direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Zuidervaart 127
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0361.WP00117-0305

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Op het perceel Zuidervaart 127 is een terrein aanwezig dat dienst heeft gedaan als agrarisch bouwperceel. De agrarische bedrijvigheid dat aanwezig was is inmiddels beëindigd. Het voornemen bestaat om de agrarische bedrijfsbestemming op het perceel om te zetten in een woonbestemming en de aanwezige stolp te splitsen.

Omdat reguliere woningen niet passen binnen de agrarische bedrijfsbestemming is een wijziging van het bestemmingsplan nodig. Het vigerende bestemmingsplan biedt de mogelijkheid om de bestemming onder voorwaarden om te zetten naar een bestemming die aansluit bij het reguliere wonen en waarmee de agrarische bedrijfsbestemming verdwijnt. De gemeente heeft haar bereidheid uitgesproken om aan een wijziging van het perceel medewerking te verlenen. Het voorliggende wijzigingsplan toont aan dat aan de vereiste voorwaarden kan worden voldaan.

1.2 Locatie plangebied

Het perceel ligt langs de Zuidervaart. Deze weg die aan beide zijden van het gelijknamige water loopt, verbindt de Zuiddijk met de Noordervaart. Aan de zuidzijde van het perceel is een agrarische bouwperceel aanwezig. Aan de noordzijde is tevens een agrarisch bedrijfsperceel aanwezig op circa 130 meter afstand. Aan de westzijde is akkerland aanwezig en aan de oostzijde de Zuidervaart. Aan de overzijde van de Zuidervaart bevinden zich woningen, een agrarisch bouwperceel en een nutsvoorziening van de Gasunie. Voorts bevindt zich op het perceel Zuidervaart 127 aan de noordoostzijde ook een nutsvoorziening. Het betreft een schakel- en voedingsstation van KPN.

afbeelding "i_NL.IMRO.0361.WP00117-0305_0001.jpg"

Afbeelding: luchtfoto met daarop met een rode aanduiding de planlocatie indicatief aangegeven

De navolgende afbeelding laat de locatie van het plangebied van voorliggend wijzigingsplan zien. Concreet betreft het het bestaande agrarische bouwkavel/bouwvlak.

afbeelding "i_NL.IMRO.0361.WP00117-0305_0002.jpg"

Afbeelding: luchtfoto ter plaatse, plangebied voorliggend wijzigingsplan indicatief aangegeven met blauw kader (bron: maps.google.nl)

 

1.3 Planvoornemen

1.3.1 Huidige situatie

De heer P.J.C. Groot en mevrouw J.M. Groot - Kramer exploiteren in maatschap een veehouderijbedrijf met een oppervlakte van circa 20 ha. De bedrijfsgebouwen bestaan uit diverse veestallingen en een machineberging met onder- en omliggende grond.

De bedrijfsmatige activiteiten op het perceel zijn inmiddels beëindigd en de exploitatie bestaat thans nog uit de hobbymatige opfok en verkoop van rundvee en schapen en de exploitatie van het grasland. De melkkoeien en een deel van het grasland zijn jaren geleden al verkocht. Een gedeelte van het grasland wordt soms in het kader van vruchtwisseling verhuurd. De heer Groot en mevrouw Groot - Kramer zijn de laatste jaren ook deels werkzaam buiten het bedrijf.

Binnen het gezin zijn drie kinderen. Geen van de kinderen heeft belangstelling om het veehouderijbedrijf voort te zetten. Het bedrijf zal daarom officieel worden beëindigd en de cultuurgronden worden verkocht.

De heer Groot en mevrouw Groot - Kramer hechten er beiden waarde aan dat de traditionele stolpboerderij “Veelust” in de familie blijft en voor de kinderen beschikbaar komt. Dit is dan de 4e generatie.

1.3.2 Beoogde situatie

Het plan gaat uit van wijziging van de bestemming van het agrarisch bouwvlak. Het bouwvlak wordt aan de oostzijde voor een deel gewijzigd in de bestemming Wonen en Tuin. Aan de westzijde krijgt het plangebied een agrarische bestemming zonder bouwvlak. De stolp behoudt de aanduiding 'waarde - cultuurhistorie' en binnen de stolp worden twee woningen mogelijk. Omdat uit het advies van de ervenconsulent (zie 1.3.3) volgt dat het terugbrengen van het watercarré van cultuurhistorisch belang is, is ook een waterbestemming opgenomen. Het voorliggende wijzigingsplan wordt afgestemd (lees voldoet) aan de voorwaarden die het bestemmingsplan stelt aan het opstellen van een wijzigingsplan. Zie hiervoor paragraaf 1.5.

1.3.3 Advies ervenconsulent

Door de 'ervenconsulent' van Landschap Noord-Holland en MOOI Noord-Holland is een advies gegeven over de aanpassingen op het perceel. Het advies is een programma van eisen op hoofdlijnen dat kan gelden als kader voor de nieuwbouw of veranderingen op het erf. Het advies is bijgevoegd als Bijlage 1 bij deze toelichting.

1.4 Geldende juridisch-planologisch kader

1.4.1 Landelijk Gebied 2014

Voor de gronden van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Landelijk Gebied 2014'. Het bestemmingsplan is vastgesteld op 30 september 2014.

Het plangebied heeft de bestemming 'Agrarisch met waarden - Cultuurhistorie' (artikel 4) met een bouwvlak. De bestaande stolp heeft de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie'. Deze gronden zijn onder andere bestemd voor:

  • a. een agrarisch grondgebonden bedrijf, niet zijnde bollenteelt of glastuinbouw;
  • b. agrarische bedrijfswoningen;
  • c. grasland of weiland al dan niet in gebruik voor hobbymatige beweiding door dieren;
  • d. voorzieningen zoals (ontsluitings-) wegen, agrarische kavelpaden, nutsvoorzieningen, groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen en water ten behoeve van wateraanvoer en -afvoer, waterberging.

Het plangebied is tevens aangewezen met de gebiedsaanduiding 'overige zone - hoofdontwikkelingszone'. Deze gebiedsaanduiding regelt nevenactiviteiten bij het agrarisch bedrijf.

Burgerwoningen zijn niet toegestaan en ook het gebruik als woonperceel is niet toegestaan binnen de bestemming.

afbeelding "i_NL.IMRO.0361.WP00117-0305_0003.jpg"

Afbeelding: uitsnede plankaart bestemmingsplan Landelijk Gebied 2014, plangebied met rode lijn omkaderd

Wijzigingsbevoegdheid

Artikel 4.7.1 en 4.7.2 van het geldende bestemmingsplan geeft de mogelijkheid om agrarische bouwvlakken te wijzigen:

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening te wijzigen in de bestemming Wonen, Tuin, Bedrijf, Recreatie, Maatschappelijk en Agrarisch met waarden – Cultuurhistorie zonder bouwvlak waarbij in ieder geval de volgende voorwaarden gelden:

  • a. aangetoond moet worden dat de agrarische bedrijfsvoering op de locatie niet meer levensvatbaar is;
  • b. het gehele agrarisch bedrijf ter plaatse moet definitief zijn beëindigd of worden beëindigd;
  • c. nieuwe niet-agrarische functies mogen geen afbreuk doen aan de bestaande stedenbouwkundige, cultuurhistorische of groenblauwe kwaliteiten of karakteristieken van het gebied;
  • d. nieuwe niet-agrarische functies alleen mogen worden gerealiseerd binnen het bouwvlak waarbij het bouwvlak dient te worden verkleind ten opzichte van het agrarische bouwvlak en nieuwe bebouwing niet is toegestaan;
  • e. nieuwe niet-agrarische functies mogen geen beperking betekenen van bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van omringende agrarische bedrijven en woonfuncties;
  • f. nieuwe niet-agrarische functies moeten op voldoende afstand zijn gelegen van gevoelige functies zoals woningen, om hinder te voorkomen;
  • g. er mag geen onevenredig grote verkeersbelasting op de wegen ontstaan;
  • h. parkeren mag alleen op de bij de betreffende bebouwing behorende gronden plaatsvinden;
  • i. functiewijziging is niet toegestaan voor gronden met de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten'.


Voor de wijziging in de bestemming Wonen en Tuin gelden in aanvulling op lid 4.7.1 de volgende voorwaarden:

  • a. er dient een stedenbouwkundig verantwoorde verdeling tussen de gronden met de bestemming Wonen, Tuin en Agrarisch met waarden – Cultuurhistorie zonder bouwvlak te ontstaan;
  • b. de woonfunctie is uitsluitend gesitueerd in de voormalige bedrijfswoning;
  • c. de woonfunctie mag de bedrijfsvoering en de ontwikkelingsmogelijkheden van omringende agrarische bedrijven en de woonfunctie van omringende woningen niet beperken;
  • d. de eventuele extra parkeerplaatsen worden op het eigen bouwperceel gerealiseerd;
  • e. stolpen mogen gesplitst worden in meerdere woningen indien geen afbreuk wordt gedaan aan het oorspronkelijke karakter van de stolp en per gesplitste woning is een grondoppervlak van minimaal 100 m2 vereist;
  • f. indien alle bedrijfsbebouwing wordt gesloopt en dit minimaal 1000 m2 bedraagt, is één extra woning toegestaan;
  • g. het gebruik van op het tijdstip van wijziging aanwezige voormalige agrarische bedrijfsgebouwen ten behoeve van hobbymatig gebruik en/of opslag is toegestaan;
  • h. artikel 18 is van overeenkomstige toepassing.

1.4.2 Parapluplan parkeren 2018

Het Parapluplan Parkeren 2018 zorgt ervoor dat wanneer een omgevingsvergunning voor het bouwen of het afwijken van het bestemmingsplan wordt aangevraagd, er voldoende parkeergelegenheid dient te worden gerealiseerd. Of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid, wordt bepaald aan de hand van het parkeernormen beleid. In paragraaf 3.8 wordt nader op het parkeeraspect ingegaan. Hieruit blijkt dat wordt voldaan aan het paraplubestemmingsplan. Voorts zijn de regels van het parapluplan opgenomen in voorliggend wijzigingsplan.

1.5 Toets aan de wijzigingsvoorwaarden

In deze paragraaf wordt een toets gedaan aan de wijzigingsvoorwaarden die in paragraaf 1.4.1 zijn genoemd.

Artikel 4.7.1:

  • a. Een accountantsverklaring is door Flynth adviseurs en accountants BV afgegeven en beoordeeld door de gemeente Alkmaar. Hieruit blijkt dat er geen sprake meer is van een volwaardig agrarisch bedrijf maar van een zeer klein bedrijf.
  • b. De bedrijfsactiviteiten ter plaatse zijn reeds beëindigd.
  • c. Zoals uit het advies van de ervenconsulent blijkt wordt het perceel ingericht met het oog op de cultuurhistorische waarden die gelden voor agrarische percelen. Hierbij is aandacht besteed aan de positie van bebouwing, van boomgaarden en situering van water.
  • d. De bestaande bebouwing blijft bestaan en er wordt niet nieuwe gebouwd. De bebouwing is gesitueerd binnen het agrarisch bouwvlak dat met voorliggend wijzigingsplan planologisch wordt verwijderd en wordt vervangen door een kleiner woongebied.
  • e. Een woonbestemming heeft geen beperkende werking op andere woonbestemmingen. Bovendien zijn deze functies op ruime afstand gelegen van de nieuwe stolp. Ten zuiden van het plangebied is een agrarisch bouwperceel aanwezig. In paragraaf 3.4 wordt nader ingegaan op de invloed van de voorliggende ontwikkeling op het bedrijfsperceel en vice versa. Hieruit blijkt dat voorliggend wijzigingsplan geen onevenredige beperking veroorzaakt.
  • f. Omdat er in voorliggend geval sprake is van een woonfunctie (gevoelige functie), gelden er geen afstandseisen tot andere gevoelige functies.
  • g. Het voorliggend wijzigingsplan maakt een omzetting van een agrarisch bouwperceel waarop een volwaardig agrarisch bedrijf mogelijk is, naar wonen mogelijk. De twee woningen die in de stolp worden gerealiseerd veroorzaken geen onevenredig grote verkeersbelasting op de omliggende wegen. Bovendien heeft een agrarische bedrijf ook een verkeersgeneratie die nu verdwijnt.
  • h. Parkeren vindt plaats op het perceel behorende bij de stolp.
  • i. De gronden hebben geen aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten'.

Artikel 4.7.2:

  • a. Op basis van het advies van de ervenconsulent is een indeling en verdeling van het perceel tot stand gekomen. Zie hiervoor paragraaf 1.6.
  • b. De woonfunctie is gesitueerd in de stolp, waar de voormalige bedrijfswoning zich in bevond.
  • c. In paragraaf 3.4 wordt nader ingegaan op de invloed van de voorliggende ontwikkeling op het zuidelijke bedrijfsperceel en vice versa. Hieruit blijkt dat voorliggend wijzigingsplan geen onevenredige beperking veroorzaakt.
  • d. De volledige parkeerbehoefte voor de twee woningen kan worden opgevangen op eigen perceel.
  • e. De stolp blijft zijn oorspronkelijke karakter behouden (zie hiervoor ook het advies ervenconsulent) en beide woningen hebben meer dan 100 m2 grondoppervlakte.
  • f. Is niet aan de orde.
  • g. De aanwezige voormalige agrarische bedrijfsgebouwen zullen worden gebruikt ten behoeve van hobbymatig gebruik en/of opslag.
  • h. Artikel 18 (Wonen) uit het bestemmingsplan Landelijk Gebied 2014 is van toepassing verklaard in de planregels bij dit wijzigingsplan.

Uit de hiervoor beschreven toets blijkt dat er kan worden voldaan aan de wijzigingsvoorwaarden. Hiermee is er een juridische basis om voorliggend wijzigingsplan op te stellen en uiteindelijk vast te laten stellen door het college van B&W.

1.6 Inzet van dit wijzigingsplan

Het voorliggende wijzigingsplan wijzigt de bestemming 'Agrarisch met waarden - Cultuurhistorie' met bouwvlak naar een combinatie van 'Agrarisch met waarden - Cultuurhistorie' (zonder bouwvlak), 'Tuin' en 'Wonen'. De regels uit de bestemmingen van het vigerende bestemmingsplan zijn overgenomen. Uitzondering hierop vormen de dubbelbestemmingen voor archeologie. Op verzoek van de gemeente Alkmaar is de meest recente archeologische beleidskaart in de verbeelding verwerkt. Dit heeft geleid tot de opname van twee dubbelbestemmingen: 'Waarde - Archeologie B' en 'Waarde - Archeologie E'. De stolp heeft de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie' behouden.

Onderstaande afbeelding toont de nieuwe verbeelding voor het plangebied die de inzet van dit wijzigingsplan vormt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0361.WP00117-0305_0004.jpg"

Afbeelding: verbeelding wijzigingsplan (in pdf)

 

1.7 Leeswijzer

Na dit inleidende hoofdstuk is in het hiernavolgende hoofdstuk 2 aandacht besteed aan het van toepassing zijnde overheidsbeleid. Hoewel het plan in de eerste plaats moet passen binnen de wijzigingsvoorwaarden, dient toepassing van de bevoegdheid ook passend in het verder geldend beleid te zijn. Of aan de wijzigingsvoorwaarden kan worden voldaan, is vervolgens getoetst in hoofdstuk 3. Hoofdstuk 4 omvat een toelichting op de juridische vormgeving van dit wijzigingsplan. Als laatste is in hoofdstuk 5 de (economische en maatschappelijke) uitvoerbaarheid uiteengezet.

 

 

Hoofdstuk 2 Beleidskader

 

2.1 Rijksbeleid

2.1.1 Nationale Omgevingsvisie

Gemeenten, waterschappen, provincies en het Rijk zijn samen verantwoordelijk voor de fysieke
leefomgeving. Sommige belangen en opgaven overstijgen het lokale, regionale en provinciale niveau en vragen om nationale aandacht. Dit noemen we ‘nationale belangen’. Het Rijk heeft voor alle nationale
belangen een zogenaamde systeem-verantwoordelijkheid. Voor een aantal belangen is het Rijk zelf
eindverantwoordelijk. Maar voor een groot aantal nationale belangen zijn dat de medeoverheden.

De NOVI richt zich op die ontwikkelingen waarin meerdere nationale belangen bij elkaar komen, en
keuzes in samenhang moeten worden gemaakt tussen die nationale belangen. Voorbeelden van
nationale belangen zijn:

  • Bevorderen van een duurzame ontwikkeling van Nederland als geheel en van alle onderdelen van de fysieke leefomgeving.
  • Waarborgen en bevorderen van een gezonde en veilige fysieke leefomgeving.
  • Zorgdragen voor een woningvoorraad die aansluit op de woonbehoefte.
  • Waarborgen en realiseren van een veilig, robuust en duurzaam mobiliteitssysteem.
  • Zorgdragen voor nationale veiligheid en ruimte bieden voor militaire activiteiten.
  • Waarborgen van een goede waterkwaliteit, duurzame drinkwatervoorziening en voldoende beschikbaarheid van zoetwater.
  • Verbeteren en beschermen van biodiversiteit.
  • Behouden en versterken van cultureel erfgoed en landschappelijke en natuurlijke kwaliteiten van
    (inter)nationaal belang.

De belangrijkste keuzes die worden gemaakt richten zich op het volgende.

De opwekking van duurzame energie moet worden ingepast met oog op omgevingskwaliteit. Iedereen krijgt de komende jaren te maken met de overstap naar duurzame energie. Daarvoor zijn bijvoorbeeld meer windmolens en zonnepanelen nodig. Clustering is daarbij van belang en zonnepanelen worden in eerste instantie op en aan gebouwen gerealiseerd.

Ook moet er ruimte zijn voor een overgang naar een circulaire economie. Hergebruiken van grondstoffen en materialen en benutten van duurzame energiebronnen wordt steeds belangrijker. De inrichting van de leefomgeving moet een aantrekkelijk vestigingsklimaat zoveel mogelijk bevorderen. Een aantrekkelijke omgevingskwaliteit vraagt goede inpassing van bedrijven, logistieke functies en datacentra.

Tot 2030 moeten er ongeveer 1 miljoen woningen gebouwd worden. Er wordt zoveel mogelijk gebouwd
binnen bestaand stedelijk gebied, zodat open ruimtes en groen tussen steden behouden blijft. De
nieuwe woningen moeten betaalbaar en goed bereikbaar zijn. Bewoners moeten tevens een prettige,
gezonde en veilige leefomgeving ervaren. Dat vergt grote investeringen in openbaar vervoer, veilige fietsen wandelpaden, meer groen, ontmoetingsruimte en wateropvang in de stad, en goede verbindingen met
recreatiegebieden in de nabijheid van de stad.

Het landgebruik moet in balans zijn met natuurlijke systemen. Bijvoorbeeld door kringlooplandbouw. Zo wordt een goede bodem- en waterkwaliteit en biodiversiteit bevorderd. Om te kunnen blijven genieten van het landschap moet behoud van de kwaliteit van het landschap sterker meewegen in de keuzes die
worden gemaakt.

Hetgeen hiervoor is beschreven vraagt om een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming.
Hiervoor is de Ladder voor duurzame verstedelijking in het leven geroepen. De Ladder is per 1 juli 2017 gewijzigd en vereenvoudigd. De ladder is van toepassing op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Ingevolge artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, wordt in het Bro en de daarop berustende bepalingen onder een stedelijke ontwikkeling verstaan: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.

Uit jurisprudentie blijkt dat er pas sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling vanaf de realisatievan 12 woningen of bij functiewijzigingen van 'zodanige aard en omvang'. In voorliggend geval neemt het aantal woningen met één toe en is er verder alleen sprake van een functiewijziging die qua aard en omvang relatief klein is. De bebouwingsmogelijkheden nemen af. In dit geval is de ladder dus niet van toepassing.

Het omzetten van de voorliggende agrarische bestemming naar wonen is een voorbeeld van duurzaam ruimtegebruik en hergebruik. Het aantal woningen neemt met 1 toe binnen een bestaande massa en de bestaande bedrijfsgebouwen worden volledig hergebruikt. Voor de omgeving is de wijziging nauwelijks merkbaar terwijl op deze wijze wel de cultuurhistorisch waardevolle elementen van het perceel behouden blijven en worden versterkt voor de toekomst.

 

2.2 Provinciaal beleid

2.2.1 Omgevingsvisie NH2050

Op 19 november 2018 heeft de provincie Noord-Holland de "Omgevingsvisie NH2050 - Balans tussen economische groei en leefbaarheid" vastgesteld. Deze Omgevingsvisie vervangt de Structuurvisie Noord-Holland 2014. De provincie wil balans tussen economische groei en leefbaarheid. Dit betekent dat in heel Noord-Holland een basiskwaliteit van de leefomgeving wordt gegarandeerd. De provincie ontwikkelt zoveel mogelijk natuurinclusief en met behoud van (karakteristieke) landschappen, clustert ruimtelijke economische ontwikkelingen rond infrastructuur en houdt rekening met de ondergrond.

Ambities

Noord-Holland heeft een relatief hoog welvaarts- en welzijnsniveau. Om deze ook voor de toekomst vast te kunnen houden, richt de provincie zich op een goede balans tussen economische groei en leefbaarheid. Zodanig dat bij veranderingen in het gebruik van de fysieke leefomgeving de doelen voor een gezonde en veilige leefomgeving overeind blijven. Dit is de hoofdambitie. Als subambities zijn er een aantal opgenomen:

  • I. Leefomgeving
    • a. Klimaatverandering: Noord Holland moet voorbereid zijn op klimaatverandering en waterrobuust worden ingericht.
    • b. Gezondheid en veiligheid: De ambitie is het behouden en waar mogelijk verbeteren van de kwaliteit van bodem-, water- en lucht, externe veiligheid, geluidbelasting en (ontwikkelingen in) de ondergrond. Gestreefd wordt naar een gezonde leefomgeving, wat inhoudt: een woonwerkomgeving waar je zo min mogelijk wordt blootgesteld aan ongezonde stoffen en veiligheidsrisico's en die een gezonde levensstijl ondersteunt.
    • c. Biodiversiteit en natuur: De ambitie is om de biodiversiteit in Noord-Holland te vergroten, ook omdat daarmee andere ambities/doelen kunnen worden bereikt. Dit betekent dat ontwikkelingen zoveel mogelijk natuurinclusief zullen zijn.
  • II. Gebruik van de leefomgeving
    • a. Economische transitie: De ambitie is een duurzame economie, met innovatie als belangrijke motor. Economische ontwikkelingen dienen qua aard, omvang en vorm aan te sluiten bij de regio of plek.
    • b. Wonen en werken: De ambitie is dat vraag en aanbod van woon- en werklocaties (kwantitatief en kwalitatief) beter met elkaar in overeenstemming zijn.
    • c. Mobiliteit: De ambitie is dat de inwoners en bedrijven van Noord-Holland zichzelf of producten effectief, veilig en efficiënt kunnen verplaatsen, waarbij de negatieve gevolgen van de mobiliteit op klimaat, gezondheid, natuur en landschap steeds nadrukkelijk meegewogen worden. Clustering van functies is een belangrijk duurzaamheidsprincipe.
    • d. Landschap: De ambitie is het benoemen, behouden en versterken van de unieke kwaliteiten van de diverse landschappen en de cultuurhistorie.
  • III. Energietransitie

De ambitie is dat Noord-Holland als samenleving in 2050 volledig klimaatneutraal en gebaseerd is op (een maximale inzet op opwekking van) hernieuwbare energie.


Vijf bewegingen

Vanuit de ambities zijn een vijftal bewegingen opgesteld die laten zien hoe Noord-Holland wil omgaan met de opgaven die op onze samenleving afkomen en die de provincie wil faciliteren.

  • I. Dynamisch schiereiland: Benutten van de unieke ligging, waarbij de kustverdediging voorop staat, waar toeristische- en recreatieve kansen worden benut en waar natuurwaarden worden toegevoegd.
  • II. Metropool in ontwikkeling: De Metropoolregio Amsterdam gaat steeds meer als één stad functioneren en de reikwijdte wordt groter.
  • III. Sterke kernen, sterke regio's: deze beweging gaat over de ontwikkeling van centrumgemeenten die daarmee het voorzieningenniveau in de gehele regio waarin ze liggen vitaal houden en de kernen hun herkenbare identiteit behouden.
  • IV. Nieuwe energie: het benutten van de economische kansen van de energietransitie en circulaire economie.
  • V. Natuurlijk- en vitaal landelijke omgeving: het ontwikkelen van natuurwaarden in combinatie met het versterken van de (duurzame) agrifoodsector.

De omzetting van het agrarische bouwperceel naar een woonperceel is niet in strijd met de ambities van de Omgevingsvisie. Door het wegnemen van bebouwingsmogelijkheden (voor een agrarisch bedrijf) en het vormgeven van het nieuwe perceel op basis van een erfadvies, komt voorliggend wijzigingsplan tegemoet aan de ambities die er zijn met betrekking tot het landschap en cultuurhistorie.

2.2.2 Omgevingsverordening NH2020

In de Omgevingsverordening NH2020 zijn regels samengevoegd op het gebied van natuur, milieu, mobiliteit, erfgoed, ruimte en water. Hierdoor is ten opzichte van de Provinciale Ruimtelijke Verordening makkelijker geworden om te zien welke regels waar gelden. De Omgevingsverordening NH2020 geldt vanaf 17 november 2020.

De provincie wil met de omgevingsverordening ontwikkelingen, zoals woningbouw en de energietransitie, mogelijk maken en zet in op het beschermen van mooie en bijzondere gebieden in Noord-Holland. Gezocht wordt naar een evenwichtige balans tussen economische groei en leefbaarheid. De belangrijkste belangrijke ambities voor Noord-Holland, zoals omschreven in de Omgevingsvisie, zijn verankerd in de Omgevingsverordening NH2020. De volgende werkingsgebieden uit de Omgevingsverordening zijn voor het voorliggende initiatief van toepassing.

Agrarische bedrijven

Artikel 6.33 gaat over het voorzien in agrarische bedrijven, ondergeschikte bedrijfsfuncties en agrarisch aanverwante bedrijven. Het voorliggende initiatief is hiermee niet in strijd.

Bijzonder provinciaal landschap

Bijzondere provinciale landschappen (BPL) hebben kernkwaliteiten die dienen te worden beschermd. Nieuwe stedelijke ontwikkelingen zijn niet mogelijk. Ruimtelijke plannen mogen de kernkwaliteiten van het BPL niet aantasten en de toelichting van ruimtelijke plannen bevatten een beschrijving van de kernkwaliteiten en een motivering waaruit blijkt dat de kernkwaliteiten niet worden aangetast.

Voor de voorliggende planlokatie is het BPL Schermer aan de orde. Voor een beschrijving van de kernkwaliteiten en een motivering dat de kernkwaliteiten niet worden aangetast wordt verwezen naar het advies van de ervenconsulent dat is bijgevoegd als Bijlage 1.

Landelijk gebied - Noord-Holland Noord

Voor het werkingsgebied Landelijk gebied - Noord-Holland Noord is bepaald dat een ruimtelijk plan kan voorzien in een functiewijziging van een karakteristieke boerderij naar een woonfunctie waarbij de karakteristieke boerderij mag worden gesplitst in meerdere burgerwoningen, indien geen afbreuk wordt gedaan aan het oorspronkelijke karakter van de bebouwing. Zoals uit het advies van de ervenconsulent blijkt wordt er geen afbreuk gedaan aan het oorspronkelijke karakter van de bebouwing.

Terreinen binnen de vastgestelde kritische afstand van Natura2000

Voorliggend plangebied is gelegen aan de rand van het gebied 'Terreinen binnen de vastgestelde kritische afstand van Natura2000. De voorliggende locatie ligt aan de rand van dat gebied zoals de navolgende afbeelding laat zien. Het gebied gaat over het gebruik van helikopters en andere luchtvaartuigen en ontbrandingstoestemming. Voorliggend initiatief is niet in strijd met de bepalingen omtrent dit gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0361.WP00117-0305_0005.jpg"

Afbeelding: locatie aan de rand van kritische afstand Natura2000

Peilbesluit

Dit werkingsgebied gaat over de verplichting peilbesluiten vast te stellen voor waterschapsbesturen. Dit is verder niet relevant voor voorliggend initiatief.

Conclusie

Voorliggend wijzigingsplan is niet in strijd met de Omgevingsverordening NH2020.

2.2.3 Leidraad Landschap & Cultuurhistorie

De Leidraad Landschap en Cultuurhistorie is een provinciale handreiking voor het inpassen van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in het landschap, zoals bebouwing, agrarische bedrijven, infrastructuur of
vormen van energieopwekking. De Leidraad geeft gebiedsgerichte én ontwikkelingsgerichte
beschrijvingen en biedt zo toepasbare informatie over de manier waarop ruimtelijke ontwikkelingen
kunnen bijdragen aan de kwaliteit van de leefomgeving. De provincie beoogt met deze Leidraad om
samen met bijvoorbeeld gemeenten, ontwikkelaars en initiatiefnemers te werken aan het behouden en
versterken van de kwaliteit van het landschap en de cultuurhistorie. In de Leidraad die voor het laatst is vastgesteld op 10 april 2018 zijn een aantal onderwerpen opgenomen die van belang zijn voor de
ruimtelijke kwaliteit van Noord-Holland, te weten aardkundige waarden, openheid, stilte en donkerte en dorps-DNA.

De Provincie Noord-Holland omschrijft ruimtelijke kwaliteit aan de hand van kernkwaliteiten van het
landschap. Natuurlijke omstandigheden en vooral ook menselijk handelen, hebben in ieder landschap
hun eigen sporen nagelaten. Nieuwe ontwikkelingen moeten zich tot deze karakteristieken verhouden.

Elk landschapstype heeft zijn eigen specifieke kernkwaliteiten die gebieden een eigen karakter en identiteit geven. De voornaamste kernkwaliteiten zijn: archeologie en tijdsdiepte (tezamen 'ondergrond'), aardkundige waarden, historische structuurlijnen, cultuurhistorische objecten en openheid, duisternis en stilte (tezamen landschaps-DNA) en dorps-DNA.

De Provincie beschermt ook de ondergrond van de bijzondere landschappen. Zolang aardkundige verschijningsvormen (zoals stuwwallen, duinen, wadden en beekdalen) onaangetast zijn, vertellen ze
veel over de ontstaansgeschiedenis van Noord-Holland en de krachten die daarbij een rol speelden: wind, water, ijs en getijden. Behoud en ontwikkeling van aardkundige waarden is van belang gezien de onschatbare waarde van aardkundig erfgoed voor de inwoners van Noord-Holland en Nederland.

Noord-Holland is onderverdeeld in 20 gebieden, de zogenaamde ensembles, en 10 provinciale
structuren. Bij het inpassen van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in het landelijk gebied moet rekening worden gehouden met de ambities en ontwikkelprincipes die staan beschreven bij de afzonderlijke
ensembles en structuren.

Schermer - Beemster

Het ensemble Schermer-Beemster ligt in het hart van Noord-Holland en maakt onderdeel uit van het voormalig Nationaal landschap Laag Holland. Het ensemble bestaat uit veenpolderlandschap en droogmakerijenlandschap. De veenpolders Eilandspolder en polder Mijzen zijn overwegend in gebruik als grasland. Het veen ligt ingeklemd tussen twee zeer markante en cultuurhistorisch waardevolle droogmakerijen; de Schermer en de Beemster. De Schermer grenst aan de noordzijde aan provinciaal monument de Westfriese Omringdijk. De veenpolders en droogmakerijen verschillen sterk in hun verschijningsvorm, dit levert boeiende landschappelijke contrasten op. De N243 en N244 lopen in oostwestelijke richting door het ensemble en verbinden Schermer en Beemster.

De voormalige meren (Purmer, Schermeer, Beemster en Wormer) waren opengewaaide veenrivieren, die door getijdenwerking en stormvloeden steeds verder uitwaaiden. Ook de bodemdaling als gevolg van de ontwatering van het veen speelde hierbij een rol; de venen langs de veenrivieren waren in de middeleeuwen in ontginning genomen. De overheersende windrichting van toen is nog herkenbaar in de richting van de droogmakerijen, namelijk zuidwest-noordoost. Door de aanwezigheid van de oude strandwal bij Akersloot ontstond de haakvorm van de Schermeer.

De Beemster werd in 1612 als eerste van de reeks grote droogmakerijen van de Gouden Eeuw drooggelegd, de Schermer als laatste in 1635. De droogmakerijen werden met geometrische precisie ingericht. De Schermer is vormgegeven volgens geometrische principes gebaseerd op de klassieke oudheid. Waar in het raster van de Beemster de hiërarchie in wegen- en slotenpatroon ontbrak, werden in de Schermer duidelijke hoofdassen aangebracht in de vorm van de Noorder- en Zuidervaart die de voor de Schermer specifieke binnenboezem vormden. De Noordervaart had een verbinding naar de markt van Alkmaar. Aan deze hoofdvaarten werd een regelmatig stelsel van wegen en waterlopen gekoppeld. Hier werd de kavelstructuur gebaseerd op smallere kavelstroken. De Schermer kreeg twee dorpen: Zuidschermer en Stompetoren (voorheen Noordschermer; de kerk bleef zonder spits).

Dit ensemble wordt gekenmerkt door de samenkomst van het fijnmazige veenpolderlandschap van de Eilandspolder en de polder Mijzen ('oud' land) en twee grote droogmakerijen Schermer en Beemster ('nieuw' land) aan weerszijden. De Schermer heeft ook een geometrische opzet. De Schermer heeft, in tegenstelling tot de Beemster een binnenboezem, gevormd door de kenmerkende boezemvaarten, de Noorder- en Zuidervaart. De vaarten vormen meteen de hoofdassen waaraan de verkaveling is opgehangen. De bebouwing in de Schermer is te herkennen aan de losse groene erven langs de linten. Kenmerkend is ook de opzet van de agrarische erven. Rondom het vierkante erf ligt meestal een sloot met een (dubbele) bomenrij. De zeer grote openheid in de Schermer is ervaarbaar door brede vergezichten over de tochten. De bebouwingslinten beperken de ruimten aan weerszijden maar zijn niet dicht; de erven met bebouwing en beplanting liggen als losse groene eenheden (eilanden) langs het lint. De dwarswegen zijn, in tegenstelling tot de vaarten, niet beplant. De erven langs de vaarten en lengtewegen vormen groene accenten. De ringdijk begrenst de ruimte.

De twee hoofdassen van de Schermer en de ringdijk zijn de belangrijkste ruimtelijke dragers. De Schermer heeft als enige van de 17e eeuwse droogmakerijen een binnenboezem.


afbeelding "i_NL.IMRO.0361.WP00117-0305_0006.png"

Afbeelding: open structuren in de Schermer en Beemster (bron: Leidraad Landschap en Cultuurhistorie)

In de Schermer is sprake van een heldere hiërarchische hoofdstructuur en lange vergezichten over de tochten. De ruimtelijke kwaliteit is gebaat bij het intact houden van deze hoofdstructuur en de vergezichten. Bij nieuwe ontwikkelingen dient te worden aangesloten bij de bestaande bebouwingsstructuur. Bestaande watercarrés dienen te worden bewaard.

Zoals uit het advies van de ervenconsulent blijkt wordt het perceel heringericht op basis van het principe van een oorspronkelijk erf in de Schermer. Hierbij is het advies opgenomen om het oorspronkelijke watercarré te herstellen. Ook is de stolp blijvend beschermd door de dubbelbestemming Waarde - Cultuurhistorie. Deze is overgenomen uit het vigerende bestemmingsplan. Geconcludeerd wordt dat het initiatief in lijn is met de Leidraad Landschap & Cultuurhistorie.

2.2.4 Woonagenda 2020 - 2025

In de Woonagenda 2020 - 2025 heeft de provincie bepaald dat er voldoende betaalbare, duurzame en toekomstbestendige woningen voor alle doelgroepen moeten komen. De woningbouwproductie moet omhoog, waarbij binnenstedelijk bouwen de voorkeur heeft. De afstemming binnen de regio gebeurt via op te stellen 'woonakkoorden' tussen provincie en gemeenten. Tot dat de woonakkoorden zijn gesloten wordt voor de behoefte uitgegaan van de provinciale woningbouwmonitoren en de RAP's.


RAP regio Alkmaar 2016 - 2020

In het RAP regio Alkmaar 2016 - 2020 zijn een aantal afspraken vastgelegd. Er wordt bijvoorbeeld ingezet op een woningaanbod dat aansluit bij de vraag. De marktsegmenten waar tekort van is dienen te worden versterkt. Onderdeel daarvan is het inzetten op levensloopbestendige woningen, sociale huurwoningen en middeldure huur. Voorliggende woning is een levensloopbestendige woning.


Woningbouwafspraken en programmering regio Alkmaar

Na vaststellen van het RAP hebben de gemeenten in regio Alkmaar een vervolg-rapport laten opstellen. Dit is het document 'Woningbouwafspraken en programmering regio Alkmaar' van februari 2019. In de gemeente Alkmaar is dit vastgesteld bij B&W-besluit van 12 maart 2019. In het rapport is de ambitie vermeld die de gemeenten, provincie en woningmarktpartijen hebben ten aanzien van de woningmarkt, welke opgaven men ziet om die ambitie te bereiken en welke afspraken zijn gemaakt als actualisatie van het RAP en het regionaal convenant wonen.

In dit document is de ambitie vastgelegd dat de regio Alkmaar staat voor een vitale en aantrekkelijke
regionale woningmarkt voor eigen inwoners en als functioneel onderdeel van de Amsterdamse
metropool, nu en in de toekomst. Er wordt gewerkt naar een balans tussen vraag en aanbod op de
woningmarkt op de korte en lange termijn. Om deze ambitie te realiseren zijn er een vijftal opgaven:

    • 1. Bouwtempo moet stevig omhoog om huidige druk op de markt het hoofd te bieden.
    • 2. Flexibiliteit creëren in planvoorraad.
    • 3. Inzet op diversiteit aan woonmilieus.
    • 4. Voorkomen van verdringing.
    • 5. Inspelen op lange termijn behoefte.

Vanuit het RAP hebben de gemeenten in de regio Alkmaar een aantal afspraken gemaakt. Doordat
sprake was van voortschrijdend inzicht zijn enkele actualisaties van de afspraken tot stand gekomen:

    • 1. Er wordt ingezet op een versnelling in realisatie van woningbouw.
    • 2. Ingezet wordt op een woningaanbod dat aansluit bij de vraag.
    • 3. Er wordt gekozen voor versterking van woningmarktsegmenten waar tekort van is.
    • 4. Ingezet wordt op een gezamenlijke aanpak voor de woningbehoefte. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen projecten die zich richten op de regionale, lokale en bovenregionale behoefte.
    • 5. De planvoorraad wordt continu getoetst aan de marktvraag en realiteit.
    • 6. Er wordt gekozen voor plannen die een ruimtelijke versterking van de regio betekenen.
    • 7. Gewerkt wordt vanuit de bedoeling van de Ladder voor duurzame verstedelijking.
    • 8. Er wordt gestreefd naar een duurzame voorraad in Regio Alkmaar.
    • 9. De regio Alkmaar zit dicht op de markt en monitoort de ontwikkelingen in nieuwbouw en bestaande voorraad.

Het voorliggende initiatief zet een bestaande bedrijfswoning om naar een burgerwoning en door splitsing wordt een woning toegevoegd. Dit sluit aan bij de behoefte aan versnelling van de woningrealisatie en het werken vanuit de bedoeling van de ladder. De vraag is in voorliggend geval sturend geweest, door het huisvesten van de kinderen van het gezin. Het initiatief is niet in strijd met de provinciale Woonvisie en de regionale afspraken.

2.3 Gemeentelijk beleid

2.3.1 Omgevingsvisie gemeente Alkmaar

Op 5 oktober 2017 heeft de gemeente Alkmaar haar omgevingsvisie Alkmaar 2040 vastgesteld. Daarin worden de kaders geschetst waarbinnen de gemeente om wil gaan met ontwikkelingen die zich voordoen. De Omgevingsvisie Alkmaar 2040 is een strategisch beleidsdocument dat betrekking heeft op de fysieke leefomgeving van Alkmaar. De visie biedt een stevig handvat om op hoofdlijnen sturing te geven aan de ontwikkeling van stad en land tot 2040. Sturing vindt plaats op omgevingskwaliteit, een begrip dat naast ruimtelijke kwaliteit ook de mate van leefbaarheid van een gebied en zaken als concurrentiekracht en milieukwaliteit meeneemt. Startpunt van de omgevingsvisie is de sterke regionale positie van Alkmaar.

De omgevingsvisie is opgezet als een set van algemene en verhalende ambities. De algemene ambities hebben een algemeen karakter en zijn altijd van toepassing. Doel van de ambities is Alkmaar goed te laten fungeren als een gemeente met een complete stad met gezonde stadsvoorzieningen, een innovatief en toekomstbestendig buitengebied, een brede werkgelegenheid, een aantrekkelijk aanbod voor bezoekers en een prettig leefmilieu voor bewoners, inclusief een gezond sport- en recreatieklimaat.

De 3 ambities die zijn opgenomen zijn als volgt:

  • I. Kanaalzone Alkmaar "Hoera, wij hebben een kanaal!" - Het Noordhollandsch Kanaal doorsnijdt de stad, maar heeft de kans om in de toekomst de verbinder in de stad te worden. De plek waar wonen, werken en recreëren samenkomen. Hier kan het stadsdeel van de 21e eeuw ontstaan.
  • II. Compacte stad Alkmaar - Niet langer breidt de stad Alkmaar zich uit naar het landelijk gebied, maar juist binnen de bestaande stadsgrenzen. Bij het verdichten van de stad wordt bijgedragen aan het verbeteren van de kwaliteit. Aandachtspunten zijn een duurzame en klimaatbestendige stad waarin iedereen gezond kan leven.
  • III. Toekomstbestendig en innovatief landelijk gebied - Naast behoud van het landschap en haar karakteristieken is verandering in de landbouw mogelijk. Schaalvergroting in de agrarische sector gaat samen met het meer toegankelijk maken van het gebied door het toevoegen van recreatieve routes en ontwikkeling van dorpen met behoud van de oorspronkelijke structuur.

De voorliggende ontwikkeling sluit aan bij ambitie 3. De omzetting van een agrarisch bedrijfsperceel naar een woonperceel waarbij de stolp behouden blijft zorgt voor behoud van de oorspronkelijke structuur. Dit wordt versterkt door de erfinpassing op basis van het advies van de ervenconsulent.

2.3.2 Coalitieakkoord 2018 - 2022

De ambities van de coalitie, GroenLinks, VVD, PvdA, D66 en CDA, staan in het coalitieakkoord 'Alkmaar aan zet'. Het college geeft ruimte aan woningbouw en er wordt ingespeeld op de behoefte uit de samenleving. Doorstroming is belangrijk. Het is van belang dat er voldoende voor specifieke doelgroepen wordt gebouwd en zeker ook voor de onderkant van de markt. In het buitengebied wordt kleinschalig gebouwd, gericht op de lokale behoefte en vitale dorpskernen. Ruimtelijke kwaliteit is van belang en er wordt zoveel mogelijk ruimte geboden aan initiatieven van inwoners en bedrijven. Alkmaar is trots op haar stolpen. Het is voor Alkmaar van groot belang dat deze iconen van het cultureel erfgoed in bedrijf zijn en voor de toekomst worden behouden. Voldoende bereikbaarheid is een punt van aandacht. Vanzelfsprekend is duurzaamheid een speerpunt op zich.

Voorliggend wijzigingsplan zet de bescherming van de aanwezige stolp voort en betreft een kleinschalige ontwikkeling in het buitengebied. De ontwikkeling getuigt door de gewijzigde inpassing op basis van het advies van de ervenconsulent van ruimtelijke kwaliteit.

 


Hoofdstuk 3 Omgevingsaspecten

3.1 Bodem

De Wet bodembescherming (Wbb) voorziet in maatregelen indien sprake is van ernstige bodemverontreiniging. Het doel van de Wbb is in de eerste plaats het beschermen van de (land- of water-) bodem zodat deze kan worden benut door mens, dier en plant, nu en in de toekomst. Via de
Wbb heeft de Rijksoverheid de mogelijkheid algemene regels te stellen voor de uitvoering van werken, het transport van stoffen en het toevoegen van stoffen aan de bodem.

Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem, waarop deze ontwikkelingen gaan plaatsvinden, geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde doel. Bij nieuwbouwactiviteiten dient de bodemkwaliteit door middel van onderzoek in beeld te zijn gebracht. In het algemeen geldt dat nieuwe bestemmingen bij voorkeur op een schone bodem dienen te worden gerealiseerd.

Onderzoek

Door Landview is een verkennend bodem- en asbestonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is bijgevoegd als Bijlage 2 bij deze toelichting. Op de locatie zijn diverse grondboringen gedaan en zijn er peilbuizen aangebracht om het grondwater te bemonsteren. Uit het rapport komen de volgende onderzoeksresultaten/conclusies naar voren:

  • In het mengmonster van de baksteenhoudende bovengrond rondom de boerderij is een sterk verhoogd gehalte, tot boven de interventiewaarde, aan lood geconstateerd. Daarnaast zijn licht verhoogde gehalten aan koper, zink, kwik en som PAK aangetroffen.
  • In de overige 6 mengmonsters van de grond zijn licht verhoogde gehalten aan diverse zware metalen, som PAK en/of minerale olie aangetroffen. In het grondwater is een lichte verhoging van barium aangetroffen. De overige onderzochte stoffen zijn niet in verhoogde concentraties aangetroffen.
  • Op de locatie is een verkennend asbestonderzoek NEN 5707 uitgevoerd, ter plaatse van de drie
    schuren. Er is in het veld en door het laboratorium geen asbest aangetroffen. Op basis van de nu
    bekende gegevens wordt de onderzochte locatie, als asbestvrij beschouwd en wordt voor
    aanvullend asbestonderzoek geen aanleiding gezien. Er zijn tevens geen redenen om aan te
    nemen dat elders op de locatie wel asbest aanwezig is in de grond.

Aangezien ter plaatse van de boerderij de interventiewaarde voor lood wordt overschreden, bestaan er mogelijk risico's voor de volksgezondheid. Teneinde hierover uitspraken te kunnen doen en na te kunnen gaan in hoeverre risico's voor de ecologie of verspreidingsrisico's aanwezig zijn, is nader onderzoek noodzakelijk. Hiertoe dient in eerste instantie de omvang van de verontreinigingen beter in kaart te worden gebracht.

Op basis van de nu bekende gegevens moet worden gesteld dat op de locatie mogelijk sprake is
van een geval van ernstige bodemverontreiniging. Alle werkzaamheden in en op de sterk verontreinigde bodem (o.a. graafwerkzaamheden) worden als saneringswerkzaamheden gezien. Deze werkzaamheden moeten worden gemeld aan het bevoegd gezag, bijvoorbeeld middels een melding in het kader van Besluit Uniforme Saneringen (BUS-melding).

Nu wordt reeds aangegeven dat de aannemer die de eventuele (sanering) werkzaamheden, in of op de bodem, uit gaat voeren BRL 7000 gecertificeerd moet zijn en dat de saneringswerkzaamheden moeten worden begeleid door een milieukundig begeleider, welke is gecertificeerd voor de BRL 6000.

Conclusie

Vanwege de baksteenhoudende grond rondom de boerderij is er een te hoog gehalte aan lood geconstateerd en dient er te worden gesaneerd. Zowel in de overige mengmonsters als in het grondwater zijn geen verhogingen aangetroffen die leiden tot een saneringsplicht. Ook is er geen asbest aangetroffen. Ter plaatse van de sterke verontreinigingen zijn geen graafwerkzaamheden noodzakelijk. Deze gronden zullen worden gebruikt als tuin. In overleg met de Omgevingsdienst NHN is het volgende afgesproken:

  • Voor het aanleggen van de kabels en leidingen is geen BUS-melding/saneringsplan noodzakelijk. De nieuwe leidingen gaan niet door de sterke verontreiniging.
  • Voor de uitvoerbaarheid van de voorliggende bestemmingswijziging is een aanvraag beschikking ernstig, maar niet spoedeisend benodigd. Wanneer uit een sanscrit toetsing blijkt dat de geconstateerde verontreiniging in de toekomstige situatie geen risico oplevert, mag de verontreiniging blijven zitten. De verontreiniging wordt dan wel vastgelegd in het kadaster.

De aanvraag beschikking ernstig, maar niet spoedeisend zal worden voorbereid en worden uitgevoerd. Met inachtneming van het hiervoor genoemde mag het wijzigingsplan uitvoerbaar worden geacht.

3.2 Geluid

Eén van de grondslagen voor de ruimtelijke afweging is de Wet geluidhinder (Wgh). De Wet geluidhinder bevat geluidnormen en richtlijnen met betrekking tot de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. Op grond van de Wet geluidhinder gelden zones rond geluidbronnen met een grote geluiduitstraling, zoals (spoor)wegen en industrieterreinen. De belangrijkste bestaande geluidzones bevinden zich langs bestaande wegen en spoorwegen en rond grote bestaande industrieterreinen.

Volgens de wet mag de geluidbelasting op de gevel van een nieuwe gevoelige bestemming niet hoger zijn dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB voor wegverkeerslawaai. Op plaatsen waar door omstandigheden niet aan de hiervoor genoemde grenswaarde kan worden voldaan, kan een hogere grenswaarde worden vastgesteld met een maximum van 53 dB voor buitenstedelijke situaties.

Het betreft hier de omzetting van een bedrijfswoning naar twee reguliere woningen. Een bedrijfswoning is reeds een geluidsgevoelig object, waardoor de omzetting naar een reguliere woning niet de realisatie van een geluidsgevoelig object betreft. De extra woning wordt gerealiseerd binnen het bestaande volume. Beide woningen komen niet dichter naar de weg toe.

Onderzoek

Desalniettemin is een onderzoek Wet geluidhinder uitgevoerd om te bepalen wat de geluidbelasting op de gevels van de stolp is. De rapportage van dit onderzoek is bijgevoegd als Bijlage 3.

Uit het onderzoek blijkt dat de hoogst optredende geluidbelasting 48 dB bedraagt, op de voorgevel. dit betekent dat er geen hogere waarde op grond van de Wet geluidhinder nodig is. Verwacht mag daarmee ook worden dat een aanvaardbaar woon- en leefklimaat binnen de stolp aanwezig is.

Er is daarom geen noodzaak om akoestisch onderzoek op grond van de Wet geluidhinder uit te voeren.

3.3 Luchtkwaliteit

De kern van de Wet luchtkwaliteit (titel 5.2 luchtkwaliteitseisen van de Wet milieubeheer) is het
Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het NSL is een bundeling maatregelen op
regionaal, nationaal en internationaal niveau die de luchtkwaliteit verbeteren en waarin alle ruimtelijke ontwikkelingen/projecten zijn opgenomen die de luchtkwaliteit verslechteren.

Het doel van het NSL is om overal in Nederland te voldoen aan de Europese normen voor de luchtverontreinigende stoffen. Voor wegverkeer zijn stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) de belangrijkste stoffen. De in de Wet luchtkwaliteit gestelde norm voor NO2 en PM10 jaargemiddelde grenswaarde is voor beide stoffen 40 ìg/m3. Daarnaast mag de PM10 24 uurgemiddelde grenswaarde van 50 ìg/m3 maximaal 35 keer per jaar worden overschreden. Met het van kracht worden van het NSL zijn de tijdstippen waarop moet worden voldaan aan de jaargemiddelde grenswaarden NO2 en PM10 aangepast. Voor PM10 is dat 11 juni 2011 en 1 januari 2015 voor NO2.

Naast de introductie van het NSL is de invoering van het begrip "niet in betekenende mate bijdragen" (NIBM) een belangrijk onderdeel van de Wet luchtkwaliteit. Een project draagt NIBM bij aan de luchtkwaliteit als zowel de jaargemiddelde grenswaarde NO2 als PM10 niet meer toeneemt dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde van die stof. Dit betekent, kortweg, dat als de toename van de beide jaargemiddelde concentraties kleiner is of gelijk is aan 1,2 ìg/m3 een ontwikkeling kan worden beschouwd als een project dat NIBM bijdraagt aan de luchtkwaliteit.

De voorliggende ontwikkeling betreft de omzetting van een agrarische functie naar een woonfunctie waarbij het aantal woningen toeneemt met één. De agrarische functie (met bijbehorende verkeersstromen) verdwijnt. Per saldo is de toename van luchtverontreinigende stoffen niet significant. Er is daarom sprake van een project dat NIBM bijdraagt aan de luchtkwaliteit.

3.4 Hinder van bedrijven

Ten aanzien van de planontwikkeling dient rekening te worden gehouden met eventuele milieuhinder. Uitgangspunt hierbij is dat bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt en dat ter plaatse van een milieugevoelige functie, sprake is van een aanvaardbaar leef- en verblijfsklimaat. Voor de afstemming tussen milieugevoelige functies en bedrijven dient milieuzonering te worden toegepast. Hierbij wordt gebruik gemaakt van de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' uit maart 2009. Het doel van de VNG-publicatie is het bieden van een handreiking voor maatwerk in de gemeentelijke ruimtelijke ordeningspraktijk en de publicatie biedt mogelijkheden voor maatwerk en flexibiliteit bij het inpassen van bedrijvigheid in de fysieke omgeving en bij het inpassen van woningen en andere gevoelige functies nabij bedrijven.

Binnen het voorliggende plangebied is in de bestaande situatie reeds een stolp aanwezig met daarbinnen een bedrijfswoning. Deze bedrijfswoning is beschermd tegen het bedrijf waartoe het behoort. De bedrijfswoning is niet beschermd geweest tegen de milieu-uitstraling van andere bedrijven. Andersom heeft de bedrijfswoning altijd al beperkend gewerkt op omliggende bedrijven. In de voorliggende situatie wijzigt er daarom niets aan de beperking van de woonfunctie in de stolp ten opzichte van omliggende bedrijven. Andersom mag er daarom ook vanuit worden gegaan dat er een aanvaardbaar woon- en leefklimaat aanwezig is binnen de stolp.

Bovendien is bij de gaswinningsinstallatie aan de overzijde van de Zuidervaart reeds een woonfunctie aanwezig op kortere afstand dan de hier te realiseren woonbestemming, waardoor de woonfunctie op nummer 127 niet extra belemmerend zal werken.

Het agrarisch bouwperceel op Zuidervaart 125 is gelegen op circa 60 meter van de hier te realiseren woonbestemming. In de bijgebouwen mag echter niet worden gewoond waardoor de afstand tot de stolp het belangrijkste is. Deze afstand is ruim 90 meter. Het perceel Zuidervaart 125 wordt niet (meer) gebruikt als bedrijf waar rundvee wordt gehouden. De bedrijfsbebouwing wordt extensief gebruikt ten behoeve van landbouwactiviteiten. Een afstand van 90 meter tussen het agrarisch bedrijfsperceel op Zuidervaart 125 en de stolp in het voorliggende plangebied mag daarom voldoende worden geacht.

3.5 Water

In het Besluit ruimtelijke ordening is bepaald dat de betrokken waterbeheerders moeten worden
geraadpleegd bij het opstellen van bestemmingsplannen (of het voeren van vergelijkbare procedures). In het kader van het wettelijk vooroverleg (artikel 3.1.1 Bro) dat verplicht is bij ruimtelijke procedures, wordt vooroverleg gepleegd met de waterbeheerder, het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier.

3.5.1 Beleid Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier

Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier heeft samen met haar partners haar waterbeleid op lange termijn (Deltavisie) en op middellange termijn (Waterprogramma 2016-2021) opgesteld. In het Waterprogramma 2016-2021 (voorheen waterbeheersplan) zijn de programma's en beheerstaken van het hoogheemraadschap opgenomen met de programmering en uitvoering van het waterbeheer. Het programma is nodig om het beheersgebied klimaatbestendig te maken, toegespitst op de thema's waterveiligheid, wateroverlast, watertekort, schoon en gezond water en crisisbeheersing. Door het veranderende klimaat wordt het waterbeheer steeds complexer. Alleen door slim samen te werken is integraal en doelmatig waterbeheer mogelijk. Bij de ontwikkeling van het Waterprogramma is hieraan invulling gegeven door middel van een partnerproces en de ontwikkeling van gezamenlijke bouwstenen. Daarnaast beschikt het Hoogheemraadschap over een verordening: de Keur 2016. Hierin staan de
geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en waterkeringen. Voor het uitvoeren van werkzaamheden kan een vergunning nodig zijn.

3.5.2 Watertoets

Voor het voorliggende project is een digitale watertoets gedaan waarvan het resultaat is bijgevoegd bij deze toelichting als Bijlage 4. Omdat er geen sprake is van een toename aan bebouwing, maar het een functiewijziging betreft, heeft het plan een geringe invloed op de waterhuishouding. Hierna worden kort de belangrijkste punten beschreven.

Waterkering

De projectlocatie is niet gelegen in of op een bij de Legger van het Waterschap aangewezen primaire of regionale waterkering.


Waterkwaliteit en riolering

Het initiatief heeft geen gevolgen voor de waterkwaliteit. Een woonbestemming zorgt niet voor een verhoogd risico op een slechtere waterkwaliteit. Aan de wijze van afwatering verandert niets ten opzichte van de bestaande situatie. Voor de afvoer van water wordt aangesloten op de aanwezige voorziening. Het hemelwater kan als schoon worden beschouwd en zal worden afgevoerd naar de sloot.


Waterberging

Op grond van de Keur van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier, moet bij een toename van meer dan 800 m2 bebouwd of overig verhard oppervlak binnen stedelijk gebied, minstens 10% van het extra bebouwde of verharde oppervlak worden gecompenseerd door middel van nieuw oppervlaktewater. Dit water moet worden gerealiseerd binnen hetzelfde peilvak en dient blijvend in open verbinding te staan met de rest van het watersysteem.

Het voorliggende project voorziet niet in een toename van de hoeveelheid verharding. Er is daarom geen sprake van een situatie waarvoor watercompensatie nodig is. Bovendien neemt de planologisch toegestane hoeveelheid verharding af.


Conclusie

Uit de beschreven watertoets blijkt dat er voor de uitvoerbaarheid van het project geen belemmeringen zijn op het aspect waterhuishouding.

3.6 Ecologie

Voor de bescherming van diersoorten is de Wet natuurbescherming van toepassing. Bij de beoordeling van de toelaatbaarheid van nieuwe bouwwerken en/of andere activiteiten moet rekening worden gehouden met de mogelijke aanwezigheid van te beschermen planten- en diersoorten op grond van de Wet natuurbescherming. Indien uit gegevens dan wel onderzoek blijkt dat er sprake is van (een) beschermde soort(en) en het bouwwerk en/of de activiteit beschadiging of vernieling van voortplantings- of rustplaatsen dan wel ontworteling of vernieling veroorzaakt, zal de betreffende bouwwerkzaamheid of activiteit pas kunnen plaatsvinden na ontheffing of vrijstelling op grond van de Wet natuurbescherming.

Quick scan ecologie

Door Els & Linde is onderzocht of de splitsing van de stolp en het beëindigen van de bedrijfsactiviteiten negatieve effecten kunnen hebben op beschermde soorten of gebieden. De rapportage hiervan is bijgevoegd als Bijlage 5.

Om een goed oordeel te geven over de potentieel aanwezige beschermde planten en dieren, is op 27 augustus 2020 door een ecoloog van bureau Els & Linde, een bezoek gebracht aan de planlocatie. Ter plekke is beoordeeld of er beschermde soorten aanwezig kunnen zijn, die schade kunnen ondervinden van de geplande ontwikkelingen. Daarbij is gezocht naar sporen van dieren en is op basis van de begroeiing en de opbouw van het landschap, geschat of er beschermde soorten aanwezig kunnen zijn.

Beschermde soorten

Er is kans op het aantreffen van watergebonden organismen binnen het erf in de winterperiode onder losse materialen. Geadviseerd wordt om eventuele bouwmaterialen niet op het erf te laten staan maar inpandig op te slaan.

Een ontheffing van de Wet natuurbescherming is niet nodig, tenzij aan de dakpannen wordt gewerkt. In dat geval kunnen namelijk mussen worden verstoord.

De splitsing van de stolp en de beëindiging van de agrarische activiteiten zal geen negatieve invloed hebben op weidevogels of het weidevogelleefgebied.

Beschermde gebieden

De kans dat er een significante wijziging in de emissie is, is niet aanwezig. Een berekening van de stikstofdepositie is nodig gezien de aard van de plannen op locatie. Andere effecten op de Natura 2000-gebieden en/of het Natuurnetwerk Nederland zijn uit te sluiten.

Onderzoek stikstofdepositie

Door Buro DB is een onderzoek naar de stikstofdepositie uitgevoerd als gevolg van de omzetting naar wonen en de bedrijfsbeëindiging waar werkzaamheden mee gepaard gaan zoals het verwijderen van voerbunkers, betonplaten en het aanleggen van een dam.

Het is uitgesplitst in de aanlegfase (verbouw stolp en verwijderen voorzieningen) en de gebruiksfase (verwarmen stolp en verkeersbewegingen).

Op basis van het uitgevoerde onderzoek stikstofdepositie kan worden gesteld dat het plan zowel in de
aanlegfase als in de gebruiksfase niet leidt tot nadelige effecten van stikstofdepositie op Natura 2000-
gebieden (minder dan 0,00 mol/ha/jaar). Hiermee kan worden geconcludeerd dat de beoogde situatie in de aanlegfase en de gebruiksfase geen significant nadelige gevolgen met betrekking tot het aspect verzuring op Natura 2000- gebieden veroorzaakt. Uit de voortoets blijkt dat voor het plan geen vergunning op grond van de Wet natuurbescherming nodig is.

Conclusie

Vanuit het aspect ecologie komen geen belemmeringen naar voren voor de uitvoerbaarheid van voorliggend wijzigingsplan.

3.7 Externe veiligheid

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico’s voor de
omgeving vanwege handelingen met gevaarlijke stoffen. De risico’s dienen te worden beoordeeld op twee maatstaven, te weten het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. De externe veiligheidsregelgeving is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid buisleidingen en het Besluit externe veiligheid transportroutes. De regelgeving is gekoppeld aan de Wet ruimtelijke
ordening.

Aan de overzijde van de Noordervaart is een gaswinningsinstallatie aanwezig. De PR 10-6 contour bedraagt 50 meter. Het voorliggende plangebied blijft hier ruim buiten.

Voor wat betreft het groepsrisico kan het volgende worden afgewogen. Het aantal woningen op een afstand van circa 100 meter neemt toe met één. Bovendien wordt de stolp van de gaswinningsinstallatie afgescheiden door een vaart. De verwachting is dat er geen toename van het groepsrisico zal zijn. Indien deze er wel zal zijn, zal deze dusdanig klein zijn dat een verantwoording van het groepsrisico zal leiden tot een aanvaardbare veiligheidssituatie door de ruime mogelijkheden om weg te vluchten van een eventueel ongeval met gevaarlijke stoffen. Zowel de Zuidervaart biedt vluchtmogelijkheden als het achterliggende land.

Het aspect externe veiligheid vormt dan ook geen belemmering voor het initiatief.

afbeelding "i_NL.IMRO.0361.WP00117-0305_0007.jpg"

Afbeelding: Risicokaart Nederland ter plaatse van het plangebied en gaswinningsinstallatie (bron: Risicokaart.nl)

3.8 Verkeer en parkeren

Het initiatief heeft niet tot gevolg dat het aantal verkeersbewegingen toeneemt. Twee woningen hebben volgens de CROW-uitgave 381 'Toekomstbestendig parkeren' een verkeersgeneratie van 16 verkeersbewegingen per etmaal. Daar staat tegenover dat een agrarisch bedrijf verdwijnt. Een dergelijk bedrijf is aan te merken als arbeidsintensief/bezoekersextensief bedrijf. Op grond van de CROW-uitgave heeft een dergelijk bedrijf een verkeersaantrekkende werking van circa 10 verkeersbewegingen per etmaal. Dit relativeert de toename van het aantal verkeersbewegingen verder.

Het perceel heeft voldoende ruimte om 2 parkeerplaatsen per woning op te realiseren.

Vanuit het aspect verkeer en parkeren komen geen belemmeringen voor de uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan voort.

3.9 Archeologie

Bij voorliggend wijzigingsplan zijn de van toepassing zijnde archeologische dubbelbestemmingen opgenomen. Deze zijn afkomstig uit de archeologische verwachtingskaart 2016.

Vanuit deze verwachtingskaart gelden 2 waardes archeologie: waarde archeologie E (blauw met archeologische verplichtingen bij bodemingrepen van meer dan 10.000 m2 en dieper dan 40 cm) en waarde archeologie B (oranje met archeologische verplichtingen bij bodemingrepen van meer dan 50m2 en dieper dan 35 cm). Deze regimes zijn in voorliggend wijzigingsplan opgenomen. Hiermee is het aspect archeologie voldoende geborgd in het wijzigingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0361.WP00117-0305_0008.jpg"

Afbeelding: uitsnede archeologische verwachtingskaart 2016

3.10 Besluit milieueffectrapportage

In het Besluit milieueffectrapportage wordt onderscheid gemaakt in MER-beoordelingsplichtige activiteiten en MER-plichtige activiteiten. Voor stedelijke ontwikkelingsprojecten waar op grond van het Besluit niet direct een MER-beoordelingsplicht of MER-plicht geldt, moet een toets worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.

De voorliggende ontwikkeling wordt beschouwd als de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject. Hiermee valt de ontwikkeling onder categorie D 11.2: ‘De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'.

Vooropgesteld wordt dat het begrip 'stedelijk ontwikkelingsproject' ruimte voor interpretatie laat. Mede daardoor kan ook discussie ontstaan over de vraag wanneer sprake is van een (wijziging van een) dergelijk project. Niet iedere mogelijk gemaakte (wijziging van een) stedelijke ontwikkeling, hoe ondergeschikt ook, kan aangemerkt worden als een (wijziging van een) stedelijk ontwikkelingsproject. Dat hangt af van de concrete omstandigheden van het geval. Daarbij spelen onder meer aspecten als aard en omvang van de voorziene wijziging van de stedelijke ontwikkeling een rol.

De voorliggende ontwikkeling betreft de wijziging van een agrarische bestemming naar een woonbestemming. Er is reeds sprake van een bedrijfswoning binnen de stolp. Binnen de stolp wordt nu een extra woning mogelijk. De hoeveelheid bebouwing dat aanwezig is op het perceel wijzigt niet, maar de bestaande planologische bouwmogelijkheden worden ingeperkt. Ten opzichte van de bestaande feitelijke situatie wijzigt er niet veel. Tenslotte is de wijzigingsmogelijkheid reeds opgenomen in het vigerende bestemmingsplan en daarmee afgewogen in een eerder stadium. De conclusie is dat is vanwege de geringe schaal en de beperkte ruimtelijke omvang het wijzigingsplan niet aan te merken als een 'stedelijk ontwikkelingsproject' zoals bedoeld in het Besluit milieueffectrapportage. Er is dan ook geen aanleiding een (vormvrije) MER-beoordeling/PlanMER uit te voeren.

3.11 Conclusie onderzoek van omgevingsaspecten

Het initiatief voldoet aan de randvoorwaarden die vanuit de verschillende omgevingsaspecten aan een ontwikkeling worden gesteld.

Hoofdstuk 4 Juridische vormgeving

 

4.1 Algemeen

Het wijzigingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen vastgelegd, in de regels (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden. Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) bepaalt dat een wijzigingsplan vergezeld gaat van een toelichting. Deze toelichting heeft echter geen juridische status, maar is wel belangrijk als het gaat om de onderbouwing van hetgeen in het wijzigingsplan is geregeld.

Het plan is opgesteld op basis van de SVBP, waardoor de mogelijkheid bestaat om het plan digitaal te publiceren.

 

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

 

5.1 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een ontwikkeling dient op grond van artikel 3.1.6 van het Bro in de plan-toelichting inzicht te worden gegeven in de economische uitvoerbaarheid van het plan. Tevens is met de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening de verplichting ontstaan om, indien sprake is van ontwikkelingen waarvoor de gemeente redelijkerwijs kosten moet maken, bijvoorbeeld voor de aanleg van voorzieningen van openbaar nut, plankosten en planschadeclaims, deze moeten worden verhaald op de initiatiefnemer. Een en ander dient te worden vastgelegd in privaatrechtelijke overeenkomsten met de initiatiefnemer. Als er met een initiatiefnemer geen overeenkomst is gesloten en het kostenverhaal niet anderszins is verzekerd, dient een exploitatieplan te worden opgesteld welke tegelijkertijd met het bestemmingsplan moet worden vastgesteld.

Het plan betreft een particulier initiatief. De betreffende grond is privé-eigendom. De verantwoordelijkheid voor de economische uitvoerbaarheid van het plan ligt bij de initiatiefnemer. De gemeentelijke kosten voor de behandeling van het wijzigingsplan zijn verzekerd via de legesverordening.

Gelet op de ligging en gebruiksmogelijkheden van het perceel is de kans op vergoedbare planschade nihil. Dit heeft dan ook geen invloed op de economische uitvoerbaarheid.

5.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Als onderdeel van de procedure van het wijzigingsplan wordt een ontwerp ter inzage gelegd. Eenieder wordt in de gelegenheid gesteld om binnen zes weken een zienswijze op het ontwerpbesluit in te dienen. De zienswijzen worden bij het vaststellen van het definitieve wijzigingsplan betrokken en afgewogen. Er zijn echter geen zienswijzen ontvangen.