direct naar inhoud van 2.1 Rijksbeleid
Plan: 1e Herziening Amsterdamse Bos A9 - Fokkerweg
Status: voorontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0362.04A-VO01

2.1 Rijksbeleid

2.1.1 Nota Ruimte

In de Nota Ruimte worden de principes voor de ruimtelijke inrichting van Nederland tot 2020 met een doorkijk naar 2030 vastgelegd. In de Nota worden de hoofdlijnen van beleid aangegeven, waarbij de ruimtelijke hoofdstructuur van Nederland (RHS) een rol zal spelen.

Het hoofddoel van het nationaal ruimtelijk beleid is ruimte scheppen voor verschillende ruimtevragende functies op de beperkte beschikbare ruimte. Het ruimtelijk beleid zal worden gericht op vier algemene doelen:

  • 1. de versterking van de internationale concurrentiepositie;
  • 2. het bevorderen van krachtige steden en een vitaal platteland;
  • 3. het borgen en ontwikkelen van belangrijke (inter)nationale ruimtelijke waarden;
  • 4. het borgen van de veiligheid.

Het op een zo krachtig en doelmatig mogelijke wijze realiseren van de N201 sluit aan bij de doelstellingen van de Nota Ruimte. Het bestemmingsplan dat de aansluiting op de A9 mogelijk maakt, sluit hier bij aan.

2.1.2 Nota Mobiliteit

De Nota Mobiliteit, is de verkeerskundige uitwerking van de Nota Ruimte. Deze nota geeft de volgende beleidsdoeleinden aan:

  • 5. het verbeteren van de internationale bereikbaarheid;
  • 6. het verbeteren van de interne en onderlinge bereikbaarheid van de nationale stedelijke netwerken en economische kerngebieden;
  • 7. een goed functionerend systeem voor het vervoer van personen en goederen als essentiële voorwaarde voor economische ontwikkeling;
  • 8. het inzetten op proces- en technologie-innovatie ter realisering van de beleidsdoelen.

De uitgangspunten bij het realiseren van deze beleidsdoelen zijn betrouwbare reistijden, vlotte en veilige verkeersafwikkeling binnen de (inter)nationale wettelijke en beleidsmatige kaders van milieu en leefomgeving.

De planvorming aangaande de omlegging van de N201 past binnen deze nota.

2.1.3 Nota Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen

Het externe veiligheidsbeleid voor vervoer van gevaarlijke stoffen staat in de nota Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (nota Rnvgs).

Deze nota werkt de hoofdlijnen van de Nota Mobiliteit verder uit. De regering wil met de voorgestelde maatregelen in deze nota bereiken dat het vervoer van gevaarlijke stoffen mogelijk blijft, binnen de wettelijke en beleidsmatige kaders van veiligheid, milieu en leefomgeving. Uitgangspunt is de balans tussen belangen rondom het vervoer en de ruimtelijke ontwikkeling.

Om de belangen van vervoer, ruimtelijke ontwikkeling en veiligheid meer met elkaar in evenwicht te brengen, én om de veiligheid van het vervoer van gevaarlijke stoffen te verbeteren zet het Rijk in op twee sporen die elkaar aanvullen. Het eerste spoor richt zich op het beheersen van de spanning tussen de verschillende belangen. Het tweede spoor richt zich op het permanent verbeteren van de veiligheid.

De planvorming aangaande de omlegging van de N201 past binnen deze nota.

2.1.4 Wet luchtkwaliteit 2007

In juli 2001 is het Besluit luchtkwaliteit (BLK) in werking getreden, waarmee luchtkwaliteit vrij plotseling prominent op de politieke agenda is komen te staan. Veel bouwprojecten kwamen stil te liggen door inwerkingtreding van dit Besluit. De gevolgen van het Besluit werden pas goed duidelijk door de vele jurisprudentie die op dit gebied ontstond.

In augustus 2005 is daarom het Besluit luchtkwaliteit 2005 (BLK2005) met bijbehorende ministeriële regelingen in werking getreden. Verschillen met het eerste Besluit luchtkwaliteit zaten met name in de mogelijkheid tot saldering en de aftrek van fijn stof dat zich van nature in de lucht bevindt en niet schadelijk is voor de gezondheid (zeezout).

Op 15 november 2007 is wet- en regelgeving in werking getreden die tezamen bekend staat onder de naam 'Wet luchtkwaliteit'. Het Besluit luchtkwaliteit 2005 is, inclusief alle daaronder vallende ministeriële regelingen, ingetrokken. De Wet luchtkwaliteit bestaat uit de volgende wet, AMvB en ministeriële regelingen:

Wet tot wijziging Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen);

Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) (Besluit NIBM);

Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) (Regeling NIBM);

Regeling projectsaldering luchtkwaliteit 2007;

Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007.

Met de Wet tot wijziging Wet milieubeheer wordt in de Wet milieubeheer in hoofdstuk 5 een nieuwe titel 5.2 'luchtkwaliteitseisen' opgenomen. Deze regelgeving is van toepassing op de buitenlucht en is niet van toepassing op een arbeidsplaats.

De in de Wet milieubeheer opgenomen grenswaarden zijn niet anders dan die in het Besluit luchtkwaliteit waren opgenomen en is het vigerende wettelijke kader voor het onderhavige plan.

Op basis van het vigerende wettelijke kader (de zgn. Wet luchtkwaliteit) kunnen ruimtelijk-economische initiatieven worden uitgevoerd als aan één of meer van de volgende voorwaarden wordt voldaan.

grenswaarden worden niet overschreden, of

per saldo verbetert de luchtkwaliteit of blijft tenminste gelijk, of

het initiatief draagt niet in betekenende mate bij aan de luchtkwaliteit, of

het initiatief is opgenomen in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).

Het Besluit NIBM en de Regeling NIBM geven aan wanneer een initiatief in betekenende mate bijdraagt. Projecten die minder bijdragen dan 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van zwevende deeltjes (PM10) of stikstofdioxide (NO2), worden geacht niet in betekenende mate bij te dragen. Voor dergelijke projecten hoeft geen luchtkwaliteitsonderzoek te worden uitgevoerd. Ook is toetsing aan normen dan niet nodig.

Wanneer wel sprake is van een bijdrage van 1% of meer, kan het project doorgaan wanneer aan één van de overige voorwaarden wordt voldaan.

2.1.5 Wet luchtvaart / Luchthavenindelingsbesluit

Sinds 20 februari 2003 is de Schipholwet van kracht, inclusief twee bijbehorende luchthavenbesluiten: het Luchthavenindelingbesluit en het Luchthavenverkeerbesluit.

In het Luchthavenindelingbesluit zijn normen en regels opgenomen voor de bebouwing rond Schiphol. Het besluit gaat vergezeld van vijf overzichtskaarten. Ze geven een beeld van achtereenvolgens het luchthaven- en beperkingengebied en beperkingen rond bebouwing, bouwhoogtes en vogels.

Het gehele projectgebied valt in het Beperkingengebied. Dit betekent dat aan de gronden voorwaarden worden gesteld ten aanzien van (soort) bebouwing, hoogte en gebruik (beperking vogelaantrekkende bestemmingen).

Er worden in het project geen gebouwen of bouwwerken gerealiseerd.

Er wordt geen wateroppervlak gegraven dat groter is dan de maximale waarde die in het LIB is opgenomen.

Met de specifieke bestemmingsomschrijvingen in de regels kan geen strijdigheid met het LIB ontstaan. Omdat wel strijdigheid kan ontstaan door de algemene ontheffingsregels zijn de artikelen 12, 13 en 14 opgenomen waarmee, via specifieke gebruiksregels, strijdigheid wordt voorkomen.

2.1.6 Flora- en Faunawet, ministerie van LNV, april 2002

De Flora- en faunawet is een raamwet en werkt volgens het 'nee-tenzij' principe. Alle fauna is in beginsel beschermd. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen diersoorten worden aangewezen die hierop een uitzondering vormen. Beschermde plantensoorten zijn eveneens aangewezen bij algemene maatregel van bestuur.

Volgens de wet is het verboden beschermde inheemse planten te plukken, te verzamelen, af te snijden, uit te steken, te vernielen, te beschadigen, te ontwortelen of op een andere manier van hun groeiplaats te verwijderen.

Met betrekking tot beschermde dieren is het verboden deze te doden, te verwonden, te vangen, opzettelijk te verontrusten, nesten, holen of andere voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen te beschadigen, vernielen, weg te nemen of te verstoren.

De in de Flora- en faunawet opgenomen dier- en plantensoorten zijn sinds 23 februari 2005 middels de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) “Regeling vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten”, behorende bij de Flora- en faunawet, onderverdeeld in 3 categorieën, resp. tabel 1-, 2- en 3-soorten.

Voor de soorten uit tabel 1 hoeft geen ontheffing meer te worden aangevraagd bij ruimtelijke ingrepen of bestendig beheer. Wel blijft voor deze soorten de zorgplicht uit de Flora- en faunawet van kracht. Voor de soorten uit tabel 2 kan een vrijstelling tot ontheffingaanvraag gelden indien de initiatiefnemer van ruimtelijke ontwikkelingen en beheer over een gedragscode beschikt. Dit geldt ook voor de soorten uit tabel 3, mits er alleen sprake is van bestendig beheer en onderhoud. Voor andere ontwikkelingen blijft bij soorten uit tabel 3 een ontheffingaanvraag verplicht.

In het kader van dit bestemmingsplan is onderzoek gedaan naar de aanwezigheid van beschermde soorten in het plangebied. Hier wordt in paragraaf 5.6 verder op ingegaan.