1.1 Plan:
Het bestemmingsplan Oostgraftdijk 92a van de gemeente Alkmaar;
1.2 Bestemmingsplan:
De geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand
NL.IMRO.0361.BP00206-0305 met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;
1.3 Verbeelding:
De analoge en digitale voorstelling van de in het bestemmingsplan opgenomen digitale ruimtelijke informatie;
1.4 Aanbouw:
Een gebouw dat zich als afzonderlijk bouwvolume vertoont aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, dat onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.5 Aanduiding:
Een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waarvoor ingevolge dit bestemmingsplan regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.6 Aanduidingsgrens:
De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.7 Agrarisch bedrijf:
Een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren, niet zijnde paardenhouderij;
1.8 Agrarisch medegebruik:
Een agrarisch gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit agrarische gebruik is toegestaan;
1.9 Achtererf:
Erf aan de achterkant en de niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1 m van de voorkant van het hoofdgebouw;
1.10 Achtergevel:
(het verlengde van) de verst van de weg liggende gevel;
1.11 Afhankelijke woonruimte:
Een vrijstaand bijgebouw dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit oogpunt van mantelzorg gehuisvest is;
1.12 Bebouwing:
Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
1.13 Archeologische toetsingskaart:
Kaart (schaal 1 : 5.000) die als bijlage bij de regels is opgenomen en daarvan onderdeel uitmaakt;
1.14 Bebouwingspercentage:
Een in het plan aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van het bouw- dan wel bestemmingsvlak aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd;
1.15 Bed & breakfast:
Een onderkomen dat is gevestigd in bestaande en/ of nieuw op te richten bebouwing, ingericht voor recreatief verblijf met een kortstondig karakter en ondergeschikt aan de woonfunctie;
1.16 Bedrijfsgebouw:
Een gebouw, dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;
1.17 Bedrijfswoning / dienstwoning:
Een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is;
1.18 Beroeps- c.q. bedrijfsoppervlakte:
De totale vloeroppervlakte van de ruimte die wordt gebruikt voor een aan-huis-verbonden beroep c.q. een (dienstverlenend) bedrijf of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke;
1.19 Bestaand:
De vergunde situatie zoals die is op het moment dat het bestemmingsplan in werking treedt;
1.20 Bestemmingsgrens:
De grens van een bestemmingsvlak;
1.21 Bestemmingsvlak:
Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.22 Bijgebouw:
Een vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
1.23 Bouwen:
Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
1.24 Bouwgrens:
De grens van een bouwvlak;
1.25 Boomkwekerij:
Eenagrarisch bedrijf gericht op het kweken/telen van bomen in de volle grond, al dan niet in combinatie met de verhandeling daarvan;
1.26 Bouwperceel:
Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge deze regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.27 Bouwperceelgrens:
De grens van een bouwperceel;
1.28 Bouwvlak:
Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde, zijn toegelaten;
1.29 Bouwwerk:
Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.30 Dagrecreatief medegebruik:
Vormen van recreatief gebruik die ondergeschikt zijn aan de functie van de bestemming, zoals wandel- en fietspaden, picknickplaatsen en parkeerplaatsen, visplaatsen en steigers en naar aard, omvang en schaal daarmee gelijk te stellen voorzieningen, waarbij geen sprake is van overnachting;
1.31 Detailhandel:
Het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
1.32 Erfinrichtingsplan:
Een inrichtingsplan waarbij ten minste aandacht dient te worden besteed aan de ligging van erfverhardingen, de plaatsing van bouwwerken op het erf en de erfbeplanting;
1.33 Gebouw:
Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.34 Geluidsgevoelig object:
Gebouw dat dient ter bewoning of ten behoeve van een andere geluidsgevoelige functie als bedoeld in de Wet geluidhinder, c.q. het Besluit geluidhinder;
1.35 Glastuinbouwbedrijf:
Een agrarisch bedrijf dat gericht is op het telen van gewassen, waarbij de productie uitsluitend of in overwegende mate in kassen plaatsvindt;
1.36 Grondgebonden agrarisch bedrijf:
Een agrarisch bedrijf dat gericht is op het telen van gewassen, waarbij de productie uitsluitend of in overwegende mate in kassen plaatsvindt;
1.37 Hoofdgebouw:
Een gebouw dat, gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt;
1.38 Horecabedrijf categorie 1:
Een horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het bereiden van etenswaren voor consumptie ter plaatse, waaronder wordt verstaan:
- restaurant zonder bezorg- of afhaalservice; bistro;
- crêperie;
- lunchroom;
- koffie-/theehuis, koffiebar, tearoom; ijssalon;
- broodjeszaak;
- croissanterie;
1.39 Houtteelt:
De bedrijfsmatige productie van hout op gronden die hiervoor tijdelijk worden gebruikt en waarvoor ontheffing is verleend van de melding- en herplantplicht ex artikel 2 en 3 van de Boswet;
1.40 Mantelzorg:
Langdurige zorg die op vrijwillige basis buiten organisatorisch verband wordt aangeboden aan eenieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak door personen uit diens directe omgeving, waarbij zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie en gebruikelijke zorg van huisgenoten voor elkaar overstijgt;
1.41 Kampeermiddel:
- een tent, een tentwagen, een kampeerauto of caravan;
- enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, dat geen bouwwerk is, waarvoor ingevolge artikel 40 van de Woningwet een bouwvergunning is vereist, één en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen of gewezen voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;
1.42 Kas;
Een gebouw, waarvan de wanden en het dak geheel of grotendeels bestaan uit glas of ander lichtdoorlatend materiaal, dienend tot het kweken van vruchten, groenten, bloemen of planten;
1.43 Mantelzorg:
Het bieden van zorg in een woning aan een ieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en die een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;
1.44 Natuurtoets:
Een toets waarbij is onderzocht of op voorhand redelijkerwijs te verwachten is dat een ontheffing of vergunning op grond van de Wet natuurbescherming, indien vereist, kan worden verleend;
1.45 Niet-grondgebonden agrarische activiteiten:
Een agrarische bedrijfsvoering die hoofdzakelijk in gebouwen plaatsvindt;
1.46 Ondergronds bouwen:
Het constructiewerk dat in de ondergrond plaatsvindt, waaronder ook ondergronds wonen wordt verstaan;
1.47 Ondersteunend glas:
Kassen deel uitmakende van een agrarisch bedrijf, waarbij de productieomvang van de kassen in ondergeschikte mate (minder dan de helft) onderdeel uitmaakt van de totale productieomvang van het bedrijf;
1.48 Paardenbak:
Een niet-overdekte piste voorzien van een bewerkte/aangepaste bodem anders dan gras waar naast training en africhting van het paard eveneens toetsing van prestaties van de combinatie paard en ruiter in diverse disciplines kan plaatsvinden;
1.49 Paardenfokkerij:
Een agrarisch bedrijf dat is gericht op het fokken van paarden en/of pony's, de verkoop van gefokte paarden en/of pony's, en/of het houden van paarden en/of pony's ten behoeve van de fokkerij, niet zijnde een manege of paardenhouderij;
1.50 Paardenhouderij:
Een bedrijf, niet zijnde een agrarisch bedrijf, dat gericht is op het houden, stallen of africhten van paarden en/of pony's, alsmede de handel in paarden en/of pony's, niet zijnde een paardenfokkerij, niet zijnde een manege;
1.51 Paddock:
Een omheinde ruimte waar een of meerdere paarden ter ontspanning en naar eigen inzicht vrij kunnen bewegen.
1.52 Peil:
- voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
- voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst de bouwhoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
- indien in of op het water wordt gebouwd de hoogte van het waterniveau ter plaatse van het geldende peilgebied dat door middel van een Peilbesluit voor het betreffende peilgebied is vastgesteld;
1.53 Permanente bewoning:
Bewoning die plaatsvindt in het kader van het houden van hoofdverblijf, dat inhoud dat ter plaatse van het hoofdverblijf gedurende het jaar of het grootste gedeelte ervan feitelijk wordt gewoond;
1.54 Productiegebonden detailhandel:
Detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie;
1.55 Recreatieve bewoning:
Bewoning die plaatsvindt in het kader van de verblijfsrecreatie, waarbij het hoofdverblijf elders wordt gehouden en waarbij permanente bewoning niet is toegestaan;
1.56 Recreatief gebruik:
Een recreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan;
1.57 Recreatie-eenheid:
Een recreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan;
1.58 Recreatiewoning:
Een (zelfstandig) gebouw dat naar de aard en inrichting bedoeld is voor recreatieve bewoning;
1.59 Seksinrichting:
Een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.60 Silo:
Een bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat dient voor het opslaan van mest, veevoeder, graan of andere bulkstoffen ten behoeve van het agrarisch bedrijf;
1.61 Standplaats:
Een recreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan;
1.62 Uitbouw:
Een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
1.63 Verkoopvloeroppervlakte:
De voor het publiek zichtbare en toegankelijke (besloten) winkelruimte ten behoeve van de detailhandel;
1.64 Voorerf:
Erf dat geen onderdeel is van het achtererf;
1.65 Voorgevel:
(het verlengde van) de meest nabije naar een weg gekeerde gevel van een gebouw;
1.66 Voorgevelrooilijn:
De lijn die gelijk loopt aan voorgevel(s) van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan.
(Van een hoofdgebouw gelegen op de hoek van twee straten moeten beide gevels
van het hoofdgebouw, gelegen aan de weg, gezien worden als voorgevel);
1.67 Voorkeursgrenswaarde:
De maximale waarde voor de geluidsbelasting zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder, c.q. het Besluit geluidshinder;
1.68 Vrijwaringszone:
Een zone die is bestemd voor toekomstige dijkversterking;
1.69 Woning:
Een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;
1.70 Windwatermolen:
Een molen die door middel van windkracht water kan verplaatsen dan wel gronden kan droogmalen;
1.71 Zelfstandige woonruimte:
een woonruimte die beschikt over een:
- eigen (afsluitbare) toegangsdeur;
- eigen badkamer (minimaal voorzien van een toilet en douche); en/of
- eigen kookgelegenheid (aanrecht, aan- en afvoer van water en ten minste één aansluitpunt voor koken op (openbaar) gas of elektriciteit);
Artikel 2 Wijze van meten
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 De dakhelling:
Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
2.2 De goothoogte van een bouwwerk:
Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.3 De inhoud van een bouwwerk:
Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.4 De bouwhoogte van een bouwwerk:
Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk geen gebouwen zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.5 De oppervlakte van een bouwwerk:
Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
2.6 Uitzondering
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen binnen bouwvlakken of bestemmingsvlakken worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevelen kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen met niet meer dan 2 meter wordt overschreden.
2.7 Windturbine:
Vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- de uitoefening van grondgebonden agrarische bedrijven met daaraanondergeschikt niet-grondgebonden agrarische activiteiten met een oppervlakte van niet meer dan 250 m2 dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer is;
- een paardenbak ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch- paardenbak';
- een mestplaat ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - mestplaat';
- paddocks ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch – paddocks’;
- behoud van de cultuurhistorische waarden;
met de daarbij behorende:
- groenvoorzieningen;
- openbare nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
- verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
- paddocks en opslag van balen;
- waterlopen en -partijen.
3.2.1 Gebouwen
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
- gebouwen dienen binnen een bouwvlak te worden gebouwd;
- de goothoogte en de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan met de aanduiding 'maximum goothoogte', 'maximum bouwhoogte' is aangegeven;
3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
- een paardenbak mag worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch- paardenbak', waarbij de hoogte van de afscheiding maximaal 1, 5 m mag bedragen;
- een mestplaat mag worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch -mestplaat' waarbij de hoogte maximaal 1,5 m mag bedragen.
- paddocks mogen worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch - paddocks waarbij de hoogte maximaal 1,3 m mag bedragen;
- de bouwhoogte van overige terrein- en erfafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen;
- de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 m bedragen.
3.3 Nadere eisen
Bij de toepassing van nadere eisen worden de regels als gesteld in artikel 12 onder b in acht genomen.
Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- het landschaps- en bebouwingsbeeld;
- het uitzicht van woningen;
- de verkeersveiligheid;
- de cultuurhistorische en ruimtelijke waarden;
nadere eisen stellen aan de plaats en de omvang van bouwwerken.
Bij de afweging of er sprake is van een onevenredige aantasting van het landschaps- en bebouwingsbeeld worden de beeldkwaliteitseisen betrokken zoals die zijn geformuleerd in het Beeldkwaliteitsplan Graft - De Rijp d.d. 17 maart 2008.
3.4 Afwijken van de bouwregels
Bij de toepassing van afwijking van de bouwregels worden de regels als gesteld in artikel 12 onder a en b in acht genomen, voor zover van toepassing.
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2.1 voor een hogere goot- en bouwhoogte, met dien verstande dat de goot- en bouwhoogte niet meer dan respectievelijk 7 m en 11 m mogen bedragen;
3.5 Specifieke gebruiksregels
3.5.1 Strijdig gebruik
Tot een gebruik in strijd met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:
- het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden en bebouwing ten behoeve van seksinrichtingen en risicovolle inrichtingen;
- het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden en bebouwing ten behoeve van glastuinbouwbedrijven;
- het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden en bebouwing ten behoeve van houtteelt,fruitteelt in de vorm van boomgaarden en boomkwekerijen
- het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden en bebouwing voor de huisvesting van seizoensarbeiders;
- het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
- het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden en bebouwing voor detailhandel anders dan productiegebonden detailhandel met een verkoopvloeroppervlakte van minder dan 50 m2;
- het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden en bebouwing ten behoeve van pardenhouderijen en/of maneges;
- het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden en gebouwen ten behoeve van de opslag van goederen en materialen anders dan ter plaatse noodzakelijk voor de uitoefening van het agrarisch bedrijf;
- het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden voor het storten van puin en afvalstoffen
- het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden en gebouwen voor de stalling en/of opslag van (aan het oorspronkelijk gebruik) onttrokken voer-, vaar- of vliegtuigen, anders dan de stalling en/of opslag van onderkomens ten behoeve van de huisvesting van seizoensarbeiders;
- het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van aangebouwde bijgebouwen bij bedrijfswoningen als zelfstandige woning en/of afhankelijke woonruimte anders dan voor mantelzorg;
- het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden en bebouwing ten behoeve van windenergie-installaties;
- het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden en bouwwerken ten behoeve van dagrecreatief medegebruik.
3.5.2 Voorwaardelijke verplichting
De gronden als bedoeld in artikel 3.1 mogen slechts als zodanig in gebruik zijn indien de maatregelen zoals beschreven in bijlage 1 bij de regels Landschappelijke studie Oostgrafdtijk 92a zijn gerealiseerd en in stand worden gehouden.
3.6 Afwijken van de gebruiksregels
Bij de toepassing van de ontheffing van de gebruiksregels worden de regels als gesteld in artikel 11 onder a en b in acht genomen, voor zover van toepassing.
Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 3.1 en artikel 3.5 voor het gebruik van bestaande bedrijfsgebouwen ten behoeve van niet-agrarische bedrijfsactiviteiten, met dien verstande dat:
- per bedrijf nooit meer dan 300 m2 van de gezamenlijke oppervlakte van de bedrijfsgebouwen ten behoeve van niet-agrarische bedrijfsactiviteiten mag worden gebruikt;
- ten behoeve van niet-agrarische bedrijfsactiviteiten mag de bestaande bedrijfsbebouwing met ten hoogste 100 m2 worden uitgebreid waarbij de bouwregels van artikel 3.2 van overeenkomstige toepassing zijn;
uitsluitend de volgende niet-agrarische bedrijfsactiviteiten zijn toegestaan:
- bedrijfsactiviteiten die zijn genoemd in categorie 1 en 2 van de bij deze regels behorende Staat van bedrijven dan wel bedrijven welke niet zijn genoemd, mits deze bedrijven naar aard en effecten op het woon- en leefklimaat van de aangrenzende woongebieden, al dan niet onder nader te stellen voorwaarden, voor wat betreft geur, stof, gevaar en geluid kunnen worden gelijkgesteld met de bedrijven die wel zijn genoemd;
- een atelier;
- ambachtelijke bedrijven;
- een groepsaccommodatie;
- een paardenhouderij.
Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 3.1 en artikel 3.5 voor het gebruik van bedrijfsgebouwen ten behoeve van recreatie-eenheden, met dien verstande dat:
- per agrarisch bedrijf ten hoogste 6 recreatie-eenheden zijn toegestaan;
- de recreatie-eenheden mogen worden gevestigd in zowel bestaande bedrijfsgebouwen als in nieuw te bouwen bedrijfsgebouwen, met dien verstande dat voor nieuw te bouwen bedrijfsgebouwen de bouwregels van lid 3.2 van overeenkomstige toepassing zijn;
- indien er sprake is van nieuwbouw van bedrijfsgebouwen dient het nieuwbouwplan te worden getoetst aan de beeldkwaliteitseisen zoals die zijn geformuleerd in het Beeldkwaliteitsplan Graft - De Rijp d.d. 17 maart 2008;
- de oppervlakte per recreatie-eenheid niet meer dan 75 m2 mag bedragen;
- de inhoud per recreatie-eenheid niet meer dan 200 m3 mag bedragen.
Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 3.1 en artikel 3.5 voor het gebruik van bestaande bedrijfsgebouwen ten behoeve van een horecabedrijf categorie 1, met dien verstande dat:
- per bedrijf ten hoogste één horecabedrijf categorie 1 is toegestaan;
- ten behoeve een horecabedrijf categorie 1 mag de bestaande bedrijfsbebouwing met ten hoogste 100 m2 worden uitgebreid waarbij de bouwregels van artikel 3.2 van overeenkomstige toepassing zijn;
- per horecabedrijf categorie 1 mag het gebruik inclusief de opslag niet meer dan 100 m2 mag bedragen, waarbij terrassen niet zijn meegerekend;
- parkeren op eigen erf dient plaats te vinden;
- de horecabedrijf categorie 1 geen onevenredige verkeersaantrekkende werking mag hebben.
Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 3.1 en artikel 3.5 voor het gebruik van bedrijfsgebouwen ten behoeve met dien verstande dat:
- de uitoefening van een hotel / pension ondergeschikt dient te zijn aan de bestemming;
- per agrarisch bedrijf ten hoogste 10 personen mogen overnachten in een hotel/pension;
- de hotel-/pensionkamers mogen worden gevestigd in zowel bestaande bedrijfswoningen en -gebouwen als in nieuw te bouwen bedrijfswoningen en -gebouwen, met dien verstande dat voor nieuw te bouwen bedrijfsbebouwing de bouwregels van artikel 3.2 van overeenkomstige toepassing zijn;
- indien er sprake is van nieuwbouw van bedrijfsbebouwing dient het nieuwbouwplan te worden getoetst aan de beeldkwaliteitseisen zoals die zijn geformuleerd in het Beeldkwaliteitsplan Graft - De Rijp d.d. 17 maart 2008.van de vestiging van een hotel/pension.
- Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 3.1 en artikel 3.5 voor de bouw van een windenergie-installatie, met dien verstande dat de bouwhoogte niet meer dan 12 m mag bedragen.
Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 3.1 en artikel 3.5 voor het gebruik van bestaande bebouwing voor afhankelijke woonruimte, met dien verstande dat:
- bewoning van bestaande bebouwing voor afhankelijke woonruimte noodzakelijk is vanuit een oogpunt van mantelzorg, waarbij deze noodzaak dient te zijn aangetoond door een onafhankelijke deskundige instantie;
- de afhankelijke woonruimte qua maatvoering binnen de vigerende regeling inzake de bestaande bebouwing wordt ingepast;
- mantelzorg uitsluitend is toegestaan binnen bestaande bebouwing.
- Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 3.1 en artikel 3.5 voor het gebruik van gronden en bouwwerken voor dagrecreatief medegebruik.
3.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.7.1 Verbod
Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning (aanlegvergunning) van burgemeester en wethouders, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
- het aanbrengen van afbeeldingen of tekens voor commerciële doeleinden;
- het opsporen of winnen van delfstoffen;
- het aanleggen van kavelpaden en andere verhardingen met een oppervlakte groter dan 100 m2.
3.7.2 Uitzondering
De onder artikel 3.7.1 bedoelde vergunning is niet vereist voor werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:
- het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen;
- reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
- mogen worden uitgevoerd op basis van een reeds verleende aanlegvergunning.
3.7.3 Verlening
De onder artikel 3.7.1 bedoelde vergunning wordt slechts verleend, indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt ten aanzien van het landschapsbeeld.
3.8 Wijzigingsbevoegdheid
3.8.1 Wonen
Burgemeester en wethouders kunnen overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening, de bestemming wijzigen in de bestemming "Wonen" met dien verstande dat:
- de wijziging uitsluitend betrekking kan hebben op de voormalige agrarische bebouwing met bijbehorende erven;de wijziging uitsluitend mag plaatsvinden bij een volledige beëindiging van de agrarische bedrijfsactiviteiten ter plekke;
- er ten hoogste 1 woning is toegestaan, met dien verstande dat indien er sprake is van een stolpboerderij er in de stolpboerderij 2 woningen zijn toegestaan;
- voor dat de wijzigingsbevoegdheid wordt toegepast, de initiatiefnemer een erfinrichtingsplan overlegt aan burgemeester en wethouders;
- voor het overige na toepassing van de wijziging de bestemmingsregels van de bestemming 'Wonen' van het bestemmingsplan Landelijk Gebied Graft de Rijp 2009 overeenkomstige toepassing zijn.
3.8.2 Wonen met vergroting
Burgemeester en wethouders kunnen overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening, de bestemming wijzigen ten behoeve van de bestemming 'Wonen' om een bouwperceel te vergroten, met dien verstande dat:
- het oppervlak van het bouwperceel mag worden vergroot met 50% van de bestaande bouwperceeloppervlakte tot een maximumoppervlak van 2000 m2;
- voordat de wijzigingsbevoegdheid wordt toegepast, de initiatiefnemer een erfinrichtingsplan overlegt aan burgemeester en wethouders;
- voor het overige na toepassing van de wijziging de bestemmingsregels van de bestemming 'Wonen' van het bestemmingsplan Landelijk Gebied Graft de Rijp 2009 van overeenkomstige toepassing zijn.
3.8.3 Bedrijf
Burgemeester en wethouders kunnen overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening, de bestemming wijzigen in de bestemming "Bedrijf", met dien verstande dat:
- de wijziging uitsluitend betrekking kan hebben op de voormalige agrarische bebouwing met bijbehorende erven;
- de wijziging geen betrekking kan hebben op het hergebruik van kassen of serrestallen;
- de wijziging uitsluitend mag plaatsvinden bij een volledige beëindiging van de agrarische bedrijfsactiviteiten ter plekke;
- de wijzigingsbevoegdheid uitsluitend kan worden toegepast ten behoeve van bedrijven genoemd in de categorieën 1 en 2 in de bij deze regels behorende Staat van bedrijven dan wel bedrijven welke niet zijn genoemd, mits deze bedrijven naar aard en effecten op het woon- en leefklimaat van de aangrenzende woongebieden, al dan niet onder nader te stellen voorwaarden, voor wat betreft geur, stof, gevaar en geluid kunnen worden gelijkgesteld met de bedrijven die wel zijn genoemd;
- parkeren op eigen erf dient plaats te vinden;
- buitenopslag niet is toegestaan;
- de bedrijvigheid geen onevenredige verkeersaantrekkende werking mag hebben;
- voordat de wijzigingsbevoegdheid wordt toegepast, de initiatiefnemer een erfinrichtingsplan overlegt aan burgemeester en wethouders;
- voor het overige na toepassing van de wijziging de bestemmingsregels van de bestemming 'Bedrijf' van overeenkomstige toepassing zijn.
3.8.4 Recreatie
Burgemeester en wethouders kunnen overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening, de bestemming wijzigen ten behoeve van recreatie-eenheden, met dien verstande dat:
- de wijziging uitsluitend betrekking kan hebben op de voormalige agrarische bebouwing met bijbehorende erven;
- de wijziging geen betrekking kan hebben op het hergebruik van kassen of serrestallen;
- de wijziging uitsluitend mag plaatsvinden bij een volledige beëindiging van de agrarische bedrijfsactiviteiten ter plekke;
- recreatie-eenheden uitsluitend mogen worden gerealiseerd in de voormalige bedrijfsgebouwen en de voormalige bedrijfswoningen;
- per voormalig agrarisch bedrijf ten hoogste 6 recreatie-eenheden mogen worden gerealiseerd;
- de vloeroppervlakte per recreatie-eenheid niet meer dan 75 m2 mag bedragen;
- de inhoud per recreatie-eenheid niet meer dan 200 m3 mag bedragen;
- parkeren op eigen erf dient plaats te vinden;
- voordat de wijzigingsbevoegdheid wordt toegepast, de initiatiefnemer een erfinrichtingsplan overlegt aan burgemeester en wethouders;
- voor het overige na toepassing van de wijziging de bestemmingsregels van de bestemming 'Recreatie' van het bestemmingsplan Landelijk Gebied Graft de Rijp 2009 van overeenkomstige toepassing zijn.
3.8.5 Paardenhouderij
Burgemeester en wethouders kunnen overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening de bestemming wijzigen ten behoeve van een paardenhouderij met dien verstande dat:
- de wijziging uitsluitend betrekking kan hebben op de voormalige agrarische bebouwing met bijbehorende erven;
- de wijziging geen betrekking kan hebben op het hergebruik van kassen of serrestallen;
- de wijziging uitsluitend wordt toegepast indien de agrarische bedrijfsactiviteiten ter plaatse volledig zijn beëindigd;
- parkeren op eigen erf dient plaats te vinden;
- de paardenhouderijfunctie geen onevenredige verkeersaantrekkende werking mag hebben;
- voordat de wijzigingsbevoegdheid wordt toegepast, de initiatiefnemer een erfinrichtingsplan overlegt aan Burgemeester en wethouders;
- voor het overige na toepassing van de wijziging de bestemmingsregels van de bestemming 'Bedrijf' van het bestemmingsplan Landelijk Gebied Graft de Rijp 2009 van overeenkomstige toepassing zijn.
3.8.6 Kleinschalig kampeerterrein
Burgemeester en wethouders kunnen overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening de bestemming wijzigen ten behoeve van recreatief medegebruik in de vorm van kleinschalig kamperen dan wel de uitbreiding van een bestaand kleinschalig kampeerterrein, met dien verstande dat:
- (de uitbreiding van) het kampeerterrein op of in aansluiting bij het bouwperceel wordt gerealiseerd;
- de oppervlakte van het kampeerterrein, exclusief afschermende beplanting, niet meer dan 0,55 hectare mag bedragen;
- het aantal standplaatsen voor kampeermiddelen ten hoogste 20 mag bedragen;
- er geen stacaravans of chalets mogen worden gebouwd/geplaatst, met dien verstande dat per kampeerterrein ten hoogste 1 trekkershut en ten hoogste 6 demontabele verblijfsaccommodatie mogen worden gebouwd;
- voor het bouwen van trekkershutten en demontabele verblijfsaccommodatie gelden de volgende regels:
- de bouwhoogte mag niet meer dan 3,5 m bedragen;
- de oppervlakte per demontabele verblijfsaccommodatie en per trekkershut mag niet meer dan 35 m2 bedragen;
- sanitaire en andere voorzieningen dienen in bestaande gebouwen te worden gerealiseerd;
- voordat de wijzigingsbevoegdheid wordt toegepast, de initiatiefnemer een erfinrichtingsplan overlegt aan burgemeester en wethouders;
- voor het overige na toepassing van de wijziging de bestemmingsregels van de bestemming 'Recreatie' van het bestemmingsplan Landelijk Gebied Graft de Rijp 2009 van overeenkomstige toepassing zijn.
3.8.7 Groepsaccommodatie
Burgemeester en wethouders kunnen overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening de bestemming wijzigen ten behoeve van de realisatie van een groepsaccommodatie, met dien verstande dat:
- de wijziging uitsluitend betrekking kan hebben op de voormalige agrarische bebouwing met bijbehorende erven;
- de wijziging geen betrekking kan hebben op het hergebruik van kassen of serrestallen;
- de wijziging uitsluitend wordt toegepast indien de agrarische bedrijfsactiviteiten ter plaatse volledig zijn beëindigd;
- parkeren op eigen erf dient plaats te vinden;
- de groepsaccommodatie geen onevenredige verkeersaantrekkende werking mag hebben
- voordat de wijzigingsbevoegdheid wordt toegepast, de initiatiefnemer een erfinrichtingsplan overlegt aan Burgemeester en wethouders;
- voor het overige na toepassing van de wijziging de bestemmingsregels van de bestemming 'Recreatie' van het bestemmingsplan Landelijk Gebied Graft de Rijp 2009 vanovereenkomstige toepassing zijn.
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Water - Natuurlijke en landschappelijk waarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. water met een functie voor het behoud, herstel en/of ontwikkeling van natuurlijke en landschappelijke waarden;
b. de waterhuishouding;
c. dagrecreatief medegebruik,
met de daarbij behorende oeverstroken, kaden en andere vormen van oeververdedigingswerken; bestaande bruggen, dammen, taluds, duikers en steigers.
4.2 Bouwregels
Op of in deze gronden mogen geen bouwwerken worden gebouwd.
4.3 Afwijken van de bouwregels
Bij de toepassing van ontheffing van de bouwregels worden de regels als gesteld in artikel 12 onder a en b in acht genomen.
Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van:
- het bepaalde in lid 4.2 voor het bouwen van bruggen, met dien verstande dat de bouwhoogte niet meer dan 3 m mag bedragen en dat ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van water - natuurlijke en landschappelijke waarden - schaats- en vaarroute' bij een kruising van het verkeer over het water er een doorvaart- danwel schaatshoogte van ten minste 1,5 m dient te worden aangehouden en een doorschaatsbreedte van ten minste 3 m;
- het bepaalde in lid 4.2 voor het bouwen van steigers, met dien verstande dat:
- de steiger niet ten behoeve van dagrecreatief medegebruik wordt gebouwd;
- de oppervlaktewaterbeheerder wordt betrokken bij het verlenen van de ontheffing;
- het bepaalde in lid 4.2 voor het bouwen van oeververdedigingswerken, mits de oppervlaktewaterbeheerder wordt betrokken bij het verlenen van de ontheffing.
4.4 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik in strijd met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:
- het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
- het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden voor het stallen en/of de opslag van (aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken) voer-, vaar- en vliegtuigen.
4.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.5.1 Verbod
Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning (aanlegvergunning) van burgemeester en wethouders, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
- het dempen, graven, vergraven of dichten van aanwezige waterlopen;
- het beplanten van gronden met houtgewassen;
- het aanleggen van dijken of andere taluds of het vergraven of ontgraven van aanwezige dijken of taluds;
- het aanleggen van damwanden of andere oeververdedigingswerken.
4.5.2 Uitzondering
De in artikel 4.5.1 bedoelde vergunning is niet vereist voor werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:
- het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen;
- reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
- mogen worden uitgevoerd op basis van een reeds verleende aanlegvergunning.
4.5.3 Verlening
De in artikel 4.5.1 bedoelde vergunning wordt slechts verleend, indien door middel van een Natuurtoets is aangetoond dat er geen onevenredige aantasting plaatsvindt ten aanzien van de natuurlijke en de landschappelijke waarden.
Artikel 5 Waarde - Archeologie B
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie - B' aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen (basisbestemming), tevens bestemd voor het behoud en de bescherming van archeologische waarden.
5.2 Bouwregels
In afwijking van het bepaalde in de aangegeven andere bestemmingen mogen in of op deze gronden geen bouwwerken worden gebouwd, met uitzondering van:
- bouwwerken ter vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de bestaande oppervlakte van de bouwwerken met niet meer dan 50 m2 wordt uitgebreid;
- bouwwerken ter vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de bestaande oppervlakte van de bouwwerken met meer dan 50 m2 wordt uitgebreid, maar waarbij geen grondroerende werkzaamheden plaatsvinden dieper dan 0,35 m onder het maaiveld;
- bouwwerken met een oppervlakte van 50 m2 of minder;
- bouwwerken met een oppervlakte van meer dan 500 m2 maar waarbij geen grondroerende werkzaamheden plaatsvinden dieper dan 0,35 m onder het maaiveld.
5.3 Afwijken van de bouwregels
Bij de toepassing van ontheffing van de bouwregels worden de regels als gesteld in artikel 12 onder b in acht genomen.
Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 5.2, mits:
- is aangetoond dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn, dan wel;
- is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden geschaad, dan wel;
- de volgende voorwaarden in acht worden genomen, indien is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten onevenredig kunnen worden verstoord:
- een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
- een verplichting tot het doen van opgravingen;
- een verplichting het bouwen te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
Alvorens burgemeester en wethouders de ontheffing als bedoel in artikel 5.3 verlenen, wordt om deskundig archeologisch advies gevraagd, dat bij de afweging wordt betrokken.
5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.4.1 Verbod
Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning (aanlegvergunning) van Burgemeester en wethouders, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
- het uitvoeren van grondbewerkingen waartoe ook worden gerekend ontgronden, afgraven, egaliseren, diepploegen, woelen, mengen;
- het aanbrengen, verbreden en verharden van wegen, paden, banen, parkeervoorzieningen en andere oppervlakteverhardingen;
- het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, (tele)communicatie, en/of andere leidingen en drainage en de daarmee verband houdende constructies;
- het aanleggen, verbreden en dempen van sloten, vijvers en overige waterpartijen;
- het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplantingen;
- het indrijven van voorwerpen in de bodem.
5.4.2 Uitzondering
De artikel 5.4.1 bedoelde vergunning is niet vereist voor werken en/of werkzaamheden:
- die het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen, waaronder begrepen het vervangen van drainagewerken;
- die reeds in uitvoering zijn ten tijde van het van kracht worden van het plan;
- die mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende aanlegvergunning;
- waarbij geen grondroerende werkzaamheden groter dan 500 m2 plaatsvinden;
- waarbij grondroerende werkzaamheden groter dan 50 m2 plaatsvinden, maar die niet dieper gaan dan 0,435 m onder het maaiveld.
5.4.3 Verlening
Een vergunning als bedoeld in artikel 5.4.1 wordt slechts verleend, mits:
- is aangetoond dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn, dan wel;
- is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken en/of werkzaamheden niet onevenredig worden geschaad, dan wel;
de volgende voorwaarden in acht worden genomen, indien is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken en/of werkzaamheden onevenredig kunnen worden verstoord
- een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
- een verplichting tot het doen van opgravingen;
- een verplichting het bouwen te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
Alvorens Burgemeester en wethouders de vergunning als bedoeld in artikel 5.4 verlenen, wordt om deskundig archeologisch advies gevraagd, dat bij de afweging wordt betrokken.
5.5 Wijzigingsbevoegdheid
Bij de toepassing van wijzigingsbevoegdheden worden de regels als gesteld in artikel 12 onder c in acht genomen.
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat aan de gronden de bestemming "Waarde - Archeologie - C" wordt ontnomen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.
Artikel 6 Waarde - Archeologie C
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie - C' aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen (basisbestemming), tevens bestemd voor het behoud en de bescherming van archeologische waarden.
6.2 Bouwregels
In afwijking van het bepaalde in de aangegeven andere bestemmingen mogen in of op deze gronden geen bouwwerken worden gebouwd, met uitzondering van:
- bouwwerken ter vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de bestaande oppervlakte van de bouwwerken met niet meer dan 500 m2 wordt uitgebreid;
- bouwwerken ter vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de bestaande oppervlakte van de bouwwerken met meer dan 500 m2 wordt uitgebreid, maar waarbij geen grondroerende werkzaamheden plaatsvinden dieper dan 0,40 m onder het maaiveld;
- bouwwerken met een oppervlakte van 500 m2 of minder;
- bouwwerken met een oppervlakte van meer dan 500 m2 maar waarbij geen grondroerende werkzaamheden plaatsvinden dieper dan 0,40 m onder het maaiveld.
6.3 Afwijken van de bouwregels
Bij de toepassing van ontheffing van de bouwregels worden de regels als gesteld in artikel 12 onder b in acht genomen.
Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 6.2, mits:
- is aangetoond dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn, dan wel;
- is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden geschaad, dan wel;
- de volgende voorwaarden in acht worden genomen, indien is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten onevenredig kunnen worden verstoord:
- een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
- een verplichting tot het doen van opgravingen;
- een verplichting het bouwen te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
Alvorens burgemeester en wethouders de ontheffing als bedoel in artikel 5.3 verlenen, wordt om deskundig archeologisch advies gevraagd, dat bij de afweging wordt betrokken.
6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
6.4.1 Verbod
Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning (aanlegvergunning) van Burgemeester en wethouders, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
- het uitvoeren van grondbewerkingen waartoe ook worden gerekend ontgronden, afgraven, egaliseren, diepploegen, woelen, mengen;
- het aanbrengen, verbreden en verharden van wegen, paden, banen, parkeervoorzieningen en andere oppervlakteverhardingen;
- het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, (tele)communicatie, en/of andere leidingen en drainage en de daarmee verband houdende constructies;
- het aanleggen, verbreden en dempen van sloten, vijvers en overige waterpartijen;
- het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplantingen;
- het indrijven van voorwerpen in de bodem.
6.4.2 Uitzondering
De artikel 6.4.1 bedoelde vergunning is niet vereist voor werken en/of werkzaamheden:
- die het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen, waaronder begrepen het vervangen van drainagewerken;
- die reeds in uitvoering zijn ten tijde van het van kracht worden van het plan;
- die mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende aanlegvergunning;
- waarbij geen grondroerende werkzaamheden groter dan 500 m2 plaatsvinden;
- waarbij grondroerende werkzaamheden groter dan 500 m2 plaatsvinden, maar die niet dieper gaan dan 0,40 m onder het maaiveld.
6.4.3 Verlening
Een vergunning als bedoeld in artikel 6.4.1 wordt slechts verleend, mits:
- is aangetoond dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn, dan wel;
- is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken en/of werkzaamheden niet onevenredig worden geschaad, dan wel;
de volgende voorwaarden in acht worden genomen, indien is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken en/of werkzaamheden onevenredig kunnen worden verstoord
- een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
- een verplichting tot het doen van opgravingen;
- een verplichting het bouwen te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
Alvorens Burgemeester en wethouders de vergunning als bedoeld in artikel 5.4 verlenen, wordt om deskundig archeologisch advies gevraagd, dat bij de afweging wordt betrokken.
6.5 Wijzigingsbevoegdheid
Bij de toepassing van wijzigingsbevoegdheden worden de regels als gesteld in artikel 12 onder c in acht genomen.
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat aan de gronden de bestemming "Waarde - Archeologie - C" wordt ontnomen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing;
Artikel 8 Algemene gebruiksregels
Tot een gebruik in strijd met dit bestemmingsplan wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijvingen, waaronder in ieder geval wordt begrepen:
- het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden en bouwwerken voor agrarische hulpbedrijven zoals, loonbedrijven, fouragehandel, mechanisatiebedrijven en dergelijke;
- het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden en bouwwerken voor transportbedrijven;
- het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden en bouwwerken voor detailhandelsbedrijven.
Artikel 9 Algemene aanduidingsregels
Ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - dijk' gelden de volgende aanvullende regels:
- Op de gronden ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - dijk' mogen geen gebouwen worden gebouwd.
- Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de volgende regel:de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer dan 3 m bedragen.
- Burgemeester en wethouders kunnen, mits:
- een onevenredige aantasting plaatsvindt van de waterkerende functie van de dijk;
- er overleg met de waterkeringbeheerder heeft plaatsgevonden,
ontheffing verlenen van het bepaalde in de bouwregels onder lid a en toestaan dat er bouwwerken worden gebouwd ten behoeve van de onderliggende bestemmingen.
Artikel 10 Algemene afwijkingsregels
Bij de toepassing van algemene ontheffingsregels worden de regels als gesteld in artikel 11 onder a en b in acht genomen.
Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van:
- de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
- de bestemmingsregels en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast waaronder de aanleg van rotondes en kruisingen e.d. is inbegrepen, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
- de bestemmingsregels en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
- de bestemmingsregels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, en ten behoeve van lichtmasten, antennemasten ten behoeve van mobiele telecommunicatie en/of sirenemasten, wordt vergroot tot niet meer dan 40 m;
- de bestemmingsregels ten aanzien van de maximale (bouw)hoogte van gebouwen en toestaan dat de (bouw)hoogte van de gebouwen ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen wordt verhoogd, mits de (bouw)hoogte niet meer dan 1,25 maal de maximale (bouw)hoogte van het betreffende gebouw bedraagt.
Artikel 11 Algemene wijzigingsregels
Bij de toepassing van algemene wijzigingsregels worden de regels als gesteld in artikel 11 onder a en b in acht genomen.
- Burgemeester en wethouders kunnen, overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening, het plan wijzigen in die zin dat een transformatorstation, gasdrukmeet- en regelstation, rioolgemaal en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwwerken van openbaar nut mogen worden gebouwd tot een maximum inhoud van 400 m3 en een maximum bouwhoogte van 4 m;
- Burgemeester en wethouders kunnen, overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening, het plan wijzigen in die zin dat de in het bestemmingsplan opgenomen verwijzing naar wetten, verordeningen, circulaires, publicaties, instanties en dergelijke wordt geactualiseerd. De wijziging wordt uitsluitend toegepast, indien het handhaven van de in de regels opgenomen redactie tot onduidelijkheden en/of onjuistheden leidt. Een eventueel bij de actualisering op te nemen verwijzing naar de aangepaste wetten, verordeningen, circulaires, publicaties en instanties wordt alleen opgenomen, indien deze aanpassingen geen inhoudelijke beleidswijziging betreffen.
Artikel 12 Overige regels
- Een besluit tot ontheffing of een besluit tot wijziging kan uitsluitend worden verleend of toegepast, indien:
- er geen sprake is van een onevenredige aantasting van:
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- het landschaps- en bebouwingsbeeld;
- het uitzicht van woningen;
- de verkeersveiligheid;
- er een beoordeling heeft plaatsgevonden aan de hand van een Natuurtoets en deze beoordeling is betrokken bij het ontheffingsof wijzigingsbesluit;
- voor zover de betreffende gronden tevens zijn bestemd voor 'Waarde - Archeologie' een archeologisch onderzoek dient te zijn uitgevoerd, waarbij de resultaten van de beoordeling zijn betrokken bij het ontheffings- of wijzigingsbesluit;
- vóór toepassing van de ontheffings- of wijzigingsbevoegdheid overleg met de oppervlaktewaterbeherende instantie is gepleegd en de resultaten van dat overleg worden betrokken bij het ontheffings- of wijzigingsbesluit;
- uit akoestisch onderzoek is gebleken dat de geluidbelasting op de gevel(s) minder dan de voorkeursgrenswaarde bedraagt dan wel in overeenstemming is met een verkregen hogere grenswaarde.
Bij de afweging of er sprake is van een onevenredige aantasting van het landschaps- en bebouwingsbeeld worden de beeldkwaliteitseisen betrokken zoals die zijn geformuleerd in het Beeldkwaliteitsplan Graft - De Rijp d.d. 17 maart 2008.
Op de voorbereiding van een besluit tot ontheffing en nadere eisen is de volgende procedure van toepassing:
- een ontwerp-besluit tot ontheffing en / of nadere eisen ligt, met bijhorende stukken, gedurende 6 weken op het gemeentehuis ter inzage;
- burgemeester en wethouders maken de terinzagelegging van te voren in één of meer dag- of nieuwsbladen, die in de gemeente worden verspreid, en voorts op de gebruikelijke wijze, bekend;
- de bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het indienen van zienswijzen;
gedurende de onder 1 genoemde termijn kunnen belanghebbenden bij burgemeester en wethouders schriftelijk zienswijzen indienen omtrent het ontwerp-besluit tot ontheffing en / of nadere eisen.
12.1 Voldoende parkeergelegenheid
Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen en/of een omgevingsvergunning voor een wijziging van de functie dient te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid voor motorvoertuigen. Dit dient plaats te vinden op eigen terrein dat bij dat bouwwerk of terrein waarvoor vergunning wordt verleend hoort. Daarbij moet worden voldaan aan het geldende parkeernormen beleid. Indien het beleid wijzigt dient rekening te worden gehouden met de wijzigingen. Bij de afmetingen van de parkeervoorzieningen dient te worden uitgegaan van de geldende CROW normen.
12.1.1 Specifieke gebruiksregels
Ruimte(n) voor het parkeren en stallen van voertuigen, voor zover de aanwezigheid van deze ruimte(n) krachtens deze parkeerregels is geëist, dient te allen tijde voor dit doel beschikbaar te blijven. Ander gebruik wordt aangemerkt als strijdig gebruik.
12.2 Laden en lossen
Indien de bestemming van een gebouw aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, moet in deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien aan, in of onder dat gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort. Hierbij wordt uitgegaan van de ASVV 2012 van het CROW.
12.3 Afwijken van de bevoegdheid
12.3.1 Bevoegdheid
Bij een omgevingsvergunning voor het bouwen en/of een omgevingsvergunning voor een wijziging van de functie kan worden afgeweken van het bepaalde in
artikel 12 lid 1 en
artikel 12 lid 2:
- voor zover op andere geschikte wijze in de benodigde parkeergelegenheid en/of laad- en losruimte wordt voorzien;
- het voldoen aan deze regels door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit.
12.3.2 Parkeerfonds
Aan een omgevingsvergunning als bedoeld in
artikel 12 lid 2 kan als voorwaarde worden verbonden dat de vergunninghouder verplicht is een door het bevoegd gezag vastgesteld bedrag in een parkeerfonds te storten, tenzij het bevoegd gezag van mening is dat op grond van gewichtige omstandigheden deze verplichting achterwege dient te blijven.
4 Overgangs- en slotregels
Artikel 13 Overgangsrecht
13.1 Overgangsrecht bouwwerken
13.1.1 Algemeen
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
a gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
b na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
13.1.2 Afwijking
Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in
artikel 13 lid 1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in
artikel 13 lid 1 met maximaal 10%;
13.1.3 Uitzondering
artikel 13 lid 1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan;
13.2 Overgangsrecht gebruik
13.2.1 Algemeen
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
13.2.2 Strijdig gebruik
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in
artikel 13 lid 2.1, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
13.2.3 Onderbroken gebruik
Indien het gebruik, bedoeld in
artikel 13 lid 2.2, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
13.2.4 Uitzondering
artikel 13 lid 2.1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan;
Artikel 14 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan Oostgraftdijk 92a.