direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Hoornseweg naast nr. 26 Oudorp
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0361.BP00134-0305

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De locatie ligt aan de Hoornse Vaart naast het nieuwe woongebied van het voormalige sportpark Hoornseweg. Initiatiefnemer heeft deze locatie aan de Hoornse Vaart gekozen om een nieuwe woning te bouwen. De bouw van een nieuwe woning is niet mogelijk op basis van het ter plaatse geldende bestemmingsplan. Teneinde de bouw van een nieuwe woning mogelijk te kunnen maken is een bestemmingsplanherziening noodzakelijk. Dit bestemmingsplan omvat de juridisch-planologische kaders voor de gewenste ontwikkeling.

1.2 Het plangebied

Het plangebied is gelegen in de wijk Oudorp ten oosten van de historische binnenstad van Alkmaar en bevindt zich aan de Hoornseweg naast nummer 26. Aan de oostkant van het plangebied bevinden zich twee reeds gerealiseerde woningen en aan de noordkant grenst het aan de voormalige sportvelden gelegen aan de Nollenweg.

In figuur 1 wordt de ligging van het plangebied aangegeven op een luchtfoto. Voor de exacte begrenzing wordt verwezen naar de verbeelding behorende bij dit bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0361.BP00134-0305_0001.png"  
Figuur 1, uitsnede met de globale locatie van het plangebied  

1.3 Geldende bestemmingsplan

Het geldende bestemmingsplan is het bestemmingsplan 'Oudorp', vastgesteld door de gemeenteraad van de gemeente Alkmaar op 4 april 2013.

Een uitsnede van het plangebied in het vigerende bestemmingsplan is weergegeven in figuur 2. Middels een rode contour is weergegeven welke gronden behoren tot het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0361.BP00134-0305_0002.png"  
Figuur 2, uitsnede van het bestemmingsplan 'Oudorp' met rood omkaderd het plangebied.  


In het huidige bestemmingsplan ligt op het plangebied geen bouwvlak, waardoor het niet toegestaan is om hier een extra woning te bouwen. Dit bestemmingsplan regelt de juridisch planologische verankering dat op de planlocatie een bouwvlak wordt toegevoegd.

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 van deze toelichting worden de relevante rijks, provinciale, regionale en gemeentelijke beleidskaders beschreven. In hoofdstuk 3 volgt een beschrijving van het plangebied en de gewenste ontwikkeling. Hoofdstuk 4 bevat de toets aan milieu- en waardeaspecten. In hoofdstuk 5 is een toelichting gegeven op de opzet van de planregels, welke in samenhang met de verbeelding het juridische bestemmingsplan vormen. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de financiele uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan waarna in hoofdstuk 7 tot slot wordt ingegaan op de maatschappelijke uitvoerbaarheid, waaronder het vooroverleg, inspraak en de procedure.

Hoofdstuk 2 Beleidskader

2.1 Rijksbeleid

2.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) staan de plannen van de Rijksoverheid voor ruimte en mobiliteit. Het Rijk streeft naar een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. Om dit te kunnen bewerkstelligen laat het Rijk de ruimtelijke ordening meer over aan de decentrale overheden (provincie en gemeenten) en komt de gebruiker centraal te staan. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor die belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Tevens werkt het Rijk aan een eenvoudigere regelgeving. Hierdoor neemt de bestuurlijke drukte af en ontstaat er ruimte voor regionaal maatwerk.

Het Rijk kiest drie doelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • het verbeteren en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Uit de drie genoemde hoofddoelen komen onderwerpen voort die van nationaal belang zijn. Voor zover deze nationale belangen kaderstellend zijn en bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau, bevestigd het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) deze kaderstellende uitspraken in juridische zin.

Doorwerking bestemmingsplan
Het gaat om de bouw van één woning waarbij geen nationale belangen in het geding zijn. Om deze reden is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte dan ook geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

2.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 30 december 2011 in werking getreden. Het Barro stelt regels omtrent de 13 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Deze 13 nationale belangen zijn:

  • Rijksvaarwegen
  • Mainportontwikkeling Rotterdam
  • Kustfundament
  • Grote rivieren
  • Waddenzee en waddengebied
  • Defensie
  • Hoofdwegen en hoofdspoorwegen
  • Elektriciteitsvoorziening
  • Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen
  • Ecologische hoofdstructuur
  • Primaire waterkeringen buiten het kustfundament
  • IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte)
  • Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde

Het Barro geeft richtlijnen voor de inhoud van bestemmingsplannen voor zover het gaat om ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang. De normering uit het Barro werkt zoveel mogelijk direct door op het niveau van de lokale besluitvorming. Bij besluitvorming over bestemmingsplannen moeten de regels worden gerespecteerd. Het merendeel van de regels legt beperkingen op, daarin is een gradatie te onderkennen. Deze zijn geformuleerd als een 'ja-mits', een 'ja, voor zover', een 'nee-tenzij', een 'nee-als' of een stringente 'nee' bepaling.

Doorwerking bestemmingsplan
De in het Barro juridisch verankerde nationale belangen hebben geen van allen betrekking op het plangebied van dit bestemmingsplan. Het Barro vormt dan ook geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

2.1.3 Ladder voor duurzame ontwikkeling

Per 1 oktober 2012 is in artikel 3.1.6 Bro een lid 2 ingevoegd waarin een motiveringsplicht is opgenomen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen in bestemmingsplannen. Doel van deze motiveringsplicht is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij dient de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling te worden aangetoond. In de toelichting van het bestemmingsplan moet hiervoor een verantwoording plaatsvinden aan de hand van een drietal opeenvolgende treden (de “Ladder voor duurzame verstedelijking”).

De eerste trede in deze ladder is een beschrijving dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte. De beide vervolgstappen uit de genoemde ladder hebben betrekking op vraag of de ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied ingepast kan worden en als dat niet mogelijk is op andere locaties, die vooral goed ontsloten moeten zijn.

Het rijk is bezig met een wijziging van de ladder. Naar verwachting zal deze in de loop van 2017 in werking treden. De belangrijkste wijzigingen zijn gelegen in het vervallen van de begrippen 'actuele' en  'regionale' bij de behoeftebepaling, het vervallen van trede 3 (bereikbaarheid) en de mogelijkheid om de laddertoets 'door te schuiven' naar een uitwerkings- of wijzigingsplan. Naar verwachting leidt deze aangepaste ladder niet tot een andere conclusie ten aanzien van deze ontwikkeling.

Doorwerking bestemmingsplan
In dit geval maakt het bestemmingsplan de realisatie van één extra woning mogelijk. Op basis van vaste jurisprudentie, gezien de kleinschalige omvang van een dergelijke ontwikkeling, wordt de realisatie van één woning niet gezien als een nieuwe stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 3.1.6 lid 2 Bro. Gelet op deze jurisprudentie kan worden geconcludeerd dat er geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling is daarom niet noodzakelijk. Een toets aan artikel 3.1.6 lid 2 Bro (ladder voor duurzame verstedelijking) is daarom niet noodzakelijk.

2.2 Provinciaal en regionaal beleid

2.2.1 Provinciale Structuurvisie 2040

Op 21 juni 2010 is de Structuurvisie Noord-Holland 2040 vastgesteld door Provinciale Staten van Noord- Holland. Middels besluit van 28 september 2015 is de structuurvisie op onderdelen geactualiseerd. In de Structuurvisie Noord-Holland 2040 heeft de provincie haar ruimtelijke toekomstvisie vastgelegd en wordt tevens aangegeven hoe deze visie moet worden gerealiseerd.


De Provincie Noord-Holland zorgt dat Noord-Holland een mooie, veelzijdige en internationaal concurrerende provincie blijft door in te zetten op klimaatbestendigheid, ruimtelijke kwaliteit en duurzaam ruimtegebruik. Om het geschetste toekomstbeeld ruimtelijk te realiseren heeft de Provincie Noord-Holland op basis van de bovengenoemde criteria provinciale belangen benoemd. Deze vallen uiteen in drie hoofdbelangen en twaalf subbelangen. Daarbij richt de Provincie zich uitdrukkelijk op ruimtelijke vraagstukken die op regionaal en bovenregionaal schaalniveau spelen en/of gevolgen hebben. De hoofdbelangen daarbij zijn: Ruimtelijke kwaliteit, duurzaam ruimtegebruik, klimaatbestendigheid. Deze drie hoofdbelangen vormen gezamenlijk de ruimtelijke hoofddoelstelling van de Provincie.

Doorwerking bestemmingsplan
De ruimtelijke kwaliteit van het gebied wordt niet aangetast door de bouw van één woning. In het plan wordt rekening gehouden met de bestaande (lint)bebouwing voor wat betreft de positionering, omvang en typologie. Ook is er sprake van duurzaam ruimtegebruik aangezien de nieuwe woning binnen bebouwd gebied valt en naast bestaande woningen wordt gerealiseerd waardoor de bebouwing geconcentreerd wordt.

Tenslotte is ook rekening gehouden met de klimaatbestendigheid door het opnemen van een dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' ter bescherming van de dijk. Deze is in de structuurvisie namelijk aangeduid als regionale waterkering (zie onderstaande figuur 3). Geconcludeerd wordt dat dit bestemmingsplan past binnen de kaders van de Structuurvisie Noord Holland 2040.

afbeelding "i_NL.IMRO.0361.BP00134-0305_0003.png"  
Figuur 3, Uitsnede themakaart 'wateroverlast' Structuurvisie Noord-Holland 2040 (Bron: Ruimtelijkeplannen.nl)  
2.2.2 Provinciale Ruimtelijke Verordening

Bij de Structuurvisie Noord-Holland 2040 hoort een Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV). In de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) staan de regels waaraan ruimtelijke plannen, waaronder bestemmingsplannen, in Noord-Holland moeten voldoen.

Naar aanleiding van nieuwe wetgeving en/of provinciaal beleid wordt de PRV regelmatig aangepast. Op 12 december 2016 hebben Provinciale Staten een wijziging van de Provinciale Ruimtelijke Verordening vastgesteld. De nieuwe PRV trad in werking op 1 maart 2017. Gedeputeerde Staten hebben op 28 februari 2017 de uitvoeringsregeling met betrekking tot regionale afspraken over nieuwe stedelijke ontwikkelingen in Noord-Holland vastgesteld. Deze uitvoeringsregeling is ook op 1 maart 2017 in werking getreden.

Doorwerking bestemmingsplan
Het plangebied is gelegen in bestaand stedelijk gebied. Middels dit bestemmingsplan wordt het toevoegen van een woning in een bebouwingslint juridisch-planologisch mogelijk gemaakt binnen bestaand stedelijk gebied. Geconcludeerd wordt dat dit bestemmingsplan niet in strijd is met de PRV.

2.2.3 Informatiekaart Landschap en Cultuurhistorie

In het gebied van Alkmaar, een historische stad in het al vele eeuwen bewoonde gebied van de strandwallen, ligt een krachtige cultuurhistorische basis. De monumentale binnenstad is historisch gezien zeer waardevol. De stad kent ook cultuurhistorisch belangrijke waterlopen en oude dijken. De provincie bepleit om cultuurhistorische waarden in een vroeg stadium van planontwikkeling te inventariseren, bij het ontwerp te gebruiken en bij de vaststelling van plannen mee te wegen.
De provinciale Informatiekaart Landschap en Cultuurhistorie is een geografische uitwerking van de Leidraad landschap en Cultuurhistorie (door gedeputeerde Staten vastgesteld juni 2010) en een herziening van de Cultuurhistorische waardenkaart (CHW) geeft een overzicht van de aanwezige cultuurhistorische waarden (door Gedeputeerde Staten vastgesteld 2002). De informatiekaart geeft informatie over landschapstypen, aardkundige waarden, cultuurhistorische objecten, archeologische verwachtingen en structuurdragers als molens, militaire structuren en historische dijken.
Bij nieuwe ontwikkelingen dienen archeologische terreinen waar mogelijk behouden te blijven en ingepast te worden in de nieuwe structuur. Terreinen van zeer hoge waarde en van hoge waarde, dienen in bestemmingsplannen te worden opgenomen en beschermd. Terreinen van zeer hoge waarde zijn wettelijk beschermd. Bij ontwikkeling geldt dat werkzaamheden die kunnen leiden tot aantasting van de aanwezige waarden, vergunningplichtig zijn. Archeologische overblijfselen moeten door een archeologisch vooronderzoek in een zo vroeg mogelijk stadium worden gelokaliseerd. Waardevolle vindplaatsen, die niet behouden kunnen blijven, moeten voorafgaand aan de planuitvoering worden onderzocht door opgraving.

Doorwerking bestemmingsplan
Op basis van de Informatiekaart Landschap en Cultuurhistorie zijn er binnen het plangebied geen als zodanig aangewezen archeologische waardevolle gebieden aanwezig. In paragraaf 4.10 wordt nader ingegaan op archeologische waarden.

2.2.4 Provinciaal Milieubeleidsplan 2015 - 2018

Het milieubeleid van de provincie Noord-Holland is vastgelegd in het Provinciaal Milieubeleidsplan. Dit beleid heeft tot doel om ervoor te zorgen dat activiteiten voldoen aan een minimale basiskwaliteit die is vastgelegd in Europese en nationale milieunormen en regels. De 'wetgeving' hangt samen met de functie van een gebied: wonen, werken of recreëren. De provincie ziet hierbij drie pijlers die behoren bij haar provinciale rol:

De basiskwaliteit is vastgelegd in Europese en nationale milieunormen en regels en hangt samen met de functie van een gebied: wonen, werken of recreëren. De provincie ziet hierbij drie pijlers die behoren bij haar provinciale rol:

  • 1. Borgen van de basiskwaliteit;
  • 2. Verleiden tot duurzame, gezonde en veilige ontwikkelingen in de fysieke leefomgeving;
  • 3. Stimuleren van technische en sociale innovatieve oplossingen voor de milieuopgave.

In het milieubeleidsplan zijn sectorale thema's van het provinciaal milieubeleid beschreven. Deze thema's zijn luchtkwaliteit, geur, geluid, bodem, externe veiligheid, afval, licht en donkerte en duurzame energie. Per thema is in het milieubeleidsplan op hoofdlijnen de sectorale opgave en inzet van instrumentarium geschetst. Grotendeels betreft het hier wettelijke taken of uitvoering van juridische afspraken en daarbij behorend instrumentarium. Per thema wordt aangegeven of er sprake is van extra provinciale ambitie. Deels gaat het om het versnellen of verbeteren van uitvoering van wettelijke taken, deels gaat het om het zoeken naar nieuw instrumentarium ter ondersteuning of versterking van de doelstelling van het betreffende thema.

Doorwerking bestemmingsplan
In hoofdstuk 4 van het bestemmingsplan worden de verschillende milieuaspecten behandeld. Hier wordt geconcludeerd dat dit bestemmingsplan niet in strijd is met het ruimtelijk milieubeleid van de provincie zoals vastgelegd in het Provinciaal milieubeleidsplan.

2.3 Gemeentelijk beleid

2.3.1 Welstandsnota

In de “Welstandsnota Alkmaar” (vastgesteld door de raad van Alkmaar op 16 mei 2013) staat het beleid en de toepassing van dat beleid beschreven op het onderdeel welstand. Bouwplannen worden getoetst aan welstand. In de nota zijn de criteria opgenomen waaraan getoetst wordt. De criteria hangen af van het soort bouwwerk en het gebied waar dit bouwwerk in gerealiseerd wordt.

Doorwerking bestemmingsplan
Voor het plangebied geldt een welstandsvrij regime. Bij het bouwplan zal wel rekening worden gehouden met de minimale vereisten vanuit het welstandsbeleid.

Hoofdstuk 3 Plangebied

3.1 Historie

Het plangebied behoort tot het voormalige overwegend moerassige landelijke gebied ten noorden van Oudorp (Polder West-Beverkoog). De vroegste vermelding van de naam Oudorp in de schriftelijke bronnen dateert uit de Middeleeuwen, in de 11de eeuw. De Hoornse Vaart is gegraven als trekvaart tussen Alkmaar en Hoorn begin 17e eeuw en de dijk langs de vaart heeft tevens een waterkerende functie. Om te voorkomen dat er teveel water kwam, zijn er in het verleden diverse windmolens gebouwd, waarvan een aantal bewaard bleef. Eén van deze poldermolens ligt schuin tegenover het plangebied aan de zuidzijde van de vaart.  

3.2 Ruimtelijke en functionele analyse

Ruimtelijke hoofdstructuur
De Hoornse Vaart heeft een belangrijke positie in zowel de omgeving als de ruimtelijke structuur in de omgeving. Langs deze waterweg bevinden zich woningen die in een lint en op enkele plekken ook geconcentreerd langs de Hoornse Vaart gelegen zijn. Op de voorziene locatie zijn reeds twee woningen aanwezig. De toevoeging van één woning past goed in de bestaande concentratie van bebouwing op deze locatie.

Verkeersstructuur
De Hoornseweg is een eenrichtingsweg die wordt ontsloten via de Herenweg die in noordelijke richting leidt naar de Nollenweg (N508) en in zuidelijke richting loopt de weg naar de wijken Oudorperpolder en Oudorp. De maximaal toegestane snelheid op de Hoornseweg is 30 kilometer per uur.

Water- en groenstructuur
Rond het plangebied wordt de waterstructuur gevormd door de nabijgelegen Hoornse Vaart. De Vaart heeft hierbij met name een functie als waterweg voor onder andere pleziervaart en recreatie.

De groenstructuur wordt gevormd door een brede groenstrook langs de Hoornse Vaart omgeving van het plangebied kan gekenmerkt worden als een groene omgeving met langs de Hoornse Vaart een brede groenstrook en een bosschage aan de oostkant van het plangebied. aan de oostzijde van het plangebied bosschages.

Functionele structuur
De locatie maakt onderdeel uit van een woonlint langs de vaart. Aan de westzijde bevindt zich een tennisvereniging en aan de noordzijde enkele sportvelden. Ook is er in de nabije omgeving bedrijvigheid te vinden.

3.3 Wonen

Onderhavig plan ziet op het juridisch planologisch mogelijk maken van maximaal één woning op de kavel naast Hoornseweg 26. In het plangebied komt een woning van maximaal 150 m² met een nokhoogte van maximaal 9 meter en een goothoogte van maximaal 7 meter. Naast de woning wordt een garage gerealiseerd van m bouwhoogte van 3 meter. Het plangebied kent reeds de bestemming 'Wonen', waarbinnen een bouwvlak zal worden gesitueerd waar de betreffende woning op kan worden gebouwd.

3.3.1 Ontsluiting locatie en parkeren

De ontsluiting van het perceel vindt plaats via de Hoornseweg. Parkeren zal uitsluiten op eigen terrein gebeuren.

Hoofdstuk 4 Milieu en Waarden

4.1 Inleiding

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.

4.2 Bodem

4.2.1 Algemeen

De bodemkwaliteit vormt een belangrijk aspect bij bouwontwikkelingen van woningen of bedrijven. Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit op de ruimtelijke ordening is bij ontwikkelingen een beoordeling van de haalbaarheid verplicht. Het bodemonderzoek, en dan met name onderzoek naar de bodemkwaliteit, maakt onderdeel uit van deze afweging. Indien bodemverontreiniging aanwezig is dient deze gesaneerd te worden alvorens met de bouw kan worden gestart.

4.2.2 Beoordeling en conclusie

In 2005 is op de locatie Hoornseweg 26 een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (Verkennend bodemonderzoek Hoornseweg 26 Oudorp, Lankelma Ingenieursbureau, kenmerk 05.10389/TM, d.d. 14 oktober 2005). Uit dit bodemonderzoek is gebleken dat de bovengrond matig verontreinigd is met zink en licht verontreinigd met lood en PAK's, De ondergrond niet is verontreinigd en het grondwater licht is verontreinigd met zink. De verontreinigingen zijn niet dusdanig dat deze een belemmering vormen voor de toekomstige invulling van het perceel met een woning. Bij de aanvraag van een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen zal echter wel een aanvullend bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd.

4.3 Archeologie en cultuurhistorie

4.3.1 Provinciaal beleid

In het gebied van Alkmaar, een historische stad in het al vele eeuwen bewoonde gebied van de strandwallen, ligt een krachtige cultuurhistorische basis. De monumentale binnenstad is historisch gezien zeer waardevol. De stad kent ook cultuurhistorisch belangrijke waterlopen en oude dijken. De provincie bepleit om cultuurhistorische waarden in een vroeg stadium van planontwikkeling te inventariseren, bij het ontwerp te gebruiken en bij de vaststelling van plannen mee te wegen.

De provinciale Informatiekaart Landschap en Cultuurhistorie is een geografische uitwerking van de Leidraad landschap en Cultuurhistorie (door gedeputeerde Staten vastgesteld juni 2010) en een herziening van de Cultuurhistorische waardenkaart (CHW) en geeft een overzicht van de aanwezige cultuurhistorische waarden (door Gedeputeerde Staten vastgesteld 2002). De informatiekaart geeft informatie over landschapstypen, aardkundige waarden, cultuurhistorische objecten, archeologische verwachtingen en structuurdragers als molens, militaire structuren en historische dijken.

Bij nieuwe ontwikkelingen dienen archeologische terreinen waar mogelijk behouden te blijven en ingepast te worden in de nieuwe structuur. Hiertoe heeft de gemeente Alkmaar een archeologische verwachtingskaart opgesteld die is vastgesteld door de gemeenteraad op 26 september 2016. Deze dient als uitgangspunt genomen te worden. Bij ontwikkeling geldt dat werkzaamheden die kunnen leiden tot aantasting van de aanwezige waarden, vergunningplichtig zijn en dat hieraan voorwaarden ter bescherming van de archeologische waarden kunnen worden verbonden zoals het doen van opgravingen.

4.3.2 Gemeentelijk beleid

Beleidsnota Erfgoed 2016-2026
Op 26 september 2016 is door de gemeenteraad van de gemeente Alkmaar een archeologische verwachtingskaart en beleidsnota Alkmaar 2016-2016 vastgesteld. Bij het behoud van het cultureel erfgoed gaat het om het geheel van boven- en ondergrondse monumenten, straatbeelden, samenhangende bebouwing, stratenpatronen, pleinen, waterwegen, historische groenpartijen etc. Alkmaar is per slot van rekening een monumentale gemeente. Dat wil niet zeggen dat de ontwikkeling van die gemeente stilstaat. Dat is ook in het verleden nooit zo geweest. Het beleid heeft daarom, naast behoud, vooral ook tot doel om de cultuurhistorie als kwaliteitskenmerk in te brengen bij ruimtelijke ontwikkelingen. Waar wordt voortgeborduurd op de historische ontwikkeling van de stad en haar ommeland behoudt zij haar kwaliteit, terwijl ook aan de eisen van een moderne centrumgemeente kan worden voldaan.

Om dit beleid gestalte te kunnen geven is een gedegen kennis van de cultuurhistorische waarden van essentieel belang. De afgelopen jaren is deze kennis flink toegenomen. Monumenten en beeldbepalende panden zijn geïnventariseerd en aangewezen, onderzoek op het gebied van archeologie, architectuurhistorie en bouwhistorie hebben belangrijke gegevens opgeleverd over de geschiedenis van de stad en haar bewoners. Door onderzoek blijft de kennis groeien en leidt dit steeds tot nieuwe inzichten.

Het beleid richt zich op een integrale benadering van te onderzoeken of te ontwikkelen objecten en gebieden. De initiatiefnemer krijgt hierdoor snel een heldere eenduidige visie.

Cultuurhistorie in Ruimtelijke Ordening 
Op dit moment vinden er wetstechnisch grote veranderingen plaats. De huidige wetgeving wordt vervangen door twee wetten, de Erfgoedwet (2016) en de Omgevingswet (2019). Deze maken samen een integrale bescherming van het cultureel erfgoed mogelijk. De nieuwe Erfgoedwet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van cultureel erfgoed in Nederland. Het uitgangspunt is dat de beschermingsniveaus zoals die in de huidige wetten en regelingen gelden tenminste worden gehandhaafd. In de memorie van toelichting bij de omgevingswet wordt uitgebreid stilgestaan bij cultureel erfgoed. Er is opgenomen dat de monumentenzorg in dit kader verbreed is tot de zorg voor cultureel erfgoed. Cultureel erfgoed is deel van onze fysieke leefomgeving, dat mede) door toedoen van de mens tot stand is gekomen en dat een korte of een lange geschiedenis heeft. Cultureel erfgoed is in grote mate bepalend voor de kwaliteit van de fysieke leefomgeving.

Archeologie 
Per 1 juli 2016 vervangt de Erfgoedwet een deel van de Monumentenwet 1988. Onderdelen van de Monumentenwet 1988 die de fysieke leefomgeving betreffen, gaan naar de Omgevingswet die naar verwachting in 2019 van kracht wordt. Voor deze onderdelen is een overgangsregeling in de Erfgoedwet opgenomen voor de periode 2016-2018. Voor archeologie betreft dit met name verordeningen, bestemmingsplannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie. De uitgangspunten van het verdrag van Valletta (Malta) blijven in de Erfgoedwet de basis van de Nederlandse omgang met de archeologie.

Bouwhistorie 
Bouwhistorie is hét beleidsterrein dat zich naadloos voegt op het grensvlak tussen archeologie en monumentenzorg. Het versterkt en verduidelijkt de onderlinge samenhang. Bouwhistorisch onderzoek is van belang voor de zorgvuldige afweging van interventies in monumentale gebouwen en voor documentatie en begrip van onze gebouwde omgeving.

Monumentenzorg 
Alkmaar behoort tot de grote monumentengemeenten in ons land. De gemeente rijksmonumenten, provinciale monumenten, gemeentelijke monumenten en beeldbepalende panden. Deze hebben een dubbelbestemming cultuurhistorie. Daarnaast heeft een aantal niet-onbeschermde objecten deze dubbelbestemming. Behoud van samenhang is behoud van de historische kwaliteit van de omgeving. Individuele aandacht voor objecten blijft onmisbaar, waarbij vooral wordt ingezet op stijlvastheid aan de oorspronkelijke bouwstijl. Maar tegelijkertijd is de omgeving bepalend voor de wijze waarop het object wordt gezien en gewaardeerd. De aandacht richt zich dan ook meer en meer op het ensemble, de landelijke omgeving, het straatgezicht, bruggen, molens mét hun biotoop enzovoort.

Doorwerking bestemmingsplan
Het gebied heeft een waarde Archeologie E. Gezien de omvang van het plan zijn er geen archeologische onderzoeksverplichtingen behalve de wettelijke meldingsplicht bij het doen van toevalsvondsten omdat de vrijstellingsgrenzen behorend bij waarde Archeologie E niet overschreden worden. Archeologie vormt geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

Doorwerking bestemmingsplan 
In het plangebied bevinden zich gebieden met een waarde E. Deze gebieden zijn weergegeven op de archeologische verwachtingskaart. Deze kaart is 26 september 2016 samen met de beleidsnota Erfgoed Alkmaar 2016-2026 en de Erfgoedverordening Alkmaar vastgesteld door de gemeenteraad. In de gebieden met waarde E geldt een vrijstelling voor bodemingrepen van minder dan 40cm diepte en een oppervlak van minder dan 10.000 m2. Het plangebied is kleiner dan 10.000 m2, waardoor er geen nadere archeologische onderzoeksverplichtingen zijn.

4.4 Externe Veiligheid

4.4.1 Algemeen

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving vanwege handelingen met gevaarlijke stoffen. De handelingen kunnen zowel betrekking hebben op het gebruik, de opslag en de productie, als op het transport van gevaarlijke stoffen. Uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de richtlijnen voor vervoer gevaarlijke stoffen vloeit de verplichting voort om in ruimtelijke plannen in te gaan op de risico's in het plangebied ten gevolge van handelingen met gevaarlijke stoffen. De risico's dienen te worden beoordeeld op 2 maatstaven, te weten het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico beschrijft de kans per jaar dat een onbeschermd individu komt te overlijden door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in risicocontouren rondom de risicobron (bedrijf, weg, spoorlijn etc.), waarbij de 10-6 contour (kans van 1 op 1 miljoen op overlijden) de maatgevende grenswaarde is.

Groepsrisico
Het groepsrisico beschrijft de kans dat een groep van 10 of meer personen gelijktijdig komt te overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico geeft een indicatie van de maatschappelijke ontwrichting in geval van een ramp. Het groepsrisico wordt uitgedrukt in een grafiek, waarin de kans op overlijden van een bepaalde groep (bijvoorbeeld 10, 100 of 1000 personen) wordt afgezet tegen de kans daarop. Voor het groepsrisico geldt de oriëntatiewaarde als ijkpunt in de verantwoording (géén norm).

Voor elke verandering van het groepsrisico (af- of toename) in het invloedsgebied moet verantwoording worden afgelegd, over de wijze waarop de toelaatbaarheid van deze verandering in de besluitvorming is betrokken. Samen met de hoogte van groepsrisico moet andere kwalitatieve aspecten worden meegewogen in de beoordeling van het groepsrisico. Onder deze aspecten vallen zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid. Onderdeel van deze verantwoording is overleg met, advies vragen aan, de regionale brandweer.

(Beperkt) kwetsbare objecten
Er moet getoetst worden aan het Bevi en de richtlijnen voor vervoer gevaarlijke stoffen wanneer bij een ontwikkeling (beperkt) kwetsbare objecten worden toegestaan. (Beperkt) kwetsbare objecten zijn o.a. woningen, scholen, ziekenhuizen, hotels, restaurants.

Risicovolle activiteiten
In het kader van het plan moet bekeken worden of er in of in de nabijheid van het plan sprake is van risicovolle activiteiten (zoals Bevi-bedrijven, BRZO-bedrijven en transportroutes) of dat risicovolle activiteiten worden toegestaan.

Door de provincie Noord Holland wordt in het kader van externe veiligheid aangesloten op het landelijke beleid. De regelgeving omtrent Externe Veiligheid is geregeld in het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen (BEVI). Het besluit is op 27 oktober 2004 in werking getreden. Een ministeriële regeling is op 8 september 2004 in werking getreden waarin onder meer veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten zijn aangegeven.

4.4.2 Beoordeling

In het kader van het bestemmingsplan is het aspect externe veiligheid onderzocht. In figuur 4 is een uitsnede van de risicokaart weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0361.BP00134-0305_0004.png"  
Figuur 4, uitsnede Risicokaart met daarin zwart omkaderd het plangebied (bron: Risicokaart.nl)  

Vervoer gevaarlijke stoffen over de weg (N508, provinciale weg)
Het plangebied met de bestemming 'Wonen' is gelegen op circa 175 meter afstand van het hart van de N508. Voor het direct naast het plangebied gelegen bestemmingsplan 'Aan de Vaart' is door Royal HaskoningDHV in februari 2013 een kwantitatieve risicoanalyse (QRA) uitgevoerd naar de plaatsgebonden risicocontouren van de N508. Daarnaast is het groepsrisico van de N508 onderzocht. Omdat het plangebied is gelegen in de nabije omgeving van de N508 (Nollenweg) en het LPG station aan de N508 (Nollenweg) wordt dit onderzoek meegenomen in dit bestemmingsplan.

Plaatsgebonden risico
Gezien de huidige en toekomstige transportaantallen van de N508 is geen plaatsgebonden risicocontour (PR=10-6) berekend. De risicocontour (PR=10-6) ligt op het wegvak, waardoor de normen voor het plaatsgebonden risico geen belemmering vormt voor het bestemmingsplan.

Groepsrisico
Conform de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen moet het groepsrisico worden verantwoord als er sprake is van:

  • een overschrijding van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico, of;
  • een toename van het groepsrisico.


Door Royal HaskoningDHV is in 2013 voor de huidige bestemde omgevingssituatie en de te bestemmen omgevingssituatie in het plangebied een groepsrisico berekend van 0,077 maal de oriëntatiewaarde. In de huidige situatie zal (vanwege het beperkt gebruik van de sportvelden en accommodaties) het groepsrisico lager zijn. Bepalend voor de toetsing is echter de bestemde situatie.

LPG-tankstation Q8, Nollenweg 11
Ten noorden van het plangebied is het LPG-tankstation van Q8 gelegen. De doorzet aan LPG van het tankstation is op 7 oktober 2008 gelimiteerd tot 1.000 m3 LPG per jaar. LPG wordt opgeslagen in een ondergronds reservoir van 20 m3.

Plaatsgebonden risico
De risicoafstanden voor een LPG tankstations met een doorzet van 500-1000 m3/jaar zijn in het Revi opgenomen en bedragen bedragen:

  • 40 meter vanaf het vulpunt
  • 25 meter vanaf het ondergronds of ingeterpt reservoir
  • 15 meter vanaf de afleverzuil.

Op de verbeelding van het aan de noordzijde van het plangebied geldende bestemmingsplan zijn deze veiligheidsafstanden voor het plaatsgebonden risico opgenomen als 'veiligheidszone lpg'.
Er zijn geen (beperkt) kwetsbare objecten bestemd binnen deze veiligheids- afstanden. Enkel de bestemmingen verkeer, water en groen zijn binnen de veiligheidsafstanden gelegen. De normen voor het plaatsgebonden risico vormen hierdoor geen belemmering voor het plangebied.

Groepsrisico
Op grond van het Bevi/Revi geldt een invloedsgebied van 150 meter rondom het LPG-vulpunt en het LPG-reservoir. Het invloedsgebied rond het LPG-vulpunt en het LPG-reservoir ligt buiten 150 meter van het bestemmingsvlak. De woning ligt buiten de invloedsfeer van het LPG-vulpunt en het LPG-reservoir en heeft daarom geen wezenlijke invloed op het groepsrisico.

Effectafstanden
In de circulaire effectafstanden externe veiligheid LPG-tankstations (14 juni 2016) is een effectgerichte benadering opgenomen waarmee voor belangrijke ongevalsscenario's de gevolgen van een ongeval bij een LPG tankstation worden beperkt. Deze circulaire geldt naast het Revi.

In de circulaire zijn effectenafstanden opgenomen. Deze afstand moet in beginsel aangehouden worden, maar gemotiveerd afwijken is toegestaan door het treffen van veiligheidsmaatregelen. De volgende effectafstanden zijn opgenomen:

  • 60 meter tot (beperkt) kwetsbare objecten;
  • 160 meter tot zeer kwetsbare objecten.

Zeer kwetsbare objecten: zijn objecten waar groepen personen verblijven met een beperkte zelfredzaamheid, zoals minderjarigen, ouderen, zieken of gehandicapten. Zeer kwetsbare objecten zijn bijvoorbeeld ziekenhuizen en andere zorginstellingen, gebouwen voor onderwijs voor minderjarigen of buitenschoolse opvang, peuterspeelzalen, kinderdagverblijven, justitiële inrichtingen en asielzoekerscentra. De woning is aan te merken als een (beperkt) kwetsbaar object. Aangezien deze op meer dan 60 meter van het LPG-tankstation ligt wordt voldaan aan de circulaire effectenafstanden externe veiligheid LPG-tankstations.

4.4.3 Conclusie

De woning ligt buiten de invloedsfeer van het LPG-vulpunt en het LPG-reservoir en heeft daarom geen negatieve effecten op het groepsrisico. Daarnaast wordt ook voldaan aan de minimale afstand uit de circulaire effectenafstanden externe veiligheid LPG-tankstations.

Op basis hiervan kan geconcludeerd worden dat er vanuit externe veiligheid geen belemmeringen zijn voor dit bestemmingsplan.

4.5 Water

4.5.1 Algemeen

Door Aeres Milieu is een waterparagraaf opgesteld (rapportnummer AM16068) voor het plangebied westelijk gelegen van huisnummer 26 aan de Hoornseweg te Alkmaar. Hoofdstuk 3 uit deze waterparagraaf, het hoofdstuk Afweging en realisatie, wordt hierna weergegeven. Voor een nadere toelichting hierop wordt verwezen naar de onderzoeksrapportage welke als bijlage 2 bij deze toelichting gevoegd.

Sinds 1 november 2003 is het wettelijk verplicht, in het kader van het Besluit ruimtelijke ordening, een watertoets te verrichten. In de toelichting bij ruimtelijke besluiten en plannen, waarop bovengenoemd besluit van toepassing is, is het noodzakelijk een beschrijving te geven van de manier waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het onderzoek is op zorgvuldige wijze uitgevoerd volgens de algemeen gebruikelijke inzichten en methoden.

De rapportage is gebaseerd op de relevante vigerende wet- en beleidsregelgeving. De waterparagraaf hangt samen met de hieronder vermelde beleidsnota's aangaande de waterhuishouding, met als doel een duurzaam waterbeheer. De beleidskaders, van Europees tot en met lokaal niveau (Kaderrichtlijn Water, Nationaal Waterplan, Nationaal Bestuursakkoord Water, Vierde Nota Waterhuishouding, Waterbeheer 21ste eeuw, Wet Ruimtelijke Ordening, Provinciaal Waterplan, Keur waterschap en gemeentelijk Waterplan) waaraan wordt getoetst.

4.5.2 Beoordeling

Afweging en realisatie
In aansluiting op het landelijk beleid hanteert het waterschap het beleid dat bij nieuwe plannen altijd onderzocht dient te worden hoe omgegaan kan worden met het “schone” hemelwater. Hierbij worden de afwegingsstappen “hergebruik – infiltratie – buffering – afvoer” doorlopen.

Afkoppeling van het hemelwater van de daken, ontsluitingsweg en overige verharde oppervlakken is goed mogelijk bij nieuwbouw. Uit zorg voor een goede kwaliteit van het grond- en oppervlaktewater wordt bij de bouw afgezien van het gebruik van uitlogende bouwmaterialen (zie ook hoofdstuk 4).

Hergebruik is geen strikte eis. Hergebruik voor bijvoorbeeld het besproeien van het groen of de aanleg van een groendak zijn eventueel mogelijk. Tevens kan overwogen worden om hemelwater te gebruiken voor toiletspoeling. Hierbij dient wel extra aandacht te zijn voor allerlei zaken waaronder het vermijden van foutaansluitingen en het milieuhygiënische aspect.

Alle afgekoppelde neerslag van het dakoppervlak zal niet of zeer gering verontreinigd zijn. Deze neerslag kan zonder beperkingen rechtstreeks via bijvoorbeeld lijnafwatering of traditionele afvoermaterialen, rechtstreeks op de voorziening worden geloosd.

Het is het overwegen waard om de afstromende neerslag te reduceren door een open bestrating of half- verharding van bv. grind of dolomiet aan te brengen in plaats van een gesloten verharding. Gesloten verhardingen kunnen in plaats daarvan ook afwateren richting het omliggende groen in de tuin

Voor het (toekomstige) plangebied is in onderstaande tabel 1 een overzicht van de verharde oppervlakken weergegeven. De onderstaande oppervlakken zijn ruim ingeschat op basis van vergelijkbare projecten omdat de opdrachtgever nog geen concepttekening ter beschikking heeft.

Bruto( verharde) oppervlakten   Huidige situatie
[m2]  
Toekomstige situatie
[m2]  
Tot. opp. plangebied, circa   450  
Dak oppervlakte, totaal circa   0   125  
Overig verhard oppervlak, circa   0   125 toegangsweg en terras  
Onverharde oppervlakte, totaal circa   450   200  
Totaal verhard oppervlak, circa   0   250  
Tabel 1, Geschatte toe - afname verhard oppervlak binnen het plangebied.   

Gezien de kleine verhardingstoename <800 m2 eist het hoogheemraadschap geen watercompensatie. Het afgekoppelde hemelwater kan rechtstreeks afstromen naar het nabijgelegen oppervlaktewater. Hierbij dient eventuele uitspoeling ter plaatse van het uitstroompunt vermeden te worden. Naar beheer toe is een bovengrondse afvoer geadviseerd. De definitieve combinatie/uitwerking voor het plangebied dient in de bouwtekening vastgesteld te worden. Geadviseerd wordt om het terrein zo aan te leggen dat het hemelwater van de woning wegstroomt.

Het afvalwater vanuit het plangebied dient aangesloten te worden op het gescheiden gemeentelijk rioolstelsel. Hiervoor dient een aansluiting aangevraagd te worden bij de gemeente Alkmaar.
Zover bekend wordt ter plaatse geen kelder aangelegd. Opgemerkt wordt dat ook nog geen bouwtekening bekend is. Voor de bouw van de woning dient een watervergunning aangevraagd te worden gezien de ligging binnen het waterstaatswerk (waterkering). Indien er een kelder gewenst is, dient nader overleg met het hoogheemraadschap gevoerd te worden.


Wateradvies
Het watertoetsproces is digitaal doorlopen via de online watertoets voor het planvoornemen (dossiernummer 20160601-12-13082). Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (HHNK) is nader geïnformeerd over de ruimtelijke planvoornemen. Het verdere planvoornemen dient in nader overleg met het Hoogheemraadschap plaats te vinden. De conceptwaterparagraaf zal hierop nader aangevuld worden.

Voor uit te voeren bouwwerkzaamheden in, onder, langs, op, bij de waterkeringen is een watervergunning van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier noodzakelijk. Ook voor het al dan niet tijdelijk onttrekken van grondwater en/of lozingen op het oppervlaktewater dient een vergunningaanvraag of melding te worden gedaan bij het hoogheemraadschap (afdeling Vergunningen & Handhaving). Voor lozingen op de riolering is de gemeente Alkmaar het bevoegd gezag. Geadviseerd is om tijdig contact op te nemen met de afdeling Vergunningen & Handhaving van het hoogheemraadschap in verband met de noodzakelijke proceduretijd die hiermee is gemoeid.

De aanvraag voor een watervergunning kan worden gedaan via het Omgevingsloket Online. Voor een voorspoedige afhandeling van de aanvraag dient het online formulier zo volledig mogelijk ingevuld te worden, met aandacht voor de goedkeuring van eventuele belanghebbenden die gehoord moeten worden voor het verlenen van de ontheffing.

4.5.3 Conclusie

Het aspect water vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling, mits voldaan wordt aan de voorwaarden genoemd in paragraaf 4.5.2.

4.6 Geluid

4.6.1 Verkeersgegevens

Door Windmill Milieu, Management en Advies is in april 2016 een akoestisch onderzoek naar wegverkeer ten behoeve van de ontwikkeling van één woning aan de Hoornsestraat 26 te Alkmaar uitgevoerd. In deze paragraaf zijn de conclusies en overwegingen overgenomen. Het volledige rapport is als bijlage bij de toelichting gevoegd.

4.6.2 Uitgangspunten

De verkeersgegevens voor peiljaar 2027 zijn aangeleverd door de provincie Noord-Holland (N508) en de gemeente Alkmaar (Herenweg, Hoornseweg).

In tabel 2 zijn de belangrijkste verkeersgegevens weergegeven. Voor een volledig overzicht wordt verwezen naar bijlage I.

afbeelding "i_NL.IMRO.0361.BP00134-0305_0005.png"

Tabel 2, Verkeersgegevens 2027

4.6.3 Rekenmodel en toetsing

Het akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai is uitgevoerd conform standaard rekenmethode II uit het vigerende Reken- en meetvoorschrift geluid 2012. Hiertoe is gebruik gemaakt van het computerprogramma Geomilieu, versie 3.11.
De omgeving van het plan is gemodelleerd overeenkomstig de aangeleverde tekeningen en kadastrale ondergronden (www.pdok.nl). Er is gerekend met een standaard reflecterende (harde) bodem (bodemfactor 0,0), waarbij de absorberende bodemgebieden (bodemfactor 1,0 en 0,5) zijn ingevoerd. In bijlage I is een overzicht opgenomen van de invoergegevens van het rekenmodel. Tevens zijn bodemgebieden ingevoerd onder het wegdeel van de N508 waar tweelaags-zoab aanwezig is. De bodemfactor onder deze wegen bedraagt 0,5.

De geluidbelastingen zijn ter plaatse van de woning invallend bepaald op een rekenhoogte van 1,5 meter (begane grond), 4,5 meter (eerste verdieping) en 8 meter (tweede verdieping) boven maaiveld.

Rekenresultaten en toetsing
Wet geluidhinder
In onderstaande tabellen zijn de maatgevende geluidsbelastingen ter plaatse van de verschillende gevels weergegeven voor de N508 en de Herenweg. Voor een volledig overzicht van de rekenresultaten wordt verwezen naar bijlage II. In deze bijlage is ook de gecumuleerde ongecorrigeerde geluidsbelasting (excl. aftrek artikel 110g Wgh) opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0361.BP00134-0305_0006.png"  
Tabel 3, Geluidsbelastingen (incl. aftrek artikel 110g Wgh) N508 (in Lden)  
afbeelding "i_NL.IMRO.0361.BP00134-0305_0007.png"  
Tabel 4, Geluidsbelastingen (incl. aftrek artikel 110g Wgh) Herenweg (in Lden)  


Uit de rekenresultaten in bovenstaande tabellen en bijlage II blijkt dat de voorkeurswaarde van 48 dB uit de Wet geluidhinder vanwege het wegverkeer op de N508 en de Herenweg niet wordt overschreden. Het beschouwen van maatregelen en het doorlopen van verdere procedurele stappen is niet benodigd.

Vanwege het wegverkeer op de Herenweg wordt de voorkeurswaarde van 48 dB niet overschreden.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening zijn ook de geluidsbelastingen vanwege de overige 30 km/uur-wegen berekend. De berekende waarden, zonder aftrek conform artikel 110g Wgh, zijn beduidend lager dan de voorkeurswaarde van 48 dB.

Cumulatie
Er is geen sprake van cumulatie met andere geluidsbronnen. De gecumuleerde ongecorrigeerde geluidsbelasting vanwege het wegverkeer bedraagt maximaal 51 dB. Deze geluidsbelasting kan als ‘redelijk’ geclassificeerd worden volgens de methode Miedema. Daarmee is er sprake van een aanvaardbaar akoestisch woon- en leefklimaat.

4.6.4 Conclusie

Wet geluidhinder
Uit de rekenresultaten blijkt dat de voorkeurswaarde uit de Wet geluidhinder (48 dB) voor de N508 en de Herenweg gerespecteerd wordt. Het beschouwen van maatregelen en het doorlopen van verdere procedurele stappen is niet benodigd.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening zijn ook de geluidbelastingen vanwege de Hoornseweg (30 km/uur) berekend. De berekende waarden, zonder aftrek artikel 110g Wgh, zijn beduidend lager dan de voorkeurswaarde van 48 dB.

Uitgaande van de minimaal vereiste karakteristieke geluidwering van de gevel (GA;k) van 20 dB wordt voldaan aan de eisen uit het Bouwbesluit. Aanvullend onderzoek naar de geluidwering van de gevel is niet noodzakelijk.

Geluidbeleid gemeente Alkmaar
De geluidbelastingen voldoen aan de voorkeurswaarde van 48 dB. Aanvullende voorwaarden uit het gemeentelijk geluidbeleid zijn daarmee niet van toepassing.

4.7 Bedrijven en milieuzonering

4.7.1 Algemeen

Om te komen tot een ruimtelijk relevante toetsing van bedrijfsvestigingen op milieuhygiënische aspecten zoals geur en stof, wordt het begrip milieuzonering gehanteerd. Onder milieuzonering wordt verstaan een voldoende ruimtelijke scheiding tussen enerzijds milieubelastende bedrijven of inrichtingen en anderzijds milieugevoelige gebieden, zoals woonwijken. Om het begrip hanteerbaar te maken is gebruik gemaakt van de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' van de VNG. De inhoud van de milieuzonering wordt bepaald aan de hand van drie bouwstenen, te weten richtafstandenlijst, omgevingstypen en functiemenging. In de richtafstandenlijst zijn bedrijven opgenomen, ingedeeld in milieucategorieën, waarbij per bedrijf is aangegeven wat de afstand tot een rustige woonwijk dient te zijn. Deze afstanden kunnen als basis worden gehanteerd, maar zijn indicatief. Er kan, afhankelijk van het omgevingstype, worden afgeweken van deze richtafstanden.

Bij het omgevingstype 'gemengd gebied' kunnen de afstanden uit de richtafstandenlijst met één afstandstap worden verminderd. Tenslotte geeft de Staat van Bedrijfsinrichtingen voor een functiemenging een overzicht van bedrijfsactiviteiten die vanuit oogpunt van hinder en gevaar goed inpasbaar zijn in gebieden met functiemenging, mits aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan. Over het algemeen wordt door middel van het aanbrengen van een zonering tussen bedrijvigheid en woonbebouwing de overlast ten gevolge van de bedrijfsactiviteiten zo laag mogelijk gehouden.

4.7.2 Beoordeling

Het gebied kan vanwege de afwisseling van milieubelastende en milieugevoelige functies worden geclassificeerd als een gebied voor functiemenging waarvoor bijlage 4 van de handreiking bedrijven en milieuzoneringen geldt. In bijlage 4 worden 3 milieucategorieën toegekend:

  • bedrijven van categorie A: toelaatbaar aanpandig aan woningen;
  • bedrijven van categorie B: toelaatbaar als ze bouwkundig zijn afgescheiden van woningen;
  • bedrijven van categorie C: toelaatbaar indien gesitueerd aan een hoofdweg.

Boordeling
Nabij het plangebied ligt een bedrijf met een maximale categorie B op circa 150 m en een sportvoorziening op 40 m met een maximale categorie B. Aangezien de nieuwe woning bouwkundig is afgescheiden van dit bedrijf en de sportvoorziening vormen deze geen belemmering vanuit bedrijven en milieuzoneringen geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

4.7.3 Conclusie

Vanuit bedrijven en milieuzonering zijn er geen belemmeringen voor dit bestemmingsplan.

4.8 Luchtkwaliteit

4.8.1 Algemeen

Op 15 november 2007 is de Wet milieubeheer (Wm) gewijzigd. In hoofdstuk 5 van de Wm is een paragraaf luchtkwaliteitseisen toegevoegd (paragraaf 5.2). Het doel van de wet is het beschermen van mens en milieu tegen negatieve effecten van luchtverontreiniging. Deze wet met onderliggende regelingen geeft voorschriften en normen over de luchtkwaliteit ter plaatse. Verder wordt er in regels aangegeven hoeveel er bij nieuwe ontwikkelingen aan de verontreiniging mag worden bijgedragen zonder dat er maatregelen getroffen behoeven te worden.

4.8.2 Beoordeling

Plaatselijk luchtkwaliteit
Alkmaar neemt deel aan de Nationale Samenwerking Luchtkwaliteit (NSL). In dat kader is er ieder jaar een herijking van de luchtkwaliteit door middel van de Monitoringstool. De Monitoringstool is een instrument waarmee jaarlijks op nationaal niveau de luchtkwaliteit wordt bepaald. In 2012 en 2011 waren er geen situaties in Alkmaar waar een overschrijding van de norm voor de diverse stoffen optrad. In het kader van de samenwerking NSL neemt de gemeente Alkmaar maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren.

4.8.3 Conclusie

Dit bestemmingsplan voorziet in een actueel juridisch-planologisch kader voor de bouw van een woning. Het gaat hier om dermate kleine ontwikkeling dat deze 'Niet in Betekenende Mate' (NIBM) bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit in het gebied. Op basis hiervan worden er vanuit luchtkwaliteit geen belemmering verwacht ten aanzien van dit bestemmingsplan.  

4.9 Ecologie

4.9.1 Algemeen

Natuurbescherming in Nederland
De Wet natuurbescherming (Wnb) beschermt Nederlandse natuurgebieden en planten- en diersoorten. De wet geldt sinds 1 januari 2017 en vervangt 3 wetten: de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet. Deze wet vormt voor wat betreft soortenbescherming en gebiedsbescherming een uitwerking van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Daarnaast vindt beleidsmatige gebiedsbescherming plaats door middel van het Natuurnetwerk Nederland (NNN), de voormalige Ecologische Hoofdstructuur (EHS).

Gebiedsbescherming vanuit de Wet Natuurbescherming
De Wet Natuurbescherming, heeft voor wat betreft gebiedsbescherming betrekking op de Europees beschermde Natura 2000-gebieden en de Beschermde natuurmonumenten. De Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijngebieden worden in Nederland gecombineerd als Natura 2000-gebieden aangewezen. Als er naar aanleiding van projecten, plannen en activiteiten mogelijkerwijs significante effecten optreden, dienen deze vooraf in kaart gebracht en beoordeeld te worden. Projecten, plannen en activiteiten die mogelijk een negatief effect hebben op de beschermde natuur in een Nature 2000-gebied (of Beschermd natuurmonument) zijn vergunningsplichtig.

Gebiedsbescherming vanuit Provinciaal beleid
De provinciale groenstructuur bestaande uit het Natuurnetwerk Noord-Holland (voormalig EHS) en het Programma Groen zijn ruimtelijk vastgelegd in de Agenda Groen. Het Natuurnetwerk Noord-Holland is een robuust netwerk van natuurgebieden en tussenliggende verbindingszones bestaand uit het Natuurbeheerplan Noord-Holland en de Structuurvisie. Dit netwerk bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuwe aan te leggen natuur en verbindingszones tussen de gebieden. De feitelijke beleidsmatige gebiedsbescherming vindt plaats middels de uitwerking van het provinciaal beleid in de gemeentelijke bestemmingsplannen.

Soortenbescherming vanuit de Wet Natuurbescherming
Soortenbescherming vanuit de Wet natuurbescherming, heeft betrekking op alle in Nederland in het wild voorkomende zoogdieren, (trek)vogels, reptielen en amfibieën, een aantal vissen, libellen en vlinders, enkele bijzondere en min of meer zeldzame ongewervelde dierensoorten en een aantal vaatplanten. Voor alle soorten, dus ook voor de soorten die niet onder de aangewezen bescherming vallen, of die zijn vrijgesteld van de ontheffingsplicht, geldt de zogenaamde 'algemene zorgplicht' (art. 1.10 Wnb). Deze zorgplicht houdt in dat de initiatiefnemer passende maatregelen neemt om schade aan aanwezige soorten te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om het niet verontrusten of verstoren in de kwetsbare perioden zoals de winterslaap, de voortplantingstijd en de periode van afhankelijkheid van de jongen. De zorgplicht geldt altijd en voor alle planten en dieren, of ze beschermd zijn of niet, en in het geval dat ze beschermd zijn ook als er een ontheffing of vrijstelling is verleend.

Vanaf 1 januari 2017 moet, onder de Wet natuurbescherming, bij ruimtelijke ontwikkelingen naast de zorgplicht ook rekening gehouden worden met juridisch zwaarder beschermde soorten vanuit nationaal en Europees oogpunt. Beschermde soorten vanuit nationaal oogpunt betreffen soorten uit 'bijlage A en B' van de Wet natuurbescherming. Beschermde soorten vanuit Europees oogpunt betreffen soorten uit Bijlage IV van de Habitatrichtlijn, de soorten uit Bijlage 1 en 2 Verdrag van Bern, en Bijlage 1 verdrag van Bonn, en alle in Europa inheemse vogels (Vogelrichtlijn).

Op de 'Aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten' van het Ministerie van LNV (augustus 2009) wordt onderscheid gemaakt in verschillende categorieën vogelnesten. Van de meeste vogelsoorten zijn de nesten uitsluitend beschermd wanneer deze tijdens de broed- en nestperiode in gebruik zijn. Het gaat om soorten die jaarlijks nieuwe nesten maken. Van een aantal soorten roofvogels en uilen, koloniebroeders en gebouw bewonende vogelsoorten ('categorie 1-4 soorten') zijn de nesten en de functionele leefomgeving jaarrond beschermend. Ten slotte is er een categorie nesten van vogelsoorten die weliswaar vaak terugkeren naar de plaats waar zij het jaar daarvoor hebben gebroed, maar die over voldoende flexibiliteit beschikken om, als die broedplaats verloren is gegaan, zich elders te vestigen ('categorie 5-soorten'). Vooralsnog is het uitgangspunt dat deze indeling gehandhaafd blijft, totdat de provincies deze hebben aangepast en vastgesteld.

Komen soorten van de hierboven genoemde beschermingsregimes voor, dan is de eerste vraag of de voorgenomen activiteit effecten heeft op de beschermde soorten. Treden er effecten op, dan dient er gekeken te worden of er passende maatregelen getroffen kunnen worden om de functionaliteit van de voortplantings- en/of vaste rust en verblijfplaats te garanderen.

Werkwijze quickscan flora en fauna
In de quickscan zijn de gevolgen van de ruimtelijke ingreep afgezet tegen de aanwezige natuurwaarden vanuit de Wet natuurbescherming en planologisch beschermde natuurwaarden. Deze werkwijze vloeit voort uit de brochure 'Soortenbescherming bij ruimtelijke ingrepen' van het Ministerie van Economische Zaken van december 2016.

Om een beeld te krijgen van de natuurwaarden is op 20 juli 2016 door een ecoloog van BRO een verkennend veldbezoek gebracht aan het plangebied. Mogelijke verblijfplaatsen en sporen van dieren zijn onderzocht. Hierbij is onder andere gebruik gemaakt van de checklist aanwezigheid (inschatten mogelijke aanwezigheid vleermuizen in een Flora- en faunawet vooronderzoek) uit het Vleermuisprotocol versie 25 maart 2013. Naast een veldbezoek is er een bronnenonderzoek gedaan. Voor dit bronnenonderzoek is onder meer gebruik gemaakt van de quickscanhulp (quickscanhulp.nl). De quickscanhulp geeft een overzicht van gegevens (van de afgelopen vijf jaar) uit de Nationale Databank Flora en Fauna (NDFF), de meest omvangrijke landelijke informatiebron van verspreidingsgegevens.

Aan de hand van het uitgevoerde onderzoek is vervolgens beoordeeld welke beschermde soorten daadwerkelijk voor (kunnen) komen binnen het plangebied en is er vervolgens een inschatting gemaakt van de effecten van de ruimtelijke ontwikkeling op beschermde natuurwaarden.

4.9.2 Beoordeling

Op donderdag 1 september 2016 is middels een quickscan Flora en Fauna bekeken of de ruimtelijke effecten heeft op beschermde natuurwaarden. Aangezien de quickscan voor invoering van de Wet natuurbescherming (Wnb) is uitgevoerd is bij toetsing nog gebruik gemaakt van de Flora- en faunawet en de Wet natuurbeheer 1998. De quickscan is naar aanleiding van deze wetswijziging aangepast, wat niet leidt tot andere conclusies ten aanzien van de gebiedsbescherming of soortenbescherming.

Huidige situatie
Het plangebied bestaat uit een grasveld met daar op een dikke kastanjeboom. Het grasveld is omringd door een haag die overgroeid is met klimop. Daaromheen is aan de west- en noordzijde een jaarrond waterhoudende watergang. Het plangebied ligt aan een doodlopende weg, met aan de westkant een recent in aanbouw zijnde nieuwbouwwijk. Aan de zuidkant ligt de Hoornseweg en een brede watergang, de Hoornse Vaart. Aan de noordzijde is industrie, en aan de oostzijde staat een woning met daarachter bosschages en een sportpark. In het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig. Aan de west- en noordkant van het plangebied ligt een watergang. De volgende afbeeldingen geven een impressie van het plangebied en de directe omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.0361.BP00134-0305_0008.png"  
Figuur 5, uitsnede met de globale locatie van het plangebied  

afbeelding "i_NL.IMRO.0361.BP00134-0305_0009.png"  
Figuur 6, overzicht van foto's genomen tijdens quickscan  

Toetsing gebiedsbescherming
Wettelijke gebiedsbescherming
De dichtstbijzijnde wettelijke beschermde natuurgebieden zijn het Natura-2000 gebied Schoorlse duinen op 5,8 km afstand, de Eilandspolder op 6,0 km afstand en het Noordhollands Duinreservaat op 7.9 km afstand. Gezien de grote afstand en de zeer beperkte omvang van de ontwikkeling (de realisatie van één woning) zijn negatieve effecten op het Natura-2000 gebied op voorhand uitgesloten. In de planvorming hoeft verder geen rekening gehouden te worden met de Natuurbeschermingswet.

Planologische gebiedsbescherming
Het plangebied ligt geheel buiten het Natuurnetwerk Noord-Holland en het Programma Groen zoals is vastgesteld in de Agenda Groen. Door de ontwikkeling zullen geen wezenlijke kenmerken van de provinciale groenstructuur worden aangetast. In de planvorming hoeft verder geen rekening gehouden te worden met planologisch beschermde gebieden.

Toetsing Wet natuurbescherming
Vaatplanten
Er zijn tijdens het veldbezoek in het plangebied geen beschermde soorten vaatplanten aangetroffen binnen en rondom het plangebied. In de directe omgeving en/of het plangebied zijn waarnemingen bekend van beschermde soorten vaatplanten zoals zwartsteel en klein glaskruid. Het voorkomen van genoemde soorten wordt op voorhand uitgesloten vanwege het ontbreken van geschikte standplaatsen en habitat. Negatieve effecten op beschermde vaatplanten wordt op voorhand uitgesloten.

Grondgebonden zoogdieren
Er zijn geen grondgebonden zoogdieren of sporen hiervan aangetroffen binnen of rondom het plangebied. Het plangebied vormt geschikt habitat voor enkele soorten algemeen beschermde grondgebonden zoogdieren zoals o.a. huisspitsmuis, veldmuis, etc. (Wnb-andere soorten). Strenger beschermde grondgebonden zoogdieren zijn vanuit de omgeving niet bekend. Uit bronnenonderzoek blijkt niet dat in de omgeving van het plangebied verblijfplaatsen van grondgebonden zoogdieren aanwezig zijn. Negatieve effecten op grondgebonden zoogdieren worden op voorhand uitgesloten.

Effectbeoordeling
Voor soorten geldt een algemene vrijstelling van de Wet Natuurbescherming bij ruimtelijke ontwikkelingen. In het kader van de algemene zorgplicht is het echter wel noodzakelijk om voldoende zorg te dragen voor de aanwezige individuen. Dit houdt in dat al het redelijkerwijs mogelijke gedaan dient te worden om het doden van individuen te voorkomen. In het kader van de algemene zorgplicht zijn geen specifieke maatregelen nodig.

Vleermuizen
Uit het plangebied en/of omgeving (0-1 km) zijn waarnemingen bekend van gewone en ruige dwergvleermuis, laatvlieger, watervleermuis vleermuis (wnb-hrl). Tijdens het veldbezoek is gelet op de aanwezigheid van potentiële vaste verblijfplaatsen voor vleermuizen binnen het plangebied. Potentiële verblijfplaatsen in de vorm van spleten of holen in bomen zijn niet aangetroffen. Binnen het plangebied is geen bebouwing aanwezig. Negatieve effecten op rust- en verblijfplaatsen van vleermuizen zijn uitgesloten. De haag met klimopbegroeiing heeft aan de westkant geen verbinding, het is een open einde. Om die reden is de haag niet geschikt als vliegroute. Het grasveld is mogelijk in geringe mate geschikt als foerageergebied. Echter er is in de omgeving ruim voldoende vergelijkbaar of meer geschikt foerageergebied aanwezig. Er verdwijnt geen mogelijk essentieel foerageergebied. Negatieve effecten op vleermuizen zijn op voorhand uitgesloten.

Vogels
Tijdens het veldbezoek zijn er rond het plangebied geen broedvogels waargenomen. Binnen het plangebied zijn geen nestlocaties aangetroffen. Waarnemingen van vogelsoorten met jaarrond beschermde nesten (waarvan ook het leefgebied/de functionele leefomgeving beschermd is) zoals huismus, gierzwaluw en enkele roofvogels zijn bekend in en nabij het plangebied. Het plangebied biedt geen geschikte huisvestingsmogelijkheden en zal tevens niet of slechts in zeer geringe mate dienen als foerageergebied voor de uit de omgeving bekende huismus, roofvogels of andere vogels met jaarrond beschermde nesten. Negatieve effecten voor vogelsoorten met jaarrond beschermde nesten zijn op voorhand uitgesloten.

Effectenbeoordeling
Voor de voorgenomen ontwikkeling wordt de kastanjeboom, de haag met klimop en het gras weggehaald, en worden mogelijk werkzaamheden verricht aan de rand van de watergang. Door deze werkzaamheden kan er mogelijk wel verstoring optreden van broedende vogels. Door werkzaamheden hier buiten de broedperiode (als broedseizoen kan de periode tussen half maart en half juli globaal worden aangehouden) uit te voeren dan wel te starten, wordt de kans op negatieve effecten geminimaliseerd. Indien op een locatie geen bewoonde nesten, broedende of nestelende vogels aanwezig zijn, mogen ook tijdens het broedseizoen werkzaamheden worden uitgevoerd. Door voor aanvang van werkzaamheden te inspecteren op aanwezige bewoonde nesten, legsels of nestjongen en, indien deze aanwezig zijn, de werkzaamheden uit te stellen tot nadat de jongen zijn uitgevlogen, wordt de kans op negatieve effecten voor vogels tot een acceptabel minimum verminderd.

Vissen, amfibieën en reptielen
Uit het plangebied en/of omgeving (0-1 km) zijn waarnemingen bekend van kleine modderkruiper en bittervoorn, welke onder de nieuwe wet Natuurbescherming niet meer beschermd. Rugstreeppad (wnb-hrl). Binnen het plangebied zelf is geen oppervlaktewater aanwezig. Indien de watergang volledig intact blijft, zijn negatieve effecten voor vissen en voortplantingsplaatsen van amfibieën zijn op voorhand uitgesloten.
Rugstreeppadden komen voornamelijk voor in terreinen met hoge dynamiek. Hieraan voldoet het plangebied niet. De aanwezigheid van de rugstreeppad is in de huidige omstandigheden op voorhand uit te sluiten. Binnen het plangebied is hooguit een zwervend exemplaar van een algemene soort te verwachten zoals bruine kikker of gewone pad.

Effectenbeoordeling
In het kader van de algemene zorgplicht is het echter wel noodzakelijk om voldoende zorg te dragen voor de aanwezige individuen. Dit houdt in dat al het redelijkerwijs mogelijke gedaan dient te worden om het doden van individuen te voorkomen. In het kader van de algemene zorgplicht zijn geen specifieke maatregelen nodig.

Beschermde ongewervelde diersoorten
Uit de directe omgeving van het plangebied zijn waarnemingen bekend van de rouwmantel. Het plangebied biedt echter geen geschikt biotoop voor beschermde ongewervelde diersoorten, zoals de rouwmantel, vanwege het ontbreken van geschikte waardplanten. Negatieve effecten voor beschermde ongewervelde soorten zijn daarmee op voorhand uitgesloten.

4.9.3 Conclusie en aanbevelingen
  • Het plangebied vormt mogelijk geschikt leefgebied voor grondgebonden zoogdiersoort zoals huisspitsmuis en veldmuis (Wnb-andere soorten).
  • Naar verwachting kunnen vogels tot broeden komen in de haag met klimop, de watergang en/of in de kastanjeboom. Daarnaast kan tijdens de werkzaamheden verstoring van broedvogels plaatsvinden. Door werkzaamheden aan, en in de directe omgeving van de haag, watergang en kastanjeboom buiten de broedperiode (als broedseizoen kan de periode tussen half maart en half juli globaal worden aangehouden) uit te voeren dan wel te starten, wordt de kans op negatieve effecten geminimaliseerd. Indien op een locatie geen bewoonde nesten, broedende of nestelende vogels aanwezig zijn, mogen ook tijdens het broedseizoen werkzaamheden worden uitgevoerd. Door voor aanvang van werkzaamheden te inspecteren op aanwezige bewoonde nesten, legsels of nestjongen en, indien deze aanwezig zijn, de werkzaamheden uit te stellen tot nadat de jongen zijn uitgevlogen, wordt de kans op negatieve effecten voor vogels sterk verminderd. Bij reguliere doorgang van de werkzaamheden tijdens de broedperiode wordt de kans op nestvorming, bewoonde nesten van broedvogels en dus ook de kans op broedende of nestelende vogels binnen het plangebied of in de directe omgeving sterk verminderd.
  • Indien de watergang volledig intact blijft, zijn negatieve effecten voor strenger beschermde vissen en voortplantingsplaatsen van amfibieën op voorhand uitgesloten.
  • Binnen het plangebied zijn geen zwaarder beschermde soorten vaatplanten, grondgebonden zoogdieren, vleermuizen, vogels, reptielen en overige ongewervelden (zoals bijv. zeldzame dagvlinders en libellen) te verwachten. Negatieve effecten voor deze soortgroepen zijn op voorhand uitgesloten met inachtneming van de zorgplicht.
  • In het kader van de algemene zorgplicht is het noodzakelijk om voldoende zorg te dragen voor aanwezige individuen. Dit houdt in dat al het redelijkerwijs mogelijke gedaan dient te worden om het doden van individuen te voorkomen. Er zijn in dit geval hiervoor echter geen specifieke maatregelen nodig.

Aanbeveling

  • In de huidige situatie is het voorkomen van de rugstreeppad redelijkerwijze uit te sluiten. Het is, in verband met de mogelijkheden van de rugstreeppad, aan te raden om situaties waarbij vergraafbaar zand blijft liggen, te voorkomen.

Hoofdstuk 5 Juridische planopzet

5.1 Algemeen

Het bestemmingsplan bestaat uit de juridisch bindende regels en verbeelding en gaat vergezeld van een toelichting.

De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken.

De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. Op de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven, met daarbij de harde randvoorwaarden. De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers en de overheid bindende deel van het bestemmingsplan.

De toelichting heeft geen bindende werking; de toelichting maakt juridisch ook geen onderdeel uit van het bestemmingsplan, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het plan en ook bij de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels.

5.2 Systematiek

In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet.

De planregels van het bestemmingsplan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP 2012) en het bestemmingsplan 'Oudorp' van de gemeente Alkmaar.

5.2.1 Inleidende regels


Begrippen
In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn. Hierbij zijn de standaard begrippen uit de SVBP2012 overgenomen.

Wijze van meten
Om op een eenduidige manier afstanden en oppervlakten te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.

5.2.2 Bestemmingsregels

In dit hoofdstuk komen de opgenomen bestemmingen aan de orde. In het bestemmingsplan is één hoofdbestemming 'Wonen' opgenomen. Daarnaast is een dubbelbestemming Waterstaat-Waterkering en Waarde-Archeologie E opgenomen. Deze worden in paragraaf 5.3 toegelicht.

De opbouw van de bestemmingen ziet er in beginsel als volgt uit:

  • 1. bestemmingsomschrijving;
  • 2. bouwregels;
  • 3. afwijken van de bouwregels;
  • 4. specifieke gebruiksregels;
  • 5. afwijken van de gebruiksregels.

Niet alle bestemmingen bevatten echter alle genoemde onderdelen. Hieronder volgt per toegepast bestemmingsonderdeel een korte toelichting.

Bestemmingsomschrijving
De bestemmingsomschrijving bevat de omschrijving van de doeleinden die met de bestemming aan de gronden worden toegekend. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de gronden toegekende functies.

Bouwregels
In de bouwregels wordt aangegeven welke bebouwingsmogelijkheden er op een perceel bestaan. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Afwijken van de bouwregels
Van bepaalde algemeen toegestane bouwregels kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning onder specifiek in de regels genoemde voorwaarden worden afgeweken. Het gaat hier om afwijkingen voor specifieke bestemmingen. Indien afwijkingsbevoegdheden gelden voor meerdere bestemmingen dan wel een algemene strekking hebben, zijn deze opgenomen in hoofdstuk 3 (de algemene regels).

Specifieke gebruiksregels
In dit onderdeel van de bestemmingsregeling wordt aangegeven welke vormen van gebruik in ieder geval strijdig zijn met de bestemming. Deze bepaling geeft enkel en alleen de gebruiksvormen weer, waarvan uit de bestemmingsomschrijving niet rechtstreeks is op te maken dat zij binnen een bepaalde bestemming niet zijn toegestaan. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling om de bestemmingsomschrijving.

Afwijken van de gebruiksregels
Van bepaalde gebruiksregels kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning onder specifiek in de regels genoemde voorwaarden worden afgeweken. Het gaat hier om afwijkingen voor specifieke bestemmingen. Een afwijking van een gebruiksregel mag overigens niet leiden tot een feitelijke wijziging van de bestemming, wat inhoudt dat de afwijking uitsluitend kan worden verleend voor functies, die inherent zijn aan de in de bestemmingsomschrijving opgenomen functies. Via een afwijking kunnen geen 'nieuwe' functies worden toegestaan. Met andere woorden: de afwijkingsregeling kan worden opgenomen voor kleinere, planologisch minder ingrijpende, onderwerpen. Functiewijzigingen en grotere, ingrijpende ruimtelijke ingrepen worden geregeld via een wijzigingsbevoegdheid.

5.2.3 Algemene regels

Antidubbeltelregel
Deze regel is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

Algemene bouwregels
In dit artikel zijn regels opgenomen met betrekking tot bestaande (afwijkende) maatvoering, alsmede regels voor ondergronds bouwen.

Algemene afwijkingsregels
Hierin is de mogelijkheid opgenomen om met een omgevingsvergunning af te wijken van de regels voor onder meer kleine afwijkingen (tot 10%), de bouwhoogte van bouwwerken en een Bed & breakfast bij woningen.

Algemene wijzigingsregels
Dit artikel bevat een bevoegdheid voor Burgemeester en Wethouders om de bestemmingsgrenzen onder voorwaarden in geringe mate te wijzigen.

Algemene procedureregels
In dit artikel is de procedure bij het toepassen van de algemene wijzigingsregels opgenomen.

5.2.4 Overgangs- en slotregels

Overgangsrecht
In deze regels wordt vorm en inhoud gegeven aan het verplichte overgangsrecht voor bebouwing en gebruik.

Slotregel
Als laatste wordt de slotregel opgenomen. Deze regeling bevat de titel van het plan.

5.3 Specifieke bestemmingsregels

5.3.1 Bestemmingsregels

Bestemmingen
Wonen
In deze bestemming wordt beschreven wat de bouw- en gebruiksmogelijkheden zijn binnen de bestemming wonen. Hierbij is aangegeven wat de maximale bouw en goothoogte is en het bebouwingspercentage. In deze bestemming mag binnen het bouwvlak, één vrijstaande woning worden gerealiseerd.

Dubbelbestemmingen
Waterstaat - Waterkering
Deze bestemming dient voor het behoud en de bescherming van de waterkerende functie van een dijklichaam met bijbehorende voorzieningen. Uitsluitend bouwwerken geen gebouwen zijnde mogen worden gebouwd en in de regels is een aanlegvergunningenstelsel opgenomen.

Waarde - Archeologie E
Deze bestemming dient ter bescherming van de aanwezige archeologische en cultuurhistorische waarden in het plangebied. De in het artikel genoemde grenswaarde van 10000 m² en 40 cm betekent dat als er werkzaamheden uitgevoerd worden beneden deze grens er geen archeologisch onderzoek vereist is.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

6.1.1 Kostenverhaal

De Wet ruimtelijke ordening (artikel 6.12.1) verplicht gemeenten gelijktijdig met een ruimtelijk besluit,
zoals een bestemmingsplan en wijzigingsplan een exploitatieplan vast te stellen. Alleen in die gevallen
dat op grond van een bestemmingsplan bouwvergunning had kunnen worden verleend en bij de herziening van dat bestemmingsplan geen andere bestemmingsregeling is vastgesteld, blijft de vaststelling van een exploitatieplan buiten toepassing (Wet van 25 juni 2009 tot wijziging van (onder meer) artikel 9.1.20. van de Invoeringswet ruimtelijke ordening, Staatsblad 2009, nr.297). Ook kan bij de vaststelling van het wijzigingsplan besloten worden geen exploitatieplan vast te stellen, indien:

  • het verhaal van kosten “anderszins verzekerd” is;
  • het bepalen van een tijdvak waarbinnen de exploitatie moet plaatsvinden of fasering van de bouwplannen niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen of regels aan de inrichting, de kwaliteit van bouwlocaties niet noodzakelijk is.


Er bestaat de verplichting een kostenverhaalafweging te maken. De kostensoorten die moeten worden verhaald, zijn opgesomd in de artikelen 6.2.3. en 6.2.4. van het Besluit ruimtelijke ordening. Zijn er bepaalde kostensoorten aan de orde, dan moet worden bezien of deze kosten “anderszins verzekerd” zijn. De kosten voor het voorliggende bestemmingsplan en de daarbij behorende noodzakelijke onderzoeken worden door de initiatiefnemer gedragen. De betaling van de kosten die de gemeente heeft gemaakt, is verzekerd via leges. Hiermee zijn de kosten dus anderszins verzekerd.

Hoofdstuk 7 Overleg, inspraak en procedure

De procedures voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter inzage gelegd kan worden. Daarnaast is er de gelegenheid om in het voortraject belanghebbenden te laten inspreken conform de gemeentelijke verordening. Pas daarna wordt de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan opgestart (artikel 3.8 Wro).

7.1 Vooroverleg

Het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.1) geeft aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg voeren met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Het plan is voorgelegd aan de provincie en het hoogheemraadschap. De provincie geeft aan geen bezwaren te zien in het plan maar wijst wel op de waterkerende functie van de dijk. Hiervoor is een dubbelbestemming Waterstaat - Waterkering opgenomen. Het hoogheemraadschap heeft geen opmerkingen gemaakt op het plan.

7.2 Inspraak

Het ontwerpwijzigingsplan is gedurende een periode van 6 weken ter inzage gelegd. Er zijn geen zienswijzen binnengekomen op het plan. Het plan kan ongewijzigd worden vastgesteld.

7.3 Vaststellingsprocedure

De vaststellingsprocedure van het bestemmingsplan zal plaatsvinden volgens de artikelen 3.7 t/m 3.9 van de Wet ruimtelijke ordening. Het bestemmingsplan wordt in dit kader ter inzage gelegd gedurende een periode van zes weken. Gedurende deze periode kan een ieder zijn zienswijzen kenbaar maken tegen het plan. Het plan zal daarna, al dan niet gewijzigd, ter vaststelling worden aangeboden aan de gemeenteraad.

7.4 Beroep

Na vaststelling wordt het bestemmingsplan wederom voor zes weken ter inzage gelegd. Gedurende deze periode kunnen belanghebbenden tegen het vaststellingsbesluit beroep instellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Indien geen beroep wordt ingesteld, is het plan na deze beroepstermijn onherroepelijk en treedt het plan in werking.