direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Noordervaart 41, Stompetoren
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0361.BP00132-0305

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Op het perceel Noordervaart 41 te Stompetoren staat een oude arbeiderswoning. Het plan is om deze woning te slopen en her te bouwen, dit maal verder weg gelegen van de weg. Hiermee kan een prettiger woonklimaat worden gerealiseerd en een woning die aan de moderne eisen voldoet.

Op basis van het huidige bestemmingsplan is nieuwbouw op de beoogde locatie niet mogelijk. Om de woning juridisch-planologisch mogelijk te maken is een planherziening noodzakelijk. Dit bestemmingsplan biedt hiervoor de onderbouwing en de voorwaarden.

1.2 Vigerend bestemmingsplan

De betreffende gronden liggen in het bestemmingsplan 'Landelijk Gebied 2014', vastgesteld op 30 september 2014.

De gronden waar de huidige woning is gesitueerd hebben de bestemming 'Wonen'. De gronden met de beoogde locatie voor de nieuwbouw hebben de bestemming 'Agrarisch met waarde - Cultuurhistorie'. Het gebied heeft een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0361.BP00132-0305_0001.png"

Figuur 1: uitsnede verbeelding bestemmingsplan 'Landelijk Gebied 2014'

Het vigerend bestemmingsplan kent geen afwijkings- of wijzingsmogelijkheden tot het vergroten, dan wel verplaatsen, van de woonbestemming.

Voor het verplaatsen en realiseren van de woning is dit bestemmingsplan opgesteld.

De woonbestemming ter plaatse van de huidige woning krijgt een agrarische bestemming.

1.3 De bij het plan horende stukken

De bij het plan behorende stukken van dit bestemmingsplan 'Noordervaart 41 Stompetoren' zijn vervat in het GML- bestand NL.IMRO.0361.BP00132-0201 en bestaat uit de volgende stukken:

  • toelichting (inclusief bijlagen);
  • verbeelding;
  • regels (inclusief bijlagen).

1.4 Leeswijzer

Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 een weergave van de huidige en de toekomstige situatie gegeven. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op het beleidskader. Hierin wordt het relevante beleid van het rijk, de provincie en de gemeente beschreven. In hoofdstuk 4 passeren alle relevante milieu- en omgevingsaspecten de revue. De juridische planopzet wordt in het vijfde hoofdstuk uiteengezet. Hoofdstuk 6 gaat in op de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan. In het laatste hoofdstuk wordt de economische uitvoerbaarheid beschreven.

Hoofdstuk 2 Plangebied

2.1 Huidige situatie

Aan de Noordervaart 41 te Stompetoren staat relatief vlak langs de N243 en het water een gedateerde arbeiderswoning uit 1876.

afbeelding "i_NL.IMRO.0361.BP00132-0305_0002.png"

Figuur 2: Situering huidige woning (bron: Google Maps)

De woning is bereikbaar via een dam over het water langs de N243.

Aan de oostzijde van de woning bevindt zich op het adres Noordervaart 39 een akkerbouwbedrijf. De bomensingel om dit bedrijf maakt dat de woning aan de oostzijde beschut ligt. Om de woning is relatief weinig verharding aanwezig.

De woning heeft slechts een inhoud 257 m3. De huidige staat van de woning voldoet niet aan de huidige maatstaven. De woning bestaat uit een halfsteensmuur met scheuren, enkelvoudige beglazing en de woning is slecht geïsoleerd, zodat dat de wens en noodzaak er is de woning te vervangen.

De foto's hieronder geven een beeld van de bestaande woning.

afbeelding "i_NL.IMRO.0361.BP00132-0305_0003.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0361.BP00132-0305_0004.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0361.BP00132-0305_0005.png"

Figuur 3: foto's bestaande woning

2.2 Toekomstige situatie

Gezien de situering van de woning vlak bij de weg (7 meter tot de sloot), grootte en staat van de huidige woning is de wens en noodzaak voor een nieuwe woning. Met een nieuwe woning kan een prettiger woonklimaat worden gerealiseerd en een woning die aan de moderne eisen voldoet. De oude woning zal hiervoor worden gesloopt en worden hergebouwd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0361.BP00132-0305_0006.png"

Figuur 4: Situering nieuwe woning

De nieuwe woning zal op een afstand van circa 42 meter vanaf de Noordervaart (hart van de weg) komen te liggen. Achter de woning zal voldoende ruimte zijn voor het realiseren van een garage/schuur.

Het bestemmingsvlak ten behoeve van de woning, inclusief tuin, is 850 m2. De gronden tussen het bestemmingsvlak van de woonbestemming en de voorsloot wordt bestemd voor tuin. Hiermee wordt voorkomen dat dichter bij de weg bebouwing gesitueerd kan worden. Vlak naast de brug staat een mooie lindeboom welke behouden dient te blijven in de nieuwe situatie. De rest van de kavel behoudt een open karakter zoals past bij de landschap kenmerken van dit gebied waarbij de zichtlijnen zoveel mogelijk in stand worden gehouden. Er zal geen hoog opgaande beplanting worden aangebracht. Hierdoor blijft het open karakter van de polder behouden. De erfscheiding tussen agrarisch gronden en het bestemmingsvlak van de woning en de tuin zal bestaan uit een laag hekwerk ( 1 meter hoog) om de graasdieren in de weide te houden. Binnen de kavel van 850 m2 is voldoende ruimte aanwezig voor parkeren op eigen erf. Enkele parkeerplekken voor bezoekers zullen achterin het perceel aan de oostzijde worden gerealiseerd, zodat er geen auto's geparkeerd hoeven te worden aan de N243. Ook hierbij geldt zoveel mogelijk behoud van zichtlijnen zoals zo kenmerkend zijn in dit landschap. Het fietspad en de Noordervaart zijn daarmee beter zichtbaar vanaf de kavel wat ten goede komt aan de verkeersveiligheid.

De gronden tussen het agrarische bedrijf op Noordervaart 39, de sloot en de woning krijgen een agrarische bestemming zonder bouwmogelijkheden. Hiermee wordt een zichtlijn gecrëerd vanaf de Noordervaart naar de achtergelegen gronden. Bovendien wordt hiermee voldoende manoevreerruimte gecreëerd voor een maaimachine voor het onderhoud van de gronden.

In onderstaande afbeeldingen wordt een beeld geschetst van de te bouwen woning.

afbeelding "i_NL.IMRO.0361.BP00132-0305_0007.png"

Figuur 5: Oost- en noordgevel

afbeelding "i_NL.IMRO.0361.BP00132-0305_0008.png"

Figuur 6: West- en zuidgevel

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is vastgesteld op 13 maart 2012. In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) staan de plannen met betrekking tot ruimte en mobiliteit. Het kabinet beschrijft in de Structuurvisie onder andere in welke infrastructuurprojecten het de komende jaren wil investeren. Provincies en gemeentes krijgen meer bevoegdheden bij ruimtelijke ordening. De Rijksoverheid richt zich op nationale belangen, zoals verbetering van de bereikbaarheid.

De SVIR vervangt verschillende nota's, zoals de Nota Ruimte, de Nota Mobiliteit, de Mobiliteits Aanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Verder vervallen met de SVIR de ruimtelijke doelen en uitspraken uit de Agenda Landschap, Agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta.

In de SVIR schetst het kabinet hoe Nederland er in 2040 uit moet zien: concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Het ruimtelijke en mobiliteitsbeleid wordt meer aan provincies en gemeenten overgelaten. Hieronder valt bijvoorbeeld het landschapsbeleid. De Rijksoverheid richt zich op nationale belangen, zoals een goed vestigingsklimaat, een degelijk wegennet en waterveiligheid.

Tot 2028 heeft het kabinet in de SVIR drie rijksdoelen geformuleerd:

  • de concurrentiekracht vergroten door de ruimtelijk-economische structuur van Nederland te versterken. Dit betekent bijvoorbeeld een aantrekkelijk (internationaal) vestigingsklimaat;
  • de bereikbaarheid verbeteren;
  • zorgen voor een leefbare en veilige omgeving met unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden.

De provincies en gemeenten krijgen in het nieuwe ruimtelijke en mobiliteitsbeleid meer bevoegdheden. Bijvoorbeeld op het gebied van landschappen, verstedelijking en het behoud van groene ruimte.

Provincies en gemeenten zijn volgens het kabinet beter op de hoogte van de situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties. Daardoor kunnen zij beter afwegen wat er in een gebied moet gebeuren.

Met betrekking tot dit plan betekend dit een veilige en gezonde leefomgeving met behoud van cultuurhistorische waarden en flora en fauna, wat in dit plan gewaarborgd blijft.

3.1.2 AMvB Ruimte

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) biedt in artikel 4.3 de basis voor het stellen van algemene regels, op te nemen in een AMvB. Die regels richten zich primair op gemeenten, die het eerst verantwoordelijke overheidsniveau zijn voor de inhoud van bestemmingsplannen. In de AMvB Ruimte zijn nationale belangen, die juridische doorwerking vragen, gewaarborgd.

Nationaal landschap

Voor het plangebied geldt dat het onderdeel uitmaakt van een Nationaal Landschap (Laag Holland). Voor de nationale landschappen geldt dat per nationaal landschap ruimte geboden wordt voor ten hoogste migratiesaldo nul. De provincie overlegt met betreffende gemeenten hoe deze woningbouwopgave over de gemeenten wordt verdeeld en maakt daarover afspraken. Daarbij kunnen wettelijke basiskwaliteitsregels (bijvoorbeeld met betrekking tot geluid of externe veiligheid) aanzienlijke ruimtelijke beperkingen opleggen.

Nationale landschappen bieden daarnaast ruimte voor de aanwezige regionale en lokale bedrijvigheid. Ook hier maken provincies en gemeenten afspraken over aard en omvang van locaties voor bedrijventerreinen. Maatvoering, schaal en ontwerp zijn bepalend voor behoud van de kwaliteiten van deze landschappen.

Om die reden zijn grootschalige verstedelijkingslocaties en bedrijventerreinen, nieuwe grootschalige glastuinbouwlocaties en nieuwe grootschalige infrastructurele projecten niet toegestaan. Waar deze ingrepen redelijkerwijs, vanwege een groot nationaal belang onvermijdelijk zijn, dienen mitigerende en compenserende maatregelen - zoals inpassing en grote aandacht voor ontwerpkwaliteit - te worden getroffen.

3.2 Provinciaal beleid

3.3 Structuurvisie Noord Holland 2040, Kwaliteit door veelzijdigheid

Met de structuurvisie "Kwaliteit door veelzijdigheid" (vastgesteld in 2010 en in 2015 heeft de meest recente actualisatie plaatsgevonden) wil de provincie Noord-Holland bestaande kwaliteiten verder ontwikkelen. Om het gewenste toekomst beeld te realiseren wordt ingezet op de drie hoofdbelangen: Ruimtelijke kwaliteit, Duurzaam ruimtegebruik en Klimaatbestendigheid. De provincie Noord-Holland wil steden optimaal benutten en de landschappen open houden, maar ook ruimte bieden aan de economie en woningbouw.

Een vitale plattelandseconomie is belangrijk voor de Noord-Hollandse economie en een voorwaarde voor de leefbaarheid van gebieden. Het uitgangspunt is een ontwikkelingsgerichte strategie, met de ambitie dat daar waar nieuwe economische activiteiten mogen worden ontwikkeld, ook de kwaliteit van het gebied toeneemt.

Nieuwe plannen dienen de ontwikkelingsgeschiedenis, de ordeningsprincipes en bebouwingskarakteristiek van het landschap en de inpassing in de wijdere omgeving als uitgangspunt te hanteren.

In verband met deze uitgangspunten is het wenselijk om de nieuwe woning zo veel als mogelijk te clusteren met de bestaande bebouwing op het naburig perceel. Dit wordt bewerkstelligd door de ruimte tussen de bebouwing op het perceel aan de Noordervaart 39 en de nieuwe woning te minimaliseren.

De afstand tussen de nieuwe woning en de naburige bebouwing mag in het kader van de milieuzonering echter niet te klein worden. Op de locatie aan de Noordervaart 39 is een akkerbouwbedrijf gevestigd waarvoor namelijk een hinderafstand geldt van minimaal 30 meter (zie ook paragraaf 4.1).

De uiteindelijke positionering van de nieuwe woning op het perceel aan de Noordervaart 41 is dus een afweging geweest van enerzijds de landschappelijke belangen en anderzijds de belangen van het bestaande akkerbouwbedrijf. Hierin is een middenweg gekozen.

3.4 Provinciale Ruimtelijke Verordening

In tegenstelling tot de Structuurvisie Noord-Holland 2040 is de Verordening bindend. De PRV wordt regelmatig aangepast naar aanleiding van nieuwe wetgeving en/of provinciaal beleid. Provinciale Staten hebben op 28 september 2015 de Provinciale Ruimtelijke Verordening gewijzigd. De gewijzigde versie is per 15 januari 2016 in werking getreden.

Voor de doorwerking van het in de structuurvisie vastgelegde beleid staan de provincie, naast de bekende bestuurlijke middelen als subsidies, overleg, convenanten en dergelijke, diverse juridische instrumenten ter beschikking, zoals de PRV. De PRV is het aangewezen instrument als het gaat om algemene regels omtrent de inhoud van gemeentelijke bestemmingsplannen of ruimtelijke onderbouwingen.

Ingevolgde artikel 2 van de verordening wordt onder verstedelijking verstaan: de ontwikkeling van functies die verband houden met wonen, bedrijvigheid, ontwikkeling van functies die verband houden met wonen, bedrijvigheid, voorzieningen, bovengrondse en ondergrondse infrastructuur, stedelijk water en stedelijk groen, voor zover de hiervoor genoemde functies het oprichten van bebouwing mogelijk maken.

Hoewel er sprake is van vervanging van een bestaande woning, kan in het kader van de verordening niet worden gesproken vervangende nieuwbouw. De reden hiervan is dat de nieuwe woning qua aard, omvang en karakter niet vergelijkbaar is met de oude woning. Bovendien wordt de nieuwe woning op een andere plek herbouwd. Hierdoor is er formeel sprake van nieuwbouw buiten bestaand bebouwd gebied. Artikel 13 van de verordening is daarom van toepassing.

Nut en noodzaak van de te vervangen woning zijn echter aangetoond omdat er sprake is van herbouw. Wel moet het bepaalde in artikel 15 in acht worden genomen.

In de huidige situatie is sprake van een duidelijk verschil in volume tussen de voormalige arbeiderswoning, met kleine, eenvoudige tuin, en de naastgelegen stolp met een groot boerenerf en bijbehorende forse beplanting. Het is wenselijk om dit historisch bepaalde verschil in volume ook bij de bouw van de nieuwe woning en de inrichting van het bijbehorende erf te handhaven. Het plan voldoet hier in hoofdlijnen aan. Het plan is daarmee in overeenstemming van de verordening ruimte.

3.5 Gemeentelijk beleid

3.5.1 Structuurvisie 'Kamers en Linten 2040'

Op 24 april 2012 heeft de voormalige gemeente Schermer haar Structuurvisie 'Kamers en Linten 2040' vastgesteld. De centrale doelstelling die daarin is geformuleerd luidt als volgt:

Rekening houdend met de duidelijke verschillen tussen het veenweidegebied en de droogmakerijen is het beleid gericht op behoud en versterking van de landschappelijke, cultuurhistorische en natuurwaarden in Schermer, waarbij de landbouw duurzaam met deze waarden wordt verweven, het gebied in belangrijke mate recreatief medegebruik kan worden en er beperkt mogelijkheden zijn voor woningbouw.

De gemeente gaat verstandig om met haar woningvoorraad en is van mening dat woningbouw in de toekomst mogelijk moet blijven, mits goed ruimtelijk inpasbaar en gefaseerd uitgevoerd. Bij nieuwbouw zal meer dan in het verleden rekening houden met de landschappelijke context.

Hoofdstuk 4 Milieu en omgevingsaspecten

Ingevolge artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt in dit hoofdstuk een beschrijving opgenomen van het verrichte onderzoek naar relevante feiten en af te wegen belangen (artikel 3.2. Algemene wet bestuursrecht). Het gaat daarbij (vooral) om de mogelijke effecten van de activiteit dit het plan heeft op de omgeving. Bij deze effectbeschrijving is uitgegaan van de maximale invulling van de ruimte die het plan biedt.

4.1 Milieuzonering

4.1.1 Wettelijk kader

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stelt zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.
4.1.2 Onderzoek en resultaten

De VNG uitgave "Bedrijven en Milieuzonering" (2012) geeft een eerste inzicht in de milieuhinder van inrichtingen. Zoals hiervoor reeds genoemd, wordt bij het realiseren van nieuwe bestemmingen gekeken naar de omgeving waarin deze worden gerealiseerd. Hierbij spelen twee vragen en rol:

  • past de nieuwe functie in de omgeving (externe werking);
  • laat de omgeving de nieuwe functie toe (interne werking).

Ten behoeve van een passende afstand rond bedrijven en instellingen ten opzichte van gevoelige functies is een bedrijvenlijst ontwikkeld, waarin de bedrijven en instellingen zijn gecategoriseerd op hun milieueffecten.

Op naastgelegen perceel Noordervaart 39 bevindt zich een akkerbouwbedrijf. De ondernemers van dit bedrijf hebben op meerdere locaties een bedrijf. op de locatie Noordervaart 39 worden geen producten opgeslagen. Alleen wordt de achterste schuur (vanaf de weg gezien) gebruikt voor machineberging.

Op basis van de VNG lijst moet een akkerbouwbedrijf een minimale afstand hebben van 30 meter tot overige functies. Dit betreft onder andere een woning van derden.

Het akkerbouwbedrijf heeft de beschikking over een bouwvlak die tot aan de (westelijke) perceelsgrens loopt. In het kader van de milieuzonering dient de aan te houden afstand van het akkerbouwbedrijf tot aan de overige functie formeel gemeten te worden vanaf de rand van het bouwvlak tot aan de nieuw te bouwen woning. Deze afstand is echter circa 25 meter.

De ondernemers van het akkerbouwbedrijf hebben aangegeven in de toekomst de achterste bedrijfsschuur te willen uitbreiden in de richting van de nieuwe woning. Hierdoor zal de schuur op circa 13 meter uit de zijdelingse perceelsgrens komen te liggen. Het is niet de intentie van de ondernemers om tot op de perceelgrens te bouwen. Dit is vanwege de aanwezigheid van de bomensingel ook niet mogelijk.

Hoewel de nieuwe woning op minder dan 30 meter uit de grens van het bouwvlak wordt gebouwd, levert dit geen onevenredige belemmering op voor de bedrijfsvoering en -ontwikkeling van het akkerbouwbedrijf. De uitbreidingsplannen van het akkerbouwbedrijf worden door de nieuw te bouwen woning niet belemmerd.

De woning wordt op voldoende afstand gebouwd van het naastgelegen bedrijf, waardoor ter plaatse van de woning sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

4.2 Bodem

4.2.1 Wettelijk kader

Het beleid ten aanzien van de bodemkwaliteit is op nationaal niveau vastgelegd in de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) Besluit bodemkwaliteit. Er wordt gestreefd naar een duurzaam bodembeheer. Bij een ruimtelijk plan moet de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt. Uitgangspunt wat betreft de bodem in het plangebied is dat de kwaliteit ervan zodanig dient te zijn, dat er geen risico's zijn voor de volksgezondheid bij het gebruik van het plangebied voor de beoogde functie(s). Een verkennend bodemonderzoek, conform de NEN 5740, moet uitwijzen dat de bodem niet is vervuild. Het bodemonderzoek is nodig voor de goedkeuring van het bouwplan en het bestemmingsplan. Als er sprake is van een ernstig geval van bodemverontreiniging dan wordt de aanvraag voor bouwvergunning aangehouden totdat de provincie heeft ingestemd met de wijze van uitvoeren van de bodemsanering of totdat nader onderzoek heeft uitgewezen dat er geen sprake is van een ernstig geval van bodemverontreiniging. Daarnaast moet bepaald worden of de voorgenomen ontwikkeling invloed heeft op de bodemkwaliteit van het plangebied.

4.2.2 Onderzoek

Door Geomechnanica BV is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd op het terrein aan de Noordervaart 41 te Stompetoren. Het rapport van dit onderzoek is in Bijlage 1 bij de bestemmingsplan gevoegd.

De aanleiding tot het uitvoeren van het verkennend bodemonderzoek is de voorgenomen nieuwbouw van een woning op het onderzoeksterrein. Doel van het onderzoek is het vaststellen van de kwaliteit van de bodem ter plaatse en te bepalen in hoeverre deze kwaliteit een belemmering vormt voor de voorgenomen nieuwbouw ter plaatse.

Het bodemonderzoek is uitgevoerd met de Nederlandse Norm Bodem (NEN 5740, NNI 2009) als leidraad waarbij, op basis van de bekende gegevens, de onderzoeksstrategie voor een onverdachte locatie (paragraaf 5.1: strategie ONV) is gehanteerd.

De onderzoeksresultaten kunnen als volgt worden samengevat:

  • De bodem bestaat vanaf het maaiveld tot de maximale boordiepte van circa 2,0 m –mv. uit klei. In de opgeboorde grond zijn geen waarnemingen gedaan die duiden op de aanwezigheid van een bodemverontreiniging. Op het maaiveld en in het opgeboorde materiaal zijn geen asbestverdachte materialen waargenomen.
  • De boven- en ondergrond bevatten geen verhoogde gehalten aan onderzochte stoffen.
  • Het grondwater bevat een licht verhoogd gehalte aan barium (index <0,5).
4.2.3 Resultaten

Uit de resultaten van het onderzoek (veldwaarnemingen en analyseresultaten) wordt geconcludeerd dat de bodem (grond en grondwater) geen noemenswaardig verhoogde gehalten aan onderzochte stoffen bevat. De gemeten gehalten vormen vanuit bodemhygiënisch oogpunt geen belemmering voor de voorgenomen nieuwbouw op het terrein.

4.3 Geluid

4.3.1 Wettelijk kader

De Wet geluidhinder biedt vooral in het ruimtelijk spoor bescherming tegen (spoor)weglawaai en industrielawaai van inrichtingen gelegen op een gezoneerd industrieterrein. In de Wet geluidhinder worden daarnaast de zogenoemde geluidsgevoelige objecten beschermd tegen geluidshinder.

Met het uitvoeren van een akoestisch onderzoek wordt bepaald om de woning in de gewenste vorm akoestisch inpasbaar is. Hiervoor wordt de geluidsbelasting van het de omgeving op de woning bepaald en getoetst aan de geldende geluidsnormen.

De gemeente Alkmaar heeft nog geen gemeentelijk geluidbeleid vastgesteld.

4.3.2 Onderzoek

Door Sain milieuadvies is in maart 2015 een akoestisch onderzoek uitgevoerd (zie Bijlage 2). Dit onderzoek is aangevuld in april 2016 (zie Bijlage 3). Het plangebied ligt binnen de invloedssfeer van de Noordervaart (N243), die in het kader van de Wet geluidhinder gezoneerd is. In het akoestisch onderzoek is onderzocht of de geluidbelasting van deze weg op de nieuwe woning voldoet aan de wettelijke eisen. Er liggen geen andere wegen in de nabijheid van het plangebied.

De berekening van de geluidsniveau's op de woning laat het volgende beeld zien:

afbeelding "i_NL.IMRO.0361.BP00132-0305_0009.png" Figuur 7: Geluidsbelasting , Lden in dB t.g.v. de Noordervaart

De geluidsbelasting ten gevolge van de Noordervaart overschrijdt de voorkeursgrenswaarde op alle gevels behalve de noordgevel. De noordgevel is dus geluidsluw. Op de zuidgevel wordt ter hoogte van de verdieping(en) ook de maximale grenswaarde van 58 dB overschreden. Op de begane grond van de zuidgevel wordt wel voldaan aan de maximale grenswaarde.

4.3.3 Resultaten

Bij de geplande locatie van de nieuwe woning is het nodig om voor de west- en oostgevel en voor de begane grond van de zuidgevel hogere waarden aan te vragen. Ter hoogte van de verdieping(en) dient de zuidgevel als akoestisch doof te worden uitgevoerd.

4.4 Luchtkwaliteit

4.4.1 Wetgeving

De milieukwaliteitseisen omtrent luchtkwaliteit zijn verankerd in hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer. Nieuwe ontwikkelingen mogen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarde die voor een aantal verontreinigende stoffen in de wet is gesteld. Hierbij zijn twee sporen te onderscheiden: het creëren van bestemmingen die potentieel bijdragen aan de (verslechtering van de) luchtkwaliteit en het creëren van bestemmingen die gevoelig zijn voor (een slechte) luchtkwaliteit.

Als aannemelijk is dat aan één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormt luchtkwaliteit geen belemmering om een bestemmingsplan vast te stellen. Deze voorwaarden zijn:

  • er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • het project leidt - al dan niet per saldo - niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • het project draagt 'niet in betekenende mate' bij aan de luchtverontreiniging;
  • het project past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit of binnen een regionaal programma van maatregelen.

Voor projecten waarvan duidelijk is dat deze niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtkwaliteit, hoeft niet te worden getoetst aan de grenswaarden. Dit is geregeld in het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM). In de bij het NIBM behorende Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtkwaliteit. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit worden uitgevoerd.

Dit geldt onder andere voor woningbouwlocaties die ingeval van één ontsluitingsweg niet meer dan 1.500 nieuwe woningen mogen omvatten. Bij twee ontsluitingswegen mogen uitbreidingslocaties niet meer dan 3.000 woningen bevatten. Voor kantoorlocaties gelegen aan één ontsluitingsweg geldt een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m².

4.4.2 Onderzoek en resultaten

Het bestemmingsplan maakt de bouw van een woning mogelijk. Dit is bovendien ter vervanging van een bestaande woning. Daarmee valt deze ontwikkeling binnen de regeling 'niet in betekende mate' bijdragend (NIBM). Dit betekent dat er geen verslechtering van de luchtkwaliteit aan de orde is.

Op grond van deze overwegingen kan zonder luchtonderzoek worden geconcludeerd dat het bestemmingsplan voldoet aan de in de Wet milieubeheer vastgelegde luchtkwaliteitseisen. De luchtkwaliteit in hetplangebied en haar omgeving zal vanwege de voorgenomen ontwikkeling niet in betekende mate verslechteren en staat de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan dan ook niet in de weg.

4.5 Externe veiligheid

4.5.1 Wetgeving

Op 27 oktober 2004 is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) in werking getreden. Daarmee is vastgelegd dat er rekening wordt gehouden met de invloed van de risicovolle inrichtingen en/of transportroutes op geplande gevoelige objecten. Er wordt voorkomen dat zich (beperkt) kwetsbare objecten binnen de 10-6 risicocontour van risicovolle inrichtingen en/of transportroutes bevinden.

Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) in werking getreden. Het doel van het Bevb is het formuleren van veiligheidseisen, het borgen van de planologische inpassing van buisleidingen in bestemmingsplannen en het regelen van adequaat toezicht. Het Bevb regelt op vergelijkbare wijze als in het Bevi de externe veiligheidsaspecten van buisleidingen. De belangrijkste eisen aan bestemmingsplannen zijn de ruimtelijke reservering voor plaatsgebonden risico en verantwoording van groepsrisico en een ruimtelijke reservering voor belemmeringenstroken.

4.5.2 Onderzoek

Risicobronnen voor de externe veiligheid zijn met name bedrijven (inrichtingen) waar grote hoeveelheden gevaarlijke stoffen aanwezig zijn en transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen (via weg, water, spoor, buisleidingen).

De risicokaart laat het volgende beeld zien.

afbeelding "i_NL.IMRO.0361.BP00132-0305_0010.png"

Figuur 8: uitsnede risicokaart (bron: www.risicokaart.nl)

In de omgeving van de planlocaties zijn geen risicovolle bedrijven/inrichtingen die onder de reikwijdte van het besluit vallen. Of zijn er geen transportroutes via weg, water of spoor. Wel liggen ten oosten van de locatie meerdere gastransportleidingen in verschillende maten (40 bar en 70 bar) en twee klantleidingen. Vanuit het oogpunt van externe veiligheid zijn de aardgastransportleidingen ruimtelijk relevant. De leidingen van 40 bar kennen een belemmeringenstrook van 4 meter aan weerszijden vanuit de as van de leiding. De leidingen van 70 bar kennen een belemmeringenstrook van 5 meter aan weerszijden vanuit de as van de leiding. De leidingen en ook de belemmeringstrook valt buiten het plangebied van dit bestemmingsplan.

4.5.3 Resultaten

Overeenkomstig de risicokaart van de provincie Noord-Holland ligt het plangebied niet binnen de invloedsfeer van objecten waarvoor een extern veiligheidsrisico geldt, zoals risicovolle inrichtingen en overige hoofdgasleidingen. Ook is er geen sprake van vervoer van gevaarlijke stoffen in de directe omgeving met een toetsingszone.

4.6 Water

4.6.1 Wetgeving

Aan de hand van deze waterparagraaf wordt duidelijk gemaakt hoe het vigerend waterbeleid is vertaald naar waterhuishoudkundige inrichtingsmaatregelen in het plan voor de nieuwbouw van de woning. In onder andere de "Kaderrichtlijn Water", het "Nationaal Waterplan" en de adviezen van de "Commissie Waterbeheer 21ste eeuw" is het beleid met betrekking tot water en waterbeheer vastgelegd.

In het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) wordt gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen moet een waterparagraaf worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

De watertoets is het vroeg informeren en adviseren van en door de waterbeheerder van waterhuishoudkundige belangen in ruimtelijke plannen en besluiten.

4.6.2 Onderzoek

Binnen het werkgebied van het hoogheemraadschap is de afgelopen decennia door verstedelijking het areaal aan open water afgenomen. Om onder andere dit verschijnsel tegen te gaan is in 2003 de watertoets geïntroduceerd die ervoor moet zorgen dat de waterbelangen beter in ruimtelijke plannen worden meegenomen en dat ontwikkelingen 'waterneutraal' worden gerealiseerd. Een van de onderdelen van de watertoets is het beoordelen van de verhardingstoename.

Er is sprake van een verplaatsing van bebouwing en erfverharding in het plangebied. Er is dan ook geen sprake van een toename, of in het ergste geval een zeer klein aantal m2. In de Keur Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier staat onder artikel 4.2; 'Het is zonder vergunning van het dagelijks bestuur verboden neerslag versneld tot afvoer telaten komen door bebouwing of verharding van 800 m2 of meer verharde grond '. De toename aan verharding blijft ruim onder de norm van 800 m2 waardoor dit bouwplan vrij is van vergunning voor de afvoer van hemelwater.'

Aangezien er geen dan wel nauwelijks sprake is van een toename aan verharding is er geen noodzaak tot compensatie.

De beheerder van het Hoogheemraadschap ter plaatse heeft overleg gevoerd met de initiatiefnemer over het dempen van een sloot, en is ook op de hoogte gesteld van het woningbouwplan. In de aanvraag van de watervergunning is dit verder niet ter sprake gekomen, omdat de sloot ook gelegen is op het agrarisch grondgebied van de aanvrager van dit woningbouwplan. Deze sloot is in een eerder stadium al gedempt, de situatie wordt met dit bestemmingsplan gelegaliseerd. Een watervergunning is hiervoor al afgegeven (vergunningnummer: 12.52090, zie Bijlage 4).

De te dempen sloot is ongeveer 30 m2. De watercompensatie voor het dempen is in overleg met de beheerder gevonden in een eerder gegraven sloot (vergunningnummer: 12.52090, zie Bijlage 4). De compensatie vindt plaats in hetzelfde peilgebied op agrarische grond van aanvrager van dit woningbouwplan en is reeds gerealiseerd op de agrarische grond van de eigenaar dhr. J.N. Zoon.

afbeelding "i_NL.IMRO.0361.BP00132-0305_0011.png"

Figuur 9: afspraken compensatie demping sloot.

Vergunningen

In de bestaande woning is sprake van een directe lozing op de sloot voor toilet en afvalwater. Er is geen riolering aanwezig langs de Noordervaart.

In de nieuw te bouwen woning wordt een septic tank volgens de nu geldende regels geplaatst. Bij het Hoogheemraadschap Hollands (HHNK) geldt sinds 2008 het Besluit lozing afvalwater huishoudens, nieuwe lozingen die via zuiveringstechnische voorzieningen zoals in dit bouwplan een IBA 1 ( septic tank) dienen te worden gemeld bij het HHNK. Van deze installatie dient een beschrijving en tekening te worden overlegd, alsmede beschikbare zuiveringsprestaties of een bewijs van attest. Zodra deze volgens de nu geldende regels wordt aangeschaft wordt aan de hierboven genoemde eis van het HHNK voldaan.

Voor het afvoeren van het hemelwater vanaf de nieuwe bebouwing / verharding en het graven van de compenserende waterberging is een watervergunning van het hoogheemraadschap benodigd. Deze vergunning is inmiddels aangevraagd.

Riolering/afvoer

In de bestaande woning is sprake van een directe lozing op de sloot voor toilet en afvalwater. Er is geen riolering aanwezig langs de Noordervaart.

In de nieuw te bouwen woning wordt een septic tank volgens de nu geldende regels geplaatst.

4.6.3 Resultaten

In overleg tussen het Hoogheemraadschap en de initiatiefnemer is overeenstemming gevonden in de locatie en de hoeveel m2 aan watercompensatie naar aanleiding van de demping van een deel van een sloot.

De watercompensatie heeft met goedkeuring van het Hoogheemraadschap plaats gevonden op de agrarische gronden van dhr. J.N. Zoon. Zie hiervoor ook de bijgevoegde watervergunning.

4.7 Ecologie

4.7.1 Wetgeving

Uitgangspunt voor het bestemmingsplan is dat geen strijdigheid ontstaat met de wetgeving ten aanzien van de gebiedsbescherming (gewijzigde Natuurbeschermingswet 1998, ecologische hoofdstructuur) en de soortenbescherming (Flora- en faunawet).

Gebiedsbescherming

Gebiedsbescherming in Nederland is geregeld middels de gewijzigde Natuurbeschermingswet 1998, welke in 2005 in werking is getreden. De Natuurbeschermingswet regelt de bescherming van gebieden en percelen met de status ´Nationaal Park´, 'Beschermd Natuurmonument' en van gebieden die door de Minister van EL&I zijn aangewezen ter uitvoering van internationale verdragen en verplichtingen, zoals het beschermingsprogramma Wetlands. Op grond van Europese verplichtingen regelt deze wet ook de bescherming van daartoe aangewezen speciale beschermingszones (SBZ) op basis van de Habitat- en Vogelrichtlijn. Natura 2000 is een samenhangend netwerk van beschermde natuurgebieden in de Europese Unie (EU), opgezet door de lidstaten. Natura 2000 wordt op haar beurt weer gevormd door de in de Vogelrichtlijn van 1979 en de Habitatrichtlijn uit 1992 aangewezen gebieden.

Soortenbescherming

De soortenbescherming vindt primair plaats via de Flora- en faunawet. Op grond van deze wet mogen beschermde dieren en planten - die in de wet zijn aangewezen - niet gedood, gevangen, verontrust, geplukt of verzameld worden en is het niet toegestaan om nesten, holen of andere vaste verblijfplaatsen van beschermde dieren te beschadigen, vernielen of te verstoren. Onder voorwaarden is ontheffing van deze verbodsbepalingen mogelijk. Voor (bedreigde) soorten die vermeld staan op bijlage IV van de Habitatrichtlijn en een aantal Rode Lijstsoorten zijn de ontheffingsvoorwaarden zeer streng.

De Flora- en faunawet is onverkort van kracht. Dit betekent dat op het moment dat nieuwe activiteiten aan de orde zijn ook - in het kader van de Flora- en faunawet - de mogelijke effecten op de te beschermen soorten worden meegewogen.

De Flora- en faunawet is in zoverre voor de onderhavige ontwikkeling van belang, dat bij de voorbereiding van het project moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van de ontwikkeling niet in de weg staat.

4.7.2 Onderzoek

Gebiedsbescherming

Natura 2000-gebieden

Het plangebied ligt niet in de directe nabijheid van Natura 2000-gebieden. Het dichtsbijgelegen Natura 2000-gebied is Eilandspolder op een afstand van bijna 2 kilometer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0361.BP00132-0305_0012.png"

Figuur 10: Natura 2000-gebieden (Rode omlijnen = Eilandspolder) (bron: www.synbiosys.alterra.nl)

De sloop-nieuwbouw van de woning zal geen negatief effect hebben op het Natura 2000-gebied.

Ecologische Hoofdstructuur

Binnen een straal van 3 kilometer van de planlocatie bevindt zich onderstaand gebied dat deel uitmaakt van de Ecologische Hoofdstructuur. Deze EHS ligt tevens in het Natura 2000-gebied Eilandspolder.

afbeelding "i_NL.IMRO.0361.BP00132-0305_0013.png"

Figuur 11: ligging nabij Ecologische Hoofdstructuur (bron: www.synbiosys.alterra.nl)

De afstand van de planlocatie tot aan de rand van de Ecologische Hoofdstructuur is circa 1,7 kilometer. Op basis van deze grote afstand en de tussenliggende elementen ( bebouwing en wegen) zijn negatieve effecten van de vergroting van het bouwvlak en de bouw van de woning voor de Ecologische Hoofdstructuur uit te sluiten.

Soortenbescherming

De soortenbescherming vindt primair plaats via de Flora- en faunawet. Op grond van deze wet mogen beschermde dieren en planten - die in de wet zijn aangewezen - niet gedood, gevangen, verontrust, geplukt of verzameld worden en is het niet toegestaan om nesten, holen of andere vaste verblijfplaatsen van beschermde dieren te beschadigen, vernielen of te verstoren. Onder voorwaarden is ontheffing van deze verbodsbepalingen mogelijk.

Voor het verkennen van mogelijk schadelijke effecten van een activiteit kan gebruik gemaakt worden van een effectenindicator (ministerie van Economische Zaken). Deze indicator geeft informatie over de gevoeligheid van soorten en habitattypen voor de meest voorkomende storende factoren binnen de gemeente in relatie tot de beoogde ontwikkeling.

afbeelding "i_NL.IMRO.0361.BP00132-0305_0014.png"

Figuur 12: effectenindicator (bron: www.synbiosys.alterra.nl)

De gronden waar de nieuwe woning is geprojecteerd is momenteel in gebruik als grasland. Tot 2006/2007 was de grond nog in gebruik als tulpenland. De gronden worden circa 3 tot 4 keer per jaar gemaaid en tussendoor intensief beweid door schapen.

De ontwikkeling op deze gronden betreft de bouw van een nieuwe woning. Voor deze bouw zullen geen extra sloten worden gedempt of bomen worden gekapt. Wel wordt de bestaande woning gesloopt, deze heeft niet leeggestaan. De woning heeft geen spouwmuren en geen isolatie. Onder de pannen bevindt zich gewapende folie. Het betreft dus geen potentieel leefgebied voor vleermuizen.

Ten oosten van de woning bevindt zich op de gronden van de buren een grote bosschage. De verwachting is dat hier de meeste dieren hun habitat hebben. De bosschage blijft ongemoeid bij de beoogde ontwikkelingen

4.7.3 Resultaten

Gelet op de voorgenomen activiteit en de afstand tussen het plangebied en de meest nabij gelegen beschermde natuurgebieden, is uitgesloten dat de voorgenomen activiteit een negatief effect op deze natuurgebieden heeft.

Ook de flora- en fauna wet vormt voor het uitvoeren van voorgenomen activiteit geen belemmering. Zo worden geen potentiele vindplaatsen en/of habitats van relevante flora en fauna verwijderd door de beoogde ontwikkelingen.

4.8 Cultuurhistorie en archeologie

4.8.1 Wettelijk kader

Vanaf 1 januari 2012 dient met de wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening, ingegaan te worden op de relatie van het ruimtelijk voornemen en de aanwezige cultuurhistorische waarden. Naast de cultuurhistorische waarde dient er rekening gehouden te worden met de archeologische (verwachting)waarde van een gebied. In 2007 is de Wet archeologische monumentenzorg in werking getreden. De wet zorgt er voor dat het archeologisch erfgoed in de bodem beschermd wordt in het ruimtelijke ordeningsbeleid.

4.8.2 Onderzoek

Door Econsultancy is een archeologische bureauonderzoek uitgevoerd (zie Bijlage 5 Archeologisch bureauonderzoek).

Op grond van de resultaten van het archeologisch bureauonderzoek blijkt dat het plangebied niet een landschappelijke ligging heeft gehad dat aantrekkelijk was voor bewoning. Het plangebied heeft dan ook een lage verwachting op het aantreffen van archeologische indicatoren. Daarnaast heeft binnen het plangebied veenwinning plaatsgevonden, lag het vervolgens tot in de 17e eeuw in een veenplas en is, nadat het gebied was drooggemalen, tot in de tweede helft van de 19e eeuw zeer waarschijnlijk in agrarisch gebruik geweest. Er zijn geen aanwijzingen dat het plangebied tot een (boeren)erf heeft behoord, nadat De Schermer was ingepolderd (droogmakerij), en voordat de huidige kleine woning werd gebouwd in het jaar 1876. Hierdoor geldt geen verwachting op (in situ voorkomende) archeologische resten voor de perioden Laat-Neolithicum t/m Nieuwe tijd C (voor het jaar 1876). Daarom wordt geadviseerd om voor het plangebied geen aanvullend onderzoek te laten uitvoeren en is er wat betreft de archeologie dan ook geen belemmering om het plangebied vrij te geven voor de voorgenomen ontwikkeling.

Het is echter nooit volledig uit te sluiten dat binnen het onderzochte gebied toch nog archeologische resten voorkomen. Hierdoor blijft de archeologische meldingsplicht echter bestaan. Mochten tijdens de graafwerkzaamheden toch archeologische resten worden aangetroffen, dan dient dit onverwijld aan het bevoegd gezag, de gemeente Alkmaar, te worden gemeld.

Van de huidige kleine woning, gebouwd in 1876, dient door het bevoegd gezag beoordeeld te worden of deze woning vanuit bouwhistorisch oogpunt wel of niet als waardevol wordt beschouwd.

4.8.3 Resultaten

Het archeologische bureauonderzoek is uitgevoerd en heeft als conclusie dat vervolgonderzoek niet noodzakelijk is.

NB: Bovenstaand advies naar aanleiding van het onderzoek vormt een selectieadvies. De resultaten van dit onderzoek zullen eerst moeten worden beoordeeld door het bevoegd gezag (gemeente Alkmaar), die vervolgens een selectiebesluit neemt.

Hoofdstuk 5 Juridische planopzet

In dit hoofdstuk wordt aangegeven op welke wijze de voorkomende functies in het bestemmingsplan worden geregeld. In de planopzet is aansluiting gezocht bij de recente uitgave "Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen", kortweg SVBP.

5.1 Toelichting op het juridisch systeem

Met de SVBP2012 (Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen2012) is in dit plan rekening gehouden, evenals met de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) die op 1 oktober 2010 in werking is getreden.

Het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.

5.1.1 Verbeelding

Op de (zowel analoge als digitale) verbeeldingen zijn de bestemmingen in het plangebied weergegeven. Deze bestemmingen zijn gerelateerd aan de in de planregels opgenomen juridische regeling.

Bij de opzet van de verbeelding is de SVBP2012 als uitgangspunt gehanteerd. In de SVBP2012 zijn onder andere bestemmingscategorieën vastgelegd en zijn uniforme kleuren en aanduidingen beschreven. De aanduidingen dienen voor de leesbaarheid van de verbeelding (kadastrale indeling of bestaande bebouwing) of hebben betrekking op wat er wel of niet is toegestaan.

Er is zoveel mogelijk aansluiting gezocht naar de plansystematiek van het bestemmingsplan 'Landelijk Gebied 2014'.

5.1.2 Regels

De regels geven inhoud aan de op de verbeelding gegeven bestemmingen. Ze geven aan waarvoor de gronden en opstallen al dan niet mogen worden gebruikt en wat en hoe er mag worden gebouwd. Bij de opzet van de planregels is het aantal regels zo beperkt mogelijk gehouden. Alleen datgene is geregeld, wat werkelijk noodzakelijk is. Voor de basis van de regels is gebruik gemaakt van de planregels van het bestemmingplan 'Landelijk Gebied 2014'.

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

  • 1. inleidende regels (begripsbepalingen en wijze van meten);
  • 2. bestemmingsregels;
  • 3. algemene regels (o.a. afwijkingsregels);
  • 4. overgangs- en slotregels.
5.1.3 Toelichting op de bestemmingen

Artikel 3 Agrarisch met waarden - Cultuurhistorie

De gronden waar de oude woning heeft gestaan krijgen een agrarische bestemming. De bestemming Agrarisch met waarden - Cultuurhistorie onderscheid zich doordat hier slechts grondgebonden agrarische bedrijven zijn toegestaan niet zijnde bollenteelt of glastuinbouw. Akkerbouw, tuinbouw of een veehouderij zijn dus onderling uitwisselbare agrarische functies.

Op de gronden binnen deze bestemming komen landschappelijke en cultuurhistorische waarden voor. Deze waarden zijn genoemd in de bestemmingsomschrijving. Hier zal aan worden getoetst bij aanvragen om een omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden (voorheen aanlegvergunning en afwijkingen van het bestemmingsplan in voornoemde gevallen).

Artikel 5 Verkeer

Voor het ontsluiten van het erf is de bestemming Verkeer opgenomen. Deze maakt het mogelijk om over het water bij de woning te komen.

Artikel 6 Water

Niet alleen het water heeft de bestemming Water gekregen, maar ook het langs de waterkant aanwezige riet- en oeverland. Er is een omgevingsvergunning nodig om o.a. de watergangen te dempen en om oevervegetaties te verwijderen. Een uitzondering betreft het normaal onderhoud, gebruik en beheer. Het periodiek inkorten van het riet ten behoeve van onderhoud van het riet- en oeverland, is dus niet omgevingsvergunningplichtig.

Artikel 7 Wonen

De bestemming Wonen geldt voor burgerwoningen. Het bestemmingsvlak bevat geen bouwvlak, zodat de gebouwen niet gebonden zijn aan een plek binnen het bestemmingsvlak. De oppervlakte, hoogte en het volume zijn wel gemaximeerd. De toegestane erfbebouwing is afhankelijk van de grootte van het bestemmingsvlak. Hoe groter het bestemmingsvlak, hoe meer erfbebouwing gerealiseerd mag worden. In dit verband is van belang om te weten dat het Besluit omgevingsrecht ruime mogelijkheden biedt voor vergunningsvrij bouwen. De erfbebouwing kan dus meer bedragen dan wat in het bestemmingsplan staat aangegeven. Het komt voor dat bij woonpercelen een grotere hoeveelheid aan erfbebouwing aanwezig is. Vaak stamt dit uit de tijd dat het perceel agrarisch in gebruik was. Omdat een teveel aan erfbebouwing niet wenselijk is en een grote inbreuk maakt op de uitgangspunten voor erfbebouwing, moet het teveel aan erfbebouwing op termijn worden teruggebracht tot de toegestane hoeveelheid, passend bij de afmeting van het bestemmingsvlak.

De bestemming bevat flexibiliteitsbepalingen teneinde de splitsing van een stolp mogelijk te maken, een paardenbak of om de dakhelling zodanig te wijzigen dat een mansardekap kan worden gerealiseerd. Het is eveneens toegestaan om onder voorwaarden hobbymatige agrarische activiteiten (zgn. hobbyboeren) binnen de woonbestemming uit te oefenen, evenals een beroep of bedrijf aan huis of het exploiteren van een bed and breakfast. Deze functies passen bij het landelijke karakter van de omgeving, en de veelal ruimere opzet van de woonpercelen dan in de kernen.

Artikel 8 Waarde - Archeologie - 2

De verschillende archeologiezones uit de beleidsnota archeologie monden uit in een eigen archeologiebestemming per zone. Binnen de desbetreffende zone moet worden onderzocht of er archeologische waarden aanwezig zijn en of die kunnen worden geschaad indien een ingreep plaatsvindt die de vrijstellingsdiepte en de vrijstellingsoppervlakte overschrijdt. De oppervlakte en de diepte zijn cumulatieve voorwaarden, dat wil zeggen: als de ingreep kleiner is dan de vrijstellingsdiepte of oppervlakte, dan kan archeologisch onderzoek achterwege blijven.

De verplichting geldt niet bij normaal gebruik, beheer en onderhoud.

Hoofdstuk 6 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Wettelijk bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan. In dit hoofdstuk wordt besproken hoe de verwezenlijking door de maatschappij (overheid en burgers samen) wordt gedragen.

6.1 (Inspraak en) overleg

Op grond van artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening wordt geëist dat bij de voorbereiding van een bestemmingsplan vooroverleg wordt gevoerd met die diensten van het rijk en de provincie die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

Op het concept ontwerpbestemmingsplan is een inhoudelijke reactie binnengekomen van de provincie Noord-Holland en een reactie van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier. Het Hoogeheemraadschap had verder geen inhoudelijke opmerkingen.

De provincie geeft in haar overlegreactie aan dat het niet wenselijk is om de nieuwe woning zo ver in westelijke richting op te schuiven. De nieuwe woning dient dichter bij het naastgelegen erf te worden gebouwd. De reden is dat hierdoor aan de westzijde van de woning een brede open zichtas richting het achtergelegen poldergebied gehandhaafd blijft. De volledige reactie van de provincie Noord-Holland is als Bijlage 6 aan deze toelichting toegevoegd.

Het opschuiven van de woning in de richting van het naastgelegen erf, het akkerbouwbedrijf op het adres Noordervaart 39, is op grond van de milieuzonering niet mogelijk. Tussen het akkerbouwbedrijf en de nieuwe woning dient in het kader van de milieuzonering voldoende ruimte in acht te worden genomen, zodat het akkerbouwbedrijf niet onevenredig wordt belemmerd in de bedrijfsvoering en -ontwikkeling. In paragraaf 3.4 en 4.1 wordt nader onderbouwd waarom de milieuzonering het onmogelijk maakt om de woning dichter bij het naastgelegen erf te bouwen.

In paragraaf 3.4 van het voorontwerpbestemmingsplan was aangegeven dat artikel 14 van de verordening ruimte van toepassing was. Dit klopt niet. Op grond van de provinciale regels kan niet worden gesproken vervangende nieuwbouw. De reden hiervan is dat de nieuwe woning qua aard, omvang en karakter niet vergelijkbaar is met de oude woning. Bovendien wordt de nieuwe woning op een andere plek herbouwd. Hierdoor is er formeel sprake van nieuwbouw buiten bestaand bebouwd gebied. Artikel 13 van de verordening is daarom van toepassing. Paragraaf 3.4 is hierop aangepast.

Het ontwerpbestemmingsplan 'Noordervaart 41 Stompetoren' zal gedurende zes weken ter inzage worden gelegd. Gedurende deze termijn heeft iedereen mondeling of schriftelijk de mogelijkheid een zienswijze in te dienen.

6.2 Zienswijze

Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 2 juni 2016 tot en met 13 juli 2016 op grond van artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening ter inzage gelegen. Tijdens deze periode zijn geen zienswijzen over het plan kenbaar gemaakt.

Hoofdstuk 7 Economische uitvoerbaarheid

Omtrent de wettelijke verplichting inzicht te geven in de uitvoerbaarheid van een plan, wordt in dit hoofdstuk ingegaan op de economische aspecten die met de verwezenlijking van het plan samenhangen.

In het voorliggende geval gaat het om een particulier initiatief. De kosten van de realisatie van de beoogde ontwikkeling, alsmede de kosten voor het opstellen van het voorliggende bestemmingsplan worden door de initiatiefnemer gedragen.