Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Starnmeerdijk 33
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0361.BPStarnmeerdijk33-VA01

1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:
 
  1. Plan: het bestemmingsplan Starnmeer 33 Starnmeer, van de Gemeente Alkmaar;
  2. Bestemmingsplan: de geometriche bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand, NL.IMRO.0361.BPStarnmeerdijk33-VA01 met bijhorende regels en bijlagen.
  3. Verbeelding : de kaart met bijbehorende verklaring waarop de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden zijn aangewezen;
  4. Aanbouw: een gebouw dat zich als afzonderlijk bouwvolume vertoont aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, dat onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw; 
  5. Aanduiding: een vlak of figuur, waarmee de gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden; 
  6. Aanduidingsgrens: de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft; 
  7. Aan huis - verbonden beroep: een dienstverlenend beroep, dat in of bij een woning, een woonschip of woonark wordt uitgeoefend, waarbij de woning, het woonschip of de woonark in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is; 
  8. Achtergevel: (het verlengde van) de verst van de weg liggende gevel;
  9. Agrarisch bedrijf: een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren, niet zijnde paardenhouderij; 
  10. Agrarisch medegebruik: een agrarisch gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie 
  11. Afhankelijke woonruimte: een vrijstaand bijgebouw dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit oogpunt van mantelzorg gehuisvest is; 
  12. Archeologische toetsingskaart: kaart (schaal 1 : 5.000) die als bijlage bij de regels is opgenomen en daarvan onderdeel uitmaakt; 
  13. Bebouwing: één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde; 
  14. Bebouwingspercentage: een in de regels aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van het terrein aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd; 
  15. Bed and breakfast: een onderkomen dat is gevestigd in bestaande bebouwing, ingericht voor recreatief verblijf met een kortstondig karakter en ondergeschikt aan de woonfunctie; 
  16. Bedrijfsgebouw: een gebouw, dat dient voor de uitoefening van een bedrijf; 
  17. Bedrijfswoning/dienstwoning: een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is; 
  18. Beperkt kwetbaar project: een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand is bepaad, waarmee rekening moet worden gehouden; 
  19. Bergkisten: permanent geplaatste kisten voor de opslag van tuingereedschap die niet hoger dan 1 m zijn; 
  20. Beroeps- c.q. bedrijfsoppervlakte: de totale vloeroppervlakte van de ruimte die wordt gebruikt voor een aan-huis-verbonden beroep c.q. een (dienstverlenend) bedrijf of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke; 
  21. Bestaand: de vergunde situatie zoals die is op het moment dat het bestemmingsplan in werking treedt; 
  22. Bestemmingsgrens: de grens van een bestemmingsvlak; 
  23. Bestemmingsvlak: een vlak met éénzelfde bestemming; 
  24. Bijgebouw: een vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in bouwkun dig opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw; 
  25. Boomkwekerij: een agrarisch bedrijf gericht op het kweken/telen van bomen in de volle grond, al dan niet in combinatie met de verhandeling daarvan;
  26. Bouwen: het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouww erk, alsmede het geheel of  gedeeltelijk oprichten, vernieuwen van een standplaats;
  27. Bouwgrens: de grens van een bouwvlak; Bouwperceel: een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
  28. Bouwperceelgrens: een grens van een bouwperceel; 
  29. Bouwvlak: een vlak, waarmee de gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;
  30. Bouwwerk: elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond; 
  31. Dag recreatief medegebruik: vormen van recreatief gebruik die ondergeschikt zijn aan de functie van de bestemming, zoals wandel- en fiet spaden, picknickplaatsen en par keerplaatsen, visplaatsen en steigers en naar aard, omvang en schaal daarmee gelijk te stellen voorzieningen, waarbij geen sprake is van overnachting; 
  32. Demontabele verblijfsaccomodatie: een verplaatsbaar bouwwerk, naar aard en inrichting bestemd voor recreatief verblijf en waarvoor krachtens artikel 40 Woningwet een bouwvergunning is vereist; 
  33. Detailhandel: het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of lever en van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit; 
  34. Dienstverlening: het bedrijfsmatig aanbieden, verkopen en/of leveren van diensten aan personen; 
  35. Erfinrichtingsplan: een inrichtingsplan waarbij ten minste aandacht dient te worden besteed aan de ligging van erfverhardingen, de plaatsing van bouwwerken op het erf en de erfbeplanting; 
  36. Gebouw: elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt; 
  37. Geluidsgevoelig object: gebouw dat dient ter bewoning of ten behoeve van een andere geluidgevoelige functie als bedoeld in de Wet geluidhinder, c.q. het Beluit geluidhinder; 
  38. Geluidszonerinsplichtige inrichting: een inrichting, bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemming splan een geluidszone moet worden vastgesteld; 
  39. Glastuin bouwbedrijf: een agrarisch bedrijf dat gericht is op het telen van gewassen, waarbij de productie uitsluitend of in overwegen de mate in kassen plaatsvindt; 
  40. Grondgebonden agrarisch bedrijf: een agrarische bedrijfsvoering die hoofdzakelijk niet in gebouwen plaatsvindt; 
  41. Hogere grenswaarde: een maximale waarde voor de geluidbelasting die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder c.q. het Besluit geluidhinder; 
  42. Hoofdgebouw: een gebouw dat, gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt; 
  43. Horecabedrijfscategorie 1: een horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het bereiden van etenswaren voor consumptie ter plaatse, waaronder wordt verstaan:
    1. restaurant zonder bezorg- of afhaalservice;
    2. bistro;
    3. crêperie;
    4. lunchroom;
    5. koffie-/theehuis, koffiebar, tearoom;
    6. ijssalon;
    7. broodjeszaak;
    8. croissanterie; 
  44. Houtteelt: de bedrijfsmatige productie van hout op gronden die hiervoor tijdelijk worden gebruikt en waarvoor ontheffing is verleend van de melding- en herplantplicht ex artikel 2 en 3 van de Boswet; 
  45. Kampeermiddel: 
    1. een tent, een tentwagen, een kampeerauto of caravan;
    2. enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, dat geen bouwwerk is, waarvoor ingevolge artikel 40 van de Woningwet een bouwvergunning is vereist, één en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen of gewezen voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf; 
  46. Kas: een gebouw, waarvan de wanden en het dak geheel of grotendeels bestaan uit glas of ander lichtdoorlatend materiaal, dienend tot het kweken van vruchten, groenten, bloemen of planten;
  47. Kwetsbaar object: een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde voor het risico c.q. een risicoafstand tot een risicovolle inrichting is bepaald, die in acht genomen moet worden; 
  48. Manege: een bedrijf gericht op het al dan niet in de openlucht uitoefenen van de paardensport, niet zijnde een paarden houderij of - fokkerij; 
  49. Mantelzorg: het bieden van zorg in een woning aan een ieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en die een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is; 
  50. Natuurtoets: een toets waarbij is onderzocht of op voorhand redelijkerwijs te verwachten is dat een ontheffing op grond van de Flora- en faunawet en/ of een vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet 1998, indien vereist, kan worden verleend; 
  51. Niet-grondgebonden agrarische activiteiten: een agrarische bedrijfsvoering die hoofdzakelijk in gebouwen plaatsvindt; 
  52. Ondergronds bouwen: al het constructiewerk dat in de ondergrond plaatsvindt, waaronder ook ondergronds wonen wordt verstaan; 
  53. Onderkomens: voor verblijf geschikte – al dan niet aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken – voertuigen, vaartuigen, arken, toercaravans, voor zover deze niet als bouwwerken zijn aan te merken, alsook tenten; 
  54. Ondersteunend glas: kassen deel uitmakende van een agrarisch bedrijf, waarbij de productieomvang van de kassen in ondergeschikte mate (minder dan de helft) onderdeel uitmaakt van de totale productieomvang van het bedrijf; 
  55. Paardenfokkerij: een agrarisch bedrijf dat is gericht op het fokken van paarden en/of pony’s, de verkoop van gefokte paarden en/ of pony’s, en/of het houden van paarden en/of pony’s ten behoeve van de fokkerij, niet zijnde een manege of paardenhouderij; 
  56. Paardenhouderij: een bedrijf, niet zijnde een agrarisch bedrijf, dat gericht is op het houden, stallen of africhten van paarden en/of pony’s, alsmede de handel in paarden en/of pony’s, niet zijnde een paardenfokkerij, niet zijnde een manege; 
  57. Peil:
    1. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang; 
    2. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst de bouwhoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
    3. indien in of op het water wordt gebouwd de hoogte van het waterniveau ter plaatse van het geldende peilge bied dat door middel van een Peilbesluit voor het betreffende peilgebied is vastgesteld; 
  58. Permanente bewoning: bewoning die plaatsvindt in het kader van het houden van hoofdverblijf, dat inhoud dat ter plaatse van het hoofdverblijf gedurende het jaar of het grootste gedeelte ervan feitelijk wordt gewoond; 
  59. Productiegebonden detailhandel: detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het productie proces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie; 
  60. Recreatie-eenheid: een afzonderlijke woning in een groter bestaand gebouw, bestemd voor recreatieve bewoning; 
  61. Recreatie medegebruik: een recreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan; 
  62. Recreatieve bewoning: bewoning die plaatsvindt in het kader van de verblijfsrecreatie, waarbij het hoofdverblijf elders wordt gehouden en waarbij permanente bewoning niet is toegestaan; 
  63. Recreatiewoning: een zelfstandig gebouw dat naar aard en inrichting is bestemd voor recreatieve bewoning; 
  64. Risicovolle inrichting: een inrichting, waarbij ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde, richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwets bare of beperkt kwetsbare objecten; 
  65. Seksinrichting: een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden.Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, seks theater, een parenclub of een prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar; 
  66. Serrestal: een agrarisch bedrijfsgebouw waarvan de wanden en het dak grotendeels uit kunststof zijn vervaardigd en waarbij sprake is van gebogen dakvlakken; 
  67. Silo: een bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat dient voor het opslaan van mest, veevoeder, graan of andere bulkstoff en ten behoeve van het agrarisch bedrijf; 
  68. Standplaats: een afgebakend terrein van beperkte omvang waarop ten hoogste één kampeermiddel en twee bijzettentjes voor een familie of een bij elkaar horende groep personen kunnen worden geplaatst; 
  69. Stolpboerderij: een (voormalig) agrarisch bedrijfsgebouw met een (nagenoeg) piramidevormig dak, dat ruimte biedt of bood aan de ingebouwde bedrijfswoning, het vee, het veevoer en werktuigen en dat voor 1960 is gebouwd; 
  70. Uitbouw: een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan het hoof dgebouw; 
  71. Verkoopvloeroppervlakte: de voor  het publiek zichtbare en toegankelijke (besloten) winkelruimte ten behoeve van de detailhandel; 
  72. Volwaardig agrarisch tweemansbedrijf: een agrarisch bedrijf dat werkgelegenheid biedt aan tenminste 2 volledige arbeidskrachten, die het bedrijf als hoofdberoep uitoefenen, waarvan de continuïteit op langere termijn verzekerd is; 
  73. Voorgevel: (het verlengde van) de meest nabije naar een weg gekeerde gevel van een gebouw; 
  74. Voorkeurs grenswaarde: de maximale waarde voor de geluidbelasting zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhin der, c.q. het Besluit geluidshinder; 
  75. Vrijwaringszone: een zone die is bestemd voor toekomstige dijkversterking; 
  76. Wind- watermolen: een molen die door middel van windkracht water kan verplaatsen dan wel gronden kan droogmalen; 
  77. Woning: een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
  1. De dakhelling: langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak; 
  2. De goothoogte van een bouwwerk: vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel; 
  3. De inhoud van een bouwwerk: tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels en/of het hart van de scheids muren en de buitenzijde van daken en dakkapellen; 
  4. De bouwhoogte van een bouwwerk: vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzon- dering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
  5. De oppervlakte van een bouwwerk: tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
  6. De hoogte van een windturbine: vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine. 
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen binnen bouwvlakken of bestemmingsvlakken worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoors tenen, gevelen kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen met niet meer dan 2 meter wordt overschreden.

2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Agrarisch’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. de uitoefening van grondgebonden agrarische bedrijven met daaraan ondergeschikt niet-grondgebonden agrarische activiteiten met een oppervlakte van niet meer dan 250 m2 dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer is,
 
en tevens voor: 
  1. glastuinbouw, uitsluitend op de gronden ter plaatse van de aanduiding ‘glastuinbouw’;
  2. recreatief medegebruik in de vorm van bed & breakfast, met dien verstande dat bed & breakfast uitsluitend mag plaatsvinden in de bedrijfswoning;
  3. behoud van de cultuurhistorische waarden van de Stelling van Amsterdam,
 
met de daarbij behorende:
  • groenvoorzieningen;
  • openbare nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
  • verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
  • waterlopen en -partijen.
 

3.2 Bouwregels

  1. Voor het bouwen van bouwwerken ten behoeve van de uitoefening van agrarische bedrijven gelden de volgen de regels:
    1. alle bouwwerken zijn uitsluitend toegestaan voorzover noodzakelijk voor de uitoefening van de ter plaatse van de aanduiding “agrarisch bedrijf” aangegeven bestaande bedrijven;
    2. alle bouwwerken mogen uitsluitend binnen een imaginaire rechthoek worden gebouwd;
    3. de imaginaire rechthoek heeft een oppervlakte van niet meer dan 1,5 hectare, dan wel ten hoogste de bestaande oppervlakte indien deze meer is;
 
  1. Voor het bouwen van bedrijfswoningen ten behoeve van de uitoefening van agrarische bedrijven gelden aanvullend op het gestelde onder lid 3.2 sub a de volgende regels:
    1. per agrarisch bedrijf mag 1 bedrijfswoning worden gebouwd dan wel het aangegeven aantal ter plaatse van de aanduiding ‘maximum aantal wooneenheden’;
    2. de oppervlakte van de niet–inpandige bedrijfswoning mag niet meer dan 150 m² bedragen, dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer is;
    3. de goot- en bouwhoogte mogen niet meer bedragen dan respectievelijk 6 m en 10 m, dan wel de bestaande goot- en bouwhoogte, indien deze meer is; 
    4. de dakhelling dient ten minste 30° en ten hoogste 60° te bedragen, dan wel de bestaande dakhelling indien deze afwijkt;
    5. de afstand tussen de as van de weg en de naar de weg gekeerde gevel dient ten minste de bestaande afstand te bedragen; 
    6. de afstand tot de zijdelingse perceelgrens dient ten minste 3 m te bedragen, dan wel de bestaande afstand indien deze minder is.
 
  1. Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen, niet zijnde kassen en serrestallen, ten behoeve van de uitoefening van agrarische bedrijven gelden aanvullend op het gestelde onder lid 3.2 sub a de volgende regels: 
    1. bedrijfsgebouwen mogen slechts voor 1 agrarisch bedrijf worden gebouwd;
    2. bedrijfsgebouwen dienen ten minste 10 m achter de voorgevel van een bedrijfswoning te worden gebouwd;
    3. indien sprake is van een stolpboerderij dienen bedrijfsgebouwen ten minste 15 meter achter de achtergevel van een stolpboerderij te worden gebouwd;
    4. de goot- en bouwhoogte mogen niet meer bedragen dan respectievelijk 6m en 10 m, dan wel de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer is;
    5. de dakheling dient ten minste 18° te bedragen, dan wel de bestaande dakhelling indien deze minder is;
    6. de afstand tot de zijdelingse perceelgrens dient ten minste 3 m te bedragen, dan wel de bestaande afstand indien deze minder is.
 
  1. Voor het bouwen van kassen ten behoeve van de uitoefening van agrarische bedrijven met ondersteunend glas gelden aanvullend op het gestelde onder lid 3.2 sub a de volgende regels:
    1. kassen mogen uitsluitend worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch – ondersteunend glas en serrestallen toegestaan’;
    2. kassen mogen slechts voor 1 agrarisch bedrijf worden gebouwd;
    3. kassen dienen ten minste 10 m achter de voorgevel van een bedrijfswoningm te worden gebouwd;
    4. indien sprake is van een stolpboerderij dienen kassen ten minste 15 meter achter de achtergevel van een stolpboerderij te worden gebouwd; 
    5. kassen dienen op een afstand van ten minste 30 meter, gemeten vanaf het bestemmingsvlak ‘Wonen’, van woningen van derden te worden gebouwd;
    6. de oppervlakte ondersteunend glas mag niet meer dan 2.000 m² bedragen, dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer is;
    7. de goot- en bouwhoogte mogen niet meer dan respectievelijk 4 m en 6 m bedragen, dan wel de bestaande goot- en bouwhoogte, indien deze meer is; 
    8. De afstand tot de zijdelingse perceelgrens dient ten minste 3 m te bedragen, dan wel de bestaande afstand indien deze minder is.
 
  1. Voor het bouwen van serrestallen ten behoeve van de uitoefening van agrarische bedrijven gelden aanvullend op het gestelde onder lid 3.2 sub a de volgende regels:
    1. serrestallen mogen uitsluitend worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch – ondersteunend glas en serrestallen toegestaan’;
    2. serrestallen mogen slechts voor 1 agrarisch bedrijf worden gebouwd;
    3. serrestallen dienen ten minste 10 m achter de voorgevel van een bedrijfswoning en op een afstand van ten minste 30 meter van woningen van derden te worden gebouwd;
    4. indien sprake is van een stolpboerderij dienen serrestallen ten minste 15 meter achter de achter gevel van een stolpboerderij en op een afstand van ten minste 30 meter van woningen van derden, gemeten vanaf het bestemmingsvlak ‘Wonen’, te worden gebouwd;
    5. de goot- en bouwhoogte mogen niet meer bedragen dan respectievelijk 6 m en 10 m, dan wel de bestaande goot- en bouwhoogte, indien deze meer is;
    6. de afstand tot de zijdelingse perceelgrens dient ten minste 3 m te bedragen, dan wel de bestaande afstand indien deze minder is.
 
  1. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden aanvullend op het gestelde onder lid 3.2 sub a de volgende regels:
    1. de bouwhoogte van terrein- en erfafscheidingen mag niet meer dan 1 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van damhekken 1,5 m mag bedragen;
    2. de bouwhoogte van silo’s, niet zijnde mest- en sleufsilo’s, mag niet meer dan 10 m bedragen;
    3. per agrarisch bedrijf mag ten hoogste 1 mestsilo worden gebouwd, met dien verstande dat de bouwhoogte niet meer dan 5 m mag bedragen, dan wel de bestaande bouwhoogte indien deze meer is;
    4. de bouwhoogte van sleufsilo’s mag niet meer dan 3 m bedragen, dan wel de bestaande bouwhoogte, indien deze meer is;
    5. de bouwhoogte van lichtmasten mag niet meer dan 4 m bedragen;
    6. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 10 m bedragen;
    7. er mogen geen paardenbakken worden gebouwd;
    8. het aantal windmolens mag uitsluitend het bestaande aantal bedragen, met dien verstande dat de ashoogte niet meer dan 10 m mag bedragen, dan wel de bestaande hoogte indien deze meer is.
 
  1. In afwijking van het gestelde in lid 3.2 sub a onder 2 gelden voor bouwwerken de volgende regels:
    1. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 1 m bedragen.
  

3.3 Nadere eisen

Bij de toepassing van nadere eisen worden de regels als gesteld in artikel 31 onder b in acht genomen.
 
Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:
  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het landschaps- en bebouwingsbeeld;
  • het uitzicht van woningen;
  • de verkeersveiligheid,
 
nadere eisen stellen aan de plaats en de omvang van bouwwerken.
 
Bij de afweging of er sprake is van een onevenredige aantasting van het landschaps- en bebouwingsbeeld worden de beeldkwaliteitseisen betrokken zoals die zijn geformuleerd in het Beeldkwaliteitsplan Graft - De Rijp d.d. 17 maart 2008.
 

3.4 Afwijken van de bouwregels

Bij de toepassing van de afwijking van de bouwregels worden de regels als gesteld in artikel 10 onder a en b in acht genomen, voor zover van toepassing.
 
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van:
  1. het bepaalde in lid 3.2, sub b, onder 3 voor een hogere goot- en bouwhoogte, met dien verstande dat de goot- en bouwhoogte niet meer dan respectievelijk 7 m en 11 m mogen bedragen;
  2. het bepaalde in lid 3.2, sub b, onder 4 voor het plat afdekken tot ten hoogste 30% van de oppervlakte van bedrijfswoningen, met dien verstande dat de bouwhoogte van het plat afgedekte deel niet meer dan 3,5 m mag bedragen;
  3. het bepaalde in lid 3.2, sub b, onder 6 voor het bouwen van bedrijfswoningen tot op de zijdelingse perceelgrens;
  4. het bepaalde in lid 3.2, sub c, onder 2, voor het bouwen van bedrijfsgebouwen tot in het verlengde van de voorgevel van de bedrijfswoning;
  5. het bepaalde in lid 3.2, sub c, onder 3, voor het bouwen van bedrijfsgebouwen tot in het verlengde van de verst van de weg liggende gevel (achtergevel) van de stolpboerderij;
  6. het bepaalde in lid 3.2, sub c, onder 4 voor een hogere goot- en bouwhoogte, met dien verstande dat de goot- en bouwhoogte niet meer dan respectievelijk 7 m en 11 m mogen bedragen;
  7. het bepaalde in lid 3.2, sub c, onder 6 voor het bouwen van bedrijfsgebouwen tot op de zijdelingse perceelgrens;
  8. het bepaalde in lid 3.2, sub f, onder 3 voor het bouwen van één extra mestsilo, met dien verstande dat de inhoud van de mestsilo niet meer dan 1000 m³ mag bedragen en de bouwhoogte niet meer dan 5 m mag bedragen;
  9. het bepaalde in lid 3.2, sub f, onder 7 voor het bouwen van paardenbakken, met dien verstaande dat voordat de ontheffingsbevoegdheid wordt toegepast, de initiatiefnemer een erfinrichtingsplan overlegt aan Burgemeester en wethouders.

3.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik in strijd met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:
 
  1. het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden en bebouwing ten behoeve van seksin richtingen en risicovolle inrichtingen;
  2. het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden en bebouwing ten behoeve van glas tuinbouwbedrijven, buiten de gronden ter plaatse van de aanduidingen ‘specifieke vorm van agrarisch – ondersteunend glas en serrestallen toegestaan’ en ‘glastuinbouw’;
  3. het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden en bebouwing voor de huisvesting van seizoensarbeiders;
  4. het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
  5. het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden en bebouwing voor detailhandel anders dan productiegebonden detailhandel met een verkoopvloeroppervlakte van minder dan 50 m²;
  6. het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden en bebouwing ten behoeve van paardenhouderijen en/of maneges;
  7. het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden en gebouwen ten behoeve van de opslag van goederen en materialen anders dan ter plaatse noodzakelijk voor de uitoefening van het agrarisch bedrijf;
  8. het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden voor het storten van puin en afvalstoffen;
  9. het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden en gebouwen voor de stalling en/of opslag van (aan het oorspronkelijk gebruik) onttrokken voer-, vaar- of vliegtuigen, anders dan de stalling en/of opslag van onderkomens ten behoeve van de huisvesting van seizoensarbeiders;
  10. het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van aangebouwde bijgebouwen bij bedrijfswoningen als zelfstandige woning en/of afhankelijke woonruimte anders dan voor mantelzorg;
  11. het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden en bebouwing ten behoeve van windenergie-installaties;
  12. het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden en bouwwerken ten behoeve van dagrecreatief medegebruik.
 

3.6 Afwijken van de gebruiksregels

Bij de toepassing van de afwijking van de gebruiksregels worden de regels als gesteld in artikel 9 onder a en b in acht genomen, voor zover van toepassing.
 
  1. Burgemeester en wethouders kunnen met omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1 en lid 3.5 voor het gebruik van bestaande bedrijfsgebouwen ten behoeve van niet-agrarische bedrijfsactiviteiten, met dien verstande dat: 
    1. per bedrijf nooit meer dan 300 m² van de gezamenlijke oppervlakte van de bedrijfsgebouwen ten behoeve van niet-agrarische bedrijfsactiviteiten mag worden gebruikt;
    2. ten behoeve van niet-agrarische bedrijfsactiviteiten mag de bestaande bedrijfsbebouwing met ten hoogste 100 m² worden uitgebreid waarbij de bouwregels van artikel 3, lid 3.2 van overeenkomstige toepassing zijn;
    3. uitsluitend de volgende niet-agrarische bedrijfsactiviteiten zijn toegestaan:
      1. bedrijfsactiviteiten die zijn genoemd in categorie 1 en 2 van de bij deze regels behorende Staat van bedrijven dan wel bedrijven welke niet zijn genoemd, mits deze bedrijven naar aard en effecten op het woon- en leefklimaat van de aangrenzende woongebieden, al dan niet onder nader te stellen voorwaarden, voor wat betreft geur, stof, gevaar en geluid kunnen worden gelijkgesteld met de bedrijven die wel zijn genoemd; 
      2. een atelier;
      3. ambachtelijke bedrijven;
      4. een groepsaccommodatie;
      5. een paardenhouderij.
 
  1. Burgemeester en wethouders kunnen met omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1 en lid 3.5 voor het gebruik van bedrijfsgebouwen ten behoeve van recreatie-eenheden, met dien verstande dat: 
    1. per agrarisch bedrijf ten hoogste 6 recreatie-eenheden zijn toegestaan;
    2. de recreatie-eenheden mogen worden gevestigd in zowel bestaande bedrijfsgebouwen als in nieuw te bouwen bedrijfsgebouwen, met dien verstande dat voor nieuw te bouwen bedrijfsgebouwen de bouwregels van lid 3.2 van overeenkomstige toepassing zijn; 
    3. indien er sprake is van nieuwbouw van bedrijfsgebouwen dient het nieuwbouwplan te worden getoetst aan de beeldkwaliteitseisen zoals die zijn geformuleerd in het Beeldkwaliteitsplan Graft - De Rijp d.d. 17 maart 2008; de oppervlakte per recreatie-eenheid niet meer dan 75 m² mag bedragen;
    4. de inhoud per recreatie-eenheid niet meer dan 200 m³ mag bedragen.
 
  1. Burgemeester en wethouders kunnen met omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1 en lid 3.5 voor het gebruik van bestaande bedrijfsgebouwen ten behoeve van een horecabedrijf categorie 1, met dien verstande dat: 
    1. per bedrijf ten hoogste één horecabedrijf categorie 1 is toegestaan;
    2. ten behoeve een horecabedrijf categorie 1 mag de bestaande bedrijfsbebouwing met ten hoogste 100 m² worden uitgebreid waarbij de bouwregels van artikel 3, lid 3.2 van overeenkomstige toepassing zijn;
    3. per horecabedrijf categorie 1 mag het gebruik inclusief de opslag niet meer dan 100 m² mag bedragen, waarbij terrassen niet zijn meegerekend;
    4. parkeren op eigen erf dient plaats te vinden;
    5. de horecabedrijf categorie 1 geen onevenredige verkeersaantrekkende werking mag hebben.
 
  1. Burgemeester en wethouders kunnen met omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1 en lid 3.5 voor de bouw van een recreatiewoning, met dien verstande dat:
    1. de recreatiewoning binnen de imaginaire rechthoek moet worden gebouwd;
    2. de oppervlakte van een recreatiewoning niet meer dan 75 m² mag bedragen;
    3. de inhoud van een recreatiewoning niet meer dan 200 m³ mag bedragen;
    4. er niet ondergronds mag worden gebouwd;
    5. voordat de ontheffingsbevoegdheid wordt toegepast, de initiatiefnemer een erfinrichtingsplan overlegt aan Burgemeester en wethouders.
 
  1. Burgemeester en wethouders kunnen met omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1 en lid 3.5 voor het gebruik van bedrijfsgebouwen ten behoeve van de vestiging van een hotel/pension, dien verstande dat:
    1. de uitoefening van een hotel / pension ondergeschikt dient te zijn aan de bestemming;
    2. per agrarisch bedrijf ten hoogste 10 personen mogen overnachten in een hotel/pension;
    3. de hotel-/pensionkamers mogen worden gevestigd in zowel bestaande bedrijfswoningen en -gebouw en als in nieuw te bouwen bedrijfswoningen en -gebouwen, met dien verstande dat voor nieuw te bouwen bedrijfsbebouwing de bouwregels van lid 3.2 van overeenkomstige toepassing zijn;
    4. indien er sprake is van nieuwbouw van bedrijfsbebouwing dient het nieuwbouwplan te worden getoetst aan de beeldkwaliteitseisen zoals die zijn geformuleerd in het Beeldkwaliteitsplan Graft -De Rijp d.d. 17 maart 2008.
 
  1. Burgemeester en wethouders kunnen met omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1 en lid 3.5 voor de bouw van een windenergie-installatie, met dien verstande dat de bouwhoogte niet meer dan 12 m mag bedragen.
 
  1. Burgemeester en wethouders kunnen met omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1 en lid 3.5 voor het gebruik van bestaande bebouwing voor afhankelijke woonruimte, met dien verstande dat: 
    1. bewoning van bestaande bebouwing voor afhankelijke woonruimte noodzakelijk is vanuit een oogpunt van mantelzorg, waarbij deze noodzaak dient te zijn aangetoond door een onafhankelijke deskundige instantie;
    2. de afhankelijke woonruimte qua maatvoering binnen de vigerende regeling inzake de bestaande be bouwing wordt ingepast;
    3. mantelzorg uitsluitend is toegestaan binnen bestaande bebouwing.
 
  1.  Burgemeester en wethouders kunnen met omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1 en lid 3.5 voor het gebruik van gronden en bouwwerken voor dagrecreatief medegebruik.
 

3.7 Wijzigingsbevoegdheid

Bij de toepassing van wijzigingsbevoegdheden worden de regels als gesteld in artikel 10 onder a en c in acht genomen, voor zover van toepassing.
 
  1. Burgemeester en wethouders kunnen overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening, de bestemming in die zin wijzigen dat de oppervlakte van de imaginaire rechthoek als bedoeld in lid 3.2, sub a, onder 3 wordt vergroot tot ten hoogste 2,5 hectare, met dien verstande dat:
    1. de vergroting van de imaginaire rechthoek noodzakelijk is in verband met een doelmatige
    2. bedrijfsvoering;
    3. voordat de wijzigingsbevoegdheid wordt toegepast, de initiatiefnemer een erfinrichtingsplan overlegt aan Burgemeester en wethouders;
    4. bij de toepassing van de wijzigingsbevoegdheid wordt een verbeelding (voorheen plankaart) gemaakt waarop de grenzen van het bouwvlak worden aangegeven die betrekking heeft op het wijzigingsplan;
    5. na toepassing van de wijziging de bestemmingsregels van de bestemming ‘Agrarisch’ van overeenkoms tige toepassing zijn.
 
  1. Burgemeester en wethouders kunnen overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening, de bestemming in die zin wijzigen dat de oppervlakte aan ondersteunend glas als bedoeld in lid 3.2, sub d, onder 6 wordt vergroot tot een oppervlakte van ten hoogste 4.000 m², al dan niet in combinatie met het vergroten van de imaginaire rechthoek als bedoeld in lid 3.2, sub a, onder 3, met dien verstande dat de vergroting van de imaginaire rechthoek noodzakelijk is in verband met een doelmatige bedrijfsvoering. Na toepassing van de wijziging de bestemmingsregels van de bestemming ‘Agrarisch’ van overeenkomstige toepassing zijn.
 
  1. Burgemeester en wethouders kunnen overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening, de bestemming in die zin wijzigen dat de oppervlakte aan ondersteunend glas als bedoeld in lid 3.2, sub d, onder 6 wordt vergroot, al dan niet in combinatie met het vergroten van de imaginaire rechthoek als bedoeld in lid 3.2, sub a, onder 3, met dien verstande dat:
    1. de wijziging uitsluitend wordt toegepast bij agrarische bedrijven met een oppervlakte van meer dan 20 hectare;
    2. de vergroting van de imaginaire rechthoek noodzakelijk is in verband met een doelmatige bedrijfsvoering;
    3. per hectare ten hoogste 200 m² ondersteunend glas mag worden gerealiseerd;
    4. na toepassing van de wijziging de bestemmingsregels van de bestemming ‘Agrarisch’ van overeenkomstige toepassing zijn.
 
  1. Burgemeester en wethouders kunnen overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening, de bestemming wijzigen ten behoeve van de huisvestiging van seizoenarbeiders in bedrijfswoningen, met dien verstande dat:
    1. de huisvesting uitsluitend mag plaatsvinden als nevenfunctie van het agrarisch bedrijf;
    2. de huisvesting uitsluitend mag plaatsvinden, indien wordt voldaan aan het bepaalde in het Bouw besluit en de Bouwverordening;
    3. na toepassing van de wijziging de bestemmingsregels van de bestemming ‘Agrarisch’ van overeenkomstige toepassing zijn.
 
  1. Burgemeester en wethouders kunnen overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening, de bestemming wijzigen ten behoeve van de huisvesting van seizoenarbeiders in woonunits/stacaravans, met dien verstande dat:
    1. de huisvesting uitsluitend mag plaatsvinden als nevenfunctie van het agrarisch bedrijf;
    2. de bouwhoogte van de woonunits/stacaravans niet meer dan 3,5 m mag bedragen;
    3. de woonunits/stacaravans binnen de imaginaire rechthoek dienen te worden geplaatst;
    4. de woonunits/stacaravans uitsluitend geplaatst mogen worden binnen de imaginaire rechthoek waarbinnen zich een dienst- of bedrijfswoning bevindt;
    5. de woonunits/stacaravans uitsluitend buiten agrarische bedrijfsgebouwen en achter (het verlengde van) de voorgevel van een bedrijfswoning mogen worden geplaatst;
    6. de gezamenlijke vloeroppervlakte van de woonunits/stacaravans ten hoogste 200 m² per imaginaire rechthoek mag bedragen;
    7. de woonunits/stacaravans dienen te voldoen aan het bepaalde in het Bouwbesluit en de Bouwverordening;
    8. na toepassing van de wijziging de bestemmingsregels van de bestemming ‘Agrarisch’ van overeenkomstige toepassing zijn.
 
  1. Burgemeester en wethouders kunnen overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening, de bestemming wijzigen ten behoeve van de huisvestiging van seizoenarbeiders in onderkomens, met dien verstande dat:
    1. de huisvesting uitsluitend mag plaatsvinden als nevenfunctie van het agrarisch bedrijf;
    2. de onderkomens uitsluitend op een erf mogen worden geplaatst waarbij het erf dat direct aansluit bij de bebouwing van een agrarisch bedrijf en voor zover bij dat agrarisch bedrijf een bedrijfswoning
    3. aanwezig is;
    4. ten hoogste 10 onderkomens per erf mogen worden geplaatst;
    5. na toepassing van de wijziging de bestemmingsregels van de bestemming ‘Agrarisch’ van overeenkoms tige toepassing zijn.
 
  1. Burgemeester en wethouders kunnen overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening, de bestemming wijzigen ten behoeve van de huisvesting van seizoenarbeiders indien het betrokken agrarisch bedrijf volledig is beeindigd, met dien verstande dat:
    1. de huisvesting uitsluitend mag plaatsvinden in voormalige agrarische bedrijfsgebouwen, niet zijnde kassen, dan wel in de voormalige bedrijfswoning;
    2. het voormalige agrarische bedrijfsgebouw dan wel de voormalige bedrijfswoning dient te voldoen aan de bepalingen uit het Bouwbesluit en de Bouwverordening;
    3. na toepassing van de wijziging de bestemmingsregels van de bestemming ‘Agrarisch’ van overeenkomstige toepassing zijn.
 
  1. Burgemeester en wethouders kunnen overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening, de bestemming wijzigen in de bestemming “Wonen” met dien verstande dat:
    1. de wijziging uitsluitend betrekking kan hebben op de voormalige agrarische bebouwing met
    2. bijbehorende erven;
    3. de wijziging uitsluitend mag plaatsvinden bij een volledige beëindiging van de agrarische
    4. bedrijfsactiviteiten ter plekke;
    5. er ten hoogste 1 woning is toegestaan, met dien verstande dat indien er sprake is van een
    6. stolpboerderij er in de stolpboerderij 2 woningen zijn toegestaan;
    7. voordat de wijzigingsbevoegdheid wordt toegepast, de initiatiefnemer een erfinrichtingsplan overlegt aan burgemeester en wethouders;
    8. voor het overige na toepassing van de wijziging de bestemmingsregels van de bestemming ‘Wonen’ van overeenkomstige toepassing zijn.
 
  1. Burgemeester en wethouders kunnen overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening, de bestemming wijzigen ten behoeve van de bestemming ‘Wonen’ om een bouwperceel te vergroten, met dien verstande dat:
    1. het oppervlak van het bouwperceel mag worden vergroot met 50% van de bestaande
    2. bouwperceeloppervlakte tot een maximumoppervlak van 2000 m²;
    3. voordat de wijzigingsbevoegdheid wordt toegepast, de initiatiefnemer een erfinrichtingsplan overlegt aan burgemeester en wethouders;
    4. voor het overige na toepassing van de wijziging de bestemmingsregels van de bestemming ‘Wonen’ van overeenkomstige toepassing zijn.
 
  1. Burgemeester en wethouders kunnen overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening, de bestemming wijzigen in de bestemming ‘Wonen’ ten behoeve van 2 woningen met dien verstande dat:
    1. de wijziging uitsluitend betrekking kan hebben op de voormalige agrarische bebouwing met bijbehorende erven;
    2. van het vorige lid kan worden afgeweken indien de ruimtelijke kwaliteit daarmee is gediend;
    3. de wijziging geen betrekking kan hebben op het hergebruik van kassen of serrestallen;
    4. de wijziging uitsluitend mag plaatsvinden bij een volledige beëindiging van de agrarische
    5. bedrijfsactiviteiten ter plekke;
    6. de wijziging alleen kan plaatsvinden, indien de voormalige agrarische bedrijfsgebouwen worden gesloopt, waarbij:
      1. ten minste 1.000 m² aan bedrijfsgebouwen moet worden gesloopt;
      2. dan wel ten minste 2.000 m² aan kassen moet worden gesloopt;
      3. dan wel een combinatie naar evenredigheid moet worden gesloopt;
met dien verstande dat de met “monument” aangegeven gebouwen niet mogen worden gesloopt ten zij handhaving van het gebouw vanwege de bouwtechnische staat redelijkerwijs niet mogelijk is en de sloopvergunning als bedoeld in artikel 37 van de Monumentenwet 1988 kan worden verleend;
  1. voordat de wijzigingsbevoegdheid wordt toegepast, de initiatiefnemer een erfinrichtingsplan overlegt aan Burgemeester en wethouders;
  2. voor zover de betreffende gronden tevens zijn bestemd voor ‘Waarde – Archeologie’ een archeologisch onderzoek dient te zijn uitgevoerd, waaruit blijkt dat geen onevenredige schade aan archeologische waarden ontstaat;
  3. vóór toepassing van de wijzigingsbevoegdheid overleg met de oppervlaktewaterbeherende instantie dient te zijn gepleegd en het resultaat van dit overleg wordt betrokken bij het wijzigingsbesluit;
  4. voor het overige de bestemmingsregels uit artikel 15 ‘Wonen’ van overeenkomstige toepassing zijn.
 
  1. Burgemeester en wethouders kunnen overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening, de bestemming wijzigen in de bestemming “Bedrijf”, met dien verstande dat:
    1. de wijziging uitsluitend betrekking kan hebben op de voormalige agrarische bebouwing met bijbehorende erven;
    2. de wijziging geen betrekking kan hebben op het hergebruik van kassen of serrestallen;
    3. de wijziging uitsluitend mag plaatsvinden bij een volledige beëindiging van de agrarische bedrijfsactiviteiten ter plekke;
    4. de wijzigingsbevoegdheid uitsluitend kan worden toegepast ten behoeve van bedrijven genoemd in de categorieën 1 en 2 in de bij deze regels behorende Staat van bedrijven dan wel bedrijven welke niet zijn genoemd, mits deze bedrijven naar aard en effecten op het woon- en leefklimaat van de aan grenzende woongebieden, al dan niet onder nader te stellen voorwaarden, voor wat betreft geur, stof, gevaar en geluid kunnen worden gelijkgesteld met de bedrijven die wel zijn genoemd;
    5. parkeren op eigen erf dient plaats te vinden;
    6. buitenopslag niet is toegestaan;
    7. de bedrijvigheid geen onevenredige verkeersaantrekkende werking mag hebben;
    8. voordat de wijzigingsbevoegdheid wordt toegepast, de initiatiefnemer een erfinrichtingsplan overlegt aan burgemeester en wethouders;
    9. voor het overige na toepassing van de wijziging de bestemmingsregels van de bestemming ‘Bedrijf’ van overeenkomstige toepassing zijn.
 
  1. Burgemeester en wethouders kunnen overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening, de bestemming wijzigen ten behoeve van recreatie-eenheden, met dien verstande dat:
    1. de wijziging uitsluitend betrekking kan hebben op de voormalige agrarische bebouwing met bijbehorende erven;
    2. de wijziging geen betrekking kan hebben op het hergebruik van kassen of serrestallen;
    3. de wijziging uitsluitend mag plaatsvinden bij een volledige beëindiging van de agrarische bedrijfsactiviteiten ter plekke;
    4. recreatie-eenheden uitsluitend mogen worden gerealiseerd in de voormalige bedrijfsgebouwen en de voormalige bedrijfswoningen;
    5. per voormalig agrarisch bedrijf ten hoogste 6 recreatie-eenheden mogen worden gerealiseerd;
    6. de vloeroppervlakte per recreatie-eenheid niet meer dan 75 m² mag bedragen;
    7. de inhoud per recreatie-eenheid niet meer dan 200 m³ mag bedragen;
    8. parkeren op eigen erf dient plaats te vinden;
    9. voordat de wijzigingsbevoegdheid wordt toegepast, de initiatiefnemer een erfinrichtingsplan overlegt aan burgemeester en wethouders;
    10. voor het overige na toepassing van de wijziging de bestemmingsregels van de bestemming ‘Agrarisch’ van overeenkomstige toepassing zijn.
 
  1. Burgemeester en wethouders kunnen overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening de bestemming wijzigen ten behoeve van een paardenhouderij met dien verstande dat:
    1. de wijziging uitsluitend betrekking kan hebben op de voormalige agrarische bebouwing met bijbehorende erven;
    2. de wijziging geen betrekking kan hebben op het hergebruik van kassen of serrestallen;
    3. de wijziging uitsluitend wordt toegepast indien de agrarische bedrijfsactiviteiten ter plaatse volledig zijn beëindigd;
    4. parkeren op eigen erf dient plaats te vinden;
    5. de paardenhouderijfunctie geen onevenredige verkeersaantrekkende werking mag hebben;
    6. voordat de wijzigingsbevoegdheid wordt toegepast, de initiatiefnemer een erfinrichtingsplan overlegt aan Burgemeester en wethouders;
    7. voor het overige na toepassing van de wijziging de bestemmingsregels van de bestemming ‘Bedrijf’ van overeenkomstige toepassing zijn.
 
  1. Burgemeester en wethouders kunnen overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening de bestemming wijzigen ten behoeve van recreatief medegebruik in de vorm van kleinschalig kamperen dan wel de uitbreiding van een bestaand kleinschalig kampeerterrein, met dien verstande dat:
    1. (de uitbreiding van) het kampeerterrein op of in aansluiting bij het bouwperceel wordt gerealiseerd;
    2. de oppervlakte van het kampeerterrein, exclusief afschermende beplanting, niet meer dan 0,55 hectare mag bedragen;
    3. het aantal standplaatsen voor kampeermiddelen ten hoogste 20 mag bedragen;
    4. er geen stacaravans of chalets mogen worden gebouwd/geplaatst, met dien verstande dat per kampeerterrein ten hoogste 1 trekkershut en ten hoogste 6 demontabele verblijfsaccommodatie mogen worden gebouwd;
    5. voor het bouwen van trekkershutten en demontabele verblijfsaccommodatie gelden de volgende regels:
      1. de bouwhoogte mag niet meer dan 3,5 m bedragen;
      2. de oppervlakte per demontabele verblijfsaccommodatie en per trekkershut mag niet meer dan 35 m² bedragen;
    6. sanitaire en andere voorzieningen dienen in bestaande gebouwen te worden gerealiseerd;
    7. voordat de wijzigingsbevoegdheid wordt toegepast, de initiatiefnemer een erfinrichtingsplan overlegt aan burgemeester en wethouders;
    8. voor het overige na toepassing van de wijziging de bestemmingsregels van de bestemming ‘Agrarisch’ van overeenkomstige toepassing zijn.
 
  1. Burgemeester en wethouders kunnen overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening de bestemming wijzigen ten behoeve van de realisatie van een groepsaccommodatie, met dien verstande dat:
    1. de wijziging uitsluitend betrekking kan hebben op de voormalige agrarische bebouwing met bijbehorende erven;
    2. de wijziging geen betrekking kan hebben op het hergebruik van kassen of serrestallen;
    3. de wijziging uitsluitend wordt toegepast indien de agrarische bedrijfsactiviteiten ter plaatse volledig zijn beëindigd;
    4. parkeren op eigen erf dient plaats te vinden;
    5. de groepsaccommodatie geen onevenredige verkeersaantrekkende werking mag hebben;
    6. voordat de wijzigingsbevoegdheid wordt toegepast, de initiatiefnemer een erfinrichtingsplan overlegt aan Burgemeester en wethouders;
    7. voor het overige na toepassing van de wijziging de bestemmingsregels van de bestemming ‘Agrarisch’ van over eenkomstige toepassing zijn.
 

Artikel 4 Waarde - Archeologie V

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waarde – Archeologie V’ aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen (basisbestemming), tevens bestemd voor het behoud en de bescherming van archeologische waarden.

4.2 Bouwregels

In afwijking van het bepaalde in de aangegeven andere bestemmingen mogen in of op deze gronden geen bouwwerken worden gebouwd, met uitzondering van:
  1. bouwwerken ter vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de bestaande oppervlakte van de bouwwerken met niet meer dan 2500 m² wordt uitgebreid;
  2. bouwwerken ter vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de bestaande oppervlakte van de bouwwerken met meer dan 2500 m² wordt uitgebreid, maar waarbij geen grondroerende werkzaamheden plaatsvinden dieper dan 0,40 m onder het maaiveld; 
  3. bouwwerken met een oppervlakte van 2500 m² of minder; 
  4. bouwwerken met een oppervlakte van meer dan 2500 m² maar waarbij geen grondroerende werkzaamheden plaatsvinden dieper dan 0,40 m onder het maaiveld.

4.3 Afwijken van de bouwregels

Bij de toepassing van de afwijking van de bouwregels worden de regels als gesteld in artikel 10 onder a en b in acht genomen, voor zover van toepassing.
 
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van:
 
  1. is aangetoond dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn, danwel;
  2. is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden geschaad, dan wel;
  3. de volgende voorwaarden in acht worden genomen, indien is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten onevenredig kunnen worden verstoord:
  1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
  2. een verplichting tot het doen van opgravingen;
  3. een verplichting het bouwen te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
Alvorens het bevoegd gezag een omgevingsvergunning zal verlenen, wordt om deskundig archeologische advies gevraagd, dat bij de afweging wordt betrokken.

4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
    1. het uitvoeren van grondbewerkingen waartoe ook worden gerekend ontgronden, afgraven, egaliseren, diepploegen, woelen, mengen;
    2. het aanbrengen, verbreden en verharden van wegen, paden, banen, parkeervoorzieningen en andere oppervlakteverhardingen; 
    3. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, (tele)communicatie, en/of andere leidingen en drainage en de daarmee verband houdende constructies; 
    4. het aanleggen, verbreden en dempen van sloten, vijvers en overige waterpartijen; 
    5. het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplantingen het indrijven van voorwerpen in de bodem; 
 
  1. De sub a bedoelde vergunning is niet vereist voor werken en/of werkzaamheden:
  1. die het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen, waaronder begrepen het vervangen van drainagewerken; 
  2. die reeds in uitvoering zijn ten tijde van het van kracht worden van het plan; 
  3. die mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende aanlegvergunning; 
  4. waarbij geen grondroerende werkzaamheden groter dan 2500 m² plaatsvinden; 
  5. waarbij grondroerende werkzaamheden groter dan 2500 m² plaatsvinden, maar die niet dieper gaan dan 0,40 m onder het maaiveld.
 
  1. Een vergunning als bedoeld sub a wordt slechts verleend, mits:
  1. is aangetoond dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn, dan wel;
  2. is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken en/of werkzaamheden niet onevenredig worden geschaad, dan wel; 
  3. de volgende voorwaarden in acht worden genomen, indien is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken en/of werkzaamheden onevenredig kunnen worden verstoord:
    1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden; 
    2. een verplichting tot het doen van opgravingen; 
    3. een verplichting het bouwen te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische  Monumentenzorg.
 
Alvorens Burgemeester en wethouders de vergunning als bedoeld in lid 4.4 verlenen, wordt om deskundig archeologisch advies gevraagd, dat bij de afweging wordt betrokken.

4.5 Wijzigingsbevoegdheid

Bij de toepassing van wijzigingsbevoegdheden worden de regels als gesteld in artikel 10 onder c in acht genomen.
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat aan de  gronden de bestemming "Waarde – Archeologie V" wordt ontnomen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.

3 Algemene regels

Artikel 5 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 6 Algemene gebruiksregels

Tot een gebruik in strijd met dit bestemmingsplan wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijvingen, waaronder in ieder geval wordt begrepen:
  1. het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden en bouwwerken voor agrarische hulpbedrijven zoals, loonbedrijven, fouragehandel, mechanisatiebedrijven en dergelijke;
  2. het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden en bouwwerken voor detailhandelsbedrijven.

Artikel 7 Algemene aanduidingsregels

7.1 Vrijwaringszone - Dijk

Ter plaatse van de aanduiding ‘vrijwaringszone - dijk’ gelden de volgende aanvullende regels
 
Bouwregels
  1. Op de gronden ter plaatse van de aanduiding ‘vrijwaringszone - dijk’ mogen geen gebouwen worden gebouwd.
  2. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de volgende regel:
    • de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer dan 3m bedragen.
Ontheffing van bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen, mits:
  • geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de waterkerende functie van de dijk;
  • er overleg met de waterkeringbeheerder heeft plaatsgevonden,
ontheffing verlenen van het bepaalde in de bouwregels onder lid 6.1 en toestaan dat er bouwwerken worden gebouwd ten behoeve van de onderliggende bestemmingen.

Artikel 8 Algemene afwijkingsregels

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van:
 
  1. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
  2. de bestemmingsregels en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast waaronder de aanleg van rotondes en kruisingen en dergelijke is inbegrepen, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
  3. de bestemmingsregels en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
  4. de bestemmingsregels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, en ten behoeve van lichtmasten, antennemasten ten behoeve van mobiele telecommunicatie en/of sirenemasten, wordt vergroot tot niet meer dan 40 m;
  5. de bestemmingsregels ten aanzien van de maximale (bouw)hoogte van gebouwen en toestaan dat de (bouw)hoogte van de gebouwen ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen wordt verhoogd, mits de (bouw)hoogte niet meer dan 1,25 maal de maximale (bouw)hoogte van het betreffende gebouw bedraagt.
  6. de bestemmingsregels en toestaan dat ten behoeve van mantelzorg gebruik wordt gemaakt van de mogelijkheden op grond van de 'Beleidsnotitie mantelzorgwoningen', vastgesteld door de gemeenraad op 15 december 2011, met dien verstande dat een indicatiestelling door een onafhankelijk en gekwalificeerd indicatieorgaan vereist is. De indicatiestelling is alléén vereist indien een tweede zelfstandige woning ten behoeve van mantelzorg ontstaat en wordt niet gevraagd bij onzelfstandige vormen van mantelzorgwoonvoorzieningen als bedoeld in de Beleidsnotitie mantelzorgwoningen.

Artikel 9 Algemene wijzigingsregels

Bij de toepassing van algemene wijzigingsregels worden de regels als gesteld in artikel 10 onder a en c in acht genomen.
  1. Burgemeester en wethouders kunnen, overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening, het plan wijzigen in die zin dat een transformatorstation, gasdrukmeet- en regelstation, rioolgemaal en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwwerken van openbaar nut mogen worden gebouwd tot een maximum inhoud van 400 m³ en een maximum bouwhoogte van 4 m;
  2. Burgemeester en wethouders kunnen, overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening, het plan wijzigen in die zin dat de in het bestemmingsplan opgenomen verwijzing naar wetten, verordeningen, circulaires, publicaties, instanties en dergelijke wordt geactualiseerd. De wijziging wordt uitsluitend toegepast, indien het handhaven van de in de regels opgenomen redactie tot onduidelijkheden en/of onjuistheden leidt. Een eventueel bij de actualisering op te nemen verwijzing naar de aangepaste wetten, verordeningen, circulaires, publicaties en instanties wordt alleen opgenomen, indien deze aanpassingen geen inhoudelijke beleidswijziging betreffen.

Artikel 10 Algemene procedureregels

  1. Een besluit tot ontheffing of een besluit tot wijziging kan uitsluitend worden verleend of toegepast, indien:
    1. er geen sprake is van een onevenredige aantasting van:
      1. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden; 
      2. het landschaps- en bebouwingsbeeld; 
      3. het uitzicht van woningen; 
      4. de verkeersveiligheid; 
    2. er een beoordeling heeft plaatsgevonden aan de hand van een Natuurtoets en deze beoordeling is betrokken bij het ontheffings- of wijzigingsbesluit; 
    3. voor zover de betreffende gronden tevens zijn bestemd voor ‘Waarde - Archeologie’ een archeolo gisch onderzoek dient te zijn uitgevoerd, waarbij de resultaten van de beoordeling zijn betrokken bij het ontheffings- of wijzigingsbesluit; 
    4. voor toepassing van de ontheffings- of wijzigingsbevoegdheid overleg met de oppervlaktewaterbeherende instantie is gepleegd en de resultaten van dat overleg worden betrokken bij het ontheffings- of wijzigingsbesluit; 
    5. uit akoestisch onderzoek is gebleken dat de geluidbelasting op de gevel(s) minder dan de voorkeursgrenswaarde bedraagt dan wel in overeenstemming is met een verkregen hogere grenswaarde.  
Bij de afweging of er sprake is van een onevenredige aantasting van het landschaps- en bebouwingsbeeld worden de beeldkwaliteitseisen betrokken zoals die zijn geformuleerd in het Beeldkwaliteitsplan Graft - De Rijp d.d. 17 maart 2008.
  1. Op de voorbereiding van een besluit tot ontheffing en nadere eisen is de volgende procedure van toepassing: 
    1.  een ontwerp-besluit tot ontheffing en / of nadere eisen ligt, met bijhorende stukken, gedurende 6 weken op het gemeentehuis ter inzage; 
    2. burgemeester en wethouders maken de terinzagelegging van te voren in een of meer dag- of nieuwsbladen, die in de gemeente worden verspreid, en voorts op de gebruikelijke wijze, bekend; 
    3. de bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het indienen van zienswijzen; 
    4. gedurende de onder 1 genoemde termijn kunnen belanghebben- den bij burgemeester en wethouders schriftelijk zienswijzen in- dienen omtrent het ontwerp-besluit tot ontheffing en / of nadere eisen.
  1. Op de voorbereiding van een besluit tot wijziging is de in de Wet ruimtelijke ordening genoemde procedure van toepassing.

4 Overgangs- en slotregels

Artikel 11 Overgangsrecht

11.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot: 
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergun- ning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan. 
  2. Burgemeester en Wethouders kunnen eenmalig ontheffing verlenen van het bepaalde in het eerste lid voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%. 
  3. Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
 

11.2 Overgangsrecht gebruik

  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind. 
  3. lndien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten. 
  4. Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing op gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
 

Artikel 12 Slotregel

 
Deze planregels worden aangehaald als:
  
Planregels van het bestemmingsplan Starnmeerdijk 33