Plan: | Sloep 7 De Rijp |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0361.BP00154-0305 |
De gemeente Alkmaar is voornemens om de locatie van het voormalige gemeentehuis van Graft-De Rijp aan Sloep 7 in Rijp te herontwikkelen ten behoeve van de realisatie van woningbouw. Na de fusie van deze voormalige gemeente met de gemeente Alkmaar in 2012, is het gebouw leeg komen staan. Er is geen nieuwe functie voor het gebouw gevonden waardoor nu is besloten om tot herontwikkeling over te gaan. Voor de woningbouwontwikkeling wordt uitgegaan van een invulling met maximaal 15 grondgebonden woningen of, door middel van een afwijkingsbevoegdheid, maximaal 30 gestapelde woningen.
Om de herontwikkeling mogelijk te maken is het noodzakelijk om de bestemming 'Maatschappelijk' te wijzigen in de bestemming 'Wonen'. De gemeente wil deze ontwikkeling door middel van een partiële herziening van het bestemmingsplan planologisch mogelijk maken. Voorliggend bestemmingsplan voorziet hierin.
Het plangebied betreft de locatie van het voormalige gemeentehuis van Graft-De Rijp aan de Sloep 7 in de Rijp. Het plangebied is kadastraal bekend als gemeente de Rijp, sectie C perceelnummers: 2058 en 2059 (gedeeltelijk). Op figuur 1 is de begrenzing van het plangebied weergegeven.
Figuur 1: Begrenzing plangebied (rood omlijnd) op luchtfoto (Bron: PDOK viewer)
Het plangebied is momenteel juridisch-planologisch geregeld in het bestemmingsplan 'Graft en De Rijp', vastgesteld op 30 mei 2013. Op basis van dit bestemmingsplan is het plangebied bestemd als 'Maatschappelijk' en als 'Verkeer'. Daarnaast is ook de dubbelbestemming ' Waarde - Archeologie 3' van kracht.
Ter plaatse van de bestemming 'Maatschappelijk' is een bouwvlak opgenomen dat volledig bebouwd mag worden. Hier geldt een maximale goothoogte van 5 meter en een maximale bouwhoogte van 10 meter.
Een fragment van het geldende bestemmingsplan is weergegeven in figuur 2.
Figuur 2: Fragment vigerend bestemmingsplan 'Graft en De Rijp' (plangebied rood omlijnd)
Om de realisatie van woningbouw aan de Sloep 7 in Rijp mogelijk te maken dienen de geldende bestemmingen gewijzigd te worden.
Na dit inleidend hoofdstuk beschrijft hoofdstuk 2 het planvoornemen. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 aandacht besteed aan de verschillende beleidskaders. Hoofdstuk 4 gaat in op de omgevingsaspecten en de juridische achtergrond van het plan komt in hoofdstuk 5 aan bod. Tot slot wordt in hoofdstuk 6 de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan besproken.
De Rijp is ontstaan in het begin van de 15e eeuw, toen inwoners van Graft aan de oever van de Beemster een vissershaven stichtten. De Rijp is van oorsprong een handels- en vissersdorp, dat gericht was op de haringvangst en de walvisvaart. In De Rijp was sprake van op de visserij gerichte neven-industrieën en fabrieksmolens. Rond 1730 verkeerde De Rijp in een economische crisis, doordat de haringvloot verdween. De bevolking zocht zijn toevlucht in de winkelnering en in de jaren 1890 in de grove tuinbouw. Navolgende afbeeldingen betreffen topografische kaarten uit verschillende perioden.
Figuur 3: Historische groei De Rijp aan de hand van topografische kaarten
Op de kaarten van rond 1857 heeft De Rijp de grootte van het huidige Beschermde Dorpsgezicht
(in 1969 aangewezen). Tussen 1857 en 1905 zijn nauwelijks veranderingen waarneembaar door de slechte economische situatie. Vanaf 1961 zijn de eerste planmatige uitbreidingen te zien aan de westkant van het Zuideinde, daarmee wordt de transformatie naar een forensendorp ingezet. Vanaf de begin jaren negentig is het dorp verder uitgebreid in westelijke richting. Tot 1994 was het plangebied onbebouwd. Sinds 1994 was ter plaatse van het plangebied het gemeentehuis van de gemeente Graft-de Rijp gevestigd.
De gemeente Graft-De Rijp is in 1970 ontstaan uit een fusie tussen de twee, tot dan, zelfstandige gemeenten Graft en De Rijp. In 2012 is de gemeente echter gefuseerd met de gemeente Alkmaar. Sindsdien is het gemeentehuis niet meer in gebruik en staat het pand dus leeg. In figuur 4 laat de huidige situatie van het voormalige gemeentehuis zien.
Figuur 4: Foto voormalig gemeentehuis Graft-De Rijp
De gemeente is voornemens de locatie van het voormalige gemeentehuis te herontwikkelen ten behoeve van woningbouw. Om te komen tot een breedgedragen herontwikkeling zijn in eerste instantie stedenbouwkundige randvoorwaarden opgesteld. Deze randvoorwaarden zijn in figuur 5 gevisualiseerd.
Figuur 5: Stedenbouwkundige randvoorwaarden
Allereerst is een stedenbouwkundige analyse gemaakt:
Figuur 6: Groene structuur en het plangebied (rood omlijnd)
Op basis van de analyse is vervolgens bepaald aan welke belangrijke stedenbouwkundige kenmerken aangesloten moet worden bij de herontwikkeling van het plangebied:
De stedenbouwkundige randvoorwaarden zijn voor zover mogelijk en relevant verwerkt in de regels van dit bestemmingsplan.
De woningbouwontwikkeling zal plaats vinden op basis van bovengenoemde randvoorwaarden. Daarmee wordt een goede ruimtelijke en stedenbouwkundige inpassing, aansluitend bij de omgeving, de karakteristiek en de kenmerken van de directe omgeving en de kern van De Rijp, gewaarborgd.
Het al dan niet voldoen aan verschillende randvoorwaarden en uitgangspunten is bepalend voor de vraag of een nieuwe ontwikkeling ook daadwerkelijk uitvoerbaar is. Hierbij moet worden gedacht aan onder meer het ruimtelijk ordeningsbeleid van rijk, provincie en gemeente. Dit hoofdstuk geeft een antwoord op de vraag of de woningbouwontwikkeling daadwerkelijk uitvoerbaar is.
Een actualisatie van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid is nodig gebleken omdat de verschillende beleidsnota’s op het gebied van ruimte en mobiliteit gedateerd zijn door nieuwe politieke accenten en veranderende omstandigheden zoals de economische crisis, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen onder andere omdat groei, stagnatie en krimp gelijktijdig plaatsvinden. De structuurvisie geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau.
In de structuurvisie schetst het Rijk de ambities voor concurrentiekracht, bereikbaarheid, leefbaarheid en veiligheid tot 2040 (lange termijn) en doelen, belangen en opgaven tot 2028 (middellange termijn). De centrale visie wordt uiteengezet in drie hoofddoelstellingen voor de middellange termijn (2028), namelijk “concurrerend, bereikbaar en leefbaar&veilig”. Voor de drie rijksdoelen zijn de onderwerpen van nationaal belang benoemd waarmee het Rijk aangeeft waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Voor alle nationale opgaven worden rijksinstrumenten ingezet, waarbij financiering slechts één van de instrumenten is. Ook decentrale overheden en marktpartijen dragen bij aan de realisatie van nationale opgaven. Het laatste belang, “Nationaal belang 13: Zorgvuldige afwegingen en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke plannen”, is juridisch verankerd in het Besluit ruimtelijke ordening en wordt aangehaald als de Ladder voor Duurzame Verstedelijking. Zie hiervoor paragraaf 3.1.3. Voor het overige zijn er geen rijksbelangen in het geding met dit plan.
Het kabinet heeft in de hiervoor genoemde SVIR vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet. De SVIR bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Ten aanzien daarvan is een borging door middel van normstelling, gebaseerd op de Wro, gewenst. Die uitspraken onderscheiden zich in die zin dat van de provincies en de gemeenten wordt gevraagd om de inhoud daarvan te laten doorwerken in de ruimtelijke besluitvorming. Zij zijn dus concreet normstellend bedoeld en worden geacht direct of indirect, d.w.z. door tussenkomst van de provincie, door te werken tot op het niveau van de lokale besluitvorming, zoals de vaststelling van bestemmingsplannen.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. Slechts daar waar een directe doorwerking niet mogelijk is, bij de Ecologische Hoofdstructuur en bij de Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde is gekozen voor indirecte doorwerking via provinciaal medebewind. Voor één onderwerp geregeld in dit besluit, voorziet het besluit niet in de (definitieve) begrenzing. Dit betreft de EHS (tegenwoordig Natuur Netwerk Nederland, NNN genoemd). Ten aanzien van deze begrenzing is bepaald dat de provincies die grenzen (nader) bepalen. Een deel van het Barro is gebaseerd is op eerdere pkb’s en beleidsnota’s die in de SVIR worden herbevestigd. Het betreft de volgende onderdelen:
Op 28 augustus 2012 is het besluit aangevuld met voorschriften voor de andere beleidskaders uit de SVIR, het Nationaal Waterplan en het Derde Structuurschema Elektriciteitsvoorziening. Het gaat hierbij om de volgende onderwerpen:
Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte. Er zijn geen onderdelen in het Barro van toepassing op dit plangebied.
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is de 'ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd. Per 1 oktober 2012 is deze ladder als motiveringseis in artikel 3.1.6, tweede en derde lid van het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen. Per 1 juli 2017 is de ladder vereenvoudigd om beter aan te kunnen sluiten op de praktijk en om onderzoekskosten te verminderen. Verschil met de "oude" ladder is dat alleen bij het bouwen buiten stedelijk gebied een uitgebreide motivering nodig is. Ondanks het feit dat onderhavig planvoornemen voorziet in de realisatie van woningbouw binnen bestaand stedelijk gebied, is de ladder toch doorlopen.
De ladder is een instrument waarmee vraag en aanbod van stedelijke functies goed op elkaar afgestemd worden. Het doel van de ladder is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Nieuw te realiseren stedelijke ontwikkelingen moeten worden gemotiveerd met behulp van een drietal opeenvolgende stappen (treden):
Onderzocht moet dus worden of er wel behoefte is aan de nieuwe stedelijke ontwikkeling. Wordt niet al elders in de regio voorzien in deze behoefte? En is er wel vraag naar deze voorziening? Blijkt er behoefte te zijn waarin in de regio niet al voorzien wordt, dan geldt de regel dat inbreiden gaat boven uitbreiden. Herstructurering en verbetering van bestaande terreinen dan wel transformatie van bestaande gebouwen heeft de voorkeur boven het ontwikkelen van nieuwe terreinen en gebouwen. Ten slotte moet de locatie op een passende wijze ontsloten worden. De gemeente zal bij nieuwe ontwikkelingen moeten onderbouwen op welke manier met deze voorwaarden rekening is gehouden en waarom voor een bepaalde ontwikkeling op de voorgestelde locatie is gekozen.
Toetsing
Stedelijke ontwikkeling
Allereerst dient de vraag te worden beantwoord of het onderhavige plan dient te worden gezien als een stedelijke ontwikkeling. Uit jurisprudentie kan worden opgemaakt, dat onderhavige ontwikkeling, waarbij 15 grondgebonden woningen (of 30 gestapelde woningen met een afwijkingsbevoegdheid) mogelijk worden gemaakt, als een nieuwe stedelijke ontwikkeling kan worden gekwalificeerd. De treden van de ladder dienen dan ook te worden doorlopen:
Het Rijk heeft in 1969 een gedeelte van De Rijp aangewezen als beschermd dorpsgezicht. De Monumentenwet 1988 omschrijft de beschermde stads- en dorpsgezichten als 'Groepen van onroerende zaken die van algemeen belang zijn wegens hun schoonheid, hun onderlinge ruimtelijke of structurele samenhang dan wel hun wetenschappelijke of cultuurhistorische waarde en in welke groepen zich één of meer monumenten bevinden.'
De staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de minister van Infrastructuur en Milieu kunnen een waardevol gebied aanwijzen als rijksbeschermd stads- of dorpsgezicht, om zodoende het historische karakter nu en in de toekomst veilig te stellen. Dit gebeurt met het bestemmingsplan dat de gemeente opstelt in vervolg op de aanwijzing.
De bescherming van een gezicht betreft de historische structuren. Dat betekent dat nieuwe gebouwen kunnen worden toegevoegd in een beschermd gezicht. Ook kan het gebruik van een gebouw veranderen, mits dit past in het historisch gegroeide karakter.
Bescherming van gezichten en bescherming van objecten kunnen elkaar aanvullen, maar niet vervangen. De gezichtsbescherming richt zich op de stedenbouwkundige karakteristiek en wil het toekomstig functioneren daarvan veilig stellen. Hierin verschilt de gezichtsbescherming van de objectbescherming, die het architectonisch beeld wil veiligstellen en de authenticiteit van het materiaal behouden.
De aanwijzing van De Rijp als beschermd dorpsgezicht heeft op 17 november 1969 plaatsgevonden. Door de structuur en door de aard en aanleg van de bebouwing werd De Rijp beschouwd als een typerend voorbeeld van een Noord-Hollands dijk- en polderdorp.
In de toelichting bij het aanwijzingsbesluit wordt opgemerkt dat de gehele structuur nog volkomen gelijk is aan die uit de ontstaansperiode van de verschillende dorpsdelen, inclusief de vele vaarten en sloten die de woonbuurten omsluiten. Ook de voor deze streek traditionele houtbouw is het beeld blijven beheersen. De toelichting bij het aanwijzingsbesluit spreekt van 'een uitzonderlijk gaaf bewaard specimen van een Noord-Hollands dijk- en polderdorp uit de bloeitijd van de gouden eeuw'.
Figuur 7: Verbeelding aanwijzingsbesluit beschermd dorpsgezicht De Rijp
Het plangebied van onderhavig bestemmingsplan is niet gelegen binnen het beschermd dorpsgezicht van De Rijp. Voor het plangebied gelden dan ook geen gespecificeerde planregels of beperkingen.
De Provinciale Structuurvisie Noord-Holland is vastgesteld door Gedeputeerde Staten van Noord-Holland op 16 februari 2010 en aangenomen door Provinciale Staten op 21 juni 2010. In 2015 is de Structuurvisie voor het laatst bijgewerkt. De Structuurvisie geeft de ruimtelijke ambities weer van de provincie Noord-Holland. De provincie is veelzijdig met een aantal belangrijke economische motoren van Nederland, bruisende steden, natuurparken, het strand en open grasland vol weidevogels. Dit bijzondere karakter wil de provincie bewaken. Tegelijkertijd zijn er ontwikkelingen als globalisering, klimaatverandering en trends zoals vergrijzing en krimp die een grote ruimtelijke impact hebben.
In de structuurvisie beschrijft de provincie hoe en op welke manier zij met deze ontwikkelingen en keuzes omgaat en schets ze hoe de provincie er in 2040 moet komen uit te zien. Een bijzondere plaats in de structuurvisie neemt de “metropoolregio Amsterdam” in, als internationaal concurrerende duurzame stedelijke regio. De provincie heeft drie hoofdbelangen die samen de ruimtelijke hoofddoelstelling vormt van de provincie Noord-Holland. Deze drie hoofdbelangen zijn Ruimtelijke kwaliteit, Duurzaam Ruimtegebruik en Klimaatbestendigheid. Onder deze hoofdbelangen valt een twaalftal onderliggende provinciale ruimtelijke belangen. Deze belangen zijn uitgewerkt en hieraan zijn instrumenten gekoppeld die door de provincie worden ingezet om deze tot uitvoering te brengen. De volgende belangen zijn te onderscheiden:
Figuur 7: Fragment Structuurvisie provincie Noord-Holland (plangebied t.p.v. rode stip) met legenda
Ruimtelijke kwaliteit
Het plangebied zelf is gelegen binnen de "Kleine kernen", dus binnen Bestaande bebouwd gebied (BBG). Binnen het BBG is het conform de structuurvisie toegestaan om op basis van het landschap- en dorps-DNA ontwikkelingen mogelijk te maken. Het planvoornemen voorziet niet in een nieuw uitleggebied en draagt daardoor bij aan het behoud van het Noord-Hollandse cultuurlandschap. Het planvoornemen heeft daarnaast geen invloed op natuurgebieden of op groen rondom een stad.
Duurzaam ruimtegebruik
Onder duurzaam ruimtegebruik verstaat de provincie Noord-Holland het plaatsen van de juiste functies op de juiste plek. Deze juiste plek wordt bepaald door verschillende factoren zoals de aanwezige milieukwaliteit, de behoefte aan voorzieningen zoals passende huisvesting voor bewoners en bedrijven op specifieke locaties en de bereikbaarheid van die locaties. Uitgangspunt is een zorgvuldige afweging tussen verschillende belangen, waarbij milieukwaliteiten als (externe) veiligheid, luchtkwaliteit, bodemkwaliteit, geur en geluid, maar ook waterkwaliteit belangrijke randvoorwaarden zijn. Hierbij streeft de provincie naar oplossingen die ruimte laten voor veranderende omstandigheden en die zo efficiënt mogelijk gebruikmaken van de beschikbare ruimte. De provincie Noord-Holland wil steden optimaal benutten en de landschappen open houden, maar ook ruimte bieden aan de economie en woningbouw. De provincie Noord-Holland streeft daarom naar verdere stedelijke verdichting en helpt gemeenten bij het optimaliseren van het gebruik van het bestaand bebouwd gebied. Het planvoornemen sluit hier nadrukkelijk op aan.
Klimaatbestendigheid
De situatie ten opzichte van de bescherming tegen overstroming en wateroverlast ter plaatse van het plangebied wijzigt niet. Het planvoornemen heeft ook geen invloed op de kwaliteit van het drink-, grond- of oppervlaktewater. Bij de realisatie van het bouwproject zullen wel mogelijkheden worden onderzocht voor de opwekking van duurzame energie.
Bovengenoemde structuurvisie is uitsluitend bindend voor de provincie zelf en niet voor gemeenten en burgers. Om de provinciale belangen, die in de structuurvisie zijn gedefinieerd, door te laten werken, heeft de provincie de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) opgesteld. Hierin wordt een aantal algemene regels vastgesteld omtrent de inhoud van en de toelichting op bestemmingsplannen over onderwerpen in zowel het landelijk als het bestaand bebouwd gebied van Noord-Holland waar een provinciaal belang mee gemoeid is.
In de PRV is de doorwerking van de Structuurvisie Noord-Holland 2040 in bestemmingsplannen nader uitgewerkt. Deze verordening is gelijktijdig met de structuurvisie vastgesteld en in werking getreden. In de verordening zijn verschillende regels opgenomen. Er zijn regels voor zowel het bestaand bebouwd gebied als het landelijk gebied, regels voor uitsluitend het bestaand bebouwd gebied en regels voor uitsluitend het landelijk gebied.
Naar aanleiding van nieuwe wetgeving en/of provinciaal beleid wordt de PRV regelmatig aangepast. Op 12 december 2016 hebben Provinciale Staten een wijziging van de PRV vastgesteld. De nieuwe PRV trad in werking op 1 maart 2017. Gedeputeerde Staten hebben op 28 februari 2017 de uitvoeringsregeling met betrekking tot regionale afspraken over nieuwe stedelijke ontwikkelingen in Noord-Holland vastgesteld. Deze uitvoeringsregeling is ook op 1 maart 2017 in werking getreden.
Voor nieuwe ontwikkelingen, zoals nieuwbouw, geldt dat deze mogelijk zijn binnen het bestaande bebouwde gebied. Het plangebied maakt deel uit van dit gebied (zie ook paragraaf 3.2.1). Binnen dit gebied zijn ontwikkelingen mogelijk.
De provincie Noord-Holland voert samen met de Metropoolregio Amsterdam jaarlijks een monitor woningbouwcapaciteit uit. De monitor heeft als doel om een actueel beeld te krijgen van de capaciteit in woningbouwplannen. Het gaat hierbij om zowel harde (vastgestelde) als zachte woningbouwplannen (in voorbereiding). De gepresenteerde gegevens zijn niet gelijk aan het aantal nieuwbouwwoningen welke er in werkelijkheid gebouwd gaat worden. Het geeft slechts een indicatie van de capaciteit in woningbouwplannen die er op dit moment zijn. Plannen kunnen veranderen, niet doorgaan of er kunnen ieder jaar nieuwbouwplannen bijkomen. Via deze website zijn de gegevens per nieuwbouwplan in het openbare deel opvraagbaar. Ook is de ligging van onderhavige planlocatie is te zien op kaartbeeld 320. Een uitsnede van dat kaartbeeld is opgenomen als figuur 8.
Figuur 8: Kaartbeeld 320 met de locatie van het voormalige gemeentehuis als potentiële ontwikkellocatie (bron: www.plancapaciteit.nl)
Figuur 9: Bouwplan voor kaartbeeld 320 verder uitgewerkt (bron: www.plancapaciteit.nl)
Voor het plangebied is in de actuele plancapaciteit dus rekening gehouden met 30 woningen. De typologie is daarbij nog niet vastgelegd. Onderhavig bestemmingsplan maakt in eerste instantie 15 grondgebonden woningen mogelijk. Door middel van een (binnenplanse) afwijkingsbevoegdheid is het mogelijk om in plaats van 15 grondgebonden woningen, maximaal 30 gestapelde woningen te realiseren. Deze maximale variant sluit aan op de plancapaciteit zoals bekend bij de provincie Noord-Holland.
In het Regionaal Actie Programma 2016 t/m 2020 (hierna: RAP) van 6 juni 2017 zijn de belangrijkste ambities en afspraken op het gebied van wonen in de regio Alkmaar weergegeven inclusief de acties over hoe hier te komen.
De belangrijkste afspraken die in het RAP zijn opgenomen:
Er zijn enkele tendensen waar te nemen in de Regio Alkmaar. Zo zal de Regio in de periode 2016-2030 blijven groeien. Van 50.320 huishoudens in 2016 naar 51.970 huishoudens in 2020 en 54.210 huishoudens in 2030.
Daarnaast zal ook de vergrijzing in de regio toenemen. Door die vergrijzing maar ook door extramulering zal de behoefte aan nultredenwoningen ook toenemen.
Verder is het in de regio veelvoorkomend dat nieuwbouw lokaal georiënteerd is. De regio kent vooral uitstroom van 10-25 jarigen en instroom van 25-plussers.
Het RAP biedt:
In het RAP is voor de termijn 2020 aangegeven welke woningtypen in de regio het meest kansrijk zijn. Daaruit blijkt dat er vooral vraag is naar:
Wat er in de Regio de komende jaren aan aantallen gepland is, is in de RAP aangegeven. Tot 2020 zijn er circa 13.000 à 14.000 woningen gepland. Qua aantallen kan dit de behoefte faciliteren. Er bestaan echter zorgen over de rol van de overprogrammering (opgave 10.000, gepland 14.000 = 30% extra) en de verdeling over de gemeenten in de huidige marktsituatie. In de regionale woonvisie is voor de kern De Rijp een programma opgenomen van 86 woningen op diverse locaties binnen De Rijp. De 140 woningen die binnen deelgebied De Pauw zijn voorzien, zijn afzonderlijk geprogrammeerd. Er zijn meer woningen gepland dan er behoefte is en de praktijk wijst uit dat er minder gebouwd wordt dan waar behoefte aan is. In het PORA is afgesproken dit continu te monitoren en te bewaken. Veel woningbouwplannen zijn inmiddels aangepast. In paragraaf 3.2.3 is ingegaan op de actuele plancapaciteit voor Noord-Holland en de regio specifiek.
Het is van belang dat ontwikkelende partijen en gemeenten gezamenlijk zoeken naar optimale bouwplannen. Onderhavige ontwikkeling is daar een gevolg van. Er is duidelijk behoefte aan meer woningen in de regio, het planvoornemen voorziet daarin. Daarnaast voorziet het plan in eerste instantie in de realisatie van grondgebonden eengezinswoningen. Juist aan die woningtypologie is aantoonbaar behoefte. Door middel van een afwijkingsbevoegdheid kunnen in plaats van 15 grondgebonden woningen, 30 gestapelde woningen worden gerealiseerd. Conform de behoefte zouden deze appartementen dan moeten worden voorzien van een lift zodat deze ook geschikt zijn voor senioren in verband met de vergrijzing in de regio.
De ontwikkeling van het plangebied is opgenomen in de plannen om de regionale behoefte te halen. Zodoende voorziet dit plan in de lediging van een acute regionale behoefte. Over Graft-De Rijp wordt overigens nog aangegeven dat in het verleden een deel van de bevolking is weggetrokken vanwege een forse onderplanning.
De regionale woonvisie Regio Alkmaar (augustus 2013) legt kaders vast voor de lokale woonvisies van de gemeenten en geeft richting voor afspraken met marktpartijen. Daarbij wordt voldoende ruimte overgelaten om op de lokale behoefte in te spelen. De woonvisie geeft richting en zorgt ervoor dat gemeenten van elkaar weten wat ze doen en waar ze elkaar kunnen aanvullen en versterken. Hiermee wordt voorkomen dat onderlinge concurrentie ontstaat en kansen in de regio onbenut blijven. De Regio Alkmaar wil een aantrekkelijke regio zijn waar de huidige en toekomstige inwoners graag willen blijven wonen en een gewenste wooncarrière kunnen maken. In de regio is geen sprake van krimp. Tot 2040 groeit de bevolking nog (tot ca. 290.000, tegen 272.000 nu). Daarnaast zal het aantal huishoudens met name door gezinsverdunning nog flink groeien (136.000 huishoudens in 2040, tegen 119.000 nu). Dit betekent dat mensen steeds meer alleen gaan wonen en steeds minder in gezinsverband. Het aandeel 75+ zal verdubbelen. Deze demografische ontwikkeling (groei aandeel 75+) leidt tot een toename naar de vraag van wonen met zorg tot 2040 aangezien de 75- plussers relatief veel zorg behoeven. totaal bedraagt de opgave voor de regio Alkmaar 10.000 woningen tot 2020. Kwantitatief zijn er verstedelijkingsafspraken gemaakt die prestatieafspraken bevatten tussen Rijk en regio’s voor de periode 2010-2020. Voor Noord-Holland zijn deze afspraken vastgelegd in twee gebiedsdocumenten, i.c. het regionaal actieprogramma Wonen (RAP) zoals beschreven in paragraaf 3.3.1.
Op basis van de woonvisie geldt bij nieuwbouw regionaal een percentage van minimaal 30% sociale woningbouw. Dit betreffen huurwoningen met een huurtoeslaggrens van maximaal € 681,02 (later gewijzigd naar 710,68) of koopwoningen bereikbaar voor inkomens tot € 48.000,- (prijspeil 2013). Dit mag/kan per gemeente dus hoger of lager uitvallen en kan variëren tussen huur dan wel koop, mits regionaal afgestemd. Regionaal is dus afgesproken de huidige balans te handhaven en de bereikbaarheid binnen de totale voorraad te beschermen voor de doelgroep door het percentage van 30 na te streven. In de regionale woonvisie van augustus 2013 is een tabel opgenomen met een onderverdeling in categorieën woningen in huur- en prijsklassen. De prijzen wijzigen echter ieder jaar, het is dan ook niet zinvol om de prijsklassen hier te benoemen. Onderscheidt wordt gemaakt in 3 categorieën woningen. Categorieën 1 en 2 kunnen worden gezien als sociale woningbouw. Categorie 3 betreft het duurste woningsegment. Onderhavig planvoornemen voorziet onder andere in woningen binnen de prijsklassen van categorie 1 en 2. Daarmee voldoet het planvoornemen aan de regionale afspraken.
Op 24 september 2009 heeft de voormalige gemeente Graft-De Rijp de ‘Structuurvisie Graft-De Rijp 2010-2020’ vastgesteld. In de structuurvisie worden de ontwikkelingen voor de komende tien jaar uiteengezet. Duidelijk wordt voor welke gebieden ontwikkelingen voorzien worden en in welke gebieden het beleid zich juist richt op beheer van het bestaande. Graft-De Rijp streeft naar het realiseren en in stand houden van een vitale en een mooie woon- en recreatiegemeente. Bij het verder ontwikkelen van de gemeente wordt het volgende hoofduitgangspunt steeds gehanteerd: de missie van gemeente Graft-De Rijp is het vitaal houden van het landelijk gebied en de historische kernen: behoud door ontwikkeling. Vitaliteit heeft vooral te maken met het in stand houden en zo nodig aanpassen van bestaande voorzieningen in verband met veranderingen in de bevolkingsomvang, de bevolkingssamenstelling en maatschappelijke behoeften.
Het hiervoor genoemde hoofduitgangspunt is in de structuurvisie als volgt uitgewerkt:
Voor de kernen geldt dat woningbouw op inbreidingsplekken en in verband met kleine reconstructies mogelijk is. Op Figuur 10 is een fragment van de structuurvisiekaart met betrekking tot Graft en De Rijp weergegeven. Op deze kaart is het plangebied gelegen binnen de bestaande dorpskern en grenst het plangebied direct aan het gebied dat is aangewezen als herontwikkelingsgebied.
Figuur 10: Fragment Structuurvisie (plangebied rood omlijnd)
Eén van de belangrijke thema's in de structuurvisie is woningbouw. Omdat de gemiddelde woningbezetting terugloopt kan het aantal inwoners van de gemeente alleen worden behouden wanneer nieuwe woningen worden gebouwd. Het vasthouden van de bestaande bewoners en het bieden van woonruimte aan de natuurlijke groei van de bevolking is van groot belang voor het in standhouden van onze voorzieningen. De kwantitatieve opgave voor de gemeente op dit gebied ligt vast in de Regionale Woonvisie, die vervolgens in kwantitatief en kwalitatief opzicht is geconcretiseerd in de Woonvisie Graft-De Rijp 2008-2015 (2008). Daarin is gesteld dat vanuit de taakstelling in de Regionale Woonvisie in de periode 2009-2015 wordt ingezet op de bouw van gemiddeld 40 woningen per jaar. De regionale woonvisie is echter geüpdatet, zie paragraaf 3.3.2. Daarnaast werkt de provincie Noord-Holland ook met actuele cijfers ten aanzien van de plancapaciteit, zie daarvoor paragraaf 3.2.3.
De gemeente streeft naar het handhaven van een aantrekkelijk woon- en verblijfsklimaat in de bestaande woongebieden. In de komende 10 jaar zal het in toenemende mate noodzakelijk zijn om de bestaande woningvoorraad te herstructureren. Het initiatief hiervoor ligt primair bij de woningbouwvereniging.
Bij de toetsing van de mogelijkheden voor inbreiding zijn de criteria dat niet onevenredig ten koste mag gaan van de bestaande ruimtelijke kwaliteit, het dorpse karakter, cultuurhistorische, archeologische en ecologische waarden en de leefbaarheid. Nieuwe woningen op invullocaties moeten bovendien milieuhygiënisch inpasbaar zijn. In de dorpen is overal bouwen in twee bouwlagen met een betreedbare kap het uitgangspunt, ook binnen het beschermde dorpsgezicht van De Rijp.
In de kleinere kernen van de gemeente zal de gemeente de incidentele bouw van woningen toestaan,
als dat passend is binnen de bestaande stedenbouwkundige structuur en in lijn is met de gemeentelijke Welstandsnota en (indien van toepassing) het Beeldkwaliteitsplan. In alle dorpen streeft de gemeente naar een goede ruimtelijke kwaliteit van de openbare ruimte (groenbeheer, bestrating, speelplekken, en dergelijke).
In deze toelichting is onder andere aangetoond dat de beoogde inbreiding niet ten koste gaat van de bestaande ruimtelijke kwaliteit, het dorpse karakter, cultuurhistorie, archeologische en ecologische waarden en de leefbaarheid. Het planvoornemen sluit dan ook nadrukkelijk aan op het beleid zoals vertaald in de structuurvisie.
Op 5 oktober 2017 heeft de gemeente Alkmaar haar omgevingsvisie Alkmaar 2040 vastgesteld. Daarin worden de kaders geschetst waarbinnen de gemeente om wil gaan met ontwikkelingen die zich voordoen. De omgevingsvisie is een integraal strategisch document dat zich richt op het versterken van de omgevingskwaliteit van de stad en omliggende dorpen.
De gemeente heeft in de omgevingsvisie haar ambities voor de stad en het buitengebied geformuleerd voor bewoners en bezoekers. Naast de ambities voor de ontwikkeling van de stad Alkmaar wordt in de omgevingsvisie ingezet op een toekomstbestendig en innovatief landelijk gebied. Specifiek is voor de ontwikkeling van dorpen benoemd dat de oorspronkelijke dorpsstructuur het leidend ruimtelijk uitgangspunt zal moeten vormen.
De gemeente zet in op het behoud van identiteit en vitaliteit van de dorpen. Zo zullen kleinschalige ontwikkelingen vormgegeven moeten worden binnen de context van het dorp. Ook zullen plannen een bijdrage moeten leveren aan de leefbaarheid en vitaliteit van de dorpen.
In deze toelichting is onder andere aangetoond dat de beoogde inbreiding niet ten koste gaat van de bestaande ruimtelijke kwaliteit, het dorpse karakter, cultuurhistorie, archeologische en ecologische waarden en de leefbaarheid. Er wordt juist een bijdrage geleverd aan het verbeteren van de leefbaarheid en vitaliteit binnen De Rijp aangezien leegstand wordt opgeheven. Het planvoornemen sluit dan ook nadrukkelijk aan op het beleid zoals vertaald in de omgevingsvisie.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:
Om in de bestemmingsregeling een goede belangenafweging tussen bedrijvigheid en (nieuwe) milieugevoelige functies te kunnen maken, wordt gebruikgemaakt van de richtafstanden zoals opgenomen in de lijst van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). Een richtafstand wordt beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten redelijkerwijs kan worden uitgesloten. Voor de richtafstanden wordt onderscheidt gemaakt tussen rustige woonwijken/rustige buitengebieden en gemengde gebieden.
Het plangebied is gelegen aan de Sloep 7 in de kern van De Rijp. De locatie bevindt zich in een dorpse omgeving waar in de directe omgeving enkele maatschappelijke functies zijn gelegen. Daarnaast is de locatie gelegen direct langs de hoofdinfrastructuur (Driemaster) in het gebied. Op basis van voorgaande kenmerken kan het gebied getypeerd worden als gemengd gebied en kunnen de richtafstanden zoals opgenomen in de VNG-publicatie met één afstandsstap worden verlaagd.
Direct ten noorden van het plangebied is Het Rijperhuis (buurthuis) en een kantoor van thuiszorgorganisatie Evean gelegen. Op basis van de VNG-publicatie geldt voor deze functies een richtafstand van respectievelijk 10 en 0 meter in een gemengd gebied. Daarnaast is ten westen van het plangebied een brandweerkazerne en dierenartsenpraktijk gelegen. Hiervoor geldt een richtafstand van respectievelijk 30 en 0 meter in een gemengd gebied.
Voor het kantoor van Evean en de dierenartsenpraktijk geldt een richtafstand van 0 meter welke niet reikt tot het plangebied. Voor het buurthuis en de brandweerkazerne geldt dat de richtafstand enkele meters over het plangebied reikt. Bij inrichting van het plangebied wordt rekening gehouden met deze richtafstanden waardoor ter plaatse sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Verder zijn er in de omgeving van het plangebied geen bedrijven aanwezig die van invloed zijn op de milieusituatie ter plaatse van het plangebied of die belemmerd worden in hun bedrijfsvoering door de ontwikkeling.
Het aspect bedrijven en milieuhinder vormt geen belemmering voor het plan. Ter plaatse van de beoogde woningen is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Ook worden bedrijven in de omgeving door de ontwikkeling niet belemmerd in hun bedrijfsvoering.
De geluidshinder wordt berekend aan de hand van de Europese dosismaat Lden (L day-evening-night). Deze dosismaat wordt weergegeven in dB. Deze waarde vertegenwoordigt het gemiddelde geluidsniveau over een etmaal. Binnen de geluidszone van een gezoneerde (spoor)weg dient de geluidsbelasting aan de gevel van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen aan bepaalde wettelijke normen te voldoen. In dat kader dient akoestisch onderzoek plaats te vinden.
Het akoestisch onderzoek is vastgelegd in de rapportage 'Postzegelbestemmingsplan Sloep 7, De Rijp - Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai' (Rho adviseurs voor leefruimte, 2017). Deze rapportage is opgenomen in bijlage 1.
Uit het onderzoek blijkt dat de voorkeursgrenswaarde op de westelijke plangrens en een klein deel van de noordelijke en zuidelijke plangrens wordt overschreden als gevolg van het wegverkeer op de Driemaster. De maximale geluidbelasting bedraagt 55 dB en vindt plaats op de westelijke plangrens.
Naar aanleiding van het resultaat is maatregelonderzoek gedaan. Hieruit blijkt dat maatregelen bij de bron en in het overdrachtsgebied niet mogelijk/doelmatig zijn of stuiten op overwegende bezwaren van verkeerskundige en vervoerskundige aard.
Omdat maatregelen niet mogelijk/doelmatig zijn of stuiten op overwegende bezwaren van verkeerskundige en vervoerskundige aard, zullen hogere waarden vastgesteld moeten worden. Dit is getoetst aan het gemeentelijk hogere waarden beleid. Uit deze toets blijkt dat vanuit het gemeentelijk beleid geen bezwaren aanwezig zijn om voor het plan hogere waarden vast te stellen. De overschrijding van de voorkeursgrenswaarde zal enkel plaatsvinden op eerstelijnsbebouwing. Hierbij zal deze eerstelijnsbebouwing aan de achterzijde beschikken over een geluidluwe gevel en geluidluwe buitenruimte. Bij een verdere uitwerking van het plan zal ten aanzien van de eerstelijnsbebouwing wel rekening gehouden moeten worden met de gemeentelijke eisen ten aanzien van de indeling van de woningen.
Voorafgaand aan de vaststelling van dit bestemmingsplan is een hogere waarden besluit genomen. Dit besluit is als Bijlage 2 opgenomen in deze toelichting.
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. Het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.
Risicorelevante inrichtingen
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Het doel van het besluit is de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Op basis van het Bevi geldt voor het PR een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of nieuwe situatie betreft. Het Bevi bevat geen norm voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied van de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Basisnet in werking getreden. Het Bevt vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Met het inwerking treden van het Bevt vervalt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water.
Het Bevt en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute. Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Hiermee wordt geanticipeerd op de beperkingen voor ruimtelijke ontwikkelingen die samenhangen met deze plasbrandaandachtsgebieden. Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.
Buisleidingen
Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen in werking getreden. In dat besluit wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op grond van het Bevb dient zowel bij consoliderende bestemmingsplannen als bij ontwikkelingen inzicht te worden gegeven in de afstand tot het plaatsgebonden risico en de hoogte van het groepsrisico als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.
Uit de professionele risicokaart blijkt dat er in de directe omgeving van het plangebied geen risicovolle inrichtingen aanwezig zijn. Ook vindt er in de directe omgeving geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over het spoor, het water of door buisleidingen.
Ten zuiden van het plangebied is op ruim 600 meter afstand de N244 gelegen. Over deze weg vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. Deze weg is geen onderdeel van het Basisnet weg, maar betreft een regionale route voor gevaarlijke stoffen. Uit gegevens van de professionele risicokaart blijkt dat over deze weg alleen sprake is van het vervoer van brandbare vloeistoffen (stofcategorie LF1 en LF2). Voor deze weg is geen sprake van een PR 10-6 risicocontour. Voor brandbare vloeistoffen geldt een invloedsgebied voor het groepsrisico van 45 meter. Het plangebied ligt ver buiten dit invloedsgebied. Een verantwoording van het groepsrisico is dan ook niet aan de orde.
Geconcludeerd wordt dat het plan voldoet aan het beleid en de normstelling ten aanzien van externe veiligheid. Het aspect externe veiligheid staat de uitvoering van het plan niet in de weg.
Op grond van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt, in tegenstelling tot oude gevallen (voor 1987), dat niet functiegericht maar in beginsel volledig moet worden gesaneerd.
Om te kunnen beoordelen of de bodemkwaliteit van voldoende kwaliteit is voor de functie wonen is een verkennend en aanvullend bodemonderzoek uitgevoerd (Geofox, projectnr: 20160443, 31 maart 2016). Het rapport behorende bij dit onderzoek is opgenomen als Bijlage 3 bij deze toelichting.
Tijdens de veldwerkzaamheden is, evenals tijdens het verkennend bodemonderzoek uit 2001, een veenlaag in de ondergrond aangetroffen. Plaatselijk is in deze veenlaag bijmengingen met baksteen waargenomen. Analytisch is een bevestiging verkregen dat deze bodemlaag met bodemvreemde materialen diffuus, heterogeen verontreinigd is geraakt met enkele zware metalen (overeenkomst het verkennend bodemonderzoek uit 2001). Het gehalte aan (voornamelijk) lood kan op het zuidoostelijke sterk fluctueren, van boven de achtergrondwaarde tot plaatselijk een interventiewaarde overschrijding. De omvang van de verontreiniging met aan zware metalen tot boven de interventiewaarde wordt ingeschat op circa 20 m³ bodemvolume.
De bovengrond is hooguit licht verontreinigd met kwik en lood. De zandige ondergrond is niet verontreinigd met één van de geanalyseerde parameters. Het grondwater is licht verontreinigd met barium (natuurlijke oorsprong).
Bij het chemisch onderzoek is op het zuidoostelijke deel een verontreiniging met zware metalen (hoofdzakelijk lood) aangetoond, die plaatselijk de interventiewaarde overschrijdt. Gezien de omvang van de verontreiniging met gehalten tot boven de interventiewaarde is de verwachting dat het bevoegd gezag deze verontreiniging niet zal aanmerken als een geval van ernstige bodemverontreiniging.
Wanneer geen sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging is er vanuit de Wet bodembescherming ook geen noodzaak tot een bodemsanering en wordt de verontreiniging ook niet kadastraal geregistreerd. Alleen het bevoegd gezag Wet bodembescherming kan een besluit nemen of ter plaatse daadwerkelijk geen sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging. Derhalve wordt geadviseerd bij de herontwikkeling van het gebied dit rapport te bespreken met het bevoegd gezag.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.
Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd, Wlk). Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in de volgende tabel weergegeven.
Stof | Toetsing van | Grenswaarde |
stikstofdioxide (NO2) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ |
fijn stof (PM10) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ |
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg / m³ | |
fijn stof (PM2,5) | jaargemiddelde concentratie | 25 µg /m³ |
Tabel 1: Grenswaarden maatgevende stoffen Wm
Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.
Besluit niet in betekenende mate
In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een plan vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden twee situaties onderscheiden:
Met voorliggend plan worden 15 grondgebonden (of d.m.v. een afwijkingsbevoegdheid 30 gestapelde woningen) mogelijk gemaakt. Dit aantal woningen valt ruim onder de drempelwaarde van 1.500 woningen die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden. De beoogde ontwikkeling draagt dan ook in 'niet betekenende mate' bij aan de concentraties luchtverontreinigende stoffen. Er wordt dus voldaan aan de luchtkwaliteitswetgeving en nader onderzoek is niet noodzakelijk.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het wel van belang om een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied te geven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2016 (www.nsl-monitoring.nl) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. Hieruit blijkt dat zowel in 2015 als in 2020 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof direct langs de Driemaster (als maatgevende doorgaande weg langs het plangebied) ruimschoots onder de grenswaarden uit de Wet milieubeheer zijn gelegen. Omdat direct langs deze weg aan de grenswaarden wordt voldaan, zal dit ook ter plaatse van het plangebied het geval zijn. Concentraties luchtverontreinigende stoffen nemen immers af naarmate een locatie verder van de weg ligt. Daarom is ter plaatse van het hele plangebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling in het plangebied. Ter plaatse van het plangebied is er sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
De bescherming van de natuur is in Nederland vastgelegd in de Wet natuurbescherming.
Voor de herontwikkeling van het plangebied is in eerste instantie een quickscan Flora en Fauna uitgevoerd (Adviesbureau Mertens, rapportnr; 2017.2631, juni 2017). De rapportage van deze quickscan is als Bijlage 4 bij deze toelichting bijgevoegd. Vervolgens is een veldinventarisatie naar het voorkomen van vleermuizen uitgevoerd (Adviesbureau Mertens, rapportnr; 2017.2669, februari 2018 (Bijlage 5).
Quickscan Flora en fauna
Het is mogelijk dat het planvoornemen samen gaat met effecten op beschermde planten- en diersoorten. Op grond hiervan is een verkennend veldonderzoek uitgevoerd naar het de aanwezigheid van beschermde soorten.
In verband met het de aanwezigheid van algemene broedvogels is het van belang om rooiwerkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren. De aanwezigheid van vogels met vaste rust- en verblijfplaatsen kan worden uitgesloten. Er kunnen daarnaast algemene nationaal beschermde amfibieën en grondgebonden zoogdieren aanwezig zijn. Voor deze algemene soorten bestaat een algemene vrijstelling in provincie Noord-Holland.
Verder kan de aanwezigheid van vleermuizen (verblijfplaatsen, vliegroutes) niet worden uitgesloten, effecten op deze soortgroepen kunnen dan ook niet worden uitgesloten. Op grond hiervan is een gerichte veldinventarisatie van belang om eventuele effecten en maatregelen op een adequate manier in te kunnen schatten. Pas na afronding van deze inventarisatie kan worden bepaald of verbodsbepalingen van de Wet Natuurbescherming worden overtreden en of ontheffing van de Wet natuurbescherming is vereist. Een dergelijk onderzoek dient uitgevoerd te worden in de periode half mei t/m september.
Veldinventarisatie vleermuizen
Inmiddels is een actualiserend veldonderzoek uitgevoerd naar het voorkomen van vleermuizen. De resultaten van dat onderzoek zijn opgenomen in Bijlage 5 van deze toelichting. Uit de resultaten van het onderzoek komt naar voren dat in het gebied gewone dwergvleermuizen en foerageren. Gedurende en na realisatie van de plannen kunnen deze soorten er blijven vliegen en foerageren.
Op grond van de uitgevoerde quickscan en veldinventarisatie en de daarbij behorende analyse worden effecten op beschermde planten- en diersoorten uitgesloten; de ruimtelijke verandering van Sloep 7 in De Rijp is niet in strijd met het gestelde binnen de Wet natuurbescherming.
De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijk planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier is over voorliggend plan geïnformeerd middels de digitale watertoets (31-5-2017). Uit de digitale watertoets blijkt dat het plan beperkte invloed heeft op de waterhuishouding en nader overleg met het Hoogheemraadschap niet noodzakelijk is.
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het hoogheemraadschap nader wordt behandeld.
Europa:
Nationaal:
Provinciaal
Waterschapsbeleid
Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier heeft samen met haar partners haar waterbeleid op lange termijn (Deltavisie) en op middellange termijn (Waterprogramma 2016-2021) opgesteld. In het Waterprogramma 2016-2021 (voorheen waterbeheersplan) zijn de programma's en beheerstaken van het hoogheemraadschap opgenomen met de programmering en uitvoering van het waterbeheer. Het programma is nodig om het beheersgebied klimaatbestendig te maken, toegespitst op de thema's waterveiligheid, wateroverlast, watertekort, schoon en gezond water en crisisbeheersing. Door het veranderende klimaat wordt het waterbeheer steeds complexer. Alleen door slim samen te werken is integraal en doelmatig waterbeheer mogelijk. Bij de ontwikkeling van het Waterprogramma is hieraan invulling gegeven door middel van een partnerproces en de ontwikkeling van gezamenlijke bouwstenen.
Daarnaast beschikt het Hoogheemraadschap over een verordening: de Keur 2016. Hierin staan de geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en waterkeringen. Voor het uitvoeren van werkzaamheden kan een vergunning nodig zijn. De werkzaamheden in of nabij de watergangen en waterkeringen worden getoetst aan de beleidsregels die u op onze website kunt vinden (https://www.hhnk.nl/portaal/keur_41208/).
Algemeen
Het plangebied ligt in het bebouwde gebied van de kern De Rijp. In de huidige situatie bestaat de locatie uit het voormalige gemeentehuis met daaromheen hoofdzakelijk terreinverharding en enkele groenstroken.
Volgens de Bodemkaart van Nederland bestaat de bodem ter plaatse uit veen. Er is sprake van grondwater trap IIb. Dat wil zeggen dat de gemiddelde hoogste grondwaterstand van nature varieert tussen de 0,25 en 0,4 meter beneden het maaiveld en de gemiddelde laagste grondwaterstand varieert tussen de 0,5 en 0,8 meter beneden het maaiveld.
Waterkwantiteit
Binnen het plangebied zijn geen watergangen aanwezig. Grenzend aan het plangebied bevindt zich wel een waterloop (zie figuur 11). Dit betreft een secundaire watergang. Langs watergangen is sprake van een beschermingszone om onderhoud aan de watergang mogelijk te houden. De grote van de beschermingszone is afhankelijk van de breedte van insteek tot insteek en is niet per oppervlaktelichaam gespecificeerd. Voor de watergang grenzend aan het plangebied geldt dat de breedte van insteek tot insteek gemiddeld groter is dan 5 meter. Op basis hiervan geldt een minimale beschermingszone van 3 meter.
Daarnaast geldt dat alle werkzaamheden binnen een zone van 5 meter van de insteek van waterlopen vergunningplichtig zijn, omdat deze invloed kunnen hebben op de water aan- en afvoer, waterberging of het onderhoud. Voorkomen dient te worden dat waterlopen niet meer goed bereikbaar zijn voor zowel regulier als periodiek onderhoud (maaien en baggeren), omdat deze worden ingesloten door de nieuwe ontwikkeling/bebouwing. Dit geldt met name in het stedelijk gebied, waar het hoogheemraadschap de ambitie heeft om het onderhoud van gemeenten over te nemen. Indien er ter plaatse geen varend onderhoud wordt uitgevoerd, dient een obstakelvrije zone van tenminste 5 meter aangehouden te worden.
Figuur 11: Ligging watergangen nabij plangebied (Bron: Legger Wateren, Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier)
Veiligheid en waterkeringen
Binnen en in de directe omgeving van het plangebied zijn geen primaire of regionale waterkeringen aanwezig. Het plangebied ligt dan ook niet binnen de kern- of beschermingszone van een waterkering.
Afvalwaterketen en riolering
Het plangebied is in de huidige situatie aangesloten op de gemeentelijke riolering.
Algemeen
De locatie van het voormalige gemeentehuis wordt herontwikkelt ten behoeve van woningbouw.
Bij een toename in verharding van meer dan 800 m2 bestaat er een verantwoordelijkheid voor het bergen van regenwater. Omdat de locatie in de huidige situatie hoofdzakelijk al uit verharding bestaat, is geen sprake van een toename van verharding van meer dan 800 m2. Voor voorliggend plan zijn watercompenserende maatregelen dan ook niet noodzakelijk.
Watersysteemkwaliteit en ecologie
Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.
Afvalwaterketen en riolering
Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:
Waterbeheer
Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het hoogheemraadschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de "Keur". Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het hoogheemraadschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de "Keur". Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.
De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.
Erfgoedwet
Per 1 juli 2016 vervangt de Erfgoedwet een deel van de Monumentenwet 1988. Onderdelen van de Monumentenwet 1988 die de fysieke leefomgeving betreffen, gaan naar de Omgevingswet die naar verwachting in 2019 van kracht wordt. Voor deze onderdelen is een overgangsregeling in de Erfgoedwet opgenomen voor de periode 2016-2018. Voor archeologie betreft dit met name verordeningen, bestemmingsplannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie. De uitgangspunten van het verdrag van Valletta (Malta) blijven in de Erfgoedwet de basis van de Nederlandse omgang met de archeologie.
De wet beoogt het culturele erfgoed (en vooral het archeologische erfgoed) te beschermen. Onder archeologisch erfgoed wordt verstaan: alle fysieke overblijfselen, zowel in als boven de grond, die bijdragen aan het verkrijgen van inzicht in menselijke samenlevingen uit het verleden.
De uitgangspunten van deze wet zijn:
Erfgoedbeleid Alkmaar 2016-2026
De gemeente heeft op 26 september 2016 de Beleidsnota Erfgoed 2016/2026 met bijbehorende archeologische verwachtingskaart en de Erfgoedverordening Alkmaar vastgesteld. Op basis van bekende en verwachte archeologische waarden zijn archeologieregimes vastgesteld in een vijftal categorieën. Voor elk regime gelden interventiewaarden die aangeven vanaf welke planomvang en diepte van een bodemingreep nader archeologisch onderzoek noodzakelijk is.
In het plangebied bevinden zich gebieden met een waarde B en waarde E. Deze gebieden zijn weergegeven op de archeologische verwachtingskaart.
Aan omgevingsvergunningen voor werkzaamheden die binnen deze gebieden de bodem roeren (bodemingrepen), zoals aanleg- bouw-, bodemsanering- en ontgrondingswerkzaamheden, zullen door de gemeente voorwaarden worden verbonden ten aanzien van behoud in situ dan wel het door de initiatiefnemer laten uitvoeren van archeologisch onderzoek door een daartoe gecertificeerd archeologiebedrijf wanneer deze activiteiten de op de verwachtingskaart aangegeven begrenzingen overschrijden. Aan deze voorwaarden zijn kosten verbonden voor de aanvrager. Voor meer informatie over de kosten kunt u contact opnemen met het team archeologie van de gemeente Alkmaar.
In de gebieden met waarde B geldt een vrijstelling voor bodemingrepen van minder dan 35cm diepte en een oppervlak van minder dan 50 m2..
In de gebieden met waarde E geldt een vrijstelling voor bodemingrepen van minder dan 40cm diepte en een oppervlak van minder dan 10.000 m2..
Op de archeologische verwachtingskaart Alkmaar is een gedeelte van het plangebied in het noordoosten aangewezen als gebied waar bij planvorming van 50 m² of meer en dieper dan 35 cm, rekening moet worden gehouden met archeologie (waarde B). Zie ook figuur 12.
Figuur 12: Beleidsbesliskaart archeologie gemeente Alkmaar
Voor de rest van het plangebied geldt dat bij planvorming groter dan 10.000 m² of groter en dieper dan 40 cm (waarde E), dat rekening moet worden gehouden met archeologie. Dit is in het geldende bestemmingsplan vertaald in een dubbelbestemming en geeft verder geen beperkingen aan de beoogde ontwikkeling.
In de bestemmingsplannen binnen de gemeente Alkmaar zijn de archeologische waarden (A t/m E) vertaald naar dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie A t/m E. Binnen het plangebied komen de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie B' en 'Waarde - Archeologie E' voor. Deze zijn conform de systematiek van de gemeente Alkmaar in de regels van dit bestemmingsplan verwerkt.
Alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen kan worden verleend zal moeten worden aangetoond dat de eventueel aanwezige archeologische waarden door de ingreep niet worden geschaad of zullen er archeologische verplichtingen aan de omgevingsvergunning.
Per 1 januari 2012 is in het kader van de modernisering van de monumentenzorg (MOMO) in het Besluit ruimtelijke ordening van het rijk opgenomen dat gemeenten bij het nemen van ruimtelijke besluiten rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden.
Zoals uit paragraaf 2.1.1 blijkt kennen Graft en De Rijp een rijke ontstaansgeschiedenis. De oude dorpslinten zijn qua opzet nog grotendeels intakt en hebben een daarbij passende bebouwingsstructuur. Voor De Rijp heeft dit onder meer geleid tot de aanwijzing als beschermd dorpsgezicht (zie ook paragraaf 3.1). Het plangebied zelf is echter niet gelegen binnen het beschermd dorpsgezicht van De Rijp. Voor de ontwikkeling geldt dan ook geen beperking.
Op basis van de informatiekaart Landschap en Cultuurhistorie van de provincie Noord-Holland zijn er verder geen cultuurhistorische objecten aanwezig in of nabij het plangebied.
In oktober 2017 heeft de gemeenteraad van Alkmaar de nieuwe parkeernormen en parkeerverordening voor de periode van 2017 tot 2027 vastgesteld. De nieuwe parkeernormen zorgen ervoor dat bij bouwactiviteiten voldoende parkeerplaatsen worden gerealiseerd. Uitgangspunt bij het nieuwe parkeernormenbeleid is het coalitieakkoord 2015-2018 waarbij de coalitie het "vraaggericht flexibiliseren van parkeernormen" wil vorm geven. In de Verkeersvisie 2017 is richting gegeven over hoe ver die flexibilisering gaat. De parkeernormennota behelst in hoofdlijnen de volgende punten:
De parkeernormennota vervangt de normen uit 2007 en sluit weer aan op de landelijke normen (uit 2012) en de Verkeersvisie.
Aangezien het planvoornemen niet voorziet in winkels/horeca in het centrum kunnen de landelijk geldende normen worden aangehouden. De verkeersgeneratie en de parkeerbehoefte is dus gebaseerd op CROW publicatie 317 "Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie" uit 2012. Op basis van de nieuwe gemeentelijke parkeernormen is de gemeente onderverdeelt in verschillende gebieden, afhankelijk van de mate van verstedelijking. Daarbij wordt onderscheidt gemaakt in "Centrum""Schil" of "Overig". Het plangebied is gelegen in het gebied "Overig".
De kencijfers uit deze CROW publicatie worden gespecificeerd op basis van het type functie en de ligging van de functie. Er wordt uitgegaan van de maximale kencijfers van het CROW om zo een 'worst case' scenario door te rekenen.
De gehele gemeente Alkmaar valt binnen de verstedelijkingsgraad "sterk stedelijk". Het plangebied is aan te merken als 'rest bebouwde kom' (overig). Er wordt in de onderstaande berekeningen uitgegaan van de maximale kencijfers van het CROW.
Voor het aspect verkeer is het van belang dat wordt voorzien in een goede ontsluiting van het plangebied.
Het plangebied wordt op dit moment via De Sloep ontsloten op de Driemaster ten westen van het plangebied. Vanuit die weg vindt de verdere ontsluiting in noordelijke richting via de Westeinde richting van de kernen Graft en Klaterbuurt plaats. In zuidelijke richting wordt wordt aangesloten op de N244 vanwaar Purmerend en Alkmaar te bereiken zijn.
Voor het gebiedstype rest bebouwde kom bedraagt de verkeersgeneratie 6,7 tot 7,5 mvt per etmaal per woning (kencijfers gelden per weekdag) voor de grondgebonden woningen. Omrekening naar werkdag vindt plaats op basis van omrekenfactor van 1,11.
De verkeersgeneratie van de realisatie van 15 grondgebonden woningen bedraagt maximaal 113 mvt/etmaal op een weekdag. Dat komt neer op 125 mvt/etmaal op een werkdag. Indien gebruik wordt gemaakt van de afwijkingsbevoegdheid waarbij in plaats van 15 grondgebonden woningen 30 appartementen worden gerealiseerd, bedraagt de verkeersgeneratie maximaal 180 mvt/etmaal op een weekdag. Dat komt neer op 200 mvt/etmaal op een werkdag. In beide varianten is sprake van een gering aandeel extra verkeer. Dit extra verkeer wikkelt zich af over de Driemaster en zal niet leiden tot problemen in de verkeersafwikkeling.
Het plangebied en de directe omgeving daarvan wordt niet gekenmerkt door een sterk stedelijk karakter waarbinnen de gemeente Alkmaar valt. Binnen de Rijp is eerder sprake van een weinig stedelijk gebied. Op basis van de actuele parkeernormen van Alkmaar valt het plangebied dan in het gebied "Overig". Binnen dat gebied geldt voor middelgrote woningen een parkeernorm van minimaal 1,3 en maximaal 1,8 parkeerplaatsen per woning.
Voor ontwikkelingen geldt dat voldaan moet worden aan de meest recente nota "Parkeernormen" van de gemeente Alkmaar. Momenteel is de nota Parkeernormen 2017-2027 het meest recent.
Onderhavig planvoornemen zal worden getoetst aan de nota en derhalve voldoen aan de eisen van de gemeente ten aanzien van het noodzakelijk aantal te realiseren parkeerplaatsen.
Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:
Binnen het plangebied bevindt zich een persleiding (zie figuur 13) van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier waarmee rekening moet worden gehouden. Deze leiding is dan ook opgenomen in onderhavig bestemmingsplan als dubbelbestemming 'Leiding - Water'. Hiermee wordt de ligging van de leiding gerespecteerd. Bij eventuele verlegging van de leiding dient het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier in ieder geval tijdig te worden geïnformeerd.
Figuur 13: Ligging waterleiding Hoogheemraadschap
Binnen en in de directe omgeving van het plangebied zijn verder geen planologisch relevante leidingen of hoogspanningsverbindingen aanwezig. Geconcludeerd wordt dat dit aspect geen belemmering vormt.
In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:
In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject mer-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2). De beoogde ontwikkeling bestaat uit de realisatie van 15 grondgebonden woningen óf 30 gestapelde woningen. De beoogde ontwikkeling blijft daarmee ruim onder de drempelwaarde.
Opgemerkt dient te worden dat voor activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, toch dient te worden nagegaan of er sprake kan zijn van belangrijke gevolgen voor het milieu. Gelet op de kenmerken van het plan zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r., de plaats van het plan en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Dit blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten zoals deze in de vorige paragrafen zijn opgenomen. Voor dit bestemmingsplan is dan ook geen mer-procedure of mer-beoordelingsprocedure noodzakelijk conform het Besluit m.e.r.
Het plan voldoet aan de bepalingen van de Wro en de daaruit volgende aanvullende regelingen. De Wro en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) stellen de digitalisering van ruimtelijke plannen en besluiten volgens daartoe gestelde standaarden verplicht. Het Bro stelt verplicht dat een bestemmingsplan in digitale vorm volgens de RO-standaarden voor de digitalisering wordt vastgesteld en dat daarvan tevens een analoge verbeelding wordt vastgesteld. Het voorliggende bestemmingsplan voldoet aan de standaarden voor vergelijkbaarheid, de SVBP2012, en er is tevens een digitaal plan.
In de standaarden voor vergelijkbaarheid, de SVBP2012, is voorgeschreven hoe de regels van het bestemmingsplan dienen te worden opgebouwd. Voor de leesbaarheid en raadpleegbaarheid dienen de regels in hoofdstukken te worden geplaatst. Daarbij dient een vaste volgorde te worden aangehouden. De regels van het bestemmingsplan zijn opgebouwd uit vier hoofdstukken.
In het eerste hoofdstuk worden de begrippen en wijze van meten behandeld. Deze hebben als doel begrippen in de regels te verklaren en eenduidige richtlijnen te geven op basis waarvan de bouwmaten die zijn opgenomen in de regels dienen te worden gemeten. In het tweede hoofdstuk zijn de regels opgenomen, die betrekking hebben op alle bestemmingen die in het bestemmingsplan zijn opgenomen. Het derde en vierde hoofdstuk omvat een aantal regels, dat niet op een bepaalde bestemming betrekking heeft, maar voor het gehele bestemmingsplan geldt.
Het overgangsrecht en de anti-dubbeltelregel zijn opgenomen in het Bro met de verplichting deze over te nemen in het bestemmingsplan. De Wro bevat een algemeen verbod om de gronden en bebouwing in strijd met het bestemmingsplan te gebruiken. Hetzelfde geldt voor de strafbepaling.
In een bestemmingsregel wordt aangegeven waarvoor en - zo nodig - hoe de betreffende gronden mogen worden gebruikt en bebouwd. Ter bevordering van de leesbaarheid en de raadpleegbaarheid is hierbij een vaste volgorde aangehouden.
De regels van een bestemming worden als volgt opgebouwd en benoemd:
In de bestemmingsomschrijving wordt beschreven welke functies binnen de betreffende bestemming zijn toegestaan. In de bouwregels wordt weergegeven of en hoe gebouwd mag worden. Daarin wordt in algemene zin geregeld in alle bestemmingen dat er slechts gebouwd mag worden ten behoeve van de bestemming. In de navolgende (sub)leden worden maten zoals oppervlakten en bouwhoogten opgenomen, die betrekking hebben op de toegestane gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde. In een aantal gevallen is in afwijking van bepalingen in de eerder genoemde leden mogelijk, in sommige gevallen is dit slechts mogelijk na afwijking.
In de specifieke gebruiksregels worden nadere bepalingen gegeven omtrent de functies die zijn vermeld in de doeleindenomschrijving. Zo kan bijvoorbeeld de omvang van bepaalde functies beperkt worden, of de situering van functies worden aangewezen.
In dit bestemmingsplan zijn de volgende bestemmingen opgenomen: 'Groen', 'Tuin', 'Verkeer - Verblijfsgebied' en 'Wonen'. Daarnaast zijn de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie B' en 'Waarde - Archeologie E' opgenomen conform de (nieuwe) systematiek van de gemeente Alkmaar. In de volgende paragrafen wordt nader ingegaan op de opgenomen bestemmingen.
De bestemming 'Groen' heeft betrekking op de groenstroken aan de westzijde van het plangebied. Het betreft openbare terreinen die gericht zijn op de groene inpassing van de nieuwe bebouwing, ontspanning, en het creëren van ruimte. Er mogen in deze bestemming geen gebouwen worden gebouwd. In de bestemming 'Groen' zijn trottoirs, speelplaatsen en overige aanwezige paden toegestaan. Wel is het zo dat het karakter van de bestemming in overwegende mate gericht is op de groene inrichting.
De bestemming 'Tuin' wordt gebruikt om een deel van de tuinen behorende bij de woningen aan te duiden. Het betreft de gronden bij de woningen die grenzen aan doorgaand water. Binnen deze bestemming mogen geen gebouwen worden gerealiseerd. Deze gronden dienen niet te worden beschouwd als erf in de zin van artikel 1 van bijlage II behorende bij het Besluit omgevingsrecht, zoals dat artikel luidt op het moment van de datum van inwerkingtreding van dit plan. Hierdoor kan ter plaatse van de bestemming 'Tuin' niet vergunningsvrij worden gebouwd. Op deze wijze wordt voorkomen dat het open karakter langs het water in De Rijp wordt verstoord.
Alle wegen met als hoofdfunctie de ontsluiting van aanliggende gronden vallen onder de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied'. Hier vallen ook de bermen, fietspaden en bijvoorbeeld bushaltes onder.
De bestemming 'Wonen' maakt de realisatie van maximaal 15 grondgebonden woningen met de bijbehorende tuinen en erven mogelijk. Om flexibel te kunnen zijn in de mogelijke invulling van het plangebied is er geen woningtypologie vastgelegd.
Hoofdgebouwen moeten worden gebouwd binnen het aangegeven bouwvlak. Door middel van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' wordt het maximale aantal woningen van 15 geregeld. In de regels is overigens een afwijkingsbevoegdheid opgenomen om in plaats van 15 grondgebonden woningen, 30 gestapelde woningen mogelijk te maken.
De maximale goot- en bouwhoogte alsmede het maximum bebouwd oppervlak binnen het bouwvlak is op de verbeelding aangegeven. Om een architectonisch accent te kunnen aanbrengen is de 'specifieke bouwaanduiding - bouwaccent' opgenomen. Daarmee wordt een accent in de vorm van materiaal en vormgeving, niet zijnde een accent in de hoogte van de bebouwing mogelijk gemaakt.
In de regels is in aansluiting op de beleidsnota Archeologie een beschermingsregime opgenomen. Op de verbeeldingen zijn twee dubbelbestemmingen opgenomen conform de systematiek van de gemeente Alkmaar. In de opgenomen dubbelbestemmingen wordt gewerkt via de systematiek van de afwijkingen bij een omgevingsvergunning van de bouwregels. Er is uitgegaan van het principe dat bebouwing niet is toegestaan. Daarop zijn een aantal uitzonderingen opgenomen. Naast de uitzondering kan er om een afwijking bij een omgevingsvergunning worden verzocht. Ook is een omgevingsvergunningstelsel voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden opgenomen.
De stedenbouwkundige bepalingen uit de gemeentelijke bouwverordeningen zijn sinds 29 november 2014 niet meer van toepassing op nieuw vast te stellen bestemmingsplannen. Het bestemmingsplan zal daarom nu zelf moeten voorzien in parkeerregels. In dit bestemmingsplan is daarom in de algemene regels een regeling opgenomen om de parkeerbehoefte te kunnen sturen (zie Artikel 12 onder d.). Deze regels sluiten op grote lijnen aan bij wat eerder was opgenomen in artikel 2.5.30 van de gemeentelijke Bouwverordening.
De vraag hoe wordt bepaald of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid wordt beantwoord in de CROW-publicatie waarin de parkeercijfers zijn vermeld (ten tijde van de opstelling van dit plan is dat publicatie 317 uit 2012 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie'). De gemeente Alkmaar heeft de parkeernormen enigszins genuanceerd en maakt onderscheidt in verschillende gebieden afhankelijk van de mate van verstedelijking. Het plangebied is daarbij ingedeeld binnen het gebied "Overig" waar een matige tot lage verstedelijkingsgraad geldt.
Door middel van de gemeentelijke parkeernormen in combinatie met de CROW-normen wordt een duidelijk en actueel houvast geboden voor het beoordelen van aanvragen van een omgevingsvergunning. Momenteel is de nota Parkeernormen 2017-2027 het meest recent (zie ook paragraaf 4.10). Met de opgenomen algemene regel wordt gewaarborgd dat het planvoornemen wordt getoetst en voldoet aan de meest actuele parkeernormen.
De Grondexploitatiewet stelt als onderdeel van de Wro een gegarandeerd kostenverhaal als eis aan bestemmingsplannen. Daarom maakt een zogenaamd exploitatieplan verplicht onderdeel uit van het bestemmingsplan, tenzij het kostenverhaal op een andere wijze is gegarandeerd.
De gemeente gaat de locatie niet zelf ontwikkelen of bouw- en woonrijp maken. De ontwikkeling wordt dus volledig bij de ontwikkelende partij neergelegd. Hierover zal afstemming plaatsvinden tussen de gemeente en deze partijen. De kosten zijn daarmee op deze manier anderszins verzekerd.
Door middel van een risicoanalyse planschade is onderzocht of er planschade kan worden verwacht ten gevolge van de herontwikkeling van locatie Gemeentehuis Graft – De Rijp, gemeente Alkmaar. De risicoanalyse is opgenomen als Bijlage 6 bij deze toelichting.
Het doel van de risicoanalyse is om in het kader van de te sluiten anterieure overeenkomst
vast te stellen of op basis van de huidige stand van de planvorming risico’s op succesvolle
planschadeclaims te verwachten zijn.
Op basis van de risicoanalyse wordt geconcludeerd dat het risico dat het nieuwe plan leidt tot planschade die (deels) voor tegemoetkoming in aanmerking komt, nihil is,
De gemeente is verantwoordelijk voor de handhaving op het gebied van ruimtelijke ordening.
Voorwaarde voor een goed handhavingsbeleid is, dat zowel bij de gemeente als ook bij de verschillende doelgroepen (bewoners, eigenaren, gebruikers en belanghebbenden) draagvlak voor het handhaven van het bestemmingsplan bestaat. Dit betekent, dat de regelingen in het bestemmingsplan duidelijk en concreet moeten zijn en dat niet meer geregeld wordt dan noodzakelijk is. Bij het opstellen van de regels van het bestemmingsplan heeft dan ook mede de handhaafbaarheid voorop gestaan.
Er is sprake van handhaving, indien werkzaamheden of activiteiten plaatsvinden, die in het kader van de planvoorschriften niet toelaatbaar zijn. De onderstaande uitgangspunten zullen worden aangehouden:
Artikel 3.1.1 van het Bro verplicht om bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg te voeren met het Rijk, de provincie en het waterschap. Facultatief kan overleg worden gevoerd met ander maatschappelijke organisaties. Dit overleg is vormvrij en de betreffende instanties kunnen ook aangeven wanneer overleg niet nodig is. Het bestemmingsplan is aan de overlegpartners toegezonden.
Op woensdag 13 december 2017 is een inloopavond gehouden met betrekking het voorontwerp. Deze avond is goed bezocht. Tevens is er 1 inspraakreactie ontvangen.
Uit de participatie bij het voorontwerp is gebleken dat het plan over het algemeen positief werd ontvangen. De voorkeur voor het realiseren van appartementen op het perceel van Sloep 7 kwam meerdere keren naar voren. Het bestemmingsplan voorziet in een afwijkingsbevoegdheid naar 30 gestapelde woningen, waarmee de bouw van appartementen op het perceel mogelijk wordt gemaakt. De participatie heeft niet geleid tot aanpassing van het plan. Wel zijn er enkele ambtshalve wijzigingen doorgevoerd, deze zijn verwerkt in het ontwerpbestemmingsplan.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft 6 weken ter inzage gelegen. Er zijn geen zienswijzen ingediend. Het bestemmingsplan wordt ongewijzigd vastgesteld.