direct naar inhoud van Regels

TAM-omgevingsplan hoofdstuk 22c - perceel naast Aalsmeerderweg 342 en tussen 348 en 354

Status: ontwerp
Identificatie: NL.IMRO.0358.TAMOP22C-OW01
Plantype: bestemmingsplan

Motivatie TAM omgevingsplan hoofdstuk 22c - perceel naast Aalsmeerderweg 342 en tussen 348 en 354

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Inhoudsopgave

 

HOOFDSTUK 1 INLEIDING

1 Aanleiding

2 Ligging en begrenzing plangebied

3 Geldende omgevingsplannen

4 Procedure

5 Leeswijzer

HOOFDSTUK 2 PLANVORMING

2.1 Huidige situatie (ruimtelijk, functioneel en stedenbouwkundig)

2 Ambitie op hoofdlijnen

3 Visie, beleid en regels op locatie

3.1 Inleiding

3.2 Rijksbeleid

4 Functionele ontwikkeling en programma

HOOFDSTUK 3 FYSIEKE LEEFOMGEVING

1 Toetsing m.e.r.

2 Bodem

3 Water

4 Klimaatadaptatie

5 Duurzaamheid en energie

6 Natuur

7 Archeologie en cultureel erfgoed

8 Geluid

9 Schaduwwerking

10 Luchtkwaliteit

11 Omgevingsveiligheid

12 Verkeer en parkeren

HOOFDSTUK 4 FINANCIELE HAALBAARHEID

1 Financieel economische haalbaarheid

2 Kostenverhaal

3 Nadeelcompensatie

4 Juridische haalbaarheid

HOOFDSTUK 5 HOOFDSTUK 5 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

1 Participatie

2 Vooroverleg

3 Vaststellingsprocedure

HOOFDSTUK 6 CONCLUSIE

 

HOOFDSTUK 1 INLEIDING

 

Met dit TAM-omgevingsplan worden 3 nieuwe woningen in het lint aan de Aalsmeerderweg mogelijk gemaakt. Het gaat om het perceel naast Aalsmeerderweg 342 waar 1 woning mogelijk gemaakt wordt en het gaat om het perceel tussen Aalsmeerderweg 348 en 354 waar 2 woningen mogelijk gemaakt worden.

 

1 Aanleiding

De eigenaren van het perceel naast Aalsmeerderweg 342 en tussen Aalsmeerderweg 348 en 354 hebben in 2023 een principeverzoek ingediend voor de bouw van 3 woningen op de 2 percelen. Op dit verzoek is positief op beslist. Voor het wijzigen naar wonen is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen, maar deze bevoegdheid is niet teruggekomen in de Omgevingswet en daarom is dit TAM omgevingsplan opgesteld.

 

2 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied ligt naast Aalsmeerderweg 342 en tussen Aalsmeerderweg 348 en 354. Hieronder op de afbeeldingen weergegeven.

 

Hieronder de ligging van het plan.

 [image]

 

Hieronder de plangrens van het plan.

 [image]

 

 

3 Geldende omgevingsplannen

 

Dit TAM omgevingsplan vervangt gedeeltelijk de volgende omgevingsplannen (tijdelijk deel):

 

Deze geldende omgevingsplannen (tijdelijke deel) komen met het in werking treden van dit TAM - omgevingsplan gedeeltelijk te vervallen, namelijk ter plaatse van het onderhavige plangebied.

 

4 Procedure

 

Het vigerende tijdelijke omgevingsplan 'Landelijk gebied oost' biedt niet de mogelijkheid voor de bouw van extra woningen in het lint langs de Aaslmeerderweg. Wel is er een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Alleen deze wijzigingsbevoegdheid is komen te vervallen met de inwerkingtreding van de Omgevingswet. In het overgangsrecht is de mogelijkheid opgenomen om gebruik te maken van de wijzigingsbevoegd via binnenplans afwijken. Alleen is hierin niet het verhalen van kosten in meegenomen. Daarom is er gekozen voor het opstellen van een TAM - omgevingsplan waarbij het opnemen van kostenverhaalregels verplicht is, tenzij er een anterieure overeenkomst is gesloten. De 3 woningen worden planologisch mogelijk gemaakt met dit TAM omgevingsplan.

 

Het ontwerp TAM - omgevingsplan wordt op basis van artikel 16.30 Omgevingswet (Ow) en afdeling 3.4 Algemene wet bestuursrecht (Awb) ter inzage gelegd. De kennisgeving van de terinzagelegging van het ontwerp­TAM­omgevingsplan wordt gedaan via digitale weg in het Gemeenteblad en op de gemeentelijke website. Het ontwerp­TAM­omgevingsplan wordt zes weken ter inzage gelegd en binnen deze termijn kan een ieder zienswijzen bij de gemeente indienen. De ingediende zienswijzen worden ­ voor zover nodig/mogelijk ­ verwerkt in het (vast te stellen) TAM­omgevingsplan. Na de vaststelling van het TAM­omgevingsplan door de gemeenteraad of het college ligt het vastgestelde TAM­omgevingsplan zes weken ter inzage en kunnen diegenen, die een zienswijze hebben ingediend, en belanghebbende zijn, een beroepschrift bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State indienen. Tevens kan een verzoek om een voorlopige voorziening bij de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State worden ingediend.

 

 

5 Leeswijzer

 

Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 de planvorming besproken. Hierin wordt de huidige ruimtelijk- functionele situatie, de ambitie op hoofdlijnen en de aspecten uit relevante visies, beleid en regels op het plan beschreven. Aanvullend is in hoofdstuk 2 ook de gedetailleerde planomschrijving inclusief de ruimtelijke uitstraling en inpassing in de omgeving opgenomen. In hoofdstuk 3 wordt inzicht gegeven in diverse planologische aspecten die relevant zijn voor de fysieke leefomgeving. De financiële- en maatschappelijke haalbaarheid komen vervolgens in hoofdstuk 4 en 5 aan de orde. In het laatste hoofdstuk leest u in de conclusie of er sprake is van een evenwichtige

toedeling van functies en of het plan bijdraagt aan een gezonde leefomgeving.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

HOOFDSTUK 2 PLANVORMING

 

 

2.1 Huidige situatie (ruimtelijk, functioneel en stedenbouwkundig)

 

Het plangebied ligt in het woonlint langs de Aalsmeerderweg en ten noorden van de nog te ontwikkelen woonwijk Oosteindedriehoek. Het gebied rondom het plangebied bestaat planologisch daarmee voornamelijk uit een woongebied.

 

 

2 Ambitie op hoofdlijnen

 

De initiatiefnemer wil in totaal 3 woningen bouwen in het lint langs de Aalsmeerderweg. Het gaat om een woning naast Aalsmeerderweg 342 en 2 woningen tussen Aalsmeerderweg 348 en 354. De nieuw te bouwen woningen sluiten mooi aan bij het bestaande lint van woningen.

 

3 Visie, beleid en regels op locatie

 

Dit hoofdstuk geeft een overzicht van de belangrijkste ruimtelijke beleidskaders. Achtereenvolgens komt het relevante rijks-, provinciale, regionale en gemeentelijk beleid aan bod. Het beleid en de wetgeving op milieugebied wordt behandeld in hoofdstuk 3.

 

 

3.1 Inleiding

 

Dit hoofdstuk geeft een overzicht van de belangrijkste ruimtelijke beleidskaders.

Achtereenvolgens komt het relevante rijks­, provinciale, regionale en gemeentelijk beleid

aan bod. Het beleid en de wetgeving op milieugebied wordt behandeld in hoofdstuk 3.

 

3.2 Rijksbeleid

 

3.2.1 NOVI

De SVIR is grotendeels opgegaan in de NOVI, behalve enkele onderdelen van bijlage 6, ‘Essentiële onderdelen Nota Mobiliteit’.

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (hierna: NOVI) vastgesteld. De NOVI is de langetermijnvisie van het Rijk op de toekomstige inrichting en ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI geeft richting en helpt om keuzes te maken, te kiezen voor slimme combinaties van functies en uit te gaan van de specifieke kenmerken en kwaliteiten van gebieden, en er nu mee aan de slag te gaan en beslissingen niet uit te stellen of door te schuiven. Het versterken van de omgevingskwaliteit staat in de NOVI centraal. Dat wil zeggen dat alle plannen met oog voor de natuur, gezondheid, milieu en duurzaamheid gemaakt moeten worden. Bij de NOVI hoort een Uitvoeringsagenda. Hierin staat hoe uitvoering wordt gegeven aan de NOVI.

Opgaven
Nederland heeft een aantal dringende maatschappelijke opgaven. Deze opgaven kunnen niet apart van elkaar worden opgelost; zij moeten in samenhang bekeken worden. Ze grijpen in elkaar en vragen om meer ruimte dan beschikbaar is in Nederland. Niet alles kan, niet alles kan overal. Op het niveau van nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven aan de omgeving in Nederland, verwoord in vier opgaven:

  1. ruimte maken voor klimaatverandering en energietransitie;

  2. de economie van Nederland verduurzamen en het groeipotentieel behouden;

  3. steden en regio's sterker en leefbaarder maken;

  4. een toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Realiseren 4 opgaven
In de NOVI is een tweetal instrumenten opgenomen om de opgaven te realiseren:

1. De Omgevingsagenda
Voor Noord-West Nederland (Utrecht, Flevoland en Noord-Holland) is een omgevingsagenda opgesteld, waar Noord-Holland als NOVI-gebied deel van uitmaakt. In de Omgevingsagenda agenderen het Rijk en de regio de gezamenlijke vraagstukken en de gewenste aanpak daarvan. De Omgevingsagenda biedt een basis voor uitvoeringsafspraken en inzet van programma's en projectbesluiten van Rijk en regio. De balans tussen economische groei en leefbaarheid is een centrale opgave.

 
2. Landsdelen
Nederland is verdeeld in 5 landsdelen. Aalsmeer valt in landsdeel Noord-west (Utrecht, Flevoland en Noord-Holland). Landsdeel Noordwest wordt gekenmerkt door een hoge bevolkingsdynamiek, met een grote druk op de woningmarkt en de schaarse ruimte. De contrasten zijn groot: internationale economische toplocaties (zoals Schiphol), sterk groeiende regio’s en steden en uitgestrekte landelijke gebieden. De balans tussen economische groei en leefbaarheid is een centrale opgave. Het gaat om het slim verbinden van verstedelijking met de mobiliteits-, milieu- en de klimaat- en energieopgave. Ingezet wordt op een groene, gezonde en slimme leefomgeving.

 

 

 

NOVEX gebieden

Naast de ruimtelijke regie per provincie wordt ook ingezet op een gebiedsgerichte regie in NOVEX-gebieden. Het betreft hier gebiedsontwikkelingen waar nationale opgaven in het fysieke domein dusdanig stapelen dat een gebiedsgerichte ordening en prioritering van verschillende nationale opgaven noodzakelijk is om te kunnen komen tot de gewenste herbestemming en/of ingrijpende herinrichting met behoud of versterking van de ruimtelijke kwaliteit. Aalsmeer valt in het novex-gebied 'Metropoolregion Amsterdam'. Verder is novex-gebied Schiphol van belang voor Aalsmeer. Belangrijkste afspraak in dit novex-gebied is om stapsgewijs de leefomgeving in de Schipholregio te verbeteren.

 

Metropoolregio Amsterdam

Een toekomstbestendige en evenwichtige metropool met meerdere kernen. Dat is de hoofdlijn van de gezamenlijke koers die de Metropoolregio Amsterdam (MRA) met het Rijk heeft opgesteld. Met deze koers wordt ruimte gegeven aan 325.000 extra woningen tot 2050 - waarvan minimaal 175.000 tot 2030 - en aan ongeveer evenzoveel banen. Er worden niet alleen woningen gebouwd, maar complete en duurzame steden en samenlevingen in een vitaal landschap. Ook de transitieopgaven mobiliteit, energie en klimaat zijn belangrijke onderdelen van het verstedelijkingsconcept.

 

Relevantie plangebied

Geen van de in het NOVI beschreven onderwerpen heeft invloed op het onderhavige plan. Het onderhavige plan heeft geen invloed op de nationale belangen die in het NOVI zijn opgenomen. Het NOVI vormt derhalve geen belemmering voor het plan en het onderhavige TAM-omgevingsplan.

 

3.2.2 Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl)

Het Rijk legt met het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) de nationale ruimtelijke belangen juridisch vast. Het Bkl voorziet in de juridische borging van het nationaal ruimtelijk beleid zoals dat in de Nationale omgevingsvisie (NOVI) is vastgelegd. Het Bkl bevat regels die de beleidsruimte van andere overheden ten aanzien van de inhoud van ruimtelijke plannen inperken, daar waar nationale belangen dat noodzakelijk maken.

 

Relevantie plangebied

Geen van de in het Bkl geregelde onderwerpen heeft invloed op het onderhavige plan. Het onderhavige plan heeft geen invloed op de nationale belangen die in het Bkl zijn geborgd. Het Bkl vormt derhalve geen belemmering voor het plan en het onderhavige TAM-omgevingsplan.

 

3.2.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

De "Ladder voor duurzame verstedelijking" heeft als doel een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. De ladder voor duurzame verstedelijking is in de Nationale omgevingsvisie (NOVI) geïntroduceerd en is vastgelegd in het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl), in artikel 5.129g. De onderbouwing van de behoefte aan woningen en andere functies wordt gedaan aan de hand van de ladder voor duurzame verstedelijking. De toelichting bij een TAM-omgevingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het TAM-omgevingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

 

Relevantie plangebied

De ladder voor duurzame verstedelijking dan wel artikel 5.129g Bkl is niet van toepassing op het voorliggende TAM-omgevingsplan, omdat er geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Uit jurisprudentie blijkt dat er pas vanaf 12 woningen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Dit TAM-omgevingsplan maakt 3 woningen mogelijk.

 

3.2.4 Luchthavenindelingsbesluit Schiphol

De kaders van het Luchthavenindelingbesluit (LIB) Schiphol vormen geen belemmering voor het onderhavige plan. Het TAM-omgevingsplan ligt buiten het beperkingengebied.

 

 

 

 

3.3 Provinciaal beleid

 

 

3.3.1 Omgevingsvisie NH2050

De "Omgevingsvisie NH2050 - Balans tussen economische groei en leefbaarheid" is op 19 november 2018 door Provinciale Staten van Noord-Holland vastgesteld.

De Omgevingsvisie NH2050 betreft een structuurvisie op grond van de Omgevingswet.

In de omgevingsvisie heeft de provincie haar ruimtelijke toekomstvisie vastgelegd en heeft zij tevens aangegeven hoe zij deze visie denkt te zullen realiseren.

 

Het uitgangspunt van de omgevingsvisie is dat Noord-Holland een relatief hoog welvaarts- en welzijnsniveau heeft. Om deze ook voor de toekomst vast te kunnen houden, richt de provincie zich op een goede balans tussen economische groei en leefbaarheid. Zodanig dat bij veranderingen in het gebruik van de fysieke leefomgeving de doelen voor een gezonde en veilige leefomgeving overeind blijven.

 

In de omgevingsvisie worden ambities genoemd op het gebied van de leefomgeving, het gebruik van de leefomgeving en de energietransitie.

 

De ambities ten aanzien van de leefomgeving luiden als volgt. Een klimaatbestendig en waterrobuust Noord-Holland. In het kader van gezondheid en veiligheid, het behouden en waar mogelijk verbeteren van de kwaliteit van de fysieke leefomgeving. Het vergroten van de biodiversiteit van Noord-Holland.

 

Voor het gebruik van de leefomgeving gelden de volgende ambities.

Een duurzame economie met innovatie als belangrijke motor, daardoor is er ruimte voor ontwikkeling van circulaire economie, duurzame landbouw, energietransitie en experimenten.

 

Verder wil de provincie vraag en aanbod van woon- en werklocaties beter afstemmen (kwantitatief en kwalitatief). Daarbij moet woningbouw, in overeenstemming met de kwalitatieve behoeftes en trends, vooral in en aansluitend op de bestaande verstedelijkte gebieden worden gepland. Duurzaamheid van de totale woningvoorraad is het uitgangspunt.

De derde ambitie binnen deze categorie is het effectief, veilig en efficiënt kunnen verplaatsen van inwoners, bedrijven en producten van Noord-Holland, waarbij negatieve gevolgen van de mobiliteit op klimaat, gezondheid, natuur en landschap steeds nadrukkelijk worden meegewogen.

Als laatste geldt het behouden en versterken van de unieke kwaliteiten van de diverse landschappen en de cultuurhistorie.

 

Voor energietransitie is de overkoepelende ambitie dat Noord-Holland in 2050 volledig klimaatneutraal is en gebaseerd op hernieuwbare energie. Daarom is er ruimte voor de noodzakelijke energietransitie en daarvoor benodigde infrastructuur. Dit alles rekening houdende met de ambities voor verstedelijking en landschap.

 

Relevantie plangebied

Geen van de in de Omgevingsvisie genoemde onderwerpen heeft invloed op het TAM-omgevingsplan. De Omgevingsvisie vormt derhalve geen belemmering voor het TAM-omgevingsplan.

 

 

3.3.2 Omgevingsverordening NH2022

 

De Omgevingsverordening Noord–Holland 2022 (OV NH2022) vertaalt provinciaal beleid in regelgeving. De OV NH2022 is door Provinciale Staten vastgesteld op 23 mei 2022 en is op 1 januari 2024 inwerking getreden, tegelijk met de Omgevingswet. De Provincie Noord-Holland past de inhoud van de artikelen en bijbehorende toelichtingen van de OV NH2022 aan door middel van een cyclisch, herkenbaar en voorspelbaar proces. De tweede herziening is vastgesteld op 11 december 2023 en is op 9 januari 2024 inwerking getreden. De derde herziening is vastgesteld op 16 december 2024 en is op 1 januari 2025 inwerking getreden.

 

Om de lange termijn ambities waar te maken zet de provincie Noord-Holland onder andere programma’s en projecten in en onderzoekt nieuwe vormen van samenwerking om samen met partners maatschappelijke opgaven te slechten. Dit past bij de sturingsfilosofie zoals deze in de Omgevingsvisie is verwoord. Deze sturingsfilosofie luidt als volgt: We gaan uit van het principe ‘Lokaal wat kan, regionaal wat moet’, gelet op de diversiteit aan regio’s, om ruimte te bieden aan maatwerk en om vorm te kunnen geven aan een wendbare samenleving. Hierbij staat de opgave centraal. Dat bepaalt de wijze van sturing en samenwerking.

 

De sturingsfilosofie van de Omgevingsvisie NH2050 betekent voor de Provincie Noord-Holland een andere, nieuwe manier van werken. De sturingsfilosofie betekent niet dat er geen regels meer worden gesteld. Het deel dat hoort bij ‘regionaal wat moet’ vraagt soms wel om regelgeving. Maar wel zo veel mogelijk een nieuwe manier van regels stellen. Regels die meer gericht zijn op het hoe (hoe kom je tot een goede fysieke leefomgeving) dan op het wat (verbodsbepalingen en uitzonderingen daarop). Regels die zich meer richten op het doel, dan op het middel. Kwalitatieve normen in plaats van kwantitatieve. De Omgevingsverordening NH2022 zet hierin de vervolg stappen die in de Omgevingsverordening NH2020 zijn begonnen.

 

De Omgevingsverordening geeft bijvoorbeeld de weerslag van de afweging tussen ruimte voor ontwikkelingen en bescherming van het landelijk gebied. En geeft daarmee een verdere invulling van de hoofdambitie van de Omgevingsvisie NH2050, een evenwichtige balans tussen economische groei en leefbaarheid. De regels geven de kaders waarbinnen deze ruimte voor afweging en maatwerk mogelijk is en zijn in overeenstemming met de ontwikkelprincipes en ambities zoals verwoord in de omgevingsvisie. Deze regels zijn er onder andere op gericht om zoveel mogelijk binnenstedelijk te verdichten en het landschap te behouden en beschermen. Dat wil niet zeggen dat er niets mogelijk is in het landelijk gebied, maar het vraagt wel om een goede onderbouwing en landschappelijke inpassing. Voor gebieden met grotere landschappelijke, ecologische, aardkundige en cultuurhistorische waarde, onze bijzondere provinciale landschappen, is deze bewijslast logischerwijs zwaarder.

 

Relevantie plangebied

Het TAM-omgevingsplan was is in strijd met de instructieregels van de Omgevingsverordening die gold voor 1 januari 2025. Hiervoor heeft de provincie een ontheffing verleend. Met de inwerkingtreding van de derde herziening van de Omgevingsverordening 2022 per 1 januari 2025 is de strijdigheid komen te vervallen.

 

3.4 Gemeentelijk beleid

 

3.4.1 Gebiedsvisie Aalsmeer 2020

Het actuele ruimtelijke beleid van de gemeente is neergelegd in de Gebiedsvisie Aalsmeer 2020, vastgesteld door de gemeenteraad op 26 november 2009. De ordening.

 

Ingevolge de gebiedsvisie dient het ruimtelijke beleid van de gemeente gericht te zijn op een duurzame en kwalitatief sterke ontwikkeling van economie, wonen en recreatie met als voorwaarde het behoud van de leefbaarheid, het dorpse karakter, de bereikbaarheid en het op peil brengen van voorzieningen. De aandacht dient verlegd te worden van uitbreiding naar verbetering van de kwaliteit van de leefomgeving. Functies of ontwikkelingen die dit frustreren moeten worden tegengegaan.

 

Uit de gebiedsvisie volgen een aantal thema's die in het kader van de kwaliteit van de leefomgeving aandacht behoeven. Daarbij gaat het in de eerste plaats om de aanwezigheid van groen en water in de woonomgeving. Bij nieuwe ontwikkelingen in de woonbuurten dient het structurerende groen en water in de wijk te worden behouden en, waar mogelijk, versterkt. Op grond van de Gebiedsvisie wordt de kwaliteit van de woonomgeving ook gedefinieerd door de mate waarin sprake is van een kenmerkende, samenhangende structuur. Nieuwe ontwikkelingen dienen deze samenhang en herkenbaarheid als uitgangspunt te nemen en te bekrachtigen. Op het gebied van wonen wil de gemeente de accenten verleggen en meer aandacht besteden aan de kwaliteit van de woonomgeving. Maar tegelijkertijd wil Aalsmeer ook het woningaanbod op peil houden en in de toekomst geschikte woningen kunnen blijven aanbieden, passend bij de vraag en het karakter van Aalsmeer. Het gaat dus
om een accentverschuiving: blijven bouwen, maar met meer oog voor kwaliteit.

 

Relevantie plangebied

De toevoeging van drie nieuwe woningen vergroot de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse en is daarmee in overeenstemming met de Gebiedsvisie Aalsmeer 2020.

 

3.4.2 Structuurvisie landelijk gebied oost

Op 6 juli 2017 heeft de raad van Aalsmeer de Structuurvisie landelijk gebied oost vastgesteld. Deze structuurvisie vormt de basis voor de tranformatie van Aalsmeer Oost naar woningbouw. In de Structuurvisie landelijk gebied oost wordt uitgegaan van handhaven/versterken bestaande linten.

 

Relevantie plangebied

Het voorliggende TAM-omgevingsplan maakt 3 woningen mogelijk in het bestaande lint wat het bestaande lint verder versterkt en het is daarmee in overeenstemming met de Structuurvisie landelijk gebied oost.

 

3.4.3 Nota lintenbeleid

Op 22 december 2011 heeft de gemeente Aalsmeer de notitie "ruimtelijke beoordeling bouwen in de Linten van de gemeente Aalsmeer" vastgesteld. Op 31 oktober 2013 is een eerste herziening van de beleidsnotitie “Ruimtelijke beoordeling bouwen in de linten” vastgesteld en op 18 juni 2020 is een tweede herziening van de beleidsnotitie "Ruimtelijke beoordeling bouwen in de linten" vastgesteld.

Het doel van het lintenbeleid is om te komen tot een helder toetsingskader voor het beoordelen van ontwikkelingen in woonlinten. Inzet van het beleid is om de bestaande lintenstructuur te behouden en te versterken. In het lintenbeleid wordt gesteld dat de bebouwingslinten een belangrijke rol spelen in

de ruimtelijke opbouw van Aalsmeer en bijdragen aan de collectieve identiteit van de gemeente. De oorsprong van de linten komt voort uit de agrarische bedrijfswoningen die in het lint stonden met daarachter de agrarische bedrijfsbebouwing. Doordat het buitengebied, gelegen achter het lint, in Aalsmeer veelal ten dienste stond van de glastuinbouw, is het ruimtegebruik van het buitengebied intensiever en de bebouwingsdichtheid hoger.

 

De linten van Aalsmeer hebben van oorsprong een hoge landschappelijke, ecologische en

cultuurhistorische kwaliteit. Er zijn echter ontwikkelingen, zoals het verdwijnen van de glastuinbouw door de schaalvergroting, die de linten bedreigen. Ander gewenst gebruik en andere architectuur zijn soms niet in overeenstemming met de oorspronkelijke lintstructuur.

 

Het planmatige lange lint van de Aalsmeerderweg is redelijk samenhangend en bestaat grotendeels uit vrijstaande panden (vaak woningen) in wisselende afmetingen. Om de lintenstructuur te beschermen zijn in het lintenbeleid diverse ruimtelijke en architectonische uitgangspunten geformuleerd. Naast algemeen geformuleerde uitgangspunten zijn voor de in het plangebied gelegen linten specifieke uitgangspunten opgenomen.

 

Voor de Aalsmeerderweg zijn dit de volgende specifieke uitgangspunten:

 

Ruimtelijk

Architectonisch

Relevantie plangebied

De drie nieuwe woningen in het lint voldoen aan de beleidsota 'Het Lintenbeleid 2e Herziening'. De toevoeging van drie nieuwe woningen vergroot de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse.

 

 

3.4.4 Nota Parkeernormen Aalsmeer 2016

 

Eind 2012 heeft het CROW (Landelijk kenniscentrum voor verkeer en vervoer) nieuwe parkeerkencijfers gepubliceerd. De 'oude' cijfers dateren van 2004 en dienden als basis voor de parkeernormen, zoals vastgesteld in het Aalsmeer Verkeer- en Vervoerplan (AVVP). In het AVVP zijn echter alleen normen opgenomen voor de categorie 'wonen'.

  

De aanleiding voor deze Nota Parkeernormen Aalsmeer is als volgt:

 

Het vaststellen van parkeernormen en toepassingsregels is om diverse redenen belangrijk en nuttig. Door het parkeren nadrukkelijk te toetsen en de juiste parkeernorm zo vroeg mogelijk in een planproces te bepalen wordt parkeeroverlast voorkomen en wordt de verkeersveiligheid verbeterd. Indien een ontwikkelaar namelijk te weinig parkeerplaatsen realiseert op eigen terrein, gaan er ook mensen in de omgeving parkeren met mogelijk parkeeroverlast en verkeersonveilige situaties tot gevolg. Voor burgers, bedrijven en ontwikkelaars is met deze nota duidelijk welke normen gehanteerd worden bij een aanvraag. Bovendien bevat de nota duidelijke toepassingsregels om uit te leggen hoe de parkeernormen gehanteerd moeten worden. Hierdoor zorgen we er als gemeente voor dat er voldoende parkeerplaatsen aanwezig zijn en dat mogelijk verwachte parkeerproblemen vanaf het begin van het planproces worden voorkomen.

 

Relevantie plangebied

Middels een voorwaardelijke verplichting in de regels wordt gewaarborgd dat er voldoende parkeerplaatsen wordt gerealiseerd bij de woningen conform de Parkeernota van Aalsmeer.

 

 

4 Functionele ontwikkeling en programma

 

Op de planlocatie is sprake van een bestaand woonlint met een bouwvlak. Er zijn alleen nieuwe woningen mogelijk middels de toepassing van een wijzigingsbevoegdheid. Hiermee heeft er daarmee voor de bouw van een extra woningen in het lint, en dus op de percelen van het voorliggende plan, reeds een ruimtelijke- planologische en stedenbouwkundige afweging plaatsgevonden.

 

 

 

 

HOOFDSTUK 3 FYSIEKE LEEFOMGEVING

 

 

 

1 Toetsing m.e.r.

 

De wetgeving over de milieueffectrapportage (m.e.r) is opgenomen in afdeling 16.4 van de Omgevingswet en in hoofdstuk 11 en bijlage V bij het Omgevingsbesluit. Daarin is bepaald dat het bevoegd gezag bij de voorbereiding van een plan of programma een milieueffectrapport opstelt, als dat plan of programma het kader vormt voor te nemen besluiten voor projecten die zijn aangewezen in artikel 16.43 van de Omgevingswet. Onder een plan of programma, als bedoeld in artikel 2, onder a, van de SMB-richtlijn (EU-richtlijn voor strategische milieubeoordeling), wordt in ieder geval verstaan een omgevingsvisie, programma, omgevingsplan en voorkeursbeslissing. Voor de plannen en programma's waarvoor een plan-milieueffectrapport moet worden opgesteld is in de Omgevingswet een generieke aanwijzing opgenomen. Hiervoor is aansluiting gezocht bij de SMB-richtlijn. In Bijlage V bij het Omgevingsbesluit staan de aangewezen categorieën van projecten waarvoor een m.e.r.-procedure verplicht is.

Voor plannen en programma's die betrekking hebben op kleine gebieden op lokaal niveau en/of kleine wijzigingen heeft de Omgevingswet de plan-m.e.r.-beoordeling geïntroduceerd. Voor deze ontwikkelingen is een plan-m.e.r. alleen verplicht als voor de activiteit aanzienlijke milieugevolgen worden verwacht. Een plan-m.e.r.-beoordeling is ook van toepassing op plannen of programma's die een kader vormen voor m.e.r.-(beoordelings)plichtige projecten en besluiten die niet in het Omgevingsbesluit zijn genoemd.

De plan-m.e.r.-beoordeling betreft een toets om na te gaan of sprake is van een plan met grote milieugevolgen. Deze toets dient plaats te vinden aan de hand van de criteria van Bijlage III, van de EU-richtlijn m.e.r. De hoofdcriteria waaraan moet worden getoetst zijn: kenmerken van het project, plaats van het project en kenmerken van het potentiële effect.

 

Relevantie plangebied

Er is een mer-beoordeling uitgevoerd (zie bijlage 6). Hieruit blijkt dat er geen 'belangrijke nadelige milieugevolgen' vanwege het onderliggende bouwplan te verwachten zijn, zoals ook blijkt uit alle beschreven relevante milieuaspecten in hoofdstuk 3. Derhalve hoeft er geen milieueffectrapport te worden gemaakt voor het onderliggende bouwplan.

 

2 Bodem

 

Wettelijk kader
In het kader van de evenwichtige toedeling van functies aan locaties dient voorkomen worden dat bodemgevoelige activiteiten op verontreinigd grond plaats vinden. Gelet hierop bevat paragraaf 5.1.4.5.1 van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) instructieregels voor het toelaten van een bouwactiviteit op een bodemgevoelige locatie.

Een bodemgevoelige locatie is:

  1. een locatie waarop een bodemgevoelig gebouw is toegelaten op grond van een omgevingsplan of een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit;

  2. een onmiddellijk aan een bodemgevoelig gebouw grenzende aaneengesloten tuin of een daaraan grenzend aaneengesloten terrein.

 
Een bodemgevoelig gebouw is een gebouw of een gedeelte van een gebouw dat de bodem raakt en waar personen meer dan twee uur per dag aaneengesloten aanwezig zijn of een woonschip of woonwagen, met uitzondering van een bijbehorend bouwwerk van ten hoogste 50 m2.

Gelet op artikel 5.89j van het Bkl moeten bij het bouwen van een bodemgevoelig gebouw op een bodemgevoelige locatie de waarden voor de toelaatbare bodemkwaliteit in acht genomen worden. Bij overschrijding van die waarden mag alleen gebouwd worden als sanerende of andere beschermende maatregelen worden getroffen.

Deze beoordeling vindt doorgaans plaats in het kader van de verlening van de omgevingsvergunning voor de omgevingsplanactiviteit bouwwerken (zie hiervoor de artikelen 22.29 en 22.30 van het omgevingsplan evt aanpassen na vaststelling basisregeling). Desalniettemin dient bij de toelating van een bodemgevoelige gebouw aannemelijk zijn dat de vergunning verleend kan worden en dat het plan financieel uitvoerbaar is.

Daarom moet voorafgaand aan de vaststelling van de wijziging van het omgevingsplan (al dan niet dossier-) onderzoek worden gedaan naar de bodemkwaliteit in het besluitgebied. Bij een geconstateerde (potentiële) verontreiniging moet in verband met de uitvoerbaarheid van de wijziging van het omgevingsplan tevens in kaart worden gebracht welke maatregelen nodig zijn om het beoogde gebruik van de gronden te kunnen realiseren.

Onderzoek
Voor deze ontwikkellocatie is getoetst of de bodemkwaliteit (inclusief grondwater) de bouw van de 3 woningen toelaat (zie bijlage 1 en 2). Ook is getoetst of een eventuele bodemverontreiniging gevolgen heeft voor de financiële uitvoerbaarheid van de ontwikkeling. Uit het onderzoek (zie bijlage 1 en 2) blijkt dat de bodem geschikt is voor de beoogde bestemming wonen.

 

Conclusie

De bodem is geschikt voor de bouw van de 3 woningen.

 

 

3 Water

 

Beleid

 

Waterbeheerprogramma 6 (WBP6)
Goed waterbeheer is van levensbelang om in Rijnland te kunnen wonen, werken en genieten. Hoe pakken we dat aan en wat zijn de plannen voor de komende 6 jaar? Op deze website presenteert Rijnland zijn waterbeheerprogramma (WBP6) voor 2022 - 2028. Zie: Over WBP6 | Waterbeheerprogramma 6 (wbp6rijnland.nl).

 

Blauwe lens
De gevolgen, kansen en oplossingen van klimaatverandering voor het beheergebied van het hoogheemraadschap van Rijnland zijn onderzocht. Het resultaat van dit onderzoek is het Rapport Blauwe Lens (Rapport Blauwe Lens). De Blauwe Lens leert ons dat het gebied en het watersysteem veerkrachtiger en flexibeler moeten worden. Een belangrijk inzicht is dat we de problemen niet moeten afwentelen op onze omgeving, maar water juist moeten inzetten als ordenende kracht in ruimtelijke ontwikkeling. Met deze constatering bevestigt De Blauwe Lens de noodzaak om water leidend te maken.

Waterschapsverordening de Rijnlandse Keur

Er zijn regels voor wat je als bewoner of bedrijf wel en niet mag doen in en bij water, dijken en gemalen. Zo houden we het watersysteem schoon en veilig. Voor water gerelateerde werkzaamheden zijn er regels vastgelegd in de Waterschapsverordening de Rijnlandse Keur samen met bijbehorende uitvoeringsregels. De uitvoeringsregels kan een zorgplicht, een algemene regel en een beleidsregel/vergunningplicht bevatten.

Rijnland is op dit moment bezig met het klimaatrobuuster maken van haar huidige regels. Op het moment van de vergunningaanvraag wordt getoetst aan de regels die op dat moment gelden.

 

 

Regionale uitwerking Blauwe Lens

Rijnland streeft naar een klimaatbestendige inrichting en leefomgeving met daarbij als aandachtspunten water robuustheid, verkoeling en aan behoud of ontwikkeling van natuurwaarden, landschap en cultuurhistorie. Rijnland is onderverdeeld in vier gebiedstypen. Per gebied is er een uitwerking met betrekking tot een waterrobuuste inrichting, een droogtebestendige inrichting en een natuurinclusieve inrichting. Het gebied waarin u te werk gaat heeft als ondergrond voornamelijk veen.

 

Waterschapsverordening en beleidsregels

Rijnland heeft belangen om watergangen en waterkeringen in stand te houden, kwel tegen te gaan en te snelle afwatering te voorkomen. Om deze belangen te beschermen zijn onze beleidsregels opgesteld in de Waterschapsverordening.

 

Watergangen
Watergangen zorgen ervoor dat we genoeg ruimte hebben om te veel regenwater te bergen, zorgen voor voldoende afvoer van water en voor voldoende aanvoer van water. Er zijn regels opgesteld om activiteiten die plaatsvinden in en rondom de watergangen goed de laten verlopen, zodat het belang van het watersystem blijft gewaarborgd.

Een legger is een register waarin van alle wateren in het Rijnlandse beheergebied het volgende is weergegeven: de ligging en de vereiste afmetingen, wie verantwoordelijk is voor het onderhoud en wat dit onderhoud inhoudt, zie: Legger oppervlaktewateren (rijnland.net).

Waterbewustzijn

Om te zorgen dat ons gebied beter bestand is tegen de gevolgen van klimaatverandering is het noodzakelijk om de (gebouwde) omgeving hier op aan te passen middels technologische en praktisch maatregelen. Het betrekken van de (toekomstige) bewoners is net zo noodzakelijk.

  

Er zijn verschillende reden waarom het betrekken van (toekomstige) bewoners en/of gebruikers zo belangrijk en waardevol is. Ten eerste is het belangrijk dat zij zich er (meer) van bewust zijn dat ook zij in hun dagelijkse leven te maken kunnen krijgen met klimaatproblemen, zoals wateroverlast en droogte. Wanneer deze context wordt geschept, groeit het draagvlak en begrip voor deze maatregelen en zal ook de relevantie en noodzaak voor een klimaat adaptieve inrichting toenamen. Het waterbewustzijn neemt toe.

  

(Toekomstige) Bewoners en/of gebruikers betrekken bij een project kan op verschillende manieren. Van belang is dat er altijd een informatieve basis verstrekt wordt waarop men het waterbewustzijn kan bouwen. De gemeente en/of projectontwikkelaar (in samenwerking met het waterschap) kan ook sturen op advisering van de (toekomstige) bewoners en/of gebruikers. Bijvoorbeeld over nemen van waterbesparende maatregelen binnenshuis (of hergebruik van water) of hoe men de tuin zo kan inrichten dat deze aantrekkelijk is voor diverse dieren. Wanneer de planning dit toe laat is het ook mogelijk om (toekomstige) bewoners en/of gebruikers te betrekken bij het ontwerpproces. Dit kan leiden tot meer creatieve besluitvorming, meer draagvlak en het gevoel van eigenaarschap.

 

Relevantie plangebied

Bij ruimtelijke plannen dient een watertoets te worden uitgevoerd. Doel van de watertoets is om de relatie tussen planvorming en waterhuishouding te versterken. Ruimtelijke ontwikkelingen dienen daartoe te worden getoetst door de waterbeheerder. Bij een watertoets moeten de gevolgen voor de waterhuishouding in beeld worden gebracht.

In het plangebied is het beleid van het Hoogheemraadschap van Rijnland (HvR) van toepassing. Activiteiten moeten voldoen aan de eisen die worden gesteld vanuit de Waterschapsverordening. Bij (de uitvoering van) het onderhavige plan en de beoogde ontwikkeling dient rekening te worden gehouden met het beleid en de Waterschapsverordening van het Hoogheemraadschap van Rijnland (HvR).

 

Het onderhavige plangebied ligt niet binnen de beschermingszones van een waterkering.

 

Aan de wegzijde loopt een watergang. Elke demping van water dient voor 100% te worden gecompenseerd binnen het peilgebied. Bij een toename van verharding met meer dan 500 m2 dient binnen het betreffende peilgebied 15% van het extra verhard oppervlak als open water te worden gecompenseerd.

 

Aangezien er nog geen definitief bouwplan is kan er ook niet exact bepaald worden hoeveel m2 verharding erbij komt. Er is daarom een voorwaardelijke verplichting in de regels opgenomen om ervoor te zorgen dat er bij het definitieve plan water gecompenseerd wordt indien er sprake is van een toename van meer dan 500 m2 verharding.

 

Grondwater

Het maaiveld wordt niet verlaagd, en het grondwaterpeil ligt doorgaans 1 meter onder maaiveld. Aangezien er bij de nieuwbouw tevens geen (semi-)verdiepte delen worden gerealiseerd die nabij de grondwaterstand zitten, is het grondwater geen aandachtspunt of belemmering voor het onderhavige plan.

 

Vooroverleg HvR

Het onderhavige (bouw)plan is voorgelegd aan het Hoogheemraadschap van Rijnland (HvR). HvR heeft aangegeven geen bezwaren te hebben tegen het plan.

 

 

Conclusie

Met het onderhavige plan is er geen sprake van functies en activiteiten die, per saldo, leiden tot een aantasting van de waterhuishouding. Het aspect water is geen belemmering voor het onderhavige TAM - omgevingsplan.

 

 

 

4 Klimaatadaptatie

 

Het Deltaplan Ruimtelijke Adaptatie (2018) is een gezamenlijk plan van gemeenten, waterschappen, provincies en het Rijk om Nederland voor 2050 klimaatbestendig en waterrobuust in te richten. Het Deltaplan versnelt en intensiveert de aanpak van wateroverlast, hittestress, droogte en de gevolgen van overstromingen. Een van de onderdelen is het benutten van meekoppelkansen bij andere grote ruimtelijke opgaven, zoals nieuwbouw, de energietransitie en de transitie naar een circulaire economie. De inzet van dit Deltaplan is om bij alle ruimtelijke ontwikkelingen de kansen voor een

klimaatbestendige inrichting te gebruiken. Klimaatverandering kan leiden tot schade en slachtoffers, met als uiteindelijk gevolg verslechtering van de economische concurrentiepositie. Voorbeelden hiervan zijn overstromingen en wateroverlast door extreme buien, hittestress, droogte en andere

weersomstandigheden (bijvoorbeeld harde wind of een toename van blikseminslag). Het is daarom van belang dat de effecten die door klimaatverandering kunnen optreden bij een ruimtelijke ontwikkeling in het proces wordt meegewogen, zodat in een vroeg stadium maatregelen kunnen worden getroffen om veiligheid te borgen en eventuele schade te beperken.

 

 

Nationale maatlat klimaatadaptatie
Noord-Holland en de Metropoolregio Amsterdam hebben een bouwopgave van zo’n 325.000 woningen tot 2050. De opgave is deze nieuwbouwlocaties zo te realiseren dat zij voorbereid zijn op de steeds extremere weersomstandigheden: het risico op hitte, droogte, wateroverlast en overstromingen ten gevolge van de wereldwijde klimaatverandering. Om richting te geven aan deze opgave is een Basisveiligheidsniveau voor klimaatbestendige nieuwbouw opgesteld voor de Metropoolregio Amsterdam en de provincie Noord-Holland.

 

Het basisveiligheidsniveau bestaat uit uitgangspunten en doelvoorschriften voor nieuwbouw (gebiedsontwikkeling) op de thema’s wateroverlast, droogte, hitte, overstromingen en natuur inclusief bouwen. Het beschrijft een totaalpakket aan doelvoorschriften waar nieuwbouw binnen de Metropoolregio Amsterdam en provincie Noord-Holland aan zou moeten voldoen om klimaatbestendig te zijn, schade door het veranderende klimaat te verminderen en de leefbaarheid te vergroten.

 

Deltaprogramma ruimtelijke adaptatie
De basis van regelgeving voor klimaatadaptatie is het Deltaprogramma ruimtelijke adaptatie. In het Deltaplan Ruimtelijke adaptatie staan alle projecten en maatregelen die ervoor gaan zorgen dat Nederland in 2050 waterrobuust en klimaatbestendig is ingericht. De stresstesten, risicodialogen en de uitvoeringsagenda’s zijn hier onderdeel van.

 

Relevantie plangebied

De woningen zullen moeten worden aangesloten op het bestaande drukrioleringssysteeem. Het regenwater zal worden afgevoerd naar de bestaande watergang.

 

5 Duurzaamheid en energie

 

De kaders duurzaamheid Aalsmeer zijn vastgesteld door de gemeenteraad in december 2016. Hiermee heeft de gemeenteraad aangegeven dat Aalsmeer streeft naar duurzaam beleid in alle keuzes die er worden gemaakt. Hierbij zijn drie focusgebieden benoemd:

1. Aalsmeer is fossielonafhankelijk in 2040;

2. Aalsmeer heeft een circulaire economie in 2040;

3. en iedereen kan meedoen in Aalsmeer (inclusieve samenleving).

 

Belangrijk aandachtspunt is bij nieuwbouw en renovatie dat energiegebruik zoveel mogelijk gereduceerd wordt door o.a. isolatie en efficiënt inzetten van installaties. Daarnaast is aandacht voor duurzame energie-opwek gewenst. Dit wordt binnen het Bouwbesluit getoetst. De gemeente hecht er aan dat voor bewoners de mogelijkheid wordt geboden zelf verdergaande maatregelen te treffen waarmee energieneutraliteit te bereiken is. Voor projecten wordt aanbevolen het aanbrengen van zonnepanelen en zonwering mee te ontwerpen in gebouwen.

 

De Wet VET, juli 2018, maakt dat voor klein verbruikersaansluitingen geen aansluiting meer op het aardgasnet mogelijk is. Binnen het plangebied zijn voor toepassing van bodemenergie geen belemmeringen voorzien. Het (wijzigings)besluit Bodemenergie en de Waterwet vormen bij toepassing van bodemenergie het wettelijk kader. Een collectieve WKO kan eventueel bijdragen aan het behalen van de ambitie fossielonafhankelijk.

 

Voor alle nieuwbouw gelden vanaf 1 januari 2021 de eisen voor Bijna Energieneutrale Gebouwen (BENG). Die eisen vloeien voort uit het Energieakkoord voor duurzame groei en uit de Europese Energy Performance of Buildings Directive (EPBD). Gebouwen (BENG). Die eisen vloeien voort uit het Energieakkoord voor duurzame groei en uit de Europese Energy Performance of Buildings Directive (EPBD).

 

Relevantie plangebied

De 3 woningen worden gasloos gebouwd en moeten voldoen aan de BENG (bijna energie neutraal) eisen. Voor het verwarmen van de woningen zal gebruik gemaakt worden van een warmtepomp.

6 Natuur

 

Op 1 januari 2024 is de Omgevingswet in werking getreden. Doel van deze wet is onder andere de bescherming van soorten en leefgebieden als onderdeel van de fysieke leefomgeving. De wet is een implementatie van Europeesrechtelijke en internationale verplichtingen (Habitatrichtlijn, Vogelrichtlijn, Verdrag van Bern en Verdrag van Bonn).

De Omgevingswet beslaat zowel soortenbescherming als gebiedsbescherming. De wet kent een beschermingsregime voor soorten van de Vogelrichtlijn, voor soorten van de Habitatrichtlijn en voor andere soorten. Het komt er onder andere op neer dat soorten niet opzettelijk gedood, gevangen of verstoord mogen worden. Ook het beschadigen of vernielen van voortplantingsplaatsen en rustplaatsen is verboden. Vrijwel alle vogels zijn beschermd ingevolge de Vogelrichtlijn. Habitatrichtlijnsoorten zijn bijvoorbeeld alle vleermuissoorten. Onder de andere soorten vallen bijvoorbeeld de ringslang en grote modderkruiper. Gedeputeerde Staten kunnen in sommige gevallen ontheffing verlenen van de verbodsbepalingen voor de andere soorten. Met betrekking tot de gebiedsbescherming wordt hoofdzakelijk gekeken naar de Natura 2000-gebieden en het Natuurnetwerk Nederland (NNN).

 

6.1 Soortenbescherming

Er is een quickscan flora en fauna uitgevoerd (zie bijlage 5). Hieruit blijkt dat er aanvullend onderzoek nodig is voor:

  1. teunisbloempijlstaart (juni/juli uivoeren);

  2. nestplaatsen huismus (april - juni uitvoeren;

  3. verblijfplaatsen vleermuis (mei/juli en augustus/september) ;

  4. rugstreeppad (juni/juli uitvoeren).

 

De aanvullende onderzoeken zijn in gang gezet en de aanvullende onderzoeken moeten voor de vaststelling van dit TAM omgevingsplan uitgevoerd zijn. Voor het aanvullende vleermuizenonderzoek is dat waarschijnlijk niet haalbaar, omdat er onderzoek moet plaatsvinden in het voorjaar en najaar. Daarom is er voor het bestaande bijgebouw naast woning Aalsmeerderweg 342 een voorwaardelijke verplichting opgenomen voor het slopen van het bijgebouw. Het bijgebouw mag pas gesloopt worden als uit aanvullend onderzoek blijkt dat er geen verblijfplaatsen van vleermuizen aanwezig zijn. In het geval dat deze wel aanwezig zijn moet er een vergunning flora en fauna zijn verleend om het bijgebouw te mogen slopen.

 

6.2 Gebiedsbescherming (Natura2000)

Er is een stikstofonderzoek uitgevoerd (zie bijlage 3). Uit het stikstofonderzoek blijkt dat er geen negatieve effecten te verwachten op stikstofgevoelige natuur in Natura 2000-gebieden ten gevolge van het project. Voor het aspect stikstofdepositie is er geen sprake van een vergunningplicht voor het project in het kader van natuurbescherming.

 

 

7 Archeologie en cultureel erfgoed

 

Archeologie

Volgens het vigerende (tijdeljke) omgevingsplan is er alleen archeologisch onderzoek nodig wanneer er sprake is van een ontgraving van 40 cm en groter dan 10.000 m2. Het plangebied van het voorliggende TAM - omgevingsplan is ca 3200 m2. Dit betekent dat er geen archeologisch onderzoek nodig is. De vigerende dubbelbestemming archeologie wordt wel overgenomen in het TAM - omgevingsplan.

 

Cultuurhistorie

Na de droogmaking van de Oosteinderpoel is de Aalsmeerderweg aangelegd in1866. De Aalsmeerderweg heeft van de linten het breedste wegprofiel. De oorzaak hiervan is gelegen in het feit dat naast de weg de spoorlijn Aalsmeer-Bovenkerk was gelegen. Het baanvak Aalsmeer-Oost, dat voor het goederenvervoer niet meer nodig was, werd in 1951 opgebroken en gesloten. Het spoorlijntje Aalsmeer-Aalsmeer-oost werd in 1972 gesloten. Op het voormalige spoorlijn tracé ligt nu een vrij liggend fietspad. Langs deze weg liggen (aan beide zijden) diverse (voormalige) agrarische bedrijfswoningen die nog herinneren aan de vroegere agrarische functie van dit gebied. Steeds meer agrarische bedrijven maken plaats voor andere vormen van bedrijvigheid, of woonbebouwing (waaronder de nieuwe woonwijk Nieuw-Oosteinde). Het gebied gelegen tussen de Kerkweg

en de Legmeerdijk kenmerkt zich door delen waar nog geen gesloten lint aanwezig is. Op een aantal locaties steekt de bedrijfsbebouwing door het lint heen, waardoor het woonlint wordt onderbroken.

 

Relevantie plangebied

Archeologie en cultuurhistorie zijn geen belemmeringen voor het voorliggende TAM - omgevingsplan.

 

8 Geluid

 

De beoordeling van het aspect geluid in ruimtelijke plannen vindt, voor spoor- en wegverkeerslawaai en gezoneerde industrieterreinen, zijn grondslag in het Besluit kwaliteit leefomgeving. Daarnaast vindt de beoordeling van geluid zijn grondslag in de Omgevingswet, met betrekking tot een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.

 

In het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) zijn standaardwaarden ten aanzien van de geluidsbelasting op geluidsgevoelige functies opgenomen. Als daar niet aan voldaan kan worden, is het in bepaalde situaties mogelijk om af te wijken. Voor deze waarden van de geluidsbelasting geldt dat deze lager dienen te zijn dan de grenswaarden uit het Besluit kwaliteit leefomgeving.

 

Geluidsonderzoek

Er is akoestisch onderzoek uitgevoerd (zie bijlage 4). Het doel van het akoestisch onderzoek is om de geluidbelasting ten gevolge van de omliggende geluidbronnen inzichtelijk te maken.

 

De locaties zijn gelegen zowel binnen het geluidaandachtsgebieden van de gemeentewegen Aalsmeerderweg en de ontsluitingsweg van het plan Oosteindedriehoek, en industrieterrein Schiphol-Oost. Daarnaast is er sprake van luchtvaartlawaai.

 

Wegverkeer

Uit de resultaten volgt dat voor beide locaties sprake is van een overschrijding van de

standaardwaarde van 53 Lden. De grenswaarde van 70 Lden wordt niet overschreden.

 

Industrielawaai

Uit het zoneadvies van de omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied blijkt dat de geluidbelasting vanwege het industrieterrein Schiphol-Oost op de gevels van de te realiseren woningen hoger is dan de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) etmaalwaarde. De omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied adviseert om voor de woningen een hogere grenswaarde voor industrielawaai vast te stellen van 55 dB(A).

 

Geluidwering gevel

Voor de beide locaties is sprake is van een gecumuleerde geluidbelasting en een gezamenlijk geluid van meer dan 53 dB. Geadviseerd wordt om de geluidwering van de gevel te laten beoordelen, waarbij wordt uitgegaan van de eisen zoals gesteld in het Besluit bouwwerken leefomgeving in nieuwbouw situaties.

 

Aanwezigheid geluidluwe gevel

De geluidbelasting vanwege industrielawaai aan de zijde van de Aalsmeerderweg (voorgevel) is 17 dB hoger dan op de tegenoverliggende gevel (achtergevel). Voor wegverkeerslawaai is de geluidbelasting op de voorgevel 17 tot 23 dB hoger dan op de achtergevel. Gesteld wordt dat de achtergevels van de woningen als geluidluwe gevels (volgens de definitie uit de Omgevingswet) kunnen worden aangeduid.

Toetsing geluidbeleid

De geprojecteerde woningen beschikken over een geluidluwe gevel aan de oost- en zuidzijde van de woningen. Hier kan ook een geluidluwe buitenruimte worden gecreëerd. Bij de indeling van de woningen zullen de slaapkamers aan de geluidluwe gevel (de oost- en/of de zuidgevel) moeten worden gerealiseerd om aan de derde eis uit het geluidbeleid te voldoen. Het aanbrengen van maatregelen aan de buitenruimte is dan ook niet nodig.

 

Gecumuleerde geluidbelasting

Conform de rekenregels uit de Omgevingswet is de gecumuleerde geluidbelasting berekend ten

gevolge van het wegverkeer, het geluidgezoneerde bedrijventerrein Schiphol-Oost en

luchtvaartlawaai.

 

De gecumuleerde geluidbelasting bedraagt ten hoogste 61 dB. Hierbij is de geluidbelasting

vanwege wegverkeer het meest bepalend. De gecumuleerde geluidbelasting vanwege wegverkeer en het gezoneerde industrieterrein Schiphol-Oost bedraagt op de noordwestgevel van de woningen ten hoogste 61 dB. Op de noordoostgevels is de gecumuleerde geluidbelasting ten hoogste 56 dB en op de zuidwestgevels ten hoogste 58 dB. De woningen beschikken voor wegverkeerslawaai over een geluidluwe gevel en geluidluwe buitenruimte aan de achterzijde. Het akoestisch klimaat als gevolg van de geluidbelasting bij de woningen varieert van “redelijk” (achtergevels) tot “tamelijk slecht” (voorgevels). Aangezien de woningen in stedelijk gebied zijn gelegen, een geluidluwe gevel en geluidluwe buitenruimte hebben, wordt de gecumuleerde geluidbelasting als acceptabel gezien, mits de geluidwering van de gevels en het dak is afgestemd op het gezamenlijk geluid. De slaapvertrekken dienen zoveel mogelijk aan de geluidluwe zijde van de woningen te worden gesitueerd.

 

Gezamenlijk geluid

Het gezamenlijk geluid op de gevel is de geluidbelasting van de verschillende geluidbronnen

tezamen op die gevel. Het geluid van de betrokken geluidbronnen wordt ongewogen bij elkaar

opgeteld, zonder correcties voor verschillen in hinderlijkheid.

 

Het gezamenlijk geluid bedraagt ten hoogste 60 dB. Hierbij is de geluidbelasting vanwege wegverkeer het meest bepalend.

 

Toetsing geluidbeleid

Aangezien de geluidbelasting vanwege wegverkeerslawaai en industrielawaai de

standaardwaarde uit het Bkl wordt overschreden, moet worden getoetst of aan de aanvullende

voorwaarden uit het geluidbeleid kan worden voldaan. Voor industrie- en wegverkeerslawaai

gelden beide de voorwaarden behorend bij niveau 2.

 

Tabel Overzicht of aan de aanvullende eisen kan worden voldaan

Eisen

Wegverkeerslawaai

Industrielawaai

Geluidluwe gevel

ja

ja

Geluidluwe buitenruimte

ja

ja

Woningindeling: slaapkamer(s) aan geluidluwe gevel

ja

ja

Scheidingswand als geluidgevoelige gevel

N.v.t.

N.v.t.

Maatregelen aan de buitenruimte

N.v.t.

N.v.t.

 

De geprojecteerde woningen beschikken over een geluidluwe gevel aan de oost- en zuidzijde van

de woningen. Hier kan ook een geluidluwe buitenruimte worden gecreëerd. Bij de indeling van de

woningen zullen de slaapkamers aan de geluidluwe gevel (de oost- en/of de zuidgevel) moeten

worden gerealiseerd om aan de derde eis uit het geluidbeleid te voldoen. Het aanbrengen van

maatregelen aan de buitenruimte is dan ook niet nodig.

 

9 Schaduwwerking

 

Gezien de ligging van de bestaande woningen ten opzichte van de woningen die mogelijk gemaakt worden met dit TAM - omgevingsplan zal er geen onaanvaardbare schaduwwerking ontstaan.

10 Luchtkwaliteit

 

In de artikel 5.54 Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) is opgenomen wanneer er sprake is van NIBM bijdragen. Daar is onder meer opgenomen dat voor woningbouwlocaties van een bepaalde omvang sprake is van niet in betekenende mate (NIBM) bijdragen aan de luchtkwaliteit ofwel dat het woningbouwproject geen aanmerkelijke negatieve invloed heeft op de luchtkwaliteit. Voor woningbouwprojecten is de regeling van toepassing op woningbouwlocaties, indien een dergelijke locatie, in geval van één ontsluitingsweg, netto niet meer dan 1.500 nieuwe woningen omvat, dan wel, in geval van twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling, netto niet meer dan 3.000 woningen omvat.

 

Plangebied

Het onderhavige plan omvat 3 woningen. Met dit aantal woningen zal het plan niet in betekende mate (NIBM) bijdragen aan de luchtkwaliteit. Dit kan worden geconstateerd op grond van de artikel 5.54 Besluit kwaliteit leefomgeving.

 

De huidige luchtkwaliteit ter plaatse van de onderhavige locatie is ruim voldoende zodat er sprake is van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.

 

Conclusie

Er is ten aanzien van het onderhavige plan sprake van 'niet in betekende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtkwaliteit. Met NIBM bijdragen wordt voldaan aan de eisen van het Besluit kwaliteit leefomgeving. Er is bij het plan geen relevant effect op de luchtkwaliteit. Tevens is de huidige luchtkwaliteit in de omgeving van het plangebied ruim voldoende. De luchtkwaliteit, of een geringe verandering daarvan, vormt geen belemmering voor het onderhavige TAM - omgevingsplan.

 

 

11 Omgevingsveiligheid

 

Omgevingsveiligheid gaat om de risico's van het gebruik en transport van gevaarlijke stoffen, de veiligheid van inrichtingen en de veiligheid van nieuwe, zich snel ontwikkelende technologieën. Onder omgevingsveiligheid vallen ook de risico's door luchthavens en windturbines. In paragraaf 5.1.2.1 van het Besluit kwaliteit leefomgeving zijn de algemene bepalingen met betrekking tot het waarborgen van de veiligheid opgenomen. Hieruit volgt dat in een omgevingsplan voor risico's van branden, rampen en crises, rekening wordt gehouden met het voorkomen, beperken en bestrijden daarvan, de mogelijkheden voor personen om zich daarbij in veiligheid te brengen en de geneeskundige hulpverlening. Voor zowel de handelingen met gevaarlijke stoffen bij bedrijven als het transport van gevaarlijke stoffen zijn drie aspecten van belang, het plaatsgebonden risico (PR), aandachtsgebieden en het groepsrisico (GR).

 

Plangebied

Met dit TAM-omgevingsplan worden 3 kwetsbare gebouwen mogelijk gemaakt. Kwetsbare gebouwen moeten worden beschermd tegen externe veiligheidsrisico’s. In de nabijheid van het plangebied bevinden zich geen milieubelastende activiteiten met een extern veiligheidsrisico. Het plangebied ligt ook niet in een aandachtsgebied van een weg waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd

 

Conclusie

Externe veiligheid is geen belemmering voor het voorliggende TAM - omgevingsplan.

 

12 Verkeer en parkeren

 

De drie nieuwe woningen ontsluiten op de Aalsmeerderweg. Het extra verkeer ten gevolge van de drie woningen kan op een verkeersveilige manier worden afgewikkeld op de Aalsmeerderweg.

 

De benodigde parkeerplaatsen voor de drie woningen worden op eigen terrein gerealiseerd. Het aantal parkeerplaatsen zal moeten voldoen aan het parkeerbeleid van Aalsmeer. De percelen zijn groot genoeg voor de aanleg van de benodigde parkeerplaatsen.

 

HOOFDSTUK 4 FINANCIELE HAALBAARHEID

 

 

 

1 Financieel economische haalbaarheid

 

Het uitvoeren van het project heeft geen financiële gevolgen voor de gemeente. De financiële verantwoordelijkheid voor het project en het daarbij horende risico wordt volledig gedragen door de initiatiefnemers. De gemeente heeft ten behoeve van het project met de initiatiefnemers een anterieure overeenkomst gesloten, als bedoeld in artikel 13.13 lid 1 Omgevingswet. De kosten zijn dankzij de overeenkomst anderszins verzekerd waardoor er geen kostenverhaalregels in het TAM - omgevingsplan opgenomen hoeven te worden. De economische uitvoerbaarheid van het plan is hiermee verzekerd.

 

2 Kostenverhaal

 

Ingevolge artikel 8.13 Omgevingsbesluit is hier sprake van een aangewezen kostenverhaalsactiviteit. Dit betekent dat er kosten verhaald moeten worden en er is daarom een anterieure overeenkomst

gesloten met de initiatiefnemers op grond van artikel 13.13 lid 1 Omgevingswet.

 

3 Nadeelcompensatie

 

In de anterieure overeenkomst is een bepaling opgenomen dat de nadeelcompensatie die mogelijk voortvloeit uit het voorliggende TAM-omgevingsplan voor rekening is voor de initiatiefnemers.

 

4 Juridische haalbaarheid

 

Het voorliggende TAM-omgevingsplan voldoet aan alle wet- en regelgeving en er is sprake van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. Het voorligende plan is daarmee een juridisch haalbaar plan.

 

 

HOOFDSTUK 5 HOOFDSTUK 5 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

 

 

 

 

 

 

1 Participatie

 

De panden die in de buurt van het plangebied zijn gelegen zijn door middel van een brief aangeschreven. In deze brief werd gevraagd beschreven dat er een plan ligt voor het mogelijk maken van totaal 3 woningen. De aangeschreven panden kregen de gelegenheid om van 6 juni tot 15 juli 2024 een reactie te sturen over het voorgenomen plan. Er is 1 reactie ontvangen. Deze reactie bestond uit een verzoek om op een andere locatie aan de Aalsmeerderweg ook woningen mogelijk te maken. Dit verzoek ligt buiten het plangebied en wordt als apart verzoek afgehandeld.

 

De reacties hebben niet geleid tot aanpassing van het voorgenomen plan.

 

2 Vooroverleg

 

In het kader van het vooroverleg is het concept ontwerp toegezonden aan de hieronder genoemde provinciale en rijksdiensten en andere instanties op 6 augustus 2024.

De toezending is gedaan met het verzoek om binnen 3 weken te reageren en met de

mededeling, dat indien niet binnen die termijn zal zijn gereageerd, wordt aangenomen

dat het voorontwerp bestemmingsplan geen aanleiding heeft gegeven tot het maken van

opmerkingen.

1. Gedeputeerde Staten van Noord­Holland

2. Hoogheemraadschap van Rijnland

3. Waternet

4. Brandweer Amstelland

 

Gedeputeerde Staten van Noord - Holland heeft aangegeven dat er ten onrechte in de motivatie was openomen dat er geen strijdingheid was met de Omgevingsverordening en dat daarvoor een ontheffing is verleend. Dit is aangepast in de motivatie.

 

De instanties onder 2 t/m 4 hebben niet gereageerd of te kennen gegeven, dat zij geen opmerkingen

hebben, dan wel dat het ontwerp geen onderwerpen raken waarbij deze instanties belang hebben.

3 Vaststellingsprocedure

 

 

3.1 Zienswijzen

 

Het ontwerp TAM-omgevingsplan heeft ter inzage gelegen van .....

 

HOOFDSTUK 6 CONCLUSIE

 

Het plan voldoet aan de instructieregels van het Rijk en de Provincie, de visie en beleid van het Rijk, Waterschappen, Provincie en de gemeente. Verder voldoet het aan alle milieuaspecten.

 

Het plan voldoet aan een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.