direct naar inhoud van Regels
Plan: Zuidervaart 19 Zuidschermer
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0361.WP00106-0305

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:



1.1. Plan

Het bestemmingsplan 'Zuidervaart 19 Zuidschermer' met identificatienummer Ontwerp: NL.IMRO.0361.WP00106-0305 van de gemeente Alkmaar;


1.2. Bestemmingsplan

De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;


1.3. Aanbouw

Een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van en in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.


1.4. Aanduiding

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.


1.5. Aanduidingsgrens

De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.


1.6. Aan huis verbonden beroep

Het uitoefenen van een vrij en zelfstandig beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, educatief, kunstzinnig, technisch gebied of daarmee gelijk te stellen activiteiten, dat in of bij een woning wordt uitgeoefend door de bewoner, waarbij de woning in hoofdzaak de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.


1.7. Afsluiterlocatie

een (eventueel fysiek) afgebakend terrein waarop/waarin zich een installatie bevindt, met als doel het kunnen afsluiten van hoge druk aardgastransportleidingen in geval van onderhoudswerkzaamheden en/of calamiteiten.


1.8. Agrarisch bedrijf

Een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten (met uitzondering van houtteelt en fruitbomen) door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren, mits de exploitatie grotendeels gebonden is aan de ter plaatse of in de nabijheid aanwezige gronden als productiemiddel.


1.9. Agrarisch hulp- en nevenbedrijf

Een bedrijf, gericht op het verlenen van diensten en/of het leveren van dieren of goederen aan agrarische bedrijven, dan wel op het verwerken, opslaan, vervoeren en/of verhandelen van dieren of producten, die afkomstig zijn van agrarische bedrijven, dan wel een aan het agrarisch bedrijf verwant bedrijf, gericht op de handel en de bewaring van agrarische producten.


1.10. Archeologische waarde

Een aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden.


1.11. Bebouwing

Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.


1.12. Bebouwingspercentage

Het percentage dat de grootte van het deel van het bestemmingsvlak of bouwvlak aangeeft dat maximaal bebouwd mag worden.


1.13. Bed and breakfast

Een kleinschalige vorm van verblijfsrecreatie zonder eigen kookvoorziening die zich met name richt op de trekkende toeristen, die voor één of enkele nachten een onderkomen zoeken. Onder een bed and breakfastvoorziening wordt niet verstaan: overnachting, noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden en/of arbeid.


1.14. Bedrijf

Onderneming waarbij het accent ligt op het vervaardigen, bewerken, installeren en verhandelen van goederen dan wel op het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij eventueel detailhandel uitsluitend plaatsvindt als niet zelfstandig onderdeel van de onderneming in de vorm van verkoop c.q. levering van ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen, dan wel goederen die in rechtstreeks verband staan met de uitgeoefende handelingen.


1.15. Bedrijfsgebouw

Een gebouw dat naar aard en inrichting dient voor de uitoefening van een bedrijf.


1.16. Bedrijfswoning of dienstwoning

Een woning in of bij een gebouw of op een terrein, die slechts is bestemd voor bewoning door (het huishouden van) een persoon, die werkzaam is bij het bijbehorende bedrijf.


1.17. Bestaand

a. bij bouwwerken: een bouwwerk dat op het moment van inwerkingtreding van het plan bestaat of wordt gebouwd, dan wel nadien kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, waarvoor de aanvraag voor het tijdstip van inwerkingtreding is ingediend, tenzij in de regels anders is bepaald;

b. bij gebruik: het gebruik dat op het moment van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaat en in overeenstemming is met het voorheen geldend planologische regime.


1.18. Bestemmingsgrens

De grens van een bestemmingsvlak.


1.19. Bestemmingsvlak

Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.


1.20. Bevi-inrichtingen

Inrichtingen als bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.


1.21. Bijgebouw

Een niet voor zelfstandige bewoning bestemd, op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand, gebouw dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.


1.22. Boerderijwinkel

Detailhandel in goederen afkomstig van een agrarisch productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie.


1.23. Boog- of gaaskas

Een verplaatsbaar bouwwerk bekleed met licht- en luchtdoorlatend materiaal ten behoeve van het telen van gewassen.


1.24. Bollenteelt

De teelt van de teelt van bloembollen, bolbloemen en knolgewassen, de teelt van snijbloemen en van vergelijkbare laagblijvende eenjarige en vastbloeiende tuinplanten.


1.25. Bosbouw

De teelt van bomen vanwege de houtproductie.


1.26. Botenhuis

Overkappingen of gebouwen, geen woning zijnde, ter bescherming van de boten.


1.27. Bouwen

Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.


1.28. Bouwgrens

De grens van een bouwvlak.


1.29. Bouwperceel

Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.


1.30. Bouwperceelgrens

Een grens van een bouwperceel.


1.31. Bouwvlak

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.


1.32. Bouwwerk

Een bouwkundige constructie van enige omvang, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.


1.33. Cultuurhistorische waarde

De aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde in verband met ouderdom en gaafheid.


1.34. Dagrecreatie

Recreatie buiten de woning, zonder dat daar een overnachting elders mee gepaard gaat.


1.35. Dakkapel

Een constructie ter vergroting van een gebouw, die zich tussen de goot en de nok van een dakvlak bevindt, waarbij deze constructie onder de noklijn is gelegen en de onderzijde van de constructie in het dakvlak is geplaatst.


1.36. Dakopbouw

Een constructie ter vergroting van een gebouw, die zich boven de dakgoot bevindt, waarbij deze constructie deels boven de oorspronkelijke nok uitkomt en de onderzijde(n) van de constructie in één of meer dakvlak(ken) van het dak zijn geplaatst.


1.37. Detailhandel

Het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die deze goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, waaronder begrepen grootschalige detailhandel, volumineuze detailhandel, tuincentrum en supermarkt.


1.38. Detailhandel in volumineuze goederen

Detailhandel in goederen van grote omvang, die vanwege de aard en omvang van de goederen een groot oppervlak nodig heeft voor de uitstalling, zoals bouwmarkten, grootschalige meubelbedrijven al dan niet - in ondergeschikte mate - in combinatie met woninginrichting en stoffering, keuken-, sanitair- en tegelbedrijven, auto's, boten, motoren, caravans, landbouwwerktuigen, grove bouwmaterialen en daarmee rechtstreeks samenhangende artikelen, zoals accessoires, onderhoudsmiddelen, onderdelen en materialen, tuincentra.


1.39. Erf

Al dan niet bebouwd perceel of gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een gebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, waarbij de bestemming deze inrichting niet verbiedt.


1.40. Extensief dagrecreatief gebruik

Een recreatief medegebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan, zoals wandelen, fietsen, paardrijden, kanoën, vissen, een picknickplaats of een naar de aard daarmee gelijk te stellen medegebruik.


1.41. Fruitteelt

De teelt van fruit op open grond.


1.42. Galerie

Een ruimte uitsluitend bestemd voor de tentoonstelling en verkoop van kunstwerken.


1.43. Gebouw

Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.


1.44. Geluidbelasting vanwege een industrieterrein

De etmaalwaarde van het equivalente geluidsniveau in dB(A) op een bepaalde plaats, veroorzaakt door de gezamenlijke inrichtingen en toestellen, aanwezig op het industrieterrein, het geluid van niet tot de inrichtingen behorende motorvoertuigen op het terrein daaronder niet begrepen, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder.


1.45. Geluidsgevoelige functies (of gebouwen)

Bewoning of andere geluidsgevoelige functies (of de gebouwen die daartoe dienen) zoals bedoeld in de Wet geluidhinder.


1.46. Glastuinbouwbedrijf

Een (agrarisch) bedrijf gericht op het telen van groente, fruit-, tuin- en kasvruchten, sierteeltgewassen en tuinbouwzaden, waarvan de exploitatie geheel of grotendeels gebonden is aan ter plaatse aanwezige kassen.


1.47. Groothandel

Het bedrijfsmatig te koop aanbieden, het verkopen en/of leveren van goederen aan wederverkopers, dan wel aan instellingen of personen ter aanwending in een andere bedrijfsactiviteit.


1.48. Hoofdgebouw

Een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.


1.49. Horecabedrijf

Een bedrijf, gericht op één of meer van de navolgende activiteiten:

a. het verstrekken van voedsel en/of dranken met de mogelijkheid deze ter plaatse te nuttigen;


b. het exploiteren van zaalaccommodatie;


c. het verstrekken van nachtverblijf;


één en ander al dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie (met uitzondering van een erotisch getinte vermaaksfunctie).


1.50. Houtgewas

Bomen alsmede struiken - al dan niet ten behoeve van de agrarische productie - hoger dan 1 m.


1.51. Intensieve veehouderij

Niet-grondgebonden agrarische bedrijven die zelfstandig of als neventak (nagenoeg) geheel in gebouwen varkens, pluimvee, konijnen, vleeskalveren, pelsdieren en/of overig kleinvee houden. Het biologisch houden van dieren conform de Landbouwkwaliteitswet, het kweken van vis en het houden van melkvee en overig rundvee, geiten, schapen of paarden wordt niet aangemerkt als intensieve veehouderij.


1.52. Kampeermiddelen

a. een tent, tentwagen, kampeerauto of toercaravan;

b. enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde;

één en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen of gewezen voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht, dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf en waarvan de gebruikers hun hoofdverblijf elders hebben.


1.53. Kas

Een bouwwerk, waarvan het dak en/ of de wand en grotendeels bestaan uit glas of een ander lichtdoorlatend materiaal, dienend tot het kweken, trekken, vermeerderen of opkweken van vruchten, bloemen, groenten of planten.


1.54. Kavelsloot

Een sloot tussen twee kavels loodrecht op de ontsluitingsstructuur van de droogmakerij.


1.55. Kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen

Voorzieningen ten behoeve van activiteiten zoals wandelen, fietsen, vissen, zwemmen, kanoën en natuurobservatie in de vorm van bijvoorbeeld aanlegsteigers, picknickplaatsen, observatiepunten, informatieborden en banken.


1.56. Kwekerij

Bedrijf gericht op het kweken van bomen en heesters of het telen, kweken en verzorgen van sierteeltgewassen of tuinbouwzaden; mits de exploitatie van deze bedrijven geheel of grotendeels gebonden is aan ter plaatse of in de nabijheid aanwezige gronden.


1.57. Landschappelijke waarde

De aan een gebied toegekende waarden in verband met de waarneembare verschijningsvorm van dat gebied.


1.58. Leisure

Vrijetijdsvoorzieningen met een toeristische of recreatieve aantrekkingskracht.


1.59. Ligplaats

Een met een schip in het water aan de walkant ingenomen plaats die daartoe als zodanig is aangewezen.


1.60. Maaiveld

De bovenkant van het terrein dat een gebouw en/ of een bouwwerk omgeeft.


1.61. Maatschappelijke voorzieningen


Culturele, educatieve, medische, sociale en levensbeschouwelijke voorzieningen, zorginstellingen, voorzieningen ten behoeve van onderwijs, volksgezondheid, openbare dienstverlening, uitoefening van het openbaar bestuur, en de dienstverlening van overheidswege als ook ondergeschikte kantoren, detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen.


1.62. Manege

Een bedrijf dat gericht is op het lesgeven in paardrijden aan derden en het op recreatieve of sportieve vlak laten beoefenen van de paardensport, en daarvoor paarden en/of pony's houdt, zulks in combinatie met een of meer van de volgende bijbehorende activiteiten of voorzieningen, of verenigingsaccommodatie en het houden van wedstrijden of andere evenementen.


1.63. Molenbiotoop

Een overwegend cirkelvormige zone rond een molen waarin windvang door en zicht op de molen nader worden geregeld (ook weI molenkring of molenbeschermingszone genoemd)


1.64. Natuurlijke waarde

De aan een gebied toegekende waarden, gekenmerkt door geologische, geomorfologische, bodemkundige en biologische elementen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang.


1.65. Nevenactiviteit

Een activiteit ondergeschikt aan de hoofdactiviteit in zowel omvang (m²) als de effecten op het woon- en leefklimaat.


1.66. Normaal onderhoud, gebruik en beheer

Een gebruik gericht op het in zodanige conditie houden of brengen van objecten dat het voortbestaan van deze objecten op tenminste het bestaande kwaliteitsniveau wordt bereikt. In geval van agrarische grondbewerkingen wordt onder normaal onderhoud, gebruik en beheer verstaan het ploegen van land tot een diepte van maximaal 40 cm, voor zover in overeenstemming met de primaire bestemming.


1.67. Nutsvoorziening

Voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals onder meer tranformatorhuisjes, gasreduceerstations, pompstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.


1.68. Omgronding

Het bovengronds halen van het in de bodem aanwezige zand, dat als nieuwe toplaag de agrarische gronden geschikt maakt voor andere cultures.


1.69. Onderkomens

Voor verblijf geschikte- al dan niet aan hunoorspronkelijke bestemming onttrokken voertuigen, vaartuigen, arken, toer- en stacaravans alsmede tenten.


1.70. Overig bouwwerk

Een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.


1.71. Paardenfokkerij

Een agrarisch bedrijf dat in hoofdzaak is gericht op het fokken en/of het opfokken van paarden, de verkoop van ter plaatse (op- )gefokte paarden en het houden van paarden ten behoeve van de fokkerij met het bijbehorende trainen en africhten van ter plaatse (op-)gefokte paarden.


1.72. Paardenbak

Een door middel van een afscheiding van een perceel afgezonderd stuk grond ingericht en bedoeld voor het africhten en/of trainen van paarden, het uitoefenen van de paardensport.


1.73. Paardenstalling

Een bedrijf waarvan de activiteiten uitsluitend of in hoofdzaak bestaan uit het houden van paarden van derden, waaronder tevens wordt begrepen de verhuur van stalling met accommodatie en-/of weiland en het verzorgen van paarden.


1.74. Paddock

Een door middel van een afscheiding van een perceel afgezonderd stuk grond ingericht en bedoeld voor het vrij laten loslopen van paarden meestal als uitloop van een stal.


1.75. Pand

De kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.


1.76. Pension

Een bedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van logies als recreatief verblijf, met als nevenactiviteiten het verstrekken van maaltijden en/of dranken aan logerende gasten (en niet aan passanten), zonder een onafhankelijk functionerend horecavoorziening. De betreffende personen hebben elders hun hoofdverblijf.


1.77. Peil

Onder het peil wordt verstaan:

a. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang met dien verstande dat indien een terrein is gelegen aan meerdere wegen de laagste weg bepalend is;

b. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld;

c. indien in of op het water wordt gebouwd: het plaatselijk aan te houden waterpeil.


1.78. Planregels

De regels, deel uitmakende van het bestemmingsplan 'Zuidervaart 19 Zuidschermer' met identificatienummer Ontwerp: NL.IMRO.0361.WP00106-0305 van de gemeente Alkmaar.


1.79. Platte afdekking

Een (min of meer) horizontaal vlak ter afdekking van een gebouw dat meer dan tweederde van het grondvlak van het gebouw beslaat.


1.80. Plattelandswoning

Een voormalige agrarische bedrijfswoning die is losgekoppeld van het agrarische bedrijf waarbij het agrarisch bedrijf actief blijft en de voormalige agrarische bedrijfswoning in gebruik wordt genomen voor bewoning door derden en qua milieubescherming moet worden aangemerkt als agrarische bedrijfswoning.


1.81. Prostitutie

Het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.


1.82. Recreatie-eenheid

één gebouw waarbinnen één of meerdere zelfstandige verblijfsruimte(s) in aanwezig zijn, bedoeld voor recreatief verblijf door een persoon, een (deel van een) gezin of een daarmee gelijk te stellen groep mensen en die niet fungeert als permanent of hoofd-woonverblijf.


1.83. Recreatief medegebruik

Recreatief gebruik dat ondergeschikt is aan de functie conform de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan.


1.84. Recreatieve bewoning

De bewoning die plaatsvindt in het kader van de verblijfsrecreatie (door gebruikers die hun hoofdverblijf elders hebben).

1.85. Recreatieve voorzieningen

Gebouwde en niet-gebouwde voorzieningen gericht op ontspanning en vrijetijdsbesteding met uitzondering van seksinrichtingen en horecavoorzieningen.


1.86. Seksinrichting

Een (gedeelte van een) gebouw waarin handelingen en/ of vertoningen plaatsvinden van erotische en/ of pornografische aard, waaronder mede worden begrepen:

a. seksbioscoop, -theater of -automatenhal: een inrichting of daarmee gelijk te stellen gelegenheid waarin al dan niet door middel van automaten filmvoorstellingen of vertoningen van erotische aard worden gegeven;

b. sekswinkel: een ruimte voor het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder de uitstalling ten verkoop, verkopen en/ of leveren van seksartikelen aan de uiteindelijke verbruiker of gebruiker;

c. seksclub: een inrichting of daarmee gelijk te stellen gelegenheid waarin de mogelijkheid wordt geboden tot seksueel vertier.


1.87. Sierteelt

De teelt van siergewassen al dan niet met behulp van kassen en al dan niet gecombineerd met de handel in boomkwekerijgewassen en vaste planten.


1.88. Silo

Een overwegend vertikaal geplaatst bouwwerk ten behoeve van de opslag en distributie van veevoeders.


1.89. Staat van bedrijfsactiviteiten

De Staat van bedrijfsactiviteiten die van deze regels onderdeel uitmaakt.


1.90. Standplaats

Een kavel, bestemd voor het plaatsen van een woonwagen, waarop voorzieningen aanwezig zijn die op het leidingnet van de openbare nutsbedrijven, andere instellingen of van gemeenten kunnen worden aangesloten.


1.91. Teeltondersteunende kassen

Kassen - hoofdzakelijk van glas- in, op of boven de grond die door agrarische bedrijven met plantaardige teelten worden gebruikt om minimaal een van de volgende doelen na te streven:

  • verbetering van de productie, onder meer door teeltvervroeging en -verlating;
  • verbetering van de arbeidsomstandigheden, onder meer door gewassen verhoogd te telen, of
  • het voorkomen van schade door vorst.


1.92. Teeltondersteunende voorzieningen

Voorzieningen (o.a. boog-of gaaskassen niet zijnde teeltondersteunende kassen) in, op of boven de grond die door agrarische bedrijven met plantaardige teelten worden gebruikt, om minimaal een van de volgende doelen na te streven:

  • verbetering van de productie, onder meer door teeltvervroeging en -verlating, terugdringing van onkruidgroei en beperking van vraatschade;
  • verbetering van de arbeidsomstandigheden, onder meer door gewassen verhoogd te telen;
  • het bereiken van positieve effecten op milieu en water (bodembescherming, terugdringing onkruidbestrijding, effectief omgaan met water), of
  • het voorkomen van schade door vorst.


1.93. Uitbouw

Een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, waarmee het in functioneel opzicht verbonden is, en dat door de vorm als een afzonderlijke en duidelijk ondergeschikte aanvulling op dat hoofdgebouw onderscheiden kan worden en in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.


1.94. Verblijfsrecreatie

Een vorm van recreatie waarbij een huishouden of een daarmee gelijk te stellen groep van personen dat/die zijn hoofdverblijf elders heeft, zich één of meer nachten op een kampeerterrein, in een kampeermiddel of een zomerhuis bevindt, waaronder in ieder geval niet wordt verstaan: permanente bewoning.


1.95. Veredeling

Dierveredelingsbedrijven waaronder varkens/lammeren/kalverfokkerijen en -mesterijen, pluimveehouderijen en viskwekerijen en plantveredelingsbedrijven waaronder champignonkwekerijen voor zover deze bedrijven geheel of hoofdzakelijk niet gebonden zijn aan ter plaatse of in de nabijheid aanwezige gronden.


1.96. Volwaardig agrarisch bedrijf

Een duurzaam agrarisch bedrijf met de omvang van ten minste één volledige arbeidskracht die binding heeft met het agrarische bedrijf, met een daarbij passende bedrijfsomvang, ofwel waarvan redelijkerwijs verwacht mag worden dat het bedrijf zal uitgroeien tot de vereiste minimale omvang.


1.97. Voorgevel

De naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die kennelijk als zodanig moet worden aangemerkt.


1.98. Voorgevelrooilijn

Een lijn die evenwijdig aan de as van de weg, langs een wegzijde met een regelmatig ligging van de voorgevel van de bestaande bebouwing is gelegen, die zoveel mogelijk aansluit aan de voorgevels van de bestaande bebouwing en zoveel mogelijk overeenkomstig de richting van de weg loopt.


1.99. Vuurwerkbedrijven

Inrichtingen waar professioneel vuurwerk en/of meer dan 10.000 kg consumentenvuurwerk aanwezig is.


1.100. Watergang

Een werk dienend om in het openbaar belang water te ontvangen, te bergen, af en toe te voeren, de boven water gelegen taluds, bermen en onderhoudspaden daaronder mede begrepen.


1.101. Waterkering

Natuurlijke of kunstmatige begrenzing of afscheiding die het water in zijn loop tegenhoudt en het achterliggende gebied beschermt tegen inundatie.


1.102. Waterstaatkundige werken

Werken, waaronder begrepen kunstwerken, verband houden met de waterstaat, zoals dammen, dijken, sluizen, beschoeiingen, remmingswerken, molens ,uitgezonderd steigers.


1.103. Weg

Alle voor het openbaar verkeer openstaande wegen of paden met inbegrip van de daarin liggende bruggen en duikers en de tot die wegen behorende paden en bermen of zijkanten;


1.104. Wgh-inrichtingen

Bedrijven, zoals bedoeld in artikel 2.1 lid 3 van het Besluit omgevingsrecht, die in belangrijke mate
geluidshinder kunnen veroorzaken.


1.105. Wisselteelt

Een gebruik van agrarische gronden ten behoeve van bollenteelt, akkerbouw of tuinbouw gedurende maximaal één jaar en met tussenpozen van minimaal 4 jaar.


1.106. Woning

Een complex van ruimten, bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.


1.107. Zakelijke dienstverlening

Het verlenen van economische of commerciële diensten aan derden, waarvan de uitoefening geschiedt in een rechtstreeks contact met het publiek, zoals banken, verzekeringswezen, reisbureaus, adviesbureaus.


1.108. Zendmast

Een bouwwerk, geen gebouw zijnde, waarop antenne-installaties worden geplaatst.


1.109. Zorgboerderij

Een agrarisch bedrijf waar mensen met een zorgvraag (verstandelijke en-/of fysieke beperking ) een passende dagbesteding (dieren verzorgen, moestuin onderhouden etc.) vinden en/of meewerken.


1.110. Zweefvliegtuig 

een modelvliegtuig zonder motor dat door een kabel de lucht in wordt getrokken.


Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.2 de goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.3 de inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.6 verticale bouwdiepte ondergrondse bouwwerken

van het peil tot aan de bovenzijde van de afgewerkte vloer van het ondergrondse bouwwerk.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch met waarden - Cultuurhistorie

Bestemmingsomschrijving

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch met waarden - Cultuurhistorie' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. een agrarisch grondgebonden bedrijf, niet zijnde bollenteelt of glastuinbouw;
  • b. agrarische bedrijfswoningen;
  • c. grasland of weiland al dan niet in gebruik voor hobbymatige beweiding door dieren;
  • d. bestaande paardenbakken en paddocks;
  • e. bestaande intensieve veehouderij;

met daaraan ondergeschikt:

  • f. het behoud en/ of herstel dan wel ontwikkeling van de in het bestemmingsgebied voorkomende dan wel eigen cultuurhistorische en landschappelijke waarden;
  • g. het behoud van de cultuurhistorische verkaveling voor zover het de hoofdstructuur van de waterlopen betreft;
  • h. het behoud van de openheid van het landschap;
  • i. extensief dagrecreatief medegebruik;

met de daarbij behorende:

  • j. voorzieningen zoals (ontsluitings-) wegen, agrarische kavelpaden, nutsvoorzieningen, groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen en water ten behoeve van wateraanvoer en -afvoer, waterberging.

3.2 Bouwregels

Op de in lid 3.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van een volwaardig agrarisch bedrijf, met in achtneming van de volgende bepalingen:

3.2.1 Bedrijfsgebouwen
  • a. gebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
  • b. de goothoogte en nokhoogte van gebouwen niet zijnde kassen, mag niet meer dan 6 m respectievelijk 10 m bedragen;
  • c. gebouwen dienen van een kap te worden voorzien, waarvan de dakhelling niet minder dan 15° en niet meer dan 60° mag bedragen.

3.2.2 Teeltondersteunende kassen en voorzieningen
  • a. binnen het bouwvlak mogen teeltondersteunende kassen en voorzieningen worden gebouwd tot een gezamenlijke oppervlakte van 2000 m²;
  • b. de hoogte van teeltondersteunende kassen en voorzieningen bedraagt maximaal 3 m;
  • c. teeltondersteunende voorzieningen mogen ook buiten het bouwvlak worden opgericht in de periode december tot juli.

3.2.3 Bedrijfswoningen
  • a. per bouwvlak is het bestaande aantal bedrijfswoningen toegestaan, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten', geen bedrijfswoning is toegestaan;
  • b. de bedrijfswoning dient binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
  • c. de bedrijfswoning mag, voor zover nog niet aanwezig, worden gebouwd, mits daarvoor of gelijktijdig een, bij het agrarisch bedrijf behorend bedrijfsgebouw is of wordt gebouwd en dit gebouw een inhoud heeft van ten minste 750 m³;
  • d. de inhoud van de bedrijfswoning, geen stolp zijnde, mag niet meer dan 750 m³;
  • e. de bedrijfswoning, geen stolp zijnde, dient van een kap te worden voorzien,waarvan de dakhelling niet minder dan 30° en niet meer dan 60° mag bedragen;
  • f. de goothoogte van de bedrijfswoning, geen stolp zijnde, mag niet meer dan 4 m bedragen en de nokhoogte niet meer dan 10 m;
  • g. indien de bedrijfswoning een stolp betreft mag de oppervlakte niet minder dan 200 m² bedragen;
  • h. indien de bedrijfswoning een stolp betreft mag de goothoogte niet meer dan 3 m bedragen of 3,5 m uitsluitend voor de voorgevel;
  • i. indien de bedrijfswoning een stolp betreft , dient deze van een kap te worden voorzien, waarvan de dakhelling niet minder dan 45° en niet meer dan 50° mag bedragen;
  • j. de afstand van bedrijfswoningen tot de zijdelingse perceelgrens mag niet minder dan 3 m bedragen.

3.2.4 Erfbebouwing bij de bedrijfswoning
  • a. bij een bedrijfswoning mag erfbebouwing binnen het bouwvlak worden gebouwd, waarvan de gezamenlijke oppervlakte niet meer dan 54 m² mag bedragen;
  • b. de goothoogte en nokhoogte mag niet meer dan 3 m respectievelijk 7 m bedragen.

3.2.5 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Binnen het bouwvlak zijn de volgende bouwwerken geen gebouwen zijnde toegestaan:

  • a. silo's en hooitorens met een maximale hoogte van 10 meter;
  • b. erf- en terreinafscheidingen met een maximale bouwhoogte van 2 meter;
  • c. indien er sprake is van een grondgebonden paardenfokkerij zijn binnen het bouwvlak paardenbakken, paddocks en longeercirkels toegestaan met aan maximale hoogte van 1,5 meter en stapmolens met een maximale hoogte van 3 meter;
  • d. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde met een maximale bouwhoogte van 6 meter, met dien verstande dat paardenbakken en paddocks niet zijn toegestaan.

3.3 Afwijken van de bouwregels

3.3.1 Afwijking bouwhoogte

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 3.2.1 voor het verhogen van de goot- en bouwhoogte van bedrijfsgebouwen tot maximaal 8 respectievelijk 12 m, en het mogelijk maken van een afwijkende dakhelling teneinde bijzondere stalvormen te realiseren, indien dit noodzakelijk is voor de agrarische bedrijfsvoering.

3.3.2 Bouwwerken geen gebouwen zijnde

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 3.2.5 voor het toestaan van silo's en hooitorens binnen het bouwvlak tot een hoogte van maximaal 15 meter.

3.3.3 Tweede bedrijfswoning

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 3.2.3 onder a ten behoeve van een tweede bedrijfswoning mits:

  • a. er sprake is van een grondgebonden veehouderij;
  • b. is aangetoond is dat de tweede bedrijfswoning noodzakelijk is voor de bedrijfsvoering;
  • c. de tweede bedrijfswoning op niet meer dan 75 meter van de bestaande bebouwing af wordt gerealiseerd.

3.3.4 Afwijking dakhelling

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 3.2.3 ten behoeve van het aanpassen van de dakhelling om een mansardekap te realiseren, mits:

  • a. de hellingshoek van het onderdakvlak 70 tot 80 graden bedraagt en de hellingshoek van het bovendakvlak 25 tot 35 graden bedraagt;
  • b. de verhouding van de bouwhoogte van de gevel en de hoogte van de kap ligt tussen 1:1,3 en 1:2;
  • c. de breedte van het hoofdgebouw maximaal 8 meter bedraagt.

3.4 Specifieke gebruiksregels

3.4.1 Agrarisch bedrijf

Per bouwvlak is één volwaardig agrarisch bedrijf toegestaan zoals bedoeld in lid 3.1.

3.4.2 Gebruiksregels nevenactiviteiten algemeen

Voor de in lid 3.1 genoemde gronden geldt dat de volgende nevenactiviteiten zijn toegestaan:

  • a. kleinschalige bedrijvigheid in categorie 1 of 2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten zoals opgenomen in bijlage 1;
  • b. bed and breakfast met een maximum van vier slaapplaatsen met dien verstande dat op eigen erf voldoende parkeergelegenheid aanwezig is;
  • c. dierveredeling;
  • d. een boerderijwinkel tot een oppervlakte van 200 m².

3.4.3 Voorwaarden nevenactiviteiten

De volgende voorwaarden gelden voor nevenactiviteiten genoemd in lid 3.4.2:

  • a. maximaal 650 m² aan bebouwing en 40% van het bouwvlak mogen worden benut ten behoeve van alle nevenactiviteiten gezamenlijk;
  • b. in geval van dierveredeling is 300 m² aan bebouwing toegestaan;
  • c. de nevenactiviteiten dienen binnen het bouwvlak plaats te vinden;
  • d. de hoofdfunctie dient agrarisch te blijven;
  • e. er is sprake van een volwaardig agrarisch bedrijf;
  • f. buitenopslag niet is toegestaan (anders dan voor het agrarisch bedrijf);
  • g. van de nevenactiviteit mag geen onevenredige verkeersaantrekkende werking uitgaan met dien verstande dat in de gevallen dat de provincie de wegbeheerder is van de weg waar het agrarische bedrijf zich aan bevindt, het aantal verkeersbewegingen ten gevolge van de nevenactiviteit niet mag toenemen en vooraf overleg plaats dient te vinden met de wegbeheerder;
  • h. binnen het bouwvlak voorzien wordt in voldoende parkeerplaatsen.

3.4.4 Wisselteelt

Het is toegestaan om de gronden te gebruiken voor wisselteelt.

3.4.5 Ammoniakemissie

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend het gebruik van gebouwen en overkappingen ten behoeve van de uitbreiding van de bestaande veestapel waarbij een toename plaatsvindt van de ammoniakemissie vanaf het betreffende agrarische bedrijf, als de kwaliteit van de natuurlijke habitat en habitatsoorten bij gevolg kan verslechteren of er een significant effect kan zijn op de kwalificerende soorten van een Natura 2000-gebied.

3.4.6 Voorwaardelijke verplichting
  • a. Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in elk geval gerekend het gebruik van en het in gebruik laten nemen van gronden en bouwwerken overeenkomstig de bestemming zonder de aanleg en instandhouding van de landschapsmaatregelen conform het in bijlage 3 opgenomen landschappelijke inrichtingsplan, teneinde te komen tot een goede landschappelijke inpassing.
  • b. In afwijking van het bepaalde onder lid 1 mogen gronden en bouwwerken overeenkomstig de bestemming worden gebruikt onder de voorwaarde dat binnen 24 maanden na het tijdstip van onherroepelijk worden van het bestemmingsplan uitvoering wordt gegeven aan de aanleg en instandhouding van de landschapsmaatregelen conform het in bijlage 3 opgenomen landschappelijke inrichtingsplan, teneinde te komen tot een goede landschappelijke inpassing.

3.5 Afwijken van de gebruiksregels

3.5.1 Afwijken ten behoeve van nevenactiviteiten

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 3.4 ten behoeve van:

  • a. agrarische hulpbedrijven;
  • b. paardenstalling;
  • c. dierveredeling;
  • d. activiteiten die zien op veredeling;
  • e. zorgboerderijen, en overige vergelijkbare kleinschalige zorgfuncties, inclusief ondergeschikte horeca ten dienste van deze voorzieningen;
  • f. bezoekerscentra zoals een museum of tentoonstellingsruimte;
  • g. de verhuur van recreatieve middelen;
  • h. kleinschalige horecagelegenheid behorende bij en ondergeschikt aan de dagrecreatie tot maximaal 50 m²;
  • i. recreatie-eenheden tot maximaal vijf zelfstandige verblijfsruimtes niet groter dan 35 m² per zelfstandige verblijfsruimte;
  • j. kleinschalig kampeerterrein onder de volgende voorwaarden:
    • 1. het maximum aantal standplaatsen bedraagt 20;
    • 2. per standplaats mogen maximaal één kampeermiddel en maximaal 2 bijzettentjes worden geplaatst;
    • 3. demontabele verblijfsaccommodaties zijn toegestaan, maximaal 6 eenheden als onderdeel van de hiervoor genoemde 20 standplaatsen;
    • 4. de oppervlakte van het kampeerterrein mag maximaal 5.500 m² bedragen;
    • 5. een kampeerterrein dient primair binnen het bouwvlak te worden ingericht;
    • 6. indien de maximaal toegestane oppervlakte van 5.500 m² niet binnen het bouwvlak kan worden gerealiseerd, mogen de direct op het bouwvlak aansluitende gronden worden gebruikt tot een maximum van 1500 m²;
    • 7. bebouwing ten behoeve van het kampeerterrein mag alleen binnen het aangegeven bouwvlak plaatsvinden;
    • 8. een erfinrichtingsplan is vereist waarin voorwaarden ten behoeve van de landschapskwaliteit, de kampeerkwaliteit en de veiligheid zijn opgenomen;
    • 9. het kampeerterrein en de bijhorende parkeerplaatsen dienen zich achter de achtergevelrooilijn van de bedrijfswoning te bevinden;
    • 10. om de ruimtelijke kwaliteit te garanderen, moet een standplaats een bruto minimummaat van 120 m² hebben;
    • 11. kamperen is toegestaan in de periode van 1 maart tot en met 31 oktober, kampeermiddelen mogen buiten dit seizoen niet blijven staan;
    • 12. minimale afstand tot de bestemming 'Wonen' bedraagt 50 m gemeten vanaf de gronden die in gebruik zijn voor het kampeerterrein.

3.5.2 Voorwaarden afwijken ten behoeve van nevenactiviteiten

De nevenactiviteiten genoemd onder lid 3.5.1 moeten voldoen aan de volgende voorwaarden:

  • a. maximaal 650 m² aan bebouwing binnen het bouwvlak mag worden benut ten behoeve van alle nevenactiviteiten gezamenlijk genoemd in lid 3.4 en lid 3.5, met dien verstande dat het bouwvlak voor maximaal 40%mag worden benut met uitzondering van kleinschalig kamperen;
  • b. met uitzondering van het kleinschalig kamperen, dienen de nevenactiviteiten binnen het bouwvlak plaats te vinden;
  • c. de hoofdfunctie dient agrarisch te blijven;
  • d. er is sprake van een volwaardig agrarisch bedrijf;
  • e. in geval van dierveredeling is 1300 m² aan bebouwing toegestaan;
  • f. buitenopslag niet is toegestaan (anders dan voor het agrarisch bedrijf);
  • g. van de nevenactiviteit mag geen onevenredige verkeersaantrekkende werking uitgaan;
  • h. er dient sprake te zijn van een acceptabele verkeerssituatie;
  • i. er wordt voorzien in voldoende parkeerplaatsen binnen het bouwvlak;
  • j. omringende bedrijven mogen niet in hun bedrijfsvoering onevenredig worden benadeeld;
  • k. er mag geen onevenredige afbreuk aan het woon- en leefklimaat van omringende woningen worden gedaan;
  • l. de gebiedseigen cultuurhistorische en landschappelijke waarden worden niet onevenredig aangetast;
  • m. in geval van zorgfuncties is een zorginstelling met overnachtingsmogelijkheid niet toegestaan.

3.5.3 Uitzondering afwijking omgevingsvergunning nevenactiviteiten

Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 3.5.1 is niet nodig voor nevenactiviteiten die bestaan op het moment van inwerkingtreding van het plan en die tevens voldoen aan het begrip bestaand uit artikel 1.17.

3.5.4 Afwijken ten behoeve van een plattelandswoning

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 3.1 ten behoeve van het toestaan van een plattelandswoning met bijbehorende erven, tuinen en bouwwerken, ter plaatse van de agrarische bedrijfswoning, onder voorwaarde dat:

  • a. er geen functionele relatie meer bestaat tussen het agrarisch bouwvlak en de agrarische bedrijfswoning;
  • b. het agrarische bouwvlak in stand blijft;
  • c. het ontnemen van de agrarische bedrijfswoning de bedrijfsvoering van het agrarische bouwvlak niet mag belemmeren;
  • d. bij het bijbehorende agrarische bouwvlak geen nieuwe bedrijfswoning meer wordt toegestaan;
  • e. bij een plattelandswoning binnen het bouwvlak erfbebouwing mag worden gebouwd onder de voorwaarden genoemd in lid 3.2.4;
  • f. de plattelandswoning gesplitst mag worden in meerdere woningen indien voldaan wordt aan de volgende waarden:
    • 1. er is sprake van een stolp;
    • 2. de inhoud per woning bedraagt niet minder dan 225 m³;
    • 3. de oppervlakte per woning bedraagt niet minder dan 100 m²;
    • 4. per woning is maximaal 30 m² aan erfbebouwing toegestaan;
    • 5. aan het bestaande stedenbouwkundige beeld, het oorspronkelijke karakter van de bebouwing en aan de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse geen afbreuk wordt gedaan.

3.5.5 Afwijking gebruiksregel ammoniakemissie

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 3.4.5 in die zin dat bij een uitbreiding van de veestapel op een agrarisch bedrijf de ammoniakemissie toeneemt, mits:

  • a. de toename van de ammoniakemissie wordt gecompenseerd door middel van mitigerende maatregelen;
  • b. in geval op vergunningenniveau toename van de ammoniakemissie is toegestaan;
  • c. of anderszins wordt aangetoond dat de kwaliteit van de natuurlijke habitat en habitatsoorten bij gevolg niet zal verslechteren en er geen significant verstorend effect zal zijn op de kwalificerende soorten van een Natura 2000-gebied.

Onder een mitigerende maatregel als hiervoor onder a bedoeld wordt mede begrepen:

  • d. compensatie door middel van een minimaal gelijkwaardige afname van de bestaande depositie op hetzelfde kwetsbare gebied, afkomstig van één of meer andere agrarische bedrijven;
  • e. compensatie door middel van het realiseren van een minimaal gelijkwaardige vermindering van de kwetsbaarheid van de betreffende habitat, door het (doen) treffen van inrichting- en beheermaatregelen.

3.5.6 Afwijken ten behoeve van huisvesting tijdelijke werknemers

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 3.1 ten behoeve van het toestaan van huisvesting voor tijdelijke werknemers onder voorwaarde dat:

  • a. de huisvestingsvoorziening wordt gesitueerd binnen het agrarisch bouwvlak;
  • b. de huisvesting plaatsvindt ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering;
  • c. het een ondergeschikte functie ten opzichte van een volwaardig agrarisch bedrijf betreft;
  • d. de tijdelijke werknemers noodzakelijk zijn voor een goede agrarische bedrijfsvoering;
  • e. de huisvestingsmogelijkheid niet het gehele jaar mag worden bewoond, maar slechts gedurende het seizoen dat de arbeiders werkzaam zijn (gedurende 9 kalendermaanden);
  • f. per agrarisch bedrijf huisvesting mag worden geboden aan maximaal 5 seizoensarbeiders;
  • g. het huisvesten van tijdelijke werknemers als eerste gezocht dient te worden in bestaande bedrijfsgebouwen, of door middel van logies in de agrarische bedrijfswoningen;
  • h. indien hetgeen onder g niet mogelijk is, het oprichten van een nieuwe bebouwing binnen de grenzen van het bouwvlak is toegestaan.

3.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

3.6.1 Algemeen

Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van burgemeester en wethouders buiten het bouwvlak de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanleggen of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen met uitzondering van kavelpaden tot een breedte van 4 m;
  • b. het verlagen, afgraven, ophogen of egaliseren van gronden;
  • c. het aanbrengen van bovengrondse of ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • d. het veroorzaken van ontploffingen in de grond alsmede het verrichten van proefboringen en andere boringen ten behoeve van het winnen van water, delfstoffen en andere bodemschatten;
  • e. het aanbrengen van afbeeldingen of tekens voor commerciële doeleinden;
  • f. het graven, vergraven of dichten van waterlopen en/of waterpartijen en het maken van dammen;
  • g. het verwijderen en/of aanbrengen van bomen en opgaande beplanting;
  • h. verbreden, verdiepen of anderszins wijzigen en verbeteren van waterlopen, van plassen, sloten, greppels of andere watergangen.

3.6.2 Uitzondering

Het in lid 3.6.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  • a. het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen, waaronder begrepen het vervangen van bestaande drainage, voor zover aangelegd binnen hetzelfde tracé;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
  • c. dienen ter uitvoering en realisatie van de landschappelijke inpassing;
  • d. zullen worden uitgevoerd in een beschermd natuurmonument als bedoeld in artikel 7 van de Natuurbeschermingswet en handelingen opleveren, waarvoor ingevolge artikel 12 van die wet een vergunning van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit is vereist, dan wel handelingen, welke zijn voorzien in een beheersplan, als bedoeld in artikel 14 van die wet.

 

3.6.3 Afwegingskader
  • a. Een in lid 3.6.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien door de werken en/of werkzaamheden dan wel door de daarvan (direct of indirect) te verwachten gevolgen, de landschappelijke, aardkundige en de cultuurhistorische waarden van deze gronden, niet onevenredig (kunnen) worden geschaad, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig (kunnen) worden verkleind;
  • b. alvorens een omgevingsvergunning te verlenen voor werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 3.6.1 plegen burgemeester en wethouders overleg met de betrokken beheerders van water, dijk en kade voor zover van toepassing.

Artikel 4 Water

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. water;
  • b. waterberging;
  • c. het in stand houden van het langs de waterkant aanwezige riet- en oeverland in relatie tot de waterhuishouding;

met bijbehorende taluds en groenvoorzieningen.

4.2 Bouwregels

Op de in lid 4.1 genoemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd ten dienste van de bestemming met inachtneming van de volgende regels:

  • a. de hoogte van bouwwerken, met uitzondering van bruggen, bedraagt maximaal 4,5 m gemeten ten opzichte van de hoogte van de aangrenzende oever;
  • b. de breedte van een aanlegsteiger bedraagt maximaal 1 m en de lengte maximaal 6 m, met dien verstande dat een steiger slechts in de lengterichting evenwijdig aan de waterloop mag worden aangelegd;
  • c. bij kruising van het verkeer over het water dient een doorvaart- c.q. schaatshoogte van ten minste 1,4 m te worden aangehouden en een doorvaarbreedte van ten minste 3 m.

4.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

4.3.1 Verbod

Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van burgemeester en wethouders de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het ontgronden, vergraven, afgraven, egaliseren, diepploegen, woelen en mengen en ophogen van gronden;
  • b. het aanleggen van hoogopgaande beplanting (vanaf 3 m);
  • c. het aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden, banen en andere oppervlakteverhardingen;
  • d. het aanleggen, verdiepen, verbreden en dempen van sloten, watergangen en overige waterpartijen;
  • e. het beplanten van gronden met houtgewassen, ter plaatse waar de gronden op het tijdstip van het van kracht worden van het plan niet reeds met houtgewassen waren beplant;
  • d. het verwijderen, kappen of rooien van bomen of andere opgaande beplanting alsmede het verwijderen van oevervegetaties.

4.4 Uitzondering

Het verbod als bedoeld in lid 4.3.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

  • a. het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  • e. reeds mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende vergunning.

4.5 Verlening

De in lid 4.3.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien de landschappelijke, de natuurlijke en de cultuurhistorische waarden niet onevenredig (kunnen) worden geschaad, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig (kunnen) worden verkleind.

Artikel 5 Waarde - Archeologie 2

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie-2' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden. Waar een basisbestemming, aangegeven op de verbeelding, samenvalt met een dubbelbestemming geldt primair het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming.

5.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd ten behoeve van de bestemming en gelden de volgende regels:

  • a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 3.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
  • b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien:
    • 1. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
    • 2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige;
  • a. het bepaalde in dit lid onder b1 en b2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op een of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken: .
    • 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte,voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
    • 2. een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 50 m²;
    • 3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 35 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.

5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

5.3.1 Verbod

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming Waarde - Archeologie-2 zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, aan te leggen of de volgende werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan 35 cm, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
  • b. het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een of ander wijze indrijven van voorwerpen op een grotere diepte dan 35 cm;
  • c. het verlagen of verhogen van het waterpeil;
  • d. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  • f. het aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.

5.3.2 Uitzondering

Het verbod van 4.3.1 is niet van toepassing, indien de werken en werkzaamheden:

  • a. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarbij lid 5.2 in acht is genomen;
  • b. een oppervlakte beslaan van ten hoogste 50 m²;
  • c. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan;
  • d. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd;
  • e. het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen;
  • f. het vervangen van bestaande drainage betreffen, voor zover aangelegd binnen hetzelfde tracé;
  • g. het aanleggen van sleufloze drainage betreffen.

5.3.3 Voorwaarden

De werken en werkzaamheden, zoals in lid 5.3.1 bedoeld, zijn slechts toelaatbaar, indien de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden aan de hand van nader archeologisch onderzoek kan aantonen dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn. Voorts zijn de werken en werkzaamheden toelaatbaar, indien:

de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;

  • h. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de activiteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de vergunning voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige.

Artikel 6 Waarde - Archeologie 4

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie-4' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden. Waar een basisbestemming, aangegeven op de verbeelding, samenvalt met een dubbelbestemming geldt primair het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming.

6.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd ten behoeve van de bestemming en gelden de volgende regels:

  • a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 6.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
  • b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien:
    • 1. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
    • 2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige;
  • c. het bepaalde in dit lid onder b1 en b2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op een of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
    • 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte,voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
    • 2. een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 2.500 m²;
    • 3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 40 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.

6.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

6.3.1 Verbod

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming Waarde – Archeologie 4 zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, aan te leggen of de volgende werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan 40 cm, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
  • b. het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een of ander wijze indrijven van voorwerpen op een grotere diepte dan 40 cm;
  • c. het verlagen of verhogen van het waterpeil;
  • d. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  • e. het aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.

6.3.2 Uitzondering

Het verbod van 6.3.1 is niet van toepassing, indien de werken en werkzaamheden:

  • a. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarbij lid 6.2 in acht is genomen;
  • b. een oppervlakte beslaan van ten hoogste 2.500 m²;
  • c. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan;
  • d. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd;
  • e. het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen;
  • f. het vervangen van bestaande drainage betreffen, voor zover aangelegd binnen hetzelfde tracé;
  • g. het aanleggen van sleufloze drainage betreffen.

6.3.3 Voorwaarden

De werken en werkzaamheden, zoals in lid 6.3.1 bedoeld, zijn slechts toelaatbaar, indien de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden aan de hand van nader archeologisch onderzoek kan aantonen dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn. Voorts zijn de werken en werkzaamheden toelaatbaar, indien:

  • a. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
  • b. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de activiteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de vergunning voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 7 Anti-dubbeltelregeling

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 8 Algemene bouwregels

8.1 Ondergronds bouwen

Het is toegestaan om ondergrondse gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde te realiseren, onder de volgende voorwaarden:

  • a. de bouwwerken zijn gebouwd binnen de grenzen van het bouwvlak;
  • b. de maximale verticale bouwdiepte van het bouwwerken is 3 m;
  • c. de maximale oppervlakte is 50% van het bouwvlak.

8.2 Toegelaten overschrijdingen

Het is toegestaan de in dit plan aangegeven bouw- en/of bestemmingsgrenzen te overschrijden ten behoeve van:

  • a. plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, gevel- en kroonlijsten en vergelijkbare ondergeschikte bouwdelen, mits de overschrijding van de bouw- c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 0,5 m bedraagt;
  • b. ventilatiekanalen, schoorstenen, liftkokers, zonnepanelen, trappenhuizen en vergelijkbare ondergeschikte bouwdelen, mits de overschrijding van de bouw- c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 m bedraagt;
  • c. luifels, erkers, balkons en overstekende daken en andere vergelijkbare ondergeschikte bouwdelen, mits de overschrijding van de bouw- c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1,5 m bedraagt.

8.3 Bestaande maten

Voor een bouwwerk, dat bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden en dat in het plan ingevolge de bestemming is toegelaten, maar waarvan de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen afwijken van de bouwregels van de betreffende bestemming, geldt dat:

  • a. bestaande maten, die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden;
  • b. bestaande maten, die minder bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten minste toelaatbaar worden aangehouden.
  • c. op een bouwwerk als hiervoor bedoeld, is het Overgangsrecht bouwwerken als opgenomen in dit plan niet van toepassing.

Artikel 9 Algemene gebruikregels

9.1 Verboden gebruik

Tot een gebruik in strijd met alle bestemmingen wordt in ieder geval begrepen, tenzij in hoofdstuk 2 anders is bepaald:

  • a. het opslaan, storten of lozen van puin, vuil of andere vaste of vloeibare afvalstoffen, anders dan voor zover noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte beheer van de gronden en watergangen;
  • b. het opslaan van gerede of ongerede goederen, stoffen, producten en voeropslag, materialen, werktuigen, machines of gebruiksklare of onklare voer- of vaartuigen of onderdelen hiervan, anders dan voor zover dit het gevolg is van of direct samenhangt met het gebruik van een erf, in overeenstemming met de desbetreffende bestemming;
  • c. het (laten) gebruiken van gronden voor opslag van bagger en grondspecie;
  • d. het plaatsen of geplaatst houden van onderkomens;
  • e. het gebruik als parkeerterrein voor motorvoertuigen die niet direct samenhangen met de bestemming;
  • f. het gebruik van bebouwde dan wel onbebouwde gronden als of ten behoeve van een seksinrichting en/of prostitutie.
  • g. het (laten) gebruiken van bijgebouwen als zelfstandige woning;
  • h. het (laten) gebruiken van gronden en bouwwerken buiten het bouwvlak ten behoeve van reclame-uitingen;
  • i. het gebruik als sport-, wedstrijd- of speelterrein, vliegveld en landingsplaats, kampeer- of caravanterrein, dagcamping, lig- of speelweide, zwemgelegenheid;
  • d. het beproeven van voertuigen, het beoefenen van de motor- en (model)vliegtuigsport of het houden van wedstrijden met motorvoertuigen of bromfietsen;
  • e. het hebben van houtgewas buiten de agrarische bouwvlakken;
  • f. het veroorzaken van ontploffingen in of op de grond, alsmede het verrichten van proefboringen en andere boringen ten behoeve van het winnen van water, delfstoffen en andere bodemschatten.

Artikel 10 Algemene afwijkingsregels

10.1 Algemeen

Burgemeester en wethouders kunnen afwijking verlenen van:

  • a. in het plan genoemde goothoogten, bouwhoogten, oppervlakte- en inhoudsmaten,percentages en afstandseisen, waarbij een overschrijding is toegestaan tot maximaal 10% van de goothoogten, bouwhoogten, oppervlakte- en inhoudsmaten, percentages en afstandseisen;
  • b. de regels en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, waarbij een overschrijding is toegestaan tot maximaal 2,5 m, en deze noodzakelijk is in verband met de uitmeting van het terrein of uit een oogpunt van doelmatig gebruik van de gronden en/of de bebouwing;
  • c. de regels en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, en ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten wordt vergroot tot maximaal 40 m;
  • d. de regels en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde wordt vergroot tot maximaal 10 m.

10.2 Voorwaarden

Afwijking als bedoeld in 10.1 kan slechts worden verleend, mits:

  • a. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
  • b. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen niet onevenredig worden geschaad.

10.3 Tweede toegangsdam

Burgemeester en wethouders kunnen afwijking verlenen van het plan ten behoeve van het realiseren van een tweede toegangsdam bij agrarische percelen onder de voorwaarde dat:

  • a. de toegangdam wordt aangelegd om het agrarisch bouwvlak te bereiken;
  • b. de cultuurhistorische waarden van het perceel niet onaanvaardbaar worden aangetast;
  • c. in de gevallen dat de provincie de wegbeheerder is van de weg waar het agrarische bedrijf zich aan bevindt en de aangevraagde toegangsdam op deze weg aansluiting vindt, is een tweede toegangsdam niet toegestaan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 11 Overgangsrecht

11.1 Overgangsrecht bouwwerken

  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevings-vergunning voor het bouwen geschiedt binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in sub a met maximaal 10%.
  • c. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

11.2 Overgangsrecht gebruik
  • d. Het gebruik van gronden en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit plan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • e. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • f. Indien het gebruik, bedoeld onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • g. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 12 Slotregel

De regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Zuidervaart 19 Zuidschermer'.