direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Kraakmantuinen Alkmaar
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0361.BP00194-0305

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en planvoornemen

Brolan Vastgoed is voornemens om twee appartementen in de sociale huur sector en zes grondgebonden rijwoningen aan de Akerslaan/Kraakmantuinen te Alkmaar te realiseren. Om ruimte te kunnen bieden voor de komst van de grondgebonden rijwoningen zal de bestaande bedrijfsbebouwing aan de Kraakmantuinen worden gesloopt. De appartementen worden gevestigd in de reeds bestaande bebouwing aan de Akerslaan 1-3. Binnen de regels van het geldend bestemmingsplan 'Alkmaar Zuid-West' (zoals vastgesteld op 16 mei 2013) is deze ontwikkeling niet mogelijk. Voorliggend plan voorziet in een nieuw juridisch-planologisch kader om de voorgenomen ontwikkeling mogelijk te maken. Daarnaast is in voorliggend bestemmingsplan kadastraal perceel 5758 betrokken. Dit perceel heeft een bedrijfsbestemming maar is al geruime tijd voor wonen in gebruik. In overleg met de eigenaar van het perceel is de bestemming met voorliggend bestemmingsplan gewijzigd naar wonen.

1.2 Ligging van het plangebied en planbegrenzing

Het plangebied van dit bestemmingsplan betreft gronden die in gebruik waren ten behoeve van een bouwbedrijf. Het plangebied omvat de kadastrale percelen 4453, 4597', 4598 en 5758 (kadastrale gemeentecode AMR01, sectie E). De planlocatie ligt ingeklemd tussen woningen van de Lindelaan aan de noordkant, een woning aan de Kraakmantuinen aan de oostkant, de Kraakmantuinen ten zuiden en ten slotte woningen gelegen aan de Akerslaan aan de westkant. Op korte afstand (zuidzijde) bevindt zich het ziekenhuis van Alkmaar.

De exacte ligging van het plangebied blijkt uit de planbegrenzing van de verbeelding van dit bestemmingsplan. De onderstaande luchtfoto met kadastrale belijning geeft een concrete indruk van de ligging van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0361.BP00194-0305_0001.png"

Figuur 1. Luchtfoto plangebied en directe omgeving

1.3 Huidig juridisch-planologisch regime

Voor het plangebied is het Bestemmingsplan Alkmaar Zuid-West (vastgesteld op 16 mei 2013) van toepassing. In dit bestemmingsplan is het plangebied in de bestaande situatie voor het overgrote deel voorzien van een enkelbestemming 'Bedrijf'. Op de gronden is het bouwen en gebruiken ten behoeve van bedrijvigheid in categorie A en B (functiemenging) toegestaan. Voor een deel van deze bestemming is een bouwvlak opgenomen. Binnen dit bouwvlak is het mogelijk om ten behoeve van de bestemming gebouwen tot een hoogte van maximaal 9 m te realiseren met een maximale goothoogte van 4 m. Ter plaatse van de Akerslaan 3 kent het plangebied een enkelbestemming 'Wonen' die gericht is op de woonfunctie. Hoofdgebouwen mogen hier uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd. De maximaal toegestane bouwhoogte is hier 10 m met een maximale goothoogte van 7 m. Tevens kent het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3'. De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en/of het herstel van voorkomende archeologische waarden

Het planvoornemen voor zes grondgebonden rijwoningen en twee appartementen in het plangebied is niet passend binnen de huidige juridisch-planologische kaders. Een herziening van het geldende bestemmingsplan is nodig om het planvoornemen mogelijk te maken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0361.BP00194-0305_0002.png" Figuur 2. Kaartfragment geldend bestemmingsplan (bron: ruimtelijkeplannen.nl, 2021)

1.4 Doelstelling

Met dit bestemmingsplan worden ten behoeve van het planvoornemen nieuwe juridisch-planologische kaders voor de betrokken gronden vastgelegd. Dit bestemmingsplan is daarmee ontwikkelingsgericht van karakter.

1.5 Leeswijzer

Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 op de beschrijving van het plan ingegaan. In hoofdstuk 3 is het relevante overheidsbeleid uitgewerkt. Een omschrijving van het onderzoek naar de omgevingsaspecten, uit oogpunt van milieu en planologie bezien, is in het daaropvolgende hoofdstuk 4 opgenomen. In hoofdstuk 5 is de toelichting op de juridische vormgeving van dit bestemmingsplan gegeven en de hiervoor te volgen procedure. Tot slot is in hoofdstuk 6 de (economische en maatschappelijke) uitvoerbaarheid uiteengezet. Bij dit bestemmingsplan zijn verder verschillende bijlagen opgenomen.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie

In de huidige situatie is het plangebied aan de Kraakmantuinen bebouwd met bedrijfsbebouwing. Het betreft hier een grote werkruimte aan de noordzijde, opslagplaatsen aan de zuid- en westzijde en een fietsenstalling aan de zuidwestzijde. Navolgende figuur geeft een weergave van de huidige situatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0361.BP00194-0305_0003.png"

Figuur 3. Weergave plangebied gezien vanaf de Kraakmantuinen.

Het plangebied bezien vanaf de Akerslaan bestaat uit woonbebouwing. Het betreft een voormalig woongebouw verdeeld over de eerste, tweede en derde bouwlaag. In de huidige situatie wordt het pand gebruikt als kantoor. Navolgende figuur geeft een weergave van de huidige situatie gezien vanaf de Akerslaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0361.BP00194-0305_0004.png"

Figuur 4. Weergave plangebied gezien vanaf de Akerslaan.

2.2 Toekomstige situatie

In de toekomstige situatie is alle bedrijfsbebouwing gesloopt en is de voormalige kantoorruimte verbouwd tot twee appartementen. De appartementen hebben een oppervlakte van respectievelijk 65 m2 en 85 m2 bvo. Op de locatie van de oude bedrijfsbebouwing is een zestal rijwoningen gerealiseerd. De rijwoningen variëren in grootte van 135 m2 tot 160 m2. Ook zijn parkeerplaatsen gerealiseerd die voorzien in de nieuwe parkeerbehoefte. Het gaat hier om elf parkeerplaatsen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0361.BP00194-0305_0005.png"

Figuur 5. Impressie plattegronden appartementen

afbeelding "i_NL.IMRO.0361.BP00194-0305_0006.png"

Figuur 6. Impressie nieuwe situatie Kraakmantuinen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0361.BP00194-0305_0007.png"

Figuur 7. Weergave nieuwe situatie plangebied (overview).

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de leefomgeving. Hiermee kan ingespeeld worden op de grote uitdagingen die voorliggen. Allerlei trends en ontwikkelingen hebben invloed op de leefomgeving. Veranderende en groeiende steden, de overgang naar een duurzame en circulaire economie en het aanpassen aan de gevolgen van de klimaatverandering vormen slechts een deel van de opgave. Dit biedt kansen, maar vraagt wel om zorgvuldige keuzes. Want de ruimte, zowel boven-, als ondergronds, is een schaars goed.


Het combineren van al die opgaven vraagt een nieuwe manier van werken. Niet van bovenaf opgelegd, maar in goede samenwerking tussen overheden, bedrijven, kennisinstellingen, maatschappelijke organisaties en burgers. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste regionaal worden gemaakt. Met de NOVI wordt een proces in gang gezet waarmee keuzes voor de leefomgeving sneller en beter kunnen worden gemaakt.


De NOVI komt voort uit de Omgevingswet, die naar verwachting in 2022 in werking treedt. De NOVI vervangt, samen met het Besluit Kwaliteit Leefomgeving (BKL) de SVIR, het Barro en het Bro. Uitgangspunt in de nieuwe aanpak is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang. Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven.


Die komen samen in vier prioriteiten:

  • 1. ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie
  • 2. duurzaam economisch groeipotentieel
  • 3. sterke en gezonde steden en regio's
  • 4. toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied


De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven is combinaties te maken en win-win situaties te creëren, maar dit is niet altijd mogelijk.
Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

  • Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI zoeken we naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van onze ruimte;
  • Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;
  • Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat onze leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.


De NOVI vindt haar doorwerking in het regionale en lokale beleid waaraan uiteindelijk plannen zullen worden getoetst. De NOVI is nog niet in werking getreden en vormt daarmee nog geen formeel toetsingskader voor voorliggend planvoornemen. De algemene denklijn van de NOVI is wel in de planvorming betrokken.

3.1.2 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)

Op 13-03-2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. Hierin is de visie van het Rijk op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 aangegeven. Dit betreft een integraal kader voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In de SVIR is gekozen voor een selectieve inzet van het rijksbeleid waarbij 14 nationale belangen aan de orde zijn die in de SVIR verder gebiedsgericht zijn uitgewerkt in concrete opgaven voor de diverse onderscheiden regio's. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden meer beleidsvrijheid op het terrein van de ruimtelijke ordening gekregen; het Kabinet is van mening dat provincies en gemeenten beter op de hoogte zijn van de actuele situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties en daardoor beter kunnen afwegen welke (ruimtelijke) ingrepen in een gebied nodig zijn. De SVIR vindt haar uitwerking in het Barro.

3.1.3 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (2011)

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) biedt de basis voor het stellen van algemene regels, op te nemen in een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB). Die regels richten zich primair op gemeenten, die het eerstverantwoordelijke overheidsniveau zijn voor de inhoud van ruimtelijke plannen. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro, 07-12-2011), ook wel bekend onder de naam AMvB Ruimte, zijn de nationale belangen uit de SVIR voorzien van juridische kaders, waarmee de doorwerking van de nationale belangen op ruimtelijk gebied is geborgd. Uit het Barro blijkt dat voor het planvoornemen en het plangebied geen sprake is van specifieke aspecten van nationaal belang. Wel geldt bij elk ruimtelijk plan nationaal belang 13. Hiermee vraagt het Rijk om een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dit moet met behulp van de zogeheten Ladder voor duurzame verstedelijking (hierna: de Ladder) worden onderbouwd. Deze verplichte toetsing is vastgelegd in het Barro, dat weer verwijst naar het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

3.1.4 Ladder duurzame verstedelijking

Nationaal belang 13 van de SVIR van het Rijk vraagt om een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dit moet met behulp van de zogeheten Ladder voor duurzame verstedelijking (hierna: de Ladder) worden onderbouwd. Deze verplichte toetsing is vastgelegd in het Barro, dat weer verwijst naar het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).


Artikel 3.1.6, lid 2 Bro schrijft voor dat de onderbouwing van een ruimtelijk plan, waar een nieuwe stedelijke ontwikkeling mee mogelijk wordt gemaakt, aan de Ladder moet voldoen. De tekst uit het Bro luidt nu als volgt: "De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien."


De Ladder is onder andere van toepassing op ontwikkelingen die worden aangemerkt als nieuwe stedelijke ontwikkeling. Bij het bepalen óf en hoe de Ladder moet worden toegepast zijn de volgende aspecten van belang:

  • 1. Is er sprake van een stedelijke ontwikkeling?
  • 2. Is de stedelijke ontwikkeling nieuw?
  • 3. Wat is het ruimtelijk verzorgingsgebied?
  • 4. Is er behoefte aan de voorgenomen ontwikkeling?
  • 5. Ligt de ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied?

Afweging
1. Is er sprake van een stedelijke ontwikkeling?
De handreiking begint met de vraag om wat voor een plan het gaat. In dit geval betreft het 'wonen'. Als een plan met overige functies, zoals wonen, wordt aangemerkt als nieuwe stedelijke ontwikkeling moet de Ladder worden toegepast. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling bepaalt men aan de hand van de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Uit rechtspraak (ABRvS 28 juni 2017; ECLI:NL:RVS:2017:1724) blijkt dat niet iedere ontwikkeling van onder meer woningbouw als stedelijke ontwikkeling valt te kwalificeren. Zo is geoordeeld dat er sprake is van een stedelijke ontwikkeling als meer dan 11 woningen worden gerealiseerd. Vanaf 12 woningen is dan sprake van een stedelijke ontwikkeling (ABRvS 16 september 2015; ECLI:NL:RVS:2015:2921).

Met het planvoornemen worden zes rijwoningen en twee nieuwe appartementen mogelijk gemaakt. Deze ontwikkeling kan aan de hand van de voorgenoemde jurisprudentie niet worden aangemerkt als nieuwe stedelijke ontwikkeling. Nadere motivatie is dan ook niet noodzakelijk.

Het Bro schrijft voor dat hoewel een voornemen niet als stedelijke ontwikkeling aangemerkt kan worden, altijd een onderbouwing van de behoefte aan het planvoornemen noodzakelijk is. Paragraaf 3.3 gaat hier nader op in.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie NH2050

Een economisch vitale provincie draagt bij aan het welzijn, en een leefbare provincie draagt bij aan economische vitaliteit. De provincie staat voor een gezonde en veilige leefomgeving, goed voor mens, plant en dier, en daarmee ook goed voor het economisch vestigingsklimaat binnen de provincie. Dit evenwicht staat ten dienste van duurzame ontwikkeling: toekomstige generaties moeten ook profiteren van de keuzes die wij maken. In de omgevingsvisie is het principe van 'lokaal wat kan, centraal wat moet' leidend. Hieruit komen een aantal hoofdthema's naar voren:

  • Noord-Holland in beweging, op weg naar een economische en duurzame toekomst;
  • dynamisch schiereiland, benutten van een unieke ligging;
  • metropool in ontwikkeling, vergroten agglomeratiekracht door het ontwikkelen van een samenhangend metropolitaans systeem;
  • sterke kernen, sterke regio's, sterke kernen houden regio's vitaal;
  • nieuwe energie, economische kansen benutten van energietransitie;
  • natuurlijk en vitaal landelijke omgeving, vergroten van biodiversiteit en ontwikkelen van een economisch duurzame agri-foodsector.

Doel van de provincie met de omgevingsvisie is dat iedereen die in Noord-Holland woont, werkt en op bezoek komt, een prettige leefomgeving aantreft. Nu, maar ook in de toekomst. De provincie stuurt aan op “balans tussen economische groei en leefbaarheid”, dat als leidend thema wordt gezien. Dit betekent dat in heel Noord-Holland een basiskwaliteit van de leefomgeving wordt gegarandeerd.

Een gezonde en veilige leefomgeving, die goed is voor mens, plant én dier, is daarnaast voorwaarde voor een goed economisch vestigingsklimaat. Een economisch vitale provincie kan andersom weer bijdragen aan het welzijn en de leefbaarheid. In samenhang bekeken zijn in dit kader randvoorwaarden geformuleerd hoe om te gaan met grote thema's als klimaatverandering, energietransitie, veranderende economieën, volkshuisvesting, bodemdaling en verminderde biodiversiteit. Uit de ambities en doelstellingen zoals opgenomen in de NH2050 blijkt dat:

b. Wonen en Werken
Onze ambitie is dat vraag en aanbod van woon- en werklocaties (kwantitatief en kwalitatief) beter met elkaar in overeenstemming zijn. De woningbouw wordt vooral in en aansluitend op de bestaande verstedelijkte gebieden gepland, in overeenstemming met de kwalitatieve behoeftes en trends. Duurzaamheid van de totale voorraad is uitgangspunt.

  • De woningbouw wordt vooral in en aansluitend op bestaande verstedelijkte gebieden gepland, in overeenstemming met de kwalitatieve behoeftes.
  • Om de verschillende kernen en regio's te versterken worden op regionaal niveau afspraken gemaakt. Zo worden regionaal woningbouwafspraken gemaakt om de woningbouw af te stemmen op de vraag.

Het planvoornemen betreft de herontwikkeling van een voormalig bedrijfsperceel. Daarnaast past het voornemen binnen de regionale woningbouwafspraken (zie 3.3). Het planvoornemen past binnen de gestelde doelstellingen en ambities in de Omgevingsvisie NH2050.

3.2.2 Omgevingsverordening NH2020

Op 22 oktober 2020 hebben Gedeputeerde Staten de Omgevingsverordening NH2020 vastgesteld. Op 16 november 2020 is deze in werking is getreden. In de Omgevingsverordening NH2020 zijn regels samengevoegd op het gebied van natuur, milieu, mobiliteit, erfgoed, ruimte en water. De provincie wil ontwikkelingen als woningbouw en windenergie mogelijk maken en het waardevolle Noord-Hollandse landschap beschermen. Hierin wordt een evenwichtige balans gezocht tussen economische groei en leefbaarheid. De 21 nu geldende provinciale verordeningen zijn samengevoegd tot 1 verordening. Hierdoor is het makkelijker geworden om te zien welke regels waar gelden. Bij de omgevingsverordening zit een digitale kaart waarbij de regels direct in beeld komen op een specifieke locatie. In deze verordening worden regels gegeven over onderwerpen in zowel het landelijke als het bestaand bebouwd gebied van Noord-Holland waar een provinciaal belang mee gemoeid is.

Uitgangspunt voor stedelijke functies is dat zoveel mogelijk het landschap wordt gespaard. Dit houdt in dat bestaande kernen de aangewezen locatie zijn voor wonen en werken. Nieuwe ontwikkelingen van woningbouw of voorzieningen worden geconcentreerd in kernen, passend bij de rol van de kernen in het regionale netwerk, en voegen zich naar de vraag op basis van de meeste actuele cijfers.

Nieuwe stedelijke ontwikkelingen
Op basis van artikel 6.3 van de Omgevingsverordening kan een bestemmingsplan uitsluitend voorzien in een nieuwe stedelijke ontwikkeling, als deze ontwikkeling in overeenstemming is met de binnen de regio gemaakte schriftelijke afspraken. Dit artikel vormt een aanvulling op het doorlopen van de ladder voor duurzame verstedelijking. Deze toetsing aan het provinciaal beleid is verwerkt in de toets aan de Ladder voor duurzame verstedelijking. De voor dit bestemmingsplan relevante regionale afspraken zijn in paragraaf 3.3 toegelicht. In paragraaf 3.1.4 is getoetst aan de ladder. Hieruit blijkt dat de ontwikkeling in lijn is met het provinciaal beleid.

3.2.3 Provinciale woonvisie

In de provinciale woonvisie is het woonbeleid van de provincie neergelegd. De speerpunten van dit beleid zijn:

  • 1. Verbeteren van de afstemming tussen vraag en aanbod voor alle consumenten, en specifiek voor doelgroepen die minder kansen hebben op het vinden van een geschikte woning.
  • 2. Verbeteren van de mate waarin voorzieningen in de woonomgeving aansluiten bij de vraag van bewoners.
  • 3. Verbeteren van de duurzaamheid van het woningaanbod en de woonomgeving.

In de woonvisie is beschreven dat in het zuidelijk deel van Noord-Holland de groei van de bevolking de afgelopen jaren aanzienlijk is toegenomen en naar verwachting zal blijven groeien. Met het planvoornemen worden twee appartementen in de sociale huursector gebouwd. Hiermee wordt ruimte geboden voor de huisvesting van doelgroepen die minder kans hebben op het vinden van een geschikte woning. Daarnaast worden zes rijwoningen gerealiseerd die aansluiten bij de aanwezige vraag naar woningen in Alkmaar.

De toevoeging van zes rijwoningen en twee appartementen, binnen bestaand stedelijk gebied is passend binnen de doelstellingen van het provinciaal beleid.

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Regionale Woonvisie Regio Alkmaar 2013 - 2020 (2013)

Het woonbeleid in de regio Alkmaar (waar de gemeente Alkmaar samen met de gemeenten Bergen, Castricum, Heerhugowaard, Heiloo en Langedijk deel van uitmaakt) is in de Regionale Woonvisie Regio Alkmaar 2013 - 2020 vastgelegd. De gemeenten en woningmarktpartijen in de regio werken intensief samen en maken afspraken over ieders rol op het terrein van wonen. De regionale woonvisie is opgesteld om als kader te kunnen dienen voor lokale woonvisies van de gemeenten en om richting te geven voor afspraken met marktpartijen. Daarbij wordt voldoende ruimte gelaten om op de lokale behoefte in te spelen. De gemeente Alkmaar heeft op 3 juli 2013 met de regionale woonvisie ingestemd.

In de regionale woonvisie is geconstateerd dat er thans in de regio getalsmatig geen grote knelpunten zijn, maar dat er op termijn wel schaarste in de goedkope voorraad kan komen en dat de regio met vergrijzing te maken krijgt. Wel is er nu sprake van een beperkte doorstroming in zowel koop als huur. Naast een kwantitatieve balans is er een verdelingsvraagstuk. De opgave is betaalbaarheid en het toevoegen van het juiste aanbod. Aanvullend is als visie op de woningmarkt door de regio gesteld dat zij een aantrekkelijke regio wil zijn waar de huidige en toekomstige inwoners graag willen blijven wonen en een gewenste wooncarrière kunnen maken.

Omdat het, anders dan voorheen, moeilijker is om een oplossing in de nieuwbouw te realiseren, moet juist nu de focus op het waarborgen van de totale voorraad in de regio worden gelegd. Daarnaast is het de uitdaging om te zorgen dat de aantallen nieuwbouw überhaupt gerealiseerd worden met aandacht voor het betaalbare segment. Het is daarbij zaak geworden om in te spelen op de daadwerkelijke behoeftes en mogelijkheden van de klant en de ontwikkelende partij. Tegelijk wil de regio waarborgen dat woningbouwplannen kwalitatief bijdragen aan de lokale voorraad. De regio stelt daarom dat ontwikkelende partijen en gemeenten gezamenlijk moeten zoeken naar het optimale bouwplan.

Bij nieuwbouwplannen wordt een percentage van minimaal 30% sociale woningbouw gehanteerd. Er is niet vastgelegd dat dit huur of koop moet zijn maar er geldt wel een inspanningsverplichting om bij een bouwplan te kijken of ook in de onderste categorie van de huur kan worden gebouwd. Verder wordt er aandacht gevraagd voor specifieke doelgroepen (ouderen, starters et cetera).

Als gevolg van de Regionale Woonvisie dient er dus minimaal 30% sociale woningbouw te worden gerealiseerd. Het college van B&W hanteert nog een strengere eis: In het Coalitieakkoord 'Alkmaar aan zet (2018 - 2022)' eist de gemeente dat minimaal eenderde deel van de nieuwbouwwoningen sociaal wordt.

Met het planvoornemen worden in totaal acht woningen gerealiseerd. Conform het Coalitieakkoord moet hiervan eenderde (=drie woningen) in de sociale sector worden gebouwd. Het planvoornemen voorziet in twee appartementen in de sociale huur sector. De zes rijwoningen vallen in de vrije sector. In overleg met de gemeente realiseert de initiatiefnemer op een andere woningbouwlocatie elders in Alkmaar de resterende sociale nieuwbouwwoning. Dit is in de anterieure overeenkomst opgenomen. De voorgenomen ontwikkeling is derhalve in overeenstemming met het regionale beleid.

3.3.2 Regionaal Actieprogramma Wonen 2016-2020 (2017)

Het Regionaal Actie Programma 2016 t/m 2020 (RAP) geeft de belangrijkste ambities en afspraken op het gebied van wonen weer in de regio Alkmaar inclusief acties over hoe hier te komen. Het RAP vloeit voort uit de Provinciale Woonvisie 2010 - 2020 en sluit aan op de Regionale Woonvisie, de Regionale Economische visie, regionale en provinciale ambities en sluit aan bij de kaders die de Provincie Noord-Holland heeft gesteld. De regionale afstemming over woningbouwprogrammering opgenomen in het RAP is ook gewenst ten behoeve van de nationale 'Ladder voor duurzame verstedelijking'.

Afspraken
In het nieuwe RAP zijn voor de regio Alkmaar afspraken gemaakt over:

  • Een aanbod van woningen dat aansluit bij de vraag.
  • Woningbouwplannen die de regiogemeenten versterken.
  • Landelijke regelgeving (de ladder voor duurzame verstedelijking).
  • Het aantal te bouwen woningen (op basis van de geprognosticeerde huishoudensgroei voor de gemeente).
  • Het versterken van woningmarktsegmenten waar een tekort aan is.
  • Het monitoren van de woningbouw en de behoefte.
  • Duurzaamheid van woningen en woningbouw.

Ladderruimte
In het RAP is een tabel opgenomen waarin de indicatieve plannen in relatie tot de uitbreidingsbehoefte, zijn weergegeven. Hieruit blijkt dat er voor de gemeente Alkmaar binnen tien jaar nog Ladderruimte is voor 582 woningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0361.BP00194-0305_0008.png"
Tabel 1. Uitsnede tabel indicatieve plannen in relatie tot de uitbreidingsbehoefte (bron: RAP regio Alkmaar)

Overloop vanuit MRA
Regio Alkmaar kan een deel van de benodigde nieuwbouwopgave van de Metropoolregio Amsterdam (MRA) opvangen door aanvullende woonmilieus en productmarktcombinaties te realiseren in de regio Alkmaar om de druk op de woningmarkt te verlichten en achterblijvende nieuwbouw op te vangen. Als regio wordt ingezet op het realiseren van bovenregionaal aantrekkelijke nieuwbouwlocaties die hiervoor geschikt zijn. Taak is het dan ook om in die gemeenten die deze 'overloop' van huishoudens willen bedienen, gewilde en aantrekkelijke nieuwbouw(projecten) qua woningtypen en woonmilieus aan te bieden. De gemeenten in de regio Alkmaar hebben vooral een instroomoverschot van (jonge) gezinnen met kinderen en ouderen, maar een uitstroom van jongeren van 15 tot 30 jaar. Omdat de instromers een manifeste woningbehoefte hebben, terwijl de uitstromers geen zelfstandige woningen achterlaten betekent een klein positief verhuissaldo al een extra regionale woningbehoefte. Voor de gemeenten Alkmaar, Bergen, Castricum en Heiloo wordt geconstateerd dat het aantal vanuit Amsterdam verhuisde personen in de afgelopen jaren is toegenomen. Doordat de woningmarkt weer op gang is gekomen en door de grote druk op de woningmarkt in zuidelijk Noord-Holland mag worden verwacht dat de vraag vanuit Amsterdam en zuidelijk Noord-Holland naar wonen in de zeven gemeenten verder kan gaan stijgen.

Nieuwbouw
De regio geeft bij nieuwbouw de prioriteit aan de ontwikkeling van woningen op inbreidingslocaties en nabijheid van voorzieningen. Er wordt voorrang gegeven aan locaties bij knooppunten, conform de afspraken in het Actie- en uitvoeringsprogramma Zaancorridor. Het gaat dan om woningbouwplannen binnen bestaand bebouwd gebied met een straal van 1.200 m rondom een OV-knooppunt.

De regio Alkmaar werkt in de geest van de Ladder voor duurzame verstedelijking. Hierdoor wordt prioriteit aan transformatie van bestaand vastgoed naar woningen gegeven. Ook wordt voorrang gegeven aan projecten die binnen het bestaand stedelijk gebied liggen. Hierdoor wordt onnodige aantasting van het buitengebied voorkomen en wordt bijgedragen aan versterking van de kernen.

De regio streeft ernaar de kwaliteit van het openbaar gebied goed te houden, zowel binnen als buiten het bestaand stedelijk gebied. Daarnaast wordt zorggedragen voor ruimte voor sterke initiatieven binnen het woningbouwprogramma. Er mag niet voor leegstand worden gebouwd. Er wordt verwacht dat binnen het bestaand stedelijk gebied de aankomende jaren veel vastgoed leeg komt te staan. Hiervoor wordt gekeken naar de mogelijkheden om deze te transformeren naar woningbouw. Denk hierbij aan wonen in leegstaand vastgoed, herontwikkeling van binnenstedelijke transformatielocaties, wonen aan het water in panden die hun functie verloren hebben en dergelijke.

Afwegingskader
De regiogemeenten willen dat nieuwbouwplannen een versterking opleveren van de bestaande kwaliteiten die de regio Alkmaar rijk is. Door middel van het afwegingskader wordt zowel lokaal als regionaal gekozen voor plannen die de woningmarkt het meeste versterken. In paragraaf 3.3.1 wordt nader ingegaan op dit afwegingskader, waarbij ook het gemeentelijk beleid betrokken wordt.

Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling is in overeenstemming met het RAP en voorziet, op basis van het RAP, in zowel de lokale als de regionale behoefte.

3.3.3 Woningbouwafspraken en programmering regio Alkmaar

In juni 2019 hebben de colleges in Regio Alkmaar de notitie 'Woningbouwafspraken en programmering Regio Alkmaar' vastgesteld. Deze notitie betreft een uitwerking van de ambities en opgaven, programmering- en woningbouwafspraken. Het doel van deze notitie is om de afspraken (inhoud en proces) voor de komende jaren in de regio Alkmaar verder te concretiseren.

De eerste conclusie wat betreft het actuele woningaanbod is dat het aanbod kleiner is dan de vraag, zowel in de huursector als de koopsector. Binnen de aangesloten gemeentes is met name behoefte aan sociale huurwoningen, woningen voor bijzondere doelgroepen en spoedzoekers, middeldure huurwoningen, betaalbare koop en flexibele woonvormen.

In de regionale woonvisie wordt de zorg uitgesproken over het schrijnende tekort aan betaalbare koopwoningen. Door relatief veel woningen te ontwikkelen in het betaalbare koopsegmenten wordt deze startersmarkt goed bediend. Ook wordt er voor de middeninkomens, die nu woonachtig zijn in een sociale huurwoning, een handreiking gedaan om door te stromen naar een koopwoning en daarmee de kans om vermogen en bezit op te bouwen. Een programmering die Alkmaarders en de omliggende regio's prikkelt om wooncarrière te maken en daarmee een katalysator vormt voor doorstroming op verschillende niveaus van de woningmarkt. Het gat tussen de hoge en de middeninkomens die momenteel alsmaar blijft verbreden wordt verdicht door wonen mogelijk te maken voor iedereen.

Met het planvoornemen worden zowel sociale huurwoningen als woningen in de vrije sector mogelijk gemaakt. Het voornemen voorziet dan ook in beschikbare woningen voor 'iedereen' en vindt daarmee aansluiting op de woningbouwafspraken en programmering van de regio Alkmaar.

Conclusie 
De voorgenomen ontwikkeling is derhalve in overeenstemming met de notitie 'Woningbouwafspraken en programmering'.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Omgevingsvisie Alkmaar 2040

Op 5 oktober 2017 heeft de gemeente Alkmaar haar Omgevingsvisie Alkmaar 2040 vastgesteld. Daarin worden de kaders geschetst waarbinnen de gemeente om wil gaan met ontwikkelingen die zich voordoen. De omgevingsvisie is een integraal strategisch document dat zich richt op het versterken van de omgevingskwaliteit van de stad en omliggende dorpen. De gemeente heeft in de omgevingsvisie haar ambities voor de stad en het buitengebied geformuleerd voor bewoners en bezoekers. Naast de ambities voor de ontwikkeling van de stad Alkmaar wordt in de omgevingsvisie ingezet op een toekomstbestendig en innovatief landelijk gebied.

De omgevingsvisie zet in op een compacte stad. Alkmaar maakt optimaal gebruik van de schaalgrootte van de stad en beschouwt de relatief kleine schaal van de stad als duidelijk pluspunt. De keuze om niet verder uit te breiden, houdt het omringende landelijk gebied vrij van stedelijke bebouwing. De keuze voor een compacte stad houdt in dat alle stedelijke ontwikkelingen worden opgevangen in de bestaande stad. Op termijn leidt dit tot verdere verdichting van de stad. Uitgangspunt is daarom dat verdichting geen doel op zich is, maar alleen acceptabel is wanneer deze bijdraagt aan de structurele kwaliteit van de stad en daarmee de omgevingskwaliteit positief beïnvloedt. Het plan betreft de herontwikkeling van een voormalige bedrijfslocatie. Hiermee voorziet zij in verdichting die bijdraagt aan de structurele kwaliteit en de omgevingskwaliteit positief beïnvloedt.

In de omgevingsvisie is voor de korte termijn opgenomen dat de gemeente kiest voor een vermindering met 20% van CO2 emissie in 2020 en dat de nieuwbouw in de nabije toekomst energieneutraal is. Voor de langere termijn geldt een energie neutrale regio Noord-Holland Noord in 2040 welke in 2050 geheel aardgasvrij moet zijn.

Het voorliggende plan gaat mee in deze ambities en maakt woningen mogelijk die voldoen aan de meest recente bouweisen (energieprestaties).

3.4.2 Welstandsnota Alkmaar (2016)

In de Welstandsnota Alkmaar (vastgesteld 26-09-2016) zijn de criteria uitgewerkt die ten grondslag liggen aan de redelijke eisen van welstand, die gelden voor de gemeente, om zo het belang van een aantrekkelijke bebouwde omgeving te behartigen. Doel van het welstandsbeleid is het streven naar behoud van en versterken van de kwaliteit van het beeld in het beschermd dorpsgezicht en het landelijk gebied. Voor de overige kernen en gebieden geldt dat de historische karakteristieken zo goed mogelijk beschermd dienen te worden en dat nieuwe ontwikkelingen voortbouwen op wat reeds aanwezig is. De gemeente is onderverdeeld in verschillende welstandsgebieden. Bij herontwikkeling van de planlocatie, zal het geldende welstandsregime in acht worden genomen.

Het plangebied ligt in het beschermd stadsgezicht van Alkmaar, het Westerhoutkwartier. Het Westerhoutkwartier is een bijzonder woongebied, dat in een aantal fasen is aangelegd in een parkachtige zone aan de rand van de binnenstad. Het gebied was tot midden negentiende eeuw nauwelijks bebouwd. Het maakte tot die periode deel uit van de verdediging van de stad en bestond voornamelijk uit wandelroutes en tuinen met hier en daar een buitenhuis. Het huidige groen, een aantal routes en een klein deel van de bebouwing is hier op terug te voeren. Het gebied kent meerdere sferen.

Voor het gebied zijn in het welstandsbeleid bijzondere criteria opgenomen. Het welstandsbeleid is erop gericht de bijzondere waarden te behouden en waar mogelijk te versterken. Door ondoordachte modernisering, vernieuwing en uitbreiding bestaat de kans op aantasting van het stadsgezicht. Dit betekent niet dat vernieuwing niet mogelijk is, maar dat bij nieuwbouw extra zorg en aandacht benodigd voor het ontwerp. Hoogwaardige architectuur is in dat geval een vereiste.

Het ensemble in het plangebied van twee lagen met kap is passend in de omgeving en sluit aan bij de andere bebouwing van de Kraakmantuinen. Er is gezocht naar een bepaalde mate van individualisering van het gevelbeeld door verschillende kapvormen, erkers, dakkapellen en dergelijke toe te passen. Qua beeldkwaliteit is aangesloten op het beeld aan de Metiusgracht en omgeving. Daarnaast is er een subtiele verschuiving van de rooilijn opgenomen. De kopgevels zijn verbijzonderd door enerzijds een andere kapvorm en anderzijds door bij de hoek waar het parkeerterrein, de entree van de woning te situeren. De materialisatie is robuust en traditioneel van karakter met gebruik van dakpannen, baksteen en hout.

Het trafohuis nabij het plangebied is een beeldbepalend element in de straat. Deze is daarom in de planvorming betrokken. Het trafohuis wodt op bepaalde plekke vergroend waarmee het een groen element in de openbare ruimte wordt. Te denken valt aan haagbeplanting langs het huisje.

In het kader van de aanvraag omgevingsvergunning vindt nadere toetsing aan de welstandsnota plaats.

3.4.3 Beleidsnota Erfgoed 2016 - 2026

Bij het behoud van het cultureel erfgoed gaat het om het geheel van boven- en ondergrondse monumenten, straatbeelden, samenhangende bebouwing, stratenpatronen, pleinen, waterwegen, historische groenpartijen et cetera. Alkmaar is per slot van rekening een monumentale gemeente. Dat wil niet zeggen dat de ontwikkeling van die gemeente stilstaat. Dat is ook in het verleden nooit zo geweest. Het beleid heeft daarom, naast behoud, vooral ook tot doel om de cultuurhistorie als kwaliteitskenmerk in te brengen bij ruimtelijke ontwikkelingen. Waar wordt voortgeborduurd op de historische ontwikkeling van de stad en haar ommeland behoudt zij haar kwaliteit, terwijl ook aan de eisen van een moderne centrumgemeente kan worden voldaan.

Om dit beleid gestalte te kunnen geven, is een gedegen kennis van de cultuurhistorische waarden van essentieel belang. De afgelopen jaren is deze kennis flink toegenomen. Monumenten en beeldbepalende panden zijn geïnventariseerd en aangewezen, onderzoek op het gebied van archeologie, architectuurhistorie en bouwhistorie hebben belangrijke gegevens opgeleverd over de geschiedenis van de stad en haar bewoners. Door onderzoek blijft de kennis groeien en dit leidt steeds tot nieuwe inzichten. Het erfgoedbeleid richt zich op een integrale benadering van te onderzoeken of te ontwikkelen objecten en gebieden. De initiatiefnemer krijgt hierdoor snel een heldere eenduidige visie. In paragraaf 4.5 worden de consequenties voor het plan op het gebied van archeologie en cultuurhistorie beschreven.

3.4.4 Groenbeleidsplan 2017 - 2027

De gemeente Alkmaar heeft haar visie en ambities op het gebied van (openbaar) groen omschreven in het Groenbeleidsplan 2017 - 2027. Het groenbeleidsplan is kaderstellend en geeft richting aan het groenbewust handelen bij ruimtelijke ontwikkelingen. Groen in Alkmaar is essentieel voor een duurzame, gezonde en prettige omgeving. De diversiteit aan groen in het stedelijk gebied, de dorpen en het omliggende landschap vormt een waardevol geheel. Het groen in Alkmaar draagt positief bij aan een goede leefkwaliteit. Groen draagt bij aan de identiteit van de leefomgeving, het bevorderen van de gezondheid van mens en milieu, het behoud en versterken van biodiversiteit en het realiseren van een klimaatbestendige gemeente.

Belangrijk en waardevol wordt de bijdrage geacht die bewoners, ondernemers en organisaties kunnen leveren aan groen in de wijken en dorpen. De gemeente stimuleert deze participatie vanuit de samenleving. Initiatieven zoals aanleg van buurt(moes-)tuinen, boomspiegeltuintjes, geveltuinen en verticaal groen worden bevorderd. Mede in het kader van de klimaatbestendige stad zal de gemeente de onttegeling (minder verharding, meer groen) van tuinen stimuleren. Bewoners kunnen, vaak gezamenlijk met anderen in de buurt, ook groen adopteren en door hun inzet kwaliteit toevoegen.

Door wijziging van het plangebied in een woonbuurt ontstaan meer mogelijkheden voor groenvoorzieningen dan in de huidige situatie de mogelijkheid wordt geboden. Het parkeerterrein biedt daarnaast eveneens voldoende ruimte en mogelijkheden voor 'vergroening' van het plangebied.

3.4.5 Parkeernormennota Alkmaar 2020 - 2027

Op 14 augustus 2020 is de Parkeernormennota Alkmaar 2020 - 2027 in werking getreden. Deze nota vormt het kader voor het bepalen van de parkeeropgave bij fysieke ontwikkelingen op alle niveaus. Het is een leidraad voor het beoordelen van de parkeeropgave van stedenbouwkundige visies en plannen voor (her)ontwikkeling van de fysieke leefomgeving en is ook het kader dat invulling geeft aan het begrip 'voldoende parkeer- of stallingsruimte' in bestaande en op ontwikkeling gerichte nieuwe bestemmingsplannen. De nota is het beoordelingskader voor het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen en/of wijzigen van de functie. De parkeeropgave wordt in al deze gevallen op basis van deze nota bepaald. De hoofdregel voor het bepalen van de parkeernorm is dat nieuwe ontwikkelingen voorzien in hun eigen parkeerbehoefte. De nota kent alleen een minimumnorm. Op het aspect parkeren wordt nader ingegaan in paragraaf 4.8.

3.4.6 Programma Duurzaam Alkmaar 2020 - 2024

Het Programma Duurzaam Alkmaar 2020-2024 geeft weer op welke wijze de gemeente Alkmaar de komende jaren de opgaven uit het klimaatakkoord oppakt. Naast een aantal grote onderdelen als de uitvoering van de warmtevisie, de RES-opgave en grote projecten als het energieleverend geluidsscherm en het Europese Horizon2020 project gaat het om onderdelen als mobiliteit, landbouw, innovatie, isolatie, klimaatadaptatie en vergroening. Met de uitvoering van het programma draagt de gemeente bij aan de uitvoering van de landelijke doelstellingen voor 2030.

In paragraaf 4.12 is toegelicht op welke wijze het aspect duurzaamheid wordt toegepast in het planvoornemen. Er wordt met het plan aangesloten op de het Programma Duurzaam Alkmaar 2020-2024.

Hoofdstuk 4 Onderzoek omgevingsaspecten

Uit de bestaande omgevingssituatie kunnen (wettelijke) belemmeringen en/of voorwaarden voor de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan blijken. Uitgangspunt is dat er een goede omgevingssituatie bestaat. In de volgende paragrafen zijn de relevante milieukundige en planologische randvoorwaarden beschreven en beoordeeld op eventuele beperkingen voor het plangebied.

4.1 Geluid

Normstelling en beleid
De Wet geluidhinder (Wgh) is erop gericht om de geluidhinder vanwege onder andere wegverkeerslawaai, spoorweglawaai en industrielawaai te voorkomen en te beperken. De Wgh bepaalt dat de 'geluidsbelasting' op gevels van woningen en andere geluidsgevoelige objecten niet hoger mag zijn dan een in de wet bepaalde norm. Voor het wegverkeerslawaai is deze norm 48 dB; voor spoorweglawaai bedraagt deze 55 dB en voor industrielawaai is de norm 50 dB(A).

Onderzoek
Bij ontwikkeling van voorliggend planvoornemen is spoorweg- en industrielawaai niet aan de orde. In deze paragraaf wordt dan ook alleen ingegaan op wegverkeerslawaai.

Wegverkeerslawaai
Een akoestisch onderzoek is op grond van de Wet geluidhinder noodzakelijk wanneer een geluidsgevoelig gebouw gelegen is binnen een door deze wet aangewezen geluidszone. De Kraakmantuinen is een weg die slechts voor bestemmingsverkeer in gebruik is. De weg bestaat deels uit een toegangsweg naar de huidige bedrijvigheid en deels uit een fietspad. De omliggende wegen, onder andere de Lindenlaan, kennen een maximumsnelheid van 30 km/uur. Genoemde wegen kennen geen geluidszone vanuit de Wet geluidhinder. De Wet geluidhinder geeft dan ook geen aanleiding om nader onderzoek te doen naar de geluidsbelasting op de nieuwe woningen vanwege wegverkeer.

In het kader van de Wet ruimtelijke ordening moet wel een afweging worden gemaakt of sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Genoemde wegen kennen geen hoge verkeersintensiteiten, de vormgeving (eenrichting) en het functionele gebruik van de wegen (met name bestemmingsverkeer) zijn hiermee in overeenstemming. Verwacht mag worden dat deze wegen niet leiden tot een hogere geluidsbelasting dan 48 dB(A) op de gevels van de nieuwe woningen.

Dit blijkt eveneens uit de geluidskaart van de gemeente Alkmaar (2017), zie navolgende figuur. De Lindenlaan heeft op de weg zelf een geluidsbelasting tussen de 55 en 59 dB(A). Met oog op de tussenliggende bebouwing aan de Lindenlaan kan gesteld worden dat de geluidsbelasting vanwege de Lindenlaan in het plangebied zodanig laag is, dat geen akoestisch onderzoek noodzakelijk is.

afbeelding "i_NL.IMRO.0361.BP00194-0305_0009.png"

Figuur 8. Geluiskaart gemeente Alkmaar 2017

De nieuwe woningen worden gebouwd volgens de meeste actuele isolatie-eisen. Eventuele geluidsbelasting vanwege wegverkeer blijft dan ook tot een minimum beperkt en geeft geen aanleiding tot hinder vanwege wegverkeer.

Om die reden is sprake van een goed woon- en leefklimaat in het kader van wegverkeerslawaai en daarmee sprake van een goede ruimtelijke ordening.

Conclusie
Het planvoornemen is wat betreft het aspect geluid uitvoerbaar.

4.2 Hinder van bedrijven en voorzieningen

Normstelling en beleid
Uit oogpunt van ruimtelijke ordening
Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening, zoals die uitgangspunt is van de Wro, geldt eveneens de noodzakelijkheid tot een voldoende ruimtelijk-functionele afstemming tussen bedrijfsactiviteiten, voorzieningen en hindergevoelige functies (waaronder woningen). Gebruik is gemaakt van het stappenplan en de richtafstanden uit de basiszoneringslijst in de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG). Een richtafstand wordt beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten (betreffende geluid, geur, stof en gevaar) redelijkerwijs kan worden uitgesloten. De grootste afstand is bepalend. De inhoud van de milieuzonering wordt bepaald aan de hand van drie bouwstenen, te weten richtafstandenlijst, omgevingstypen en functiemenging. In de richtafstandenlijst zijn bedrijven opgenomen, ingedeeld in milieucategorieën, waarbij per bedrijf is aangegeven wat de afstand tot een rustige woonwijk dient te zijn. Deze afstanden kunnen als basis worden gehanteerd, maar zijn indicatief. Er kan, afhankelijk van het omgevingstype, worden afgeweken van deze richtafstanden.

In de genoemde VNG-publicatie worden twee omgevingstypen onderscheiden. Bij het omgevingstype 'rustige woonwijk of rustig buitengebied' wordt functiescheiding nagestreefd. Hiertoe worden minimale richtafstanden gehanteerd, waarbij een bepaalde bij een bedrijf of voorziening behorende milieucategorie een zoneringsafstand ten opzichte van hindergevoelige functies inhoudt. Bij het omgevingstype ‘gemengd gebied’ is sprake van functiemenging. In tegenstelling tot rustige woongebieden zijn in dergelijke levendige gebieden milieubelastende activiteiten op kortere afstand van woningen mogelijk. Hiertoe mogen de aangegeven minimale richtafstanden met één afstandsstap worden verkleind (milieucategorie 1 wordt 0, 2 wordt 1, 3.1 wordt 2 et cetera).

Uit oogpunt van milieu
Bedrijvigheid in de directe omgeving van (recreatie)woningen (of (andere) milieugevoelige gebieden) kunnen daar (milieu)hinder vanwege geluid, geur, stof, gevaar en dergelijke veroorzaken. Op grond van de Wet milieubeheer (Wm) zijn bedrijven en instellingen verplicht te voldoen aan de eisen van een AMvB, dan wel een milieuvergunning te hebben voor de exploitatie van het bedrijf, waarbij rekening gehouden dient te worden met de omliggende woonbebouwing. Door middel van milieuwet- en regelgeving wordt (milieu)hinder voor hindergevoelige functies, zoals woningen, zo veel mogelijk voorkomen.

Toetsing
De geldende bestemmingsplannen in het plangebied en omgeving vormen het juridisch-planologisch kader van functies, bebouwing en werkzaamheden die zijn toegelaten. Op basis van deze plannen kan in planologisch-juridische zin ook worden nagegaan welke milieuhinderlijke bedrijvigheid is toegelaten. Vanwege het woningbouwplan dient hinder van bedrijven en voorzieningen rondom het plangebied te worden bestudeerd. Hiervoor wordt uit oogpunt van een goede ruimtelijke ordening de VNG-publicatie ‘Bedrijven- en milieuzonering’ gehanteerd.

In de directe omgeving van het plangebied zijn diverse functies aanwezig. Het plangebied zelf is bestemd als 'bedrijf' waarbinnen een lichte vorm van bedrijvigheid is toegestaan. Dit sluit aan bij de uitgangspunten van het geldend bestemmingsplan waarin bedrijven in woonbuurten zijn toegestaan mits zij hierbinnen passen. Het gaat dan om bedrijvigheid van de lichte categorieën A en B (functiemenging). Aan de west-, noord en oostelijke grenzen van het plangebied bevindt zich voornamelijk woonbebouwing (bestemming wonen). Ten zuiden van het plangebied bevindt zich het Medisch Centrum Alkmaar (ziekenhuis). Voor het overige bevinden zich in de directe omgeving verschillende bedrijven in lichte bedrijfscategorieën. Het plangebied en omgeving kan dan ook worden aangemerkt als een gemengd gebied waar bedrijvigheid en wonen op kortere afstand van elkaar kan worden toegestaan.

Met het planvoornemen wordt geen nieuwe bedrijvigheid mogelijk gemaakt. De ontwikkeling bestaat uit de realisatie van zes rijwoningen en twee appartementen. Een woning is aan te merken als een hindergevoelig object als het gaat om hinder vanwege bedrijvigheid.

WONEN
De nabijgelegen woningen zijn hindergevoelige functies en leiden niet tot eventuele milieuhinder voor de nieuwe woningen in het plangebied. Andersom leiden de nieuwe woningen in het plangebied ook niet tot milieuhinder voor de bestaande woningen in de omgeving. In de huidige situatie is lichte bedrijvigheid in het plangebied aanwezig. Met de nieuwe invulling van het plangebied en waarmee de huidige bedrijvigheid beëindigd wordt, levert dit juist een positief resultaat als het gaat om milieuhinder vanwege bedrijvigheid voor omliggende woningen. In de dit geval verbetert het woon- en leefklimaat van omliggende woningen.

ZIEKENHUIS
Het ziekenhuis ten zuiden van het plangebied valt binnen bedrijvigheid categorie 2 zoals opgenomen in de VNG-brochure (SBI-8610). Voor dergelijke bedrijvigheid geldt een grootste richtafstand van 30 m voor het aspect geluid. Daarnaast wordt hier de lettercode C vermeld dat aangeeft dat het gaat om continu geluid.

Zoals aangegeven kenmerkt de omgeving van het plangebied zich als een gemengd gebied. De te hanteren richtafstand in dergelijke gebieden mag gemotiveerd met één afstandstap worden verlaagd. In dit geval kan, aan de hand van de volgende motivering, de te hanteren afstand van 10 m worden aangehouden.

De zijde van het ziekenhuis die grenst aan het plangebied betreft de 'achterkant' van het ziekenhuis. Aan deze zijde bevindt zich niet de hoofdingang en is ook geen inrit voor bijvoorbeeld de spoedeisende hulp aanwezig. Eventuele bedrijfshinder blijft dan ook beperkt tot autoverkeer van personeel, stemgeluid en eventueel geluid van ventilatie en/of (koel)motoren. De afstand van de bestemmingsgrens van het ziekenhuis (maatschappelijk) tot de gevel van de nieuwe woningen bedraagt circa 10 m. Aan de te hanteren richtafstand kan dan ook worden voldaan. Vanwege deze afstand en de aard van de mogelijke hinder mag redelijkerwijs worden aangenomen dat het ziekenhuis niet leidt tot eventuele milieuhinder in het plangebied. Voor wat betreft de uitwaartse zonering geeft de nieuwe woonfunctie in het plangebied geen belemmeringen voor de ontwikkelingsmogelijkheden van het ziekenhuis.

OVERIG
Op een afstand van circa 50 m bevindt zich aan de Ropjeskuil een bedrijfsbestemming. Binnen deze bestemming is lichte bedrijvigheid toegestaan. Deze lichte bedrijvigheid wordt alleen toegestaan als deze passend is binnen de omliggende woonomgeving. Het gaat dan om bedrijvigheid in categorie 1 en 2 waarvoor een grootste richtafstand van 30 m geldt (gemotiveerd 10 m). Op dit moment is hier geen bedrijvigheid aanwezig. Bij eventuele toekomstige vestiging van bedrijvigheid kan aan de te hanteren richtafstand worden voldaan. Deze bedrijvigheid leidt dan ook niet tot eventuele milieuhinder voor de woonfunctie in het plangebied. Voor wat betreft de uitwaartse zonering geeft de nieuwe woonfunctie in het plangebied geen belemmeringen voor de ontwikkelingsmogelijkheden van de naastgelegen bedrijvigheid.

Direct grenzend (ten zuidwesten) aan het plangebied is een garagebox aanwezig. Deze garagebox heeft een bedrijfsbestemming maar wordt met voorliggend plan gewijzigd in wonen. De garagebox behoort namelijk tot de woning aan Akerslaan 13-15 en is ten behoeve van wonen in gebruik. Een woonbestemming is hier meer passend dan een bedrijfsbestemming. De 'bedrijvigheid leidt dan ook niet tot eventuele milieuhinder voor de woonfunctie in het plangebied.

Conclusie
Het planvoornemen is wat betreft het aspect hinder vanwege bedrijvigheid uitvoerbaar.

4.3 Externe veiligheid

Wet- en regelgeving
De overheid heeft de afgelopen jaren veiligheidsnormen vastgelegd die in acht moeten worden genomen en waarmee zowel op het gebied van milieu als op het gebied van de ruimtelijke ordening rekening moet worden gehouden. Onderdeel van het veiligheidsbeleid is dat de afwegingen, ten aanzien van risico’s op ongevallen die doden en gewonden tot gevolg kunnen hebben, duidelijk zichtbaar moeten worden gemaakt en niet langer onbewust of impliciet plaatsvinden. Landelijk is de zogenoemde professionele risicokaart ontwikkeld. Hierin is informatie opgenomen die met risico te maken heeft; zowel risicobronnen als kwetsbare objecten worden getoond die aandacht verdienen bij ruimtelijke ontwikkelingen.

Toetsing
Om na te gaan of bij het planvoornemen ook aandachtspunten op het vlak van de externe veiligheid aanwezig zijn, is de Risicokaart geraadpleegd.

Uit de studie naar risico's is gebleken dat in het plangebied en in de wijde omgeving hiervan geen risicobronnen aanwezig zijn die doorwerking in het voorliggende bestemmingsplan hebben. De dichtstbijzijnde risicobron betreft de Intercity spoorlijn Alkmaar-Heiloo op een afstand van circa 500 m. Dergelijke infrastructuur leidt tot risico's met betrekking tot verkeersongevallen ter plaatse van het spoor. Een dergelijk risico heeft derhalve geen betrekking op de voorgenomen ruimtelijke ontwikkelingen in het plangebied. Verder dient daarbij opgemerkt te worden dat er geen sprake is van een relevant risico ten aanzien van het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor. In de gegevens van het Basisnet Spoor is hier namelijk geen melding van gemaakt. Een dergelijk risico is hier dan ook niet aan de orde. Voor het overige zijn geen risicobronnen in de nabijheid van het plangebied aanwezig.

Conclusie
Vanuit het oogpunt van externe veiligheid bestaan er geen belemmeringen voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.4 Bodem

Normstelling en beleid
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaald dat in de toelichting op een ruimtelijk plan inzicht verkregen moet worden in de uitvoerbaarheid van het plan. Met het oog op een goede ruimtelijke ordening moet in geval van ruimtelijke ontwikkelingen enerzijds worden aangetoond dat de bodem geschikt is voor het beoogde functiegebruik. Anderzijds betekent het dat onder meer inzicht verkregen moet worden in de benodigde financiële investering van saneringswerkzaamheden die mogelijk noodzakelijk zijn vanwege het plan.

Uitgangspunt ten aanzien van de bodemkwaliteit is dat deze bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen zodanig goed moet zijn dat er geen risico's voor de volksgezondheid bestaan bij het gebruik van het plangebied voor wonen of een andere functie. Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening moet het bestemmen van gronden met een bodem van onvoldoende milieuhygiënische kwaliteit met een hiervoor gevoelige bestemming in beginsel worden voorkomen.

Ter plaatse van locaties die verdacht worden van bodemverontreiniging, moet in ieder geval een verkennend bodemonderzoek worden uitgevoerd. In geval van verontreinigingen is de Wet bodembescherming (Wbb) van toepassing. Hierin is geregeld dat als ter plaatse van een plangebied ernstige verontreinigingen worden aangetroffen er sprake is van een saneringsgeval. Voor te ontgraven en eventueel buiten een plangebied af te voeren gronden kan op basis van het Besluit Bodemkwaliteit (Bbk) een milieuhygiënische verklaring van de gronden noodzakelijk zijn (en deze is met bodemonderzoek te verkrijgen). Dit is echter sterk afhankelijk van de toepassingslocatie.

Toetsing
Omdat de woonfunctie een voor bodemverontreiniging gevoelige functie betreft, is inzicht in de milieuhygiënische bodemkwaliteit van een plangebied dan ook vereist. Op de bodeminformatiekaart van Rijkswaterstaat is in dat kader zoveel mogelijk informatie verzameld over de kwaliteit van de bodem in Nederland. Dit zogeheten bodemloket biedt informatie over bodemonderzoeken en -saneringen die in het verleden zijn uitgevoerd. Ook is er informatie opgenomen over bedrijven of terreinen waar ‘verdachte’ werkzaamheden hebben plaatsgevonden die mogelijk bodemverontreiniging hebben veroorzaakt en waar mogelijk bodemonderzoek moet worden uitgevoerd. Voor de betreffende percelen geeft de bodeminformatiekaart geen informatie weer. Met die reden is onderzoek uitgevoerd naar de bodemkwaliteit in het plangebied.

VERKENNEND BODEMONDERZOEK
Een verkennend bodemonderzoek, zie Bijlage 1, is uitgevoerd naar de bodemkwaliteit in het plangebied. Hieruit blijkt dat in de bovengrond matige tot sterke verhogingen aan lood en zink en lichte verhogingen aan andere metalen en PAK zijn gemeten. Ook is in de bovengrond asbesthoudend materiaal aangetroffen. In de ondergrond zijn enkel lichte verhogingen gemeten. In het grondwater zijn geen verhogingen aangetoond.

Nader onderzoek naar de verhoogde waarden lood en zink en het asbesthoudend materiaal is noodzakelijk.

NADER ONDERZOEK
Naar aanleiding van de aangetroffen materialen is een nader onderzoek uitgevoerd naar lood, zink en asbest in de bodem. De rapportage is opgenomen in Bijlage 2. Uit dit onderzoek blijkt dat geen asbest is aangetoond in de bodem. Daarnaast komt uit dit onderzoek naar voren dat de verontreinigingen barium. lood en zink alleen in de bovengrond voorkomen maar dat dit wel sterke verontreinigingen betreffen. In de ondergrond zijn hooguit lichte verontreinigingen aangetroffen.

Wanneer sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging, dient dit gemeld te worden bij het bevoegd gezag. Het bevoegde gezag ten aanzien van de verontreiniging is de Gemeente Alkmaar.

Voor een geval van ernstige bodemverontreiniging geldt formeel een saneringsplicht. Deze saneringsplicht wordt echter pas door het bevoegd gezag geëffectueerd, indien sanering van de verontreiniging spoedeisend is. Uit de risicoanalyse volgt dat de verontreiniging bij het huidige gebruik geen risico’s oplevert en dat een sanering dus niet spoedeisend is. Nadat de vaststelling van ernst en spoedeisendheid door middel van een beschikking door het bevoegde gezag is bevestigd, zijn de uitkomsten van dit bodemonderzoek ook formeel vastgelegd. In verband met het voornemen de huidige opstallen te slopen en de locatie te ontwikkelen voor woningbouw, zal de aangetroffen verontreiniging gesaneerd moeten worden. Aanbevolen wordt om voorafgaand aan de sanering een saneringsplan op te stellen, waarin de aanpak van de sanering en de randvoorwaarden worden beschreven. In bepaalde gevallen is het mogelijk te saneren onder de BUS-regeling (Besluit Uniforme Saneringen), waarvoor een kortere en eenvoudiger procedure geldt.

SANERINGSPLAN
In samenspel met gemeente, specialistisch onderzoeksbureau bodem en de initiatiefnemer wordt een saneringsplan opgesteld.

Conclusie
In verband met het voornemen om op de onderzoekslocatie meerdere woningen te bouwen, moet de aangetroffen verontreiniging gesaneerd worden. Wanneer deze sanering heeft plaatsgevonden of hiervoor een saneringsplan is opgesteld bestaan vanuit het oogpunt van bodem geen belemmeringen voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.5 Erfgoed

Wet- en regelgeving
De Monumentenwet 1988 is per 01-07-2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2022 in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.

De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast dient ieder ruimtelijk plan een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het plangebied te bevatten. Voor zover in het plangebied sprake is van erfgoed, dient op grond van voorgaande dan ook aangegeven te worden op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologie rekening wordt gehouden.

4.5.1 Archeologie

Toetsing
Op het plangebied is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' van toepassing. In dergelijke gebieden kunnen archeologische waarden voorkomen. Voor dit gebied geldt dat bij bodemingrepen groter dan 5.000 m2 en dieper dan 40 cm archeologisch onderzoek noodzakelijk is. Aan de hand van dit onderzoek kan de archeologische waarde van het terrein worden vastgesteld. Bij bodemingrepen met een kleinere omvang is een dergelijk onderzoek niet noodzakelijk.

De oppervlakte van het plangebied bedraagt circa 1.500 m2. De bodemingrepen die in het plangebied beoogd zijn, overschrijden daarmee de onderzoeksoppervlakte niet. Archeologisch onderzoek is dan ook niet noodzakelijk. Verondersteld kan worden dat met het planvoornemen geen aantasting plaatsvindt van eventuele aanwezige archeologische waarden.

Conclusie
Het planvoornemen van dit bestemmingsplan mag wat betreft archeologie uitvoerbaar worden geacht.

Nota bene
Als bij toekomstig graafwerk onverhoopt toch archeologische vondsten worden gedaan of archeologische grondsporen worden aangetroffen, dan dient daar conform de Erfgoedwet melding van te worden gemaakt. Dit kan bij de gemeente Alkmaar en de gemeentelijk archeoloog.

4.5.2 Cultuurhistorie

Normstelling en beleid
Per 1 januari 2012 is in het kader van de Modernisering Monumentenzorg (MoMo) in het Bro opgenomen dat gemeenten bij het nemen van ruimtelijke besluiten rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden.

Toetsing
Als handreiking voor het onderzoek naar cultuurhistorie heeft de provincie Noord-Holland de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie met bijbehorende digitale informatiekaart beschikbaar gesteld. Voor het planvoornemen van dit bestemmingsplan is deze informatie geraadpleegd. Hieruit blijkt dat het plangebied is gelegen in het esemble Noord-Kennemerland. Het esemble bestaat uit een brede zone jong duinlandschap, met daarachter een brede zone van strandwallen en -vlaktenlandschap en een klein deel droogmakerijenlandschap. Dit landschap is met name in het 'buitengebied' goed te herkennen. Bijbehorende cultuurhistorische waarden zijn in het plangebied niet aanwezig.

Zoals aangegeven in paragraaf 3.4.3 maakt het plangebied wel onderdeel uit van het gemeentelijk beschermd stadsgezicht Het Westerhoutkwartier (Stadsuitbreidingen tot 1909). Typerend voor het Westerhoutkwartier is de kenmerkende bouw van een stadsuitbreiding die in de periode 1850-1940 is ontwikkeld. Er zijn een groot aantal gebouwen van architectonische en typologische waarde, waardoor het Westerhoutkwartier een staalkaart is van de Nederlandse architectuur uit de 19e en 20e eeuw. Het grootste deel van het gebied bestond van oorsprong uit zogenaamde 'plantages', 'stadshouten' en een moestuinengebied uit de 17e, 18e en 19e eeuw. Dit gebeurde zowel voor verfraaiing van de stad voor recreatie van de bewoners als voor de houtopbrengst. Vanaf halverwege de 19e eeuw zijn in het gebied een aantal overheidsinstellingen gevestigd, zoals de Cadettenschool, de gevangeins Schutterswei, het bejaardentehuis Westerlicht, begraafplaatsen en een aantal sportvoorzieningen. Het gebied kenmerkt zich verder voornamelijk door individuele woningbouw met ruime villa-achtige bebouwing op grotere kavels en herenhuizen die met vier of meer panden een bouwkundige eenheid vormen.

Het stratenverloop in deze buurt is afgeleid uit het bestaande sloten- en wegenpatroon. Deze wijze van verkavelen heeft geresulteerd in smalle straten met nauwelijks enige vorm van stedelijk groen of open ruimte.

De woonbebouwing (in gebruik als kantoor) in het plangebied blijft behouden. Hier vindt slechts een interne verbouwing plaats. De te slopen bedrijfsbebouwing bestaat uit loodsen en schuren die niet zijn aan te merken als gebouwen met architectonische of typologische waarde. Met het planvoornemen gaan dan ook geen cultuurhistorische waarden verloren. De nieuwe woonbebouwing vindt in stijl en materiaalgebruik aansluiting bij de omliggende woonbebouwing, zoals ook weergegeven in 3.4.2.

In de nabijheid van het plangebied zijn het met name de wegen die de cultuurhistorische waarde van het gebied bepalen. Met voorliggend planvoornemen vindt geen aantasting van deze wegenstructuur plaats.

Conclusie
Met het planvoornemen van dit bestemmingsplan worden geen onderkende cultuurhistorische waarden verstoord. Dit bestemmingsplan mag dan ook uitvoerbaar worden geacht ten aanzien van het cultuurhistorisch aspect.

4.6 Ecologie

Normstelling en beleid
In het kader van de uitvoerbaarheid van ruimtelijke plannen is het conform artikel 3.1.6 Bro noodzakelijk om aandacht te besteden aan de effecten op natuurwaarden. Effecten dienen te worden beoordeeld in relatie tot geldende wet- en regelgeving op het terrein van soortenbescherming en gebiedsbescherming. Deze beoordeling vindt plaats in relatie tot de Wet natuurbescherming (Wnb) die per 01-01-2017 in werking is getreden en het provinciale gebiedsgerichte natuurbeleid. Wat betreft de effecten op natuurwaarden moet onder meer aangegeven worden of er als gevolg van een plan vergunningen of ontheffingen noodzakelijk zijn en, zo ja, of deze verkregen kunnen worden.

Onderzoek
Om de uitvoerbaarheid van het plan te toetsen, is een inventarisatie van natuurwaarden uitgevoerd door BugelHajema Adviseurs. Het doel hiervan is om na te gaan of aanvullend onderzoek in het kader van de Wnb of het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid noodzakelijk is. Het gehele ecologisch onderzoek is als Bijlage 3 bij de voorliggende toelichting opgenomen. In het navolgende is volstaan met het overnemen van de conclusies en aanbevelingen van het onderzoek.

Soortenbescherming

  • Als gevolg van de sloop van de bebouwing in het gebied gaan geen jaarrond beschermde nesten van vogels verloren. Bij uitvoering van het plan verandert het plangebied als foerageergebied voor de kleine aantallen van vogels met jaarrond beschermde nesten, zoals huismus. In de directe omgeving van het plangebied is in ruime mate alternatief en hoogwaardiger foerageergebied aanwezig. Negatieve effecten op vogels met jaarrond beschermde nesten treden niet op.
  • Als gevolg van de sloop van de bebouwing gaan geen vleermuisverblijfplaatsen verloren. Vanwege volledige belichting van het terrein zijn in de bebouwing geen geschikte openingen of ruimtes aanwezig waar vleermuizen een verblijfplaats in kunnen hebben. Het plangebied zal naar verwachting na de bouw van de woningen niet ongeschikt worden voor de te verwachten vleermuissoorten die in bebouwd gebied foerageren. Bovendien is in de directe omgeving van het plangebied in ruime mate alternatief foerageergebied aanwezig. Negatieve effecten op het foerageergebied van vleermuizen treden niet op.
  • Als gevolg van de ontwikkelingen kunnen enkele verblijfplaatsen van algemene zoogdiersoorten worden verstoord en vernietigd. Ook kunnen hierbij enkele exemplaren worden gedood. De te verwachten algemene soorten worden niet in hun voortbestaan bedreigd en vallen in de vrijstellingsregeling bij ruimtelijke ontwikkelingen van de provincie Noord-Holland. Voor deze soorten hoeft geen ontheffing te worden aangevraagd. Wel geldt voor deze soorten de zorgplicht van de Wnb.

Gebiedsbescherming en overige natuurwetgeving
Gezien de aard van de plannen, de reikwijdte daarvan en de locatie van het plangebied ten opzichte van beschermde gebieden, is op voorhand uit te sluiten dat andere natuurwetgeving aan de orde is dan die hierboven beschreven bij de soortenbescherming.

STIKSTOF
Een AERIUS-berekening van de stikstofuitstoot van het planvoornemen moet uitwijzen of er negatieve effecten in het kader van de Wnb beschermde gebieden zullen optreden. Op basis daarvan kan worden bepaald of vervolgstappen nodig zijn, zoals het aanvragen van een vergunning van de Wnb. Op 3 juni 2021 is de berekening stikstofdepositie voor het onderhavige project uitgevoerd (Bijlage 4). De berekening met AERIUS genereert een gml-bestand waarin wordt geconstateerd dat er geen natuurgebieden zijn met een overschrijding van een projectbijdrage van meer dan 0,00 mol N/ha/jaar. Hierbij is gerekend met stage klasse IV materieel. Er treedt door de stikstofdepositie geen negatief effect op in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) beschermde Natura 2000-gebieden. Een vergunning van de Wnb is in het kader van de stikstofdepositie dan ook niet nodig.

Conclusie
Op grond van het voorgaande omschreven en uitgevoerde onderzoek naar ecologie en stikstof mag worden geconcludeerd dat het ecologisch- en stikstofaspect de uitvoerbaarheid van het voorliggende bestemmingsplan niet in de weg staat.

4.7 Water

Wet- en regelgeving
Op grond van artikel 3.1.6 Bro dient in de toelichting op ruimtelijke plannen een waterparagraaf te worden opgenomen van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie. Het is de schriftelijke weerslag van de zogenaamde watertoets. Het doel hiervan is het waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundig relevante ruimtelijke plannen en besluiten. Door middel van de watertoets als procesinstrument wordt in een vroegtijdig stadium aandacht besteed aan het wateraspect. Het gaat hierbij om de thema's waterkwantiteit, waterkwaliteit, waterkeringen, wegen, afvalwaterketen en beheer & onderhoud van nieuw en bestaand oppervlaktewater.

In de ruimtelijke ordeningspraktijk is het doorlopen van de wettelijk verplichte 'watertoets' bij de betrokken waterbeheerder (in dit geval Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (HHNK)) van belang. De watertoets wordt gezien als procesinstrument dat moet waarborgen dat de gevolgen van ruimtelijke ontwikkelingen voor de waterhuishouding meer expliciet worden afgewogen. De watertoets is een belangrijk instrument bij het klimaatbestendig en waterrobuust inrichten van de ruimte. De watertoets zorgt ervoor dat in alle ruimtelijke plannen in een vroegtijdig stadium aandacht wordt besteed aan veiligheid, kwaliteit en kwantiteit van het water.


Om de wateraspecten van planvoornemens goed te beoordelen en mee te nemen, is de watertoets beschikbaar. Bij toename van verharding dient deze te worden doorlopen. Deze toets is tevens een middel om het waterschap op de hoogte te stellen van de op handen zijnde ontwikkeling en inzicht te krijgen in mogelijke maatregelen die genomen dienen te worden.

Wateradvies
Op 7 juni 2021 is via de digitale watertoets het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier geïnformeerd over het planvoornemen. Het resultaat van deze toets is als Bijlage 5 opgenomen. Uit het ontvangen advies blijkt dat de korte procedure gevolgd kan worden. Dit betekent dat het plan een beperkte invloed heeft op de waterhuishouding en volstaan kan worden met standaardmaatregelen.

VERHARDING
Met het planvoornemen is sprake van een afname aan aanwezige verharding. Met die reden hoeven geen compenserende maatregelen genomen te worden.

WATERKWALITEIT EN RIOLERING
Met het planvoornemen vinden geen activiteiten plaats die als gevolg kunnen hebben dat vervuild hemelwater naar het oppervlaktewater afstroomt. Het hemelwater kan dan ook als schoon worden beschouwd. Geadviseerd wordt om een gescheiden rioolstelsel aan te leggen. Daarnaast wordt geadviseerd om uitloogbare materialen als koper, lood en zink zoveel mogelijk te voorkomen om een goede waterkwaliteit te behouden.

Conclusie
Het aspect water staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.

4.8 Parkeren en verkeerseffecten

Onderzoek parkeren
De Parkeernormennota Alkmaar 2020-2027 is gebaseerd op de landelijke parkeernormen van CROW, het kenniscentrum voor verkeer, vervoer en infrastructuur, waarbij een flexibilisering van parkeernormen is doorgevoerd. De gemeente volgt onder meer in haar parkeernormennota de mate van verstedelijking zoals die door het CROW wordt aangegeven. De gemeente Alkmaar valt binnen de verstedelijkingsgraad 'sterk stedelijk'.

De binnenstad neemt een bijzondere positie in omdat dit gebied meer verstedelijkt is dan de rest van de gemeente en er zijn veel collectieve garages. Deze positie leidt tot lagere parkeernormen. Het gebied rondom de binnenstad wordt de 'schil' genoemd. Uit de nota valt af te leiden dat het voorliggende plangebied tot de schil wordt gerekend. In dit gebied is het parkeren gereguleerd. Om tot de parkeerberekening te komen, zijn de volgende uitgangspunten relevant:

  • De parkeernormen zijn vraaggestuurd en bestaan uit een minimumnorm. De initiatiefnemer van een nieuwe ontwikkeling moet in beginsel voldoen aan minimumnormen, zodat parkeerproblemen niet worden afgewenteld op de omgeving.
  • De landelijke richtlijn gaat verder uit van een gebruikersdeel en een bezoekersdeel. Gebruikers (bewoners) en bezoekers stellen namelijk verschillende eisen aan het parkeren.
  • Met het planvoornemen worden twee appartementen (bvo 45-75 m2 en bvo 75-100 m2) en zes rijwoningen (bvo >125 m2) mogelijk gemaakt.

In de onderstaande tabel zijn de parkeernormen vermeld die van toepassing zijn bij de realisatie van woningen. Bij een grotere woning is sprake van een grotere parkeerbehoefte.

  Eenheid   Schil   Aandeel bezoekers   Aantal
woningen  
Parkeer-
balans  
Aandeel bezoekers  
Woning klein (45 - 75 m2 bvo)   per woning   0,9   0,3   1   0,9   0,3  
Woning (75 - 100 m2 bvo)   per woning   1,1   0,3   1   1,1   0,3  
Woning groot (> 125 m2 bvo)   per woning   1,5   0,3   6   9   1,8  
Totaal
(afgrond naar boven)  
      8   11   3  

Tabel 1. Parkeernormen gemeente Alkmaar voor woningen

Het plan moet voorzien in voldoende parkeergelegenheid voor twee appartementen en zes rijwoningen. Uit de berekende parkeerbehoefte blijkt dat minimaal (= norm gemeente Alkmaar) elf parkeerplaatsen moeten worden gerealiseerd. Hiervan zijn drie parkeerplaatsen bedoeld voor bezoekers. Zoals blijkt uit navolgende afbeelding voorziet het planvoornemen in tien parkeerplaatsen voor algemeen gebruik en één parkeerplaats op eigen terrein (rijwoning). Het plan voorziet daarmee in voldoende parkeergelegenheid conform de parkeernormennota van de gemeente Alkmaar.

afbeelding "i_NL.IMRO.0361.BP00194-0305_0010.png"

Figuur 9. Weergave parkeerplaatsen

Onderzoek verkeersgeneratie
Voor het aspect verkeer is het van belang dat wordt voorzien in een goede ontsluiting van het plangebied. Het plangebied wordt ontsloten op de Kraakmantuinen richting de Akerslaan en voegt zich daar bij de rest van het verkeer. Met behulp van de CROW-publicatie Toekomstbestendig parkeren - Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie (2018), is de verkeersgeneratie berekend. Voor het gebiedstype 'schil' (in het als 'sterk stedelijk' aangemerkte Alkmaar) bedraagt de verkeersgeneratie afgrond minimaal 44 en maximaal 51 (zie de onderstaande tabel). Voorheen was er op deze locatie sprake van een bedrijvigheid in de vorm van een bouwbedrijf (bedrijf arbeidsintensief/bezoekersextensief). Per 100 m2 wordt met dergelijke bedrijvigheid rekening gehouden met minimaal 7,0 en 8,8 verkeersbewegingen. De bedrijvigheid besloeg een oppervlakte van 800 m2. De verkeersgeneratie in de voorgaande situatie kwam daarmee uit op minimaal 56 en maximaal 71 voertuigbewegingen. Het omliggende wegennet was voldoende in staat om dit aanbod van verkeer te kunnen verwerken. Nu er sprake is van afname van het aantal voertuigbewegingen per etmaal leidt het voorliggende plan niet tot capaciteitsproblemen voor het omliggende wegennet.

  Aantal   Verkeersgeneratie   Totaal  
    min.   max.   min.   max.  
Appartement huur
(midden/goedkoop incl. sociale huur)  
2   2,8   3,6   5,6   7,2  
Woning koop
(tussen/hoek)  
6   6,4   7,2   38,4   43,2  
Totaal         44   50,4  

Conclusie
Het aspect parkeren en verkeerseffecten staat de uitvoering van het plan niet in de weg.

4.9 Luchtkwaliteit

Normstelling en beleid
In hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer (Wm) zijn de grenswaarden op het gebied van de luchtkwaliteit vastgelegd. Daarbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2), fijn stof (PM10) en zeer fijn stof (PM2,5) van belang. Grenswaarden ten aanzien van de jaargemiddelde concentratie betreffen 40 µg/m3 voor zowel NO2 als PM10 en 25 µg/m3 voor PM2,5. Projecten met een invloed van 'niet in betekende mate' (nibm) op de luchtkwaliteit zijn verder vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden. Op grond van de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) zijn (onder andere) de volgende projecten vrijgesteld van toetsing:

  • Woningbouwprojecten met minder dan 1.500 woningen.
  • Projecten die leiden tot minder dan 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 µg/m3 NO2 of PM10). Deze grens komt overeen met 1.369 auto's dan wel 132 vrachtwagens per weekdagetmaal (grenswaarde in 2019).

PM10 en PM2,5 zijn sterk gerelateerd, aangezien PM2,5 onderdeel uitmaakt van de emissie van PM10. Als aan PM10 wordt voldaan, mag daarom worden aangenomen dat ook de grenswaarde van PM2,5 niet wordt overschreden.

Toetsing
Het planvoornemen leidt tot de toevoeging van maximaal acht woningen aan het plangebied. Hiermee valt het plan in de bovenstaande eerstgenoemde vrijstellingscategorie zoals ook blijkt uit paragraaf 4.8.

Voor kleinere ruimtelijke- en verkeersplannen die effect kunnen hebben op de luchtkwaliteit heeft het ministerie van Infrastructuur en Milieu in samenwerking met Kenniscentrum InfoMil de nibm-tool ontwikkeld. Daarmee kan op een eenvoudige en snelle manier worden bepaald of een plan niet in betekenende mate bijdraagt aan luchtverontreiniging. Met behulp van deze rekentool is de toename van de stoffen NO2 en PM10 bepaald.

afbeelding "i_NL.IMRO.0361.BP00194-0305_0011.png"
Figuur 7. NIBM tool

Conclusie
Uit de berekeningen met de nibm-tool blijkt dat het plan de grens van 3% (een toename van 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) niet overschrijdt. Het project kan derhalve worden beschouwd als een nibm-project. Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit vanwege de toename van het verkeer is niet noodzakelijk.

 

4.10 Kabels en leidingen

Beleid en normstelling
Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:

  • gas, olie, olieproducten, chemische producten, vaste stoffen/goederen;
  • aardgas met een diameter groter of gelijk aan 18”;
  • defensiebrandstoffen;
  • warmte en afvalwater, ruwwater of halffabricaat voor de drink- en industriewatervoorziening met een diameter groter of gelijk aan 18”.

Toetsing
In het plangebied kan sprake zijn van nutsinfrastructuur zijnde de gebruikelijke huisaansluitingen betreffende gas, water, elektriciteit, kabel en/of telecom. In en direct rondom het plangebied zijn echter geen planologisch relevante kabels en leidingen aanwezig die een belemmering voor het planvoornemen zouden kunnen opleveren.

4.11 M.e.r.-verantwoording

De bij elk ruimtelijk plan uit te voeren m.e.r.-beoordeling houdt in dat nagegaan moet worden of er activiteiten plaatsvinden die negatieve effecten op het milieu kunnen hebben. De grondslag hiervoor is enerzijds het Besluit m.e.r. (Besluit milieueffectrapportage) en anderzijds de hiervoor beschreven onderzoeken. De activiteit die met het bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, sluit het beste aan bij onderdeel D11.2 van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Onderdeel D11.2 betreft: 'uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'. De drempelwaarden behorende bij deze categorie worden echter niet overschreden (oppervlakte van 200 ha of meer, 2.000 of meer woningen en bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer). Het voornemen is daarmee niet rechtstreeks plan-m.e.r.-, project-m.e.r. of m.e.r.-beoordelingsplichtig. Voor projecten die voorkomen in de lijst met categorieën in de bijlage bij het Besluit m.e.r, maar geen drempelwaarden overschrijden is de zogenoemde vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde.

Zoals hiervoor aangegeven sluit het voornemen het beste aan bij categorie D11.2. Van belang is echter of het voornemen daadwerkelijk als stedelijk ontwikkelingsproject kan worden aangemerkt. Het begrip stedelijk ontwikkelingsproject is niet gedefinieerd in het Besluit m.er. In de toelichting op het Besluit m.e.r zijn wel een aantal voorbeelden van bouwprojecten opgenomen die als stedelijk ontwikkelingsproject kunnen worden aangemerkt. In dat kader wordt verwezen naar woningen, parkeerterreinen, bioscopen, theaters, sportcentra, kantoorgebouwen en dergelijke of een combinatie daarvan. Naar het oordeel van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State moet worden gekeken naar de concrete omstandigheden van het geval. Onder meer de aard, de omvang en de milieugevolgen van de stedelijke ontwikkeling zijn relevant.

Het afgelopen jaar is uit jurisprudentie meer duidelijk geworden welke concrete omstandigheden een

kunnen rol spelen bij het bepalen of sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject. Het transformeren van panden zonder dat de bebouwing toeneemt, is een belangrijke overweging van rechters om een ontwikkeling niet als een stedelijk ontwikkelingsproject te zien (ECLI:NL:RVS:2018:348 of ECLI:NL:RBNHO:2017:9184). Het blijkt uit de hiervoor genoemde uitspraken dat relevant is hoe de gewijzigde functie zich verhoudt tot de bestaande functie. Eveneens van belang is in welke omgeving de ontwikkeling plaatsvindt. Vanuit de achtergrond van het Besluit m.e.r., de beoordeling van de mogelijk nadelige gevolgen voor het milieu, is het logisch dat de locatie van invloed is op het risico dat deze gevolgen ontstaan. Zo zal een ontwikkeling op een bedrijventerrein veel minder snel tot nadelige gevolgen leiden dan een ontwikkeling in een natuurgebied. Voor een deel wordt de omvang van de wijziging bepaald door toename van het bebouwd oppervlak. Daarnaast kan de wijziging van het gebruiksoppervlak een rol spelen.

In een recente uitspraak (ECLI:NL:RVS:2020:729) overweegt de afdeling dat hetgeen in het plan is voorzien, gelet op de aard en omvang ervan, niet worden aangemerkt als een stedelijk ontwikkelingsproject. Weliswaar is sprake van een geringe toename van de bebouwingsmogelijkheden en weliswaar verandert het gebruik van het perceel door de realisatie van 12 woningen, maar dat betekent niet dat hetgeen waarin het plan voorziet moet worden aangemerkt als een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in kolom 1 van categorie 11.2 van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. Daarbij is van belang dat sprake is van bestaand bebouwd gebied en dat het ruimtebeslag van de voorziene bebouwing beperkt is.

Het bestemmingsplan voorziet in de realisatie van twee appartementen in bestaande bebouwing en zes nieuwe rijwoningen op de locatie van voormalige bedrijfsbebouwing. Het plangebied is gelegen in de bebouwde kom van Alkmaar en wordt omgeven door woonbebouwing. Het plangebied zelf is bebouwd en was in gebruik voor bedrijvigheid. De kenmerken van de omgeving, de huidige inrichting en gebruik maken dat de nieuwe bebouwing en het gebruik niet zijn aan te merken als stedelijk ontwikkelingsproject. De vormvrije m.e.r.-beoordeling is dan ook niet aan de orde. Vanwege de ligging in de bebouwde kom en de afstand tot natuurgebieden zijn negatieve effecten op het milieu niet te verwachten. Dit blijkt eveneens uit de verantwoording van de omgevingsaspecten in voorgaande paragrafen.

4.12 Duurzaamheid

Duurzaamheid
In de uitvoering van het bestemmingsplan zal aandacht worden besteed aan het aspect duurzaamheid. Duurzaam bouwen betreft een wijze van plannen, bestemmen, ontwerpen, bouwen, inrichten en beheren van de te realiseren woningen.Bij de bouw van de woningen kan aan de volgende duurzaamheidsaspecten worden gedacht zijn: energiehuishouding, materiaalgebruik, watergebruik, gezondheid, comfort, en toekomstbestendigheid.

De gemeente Alkmaar heeft het duurzaamheidsbeleid vastgesteld in haar Programma Duurzaam Alkmaar 2020 – 2024. Met als basis de doelstellingen die afgesproken zijn in de regio Alkmaar. Er wordt gewerkt naar een toename van het aandeel duurzame energie en een afname van het gebruik van fossiele energie.

De gemeente hanteert de volgende uitgangspunten voor de nieuwbouw:

  • gasloos bouwen;
  • (bijna) energieneutraal bouwen / lokale opwekking duurzame energie;
  • circulair bouwen / wateradaptie;
  • duurzame mobiliteit.


De toe te passen maatregelen voor een energiezuinige woning zijn grofweg onder te verdelen in drie stappen:

1. Duurzaam ontwerpen / duurzaam casco

2. Duurzame warmte-koude voorziening

3. Duurzame energieopwekking

In het voornemen wordt op de volgende wijze rekening gehouden met het duurzaamheidsprogramma van de gemeente.
De woningen worden gasloos gebouwd. De woningen worden voorzien van zonnepanelen, waarmee duurzame energie zal worden opgewekt en tegelijkertijd de energiekosten van de bewoners in het gebouw worden beperkt. Naast zonnepanelen wordt gekeken naar andere voorzieningen om aan de BENG-eisen uit het bouwbesluit te voldoen.

Klimaatadaptatie
Het klimaat verandert. De stijging van de gemiddelde temperatuur brengt extremer weer met zich mee: natter, droger en heter. Het plangebied is in de huidige situatie volledig verhard. Met het planvoornemen wijzigt de inrichting naar een situatie met woningen en bijbehorende tuinen. Als vuistregel voor de hoeveelheid verharding bij woningen wordt vaak 50% gehanteerd. Dit betekent een ruime afname van de oppervlakte verharding in het plangebied. Hiermee ontstaat meer ruimte voor infiltratie van hemelwater bij hevige regenval. Waar mogelijk worden andere klimaatadaptieve voorzieningen ingezet zoals genoeg groen.

Natuurinclusiviteit

Door de initiatiefnemer worden de mogelijkheden onderzocht om gebouwgebonden maatregelen te nemen inzake natuurinclusiviteit. Hierbij wordt gedacht aan het palatsen van verblijfsvoorzieningen voor vogels of vleermuizen aan de gevels van de nieuwbouw. Daarnaast wordt gekeken naar het toepassen van gevelgroen en bijvoorbeeld groene daken bij de bergingen.

Hoofdstuk 5 Juridische vormgeving

5.1 Algemeen

Het plan voldoet aan de bepalingen van de Wro en de daaruit volgende aanvullende regelingen. De Wro en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) stellen de digitalisering van ruimtelijke plannen en besluiten volgens daartoe gestelde standaarden verplicht. Het Bro stelt verplicht dat een bestemmingsplan in digitale vorm volgens de RO-standaarden voor de digitalisering wordt vastgesteld en dat daarvan tevens een analoge verbeelding wordt vastgesteld. Het voorliggende bestemmingsplan voldoet aan de standaarden voor vergelijkbaarheid, de SVBP 2012, en er is tevens een digitaal plan.

5.2 Regels

In de standaarden voor vergelijkbaarheid, de SVBP 2012, is voorgeschreven hoe de regels van het bestemmingsplan dienen te worden opgebouwd. Voor de leesbaarheid en raadpleegbaarheid dienen de regels in hoofdstukken te worden geplaatst. Daarbij dient een vaste volgorde te worden aangehouden. De regels van het bestemmingsplan zijn opgebouwd uit vier hoofdstukken.

In het eerste hoofdstuk worden de Begrippen (Artikel 1) en Wijze van meten (Artikel 2) behandeld. Deze hebben als doel begrippen in de regels te verklaren en eenduidige richtlijnen te geven op basis waarvan de bouwmaten, die zijn opgenomen in de regels, dienen te worden gemeten. In het tweede hoofdstuk zijn de regels opgenomen, die betrekking hebben op alle bestemmingen die in het bestemmingsplan zijn opgenomen. Het derde en vierde hoofdstuk omvat een aantal regels, dat niet op een bepaalde bestemming betrekking heeft, maar voor het gehele bestemmingsplan geldt.

Het overgangsrecht en de anti-dubbeltelregel zijn opgenomen in het Bro met de verplichting deze over te nemen in het bestemmingsplan. De Wro bevat een algemeen verbod om de gronden en bebouwing in strijd met het bestemmingsplan te gebruiken. Hetzelfde geldt voor de strafbepaling.

In een bestemmingsregel wordt aangegeven waarvoor en - zo nodig - hoe de betreffende gronden mogen worden gebruikt en bebouwd. Ter bevordering van de leesbaarheid en de raadpleegbaarheid is hierbij een vaste volgorde aangehouden.

De regels van een bestemming worden als volgt opgebouwd en benoemd:

  • Bestemmingsomschrijving.
  • Bouwregels.
  • Nadere eisen.
  • Afwijken van de bouwregels.
  • Specifieke gebruiksregels.
  • Afwijken van de gebruiksregels.
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.
  • Wijzigingsbevoegdheid.

In de bestemmingsomschrijving wordt beschreven welke functies binnen de betreffende bestemming zijn toegestaan. In de bouwregels wordt weergegeven of en hoe gebouwd mag worden. Daarin wordt in algemene zin geregeld in alle bestemmingen dat er slechts gebouwd mag worden ten behoeve van de bestemming. In de navolgende (sub)leden worden maten zoals oppervlakten en bouwhoogten opgenomen, die betrekking hebben op de toegestane gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde. In een aantal gevallen is een afwijking van de regels in de eerder genoemde leden mogelijk, in sommige gevallen is dit slechts mogelijk na afwijking.

In de specifieke gebruiksregels worden nadere bepalingen gegeven omtrent de functies die zijn vermeld in de bestemmingsomschrijving. Zo kan bijvoorbeeld de omvang van bepaalde functies beperkt worden, of de situering van functies worden aangewezen.

5.3 Toelichting op de bestemmingen

In dit bestemmingsplan zijn de enkelbestemmingen 'Wonen' en 'Verkeer' en de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' opgenomen, conform de gemeentelijke systematiek. In de navolgende paragrafen is nader ingegaan op de opgenomen bestemmingen.

5.3.1 Tuin

De achtertuinen van de rijwoningen zijn bestemd als 'Tuin'. Deze gronden dienen gebruikt te worden als tuin waarbij alleen het bouwen van vergunningvrije bouwwerken, zoals opgenomen in artikel 2 bijlage II van het Bor, zijn toegestaan.

5.3.2 Verkeer

Een klein deel van het plangebied kent de bestemming 'Verkeer'. Binnen de bestemming is een vrije inrichting van verhardingen (rijstroken, stoepen en fietspaden), kunstwerken en bouwwerken mogelijk. De bestemming is toegekend aan de gronden waar de parkeervoorzieningen worden gerealiseerd.

5.3.3 Wonen

In het plangebied zijn de gronden voorzien van de bestemming 'Wonen'. Gronden met deze bestemming mogen worden gebruikt voor bebouwing en het bebouwen van die gronden met woningen. Het planvoornemen voorziet in zes rijwoningen en twee appartementen. De rijwoningen mogen een goot- en bouwhoogte hebben van respectievelijk zeven en elf meter. Op de verbeelding is hiervoor een aanduiding opgenomen. Ook is door middel van een bouwvlak aangegeven waar de gebouwen gebouwd mogen worden.

5.3.4 Waarde - Archeologie 3

Ter bescherming van mogelijk aanwezige archeologische waarden is de bestemming 'Waarde - Archeologie 3' opgenomen. Binnen de desbetreffende zone moet worden onderzocht of er archeologische waarden aanwezig zijn en of die kunnen worden geschaad indien een ingreep plaatsvindt met een diepte van meer dan 0,40 m en een oppervlakte van meer dan 5.000 m2. De oppervlakte en de diepte zijn cumulatieve voorwaarden, dat wil zeggen: als de ingreep kleiner is dan de vrijstellingsdiepte of oppervlakte, dan kan archeologisch onderzoek achterwege blijven.

5.4 Overige regels (parkeerbepaling)

De stedenbouwkundige bepalingen uit de gemeentelijke bouwverordeningen zijn sinds 29 november 2014 niet meer van toepassing op nieuw vast te stellen bestemmingsplannen. Het bestemmingsplan zal daarom nu zelf moeten voorzien in parkeerregels. In dit bestemmingsplan is daarom in de algemene regels een regeling opgenomen om de parkeerbehoefte te kunnen sturen. Deze regels sluiten op grote lijnen aan bij wat eerder was opgenomen in artikel 2.5.30 van de gemeentelijke Bouwverordening.

De vraag hoe bepaald wordt of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid, wordt beantwoord in de CROW-publicatie waarin de parkeercijfers zijn vermeld (ten tijde van de opstelling van dit plan is dat publicatie 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie'). De gemeente Alkmaar heeft de parkeernormen enigszins genuanceerd en maakt onderscheid in verschillende gebieden afhankelijk van de mate van verstedelijking. Het plangebied is daarbij ingedeeld binnen het gebied 'Schil' waar een hoge verstedelijkingsgraad geldt.

Door middel van de gemeentelijke parkeernormen in combinatie met de CROW-normen wordt een duidelijk en actueel houvast geboden voor het beoordelen van aanvragen van een omgevingsvergunning. Momenteel is de Parkeernormennota Alkmaar 2017-2027 het meest recent. Met de opgenomen algemene regel wordt gewaarborgd dat het planvoornemen wordt getoetst en voldoet aan de meest actuele parkeernormen.

5.5 Bestemmingsplanprocedure

In de Wro en het Bro zijn wettelijke regels voor de bestemmingsplanprocedure vastgelegd. Hierin zijn de volgende fasen onderscheiden:

Voorbereidingsfase
De gemeente voert ten behoeve van de voorbereiding van een bestemmingsplan onderzoek uit naar de bestaande situatie en de mogelijke (ruimtelijke) ontwikkelingen in de gemeente. De gemeente stelt voor het overleg op grond van artikel 3.1.1 van het Bro haar voornemen (vaak als een concept- dan wel voorontwerpbestemmingsplan) beschikbaar aan de besturen en diensten van hogere overheden. Ook kan de gemeente aan belangstellenden de mogelijkheid bieden om te reageren op het voorontwerpbestemmingsplan via inspraak. De gemeente geeft een reactie op mogelijke overlegreacties die voor zover noodzakelijk worden verwerkt in de regels en verbeelding.

Tijdens de planvorming is op 10 maart 2021 de omgeving geïnformeerd over de plannen. De conclusie van deze avond was dat het plan en het ontwerp van het gebouw positief zijn ontvangen. Over het algemeen werd aangegeven dat het ontwerp goed aansluit op de omgeving en de omwonenden zijn blij met de kwaliteitsverbetering op deze plek. Uit de gehouden bewonersparticipatie met de omgeving blijkt dat er geen belemmeringen zijn om het plan verder tot uitvoering te brengen.

Terinzageleggingsfase
Het ontwerpbestemmingsplan wordt na aankondiging in de Staatscourant, het Gemeenteblad en de website www.officielebekendmakingen.nl voor een periode van zes weken ter inzage gelegd. In deze periode kan door iedereen een zienswijze op het ontwerpbestemmingsplan worden ingediend.

Vaststellingsfase
Na de periode van terinzagelegging stelt de gemeenteraad het ontwerpbestemmingsplan, mogelijk met wijzigingen, binnen een periode van ten hoogste twaalf weken vast.

Beroepsfase
Na de vaststelling van het bestemmingsplan maakt de gemeenteraad het vaststellingsbesluit bekend en legt het vastgestelde bestemmingsplan ter inzage. Dit gebeurt als volgt:

  • Indien Gedeputeerde Staten (GS) of de Inspectie voor Leefomgeving en Transport (ILT) een zienswijze hebben ingediend die door de gemeenteraad niet volledig is overgenomen, of indien de gemeenteraad het bestemmingsplan gewijzigd heeft vastgesteld, geschiedt bekendmaking en terinzagelegging zes weken na vaststelling.
  • Indien het bestemmingsplan ongewijzigd is vastgesteld en er gehoor is gegeven aan eventuele zienswijzen van GS en/of de ILT, wordt het vaststellingsbesluit door de gemeenteraad uiterlijk twee weken na vaststelling bekend gemaakt. Tevens wordt uiterlijk twee weken na vaststelling het bestemmingsplan ter inzage gelegd.

Uiterlijk zes weken na bekendmaking van het vaststellingsbesluit kan er door belanghebbenden beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS). Indien geen beroep tegen het vastgestelde bestemmingsplan is ingediend, is het bestemmingsplan na afloop van de beroepstermijn onherroepelijk.

Hoofdstuk 6 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Het voorliggende bestemmingsplan is opgesteld naar aanleiding van een verzoek van de initiatiefnemer. De initiatiefnemer draagt de uit het plan voortkomende kosten. Tussen de initiatiefnemer en de gemeente is een anterieure overeenkomst afgesloten.


Op basis van deze overweging is het voorliggende bestemmingsplan economisch uitvoerbaar. De uitvoerbaarheid van het voorliggende bestemmingsplan wordt niet door onvoldoende economische uitvoerbaarheid belemmerd.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.2.1 Participatie

Omwonenden van het plangebied zijn via een digitale bijeenkomst op 10 maart 2021 geïnformeerd over de plannen. De nieuwbouwplannen zijn tijdens deze bijeenkomst aan de omwonenden uitgelegd en daarnaast was er ruimte voor het stellen van vragen. Omwonenden konden tijdens deze bijeenkomst inzicht krijgen in het planvoornemen door middel van plattegronden, geveltekeningen en situatietekeningen. Tevens is uitleg gegeven over de te volgen procedure en de sanering, sloop en bouw van het project. Bijlage 6 geeft het verslag van deze bijeenkomst weer. Daarnaast is in deze bijlage een overzichtskaart weergegeven van de aanwezige buurtbewoners. Over het algemeen zijn de plannen positief ontvangen en zijn enkele vragen ontvangen die in het verdere planvormingsproces betrokken kunnen worden. Voor het vervolg en specifieke andere zaken zijn omwonenden in de gelegenheid gesteld om één op één contact te zoeken met de initiatiefnemers.

Op 26 januari 2022 is een tweede informatie avond gehouden waar omwonenden zijn bijgepraat over het ontwerpbestemmingsplan, het bouwplan en het verdere proces. Omwonenden konden vragen stellen en zijn gewezen op de mogelijkheid om zienswijzen in te dienen.

6.2.2 Wettelijk vooroverleg

In het kader van bestuurlijk overleg ex. artikel 3.1.1. Bro is het bestemmingsplan aan verschillende maatschappelijke instanties aangeboden die daarmee in de gelegenheid zijn gesteld om een overlegreactie op het plan in te dienen. Op het plan zijn geen reacties ingekomen.

6.2.3 Ter inzagelegging

Het ontwerpbestemmingsplan heeft van donderdag 13 januari 2022 tot en met woensdag 23 februari 2022 voor inspraak ter inzage gelegen. Gedurende deze periode kon eenieder een zienswijze op het ontwerpbestemmingsplan geven. Er zijn vijf zienswijzen ingediend. Een zienswijzennota is opgesteld waarin alle reacties zijn samengevat en beantwoord. De nota is bijgevoegd als Bijlage 7. Naar aanleiding van de zienswijzen is het plan op enkele onderdelen aangepast. De zienswijzen hebben niet geleid tot grote aanpassingen of een wezenlijk ander plan.