direct naar inhoud van 4.7 Flora en fauna
Plan: Herenweg 117
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0361.BP00018-0305

4.7 Flora en fauna

4.7.1 Beleidskader

Sinds 1 april 2002 regelt de Flora- en faunawet de bescherming van in het wild voorkomende inheemse planten en dieren. In de wet is onder meer bepaald dat beschermde dieren niet gedood, gevangen of verontrust mogen worden en planten niet geplukt, uitgestoken of verzameld mogen worden (algemene verbodsbepalingen, artikelen 8 t/m 12). Bovendien dient iedereen voldoende zorg in acht te nemen voor in het wild levende planten en dieren (zorgplicht, artikel 2). Daarnaast is het niet toegestaan om hun directe leefomgeving, waaronder nesten en holen, te beschadigen, te vernielen of te verstoren. De Flora- en faunawet heeft dan ook belangrijke consequenties voor ruimtelijke plannen.

Bij ruimtelijke plannen met mogelijke gevolgen voor beschermde planten en dieren is het verplicht om vooraf te toetsen of deze kunnen leiden tot overtreding van algemene verbodsbepalingen. Wanneer dat het geval dreigt te zijn, moet onderzocht worden of er maatregelen genomen kunnen worden om dit te voorkomen, of de gevolgen voor beschermde soorten te verminderen. Onder bepaalde voorwaarden geldt een vrijstelling of is het mogelijk van de minister van LNV ontheffing van de algemene verbodsbepalingen te krijgen voor activiteiten op het gebied van ruimtelijke ontwikkeling en inrichting. Ten aanzien van de criteria die voor vrijstellingen en ontheffingen gelden, kunnen drie groepen soorten worden onderscheiden. Deze groepen sluiten aan bij de indeling in tabellen van de AMvB Flora- en faunawet.

Groep 1: Algemene soorten waarvoor een vrijstelling geldt (Tabel 1 AMvB):

Voor algemeen voorkomende soorten geldt een algemene vrijstelling van de verboden 8 tot en met 12. Aan deze vrijstelling zijn geen aanvullende eisen gesteld. Wel blijft ook voor deze soorten de zorgplicht van kracht.

Groep 2: Overige soorten waarvoor een vrijstelling geldt wanneer volgens een gedragscode gewerkt wordt (Tabel 2 AMvB; vogels):

Voor een aantal soorten geldt een vrijstelling mits volgens een door het ministerie goedgekeurde gedragscode wordt gewerkt. Wanneer een dergelijke gedragscode (nog) niet beschikbaar is, kan een ontheffing worden aangevraagd. Deze kan worden verleend indien de beoogde ruimtelijke ingreep geen afbreuk doet aan de gunstige staat van instandhouding van de soort(en). Eventueel moeten hiertoe mitigerende en compenserende maatregelen genomen worden. Voor vogels geldt echter een uitgebreide toets voor een ontheffing (zie onder groep 3).

Groep 3: Habitatrichtlijn bijlage IV-soorten en in AMvB aanvullend aangewezen soorten (streng beschermde soorten) (Tabel 3 AMvB):

Voor soorten genoemd in bijlage IV van de Habitatrichtlijn en voor de door het ministerie van LNV per algemene maatregel van bestuur nog aanvullend aangewezen soorten geldt een zwaar beschermingsregime. Voor deze soorten geldt geen vrijstelling voor ruimtelijke ontwikkeling en inrichting. Een ontheffing kan alleen worden verleend wanneer:

  • geen andere bevredigende oplossing bestaat;
  • sprake is van dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, en voor het milieu gunstige effecten;
  • geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.
4.7.2 Onderzoek

Het onderzoek naar flora en fauna is verricht door IDDS ('Rapport betreffende het flora- en faunaonderzoek Herenweg 117 te Alkmaar' d.d. 25 maart 2010). Uit het onderzoek blijkt er in het plangebied soorten aanwezig zijn of te verwachten zijn, die in het kader van de Flora- en faunawet zijn aangemerkt als overige en streng beschermde inheemse soort en door de ingreep mogelijk schade ondervinden. Aanvullend onderzoek naar de soortgroep vleermuizen is in het kader van de Flora- en faunawet nodig. Aan de hand van de onderzoeksresultaten kan worden bepaald of een ontheffingsaanvraag in het kader van de Flora en faunawet noodzakelijk is.

Belangrijkste conclusies en aanbevelingen per soortgroep:

a. zoogdieren (excl. vleermuizen)

In het plangebied zijn algemeen beschermde zoogdieren te verwachten. Voor de streng beschermde waterspitsmuis is het plangebied niet geschikt als leefgebied. Voor de algemeen beschermde soorten geldt dat geen ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet hoeft te worden aangevraagd. Aanbevolen wordt om rekening te houden met de werkrichting van de rooiwerkzaamheden.

b. vleermuizen

Afhankelijk per soort maken vleermuizen gebruik van gebouwen bomen als vaste rust- en verblijfplaats. Vanwege het ontbreken van holtes en andere openingen in de aanwezige bomen zijn verblijfplaatsen van boombewonende vleermuissoorten in het plangebied uit te sluiten. Vanwege toegangsmogelijkheden voor vleermuizen in de twee gebouwen (woonhuis en garage) kunnen hierin wel mogelijk vaste rust- en verblijfplaatsen aanwezig zijn. Tijdens de biotooptoets was het echter niet mogelijk om de aanwezigheid hiervan te bevestigen of uit te sluiten. Bij de sloop van deze gebouwen zullen mogelijk aanwezige soorten schade ondervinden. Aanvullend onderzoek naar vleermuizen kan pas plaatsvinden tijdens de actieve periode van vleermuizen, in de periode van april tot en met september. Tijdens het onderzoek wordt meer duidelijkheid verkregen of verblijfplaatsen en migratieroutes aanwezig zijn. Wanneer vleermuizen worden aangetroffen, kan aan de hand van de resultaten van het aanvullend onderzoek worden beoordeeld in hoeverre deze schade ondervinden van de sloop van de bestaande bebouwing en de activiteiten die hiermee samenhangen.

c. vogels

In het plangebied zijn verschillende soorten vogels waargenomen. Voor de meeste vogels geldt dat alleen in gebruik zijnde nesten zijn beschermd. Buiten het broedseizoen is geen ontheffing nodig. In het geval dat tijdens de uitvoering van werkzaamheden toch een in gebruik zijnd nest wordt aangetroffen, is het nodig om de rustzone te herstellen.

d. amfibieƫn

In het plangebied komen mogelijk alleen algemeen beschermde amfibieƫn voor. Voor algemeen beschermde soorten geldt dat geen ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet hoeft te worden aangevraagd.