Plan: | Achterweg 26b Alkmaar |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0361.BP00187-0305 |
Het perceel aan de Achterweg, kadastraal sectie M, nr. 201 is een van verschillende kavels aan de Achterweg. Deze kavel is momenteel nog niet voorzien van bebouwing. De eigenaar heeft te kennen gegeven hier graag een woning te willen bouwen. In de directe omgeving zijn is een nieuwbouw wijk te vinden met rijtjes woningen en twee-onder-een-kap woningen. Langs het lint van Achterweg zijn voornamelijk vrijstaande woningen te vinden.
Figuur: Huidige situatie perceel
Het voorliggende bestemmingsplan Achterweg 26b Alkmaar is vervat in:
Het bestemmingsplan gaat verder vergezeld van deze toelichting, waarin de opzet van het bestemmingsplan wordt beschreven en verantwoord. Ook worden de aan het plan ten grondslag liggende gedachten vermeld, alsmede de resultaten van inventarisatie en onderzoek. Tot slot worden de resultaten van overleg in deze toelichting opgenomen.
Het plangebied is gelegen aan de Achterweg te Alkmaar. Het perceel ligt in het noorden van Alkmaar met aan de ene zijde de spoorweg en Sint Pancras en aan de andere zijde Industrieterrein de Beverkoog. De weg voor het perceel langs is een doodlopende 30 kilometer per uur zone.
De Achterweg heeft een heel landelijk karakter met voornamelijk aan de oostzijde van de weg bebouwing. De weg is relatief smal, ligt hoger in het landschap ten opzichte van zijn omgeving en wordt begeleid door bomen. De bebouwing aan deze weg ligt op enige afstand van de weg en zijn op grotere afstand van elkaar gesitueerd dan langs de Herenweg. Hierdoor ontstaat enige transparantie tussen de woningen, waardoor doorzichten ontstaan naar de achtergelegen groenstrook. Daarnaast worden de bebouwde kavels op enkele punten afgewisseld met gras- en bouwlandpercelen, waardoor de transparantie wordt versterkt. Ook aan deze weg staan verschillende woningen met afwisselende typologieën, veranderende omvang, architectuur en materiaalgebruik.
Het perceel N201 is één van de nog onbebouwde percelen in de Nollen-Oost. In het laatste bestemmingsplan is voor dit perceel geen bouwvlak opgenomen. Wel heeft het perceel de woonbestemming gekregen, ingevolge het geldende bestemmingsplan De Nollen (vastgesteld 04-04-2013); er wordt hierin aangegeven dat er hier op de Achterweg sprake is van een Bijzonder Welstandsgebied. Zie hiervoor verder paragraaf 3.3.3.
Figuur: Overzichtskaart locatie (Bron: Openstreetmap.org)
Het perceel aan de Achterweg in Alkmaar heeft min of meer de vorm van een trapeze, is vanaf de weg gezien een ondiepe en brede kavel aan het water. Het perceel is nu voorzien van een moestuin, hogere beplanting aan de randen en een tuinhuis.
Figuur: Vogelvlucht huidige situatie kavel, gekeken vanuit nood-noord-westelijke richting
Initiatiefnemers hebben de wens om op het perceel een nieuwe duurzame vrijstaande woning te realiseren. Eind 2016 heeft het college van B&W positief gereageerd op een principeverzoek van initiatiefnemers. Omdat voor de locatie nog geen bouwvlak beschikbaar is en het perceel een bijzondere plek inneemt aan de Achterweg, is in de afgelopen jaren is gewerkt aan een stedenbouwkundig programma van eisen voor dit perceel. Hieruit zijn stedenbouwkundige randvoorwaarden voor de herontwikkeling van het perceel uitgekomen. Op basis van deze randvoorwaarden wordt dit bestemmingsplan nu vormgegeven. De daadwerkelijke invulling van de bebouwingsmogelijkheden vindt in een later stadium plaats, namelijk bij de aanvraag voor omgevingsvergunning.
De stedenbouwkundige randvoorwaarden voor de bouw van de woning betreffen:
Deze randvoorwaarden worden vastgelegd in de regels en in de verbeelding van dit bestemmingsplan. In het onderstaande figuur is de invulling van het perceel in schetsmatige zin weergegeven.
Figuur: Situatieschets DB Architecture
Het ontwerp van de woning waar men nu aan denkt betreft een schuurwoning, waarvan hierna een impressie is opgenomen. Het betreft hier nadrukkelijk een impressie, het definitieve ontwerp moet nog gestalte krijgen. Uiteraard wordt rekening gehouden met de aanwijzingen die zijn gegeven vanuit stedenbouw en welstand. Dit is voor een bestemmingsplan niet relevant, een en ander zal uitgewerkt worden als onderdeel van de omgevingsvergunning.
Gemeente Alkmaar heeft aangegeven dat het behoud van zoveel mogelijk groen langs de Achterweg gewenst is. De inrit voor de twee parkeerplaatsen zal zorgen voor een vermindering van groen. Er zal bij de vergunningsaanvraag hierover in contact worden getreden met de gemeente, ook tijdens de bouwwerkzaamheden.
Het perceel is opgenomen in het bestemmingsplan 'De Nollen' van de gemeente Alkmaar. Dit plan is vastgesteld door 18-10-2012. De grond van het perceel is bestemd voor enkelbestemming 'Wonen - I' en dubbelbestemming 'Waarde Archeologie'. Op de verbeelding is de kavel te zien zonder aanduiding van een bouwvlak voor het realiseren van een hoofdgebouw, in dit geval een vrijstaande woning.
Figuur: Kadastraal overzichtskaartje (Bron: Ruimtelijkeplannen.nl)
Gemeenten, waterschappen, provincies en het Rijk zijn samen verantwoordelijk voor de fysieke leefomgeving. Sommige belangen en opgaven overstijgen het lokale, regionale en provinciale niveau en vragen om nationale aandacht. Dit noemen we 'nationale belangen'. Het Rijk heeft voor alle nationale belangen een zogenaamde systeem-verantwoordelijkheid. Voor een aantal belangen is het Rijk zelf eindverantwoordelijk. Maar voor een groot aantal nationale belangen zijn dat de medeoverheden.
De NOVI richt zich op die ontwikkelingen waarin meerdere nationale belangen bij elkaar komen, en keuzes in samenhang moeten worden gemaakt tussen die nationale belangen. Voorbeelden van nationale belangen zijn:
De belangrijkste keuzes die worden gemaakt richten zich op het volgende. De opwekking van duurzame energie moet worden ingepast met oog op omgevingskwaliteit. Iedereen krijgt de komende jaren te maken met de overstap naar duurzame energie. Daarvoor zijn bijvoorbeeld meer windmolens en zonnepanelen nodig. Clustering is daarbij van belang en zonnepanelen worden in eerste instantie op en aan gebouwen gerealiseerd.
Ook moet er ruimte zijn voor een overgang naar een circulaire economie. Hergebruiken van grondstoffen en materialen en benutten van duurzame energiebronnen wordt steeds belangrijker. De inrichting van de leefomgeving moet een aantrekkelijk vestigingsklimaat zoveel mogelijk bevorderen. Een aantrekkelijke omgevingskwaliteit vraagt goede inpassing van bedrijven, logistieke functies en datacentra.
Tot 2030 moeten er ongeveer 1 miljoen woningen gebouwd worden. Er wordt zoveel mogelijk gebouwd binnen bestaand stedelijk gebied, zodat open ruimtes en groen tussen steden behouden blijft. De nieuwe woningen moeten betaalbaar en goed bereikbaar zijn. Bewoners moeten tevens een prettige, gezonde en veilige leefomgeving ervaren. Dat vergt grote investeringen in openbaar vervoer, veilige fiets en wandelpaden, meer groen, ontmoetingsruimte en wateropvang in de stad, en goede verbindingen met recreatiegebieden in de nabijheid van de stad.
Het landgebruik moet in balans zijn met natuurlijke systemen. Bijvoorbeeld door kringlooplandbouw. Zo wordt een goede bodem- en waterkwaliteit en biodiversiteit bevorderd. Om te kunnen blijven genieten van het landschap moet behoud van de kwaliteit van het landschap sterker meewegen in de keuzes die worden gemaakt.
Voorliggend plan raakt niet aan Rijksbelangen.
Op 30 december 2011 zijn het Barro en Rarro (Regeling algemene regels ruimtelijke ordening) in werking getreden. In het Barro zijn regels opgenomen met betrekking tot onderwerpen die een nationaal belang hebben. Het gaat hierbij onder meer om Rijksvaarwegen, de ecologische hoofdstructuur en primaire waterkeringen.
Het voorliggende initiatief raakt geen belangen die in de SVIR en het Barro zijn verwoord.
Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) geeft regels waar concrete ruimtelijke projecten aan moeten voldoen. Zo is in het Bro de ladder voor duurzame verstedelijking verankerd. Deze ladder is gericht op vraaggericht programmeren en het zorgvuldig benutten van ruimte. Op 1 juli 2017 is het Bro gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek geldt. In artikel 3.1.6, lid 2 Bro is voorgeschreven dat indien bij een bestemmingsplan 'een nieuwe stedelijke ontwikkeling' mogelijk wordt gemaakt, de toelichting van het bestemmingsplan een beschrijving van de behoefte bevat en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied mogelijk maakt, een motivering is opgenomen waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Niet elke ontwikkeling van stedelijke aard wordt door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling in de zin van de Ladder. Uit enkele uitspraken - zie onder meer 201308263/2/R4 en 201302867/1/R4- 201501297/1/R4 - valt op te maken dat plannen tot 11 woningen niet als stedelijke ontwikkeling zijn aan te merken.
Gezien de omvang van de ontwikkeling hoeft deze niet te worden beschouwd als een nieuwe stedelijke ontwikkeling die plaatsvindt binnen het bestaand stedelijk gebied (BSG). Uit navolgende paragrafen blijkt volledigheidshalve dat er een grote behoefte bestaat aan de realisatie van woningen.
Op 19 november 2018 heeft de provincie Noord-Holland de “Omgevingsvisie NH2050 – Balans tussen economische groei en leefbaarheid” vastgesteld. Deze Omgevingsvisie vervangt de Structuurvisie Noord-Holland 2014. De provincie wil balans tussen economische groei en leefbaarheid. Dit betekent dat in heel Noord-Holland een basiskwaliteit van de leefomgeving wordt gegarandeerd. De provincie ontwikkelt zoveel mogelijk natuurinclusief en met behoud van (karakteristieke) landschappen, clustert ruimtelijke economische ontwikkelingen rond infrastructuur en houdt rekening met de ondergrond.
Ambities
Noord-Holland heeft een relatief hoog welvaarts- en welzijnsniveau. Om deze ook voor de toekomst vast te kunnen houden, richt de provincie zich op een goede balans tussen economische groei en leefbaarheid. Zodanig dat bij veranderingen in het gebruik van de fysieke leefomgeving de doelen voor een gezonde en veilige leefomgeving overeind blijven. Dit is de hoofdambitie. Als subambities zijn er een aantal opgenomen:
Noord Holland moet voorbereid zijn op klimaatverandering en waterrobuust worden ingericht.
De ambitie is het behouden en waar mogelijk verbeteren van de kwaliteit van bodem-, water- en lucht, externe veiligheid, geluidbelasting en (ontwikkelingen in) de ondergrond. Gestreefd wordt naar een gezonde leefomgeving, wat inhoudt: een woonwerkomgeving waar je zo min mogelijk wordt blootgesteld aan ongezonde stoffen en veiligheidsrisico's en die een gezonde levensstijl ondersteunt.
De ambitie is om de biodiversiteit in Noord-Holland te vergroten, ook omdat daarmee andere ambities/doelen kunnen worden bereikt. Dit betekent dat ontwikkelingen zoveel mogelijk natuurinclusief zullen zijn.
De ambitie is een duurzame economie, met innovatie als belangrijke motor. Economische ontwikkelingen dienen qua aard, omvang en vorm aan te sluiten bij de regio of plek.
De ambitie is dat vraag en aanbod van woon- en werklocaties (kwantitatief en kwalitatief) beter met elkaar in overeenstemming zijn.
De ambitie is dat de inwoners en bedrijven van Noord-Holland zichzelf of producten effectief, veilig en efficiënt kunnen verplaatsen, waarbij de negatieve gevolgen van de mobiliteit op klimaat, gezondheid, natuur en landschap steeds nadrukkelijk meegewogen worden. Clustering van functies is een belangrijk duurzaamheidsprincipe.
De ambitie is het benoemen, behouden en versterken van de unieke kwaliteiten van de diverse landschappen en de cultuurhistorie.
De ambitie is dat Noord-Holland als samenleving in 2050 volledig klimaatneutraal en gebaseerd is op (een maximale inzet op opwekking van) hernieuwbare energie.
Sturingsfilosofie
In de aanpak om de ambities waar te maken geldt het principe 'lokaal wat kan, regionaal wat moet' als sturingsfilosofie. Daarbij staat de opgave altijd centraal. Deze bepaalt het schaalniveau, de samenstelling van samenwerkende partijen en de tijdspanne. Vanuit een gedeelde visie op de (bestaande en toekomstige) kwaliteiten van een gebied.
Vijf bewegingen
Vanuit de ambities zijn een vijftal bewegingen opgesteld die laten zien hoe Noord-Holland wil omgaan met de opgaven die op onze samenleving afkomen en die de provincie wil faciliteren.
De voorliggende ontwikkeling betreft een binnenstedelijke ontwikkeling op een perceel dat reeds een woonbestemming heeft. Dit sluit goed aan bij het versterken van de kernen en het behouden van het gevoelige landschap rond de kernen. Het is in lijn met de provinciale Omgevingsvisie.
De provincie wil met de omgevingsverordening ontwikkelingen, zoals woningbouw en de energietransitie, mogelijk maken en zet in op het beschermen van mooie en bijzondere gebieden in Noord-Holland. De provincie zoekt naar een evenwichtige balans tussen economische groei en leefbaarheid. De belangrijkste belangrijke ambities voor Noord-Holland, zoals omschreven in de Omgevingsvisie, zijn verankerd in de nieuwe Omgevingsverordening Noord-Holland. In de Omgevingsverordening NH2020 zijn regels samengevoegd op het gebied van natuur, milieu, mobiliteit, erfgoed, ruimte en water. Hierdoor is het makkelijker geworden om te zien welke regels waar gelden. De Omgevingsverordening NH2020 geldt vanaf 17 november 2020.
De voorliggende ontwikkeling is een kleinschalige ontwikkeling in een reeds bebouwde omgeving. De bouw van één woning is geen stedelijke ontwikkeling in de zin van de Omgevingsverordening. Geen van de werkingsgebieden is op de locatie van toepassing. Nieuwe woningbouw is niet beperkt. Het initiatief is daarom passend in het provinciale ruimtelijke beleid.
In april 2020 is de Woonagenda provincie Noord-Holland 2020-2025 vastgesteld. Doelstelling van de woonagenda is dat de provincie Noord-Holland wil zorgen voor voldoende betaalbare, duurzame en toekomstbestendige woningen voor alle doelgroepen. De speerpunten van het provinciale woonbeleid zijn een woning voor iedereen, productie op peil: aanjagen woningbouwproductie, gezond, duurzaam en toekomstbestendig wonen in een aantrekkelijke provincie en een kwalitatief, betaalbaar en divers woningaanbod. Deze speerpunten zijn vertaald in de Regionale Actieprogramma's, inmiddels Woonakkoorden.
Met het plan wordt een bijdrage geleverd aan de vraag naar woningen. In paragraaf 3.3.1 wordt nader ingegaan op de het regionaal Woonakkoord.
In de Woonagenda 2020-2025 van de provincie Noord-Holland is bepaald dat de regio's samen met de provincie Woonakkoorden opstellen. Hierin zijn afspraken over woningbouw, nieuwbouw en een overzicht van woningbouwplannen in het landelijk gebied opgenomen. Het Woonakkoord is de opvolger van het Regionaal Actieprogramma (RAP). De regio Alkmaar, waar de gemeente Alkmaar onderdeel van uit maakt, ziet het Woonakkoord als een goede basis om de woningbouw versneld te realiseren. Het akkoord biedt een actuele en krachtige impuls en inspiratie voor lokale woonvisies en prestatieafspraken, maar heeft zelf niet die status. Het Woonakkoord zet in op het toevoegen van minimaal 2.000 woningen per jaar binnen de regio tot 2030.
De regio Alkmaar zet in op binnenstedelijk bouwen. Er wordt prioriteit gegeven aan de ontwikkeling van woningen op inbreidingslocaties, nabij OV-knooppunten en in de nabijheid van andere voorzieningen. In de Regio Alkmaar is ruimte om een deel van de benodigde nieuwbouwopgave van de Metropoolregio Amsterdam (MRA) op te vangen door aanvullende woonmilieus en productmarktcombinaties te realiseren. De regio bouwt niet meer woningen dan nodig is voor de woningbehoefte, maar zoekt wel naar flexibiliteit waar dat leidt tot een grotere vraaggerichtheid van de nieuwbouw.
Het plan sluit aan bij de afspraken die de regio zijn gemaakt met betrekking tot het toevoegen van woningen. Ook betreft het een binnenstedelijke toevoeging. Uit de Monitor Woningbouw 2022 blijkt dat er in de regio Alkmaar een woningtekort is van 2,5%. Sinds de jaren negentig geldt nationaal een streeftekort van 2%, dat volgens het ministerie van VROM samenging met een relatief stabiele marktsituatie. Bij een tekort van 0% ontstaat namelijk leegstand in afwachting van die nieuwe huishoudens. Het is daarom niet realistisch om te stellen dat het volledige woningtekort dient te worden ingelopen. Om op een tekort van 2% uit te komen dienen er 1.000 woningen extra te worden gebouwd. Hieruit blijkt dat er voldoende behoefte is.
Op 5 oktober 2017 heeft de gemeenteraad van Alkmaar de Omgevingsvisie Alkmaar 2040 vastgesteld. De Omgevingsvisie Alkmaar 2040 is een strategisch beleidsdocument dat betrekking heeft op de fysieke leefomgeving van Alkmaar. De visie geeft sturing op hoofdlijnen aan de ontwikkeling van de stad 2040. Als gevolg van de nog in werking te treden Omgevingswet vindt steeds meer sturing plaats op de kwaliteit van de fysieke leefomgeving, een begrip dat naast ruimtelijke kwaliteit ook de mate van leefbaarheid van een gebied en zaken als concurrentiekracht en milieukwaliteit meeneemt.
In de visie wordt globaal de ontwikkelingsrichting van de gemeente geschetst. Naast een wettelijke verplichting is de Omgevingsvisie vooral bedoeld als discussiedocument voor het gemeentebestuur, inwoners, initiatiefnemers, ontwikkelaars, en andere overheden.
De ontwikkeling van een duurzame woning op het perceel is passend in de ontwikkelingsrichting van de omgevingsvisie.
Het bestemmingsplan 'De Nollen' is een vervolg op het bestemmingsplan 'De Nollen 1999' waarin de ontwikkeling van het gebied 'De Nollen' is gestart. Als gevolg van het bestemmingsplan 'De Nollen' zijn zowel de west- als oostzijde verder in ontwikkeling genomen. Zoals in paragraaf 2.4 is aangegeven is het perceel Achterweg, kadastraal 201, bestemd voor wonen zonder bouwvlak.
In artikel 13 van de planregels is het planologische beleid voor de bestemming 'Wonen-1' opgenomen. Als gevolg van dit beleid mogen de percelen met de bestemming 'Wonen-1' worden aangewend voor woningen, bergingen en nevenruimten. Daarnaast zijn aan-huis-gebonden beroepen mogelijk, tuinen en erven, groenvoorzieningen, speelvoorzieningen, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen en water met bijbehorende voorzieningen. Het voorliggende initiatief voldoet aan deze gebruiksmogelijkheden.
Volgens artikel 13 mogen alleen ter plaatse van bouwvlakken hoofdgebouwen worden opgericht. Omdat het huidige bestemmingsplan geen bouwvlak aan het perceel heeft toegekend, wordt in dit bestemmingsplan dat alsnog gedaan. Vanwege de bijzondere vorm van het perceel wordt in de bouwregels afgeweken van het geldende planologische beleid om een zo zorgvuldig mogelijke ruimtelijke inpassing van de nieuwe woning te kunnen garanderen.
Op het perceel rust de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie'. Onderzoek is verplicht indien er bouwwerkzaamheden plaatsvinden met een maximale diepte van 40 centimeter en met een maximum oppervlak van 5.000 m2. Omdat de fundering van de bebouwen woning in alle waarschijnlijkheid dieper zal komen te liggen dan de aangegeven 40 cm, maar de oppervlakte niet groter is dan 5.000 m2 zal er geen onderzoek hoeven worden verricht. De dubbelbestemming 'Waarde-Archeologie' wordt desondanks in dit bestemmingsplan gehandhaafd.
Ruimtelijke/ functionele analyse
De belangrijkste structuurdragers in en aan de rand van het bestemmingsplangebied zijn de spoorlijn Alkmaar-Heerhugowaard, de Herenweg en de Achterweg. De spoorlijn vormt hierbij als spoordijk aan de noordzijde een duidelijke landschappelijke afbakening van het plangebied. Beide wegen zijn historisch gegroeide bebouwingslinten, die zich ten opzichte van elkaar onderscheiden door een verschil in karakter en uitstraling.
Achterweg
Het lint van de Achterweg heeft een heel andere uitstraling dan de Herenweg. De Achterweg heeft een heel landelijk karakter met voornamelijk aan de oostzijde van de weg bebouwing. De weg is relatief smal, ligt hoger in het landschap ten opzichte van zijn omgeving en wordt begeleid door bomen. De bebouwing aan deze weg ligt op enige afstand van de weg en zijn op grotere afstand van elkaar gesitueerd dan langs de Herenweg. Hierdoor ontstaat enige transparantie tussen de woningen, waardoor doorzichten ontstaan naar de achtergelegen groenstrook. Daarnaast worden de bebouwde kavels op enkele punten afgewisseld met gras- en bouwlandpercelen, waardoor de transparantie wordt versterkt. Ook aan deze weg staan verschillende woningen met afwisselende typologieën, veranderende omvang, architectuur en materiaalgebruik.
Ten oosten van de kavels langs de Achterweg bevindt zich een parkachtige omgeving met groenvoorzieningen, wateren en paden, welke voor voetgangers en fietser toegankelijk zijn.
De voorliggende ontwikkeling van een bouwkavel voor een schuurwoning is gelegen aan de oostzijde van de Achterweg. In overleg met gemeente en omgeving is de voorliggende positie van het bouwvlak gekozen. Er is weinig ruimte om het bouwvlak van de woning verder van de weg af te situeren. Het bouwvlak is wel zo compact mogelijk gehouden en door de tuinbestemming om het bouwvlak heen te leggen blijft er transparantie op het perceel en voor de Achterweg als totaal. De bestemming Tuin komt niet voor in het bestemmingsplan De Nollen. Voor de invulling van deze bestemming is zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij de tuinbestemming uit het bestemmingsplan Sint Pancras 2012.
De basis voor welstand ligt in redelijke eisen aan het uiterlijk van het bouwwerk op zichzelf en in zijn omgeving. In Alkmaar is bij de interpretatie daarvan gekozen voor twee principes: ‘aansluiten op de
bestaande karakteristiek’ en ‘de leefbaarheid behouden of positief beïnvloeden'.
Het voorliggende plangebied is gelegen in het gebied De Nollen. De Nollen is een bijzonder welstandsgebied. De waarde van het gebied is vooral gelegen in het afwisselende beeld van de gegroeide structuur met gevarieerde bebouwing. Diverse objecten zijn door hun bouwjaar, vorm en positie cultuurhistorisch waardevol. Uitgangspunt voor welstand is het behoud van het gegroeide en in beginsel kleinschalige karakter van het gebied, waarin wijzigingen en nieuwbouw mogelijk zijn. De nadruk ligt op het zicht op de bouwwerken vanuit de openbare ruimte.
De welstandscriteria voor dit gebied zijn:
het gebied heeft een landelijk karakter met kleinschalige, vrijstaande en afwisselende bebouwing:
Voor de toepassing van dakkapellen gelden de volgende aanvullende criteria:
De hoofdopzet van voorliggend hoofdgebouw is een schuurwoning met een eenduidige hoofdvorm. De opzet die met voorliggend bestemmingsplan wordt vastgelegd voldoet aan de diverse criteria die zijn genoemd. Denk aan verspringende rooilijn, individuele hoofdbebouwing, rechthoekige plattegrond, nadrukkelijke kap en de afwezigheid (en dus ondergeschikheid) van bijgebouwen. Dit is in een eerder stadium afgestemd met de gemeente. De voorliggende criteria zullen worden getoetst bij de uiteindelijke aanvraag omgevingsvergunning. Op dit moment zijn details als dakkapellen nog niet bekend, maar er zal rekening worden gehouden met de criteria die gelden.
Van belang is voorts de overgang naar de oever. De oever is laag en deze dient laag te blijven. Om dit te borgen is een aanlegvergunningstelsel opgenomen in de bestemming Tuin.
In dit hoofdstuk worden de verschillende relevante ruimtelijke- en milieuaspecten behandeld. Per aspect wordt beoordeeld of de voorliggende ontwikkeling die met het bestemmingsplan wordt beoogd ruimtelijk aanvaardbaar is.
De Wet bodembescherming (Wbb) voorziet in maatregelen indien sprake is van ernstige bodemverontreiniging. Het doel van de Wbb is in de eerste plaats het beschermen van de (land- of water-) bodem zodat deze kan worden benut door mens, dier en plant, nu en in de toekomst. Via de Wbb heeft de Rijksoverheid de mogelijkheid algemene regels te stellen voor de uitvoering van werken, het transport van stoffen en het toevoegen van stoffen aan de bodem.
Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem, waarop deze ontwikkelingen gaan plaatsvinden, geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde doel. Bij nieuwbouwactiviteiten dient de bodemkwaliteit door middel van onderzoek in beeld te zijn gebracht. In het algemeen geldt dat nieuwe bestemmingen bij voorkeur op een schone bodem dienen te worden gerealiseerd.
Landview BV uit Hoorn heeft verkennend bodemonderzoek aan de Achterweg uitgevoerd. Het daaruit voortgekomen rapport Landview, 2019616 is bijgevoegd als Bijlage 1. Landview concludeert dat op grond van de resultaten van dit onderzoek, op de locatie geen risico's bestaan voor de volksgezondheid of de ecologie bij het beoogde gebruik; wonen met tuin.
Eén van de grondslagen voor de ruimtelijke afweging is de Wet geluidhinder (Wgh). De Wet geluidhinder bevat geluidnormen en richtlijnen met betrekking tot de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai . Op grond van de Wet geluidhinder gelden zones rond geluidbronnen met een grote geluiduitstraling, zoals (spoor)wegen en industrieterreinen. De belangrijkste bestaande geluidzones bevinden zich langs bestaande wegen en spoorwegen en rond grote bestaande industrieterreinen.
Volgens de wet mag de geluidbelasting op de gevel van een nieuwe gevoelige bestemming binnen stedelijk gebied niet hoger zijn dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB voor wegverkeerslawaai. Op plaatsen waar door omstandigheden niet aan de hiervoor genoemde grenswaarde kan worden voldaan, kan een hogere grenswaarde worden vastgesteld met een maximum van 63 dB voor binnenstedelijke situaties (68 dB voor vervangende nieuwbouw).
De Achterweg is een 30 km/uur-weg en deze loopt (min of meer) dood. Akoestisch onderzoek zou alleen nodig zijn voor een beoordeling in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Omdat de weg zeer rustig is/weinig wordt gebruikt kan hier een onderzoek achterwege blijven. Vanuit het Geluidregister Spoor volgt dat de aanwezige spoorbaan op deze locatie een geluidszone heeft van 300 meter. De planlocatie ligt op grotere afstand en daarvoor is onderzoek naar railverkeerslawaai ook niet nodig.
Het bedrijventerrein Beverkoog is geen gezoneerd industrieterrein. Het genoemde bedrijventerrein staat ten hoogste milieucategorie 3.2 toe (richtafstand 100 meter). De afstand tot de planlocatie is ongeveer 110 meter. Gelet op de aanwezigheid van bestaande woningen op een kortere afstand (Achterweg 24) dan de planlocatie kan een onderzoek achterwege blijven. De realisatie van de nieuwe woning geeft geen (extra) beperking voor de bedrijfsvoering van het bedrijventerrein.
Conclusie
Voor dit plan is het uitvoeren van akoestisch onderzoek niet nodig.
Figuur: Geluidskaart Gemeente Alkmaar (Bron: rudnhn.maps.arcgis.com)
De kern van de Wet luchtkwaliteit (titel 5.2 luchtkwaliteitseisen van de Wet milieubeheer) is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het NSL is een bundeling maatregelen op regionaal, nationaal en internationaal niveau die de luchtkwaliteit verbeteren en waarin alle ruimtelijke ontwikkelingen/projecten zijn opgenomen die de luchtkwaliteit verslechteren.
Het doel van het NSL is om overal in Nederland te voldoen aan de Europese normen voor de luchtverontreinigende stoffen. Voor wegverkeer zijn stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) de belangrijkste stoffen. De in de Wet luchtkwaliteit gestelde norm voor NO2 en PM10 jaargemiddelde grenswaarde is voor beide stoffen 40 ìg/m3. Daarnaast mag de PM10 24 uurgemiddelde grenswaarde van 50 ìg/m3 maximaal 35 keer per jaar worden overschreden. Met het van kracht worden van het NSL zijn de tijdstippen waarop moet worden voldaan aan de jaargemiddelde grenswaarden NO2 en PM10 aangepast. Voor PM10 is dat 11 juni 2011 en 1 januari 2015 voor NO2.
Naast de introductie van het NSL is de invoering van het begrip “niet in betekenende mate bijdragen” (NIBM) een belangrijk onderdeel van de Wet luchtkwaliteit. Een project draagt NIBM bij aan de luchtkwaliteit als zowel de jaargemiddelde grenswaarde NO2 als PM10 niet meer toeneemt dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde van die stof. Dit betekent, kortweg, dat als de toename van de beide jaargemiddelde concentraties kleiner is of gelijk is aan 1,2 ìg/m3 een ontwikkeling kan worden beschouwd als een project dat NIBM bijdraagt aan de luchtkwaliteit.
Beoordeling
De realisatie van één woning is een ontwikkeling die ruim beneden de grenswaarde blijft waaronder een ontwikkeling als NIBM kan worden beschouwd. Duidelijk is daarom dat het project NIBM is en dat onderzoek naar luchtkwaliteit niet aan de orde is. Dit wordt bevestigd door de ingevulde NIBM-tool die hierna is weergegeven.
Bij milieuzonering gaat het om de belangenafweging tussen bedrijvigheid enerzijds en gevoelige functies met betrekking tot de hinderaspecten geluid, geur, gevaar en stof. Deze milieuzonering vindt plaats aan de hand van een Staat van Bedrijfsactiviteiten (SvB). Dit is een lijst waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gekoppeld aan een mate van milieubelasting. De SvB is opgesteld met behulp van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (2009). Er dient hierbij nadrukkelijk onderscheid gemaakt te worden in de bestaande situatie en de nieuwe situatie.
Nieuwe situatie
Bij het realiseren van een nieuwe functie (woningbouw) dient vanuit een goede ruimtelijke ordening gekeken te worden naar de omgeving waarin de nieuwe functies worden gerealiseerd. Hierbij spelen twee vragen:
Door bij nieuwe ontwikkelingen voldoende afstand in acht te nemen tussen milieubelastende activiteiten (bedrijven) en gevoelige functies (woningen) worden hinder en gevaar voorkomen (anders gezegd, er kan een acceptabel woon- en leefklimaat voor de zorgwoningen worden gegarandeerd) en wordt het bedrijven mogelijk binnen aanvaardbare voorwaarden te vestigen/ de bedrijfsvoering uit te oefenen. Dit heet milieuzonering.
Richtafstandenlijsten
De twee belangrijkste bouwstenen voor milieuzonering zijn de twee richtafstandenlijsten in bijlage 1 van de VNG-brochure. Voor een scala aan milieubelastende activiteiten (lijst 1) en opslagen en installaties (lijst 2) zijn richtafstanden aangegeven ten opzichte van een rustige woonwijk. In de lijsten wordt onderscheid gemaakt naar richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van deze vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een activiteit in een milieucategorie. Daarbij omvat categorie 1 de lichtste en categorie 6 de zwaarste vormen van bedrijvigheid. De richtafstanden gaan uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet worden beoogd of aanwezig zijn, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting (in plaats van de richtafstanden).
Twee omgevingstypen: rustige woonwijk en gemengd gebied
De richtafstanden in bijlage 1 van de VNG-brochure zijn afgestemd op de omgevingskwaliteit zoals die wordt nagestreefd in een rustige woonwijk of een vergelijkbaar omgevingstype (zoals een rustig buitengebied, een stiltegebied of een natuurgebied). Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies (zoals bedrijven of kantoren) voor.
Indien de aard van de omgeving dit rechtvaardigt, kunnen gemotiveerd kleinere richtafstanden worden aangehouden bij het omgevingstype gemengd gebied, dat gezien de aanwezige functiemenging of ligging nabij drukke wegen al een hogere milieubelasting kent. Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, dienstverlening, horeca en/of kleine bedrijven. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd, aldus de VNG-brochure. De richtafstanden uit bijlage 1 van de VNG-brochure gelden ten opzichte van een rustige woonwijk. De afstanden kunnen, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandsstap worden verlaagd indien sprake is van omgevingstype gemengd gebied.
De woonbestemming die met het voorliggende bestemmingsplan mogelijk is gemaakt staat alleen een woning toe op het perceel aan de Achterweg. Het perceel aan de Achterweg ligt aan de rand van bestemmingsplan 'De Nollen'. Op het nabijgelegen bedrijventerrein Beverkoog is de bestemming Bedrijf van toepassing die geschikt is voor de vestiging van: “een bedrijf en/of het uitoefenen van bedrijfsmatige activiteiten die staan vermeld in de categorieën 1 tot en met 4 van de Staat van bedrijfsactiviteiten (Bijlage 1)“. In de Staat van Bedrijfsactiviteiten komen alleen bedrijven voor tot maximaal milieucategorie 3.2. Deze verbijzondering van de doeleindenomschrijving beperkt de toegestane bedrijvigheid op de Beverkoog daarmee tot maximaal 3.2.
Voor nieuwe woningen die niet liggen in gemengd gebied wordt lijst 1 van de handreiking Bedrijven en milieuzonering 2009 gehanteerd. Bij milieucategorie 3.2-bedrijven hoort een richtafstand van 100 meter. De gemeten afstand (Ruimtelijkeplannen) is ongeveer 112 meter. Aan de richtafstand wordt voldaan. Bovendien is tussen Beverkoog en de omliggende woonwijk een forse groen- en blauwe strook gerealiseerd, duidelijk vanuit het oogpunt een visuele en milieuhygiënische buffer te bewerkstelligen. Er zijn aan de Achterweg tal van woningen aanwezig op vergelijkbare afstand aanwezig en enkele op kortere afstand. Het functioneren van het bedrijventerrein mag daarom als acceptabel worden beschouwd in relatie het woon- en leefklimaat aan de Achterweg. Nu er al tal van woningen op vergelijkbare of kortere afstand aanwezig zijn, zijn deze maatgevend voor wat betreft de mogelijkheden voor de bedrijfsvoering van de diverse bedrijven. Die worden dus niet belemmerd door de komst van een nieuwe woning.
In onder andere de Europese 'Kaderrichtlijn water', het 'Nationaal Bestuursakkoord Water', het Deltaprogramma 2015: 'Nederland veilig en leefbaar in de 21e eeuw' en de adviezen van de 'Commissie Waterbeheer 21e eeuw' is het beleid met betrekking tot het water(-beheer) vastgelegd. Het beleid is gericht op het duurzaam behandelen van water. Dit betekent onder andere het waarborgen van voldoende veiligheid en het beperken van de kans op hinder vanwege water; dit ook in verhouding tot ontwikkelingen als de verandering van het klimaat, het dalen van de bodem en het stijgen van de zeespiegel.
Op 22 december 2009 is de Waterwet (Wtw) in werking getreden. Uitgangspunt van de Wtw is een volledig beheer van het watersysteem. Op grond van de Wtw is er ook een goede samenhang tussen het waterbeleid en de ruimtelijke ordening. Dit betekent dat effecten van nieuwe ontwikkelingen op de waterhuishouding inzichtelijk moeten worden gemaakt. In het bestemmingsplan moet daarom een waterparagraaf worden opgenomen. Voor nieuwe ruimtelijke plannen geldt bovendien de 'watertoets' die verplicht tot overleg met de waterbeheerder over voorgenomen ontwikkelingen, voordat een bestemmingsplan in procedure wordt gebracht.
Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier heeft samen met haar partners haar waterbeleid op lange termijn (Deltavisie) en op middellange termijn (Waterprogramma 2016-2021) opgesteld. In het Waterprogramma 2016-2021 (voorheen waterbeheersplan) zijn de programma's en beheerstaken van het hoogheemraadschap opgenomen met de programmering en uitvoering van het waterbeheer. Het programma is nodig om het beheersgebied klimaatbestendig te maken, toegespitst op de thema s waterveiligheid, wateroverlast, watertekort, schoon en gezond water en crisisbeheersing. Door het veranderende klimaat wordt het waterbeheer steeds complexer. Alleen door slim samen te werken is integraal en doelmatig waterbeheer mogelijk. Bij de ontwikkeling van het Waterprogramma is hieraan invulling gegeven door middel van een partnerproces en de ontwikkeling van gezamenlijke bouwstenen.
Daarnaast beschikt het Hoogheemraadschap over een verordening: de Keur 2016. Hierin staan de geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en waterkeringen. Voor het uitvoeren van werkzaamheden kan een vergunning nodig zijn.
De werkzaamheden in of nabij de watergangen en waterkeringen worden getoetst aan de beleidsregels.
Hieronder wordt een watertoets uitgevoerd teneinde de waterbelangen die gelden voor de planlocatie goed te beschouwen.
Waterkering
De planlocatie is niet gelegen binnen (het invloedgebied van) een waterkering. Negatieve effecten op een waterkering zijn er daarom niet.
Oppervlaktewater
De voorliggende ontwikkeling heeft geen invloed op de hoeveelheid aanwezige oppervlaktewater. Het betreft de verandering van het bestemmingsplan aan de Achterweg. Er is wel oppervlaktewater aanwezig in de nabije omgeving van het plangebied, maar de beoogde ontwikkelingen zullen voor als nog geen verandering brengen aan de hoeveelheid oppervlakte water.
Verharding en compenserende maatregelen
In het plangebied neemt als gevolg van de nieuwe bestemming de verharding toe met ongeveer 300 m2. De toename blijft hier beneden de grens uit de keur van het HHNK. Compensatie is daarom vooralsnog niet aan de orde.
Waterkwaliteit en riolering
De ambitie van het Hoogheemraadschap is om 100% van het hemelwater van nieuwe oppervlakken te scheiden van het afvalwater. Voorwaarde is wel dat het hemelwater als schoon kan worden beschouwd. Bij voorkeur wordt afstromend hemelwater van verharde oppervlakken eerst voorgezuiverd door een berm, wadi of bodempassage.
In het plan is geen sprake van activiteiten die als gevolg kunnen hebben dat vervuild hemelwater naar het oppervlaktewater afstroomt. Het hemelwater kan dus als schoon worden beschouwd. Het is daarom niet doelmatig om het af te voeren naar de rioolwaterzuiveringsinrichting (RWZI). Dit betekent dat het waterschap voor de nieuwe ontwikkeling adviseert om een gescheiden stelsel aan te leggen. In de nieuwe situatie is er sprake van een gescheiden stelsel. Het hemelwater zal worden geïnfiltreerd en bij hevige neerslag kan het water direct worden afgevoerd richting de oostelijk aangrenzende sloot.
Het waterschap adviseert om met het oog op de waterkwaliteit het gebruik van uitloogbare materialen zoals koper, lood en zink zoveel mogelijk te voorkomen.
Deze adviezen worden in het kader van de omgevingsvergunning meegenomen.
Conclusie
Het aspect waterhuishouding staat de voorliggende ontwikkeling niet in de weg.
Voor de bescherming van diersoorten is de Wet natuurbescherming van toepassing. Bij de beoordeling van de toelaatbaarheid van nieuwe bouwwerken en/of andere activiteiten moet rekening worden gehouden met de mogelijke aanwezigheid van te beschermen planten- en diersoorten op grond van de Wet natuurbescherming. Indien uit gegevens dan wel onderzoek blijkt dat er sprake is van (een) beschermde soort(en) en het bouwwerk en/of de activiteit beschadiging of vernieling van voortplantings- of rustplaatsen dan wel ontworteling of vernieling veroorzaakt, zal de betreffende bouwwerkzaamheid of activiteit pas kunnen plaatsvinden na ontheffing of vrijstelling op grond van de Wet natuurbescherming.
Soortenbescherming
Door ecologisch adviesbureau Van der Goes en Groot is een ecologische quickscan uitgevoerd op het perceel om te inventariseren of er belangrijke ecologische waarden en of er een effect op belangrijke soorten te verwachten zijn. Uit de rapportage G&G-advies QS2019-155 volgt dat het perceel in potentie geschikt is voor beschermde soorten amfibieën, vogels, grondgebonden zoogdieren en vleermuizen. Gezien de uitgevoerde toetsing, kunnen van de amfibieën en grondgebonden zoogdieren alleen 'vrijgestelde' soorten aanwezig zijn. Voor deze aangetroffen of verwachte 'vrijgestelde' soorten hoeft geen ontheffing te worden aangevraagd als werkzaamheden worden verricht in het kader van ruimtelijke ontwikkeling en inrichting, zoals het besproken plan.
In het plangebied kunnen broedvogels met niet-jaarrond beschermde nesten voorkomen. Voor de verwachte aanwezige broedvogels dienen werkzaamheden waarbij nesten vernield of verstoord kunnen worden, buiten het broedseizoen plaats te vinden. Een ontheffing is voor broedvogels dan niet nodig. Het broedseizoen loopt ruwweg van half maart tot half juli.
Voor het mogelijk incidentele terreingebruik van het plangebied door vogels met jaarrond beschermde nesten (Huismus, Sperwer), wordt geen negatief effect verwacht van de ingreep omdat het plangebied slechts een klein deel uitmaakt van een veel groter leefgebied en in de naaste omgeving veel vergelijkbaar of beter biotoop aanwezig is. De vogels kunnen derhalve gemakkelijk uitwijken.
Voor incidenteel aanwezige kleine marterachtigen wordt geen belangrijk negatief effect verwacht vanwege de grootte van het plangebied en de ruime aanwezigheid vergelijkbaar en beter biotoop in de naaste omgeving. De dieren kunnen derhalve gemakkelijk uitwijken.
Voor de mogelijk aanwezige foeragerende vleermuizen in het plangebied wordt geen negatief effect verwacht van de ingreep omdat het plangebied slechts een klein deel uitmaakt van een veel groter foerageergebied en in de naaste omgeving veel vergelijkbaar of beter biotoop aanwezig is. De vleermuizen kunnen derhalve gemakkelijk uitwijken. Voor eventueel langstrekkende vleermuizen die de nabij het plangebied gelegen watergang als vliegroute gebruiken worden geen negatieve effecten verwacht. Daarnaast zijn er in de omgeving verschillende beschutte landschapslijnen aanwezig die in dezelfde richting lopen en als (alternatieve) vliegroute kunnen worden gebruikt. De resultaten van de quickscan zijn aan de toelichting gehecht als bijlage.
Zorgplicht
De zorgplicht blijft onverkort van kracht. Deze zorgplicht houdt in dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild levende dieren, inclusief hun leefomgeving en voor alle planten en hun groeiplaats. Dit artikel is derhalve ook gericht op het voorkomen van doden en verwonden van algemene soorten. Voor- en gedurende de uitvoering dient hierbij rekening gehouden te worden.
Gebiedsbescherming
De Wet Natuurbescherming kent naast soortbescherming ook gebiedsbeschermende wet- en regelgeving, in het bijzonder die van de Natura 2000-gebieden en betreffende behoud van grootschalige houtopstanden. Naast bepalingen uit de Wnb kunnen gebieden ook beschermd zijn onder de Wet op de ruimtelijke ordening (Wro) als onderdeel van het 'Natuurnetwerk Nederland' (voorheen Ecologische hoofdstructuur, EHS) of als Provinciaal aangewezen 'Weidevogelleefgebied' of 'Belangrijk weidevogelgebied'. Dit is inmiddels opgenomen in het werkingsgebied Bijzonder Provinciaal Landschap (BPL) van de Omgevingsverordening NH2020 (zie 3.2.2).
Het gebied bevindt zich niet in elk van de genoemde gebieden. Van externe effecten is met uitzondering van Natura 2000-gebieden geen sprake. Voor wat betreft externe effecten op Natura 2000-gebieden wordt overwogen dat het om een zodanig klein plan gaat dat er geen significant negatieve effecten te verwachten zijn, mede gelet op de afstand tot enig Natura 2000-gebied en de tussenliggende stedelijke functies. Voor wat betreft stikstof(depositie) is dit met een Aeriusberekening gestaafd (als Bijlage 3 toegevoegd), waar alleen de toename van verkeer is gemodelleerd. Sinds de Porthos uitspraak van de Raad van State is de bouwvrijstelling komen te vervallen en dient ook de aanlegfase te worden berekend. De aanlegfase is meegenomen in de berekening. Uit de berekening volgt dat geen toename boven 0,00 mol/ha/jaar aan stikstofdepositie plaats zal vinden.
Volgens vaste jurisprudentie dient de verkeersproductie te worden opgenomen totdat deze opgaat in het heersende verkeersbeeld. Volgens de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State is dit het geval op het moment dat het aan- en afrijdende verkeer zich door zijn snelheid en rij- en stopgedrag nog niet dan wel niet meer onderscheidt van het overige verkeer dat zich op de betrokken weg bevindt. In dit geval is daarom de verkeerstoename tot de N508 (Nollenweg) opgenomen. Voor het berekende jaar (2024) is geen toename van stikstofdepositie (mol/ha/jr) berekend. Er is hierbij een verkeerstoename van 8,6 mvt/etmaal, behorende bij één woning, ingevoerd. Dit betreft reeds aan- en afrijdend verkeer. De stikstofberekening voor de aanlegfase is ook berekend conform de jurisprudentie.
Conclusie
Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van voorliggend bestemmingsplan.
Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het beheersen van risico's bij industriële activiteiten en het realiseren van een veilige woon- en leefomgeving. Het betreft risico's die verbonden zijn met onder meer de productie, de opslag, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen, voor zover deze stoffen als gevolg van een voorval vrij kunnen komen. De nadruk van het veiligheidsbeleid ligt op een kwalitatieve benadering en heeft tot doel om het risico van (grote) ongevallen met gevaarlijke stoffen bij bedrijven zo klein mogelijk te maken. Enerzijds door de kans dat dergelijke ongevallen plaatsvinden te verkleinen (preventie), anderzijds door de gevolgen van een eventueel ongeval te verkleinen (repressie).
In het beleid voor externe veiligheid wordt onderscheidt gemaakt in het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans per jaar, dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval met gevaarlijk stoffen.
Voor kwetsbare objecten geldt een grenswaarde voor het plaatsgebonden risico bij een kans van 1 op 1 miljoen per jaar. Het gebied waarbinnen deze norm wordt overschreden wordt begrensd door de 10-6 contour. Voor beperkt kwetsbare objecten is dit een richtwaarde.
Het groepsrisico (GR) is een maat om de kans weer te geven dat een incident met dodelijke slachtoffers voorkomt. Tevens wordt het groepsrisico beschouwd als maat voor de maatschappelijke ontwrichting welke kan ontstaan ten gevolge van een incident. Het gebied waarbinnen het groepsrisico dient te worden beschouwd is het invloedsgebied. Het groepsrisico is niet ruimtelijk (met contouren) weer te geven.
Ruimtelijke besluiten worden met betrekking tot inrichtingen, transportroutes voor gevaarlijke stoffen en buisleidingen getoetst aan de besluiten externe veiligheid;
Beoordeling
Het planvoornemen voorziet niet in een nieuwe risicorelevante activiteit. In de directe omgeving zijn geen verkeers-, spoor- en vaarwegen aanwezig waar (relevant) transport van gevaarlijke stoffen over plaatsvindt. Bedrijven waar grote hoeveelheden gevaarlijke stoffen opgeslagen, verwerkt of geproduceerd worden en transportleidingen van aardgas zijn gelegen op voldoende afstand van de ruimtelijke ontwikkeling.
Figuur: Risicokaart Achterweg en omgeving (Bron: risicokaart.nl)
Uitzondering hierop vormen de N242 en N508. Hoewel niet opgenomen in het Basisnet, kan beredeneerd worden dat hier enige transport van LPG plaatsvindt (bepalend zal zijn GF3). Er is geen sprake van een plaatsgebonden risicocontour van 10-6 per jaar. Het maatgevend scenario dat door een ongeval op de N508 zou kunnen ontstaan betreft het vrijkomen van een giftige wolk die tot het plan gevaar veroorzaakt. Omdat het plangebied buiten 200 meter van beide wegen is gelegen, heeft deze geen invloed meer op de hoogte van het groepsrisico. Daarom kan worden volstaan met een zogenaamde beperkte verantwoording van het groepsrisico. In verband hiermee en gelet op de zelfredzaamheid kan worden opgemerkt dat schuilen voor het scenario giftige wolk het handelingsperspectief is. Personen binnen zijn beschermd, mits zij mechanische ventilatie uitschakelen en rooster, ramen en deuren sluiten. In het kader van rampenbestrijding is de aanrijdtijd voor hulpdiensten hier voldoende. De Veiligheidsregio Noord-Holland Noord activeert NL-Alert en de WAS-palen zodra zij een bedreiging voor de bevolking signaleert. Nadere informatie wordt verstrekt via de eigentijdse media over het gevaar en het handelingsperspectief.
Op 10 augustus 2022 heeft de Veiligheidsregio Noord-Holland Noord een vervolgadvies uitgebracht. De Veiligheidsregio heeft in dat advies geen opmerkingen gegeven. Daarmee is het plan voor wat betreft externe veiligheid uitvoerbaar.
Op de kavel aan de Achterweg rust naast bestemmingsplan 'De Nollen' ook 'Parapluplan Parkeren 2018' hierin word beschreven dat alle gebruik van grond met betrekking tot parkeren, laden en lossen dient plaats te vinden op de eigen grond behorende bij het bouwwerk. Voor het bepalen van de parkeerbehoefte van een ontwikkeling wordt verwezen naar Alkmaarse parkeernormen in de nieuwe Parkeernormennota 2020 - 2027. Uitgangspunt daarbij zijn parkeercijfers die worden afgeleid van de landelijke richtlijnen voor parkeercijfers dat wordt onderzocht door het CROW. Voor grote woningen met een bvo van meer dan 125 m2 geldt een minimale norm van 2,0 parkeerplaatsen (inclusief bezoek). Op het perceel is ruimte voor minimaal twee parkeerplaatsen. Hiermee wordt voldaan aan de parkeereis.
Voor wat betreft de verkeersgeneratie wordt ook gekeken naar de CROW. Een vrijstaande woning in een sterk stedelijk gebied en binnen rest bebouwde kom, heeft een verkeersgeneratie van 8,6 motorvoertuigen per dag. Deze toename is zeer klein en ook al is de Achterweg een smalle weg, zal deze toename niet tot verkeersproblemen leiden.
Op grond van de Erfgoedwet is iedere gemeente verplicht aandacht te besteden aan de archeologie op haar grondgebied en dit te verwerken in bestemmingsplannen en andere ruimtelijke instrumenten. De gemeente Alkmaar beschikt over een archeologische verwachtingskaart (vastgesteld door de gemeenteraad d.d. 26 september 2016). Deze kaart dient als beleidsinstrument bij het opstellen van bestemmingsplannen en de op de kaart aangegeven archeologische waarden dienen planologisch te worden verankerd.
Op grond van de verwachtingskaart is voorliggend plangebied gelegen in een gebied met verwachtingswaarde Waarde D. Dit betekent dat nader onderzoek nodig is voor bodemingrepen over een grotere oppervlakte dan 5.000 m2 en die dieper gaan dan 0,40 meter. Hier is in voorliggend geval geen sprake van, waardoor archeologisch onderzoek niet aan de orde is. Wel is een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie D' opgenomen ter zekerstelling van behoud van eventueel aanwezige archeologische waarden bij (grotere) verstoringen in de toekomst.
In Nederland is het verplicht om de effecten op het milieu volwaardig onderdeel te laten zijn van de voorbereiding en de besluitvorming over ruimtelijke plannen. Daarvoor is in de Wet milieubeheer de methodiek van de milieueffectrapportage (m.e.r.) opgenomen. De voorgenomen ontwikkeling is op basis van het Besluit milieueffectrapportage niet direct m.e.r. beoordelingsplichtig op basis van het onderdeel 'aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'. Echter, omdat de voorgenomen ontwikkeling wel valt onder de noemer van een 'stedelijk ontwikkelingsproject', is een vormvrije m.e.r.-beoordeling verplicht. De vormvrije m.e.r.-beoordeling is in feite een beknopte opsomming van de beoordeling van de ontwikkeling op verschillende milieuaspecten. Het Besluit milieueffectrapportage en de Wet milieubeheer zijn per 7 juli 2017 gewijzigd. Gemeenten zijn thans verplicht om een expliciet besluit te nemen over het al dan niet opstellen van een milieueffectrapport (Mer).
In Bijlage 4 is een aanmeldnotitie vormvrije m.e.r.-beoordeling opgenomen waarin wordt beoordeeld dat geen m.e.r.-beoordeling/planMER nodig is.
Het plan is haalbaar voor wat betreft diverse milieu- en omgevingsaspecten.
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan.
Op de verbeelding krijgen alle gronden binnen het plangebied een bestemming. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. De juridische betekenis van deze bestemmingen en aanduidingen zijn terug te vinden in de regels. Een gedeelte van de informatie op de analoge verbeelding heeft geen juridische betekenis, maar is slechts opgenomen om de leesbaarheid van en oriëntatie op de verbeelding te vergroten, zoals een kadastrale/BGT ondergrond. Alle letters, aanduidingen en lijnen worden verklaard in de legenda op de verbeelding. Bij eventuele verschillen tussen de digitale en analoge verbeelding is de digitale verbeelding juridisch bindend.
De regels bepalen de gebruiksmogelijkheden van de gronden binnen het plangebied en geven tevens de bouw- en gebruiksmogelijkheden met betrekking tot bouwwerken aan. De regels van het bestemmingsplan zijn opgebouwd conform de door het SVBP 2012 voorgeschreven systematiek en omvatten inleidende regels, bestemmingsregels, algemene regels en ten slotte de overgangs- en slotregels.
Inleidende regels
In het hoofdstuk 'Inleidende regels' is een aantal begrippen verklaard welke gebruikt wordt in de planregels. Een en ander voorkomt dat er bij de uitvoering van het plan onduidelijkheden ontstaan over de uitleg van bepaalde regelingen. Daarnaast is in het artikel "Wijze van meten" bepaald hoe de voorgeschreven maatvoering in het plan geïnterpreteerd dient te worden.
Bestemmingsregels
In het hoofdstuk 'Bestemmingsregels' zijn de in het plan opgenomen bestemmingen geregeld. In ieder artikel is per bestemming bepaald welk gebruik van de gronden is toegestaan en welke bebouwingsregels er gelden. Tevens zijn, waar dat wenselijk is, flexibiliteitbepalingen opgenomen.
Tuin
De bestemming tuin laat wel parkeervoorzieningen toe, maar geen bebouwing. Gezien de gevoeligheid van het perceel is ervoor gekozen erfafscheidingen tot maximaal 1 meter hoogte toe te staan. Hiermee blijven doorzichten bestaan. Tevens is een aanlegvergunningstelsel opgenomen voor het ophogen van de gronden. Zodat er een vloeiende overgang naar de lage oever blijft bestaan.
Enkelbestemming Wonen - 1
Het perceel is voorzien van de bestemming Wonen. Het beleid is erop gericht de kwaliteit van de woonomgeving te behouden en te verhogen. De bestemming is in de basis overgenomen uit het bestemmingsplan Alkmaar Zuid-West.
Het bestemmingsplan is afgestemd op het bouwplan dat is ontwikkeld voor deze locatie. Op de verbeelding behorende bij het bestemmingsplan is een bouwvlak opgenomen waarmee de plaats van hoofdgebouwen juridisch is vastgelegd. De maximale hoogte is afgestemd op het ontwerp, evenals de afgsproken maximale footprint van 70 m2.
Aan-huis-gebonden beroepen zijn, bij direct recht, als ondergeschikte functie bij de hoofdfunctie wonen toegestaan. Wat een aan-huis-gebonden beroep is, is gedefinieerd in de begrippen en is overgenomen uit het vigerende bestemmingsplan.
Waarde - Archeologie
Deze dubbelbestemming geldt primair en beschermt eventueel aanwezige archeologische waarden in de grond. De vormgeving van het artikel is afgestemd op de wijze waarop het in andere recente bestemmingsplannen is gedaan in de gemeente Alkmaar.
Algemene regels
In het hoofdstuk 'Algemene Regels' worden, in aanvulling op de bestemmingsregels, aanvullende regels gesteld. Het gaat hier om de volgende regels:
Anti-dubbeltelregel:
Met de anti-dubbeltelregel wordt geregeld dat grond die reeds eerder bij een verleende omgevingsvergunning of een mededeling op een meldingsplichtig bouwwerk is meegenomen, niet nog eens bij de verlening van een nieuwe omgevingsvergunning of het doen van een mededeling mag worden meegenomen.
Algemene gebruiksregels:
Hoewel in de Wet ruimtelijke ordening al is bepaald dat strijdig gebruik verboden is, is in het bestemmingsplan toch een artikel 'Algemene gebruiksregels' opgenomen. Hierin wordt een aantal voorbeelden gegeven van gevallen die worden aangemerkt als strijdig gebruik.
Algemene afwijkingsregels:
In dit artikel is in aanvulling op de afwijkingsmogelijkheden uit de bestemming een aantal algemene afwijkingsregels opgenomen. Het betreft hier een standaardregeling die het mogelijk maakt om bij de uitvoering van bouwplannen beperkte afwijkingen van het plan mogelijk te maken alsmede een regeling die de bouw van openbare nutsgebouwtjes en antennemasten mogelijk maakt.
Overgangs- en slotregels
In het laatste hoofdstuk 'Overgangs- en slotregels' is een regeling opgenomen voor bebouwing en gebruik die al bestond bij het opstellen van het plan, maar die strijdig is met de in dit bestemmingsplan opgenomen planregels. Onder bepaalde voorwaarden mag deze strijdige bebouwing en/of strijdig gebruik worden voortgezet of gewijzigd. In de slotbepaling is de officiële naam van de planregels bepaald. Onder deze naam kunnen de planregels van het bestemmingsplan aangehaald worden.
Voor het verbeelden van de geometrisch bepaalde bestemmingen is een BGT-ondergrond gebruikt. Dit bestand is opgebouwd in coördinaten in het stelsel van de Rijksdriehoeksmeting, of kortweg Rijksdriehoekscoördinaten (ook wel: RD-coördinaten). Dit zijn de coördinaten die in Nederland worden gebruikt als grondslag voor ondermeer geografische aanduidingen, waarbij de exacte locatie van een gebied wordt vastgelegd. In het plan is met behulp van lijnen, coderingen en arceringen aan gronden (en in dit geval ook wateren) een bepaalde bestemming toegekend. Binnen een bestemmingsvlak zijn met aanduidingen nadere regels aangegeven. Op een afdruk van de geometrische plaatsbepaling, de verbeelding, zijn alle bestemmingen en aanduidingen naast elkaar zichtbaar.
In het kader van het wettelijk verplichte vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro is het bestemmingsplan aan verschillende overleginstanties toegestuurd.
Van de volgende overleginstanties is een reactie ontvangen:
De gemeente Alkmaar heeft de vooroverlegreacties beoordeeld en er is rekening mee gehouden in voorliggend bestemmingsplan.
Er zijn twee participatiebijeenkomsten geweest, een in 2021 en een in 2022. De initiatiefnemer heeft daarnaast diverse gesprekken met de naaste buren van het perceel aan de Achterweg gevoerd. Deze mensen zijn dan ook op de hoogte van de plannen met betrekking tot de grond waarvoor voorliggend bestemmingsplan wordt opgesteld. Naar aanleiding van de bijeenkomsten zijn lichte wijzigingen in het plan aangebracht: onder meer zijn de parkeerplaatsen qua situering iets verschoven en is de inrit schuin op de weg getekend. Opgemerkt wordt dat dit voor het bestemmingsplan niet relevant is, het gaat om een kwestie van uitvoering; de precieze erf- en tuinindeling is niet iets wat geregeld wordt in een bestemmingsplan. Het complete participatieverslag is bijgevoegd als Bijlage 5. Geconcludeerd wordt dat er (uitgebreid) overleg is gevoerd met de omgeving.
Op de voorbereiding van een bestemmingsplan is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing. Op grond van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) dient de kennisgeving, als bedoeld in artikel 3:12 van de Awb, ook in de Staatscourant te worden geplaatst en via elektronische weg te geschieden. Tevens dient de kennisgeving te worden toegezonden aan die diensten van Rijk en provincie die belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn, aan het waterschap en aan belanghebbende gemeenten.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft ter inzage gelegen van 6 juli tot en met 16 augustus 2023. Gedurende deze periode zijn twee zienswijzen binnengekomen. De zienswijzen zijn samengevat en beantwoord in de Nota van beantwoording zienswijzen. De zienswijzen zijn door de gemeenteraad meegewogen bij de vaststelling van het bestemmingsplan. De zienswijzen hebben niet geleid tot aanpassingen in voorliggend bestemmingsplan.
Exploitatieverplichting
Bij de voorbereiding van een ontwikkeling dient op grond van artikel 3.1.6 van het Bro in de plan-toelichting inzicht te worden gegeven in de economische uitvoerbaarheid van het plan. Tevens is met de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening de verplichting ontstaan om, indien sprake is van ontwikkelingen waarvoor de gemeente redelijkerwijs kosten moet maken, bijvoorbeeld voor de aanleg van voorzieningen van openbaar nut, plankosten en planschadeclaims, deze moeten worden verhaald op de initiatiefnemer. Een en ander dient te worden vastgelegd in privaatrechtelijke overeenkomsten met de initiatiefnemer. Als er met een initiatiefnemer geen overeenkomst is gesloten en het kostenverhaal niet anderszins is verzekerd, dient een exploitatieplan te worden opgesteld welke tegelijkertijd met het bestemmingsplan moet worden vastgesteld.
Het plan betreft een particulier initiatief. De betreffende grond is in privé-eigendom. De verantwoordelijkheid voor de economische uitvoerbaarheid van het plan ligt bij de betreffende initiatiefnemer.
Voor het overige zijn er geen gemeentelijke kosten gemoeid met het plan. Er hoeft daarom geen anterieure kostenverhaalsovereenkomst met de initiatiefnemers te worden afgesloten. Wel wordt er een planschadeverhaalsovereenkomst met de initiatiefnemers gesloten, waarmee de gemeente eventuele planschade als gevolg van de omgevingsvergunning op initiatiefnemers kan verhalen.
Conclusie
Gezien hoofdstuk 2, 3 en 4 van deze toelichting wordt het bestemmingsplan economisch uitvoerbaar geacht.