieningen, bermen, taluds, water(lopen) en waterbouwkundige kunstwerken, (ondergrondse) afvalsystemen en (ondergrondse) infrastructurele voorzieningen of andere naar aard te vergelijken voorzieningen.

1.37 opslag:

het bedrijfsmatig opslaan, verhandelen of verpakken van goederen;

1.38 peil:

  1. voor een zich op een perceel bevindend bouwwerk, waarvan de gevel direct aan de weg grenst: de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse van die gevel;

  2. voor een zich op een perceel bevindend bouwwerk in het talud van de dijk, waarvan de gevel niet direct aan de weg grenst en in alle andere gevallen: de hoogte van het bestaande aansluitende, afgewerkte maaiveld ter plaatse van de naar de dijk of weg gekeerde gevel, waarbij plaatselijke, niet bij het verdere verloop van het terrein passende ophogingen anders dan noodzakelijk voor de bouw, buiten beschouwing blijven;

  3. indien in of op het water wordt gebouwd: het Normaal Amsterdams Peil dan wel een ander plaatselijk aan te houden oppervlaktewaterpeil;

  4. voor bouwwerken binnen de bestemming Verkeer: de hoogte vanaf de bovenkant van de wegverharding;

  5. voor bouwwerken ter plaatse van de overkappingen binnen de bestemming Verkeer (specifieke vorm van verkeer – overkapping): de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein op de overkapping.

1.39 seksinrichting:

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.40 talud:

het schuine vlak langs een weg, watergang of van een dijk;

1.41 verkooppunt voor motorbrandstoffen:

een inrichting, waar door middel van één of meer pompinstallaties motorbrandstoffen worden verkocht en geleverd eventueel in combinatie met ondergeschikte detailhandel en/of wasstraat;

1.42 voorkeursgrenswaarde:

de maximale waarde voor de geluidbelasting, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder c.q. het Besluit grenswaarden binnen zones rond industrieterreinen, het Besluit grenswaarden binnen zones langs wegen en/of het Besluit geluidhinder spoorwegen;

1.43 waterberging:

de tijdelijke opslag van een overmaat aan (oppervlakte) water in (oppervlakte) watersystemen. Waterberging kan worden onderverdeeld in drie categorieën:

1.44 waterhuishoudkundige voorzieningen:

voorzieningen die het waterhuishoudingbelang dienen, zoals watergangen (sloten), kunstwerken, bruggen, onderhoudsstroken ten behoeve van het beheer en onderhoud van een watergang en dergelijke;

1.45 waterkering:

grondlichamen (dijk) of constructie met als functie bescherming van lager gelegen gebied (veelal polders) tegen water buiten dat gebied;

1.46 weg

alle voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande wegen of paden daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de wegen of paden behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de wegen liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen;

1.47 Wet:

de Wet ruimtelijke ordening, zoals deze luidt op het tijdstip van het in ontwerp ter inzage leggen van dit plan;

1.48 zone:

een op de verbeelding aangegeven gebied, waarvoor aanvullende bepalingen gelden;

 

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de nok van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

 

Hoofdstuk 2 BESTEMMINGSREGELS

 

Artikel 3 Bedrijf

 

3.1 bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. bedrijven die vallen in categorie 1 tot en met 3.1 van de van deze regels uitmakende Staat van Bedrijfsactiviteiten ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met bedrijfscategorie 3.1', met uitzondering van geluidzoneringsplichtige inrichtingen, alsmede met uitzondering van bedrijfsactiviteiten die vallen onder het besluit externe veiligheid inrichtingen;

  2. ter plaatse van de aanduiding 'verkooppunt motorbrandstoffen met lpg' is een verkooppunt voor motorbrandstoffen met lpg toegestaan;

  3. een halte ten behoeve van het openbaar vervoer;

 

met de daarbij behorende:

  1. bouwwerken geen gebouwen zijnde;

 

met daaraan ondergeschikt:

  1. detailhandel;

  2. (ontsluitings)wegen, parkeervoorzieningen en andere verhardingen;

  3. groenvoorzieningen, waterhuishoudkundige voorzieningen en openbare nutsvoorzieningen.

 

3.2 bouwregels

 

3.2.1 Algemeen

Op en onder de in lid 3.1 genoemde gronden mag slechts worden gebouwd ten behoeve van de aldaar genoemde bestemming.

 

3.2.2 Gebouwen

Voor het bouwen van de in lid 3.1 genoemde gebouwen gelden de volgende regels:

  1. een gebouw mag uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;

  2. de bouwhoogte ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte' mag niet worden overschreden;

  3. het bebouwingspercentage bedraagt 100%, tenzij anders is aangeduid.

 

3.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 3 meter bedragen;

  2. de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 7 meter.

3.3 specifieke gebruiksregels

 

3.3.1 Strijdig gebruik

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo wordt in ieder geval gerekend:

  1. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel;

  2. het gebruik van onbebouwde gronden gelegen buiten het bouwvlak voor opslag van goederen met een hoogte van meer dan 2 meter;

  3. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.

 

Artikel 4 Bedrijf - Nutsvoorziening

 

4.1 bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf - Nutsvoorzieningen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. gebouwen ten behoeve van het openbaar nut, zoals transformatorgebouwen, gebouwen ten behoeve van de gasvoorziening, waterzuiveringsinstallatie en warmte- en koudeopslag en daarmee gelijk te stellen gebouwen;

 

met de daarbij behorende:

  1. bouwwerken geen gebouwen zijnde;

 

met daaraan ondergeschikt:

  1. ontsluitingswegen, parkeervoorzieningen en andere verhardingen;

  2. groenvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen.

 

4.2 bouwregels

 

4.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  1. een gebouw mag uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;

  2. de goot- en bouwhoogte is maximaal zes meter, tenzij anders aangeduid;

  3. het bebouwd oppervlak mag 100% bedragen, tenzij anders is aangeduid.

 

4.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 meter bedragen;

  2. de hoogte van palen en (licht)masten mag niet meer dan 6 meter bedragen;

  3. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 meter bedragen.

 

4.3 specifieke gebruiksregels

 

4.3.1 Strijdig gebruik

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo wordt in ieder geval gerekend het gebruik van onbebouwde gronden voor de opslag van goederen.

 

Artikel 5 Groen

 

5.1 bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. groenvoorzieningen;

  2. zonnepanelen ter plaatse van het aanduidingsvlak met de functieaanduiding 'specifieke vorm van groen - energieopwekking';

 

met daaraan ondergeschikt:

  1. parkeervoorzieningen;

  2. fiets- en voetpaden;

  3. speelvoorzieningen;

  4. water, waterlopen en waterpartijen;

  5. waterstaatkundige werken;

  6. nutsvoorzieningen;

  7. bruggen;

 

met de daarbij behorende:

  1. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

  2. lichtmasten;

  3. kunstobjecten;

  4. kunstwerken.

 

5.2 bouwregels

 

5.2.1 Algemeen

Op en onder de in lid 5.1 genoemde gronden mag slechts worden gebouwd ten behoeve van de aldaar genoemde bestemming.

 

5.2.2 Gebouwen

Op of in deze gronden mogen gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen worden gerealiseerd met een maximale hoogte van 3 meter.

 

5.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. de hoogte van kunstwerken mag niet meer bedragen dan 6 meter;

  2. de hoogte van palen en masten mag niet meer bedragen dan 10 meter;

  3. de hoogte van andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 4 meter.

  4. de hoogte van zonnepanelen mag niet meer bedragen dan 3 meter.

 

5.3 specifieke gebruiksregels

 

5.3.1 Strijdig gebruik

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo wordt in ieder geval gerekend:

  1. het gebruik van gronden als opslag-, stort- of bergplaats van al dan niet afgedankte voorwerpen, stoffen of producten, behoudens voor zover dat noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte beheer van de gronden;

  2. het gebruik van gronden als staan- of ligplaats, alsmede kampeerterrein;

  3. het gebruik van gronden voor het beproeven van voer- of vaartuigen, voor het beoefenen van auto- of motorsport of de (model) vliegsport en voor het houden wedstrijden met motorvoertuigen of bromfietsen;

  4. het gebruik van gronden voor sport- of wedstrijdterrein, parkeerterrein, landingsplaats, dagcamping dan wel voor de ruitersport.

 

Artikel 6 Natuur - Recreatie

 

6.1 bestemmingsomschrijving

De voor 'Natuur - Recreatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van de natuur(wetenschappelijke) en de landschappelijke waarden met de daarbij behorende gebouwen;

  2. natuur- en (open) landschapsontwikkeling;

  3. recreatief/educatief medegebruik met de daarbij behorende gebouwen zoals kiosken en toiletgebouwen;

  4. extensieve dagrecreatie;

 

met de daarbij behorende:

  1. waterhuishoudkundige voorzieningen;

  2. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

  3. infrastructurele voorzieningen met het oog op het beheer van de bestemming;

  4. ruiterpaden en fiets- en voetpaden;

 

met daaraan ondergeschikt:

  1. ontsluitingswegen, parkeervoorzieningen en andere verhardingen;

  2. groenvoorzieningen, speelvoorzieningen en openbare nutsvoorzieningen;

  3. speel- en ligweiden;

  4. kunstwerken;

  5. kunstobjecten.

 

6.2 bouwregels

 

6.2.1 Algemeen

Op en onder de in lid 6.1 genoemde gronden mag slechts worden gebouwd ten behoeve van de aldaar genoemde bestemming.

 

6.2.2 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen geldt dat deze uitsluitend binnen het bouwvlak mogen worden gebouwd.

 

6.2.3 Gebouwen buiten het bebouwingsvlak

Voor het bouwen buiten het bebouwingsvlak gelden de volgende regels:

  1. de bouwhoogte van een kiosk, dan wel van een toiletgebouw mag niet meer bedragen dan 4 meter;

  2. de oppervlakte van een kiosk, dan wel van een toiletgebouw mag niet meer bedragen dan 60 m².

 

6.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 meter;

  2. de hoogte van andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan:
    1. 6 meter voor palen en masten;
    2. 5 meter voor lichtmasten en het overige.

 

6.3 specifieke gebruiksregels

 

6.3.1 Strijdig gebruik

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo wordt in ieder geval gerekend:

  1. het gebruik van onbebouwde gronden voor opslag-, stort- of bergplaats van al dan niet afgedankte voorwerpen, stoffen of goederen, behoudens voor zover noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte beheer van de gronden;

  2. het gebruik van gronden voor parkeren buiten de daarvoor aangeduide gebieden;

  3. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;

  4. het gebruik van gronden voor het beproeven van voer- of vaartuigen, voor het beoefenen van auto- of motorsport of de (model) vliegsport en voor het houden wedstrijden met motorvoertuigen of bromfietsen.

 

6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden ter bescherming van de bestaande structuren uit het oorspronkelijke inrichtingsplan van het Bos

 

6.4.1 Vergunningsplichtige werkzaamheden

Het is verboden op of in de in lid 5.1 bedoelde gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren:

  1. het uitvoeren van werken, geen gebouwen zijnde of werkzaamheden die strijdig zijn aan het thans geldende beheervisie;

  2. het aanbrengen of verwijderen van bomen en andere opgaande beplanting;

  3. het aanbrengen van oppervlakteverharding, zoals: wegen, paden en parkeerplaatsen;

  4. het verlagen, afgraven, ophogen of egaliseren van bodem en het scheuren van grasland;

  5. het dempen van water partijen;

  6. het aanbrengen of wijzigen van oppervlakteverharding: het aanleggen, verbreden of verharden van wegen en paden;

  7. het afwijken van het profiel van karakteristieke lanen;

  8. de aanleg van dijken en andere taluds;

  9. aanleg van waterlopen of de vergraving, verruiming of demping van reeds bestaande waterlopen;

  10. aanleg van oeverbeschoeiing, kaden en aanlegplaatsen;

  11. afgraven van landbouwgrond;

  12. het vellen, rooien of beschadigen van houtgewassen;

  13. het aanbrengen van leidingen, constructies, installaties of apparatuur;

  14. het gebruik van groeistoffen, stoorstoffen of kunstmest;

  15. het aanleggen van reservoirs;

  16. het aanbrengen van hekwerken.

 

6.4.2 Uitzonderingen vergunningplicht

De onder lid 5.4.1 bedoelde vergunning is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

  1. het normale beheer en onderhoud betreffen;

  2. het verzorging van de aanwezige houtopstand betreft, voor zover bij de Boswet of op die wet gebaseerde regeling niet van toepassing zijn;

  3. zijn aan te merken als een normaal bestanddeel van een doelmatige bedrijfsvoering;

  4. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit bestemmingsplan.

 

6.4.3 Bestaande structuren uit het oorspronkelijke inrichtingsplan van het Bos

De omgevingsvergunning wordt verleend, indien is gebleken dat de in lid 5.4.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden niet zullen leiden tot een verstoring van de bestaande structuren uit het oorspronkelijke inrichtingsplan van het Bos.

 

6.4.4 Voorwaarden m.b.t. mogelijke verstoring van de bestaande structuren

Voor zover de in lid 5.4.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden kunnen leiden tot een verstoring van de bestaande structuren, kan de omgevingsvergunning worden verleend, indien aan de vergunning het volgende voorschrift wordt verbonden:

 

6.4.5 In te winnen advies

Alvorens de gevraagde omgevingsvergunning te verlenen, winnen burgemeester en wethouders advies in bij de Stadsbouwmeester, de Erfgoedcommissie en bij het Amsterdamse Bos.

 

Artikel 7 Verkeer

 

7.1 bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. wegen en de daarbij behorende busstroken, weefvakken, wisselstroken, vluchtstroken en in- en uitvoegstroken van verbindingswegen;

  2. voet- en fietspaden;

  3. onderdoorgangen;

  4. onderliggend wegennet;

  5. een overkapping ter plaatse van het aanduidingsvlak met de functieaanduiding 'specifieke vorm van verkeer - overkapping 1' met dien verstande dat deze gronden mede ingericht kunnen worden ten behoeve van wegen, voet- en fietspaden, terrassen, OV tramlijn, een schoolplein, groenvoorzieningen, speelvoorzieningen, een paviljoen en straatmeubilair;

  6. een overkapping ter plaatse van het aanduidingsvlak met de functieaanduiding 'specifieke vorm van verkeer - overkapping 2' met dien verstande dat deze gronden mede ingericht kunnen worden ten behoeve van wegen, voet- en fietspaden, vrije busbanen, op- en afritten, straatmeubilair en groenvoorzieningen;

  7. een overkapping ter plaatse van het aanduidingsvlak met de functieaanduiding 'specifieke vorm van verkeer - overkapping 3' met dien verstande dat deze gronden mede ingericht kunnen worden ten behoeve van voet- en fietspaden, speelvoorzieningen, straatmeubilair en groenvoorzieningen;

  8. een fiets- en voetgangersbrug ter plaatse van het aanduidingsvlak met de functieaanduiding 'specifieke vorm van verkeer - voet- fietsbrug';

  9. taluds;

  10. bermen;

 

met de daarbij behorende:

  1. voorzieningen ten behoeve van de geleiding van het verkeer;

  2. voorzieningen ten behoeve van de bewegwijzering en signalering inclusief bermkasten;

  3. water, waterberging en waterhuishoudkundige voorzieningen;

  4. groenvoorzieningen;

  5. voorzieningen ten behoeve van de landschappelijke en natuurlijke inpassing;

  6. bruggen, duikers en viaducten;

  7. lichtmasten;

  8. kunstwerken;

  9. kunstobjecten;

  10. straatmeubilair;

  11. parkeervoorzieningen;

  12. werkterreinen en calamiteitenterreinen;

  13. openbare nutsvoorzieningen;

  14. in- en uitritten;

  15. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

  16. geluidwerende voorzieningen;

  17. lichtschermen;

  18. fietsenstallingen;

  19. infrastructurele voorzieningen met het oog op het beheer van de bestemming.

7.2 bouwregels

 

7.2.1 Algemeen

Op en onder de in lid 7.1 genoemde gronden mag slechts worden gebouwd ten behoeve van de aldaar genoemde bestemming.

 

7.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. de hoogte van palen en (licht)masten, mag niet meer bedragen dan 16 meter;

  2. de hoogte van reclame-uitingen en kunstobjecten en -werken mag niet meer bedragen dan 10 meter;

  3. de hoogte van geluidsschermen mag niet meer bedragen dan 10 meter;

  4. de hoogte van andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan rechtstreeks ten behoeve van de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer mag niet meer bedragen dan 5 meter;

  5. de maximale hoogte van de fiets- en voetgangersbrug ter plaatse van het aanduidingsvlak met de functieaanduiding 'specifieke vorm van verkeer - voet- fietsbrug', mag niet meer bedragen dan 45 meter;

  6. de maximale dekhoogte van de overkapping ter plaatse van het aanduidingsvlak met de functieaanduiding 'specifieke vorm van verkeer - overkapping 1' mag niet meer bedragen dan -0,50 meter NAP;

  7. de maximale dekhoogte van de overkapping ter plaatse van het aanduidingsvlak met de functieaanduiding 'specifieke vorm van verkeer - overkapping 2' mag niet meer bedragen dan -4,20 meter NAP;

  8. de maximale dekhoogte van de overkapping ter plaatse van het aanduidingsvlak met de functieaanduiding 'specifieke vorm van verkeer - overkapping 3' mag niet meer bedragen dan -0,85 meter NAP.

 

7.3 specifieke gebruiksregels

 

7.3.1 Strijdig gebruik

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo wordt in ieder geval gerekend het gebruik van de gronden voor de opslag van goederen.

 

7.3.2 Specifiek gebruik

Voor de in lid 7.1 genoemde gronden geldt voor snelwegen een maximum van 2x4 rijstroken, exclusief in- en uitvoegstroken en vluchtstroken.

Artikel 8 Verkeer - Openbaar Vervoer

 

8.1 bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer-Openbaar Vervoer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. openbaar vervoersvoorzieningen in de vorm van een historische tramlijn;

 

met de daarbij behorende:

  1. waterhuishoudkundige voorzieningen;

  2. geluidwerende voorzieningen;

  3. bruggen;

  4. groenvoorzieningen en openbare nutsvoorzieningen;

  5. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

  6. perrons en abri's;

  7. infrastructurele voorzieningen met het oog op het beheer van de bestemming;

 

met daaraan ondergeschikt:

  1. straatmeubilair.

 

8.2 bouwregels

 

8.2.1 Algemeen

Op en onder de in lid 8.1 genoemde gronden mag slechts worden gebouwd ten behoeve van de aldaar genoemde bestemming.

 

8.2.2 Gebouwen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

 

8.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

De hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer dan 5 meter bedragen.

 

8.3 specifieke gebruiksregels

 

8.3.1 Strijdig gebruik

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo wordt in ieder geval gerekend het gebruik van de gronden voor de opslag van goederen.

 

Artikel 9 Verkeer - Parkeren

 

9.1 bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Parkeren' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. parkeervoorzieningen, verzorgingsplaats;

 

met de daarbij behorende:

  1. (ontsluitings)wegen, straten en paden

  2. waterhuishoudkundige voorzieningen;

  3. groenvoorzieningen en openbare nutsvoorzieningen;

  4. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

  5. geluidwerende voorzieningen;

  6. infrastructurele voorzieningen met het oog op het beheer van de bestemming.

 

met daaraan ondergeschikt:

  1. straatmeubilair.

 

9.2 bouwregels

 

9.2.1 Algemeen

Op en onder de in lid 9.1 genoemde gronden mag slechts worden gebouwd ten behoeve van de aldaar genoemde bestemming.

 

9.2.2 Gebouwen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

 

9.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. de hoogte van palen en (licht-)masten en andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van beveiliging en regeling van het verkeer mag niet meer bedragen dan 10 meter;

  2. de hoogte van andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan rechtstreeks ten behoeve van de beveiliging en regeling van het verkeer, mag niet meer bedragen dan 5 meter.

 

9.3 specifieke gebruiksregels

 

9.3.1 Strijdig gebruik

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo wordt in ieder geval gerekend het gebruik van de gronden voor de opslag van goederen.

 

Artikel 10 Water

 

10.1 bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. waterberging, waterhuishouding, waterlopen, recreatiewater;

 

met de daarbij behorende:

  1. bruggen en nutsvoorzieningen;

  2. kunstwerken;

  3. kunstobjecten;

  4. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

  5. voorzieningen met het oog op het beheer van de bestemming;

  6. groenvoorzieningen.

 

10.2 bouwregels

 

10.2.1 Algemeen

Op en onder de in lid 10.1 genoemde gronden mag slechts worden gebouwd ten behoeve van de aldaar genoemde bestemming.

 

10.2.2 Gebouwen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

 

10.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. de hoogte van palen, (licht-)masten en kunstwerken mag niet meer bedragen dan 6 meter;

  2. de hoogte van andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer bedragen dan 5 meter.

 

10.3 specifieke gebruiksregels

 

10.3.1 Strijdig gebruik

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in artikel 2.1., eerste lid, onder c, van de Wabo wordt in ieder geval gerekend:

  1. het gebruik ten behoeve van (drijvende) steigers en ander daarmee vergelijkbaar drijftuig;

  2. het gebruiken of laten gebruiken van gronden als ligplaats of aanlegsteiger voor woonschepen en bedrijfsschepen.

 

Artikel 11 Leiding-Gas

 

11.1 bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding -gas' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), tevens bestemd voor het transport van aardgas door een hogedrukgasleiding. Deze bestemming is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen.

 

11.2 bouwregels

Binnen de dubbelbestemming ‘Leiding – Gas’ mogen uitsluitend bouwwerken tot een bouwhoogte van 3 meter worden opgericht ten behoeve van de aanleg en instandhouding van de leiding.

 

11.3 afwijken van de bouwregels

Met een omgevingsvergunning kan afgeweken worden van het bepaalde in lid 11.2 en toestaan dat de in de basisbestemming genoemde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd mits:

  1. de veiligheid met betrekking tot de gasleiding niet wordt geschaad en geen kwetsbare objecten worden toegelaten;

  2. vooraf advies wordt ingewonnen bij de betreffende leidingbeheerder.

 

11.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

11.4.1 Verboden werkzaamheden

Het is verboden om zonder omgevingsvergunning op of in de in lid 11.1 bedoelde gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning, binnen de belemmerde strook de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te (laten) voeren:

  1. het aanbrengen en rooien van hoogopgaand en/of diepwortelende beplanting, waaronder rietbeplanting;

  2. het wijzigen van het maaiveldniveau door ontgronding of ophoging;

  3. het verrichten van graafwerkzaamheden anders dan normaal spit- en ploegwerk;

  4. diepploegen;

  5. het aanbrengen van gesloten verhardingen;

  6. het indrijven van voorwerpen in de bodem;

  7. het permanent opslaan van goederen waaronder begrepen het opslaan van afvalstoffen;

  8. het aanleggen van waterlopen of het vergraven, verruimen of dempen van bestaande waterlopen;

  9. het plaatsen van objecten zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair.

 

11.4.2 Voorwaarden voor verlenen omgevingsvergunning

Een omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien het behoud van een veilige ligging van de leiding en de continuïteit van de energievoorziening zijn gewaarborgd. Alvorens omtrent het verlenen van een omgevingsvergunning te beslissen, winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij de leidingbeheerder omtrent de vraag of door de voorgenomen activiteiten het leidingbelang niet onevenredig wordt geschaad en omtrent de eventueel te stellen voorwaarden.

 

11.4.3 Toegestane werkzaamheden

Het in lid 11.4.1 vervatte verbod geldt niet voor werken of werkzaamheden die:

  1. het normale onderhoud en beheer betreffen overeenkomstig de overige bestemmingen van deze gronden, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;

  2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;

  3. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.

 

Artikel 12 Waarde - Archeologie 1 - 5

 

12.1 bestemmingsomschrijving

De voor Waarde - Archeologie aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en het behoud van de op en/of in deze gronden voorkomende archeologische waarden.

Deze bestemming is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen. Zie voor een overzicht van de archeologische gebieden in Amstelveen bijlage 1.

12.2 bouwregels

Op de in lid 12.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten behoeve van overige aan deze gronden toegekende bestemmingen worden gebouwd indien deze bouwwerken voldoen aan de volgende regels:

  1. ter plaatse van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1' de bodemingrepen niet verder reiken dan tot een maximale diepte van 0,30 meter én het bouwwerk een oppervlakte van niet meer dan 50 m2 bedraagt;

  2. ter plaatse van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' de bodemingrepen niet verder reiken dan tot een maximale diepte van 0,30 meter én het bouwwerk een oppervlakte van niet meer dan 100 m2 bedraagt;

  3. ter plaatse van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' de bodemingrepen niet verder reiken dan tot een maximale diepte van 0,30 meter én het bouwwerk een oppervlakte van niet meer dan 1000 m2 bedraagt;

  4. ter plaatse van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5' de bodemingrepen niet verder reiken dan tot een maximale diepte van 0,30 meter én het bouwwerk een oppervlakte van niet meer dan 10000 m2 bedraagt;

  5. het bepaalde onder a. tot en met d. is niet van toepassing indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder het peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.

 

12.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering en de inrichting van de gronden, indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse beschermingswaardige archeologische resten aanwezig zijn. Toepassing van deze bevoegdheid mag niet leiden tot een onevenredige beperking van het meest doelmatige gebruik.

 

12.4 afwijken van de bouwregels

 

12.4.1 Afwijkingsbevoegdheid

Met een omgevingsvergunning kan afgeweken worden van het bepaalde in lid 12.2 lid a. tot en met d. voor het bouwen ten behoeve van een overige aan deze gronden toegekende bestemming indien de aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport heeft overlegd waarin wordt aangetoond dat:

  1. op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn; of

  2. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden niet worden verstoord, of;

  3. dat de archeologische waarden van de gronden naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate worden veiliggesteld.

 

12.4.2 Voorwaarden

Indien uit het onder 12.4.1 van dit artikel genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van een omgevingsvergunning zullen of kunnen worden aangetast, kan het bevoegd gezag aan de omgevingsvergunning één of meer van de volgende voorschriften verbinden:

  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;

  2. de verplichting tot het doen van opgravingen;

  3. de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan de door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.

 

12.4.3 Beoordelingscriteria

De omgevingsvergunning als bedoeld in lid 12.4.2 wordt niet verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overlegd, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgelegd. Alvorens een omgevingsvergunning te verlenen wordt een archeologische deskundige om advies gevraagd.

 

12.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

12.5.1 Verboden werkzaamheden

Het is verboden op of in de als Waarde - Archeologie bestemde gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  1. het ophogen, egaliseren en ontginnen van gronden,

  2. het bodemverlagen of afgraven van gronden waarvoor geen ontgrondingvergunning is vereist, waartoe ook gerekend wordt woelen en draineren;

  3. het bebossen van gronden;

  4. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, voet-, ruiter- of rijwielpaden, banen of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;

  5. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;

  6. het graven of dempen van sloten, watergangen, vijvers of vaarten;

  7. het tot stand brengen en/of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;

  8. het uitvoeren van heiwerken en/of het indrijven van scherpe voorwerpen in de bodem;

  9. voor de onder a t/m h genoemde werkzaamheden is een omgevingsvergunning nodig wanneer sprake is van grondbewerkingen:

  1. dieper dan 30 cm en groter dan 50 m² ter plaatse van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1';

  2. dieper dan 30 cm en groter dan 100 m² ter plaatse van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2';

  3. dieper dan 30 cm en groter dan 1000 m² ter plaatse van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3';

  4. dieper dan 30 cm en groter dan 10000 m² ter plaatse van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5'.

 

12.5.2 Toegestane werkzaamheden

Het onder 12.5.1 bedoelde verbod is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

  1. het normale onderhoud betreffen;

  2. op archeologisch onderzoek gericht zijn;

  3. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit bestemmingsplan.

 

12.5.3 Toetsingscriteria

Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 12.5.1 kan worden verleend indien de aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport heeft overlegd waarin wordt aangetoond dat:

  1. op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn, of;

  2. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden niet worden verstoord, of;

  3. dat de archeologische waarden van de gronden naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate worden veiliggesteld.

 

12.5.4 Voorwaarden

Indien uit het onder 12.5.1 van dit artikel genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van een omgevingsvergunning zullen of kunnen worden aangetast, kan het bevoegd gezag aan de omgevingsvergunning één of meer van de volgende voorwaarden verbinden:

  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;

  2. de verplichting tot het doen van opgravingen;

  3. de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan de door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.

 

12.5.5 Beoordelingscriteria

De omgevingsvergunning als bedoeld in lid 12.5.1 wordt niet verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overlegd, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgelegd. Alvorens een omgevingsvergunning te verlenen wordt een archeologische deskundige om advies gevraagd.

 

12.6 wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan met toepassing van artikel 3.6 lid 1, sub a Wro te wijzigen door de bestemming 'Waarde-Archeologie' te wijzigen in een ander regime, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat in de betreffende gronden een hogere of lagere archeologische verwachting aanwezig is.

 

Artikel 13 Waterstaat - Waterkering

 

13.1 bestemmingsomschrijving

De voor Waterstaat-Waterkering aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de waterhuishouding door middel van dijken, dijksloten en kaden.

13.2 bouwregels

 

13.2.1 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Op of in deze gronden mogen ten behoeve van de primaire bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd.

 

13.2.2 Verhouding tot samenvallende bestemmingen

Op de gronden met de bestemming waterkering mag ten behoeve van andere, daarmee samenvallende bestemmingen slechts worden gebouwd, indien en voor zover de belangen van de waterkering hierdoor niet worden geschaad.

Alvorens omtrent het verlenen van een omgevingsvergunning te beslissen, dient de aanvrager (vooraf) een watervergunning aan te vragen bij de Waterbeheerder, waaruit blijkt dat de door de voorgenomen bouwactiviteiten het water(staats)belang niet wordt geschaad en omtrent de eventueel te stellen voorwaarden.

 

13.3 afwijken van de bouwregels

 

13.3.1 Afwijken voor bebouwing

Met een omgevingsvergunning kan afgeweken worden van het bepaalde in lid 13.2.1 voor bebouwing toegestaan in de samenvallende bestemmingen.

 

13.3.2 Voorwaarden voor afwijken

De in lid 13.3.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien door de bouw en situering van de betreffende bebouwing geen schade wordt of kan worden toegebracht aan de waterkering. Alvorens te beslissen over de omgevingsvergunning dient de aanvrager (vooraf) een watervergunning aan te vragen bij de Waterbeheerder.

 

Hoofdstuk 3 ALGEMENE REGELS

 

Artikel 14 anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

 

Artikel 15 algemene bouwregels

 

15.1 Toegelaten overschrijdingen

Het is toegestaan de in dit plan aangegeven bestemmings-, bouwgrenzen en/of hoogtematen te overschrijden:

  1. ten behoeve van liftinstallaties, hijsinrichtingen, technische installaties, hekwerken en vergelijkbare ondergeschikte bouwwerken, mits de overschrijding van de maximale bouwhoogte niet meer bedraagt dan 5 meter.

  2. in het gehele plangebied is het toegestaan in verband met de realisatie van een wegverbreding en / of overkapping van de A9, tijdelijke gebouwen en tijdelijke bouwwerken geen gebouw zijnde op te richten zoals bouwwerken verband houdend met:

  1. een tijdelijke verlegging van de rijbanen A9 noord en zuid en van toe- en afritten;

  2. opslagplaatsen, werkplaatsen en installaties;

  3. pontons, bouwketen laad- en losplaatsen;

  4. grond- en zanddepots pijpleidingen en transportbanden met bijbehorende voorzieningen;

  5. damwanden en andere grond- dan wel waterkerende constructies;

  6. tijdelijke bouwwegen;

  7. watergangen, watercompensatie;

  8. energievoorzieningen;

  9. afrastering;

  10. kunstwerken, kabels en leidingen, barriers;

  11. geluidschermen.

 

Artikel 16 algemene afwijkingsregels

Met een omgevingsvergunning kan afgeweken worden van:

 

  1. de in de bestemmingsregels opgenomen maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages, uitsluitend indien dit nodig is voor een technische betere realisering van het plan. Dit is niet van toepassing bij toegelaten binnenplanse afwijkingen;

  2. de bestemmingsregels en toestaan dat de inrichting van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of verkeersintensiteit daartoe aanleiding geven;

  3. de bestemmingsregels en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;

  4. de bestemmingsregels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot niet meer dan 10 meter;

  5. de bestemmingsregels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, en ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten, wordt vergroot tot niet meer dan 40 meter;

  6. de bestemmingsregels ten behoeve van het oprichten van ondergrondse kelderruimte, met dien verstande dat:

  1. ondergrondse bouwwerken binnen het bestemmingsvlak dienen te worden gerealiseerd en conform de bestemming te worden gebruikt;

  2. het realiseren van ondergrondse bouwwerken geen nadelige effecten mag hebben op de bodem- en waterhuishouding. Hiertoe dient de aanvrager (vooraf) een watervergunning aan te vragen bij de Waterbeheerder;

  1. de bestemmingsregels ten behoeve het bouwen van kleine niet voor bewoning bestemde gebouwtjes ten behoeve van de dienstverlening van overheidswege, het openbaar bestuur en openbare nutsbedrijven, zoals transformatorhuisjes, telefooncellen, gemaalgebouwtjes en wachthuisjes voor verkeersdiensten, mits de inhoud per gebouwtje niet meer bedraagt dan 50 m³ en de bouwhoogte niet meer dan 4 meter;

 

Geen omgevingsvergunning wordt verleend indien:

  1. daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan (bijvoorbeeld door schaduwwerking) aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;

  2. dit leidt tot aantasting van de ruimtelijke karakteristiek ter plaatste.

 

Artikel 17 algemene gebruiksregels

Tot strijdig gebruik als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval gerekend de opslag en/of stalling van voer- of vaartuigen, schroot, afbraak- en bouwmaterialen, grond en bodemspecie, puin- en vuilstortingen, en aan hun gebruik onttrokken machines, behoudens gebruik dat strekt tot realisering van de bestemming en gebruik dat voortvloeit uit het normale dagelijkse gebruik en onderhoud dat ingevolge de bestemming is toegestaan.

 

Artikel 18 Geluidszone - zonebesluit

 

18.1 Bestemmingsomschrijving

De op de plankaart voor ‘Geluidzone – zonebesluit’ aangeduide gronden zijn, naast het bepaalde in de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen (basisbestemmingen), bestemd voor het tegengaan van een te hoge geluidbelasting vanwege de op het luchthaventerrein Schiphol aanwezige bedrijven, alsmede proefdraaiplaatsen, op geluidgevoelige gebouwen.

18.2 Bouwregels

Voor het bouwen van gebouwen geldt dat op grond van de basisbestemming een toelaatbaar geluidgevoelig gebouw niet mag worden gebouwd.

18.3 Afwijken van de bouwregels

Met een omgevingsvergunning kan afgeweken worden van het bepaalde in lid 18.2, en toestaan dat nieuwe geluidgevoelige gebouwen worden gebouwd, mits de geluidbelasting vanwege het industrieterrein op de gevels van deze geluidgevoelige gebouwen niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, of een verkregen hogere grenswaarde.

18.4 Specifieke gebruiksregels

 

18.4.1 Strijdig gebruik

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo wordt in ieder geval gerekend het gebruik van niet-geluidgevoelige gebouwen als geluidgevoelige gebouwen.

 

18.4.2 Afwijkingsbevoegdheid

Met een omgevingsvergunning kan afgeweken worden van het bepaalde in lid 18.4.1 en toestaan dat niet-geluidgevoelige gebouwen worden gebruikt als geluidgevoelig gebouw, mits de geluidbelasting vanwege het industrieterrein op de gevels van deze geluidgevoelige gebouwen niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, of een verkregen hogere grenswaarde.

 

Artikel 19 Luchtvaartverkeerzone - LIB artikel 2.2.1 nr. 4

 

19.1 Omschrijving

Ter plaatse van de aanduiding 'luchtvaartverkeerzone-lib artikel 2.2.1 nr. 4' gelden beperkingen voor bebouwing en gebruik als bedoeld in het Luchthavenindelingbesluit.

 

19.2 Bouwregels

Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'luchtvaartverkeerzone-lib artikel 2.2.1 nr. 4' gelden de beperkingen met betrekking tot bebouwing zoals gesteld in artikel 2.2.1c van het 'Luchthavenindelingbesluit Schiphol'.

 

19.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 19.2 indien de minister van Infrastructuur en Milieu een verklaring van geen bezwaar afgeven zoals bedoeld in artikel 8.9 van de Wet luchtvaart.

 

19.4 Gebruiksregels

  1. Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'luchtvaartverkeerzone-lib artikel 2.2.1 nr. 4' gelden de beperkingen met betrekking tot gebruik zoals gesteld in artikel 2.2.1c  van het 'Luchthavenindelingbesluit Schiphol';

  2. Artikel 2.2.1e van het 'Luchthavenindelingbesluit Schiphol' is overeenkomstig van toepassing.

 

19.5 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 19.4 indien de minister van Infrastructuur en Milieu een verklaring van geen bezwaar afgeven zoals bedoeld in artikel 8.9 van de Wet luchtvaart.

 

Artikel 20 Luchtvaartverkeerzone - lib artikel 2.2.2 toetshoogtes

 

20.1 Omschrijving

Ter plaatse van de aanduiding 'luchtvaartverkeerzone-lib artikel 2.2.2', zoals aangegeven op bijlage 2 van de plantoelichting, gelden beperkingen met betrekking tot toetshoogten van gebouwen, andere bouwwerken geen gebouwen zijnde en objecten als bedoeld in het Luchthavenindelingbesluit Schiphol.

 

20.2 Bouwregels

Ter plaatse van de aanduiding 'luchtvaartverkeerzone-lib artikel 2.2.2' gelden beperkingen met betrekking tot de hoogte van gebouwen, andere bouwwerken geen gebouwen zijnde en objecten, zoals gesteld in artikel 2.2.2 van het 'Luchthavenindelingbesluit Schiphol'.

 

20.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 20.2 indien de minister van Infrastructuur en Milieu een verklaring van geen bezwaar afgeven zoals bedoeld in artikel 8.9 van de Wet luchtvaart.

 

Artikel 21 Luchthavenverkeerzone - LIB artikel 2.2.2a

 

21.1 Omschrijving

Ter plaatse van de aanduiding 'luchtvaartverkeerzone-lib artikel 2.2.2a', zoals aangegeven op bijlage 3 van de plantoelichting, gelden beperkingen van hoogten ter bescherming van het functioneren van radarapparatuur als bedoeld in het Luchthavenindelingbesluit Schiphol.

 

21.2 Bouwregels

Ter plaatse van de aanduiding 'luchtvaartverkeerzone-lib artikel 2.2.2a' gelden beperkingen met betrekking tot de hoogte van gebouwen, andere bouwwerken geen gebouwen zijnde en objecten, zoals gesteld in artikel 2.2.2a van het 'Luchthavenindelingbesluit Schiphol'.

 

21.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 21.2 indien uit een advies van de Inspectie Leefomgeving en Transport blijkt dat het object geen belemmering vormt voor het functioneren van radarapparatuur met het oog op veilig luchtverkeer.

 

Artikel 22 Luchtvaartverkeerszone - LIB artikel 2.2.3

 

22.1 Omschrijving

Ter plaatse van de aanduiding 'Luchtvaarverkeerzone-LIB artikel 2.2.3', zoals aangegeven op bijlage 4, gelden beperkingen met betrekking tot de vogelaantrekkende werking als bedoeld in het Luchthavenindelingbesluit Schiphol.

 

22.2 Specifieke gebruiksregels

Ter plaatse van de aanduiding 'Luchtvaarverkeerzone-LIB artikel 2.2.3' gelden beperkingen met betrekking tot de vogelaantrekkende werking zoals gesteld in artikel 2.2.3 van het 'Luchthavenindelingbesluit Schiphol'.

 

22.3 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 22.2 indien de minister van Infrastructuur en Milieu een verklaring van geen bezwaar afgeven zoals bedoeld in artikel 8.9 van de Wet luchtvaart.

 

Artikel 23 Veiligheidszone - LPG

Het voor Veiligheidszone - LPG aangewezen gebied is aangeduid om een te hoog veiligheidsrisico tegen te gaan voor kwetsbare objecten en beperkt kwetsbare objecten, vanwege een LPG-vulpunt.

23.1 Bouwregels

Binnen het gebied ter plaatse van de aanduiding ‘Veiligheidszone-LPG’ mogen, in afwijking van het bepaalde ten aanzien van de binnen dit gebied voorkomende bestemmingen geen kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten worden gebouwd of uitgebreid.

23.2 Afwijken van de bouwregels

Er kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van het bepaalde in lid 23.1 in die zin dat beperkt kwetsbare objecten worden gebouwd, mits hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de veiligheid van personen.

23.3 Specifieke gebruiksregels

 

23.3.1 Strijdig gebruik

Tot een gebruik, strijdig met het bepaalde in dit artikel, wordt in ieder geval gerekend het gebruik van de gronden en bouwwerken als kwetsbaar of beperkt kwetsbaar object.

 

23.3.2 Afwijken van de gebruiksregels

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken en toegestaan dat gronden en bouwwerken worden gebruikt als beperkt kwetsbaar object, mits:

  1. de toepasselijke grenswaarden voor het risico en risicoafstanden ten aanzien van beperkt kwetsbare objecten in acht worden genomen;

  2. met de toepasselijke richtwaarden en risicoafstanden ten aanzien van beperkt kwetsbare objecten rekening wordt gehouden;

  3. het groepsrisico wordt afgewogen.

 

23.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen, onder voorwaarde dat hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de veiligheid van personen, het bestemmingsplan wijzigen in die zin dat:

  1. de gebiedsaanduiding "Veiligheidszone LPG" van de kaart wordt verwijderd, mits de betreffende risicovolle inrichting ter plaatse is beëindigd;

  2. de gebiedsaanduiding "Veiligheidszone LPG" op de kaart wordt gewijzigd (verkleind), mits voor de risicovolle inrichting een vergunning ingevolge de Wet milieubeheer is verleend of gewijzigd.

 

Hoofdstuk 4 OVERGANGS- EN SLOTREGELS

 

Artikel 24 overgangsrecht

 

24.1 Overgangsrecht bouwwerken

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning of een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;

  2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

 

24.2 Afwijken

Met een omgevingsvergunning kan eenmalig afgeweken worden van lid 24.1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 24.1 met maximaal 10%.

 

24.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken

Lid 24.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

 

24.4 Overgangsrecht gebruik

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

 

24.5 Strijdig gebruik

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 24.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

 

24.6 Verboden gebruik

Indien het gebruik, bedoeld in lid 24.4, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

 

24.7 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik

Lid 24.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsregels van dat plan.

 

Artikel 25 slotregel

Deze regels kunnen worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Amstelveen A9.

 

Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van 8 mei 2019

De griffier, de voorzitter,