Plan: | Afsluitschema Gasunie S-6349 - ter plaatse van Meerlandenweg 55 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0362.11L-VG01 |
De N.V. Nederlandse Gasunie is voornemens op een aantal locaties in Amstelveen afsluitschema's te vervangen en bijbehorende gasleidingen te verleggen. Dit geldt ook voor voorliggende locatie op het toekomstige Bedrijventerrein Amstelveen Zuid.
Voorliggende aanvraag betreft het verplaatsen van een afsluitschema nabij de Meerlandenweg. Het huidige afsluitschema bevindt zich aan de oostzijde van de Meerlandenweg ten westen van de voormalige spoorbaan binnen de bestemming Agrarisch-Glastuinbouw (A-GT: bestemmingsplan Legmeerpolder). De beoogde locatie van het afsluitschema bevindt zich tevens aan de oostzijde van de Meerlandenweg maar aan de oostkant van de voormalige spoorbaan binnen de bestemming Agrarisch-1 (A-1: bestemmingsplan Legmeerpolder Zuid). Het afsluitschema past binnen beide van de genoemde bestemmingen. Voor de bijbehorende gasleidingen geldt echter, met oog op de leidingdruk en bijbehorende milieueffecten, dat een aparte dubbelbestemming 'Leiding - Gas' noodzakelijk is. Aangezien deze gasbuisleidingen omgelegd zullen moeten worden is het opstellen van voorliggend bestemmingsplan vereist.
De Stadsregio Amsterdam heeft aangegeven akkoord te zijn met de nieuwe locatie van het afsluitschema.
De aard en doelstelling van het onderhavige bestemmingsplan is het planologisch mogelijk maken van het verplaatsen van een afsluitschema ter hoogte van de Meerlandenweg (met de bestemming Agrarisch-Glastuinbouw, bestemmingsplan Legmeerpolder) naar een nieuwe locatie even ten oosten van de huidige locatie van ter hoogte van Meerlandenweg 55 (met de bestemming Agrarisch-1, bestemmingsplan Legmeerpolder-Zuid). Aangezien de bijbehorende gasbuisleidingen met de dubbelbestemming Leiding-Gas (L-G). omgelegd zullen worden is het opstellen van voorliggend bestemmingsplan vereist.
Voorliggend bestemmingsplan Afsluitlocatie Gasunie S-6349 t.p.v. Meerlandenweg 55 heeft tot doel de gedeeltelijke herziening van het bestemmingsplan Legmeerpolder (de bestemming Agrarisch-Glastuinbouw tot de grens met de bestemming Water) en het bestemmingsplan Legmeerpolder-Zuid (de bestemming Water tot en met de bestemming Agrarisch-1).
Het vigerende bestemmingsplan voor de gronden van de huidige locatie is het bestemmingsplan Legmeerpolder zoals vastgesteld door de raad van de gemeente op 2 juli 2014.
Het voorheen geldende bestemmingsplan voor de gronden van de beoogde locatie was het bestemmingsplan Legmeerpolder Zuid zoals vastgesteld door de raad van de gemeente op 12 november 2014.
Voorliggend bestemmingsplan betreft een partiële herziening van de twee genoemde vigerende bestemmingsplannen.
Deze plantoelichting bevat de verantwoording van dit bestemmingsplan en geeft een toelichting op de keuzes die hebben geleid tot de nieuwe planregeling. Hoofdstuk 2 geeft een beschrijving van het plangebied. In hoofdstuk 3 en 4 wordt een beschrijving gegeven van de planologische en juridische status quo van het gebied. Hoofdstuk 3 gaat in op de in het gebied aangetroffen ruimtelijke waarden en functies. Hoofdstuk 4 beschrijft het vigerende planologische regime. Hoofdstuk 5 bevat de beschrijving van de voor het gebied relevante wet- en regelgeving van de hogere overheden. De doelstellingen van het ruimtelijke beleid van de gemeente worden toegelicht in hoofdstuk 6. Hoe de planvisie is vertaald in de keuze van bestemmingen wordt uiteengezet in hoofdstuk 7. Hoofdstuk 8 doet verslag van de wijze waarop burgers en overlegpartners bij de planvorming zijn betrokken. De motivering van de verschillende aspecten van uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan volgt in hoofdstuk 9. Hoofdstuk 10 bevat tot slot een toelichting op de systematiek van de planregels.
De locatie die deze partiële herziening betreft bevindt zich op het toekomstige Bedrijventerrein Amstelveen Zuid. Dit toekomstige bedrijventerrein ligt in het zuiden van de gemeente Amstelveen, in het gebied tussen de Noorddammerweg aan de westzijde en de Zijdelweg aan de oostzijde, net ten noorden van de nieuw omgelegde N201 en ten zuiden van de J.C. van Hattumweg.
Het huidige en beoogde perceel van het afsluitschema bevinden zich ten oosten van de Meerlandenweg, ter hoogte van het adres Meerlandenweg 55, nabij de voormalige spoorbaan.
Afbeelding 1. Locatieaanduiding Afsluitlocatie ter plaatse van de Meerlandenweg 55
Het betreffende plangebied ligt in de Noorder Legmeerpolder en kan worden getypeerd als een gebied met hoofdzakelijk de bestemming Agrarisch-1 en Agrarisch - Glastuinbouw.
Het plangebied betreft het gedeelte van de droogmakerij ten zuiden van Westwijk. Het gebied wordt globaal begrensd door de Legmeerdijk (west), de J.C. van Hattumweg (noord), de Bovenkerkerweg/ Zijdelweg (oost) en de bedrijventerreinen De Loeten en Amstelveen Zuid (zuid). De Meerlandenweg verdeelt de Noorderlegmeerpolder grofweg in twee gebieden. Ten westen van de Meerlandenweg is sprake van overwegend agro-industrieel gebruik door kwekerijen met omvangrijke kassencomplexen; Ten oosten van de Meerlandenweg is het gebied een relatief open en leeg agrarisch gebied met een drietal verspreid liggende woningen.
In het zuiden van de Noorderlegmeerpolder en de Bovenkerkerpolder is recentelijk de omgelegde N201 aangelegd, ter vervanging van het traject door Uithoorn. De zone rondom de N201 in de Noorderlegmeerpolder wordt de komende jaren ontwikkeld als bedrijventerreinen (De Loeten en Amstelveen Zuid).
Legmeerpolder Zuid
In de Middeleeuwen bestond de Noorder Legmeerpolder uit een moerasgebied. Het veenmoeras was in de voorgaande eeuwen ontstaan als gevolg van een daling van de toenmalige zeespiegel. Vanaf de 17e eeuw zijn droogmakerijen aangelegd. Aanleiding was de behoefte aan landbouwgrond en de toegenomen bedreiging door overstromingen. De droogmakerijen liggen gemiddeld dieper dan de oude veenpolders, omdat in de veenpolders het veen niet is ontgraven. In 1876 werd het stoomgemaal bij de Roode Paal (aan de Amstel) gesticht, waarmee de Noorder Legmeerplas tussen 1876 en 1879 is drooggemaakt. Hiervoor is voornamelijk gebruik gemaakt van bestaande dijken en taluds, die deels zijn versterkt: de Legmeerdijk, de Noorddammerweg, de ringdijk van de Thamerbinnenpolder en de Vuurlinie (beide laatstgenoemde liggen in de gemeente Uithoorn). Na de drooglegging werd het land voor gebruik geschikt gemaakt. Hiervoor werd een landbouwkundige en dus logische, rationele verkaveling ontworpen. Het slotenpatroon is gebaseerd op de efficiënte afvoer van het water. De polder (feitelijk de droogmakerij) werd voorzien van een centrale wegenas.
Een ander verschil met de veenpolders betreft het bodemgebruik. Doordat de bodem van de droogmakerijen uit klei bestaat was de bodem geschikt voor akkerbouw. Hiervoor werd de grondwaterstand extra verlaagd. De Noorder Legmeerpolder kent dan ook vrijwel geen veeteelt. In de eerste helft van de vorige eeuw zijn grote delen van de polder met grondbewerking (diepploegen) geschikt gemaakt voor tuinbouw. In de Noorder Legmeerpolder is vanaf 1960 een aantal grote ruimtelijke ingrepen gedaan, zoals de aanleg van glastuinbouw en woningen. De karakteristiek van deze polder is aangetast door het dempen van een groot aantal poldersloten. Hierdoor is een beeld ontstaan met percelen van wisselende breedte, maar met een overhand van brede percelen. Hierdoor is het historisch landschap aangetast. Waar de kassen nog in de percelen liggen, trekt de nieuwbouw zich mondjesmaat wat aan van het polderlandschap. Het karakter van het vroegere akkerbouwgebied in de Noorder Legmeerpolder is in de laatste tientallen jaren ook sterk gewijzigd doordat de kassencomplexen een meer industriële uitstraling hebben gekregen. Alleen het gedeelte van de Noorder Legmeerpolder ten oosten van de voormalige spoorbaan is een akkerbouwgebied met een open karakter gebleven. De nog zichtbare tegenstelling tussen enerzijds het open karakter van het gebied ten oosten van de spoorbaan Uithoorn-Amstelveen en anderzijds het gesloten karakter van het kassengebied is in belangrijke mate te danken aan het werk van de zogenaamde Kassencommissie. In de jaren vijftig dreigde in en rond Aalsmeer een ongecoördineerde ontwikkeling van kassencomplexen met alle gevolgen van dien voor het landschap. In mei 1959 werd het Structuurplan Tuinbouwgebied uitgebracht. Hierin werden gebieden aangewezen waar onbeperkt kassenbouw mogelijk was en gebieden waar kassenbouw zou moeten worden geweerd in verband met toekomstige woningbouw, of wegenaanleg of uit zuivere landschappelijke overwegingen. Het karakter van het landelijke gebied van de Noorder-Legmeerpolder wordt ook bedreigd door een groot aantal kleinschalige bedrijfjes langs de Bovenkerkerweg. Veel van de historisch waardevolle elementen zijn hier verdwenen of aangetast. Een belangrijk nog aanwezig element is de spoorlijn, die voor de ontwikkeling van het achterland een belangrijke betekenis heeft gehad.
Historische geografie
De aanleg van een netwerk van lokaalspoorlijnen is kenmerkend voor de snelle ontwikkelingen in de verkeersfunctie in het begin van de 20ste eeuw. De restanten van de spoorlijn, spoordijken, zijn nog herkenbaar in het landschap. Over het traject Bovenkerk-Amstelveen rijdt nu de museumtramlijn van en naar Amsterdam. De lokaalspoorlijn Amsterdam-Bovenkerk-Uithoorn is op de cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Noord-Holland aangemerkt als 'van waarde' (CHW-code MLA041G). Droogmakerijen zijn zeer kenmerkend voor de landschapsontwikkeling van de Noorder Legmeerpolder. De rationele en regelmatige inrichting is nog duidelijk herkenbaar, de openheid is aangetast door de vele tuinbouwkassen en de bouw van woningen. De oorspronkelijke strookvormige verkaveling is sterk aangetast door een herverkaveling.
De ruimtelijke en genetische samenhang met het wegen- en afwateringspatroon en de ringdijk is aanwezig. In de polder ligt de Vuurlijn van de Stelling van Amsterdam. De droogmakerij van de Noorder-legmeerpolder is “van waarde” (CHW-code MLA048G). Ringdijken, ringvaarten en afwateringssloten zijn kenmerkende elementen van de droogmakerijen. De ringdijk van de Noorder-Legmeerpolder valt samen met de Legmeerdijk en de Bovenkerkerweg. Het is dus nog goed herkenbaar. De Legmeerdijk en de Bovenkerkerweg waren bij de aanleg van de droogmakerij twee bestaande wegen over de dijken. De ringdijk heeft een ruimtelijke samenhang met het afwateringspatroon. De ringdijk is “van waarde” (CHW-code MLA092G). De drie noordoost-zuidwest lopende tochten en de haaks hierop staande hoofdtocht, die naar het gemaal in de Bovenkerkerpolder leidt, zijn ook nog herkenbaar. In het noorden is het patroon gewijzigd door de bouw van Westwijk. Het rechtlijnige patroon van afwateringsloten heeft een ruimtelijke en genetische samenhang met het even rechtlijnige wegenpatroon van de Legmeerpolder. De tochten zijn “van waarde” (CHW-code MLA093G).
Kenmerkend voor de middeleeuwse ontginningsblokken zijn rechte en slingerende wegen over kaden en dijken. De rechte en slingerende ontginningsassen en de rechte zij- en achterkaden vormden vaak de basis van het wegenpatroon. De Legmeerdijk is waarschijnlijk voortgekomen uit een achterkade. De Legmeerdijk is nog duidelijk herkenbaar. Een ruimtelijke samenhang met de dijken van de droogmakerij van de Noorder-Legmeerpolder is duidelijk aanwezig en is “van waarde” (CHW-code MLA137G). De Bovenkerkerweg komt voort uit een ontginningsas. De weg is nog duidelijk herkenbaar. De Bovenkerkwerweg maakte deel uit van de doorgaande landverbinding van Amsterdam naar Gouda. De weg heeft een ruimtelijke samenhang met de dijken van de droogmakerijen van de Bovenkerkerpolder en de Noorder-Legmeerpolder en is “van waarde” (CHW-code MLA138G). Ook karakteristiek zijn de polderwegen in de droogmakerijen en over de ringdijken. Het rechtlijnige en rationele wegenpatroon is kenmerkend voor de inrichting van droogmakerijen. Het oorspronkelijke wegenpatroon (een langere centrale weg, twee parallel lopende korte wegen en drie dwarswegen) zijn ondanks de verdichting van het wegennet nabij Uithoorn en in Amstelveen goed herkenbaar. Een ruimtelijke en genetische samenhang (de wording en ontwikkeling tonend) met het afwateringsstelsel is nog aanwezig. De polderwegen sluiten aan op de landwegen over de grenzen van de middeleeuwse ontginningsblokken. Dergelijke polderwegen zijn “van waarde” (CHW-code 152G).
Bedrijventerrein Amstelveen Zuid
Zoals eerder naar voren kwam wordt de Noorderlegmeerpolder door de Meerlandenweg verdeeld in twee gebieden. Ten westen van de Meerlandenweg is sprake van overwegend agro-industrieel gebruik door kwekerijen met omvangrijke kassencomplexen. Op basis van het bestemmingsplan Legmeerpolder geldt hier de bestemming Agrarisch-Glastuinbouw. Ten oosten van de Meerlandenweg betreft het een relatief open en leeg agrarisch gebied met een drietal verspreid liggende woningen. Op basis van het bestemmingsplan Legmeerpoder Zuid geldt hier hoofdzakelijk de bestemmingen Agrarisch-1.
De zone rondom de N201 in de Noorderlegmeerpolder wordt de komende jaren ontwikkeld als bedrijventerreinen (Bedrijventerrein De Loeten en bedrijventerrein Amstelveen Zuid). Het plangebied van onderhavig bestemmingsplan ligt op het geplande Bedrijventerrein Amstelveen Zuid.
Het laatste nieuw te ontwikkelen bedrijventerrein dat in Amstelveen voorzien is, is Bedrijventerrein Amstelveen Zuid (circa 65 ha bruto). Dit bedrijventerrein lijkt het meest geschikt voor gemengde bedrijvigheid, waar in potentie ook categorie 3.2 en 4.1 bedrijven gehuisvest zouden kunnen worden. Momenteel worden de ontwikkelingspotenties van bedrijventerreinen onderzocht en blijft deze locatie gereserveerd als potentieel bedrijventerrein. De gemeente is bereid om medewerking te verlenen aan initiatieven van ondernemers die nu al op Amstelveen-Zuid gevestigd zijn.
De grond op dit toekomstige bedrijventerrein is in eigendom van particulieren. De gemeente wil met het sluiten van anterieure overeenkomsten afspraken maken met de eigenaren omtrent de ontwikkeling van hun locaties.
Toekomstige verwachtingen
In de Noorder Legmeerpolder is in noord-zuidrichting een bestemming opgenomen voor een toekomstig tracé voor openbaar vervoer (Covau) gepland (langs / over het voormalige spoortracé) voor een hoogwaardige openbaar vervoerverbinding tussen Uithoorn, Amstelveen en Amsterdam
De N.V. Nederlandse Gasunie is voornemens om op een aantal locaties in Amstelveen afsluitschema's te vervangen en bijbehorende gasleidingen te verleggen. Zo ook voor voorliggende locatie op het toekomstige Bedrijventerrein Amstelveen Zuid.
Er zijn twee gastransportleidingen van de N.V. Nederlandse Gasunie in het plangebied aanwezig. Eén leiding loopt van noord naar zuid langs de Amstelveense Tocht (het nieuwe tracé van de hoogwaardige openbaar vervoersverbinding). De tweede gasleiding ligt in het uiterste zuiden van het plangebied, tussen de Noorddammerweg en de Meerlandenweg. Deze leiding loopt langs de Meerlandenweg door tot aan de Legmeerdijk, waar deze langs de Legmeerdijk (naar het zuiden) weer in het plangebied valt Het betreffen gastransportleidingen van 12” met een druk van 40 Bar. Op de bij dit bestemmingsplan behorende verbeelding is met dubbelbestemmingen aangegeven hoe deze gastransportleidingen lopen.
Dit bestemmingsplan voorziet in het verplaatsen van een afsluitschema ter hoogte van de Meerlandenweg naar een locatie even ten oosten van de huidige locatie en tevens ter hoogte van het genoemde adres. Om de beoogde locatie van de om te leggen gasleidingen met bijbehorende dubbelbestemmingen vast te leggen en de huidige dubbelbestemmingen ongedaan te maken wordt voorliggend bestemmingsplan opgesteld.
De Stadsregio Amsterdam is inmiddels akkoord met de nieuwe locatie van het afsluitschema. Tevens is overeenstemming met de eigenaar van de grond van de nieuwe locatie. Er is bij de locatiekeuze tevens rekening gehouden met de plannen voor het beoogde Bedrijventerrein Amstelveen Zuid, alsmede de mogelijk door te trekken tram- of busbaan en het te realiseren (tram-)opstelterrein. De Gasunie is met de gemeente overeengekomen dat de oude spoordijk als toegangsweg zal worden gebruikt voor noodzakelijk onderhoud (totdat de gemeente het zelf weer nodig heeft). De mogelijk door te trekken openbaar vervoer verbinding zal over het leiding tracé lopen. De Gasunie zal hiervoor de nodige maatregelen treffen.
In dit hoofdstuk wordt inzicht gegeven in de wijze waarop de gewenste ruimtelijke en functionele ontwikkeling van het plangebied juridisch is vertaald. In het voorgaande hoofdstuk is beschreven welke ontwikkelingen in het plangebied plaatsvinden. In dit hoofdstuk wordt aangegeven welke juridisch-planologische instrumenten daarbij worden ingezet.
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) die per 1 juli 2008 in werking is getreden verplicht gemeenten tot het opstellen van een bestemmingsplan voor het gehele grondgebied. In de Wro en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is nader uitgewerkt uit welke onderdelen een bestemmingsplan in ieder geval moet bestaan.
Het juridische deel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de regels. Deze onderdelen zijn bindend voor de burger. De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en gebouwen en bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing. De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor de toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. De toelichting is niet juridisch bindend, maar wordt als handvat en beleidskader/interpretatiekader voor het bestemmingsplan gebruikt.
De bruikbaarheid van deze instrumenten is geheel afhankelijk van het doel van het bestemmingsplan en de gewenste bestemmingsmethodiek van de gemeente Amstelveen. Uitgangspunt is dat het bestemmingsplan moet voorzien in een passende regeling voor de komende tien jaar, dit is de geldigheidsduur van een bestemmingsplan.
Deze paragraaf geeft een artikelsgewijze beschrijving regels en bestemmingen
Inleidende regels
Artikel 1 betreft de Begrippen. Hierin worden de begrippen gedefinieerd die in de planregels worden gebruikt.
Artikel 2 beschrijft de Wijze van meten. Hierin wordt aangegeven hoe de diverse maten worden gemeten en de inhoud en oppervlakte van bouwwerken worden berekend om zo een eenduidige toepassing van de bebouwingregeling te bewerkstelligen.
Bestemmingsregels (artikel 3 t/m 7)
Artikel 3 betreft de bestemming Agrarisch-1 (A-1).
De voor 'Agrarisch - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor de uitoefening van een agrarisch bedrijf met een in hoofdzaak grondgebonden agrarische bedrijfsvoering, met de daarbij behorende verhardingen, recreatief medegebruik, bouwwerken geen gebouwen zijnde. En met daaraan ondergeschikte openbare nutsvoorzieningen, infrastructurele voorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningenen en sloten. Op deze gronden mag niet worden gebouwd, met uitzondering van afscheidingen met een maximale bouwhoogte van 1.50 meter.
Artikel 4 betreft de bestemming Agrarisch-Glastuinbouw (A-GT)
De voor 'Agrarisch - Glastuinbouw' aangewezen gronden zijn bestemd voor gebouwen ten behoeve van de uitoefening van het tuinbouwbedrijf (uitgezonderd bedrijfswoningen), een tuincentrum ter plaatse van de aanduiding 'tuincentrum', een caravanstalling ter plaatse van de aanduiding 'caravanstalling',een agrarisch verwerkingsbedrijf ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - agrarisch verwerkingsbedrijf, een handelskwekerij ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - handelskwekerij'. Met daarbij behorende bouwwerken geen gebouwen zijnde waaronder begrepen warmteopslagtanks, watersilo's, waterbuffertanks en warmtekrachtkoppeling, werken (geen bouwwerken zijnde) waaronder begrepen waterbassins. Ontsluitingswegen en andere verhardingen, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen en waterlopen en -partijen. Met hieraan ondergeschikt openbare nutsvoorzieningen, infrastructurele voorzieningen, waterhuishoudkundige voorzieningen, sloten en daarmee gelijk te stellen waterlopen.
Artikel 5 betreft de bestemming Verkeer-Openbaar vervoer (V-OV)
De voor 'Verkeer-Openbaar Vervoer' aangewezen gronden zijn bestemd voor openbaar vervoerstracé, tramwegvoorzieningen, banen, haltes perrons en voorzieningen voor openbaar vervoer. Met de daarbij behorende parkeervoorzieningen, geluidwerende voorzieningen, groenvoorziening, water, waterlopen en waterpartijen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Artikel 6 betreft de bestemming Water (WA)
De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor waterberging, waterhuishouding, waterlopen, het verkeer in en over het water, behoud en ontwikkeling van bestaande en potentiële ecologische waarden ter plaatse van de functie aanduiding 'ecologische waarde', waarbij de voorwaarden van de ontheffing Flora- en Faunawet in acht worden genomen. Met de daarbij behorend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder bruggen, dammen en/of duikers. Op of in deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd.
Artikel 7 betreft de dubbelbestemming Leiding-Gas (L-G)
De voor 'Leiding-Gas' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg, instandhouding en/of bescherming van de al dan niet ondergronds gelegen:
Met dien verstande, dat indien deze bestemming samenvalt met andere bestemmingen, deze andere bestemmingen ondergeschikt zijn aan de bestemming leidingen.
met de daarbij behorende:
Binnen een afstand van ten minste 4 meter ter weerzijden van de hart van de leidingen mogen uitsluitend bouwwerken tot een bouwhoogte van 3 meter worden opgericht ten behoeve van de aanleg en instandhouding van de leiding.
Algemene regels (artikel 8 t/m 11)
Artikel 8 betreft de anti-dubbeltelregel. Deze bepaling dient om te voorkomen dat bijvoorbeeld een bepaald grondoppervlak dat in een bepaald geval al eens als berekeningsgrondslag voor de toelaatbare oppervlakte aan bebouwing heeft gediend, later nog eens als berekeningsgrondslag voor een ander bouwwerk wordt gebruikt, maar dat dan tot gevolg heeft dat in het eerste geval een situatie ontstaat die afwijkt van het plan.
Artikel 9 betreft de algemene bouwregels. In dit artikel (toegelaten overschrijdingen) wordt aangegeven in welke gevallen de in dit plan aangegeven bestemmingsgrenzen, bouwgrenzen en/of hoogtematen overschreden mogen worden. Dit betreffen bijvoorbeeld liftkokers, schoorstenen en balkons. In dit artikel worden tevens criteria gegeven als (mede)toetsingskader voor het stellen van nadere eisen, het verlenen van een omgevingsvergunning en het wijzigen van het plan. Bij het verlenen van een omgevingsvergunning kunnen bijvoorbeeld nadere eisen gesteld worden aan het samenhangend straat- en bebouwingsbeeld, de verkeersveiligheid en de sociale veiligheid.
Artikel 10 betreft de algemene afwijkingsbevoegdheid. In dit artikel wordt bepaald in het kader van welke algemene afwijkingen in het plangebied gebruik gemaakt kan worden.
Artikel 11 betreft de uitsluiting aanvullende regels Bouwverordening. De voorschriften van de Bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het gestelde in artikel 9, lid 2 van de Woningwet buiten toepassing, behoudens de parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden.
Overgangs- en slotregels (artikel 12 t/m 13)
Artikel 12 behandelt het Overgangsrecht. Samengevat wordt hierin gewaarborgd dat bouwwerken en gebruiksvormen die bij de totstandkoming van het plan reeds bestaan, maar nu in strijd raken met het plan, mogen blijven bestaan. Daarbij wordt het hierin mogelijk gemaakt om op te treden tegen eerder ontstaan illegaal gebruik.
Artikel 13 betreft de Slotregel. Voor de duidelijkheid, o.a. bij benoeming en verwijzing, is hierin een eenduidige naam voor het gehele plan inclusief de toelichting aangegeven.
Onderhavig bestemmingsplan voorziet in het planologisch mogelijk maken van het verplaatsen van een afsluitschema en het verleggen van de bijbehorende gasbuisleidingen met de dubbelbestemming Leiding-Gas (L-G). Met oog op deze verplaatsing en omlegging is het opstellen van voorliggend bestemmingsplan vereist.
Uit onderzoek naar de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan is gebleken dat er enkel kosten optreden die verband houden met het opstellen van het bestemmingsplan en het begeleiden van de procedure. Deze kosten zijn opgenomen in de begroting van 2014. Uit het onderzoek is daarnaast gebleken dat er geen onvoorziene hoge kosten zijn te verwachten en de gemeente bovendien evenmin hoge financiële risico's draagt. Het bestemmingsplan is derhalve economisch uitvoerbaar binnen de planperiode van tien jaar.
In het bestemmingsplan 'Afsluitlocatie Gasunie S-6349 - t.p.v. Meerlandenweg 55' is voor de betreffende gronden geen bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan voorzien (zie artikel 6.2.1. Bro). Om die reden is er geen sprake van verplicht kostenverhaal.
De kosten voor het opstellen van de ruimtelijke onderbouwing en voor het begeleiden van de procedure worden bestreden door leges en door een separate bijdrage.
In het kader van het wettelijk vooroverleg op grond van het Besluit op de ruimtelijke ordening is het voorontwerp toegezonden aan de hieronder genoemde provinciale en rijksdiensten en andere instanties op 23 januari 2015.
Geen van de benaderde instanties heeft een inhoudelijke reactie gegeven op het voorontwerpbestemmingsplan. Aangenomen wordt dat het voorontwerp niet tot inhoudelijke bezwaren heeft geleid.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 5 maart 2015 tot en met 15 april 2015 ter visie gelegen, waarbij een ieder in de gelegenheid werd gesteld om zienswijzen in te dienen. Er zijn geen zienswijzen ingediend, zodat het bestemmingsplan ongewijzigd kan worden vastgesteld.
Wanneer een bestemmingsplan onherroepelijk is geworden, dan is de discussie over de inhoud van het plan afgerond en dienen overheid en burgers zich aan het plan te houden. Gebruik en/of bouwen dat niet in overeenstemming is met de verbeelding en/of de planregels is dan in strijd met het geldende bestemmingsplan. De zorg dat situaties gedurende de planperiode in overeenstemming zijn en blijven met het geldende bestemmingsplan valt onder het begrip handhaven. Goede handhaving vereist dat, naast de overheid ook belanghebbenden en de gebruikers van een plangebied op eenvoudige wijze kennis kunnen nemen van de inhoud van het geldende bestemmingsplan. Om dit te bereiken zijn bestemmingsplannen digitaal toegankelijk via het internet. In de opzet van voorliggend bestemmingsplan is al rekening gehouden met deze nieuwe ontwikkeling.
Dit hoofdstuk van het bestemmingsplan geeft doorgaans een overzicht van de belangrijkste ruimtelijke beleidskaders die voor deze ontwikkeling gelden. Achtereenvolgens komt in het bestemmingsplan het relevante rijks-, provinciale, regionale en gemeentelijke beleid aan bod.
De N.V. Nederlandse Gasunie heeft een aanvraag ingediend op een aantal locaties in Amstelveen afsluitschema's te vervangen en bijbehorende gasleidingen te verleggen. Dit geldt ook voor voorliggende locatie op het toekomstige Bedrijventerrein Amstelveen Zuid. De relevante beleidsstukken zullen in hoofdstuk 6 van dit bestemmingsplan aan de orde komen. Gezien de aard en het doel van de aanvraag / van het initiatief zal niet nader ingegaan worden op het ruimtelijke beleidskaders op Rijks-, Provinciaal en op gemeentelijk niveau.
De relevante beleidsstukken zullen in hoofdstuk 6 van dit bestemmingsplan aan de orde komen. Het beleid en de wetgeving op milieugebied wordt behandeld in hoofdstuk 7.
Wet bodembescherming
Het bodembeleid is gebaseerd op een balans tussen maatschappelijke dynamiek en gezondheidsrisico's. Uitgangspunt is dat de bodemkwaliteit geen onaanvaardbaar risico voor de gebruiker mag vormen. Is dat wel het geval, dan spreken wij van een ernstig en spoedeisend geval van bodemverontreiniging. Deze gevallen moeten op korte termijn worden gesaneerd of het gebruik en/of de functie moet worden gewijzigd zodat de verontreiniging geen risico vormt.
De bodemkwaliteit kan ook een acceptabel risico vormen. We spreken dan van een ernstig geval en een potentieel risico. Een ernstig geval met potentiële risico's hoeft niet gesaneerd te worden, omdat het opheffen van potentiële risico's niet kosteneffectief is.
Het loont wel te saneren wanneer er toch al grondwerk plaatsvindt. Daarom is het verboden om in ernstig verontreinigde grond te werken zonder saneringsdoel. De saneringshandeling dient gemeld te worden bij het bevoegd gezag (de Provincie Noord-Holland).
Procedures en normen voor onderzoek en sanering van de bodem zijn nader uitgewerkt in de Circulaire bodemsanering 2012. De norm voor een ernstig geval is de interventiewaarde; de norm voor spoedeisendheid is het saneringscriterium.
Bij handelingen en activiteiten op of in de grond dient een historisch bodemonderzoek conform NEN5725 te worden uitgevoerd om na te gaan of de bodem op een locatie mogelijk verdacht is. Een locatie is verdacht als er aanwijzingen zijn dat er in het verleden bodembedreigende activiteiten hebben plaatsgevonden (puntbronnen) of als er sprake is van achtergrondconcentraties die hoger zijn dan het bodemgebruik toestaat.
Bij puntbronnen kan gedacht worden aan (voormalige) bedrijfsactiviteiten, ondergrondse brandstoftanks en sloop van asbesthoudende bouwwerken. Verhoogde achtergrondconcentraties worden in Amstelveen aangetroffen in het "bovenland", het niet verveende landschap. De ontgravingskaart (zie hierna) wordt bij ruimtelijke onderbouwingen voor bestemmingsplannen en bij aanvragen voor omgevingsvergunningen geaccepteerd als bewijsmiddel ten aanzien van achtergrondconcentraties.
Is de locatie verdacht, dan dient een verkennend bodemonderzoek conform NEN5740 te worden uitgevoerd en zonodig een nader onderzoek conform NTA 5755 om vast te stellen of er sprake is van een ernstig geval en of er sprake is van een verontreiniging die met spoed gesaneerd dient te worden.
Besluit bodemkwaliteit
Het Besluit bodemkwaliteit stelt onder andere regels voor grondverzet voor grond die geen risico's vormt voor de gebruiker. In de Regeling bodemkwaliteit zijn richtwaarden (kwaliteitsklassen) opgenomen voor verschillende gebruiksfuncties, die zijn gerelateerd aan bodemgebruik. Doel van de regels is om de bodemkwaliteit en bodemfunctie via grondverzet met elkaar in overeenstemming te brengen. Hulpmiddel hiervoor zijn de bodemkwaliteitskaarten zoals die zijn opgenomen in de regionale Nota bodembeheer.
De bodemfunctiekaart is verdeeld in zones waarvan het huidige en toekomstige gebruik is weergegeven. De bodemfuncties zijn "Industrie", "Wonen" en "Overig". De bodemfuncties bepalen de toepasbaarheid van grond, omdat de functie is gekoppeld aan een kwaliteitsklasse.
De ontgravingskaart geeft de aanwezige bodemkwaliteit aan via zones van bodemkwaliteitsklassen "Industrie", "Wonen" en "Overig". Amstelveen hanteert gebiedsspecifiek beleid, waarin naast de maximale waarden uit het generieke beleid de lokale maximale waarden "Wonen (gebiedsspecifiek)" en "Landbouw/natuur (gebiedsspecifiek)" gedefinieerd zijn.
De toepassingskaart geeft aan aan welke bodemkwaliteitsklasse toe te passen grond moet voldoen. Grond die voldoet aan de achtergrondwaarde is altijd toepasbaar. Grond verontreinigd tot boven de (lokale) maximale waarde is niet toepasbaar in de desbetreffende zone en moet elders worden toegepast of verwerkt. De overige grond moet bij toepassing voldoen aan de (lokale) maximale waarde en aan de bodemfunctie van de toepassingslocatie.
Provinciale milieuverordening
Gebieden met aardkundige waarden dienen planologisch te worden beschermd. Dit is vastgelegd in de Provinciale milieuverordening. In de praktijk betekent dit dat alleen grond mag worden toegepast die voldoet aan de bodemchemische normen en die bodemfysisch vergelijkbaar is met de in het toepassingsgebied voorkomende grondsoort.
De bodemkwaliteit dient geschikt te zijn voor de (toekomstige) functie en mag in principe niet verslechteren door grondverzet. De invulling van het beleid voor de gemeente Amstelveen is vastgelegd in de Nota bodembeheer en de bijbehorende ontgravingskaart, bodemfunctiekaart en toepassingskaart.
Relevantie plangebied
Voorliggend bestemmingsplan betreft een partiele herziening van het bestemmingsplan Legmeerpolder en van het bestemmingsplan Legmeerpolder Zuid. Dit bestemmingsplan maakt het verplaatsen van een afsluitschema en de bijbehorende gasbuisleidingen mogelijk.
In opdracht van de N.V. Nederlandse Gasunie het bureau Anteagroup op 19 maart 2014) het rapport 'Verkennend bodemonderzoek afsluiterschema S-6349 in de S.P. Legmeerpolder te Amstelveen' (projectnummer 11191-267489) opgesteld.
Uit dit rapport (bijlage 1 van de Toelichting) kan worden geconcludeerd dat ter plaatse van het afsluiterschema geen gerelateerde grondverontreinigingen zijn aangetoond. In de bodemlaag van 1,2 - 1,4 m- mv met een zwakke olie-water reactie zijn geen verhoogde gehalten aan vluchtige componenten gemeten. In het grondwater zijn licht verhoogde concentraties aan barium en tetrachlooretheen gemeten. De licht verhoogde concentratie aan barium heeft een natuurlijke oorsprong. De oorzaak van de lichte verontreiniging met tetrachlooretheen is onbekend. De verontreiniging is niet te relateren aan de aanwezigheid en het gebruik van het afsluiterschema. De vooraf opgestelde hypothese ‘verdachte locatie’ voor het afsluiterschema S-6349 kan worden verworpen. Er zijn geen verontreinigingen aangetroffen, die kunnen worden gerelateerd aan de aanwezigheid en het gebruik van het afsluiterschema.
De onderzoeksresultaten geven geen aanleiding tot het uitvoeren van vervolgonderzoek en de resultaten van het bodemonderzoek vormen geen belemmering voor de geplande werkzaamheden. Er zijn in relatie tot verontreinigde grond geen aanvullende veiligheidmaatregelen van toepassing.
Op 1 april 2002 is de Flora- en faunawet in werking getreden. Doel van deze wet is de bescherming van de dier- en plantensoorten in Nederland. Tegelijkertijd vormt deze wet de implementatie van Europeesrechtelijke en internationale verplichtingen (Habitatrichtlijn, Vogelrichtlijn en Verdrag van Bern).
De wet kent een verbod op het aantasten of verstoren van zowel extra beschermde als overige soorten, alsmede het aantasten of verstoren van de nesten, holen of andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfplaatsen, behoudens verlening van ontheffing door de minister van EL&I. Beschermde soorten zijn onder meer alle amfibieën, reptielen, vleermuizen en vrijwel alle vogels.
De gemeente Amstelveen beschikt over een eigen gedragscode in het kader van de Flora- en faunawet. Zowel bij bestendig beheer en onderhoud als bij ruimtelijke ingrepen dient men zich te houden aan deze code.
Relevantie plangebied
In opdracht van de N.V. Nederlandse Gasunie heeft bureau Anteagroup op 25 augustus 2014 het rapport 'Verkennende inventarisatie en beoordeling natuurwaarden in het kader van de Flora- en faunawet ten behoeve van modificatie S-6349 op het tracé Kalfjeslaan-Legmeerdijk te Amstelveen' (projectnummer 11191-267489, revisie 01) opgesteld.
Uit dit rapport (bijlage 2 van de Toelichting) kan een aantal conclusies worden getrokken. De optimale periode voor de bemonstering van bittervoorn en kleine modderkuiper is april tot en met september. Het onderzoek is in de juiste periode uitgevoerd en derhalve representatief. In de smalle watergang zijn geen beschermde soorten aangetroffen. Deze watergang ligt waarschijnlijk een deel van het jaar droog. De bittervoorn en kleine modderkruiper zijn aangetroffen in de brede watergang. De gevangen exemplaren bevonden zich op ca. 75 meter van de zuidelijkste overbrugging van de brede watergang. Op deze locatie was, in dit jaargetijde, de enige beschutting aanwezig. De locatie betrof de omgeving van de duiker onder de nieuwe N201 door. Deze locatie staat in open verbinding met het plangebied.
Er zijn ook zoetwatermosselen aangetroffen in het plangebied. Deze werden aangetroffen in de verbinding tussen de smalle- en de brede watergang, en tevens in de brede watergang ter hoogte van de kwekerij. Deze zijn benodigd voor de voortplanting van de bittervoorn, in de brede watergang vindt derhalve waarschijnlijk een deel van de voortplanting van de bittervoorn plaats. De vissen zaten nog geconcentreerd bij (dekking van) de duiker en zullen, naar mate het jaar vordert en de waterplanten groeien, verder uitwaaieren over de brede watergang. Bij de duiker zijn slechts enkele scheppen met het net gedaan. Gezien de aantallen bittervoorns en kleine modderkuipers die gevangen zijn, is de brede watergang belangrijk te noemen in de levenscyclus van de beide soorten.
Aanvraag ontheffing Flora-en Faunawet
Naar aanleiding van bovengenoemde conclusies wordt geadviseerd voor de bittervoorn en kleine modderkuiper een ontheffing op de bepalingen van de Flora- en Faunawet aan te vragen. De Gasunie is voornemens in 2015 een aanvang te maken met de werkzaamheden. In de brede watergang ten ten westen van de oude spoordijk is de bittervoorn en de kleine modderkuiper aangetoond. In de smalle watergang worden deze afwezig geacht. Omdat de brede watergang tijdelijk afgedamd en drooggelegd wordt, wordt geadviseerd om voor de bittervoorn en kleine modderkuiper een ontheffing op de bepalingen van de Flora- en Faunawet aan te vragen. Ter onderbouwing van de ontheffingsaanvraag dient een activiteitenplan te worden gemaakt. De aanvraagprocedure voor de ontheffing neemt circa 16 weken in beslag.
In deze ontheffing zal primair uitgegaan worden van werken buiten de kwetsbare periode van de bittervoorn en de kleine modderkruiper, omdat de watergang ook voortplantingwater vormt. De meest kwetsbare periode voor de bittervoorn is april t/m augustus. De meest kwetsbare periode voor de kleine modderkuiper is maart t/m begin augustus. Dat betekent dat de werkzaamheden bij voorkeur niet moeten worden uitgevoerd tussen 1 maart en 31 augustus.
De ontheffingen Flora en Fauna zijn te vinden via https://mijn.rvo.nl/flora-en-faunawet-ontheffing-en-vrijstelling (75C: ruimtelijke ingrepen). De specifieke ontheffing met het kenmerk FF/75C/2014/0485 (afgegegeven op 23 januari 2015, afgegeven aan N.V. Nederlandse Gasunie) is te vinden onder https://mijn.rvo.nl/documents/13225/1975397/Ontheffing+project+%E2%80%98Verpla atsen+Afsluiterschema+S-6349+Amstelveen%E2%80%99/9010f8d0-d42e-402a-aac8- 5fb818ae2e20?version=1.0.
Bij externe veiligheid gaat het om de risico's die derden lopen als gevolg van bepaalde activiteiten. In Amstelveen gaat het met name om de risico's van inrichtingen met gevaarlijke stoffen, het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg en door buisleidingen.
Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb)
Het Besluit externe veiligheid buisleidingen regelt de taken en verantwoordelijkheden van leidingexploitanten en gemeenten. De belangrijkste eisen aan bestemmingsplannen zijn: een ruimtelijke reservering voor plaatsgebonden risico, een verantwoording van het groepsrisico en een ruimtelijke reservering voor zogenoemde belemmeringenstroken met een aanlegvergunningenstelsel.
Relevantie plangebied
In opdracht van de N.V. Nederlandse Gasunie heeft het bureau DNV-GL op 4 juni 2014 het rapport 'QRA afsluiterschema S-6349 W-529-01 en W-540-01 N.V. Nederlandse Gasunie' (rapportnummer: 74105429, Rev. 0) opgesteld.
In dit rapport (bijlagen 3, 4 en 5 van de Toelichting) wordt een risicoanalyse gepresenteerd waarin plaatsgebonden (PR) en groepsrisicoberekeningen (GR) zijn uitgevoerd voor de gastransportleidingen W-529-01 en W-540-01 van N.V. Nederlandse Gasunie. Deze risicoanalyse is uitgevoerd in verband met de verplaatsing van afsluitschema S-6349 in Amstelveen.
Conclusies Plaatsgebonden Risico (PR)
Het plaatsgebonden risico van de verlegging van zowel de W-529-01 als de W-540-01 voldoet in het beschouwde gebied aan de door de Nederlandse overheid in het Besluit Externe Veiligheid Buisleidingen en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen gestelde voorwaarde dat het PR van de verlegging van deze leiding, die een ontwerpdruk van 40 bar heeft, op een afstand van vier meter gemeten uit het hart van de leiding niet hoger is dan 10-6 per jaar.
Ook voor het bestaande, ongewijzigde deel van de beschouwde leiding geldt dat het niveau van 10-6 per jaar niet wordt bereikt en dus wordt voldaan aan de voorwaarde dat er zich geen kwetsbare objecten binnen de PR contour van 10-6 per jaar bevinden.
Conclusies Groepsrisico (GR)
Het groepsrisico nabij de voorgenomen leidingverlegging van de gastransportleidingen Z-529-01 en Z- 540-01 is zowel voor als na de verlegging kleiner dan de in het Besluit Externe Veiligheid Buisleidingen gestelde richtwaarde van F·N2 < 10-2, waar F de frequentie is van een ongeval met N of meer slachtoffers.
De maximale overschrijdingsfactor voor het beschouwde gedeelte van gastransportleiding W-529-01 bedraagt in zowel de huidige situatie als de toekomstige situatie 0.0 en wordt gevonden bij 48 slachtoffers (N) en een frequentie (F) van 5.07·10-8 per jaar.
Voor het groepsrisico van gastransportleiding W-540-01 geldt dat er zowel in de huidige situatie als in de toekomstige situatie geen scenario bestaat met 10 of meer slachtoffers. Hierdoor is er conform het Besluit externe veiligheid buisleidingen geen sprake van groepsrisico.