OIAVHB Kudelstaart 2020 - Fietspad Bilderdammerweg
Status: | vastgesteld |
Identificatie: | NL.IMRO.0358.OIAVHB20xA-VG01 |
Plantype: | omgevingsvergunning |
RUIMTELIJKE ONDERBOUWING
t.b.v. de omgevingsvergunning in afwijking van het bestemmingsplan voor de realisatie van een voet-en fietspad langs de Bilderdammerweg
Inhoudsopgave
HOOFDSTUK 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Een van de uitgangspunten die in de door de gemeenteraad vastgestelde startnotitie voor de herontwikkeling van Westeinderhage is opgenomen is de realisatie van een vrij liggend fietspad langs de Bilderdammerweg- Noord. In de huidige situatie ligt de verkeersdruk op een aantal wegen in Kudelstaart gezien de vormgeving al relatief hoog. Het gaat hierbij met name om het noordelijk deel van de Bilderdammerweg, het Robend en de zuidelijk deel van de Kudelstaartseweg. Deze wegen zijn ingericht als verblijfsgebied, 30 km/uur zone of erftoegangsweg, en niet ontworpen om hoge verkeersintensiteiten op een verkeersveilige manier af te wikkelen.
Gelet op toekomstige woningbouwontwikkelingen in Kudelstaart is uitgezocht of het mogelijk is de verkeersveiligheid te vergroten. Naar aanleiding van een verkeersonderzoek (zie ook paragraaf 4.1) is gebleken blijkt dat een verkeersveilige situatie voor de kwetsbare verkeersdeelnemers (met name fietsers) kan worden bereikt door het bestaande vrijliggende fietspad langs de Bilderdammerweg-zuid door te trekken langs de Bilderdammerweg-Noord richting het Robend. Hierdoor is een verkeersveilige verbinding voor fietsers mogelijk tussen de centrumvoorzieningen in Kudelstaart en de sportvelden Calslagen. Tevens kunnen de aanliggende woonbuurten gebruik maken van deze veilige verkeersroute.
Op 27 mei 2021 is door het college een voorstel gedaan aan de raad voor het beschikbaar stellen van een voorbereidingskrediet van dit fietspad. In het oorspronkelijke voorstel aan de raad, was het vrij liggende fietspad voorzien tot aan het centrum van Kudelstaart
Aan de hand van dit voorstel heeft de raad het besluit genomen dat er een krediet van 1.060.000 euro beschikbaar is gesteld voor de voorbereiding en aanleg van een fietspad langs het noordelijke deel van de Bilderdammerweg en het westelijk deel van het Robend, in het verlengde van het bestaande fietspad langs de Bilderdammerweg, richting de centrum-voorzieningen in Kudelstaart. Naast dit besluit is aanvullend in de raad een motie aangenomen genaamd ‘Onderzoek varianten Fietspad Bilderdammerweg’. Van hieruit zijn 4 varianten onderzocht en opnieuw beoordeeld en is uitvoerig met verschillende afwegingen aangeduid waarom bepaalde keuzes zijn gemaakt. Aan de Raad zijn de volgende varianten voorgelegd:
1. Variant 1 Basisvariant
Deze variant gaat uit van een vrijliggend fietspad van 2,40 meter breed in gesloten verharding, tussen de Spiegelstraat en de Graaf Willemlaan, waarbij aangesloten wordt op het fietspad richting Ad Verschuerenplein en Mijnsherenweg. Voor deze variant moet het bestaande voetpad en een aantal kabels en leidingen worden verlegd.
2. Variant 2 Einsteinstraat/Dorpsraad
Deze variant is vanaf de Spiegelstraat tot aan de Einsteinstraat hetzelfde als variant 1. Hij buigt vrijliggend de Einsteinstraat in en sluit zo aan op de Mijnsherenweg. Voorbij de Einsteinstraat tot het fietspad richting Ad Verschuerenplein is hij weer gelijk aan variant 1.
3. Variant 3 Stichtse Pad
Tot aan het Stichtse Pad is deze variant eveneens gelijk aan variant 1. Ter hoogte van het Stichtse Pad komt een verhoogd plateau. Het Stichtse Pad wordt omgezet naar een fietsstraat in gesloten verharding. Via de Graaf Willemlaan wordt aangesloten op het fietspad richting het Ad Verschuerenplein. Op het gedeelte tussen het Stichtse Pad (via het Robend) naar het Ad Verschuerenplein blijven de fietsstroken gehandhaafd.
4. Variant 4 Stichtse Pad – versoberd
Deze variant is als variant 3, maar zonder aanpassingen aan het Stichtse Pad zelf.
Alle aspecten overziende heeft het college variant 4 als voorkeursvariant bestemd en definitief gemaakt eind 2021.
Nadelen van variant 3 ten opzichte van 4 zijn:
variant 3 is € 105.000,-- duurder;
het asfalteren van Stichtse Pad betekent ook daar het verleggen van kabels en leidingen met een lange voorbereidingstijd;
er moeten 5 extra bomen gekapt worden;
Stichtse Pad is al verkeersluw; een fietsstraat heeft nagenoeg geen meerwaarde en
de aanwonenden van Stichtse Pad ondervinden overlast van de werkzaamheden.
De voorkeursvariant is op een informatieavond op 25 oktober 2021 gepresenteerd aan belangstellenden in het Dorpshuis van Kudelstaart. De voorliggende ruimtelijke onderbouwing en aanvraag omgevingsvergunning zien op deze variant 4.
Door de aanleg van het vrij liggende fietspad ontstaat een veilige fietsroute richting het centrum van Kudelstaart en zijn de toekomstige verkeersintensiteiten op een veilige manier af te wikkelen. Uiteraard is en blijft verkeersveiligheid is een belangrijk aandachtspunt. Als onderdeel van het project “fietspad Bilderdammerweg-Noord” is daarom ook gekeken naar snelheid remmende maatregelen op de Bilderdammerweg om verder te zorgen voor een veilige en goede afwikkeling van het verkeer. In het Definitief Ontwerp voor het fietspad, waarvoor op 1 juni 2022 aanvraag omgevingsvergunning is ingediend (zie bijlage 1, publiceerbare aanvraag omgevingsvergunning Z22-041083/HZ_WABO-2022-2408, zijn plateaus opgenomen op de kruisingen met Geerland en met de Gravin Aleidstraat. De bij de aanvraag behorende situatietekeningen en dwarsprofielen zijn opgenomen in bijlage 2.
De aanvraag omgevingsvergunning en het ingediende bouwplan zijn in strijd met de bouwvoorschriften en/of gebruiksvoorschriften van de geldende bestemmingsplannen. (zie 2.3). Er is een buitenplanse afwijking ex artikel 2:12, lid 1 sub a, onder 3o Wabo nodig om het bouwplan te kunnen realiseren. Dit artikel bepaalt voor zover hier van belang dat onder voorwaarden van het bestemmingsplan kan worden afgeweken, indien het besluit daartoe een 'goede ruimtelijke onderbouwing' bevat. De voorliggende ruimtelijke onderbouwing heeft dan ook tot doel te motiveren dat bij de voorgenomen ontwikkeling sprake is van een goede ruimtelijke ordening, zodat de gevraagde omgevingsvergunning in afwijking van het bestemmingsplan kan worden verleend.
1.2 Ligging en begrenzing plangebied
De Bilderdammerweg in Kudelstaart (waarnaast het fietspad wordt aangelegd) is de interne verbindingsweg van de woningen in het zuidwesten van Kudelstaart naar het (winkel)centrum toe aan de Einsteinstraat. De weg loopt evenwijdig aan de Hoofdweg die meer buiten het woongebied van Kudelstaart ligt en aansluit op de N231.
Het plangebied voor de beoogde ontwikkeling van het fietspad wordt globaal begrensd door de kruising met de Spiegelstaart en Robend/ Graaf Willemlaan, zie onderstaande afbeelding, rood omkaderd.
.
Deze omgevingsvergunning is van toepassing op het besluitvlak NL.IMRO.0358.OIAVHB20xA-OW01. Het besluitvlak is de aanduiding op www.ruimtelijkeplannen.nl van het gebied waar de te verlenen omgevingsvergunning betrekking op heeft.
1.3 Leeswijzer
De opbouw van deze ruimtelijke onderbouwing is als volgt. Na de inleiding in dit hoofdstuk, wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving gegeven van het project. Daarbij wordt ingegaan op de bestaande situatie en de beoogde situatie in relatie tot de vigerende planologische regeling. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op de voorwaarden vanuit het ruimtelijke beleid van rijk, provincie en gemeente. De omgevingsaspecten komen in hoofdstuk 4 aan de orde. In hoofdstuk 5 wordt de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bouwplan toegelicht. Hoofdstuk 6 is het slothoofdstuk en bevat de samenvatting en eindconclusie.
HOOFDSTUK 2 Planbeschrijving
2.1 Huidige situatie
De Bilderdammerweg is een doorgaande weg met een gescheiden voetpad, zie onderstaande afbeelding.
Huidige inrichting Bilderdammerweg (bron: google maps)
De weg wordt gedeeld door automobilisten, fietsers en bussen. De fietsers maken gebruik van de rood gemarkeerde fietsstroken op de weg zelf. Wat betreft verkeersveiligheid geen ideale situatie. Het profiel is krap bij veel passerend verkeer en bij de combinatie van fietsers met gemotoriseerd verkeer. Bij drukte is passeren lastig.
De weg is aan beide zijden grotendeels begrensd door bebouwing. De bermen zijn begroeid met gras en worden regelmatig gemaaid. Langs de oostzijde van de weg ligt een watergang van de rotonde tot de Gravin Aleidastraat. Aan de westzijde ligt een watergang tot het Corry Vonk Pad. De Robend is aan beide zijden begrensd door bebouwing. Langs de zuidzijde staan enkele bomen. het laatste deel dat aansluit op de Hoofdweg bestaat uit fietspad, begrensd door struiken en enkele bomen.
2.2 De ontwikkeling
Het nieuwe fietspad wordt fysiek gescheiden van de Bilderdammerweg aangelegd. Het huidige voetpad zal daarom verder naar buiten opgeschoven worden. Het tweerichtingen fietspad in rood asfalt komt tussen het voetpad en de weg te liggen. De rijbaan voor wegverkeer zal alleen gefreesd hoeven te worden en krijgt daarna een nieuwe zwarte deklaag. Deze werkzaamheden aan de bestaande rijbaan zijn overigens mogelijk binnen het geldende bestemmingsplan. Voor het op te schuiven voetpad zijn nieuwe tegels voorzien.
Doorsnede van het profiel van de Bilderdammerweg na realisatie. Links het voetpad met een breedte van 2,05 m, rechts de rijbaan met een breedte van 6 m en daartussen het fietspad met een breedte van 2,4 m en een geleider van 1 m.
Tussen de rijbaan en het fietspad wordt een verhoogde geleider aangebracht. Het fietspad wordt in rood asfalt aangelegd.
Uitsnede Bilderdammerweg (bron: Schetsontwerp)
2.3 Bestemmingsplan
Het voor het projectgebied grotendeels geldende bestemmingsplan 'Kudelstaart 2020' is vastgesteld door de gemeenteraad van de gemeente Aalsmeer op 16 september 2021.
d
Ligging Bilderdammerweg in vigerende bestemmingsplan
Hoewel de Bilderdammerweg grotendeels een bestemming 'Verkeer' kent, waarbinnen voet- en fietspaden zonder meer zijn toegestaan, ligt de beoogde verbreding met een fiets- en voetpad net buiten deze bestemming. De gewenste verbreding aan de noordwestzijde van de bestaande weg valt binnen de bestemmingen ‘Bedrijf’, ‘Groen’, ‘Tuin’, ’Verkeer’ en ‘Wonen’. De aanleg van een doorgaand fietspad en voetpad past niet binnen de regels van de bestemmingen ‘Bedrijf’, ‘Tuin’ en ‘Wonen’.
Een klein deel van het fiets-en voetpad is gelegen binnen het plangebied Westeinderhage en was in het ontwerpbestemmingsplan daarin niet passend. Op onderstaande afbeelding is te zien dat met name het voetpad een deel van de bestemming W-1 en Tuin doorsnijdt.
Op 20 april 2023 heeft de gemeenteraad het bestemmingsplan Westeinderhage gewijzigd vastgesteld en is o.a. ook de keuze voor de ontsluiting van de nieuwe woonwijk Westeinderhage op de Bilderdammerweg definitief bepaald. Het fiets- en voetpad is voor zover in dat deel gelegen nu geheel positief bestemd. Bij de inwerkingtreding van het bestemmingsplan Westeinderhage zal het fiets- en voetpad voor zover gelegen binnen dit plangebied daarmee rechtens mogelijk worden. Omdat ten tijde van de terinzagelegging dit bestemmingsplan nog niet in werking is getreden, is het geldende bestemmingsplan voor specifiek dit deel op dit moment nog "Kudelstaart op Onderdelen'. De ontwikkeling valt binnen dit bestemmingsplan in de bestemming Agrarisch – Tuinbouw’ (artikel 3 van het bestemmingsplan ‘Kudelstaart op onderdelen’). Binnen deze bestemming zijn (ook) fiets- en voetpaden toegestaan.
Voor een heel klein deel van het plangebied (tussen de Bilderdammerweg 30 en 36) geldt - tot het in werking treden van het bestemmingsplan Kudelstaart- Westeinderhage, waarbinnen dit deel een bestemming Verkeer- Verblijfsgebied heeft - nog het bestemmingsplan Kudelstaart op onderdelen 2006. Binnen deze gronden gelden thans de bestemmingen Tuin 1 en Tuin 2, waarbinnen het gewenste voet- en fietspad niet mogelijk is.
Gelet op de strijdigheid met de bestemmingsplan Kudelstaart 2020 en Kudelstaart op onderdelen 2006 is een omgevingsvergunning voor het afwijken van dit bestemmingsplan aangevraagd. Het gaat hierbij om een omgevingsvergunning buitenplanse afwijking ex artikel 2.12, lid 1 onder a, sub 3 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). De aanvraag dient vergezeld te gaan met een goede ruimtelijke onderbouwing waarin het project ruimtelijk en milieutechnisch wordt gemotiveerd. Voorliggend document voorziet in deze ruimtelijke onderbouwing.
HOOFDSTUK 3 Beleid
3.1 Inleiding
Dit hoofdstuk geeft een overzicht van de belangrijkste ruimtelijke beleidskaders. Achtereenvolgens komt het relevante rijks-, provinciale, regionale en gemeentelijk beleid aan bod. Het beleid en de wetgeving op milieugebied wordt behandeld in hoofdstuk 6.
3.2 Rijksbeleid
Hieronder volgt het voor dit initiatief relevante ruimtelijke beleid van het rijk.
3.2.1 Nationale Omgevingsvisie
Per 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie vastgesteld. Hierin zijn de kaders van het nieuwe rijksbeleid opgenomen. Deze Omgevingsvisie vervangt de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012). De NOVI is een instrument van de nieuwe Omgevingswet en loopt vooruit op de inwerkingtreding van die wet. Vanwege het uitstel van de inwerkingtreding van de Omgevingswet komt de NOVI als structuurvisie uit onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze structuurvisie gelden als de Nationale Omgevingsvisie, zoals in de nieuwe wet bedoeld. In de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) wordt door het Rijk een langetermijnvisie gegeven op de toekomstige ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI bestaat uit een visie, toelichting en uitvoeringsagenda. De combinatie van deze drie documenten zorgt voor een toetsing die leidt tot nationale strategische keuzes en gebiedsgericht maatwerk.
Afwegen met de NOVI. Bron: Nationale Omgevingsvisie.
De NOVI beschrijft een toekomstperspectief met de ambities: wat willen we bereiken? Vervolgens worden de 21 nationale belangen in de fysieke leefomgeving en de daaruit voortkomende opgaven beschreven. Die opgaven zijn in feite het verschil tussen de ambitie en de huidige situatie en verwachte ontwikkelingen.
De vier prioriteiten
De Uitvoeringsagenda beschrijft de vier prioriteiten. De opgaven uit de toelichting kunnen veelal niet apart van elkaar worden aangepakt. Als een samenhangende, integrale aanpak nodig is, over de sectoren heen, vraagt dit een andere inzet. De samenhang tussen opgaven manifesteert zich rond vier prioriteiten.
Ruimte voor klimaatadaptie en energietransitie;
Duurzaam economisch groeipotentieel;
Sterke en gezonde steden en regio's;
Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.
Drie afwegingsprincipes
Het doel van de Omgevingswet is het bereiken van een balans tussen: '(a) het bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit en (b) doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de fysieke leefomgeving ter vervulling van maatschappelijke behoeften'. Beschermen en ontwikkelen sluiten elkaar niet per definitie uit en kunnen elkaar zelfs versterken. Echter, gaan beschermen en ontwikkelen niet altijd en overal zonder meer samen en zijn soms echt onverenigbaar. Een optimale balans tussen deze twee vergt steeds een zorgvuldige afweging en prioritering van ongelijksoortige belangen. Om dit afwegings- proces en de omgeving inclusieve benadering richting te geven, is in de NOVI een drietal afwegingsprincipes geformuleerd:
Combineren boven enkelvoudig;
Kenmerken & identiteit;
Afwentelen voorkomen.
Relevantie plangebied
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een NOVI- gebied. Voorliggend plan voor aanpassing van de Bilderdammerweg om de fysieke infrastructuur te verbeteren en verkeersveiliger te maken past binnen de doelen van de NOVI.
3.2.2 Besluit ruimtelijke ordening
Op 1 juli 2017 is de Nieuwe Ladder voor Duurzame Verstedelijking in werking getreden (artikel 3.1.6 lid 2 en 3 Besluit ruimtelijke ordening). De nieuwe Ladder is ten opzichte van de voorgaande Ladder vereenvoudigd. De drie treden zijn komen te vervallen en er is een nieuwe bepaling toegevoegd. De Laddertoets geldt alleen voor plannen die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken. Onder een nieuwe stedelijke ontwikkeling wordt verstaan: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'.
Toetsing aan de nieuwe Ladder houdt in dat een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving bevat van de behoefte aan die ontwikkeling. Indien het bestemmingsplan een ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied dient tevens een motivering te worden opgenomen waarin wordt onderbouwd waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Relevantie plangebied
Uit jurisprudentie (ECLI:NL:RVS:2015:448 en ECLI:NL:RVS:2015:2929) is gebleken dat de aanleg van een weg of een busbaan niet kan worden aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling zoals bedoeld in artikel 3.6.1, tweede lid van het Bro. Daarbij heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State het volgende afgewogen: “Gelet op de nota van toelichting en de strekking van de regeling die mede gericht is op het tegengaan van leegstand, is de Afdeling van oordeel dat de busbaan, evenals een weg, niet kan worden aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling, als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, in samenhang met artikel 1.1.1, aanhef en eerste lid, onder i, van het Bro". Gelet op voorgaande i.c.m. de kleinschaligheid van de voorliggende ontwikkeling (het gaat om een herinrichting van het openbaar gebied door de verbreding van de Bilderdammerweg) is het plan niet aan te merken als een stedelijke ontwikkeling, waardoor toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing is.
3.3 Provinciaal en regionaal beleid
3.3.1 Omgevingsvisie NH2050
De "Omgevingsvisie NH2050 - Balans tussen economische groei en leefbaarheid" is op 19 november 2018 door Provinciale Staten van Noord-Holland vastgesteld.
De Omgevingsvisie NH2050 is een structuurvisie op grond van de Wet ruimtelijke ordening. In de Omgevingsvisie heeft de provincie haar ruimtelijke toekomstvisie vastgelegd en heeft zij tevens aangegeven hoe zij deze visie denkt te zullen realiseren.
Het uitgangspunt van de omgevingsvisie is dat Noord-Holland een relatief hoog welvaarts- en welzijnsniveau heeft. Om deze ook voor de toekomst vast te kunnen houden, richten de provincie zich op een goede balans tussen economische groei en leefbaarheid. Zodanig dat bij veranderingen in het gebruik van de fysieke leefomgeving de doelen voor een gezonde en veilige leefomgeving overeind blijven.
In de omgevingsvisie worden ambities genoemd op het gebied van de leefomgeving, het gebruik van de leefomgeving en de energietransitie.
De ambities ten aanzien van de leefomgeving luiden als volgt.
Een klimaatbestendig en waterrobuust Noord-Holland.
In het kader van gezondheid en veiligheid, het behouden en waar mogelijk verbeteren van de kwaliteit van de fysieke leefomgeving.
Het vergroten van de biodiversiteit van Noord-Holland.
Voor het gebruik van de leefomgeving gelden de volgende ambities.
Een duurzame economie met innovatie als belangrijke motor, daardoor is er ruimte voor ontwikkeling van circulaire economie, duurzame landbouw, energietransitie en experimenten.
Verder wil de provincie vraag en aanbod van woon- en werklocaties beter afstemmen (kwantitatief en kwalitatief). Daarbij moet woningbouw, in overeenstemming met de kwalitatieve behoeftes en trends, vooral in en aansluitend op de bestaande verstedelijkte gebieden worden gepland. Duurzaamheid van de totale woningvoorraad is het uitgangspunt.
De derde ambitie binnen deze categorie is het effectief, veilig en efficiënt kunnen verplaatsen van inwoners, bedrijven en producten van Noord-Holland, waarbij negatieve gevolgen van de mobiliteit op klimaat, gezondheid, natuur en landschap steeds nadrukkelijk worden meegewogen. Als laatste geldt het behouden en versterken van de unieke kwaliteiten van de diverse landschappen en de cultuurhistorie.
Voor energietransitie is de overkoepelende ambitie dat Noord-Holland in 2050 volledig klimaatneutraal is en gebaseerd op hernieuwbare energie. Daarom is er ruimte voor de noodzakelijke energietransitie en daarvoor benodigde infrastructuur. Dit alles rekening houdende met de ambities voor verstedelijking en landschap.
De ambities worden vertaald naar ontwikkelprincipes. Deze geven houvast aan ontwikkelingen in de provincie. Om het landschap te sparen, is in de Omgevingsvisie gekozen voor verdichting van de bestaande kernen. In de beweging Sterke kernen, sterke regio’s wordt het belang van krachtige centrumsteden van cruciale betekenis voor de leefbaarheid van de hele regio benoemd. Al met al gelden voor woningbouw in het bijzonder de volgende ontwikkelprincipes.
Ontwikkelprincipe 8: Wonen en werken worden zoveel mogelijk binnenstedelijk gerealiseerd en geconcentreerd;
Ontwikkelprincipe 12: Nieuwe ontwikkelingen van woningbouw en voorzieningen worden geconcentreerd in kernen, passend bij de rol van de kernen in het regionale netwerk, en voegen zich naar de vraag op basis van de meest actuele cijfers.
Relevantie plangebied
De onderhavige ontwikkeling is in overeenstemming met de uitgangspunten van de Omgevingsvisie. De aanleg van het fiets- en voetpad draagt bij aan een betere inrichting van de leefomgeving in de omgeving en de verkeersveiligheid.
3.3.2 Omgevingsverordening NH 2020
De provincie heeft, voor de doorwerking van het in de structuurvisie vastgelegde beleid, diverse juridische instrumenten tot haar beschikking waaronder een provinciale ruimtelijke verordening. In deze Omgevingsverordening NH2020 zijn regels samengevoegd op het gebied van natuur, milieu, mobiliteit, erfgoed, ruimte en water. De Omgevingsverordening NH2020 geldt vanaf 17 november 2020. Door middel van de Omgevingsverordening is de doorwerking naar gemeentelijke bestemmingsplannen geregeld. In de verordening is het provinciale beleid in regels vertaald.
Relevantie plangebied
De omgevingsverordening geeft t.a.v. dit initiatief/plangebied aan dat er inzake bodembescherming (alleen aan dat) nadere regels aan met betrekking hoe en wat gemeld moet worden. voor dit onderdeel wordt verwezen naar 4.2.
Het initiatief is in overeenstemming de Omgevingsverordening NH 2020.
3.4 Gemeentelijk beleid
3.4.1 Gebiedsvisie Aalsmeer 2020
Voor het gehele grondgebied van de gemeente Aalsmeer is, samen met bewoners, bedrijven en instellingen, de “Gebiedsvisie Aalsmeer 2020” opgesteld. Deze visie is op 26 november 2009 door de gemeenteraad vastgesteld en heeft in het kader van de Wet op de ruimtelijke ordening (Wro) de status van structuurvisie. Daarmee is de Gebiedsvisie een strategisch beleidsdocument waarin het integrale ruimtelijke beleid van de gemeente vastligt. In de Gebiedsvisie is aangegeven dat het beleid nader uitgewerkt moet worden aan de hand van gebieden en thema’s. Op 18 december 2014 heeft de raad een uitvoeringsparagraaf en uitvoeringagenda vastgesteld en daarbij tevens de Gebiedsvisie expliciet aangeduid als structuurvisie. Uit de gebiedsvisie volgt voor het plangebied Westeinderhage en daarmee in enige mate ook voor het onderhavige initiatief een aantal thema's die in het kader van de kwaliteit van de leefomgeving aandacht behoeven.
Relevantie plangebied
Ten aanzien van het onderdeel 'bereikbaarheid en infrastructuur is in de gebiedsvisie/uitvoeringsparagraaf aangegeven dat het evenwicht tussen de groei van de woningbouw, bedrijvigheid en recreatie en de capaciteit van het wegennetwerk ontbreekt. Aalsmeer ziet het als een noodzaak om het evenwicht te herstellen en de wegenstructuur van Aalsmeer te optimaliseren. Ook zijn ingrepen in het lokale wegennet noodzakelijk, om de bereikbaarheid van wijken en de verkeersveiligheid te kunnen verbeteren. Een verdere druk op de linten kan indirect worden voorkomen, door in de linten geen (nieuwe) grootschalige, verkeersaantrekkende functies toe te staan.
Het onderhavige initiatief draagt bij aan de verkeersafwikkeling en het verbeteren van de verkeersveiligheid.
3.4.2 Aalsmeers Verkeer- en vervoerplan
Voor de bereikbaarheid van Aalsmeer is de aanleg van de 'omgelegde N201' van cruciaal belang. De omlegging van de N201 leidt tot een gehele nieuwe verkeersstructuur in Aalsmeer. Voor de toekomst is de opgave de gemeente bereikbaar te houden en tegelijkertijd de woonkernen te ontlasten. In het eind 2009 vastgestelde Aalsmeers verkeer- en vervoerplan (AVVP) zijn drie doelstellingen vastgelegd:
het verbeteren van de regionale en lokale bereikbaarheid met alle vervoerswijzen;
zorgen voor een verkeersveilige leefomgeving;
zorgen voor een leefbaar verblijfsklimaat.
In de AVVP zijn diverse wensbeelden opgenomen voor de wegcategorisering binnen Aalsmeer. In het AVVP is per kern ingegaan op de gemaakte afwegingen voor de verkeerssituatie. De belangrijkste discussiepunten in Kudelstaart hebben betrekking op de Kudelstaartseweg, Hoofdweg, de Mijnsherenweg en de Bilderdammerweg. Het gaat hierbij vooral om de verkeersveiligheid. De belangrijkste keuzes die betrekking hebben op Kudelstaart vinden plaats op de Kudelstaartseweg en de Mijnsherenweg. De variaties in snelheid laten een verschuiving van intensiteit zien tussen beide wegen. Het gaat hierbij vooral om de verkeersveiligheid in combinatie met de hoge verkeersintensiteit en sluipverkeer.
Fietsverkeer
Op korte afstanden (<7.5 km) moet de fiets een serieus alternatief vormen voor interne autoverplaatsingen. Aalsmeer streeft daarom naar de realisatie van een herkenbare fietsinfrastructuur waarbij, naast veiligheid, comfort en snelheid de uitgangspunten zijn. Dit betekent naast de aanleg van directe en veilige routes ook het ter beschikking stellen van voldoende stallingsvoorzieningen bij de belangrijkste (publiekstrekkende) voorzieningen.
Relevantie plangebied
Met de aanpassing van de Bilderdammerweg en het realiseren van een vrijliggend fietspad wordt de fietsstructuur verbeterd en wordt een veilige comfortabele route voor fietsers aangelegd. Het initiatief draagt bij aan de uitvoering van het AVVP.
3.5 Beleid inzake verklaring van geen bedenkingen
Artikel 6.5 lid 1 Besluit omgevingsrecht (Bor) bepaalt dat de gemeenteraad een v.v.g.b. als bedoeld in artikel 2.27 Wabo moet afgeven alvorens het bevoegd gezag (in dit geval het college) tot vergunningverlening kan overgaan. Op grond van artikel 6.5 lid 3 Bor kan de gemeenteraad categorieen gevallen aanwijzen waarin geen v.v.g.b. is vereist.
Gelet hierop heeft de gemeenteraad van Aalsmeer in juni 2020 beleid vastgesteld , waarin gevallen zijn aangewezen waarin geen v.v.g.b. is vereist. Een v.v.g.b. is niet vereist bij een aanvraag om toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3° van de Wabo, mits de aangevraagde activiteit past binnen kaderstellend beleid waarover reeds door de gemeenteraad is besloten. Dat is hier het geval, zie ook paragraaf 1.1 Los daarvan geldt dat het initiatief is gelegen in deelgebied 1, volgens de bij het v.v.g.b- beleid behorende gebiedsindeling (zie onderstaande afbeelding).
Op grond van artikel 3 van dit beleid is een v.v.g.b. niet vereist bij het wijzigen van het gebruik van onbebouwde gronden, anders dan ten behoeve van het bouwen. In het onderhavige geval worden onbebouwde gronden gewijzigd t.b.v. de aanleg van het gewenste fiets- en voetpad.
HOOFDSTUK 4 Omgevingsaspecten
4.1 Verkeer
Voor een goede ruimtelijke ordening is een goede verkeersafwikkeling en een veilige verkeersontsluiting van alle modaliteiten van belang. Bij ruimtelijke planning dienen verkeerskundige aspecten afgewogen te worden, omdat deze van grote invloed zijn op het doelmatig functioneren van verschillende functies. Wanneer nieuwe ontwikkelingen worden gepland, is het van belang te onderzoeken welke effecten dit heeft op de verkeerskundige situatie om zo nodig passende maatregelen te kunnen nemen.
Relevantie plangebied
In Kudelstaart is behoefte naar nieuwe woningen waarvoor twee ontwikkellocaties zijn benoemd. Dit zijn de locaties Westeinderhage aan de Bilderdammerweg en Hoofdweg Zuid aan de Hoofdweg. Voor de ontwikkeling Westeinderhage is op 20 april 2023 het bestemmingsplan vastgesteld. In dit kader is in de beginfase van de planvorming verkeersonderzoek uitgevoerd door Goudappel Coffeng (zie bijlage 3). Daarbij is niet alleen gekeken naar de ontsluiting van beide nieuwe woongebieden, maar ook naar de totale verkeersstructuur en verkeersafwikkeling binnen Kudelstaart. Om deze te verbeteren zijn destijds enkele oplossingsrichtingen opgesteld.
Uit het onderzoek is gebleken dat in de huidige situatie de verkeersdruk op een aantal wegen in Kudelstaart gezien de vormgeving al relatief hoog ligt. Het gaat hierbij met name om het noordelijk deel van de Bilderdammerweg, het Robend en de zuidelijk deel van de Kudelstaartseweg. Deze wegen zijn ingericht als verblijfsgebied, 30 km/uur zone of erftoegangsweg, en niet ontworpen om hoge verkeersintensiteiten op een verkeersveilige manier af te wikkelen. Eén van deze oplossingsrichtingen is het opwaarderen van het fietspad Bilderdammerweg-Robend. Het toevoegen van een vrijliggend fietspad langs de Bilderdammerweg lijkt noodzakelijk om een veilige fietsroute te garanderen. Door de huidige vrijliggende fietspad op de Bilderdammerweg door te trekken ontstaat een veilige inrichting die past bij de (toekomstige) verkeersintensiteiten en de werkelijk gereden snelheid.
In de vaststellingsfase van bestemmingsplan Kudelstaart- Westeinderhage heeft Goudappel een aanvullend, actualiserend onderzoek verricht. In dit onderzoek (zie bijlage 8) is in detail ingegaan op de ontsluiting van de nieuwe ontwikkeling Westeinderhage op de Bilderdammerweg. Daarbij is uitgegaan van de laatste inzichten qua ontwikkeling en inrichting van de Bilderdammerweg, waaronder het fietspad. Dit onderzoek bevestigt dat de voorgestelde nieuwe inrichting met de ontsluiting van Westeinderhage de enige haalbare, veilige en realistische, uitvoerbare oplossing is.
Voorliggend initiatief voorziet (o.a.) in de juridisch planologische borging van het gewenste vrijliggende fietspad.
4.2 Bodem
Wettelijk kader
Artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening geeft aan dat in het kader van de uitvoerbaarheid van een ruimtelijk plan onderzoek verricht dient te worden naar de (te verwachten) bodemkwaliteit in het projectgebied door het raadplegen van beschikbare bodemgegevens. Een nieuwe bestemming mag pas worden toegekend als is aangetoond dat de bodem geschikt is (of geschikt te maken is) voor de nieuwe bestemming. Tevens moeten nieuwe bodemverontreinigingen worden voorkomen en indien er toch bodemverontreinigingen ontstaan, moet de bodem direct worden gesaneerd.
Relevantie plangebied
Ten behoeve van de verbreding van de Bilderdammerweg is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd door Grondslag d.d. maart 2022 (zie bijlage 4). Naast de bodem is ook de bestaande asfaltconstructie onderzocht. Uit dit onderzoek blijkt dat
binnen het projectgebied in totaal vier gevallen van ernstige bodemverontreiniging aanwezig zijn. Afperking van deze verontreinigingen heeft alleen plaatsgevonden voor zover dat doelmatig is voor de voorgenomen werkzaamheden aan de rijbaan, het fietspad en het trottoir. Wanneer sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging, dient dit gemeld te worden bij het bevoegd gezag. Het bevoegde gezag ten aanzien van de verontreiniging is de provincie Noord-Holland (met als uitvoerende instantie de Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied). Voor een geval van ernstige bodemverontreiniging geldt formeel een saneringsplicht. Deze saneringsplicht wordt echter pas door het bevoegd gezag geëffectueerd, indien sanering van de verontreiniging spoedeisend is. Uit de risico-analyses is gebleken dat de verontreinigingen bij het huidige gebruik geen risico’s opleveren en dat een sanering dus niet spoedeisend is.
Het verrichten van werkzaamheden in een geval van ernstige bodemverontreiniging dient onder saneringscondities te worden uitgevoerd. Voor de aanleg van het fietspad betekent dit op grond van het onderzoek dat ter hoogte van de Bilderdammerweg 70 kan worden gesaneerd onder de BUS-regeling (Besluit Uniforme Saneringen). Op de overige locaties die uit het onderzoek naar voren komen worden geen bodemroerende werkzaamheden uitgevoerd.
Als hergebruik op locatie niet mogelijk is, dient de sterk verontreinigde grond te worden afgevoerd naar een erkende reiniger of stortplaats. Hiervoor kan het noodzakelijk zijn dat de grond nog onderzocht dient te worden op PFAS. De overige grond die vrijkomt kan eveneens worden herschikt binnen de werklocatie. Als dit niet mogelijk is kan het worden afgevoerd naar een grondbank of -depot voor zover het maximaal klasse Industrie betreft. De uitvoering van de benodige sanering is in de projectkosten van de gemeente opgenomen en zal t.z.t. ten behoeve van de aanleg van het initiatief worden uitgevoerd. Het aspect bodem staat de uitvoerbaarheid van het initiatief niet in de weg.
4.3 Water
Het doel van waterbeheer in Nederland bestaat van oudsher uit het beschermen tegen overstromingen en het ontwateren van laaggelegen gebieden. Door de klimaatverandering is nieuw beleid gemaakt voor deze taken van veiligheid en peilbeheer. Dit vereist mogelijk ruimte vanwege de versterking en verbreding van dijken en waterkerende werken of voor extra waterberging. Een ander doel betreft het zorgen voor schoon en gezond water. Voor schoon water is een goed functionerend watersysteem vereist met voldoende volume en doorstroming. Een ecologische oeverinrichting is wenselijk, maar legt beslag op de ruimte.
Grondwater wordt volop benut voor de productie van drinkwater. De laatste jaren ontwikkelt het grondwater zich tot een bron en/of opslagmedium voor warmte. Dit vormt een bijdrage aan de beperking van het gebruik van fossiele brandstoffen. Efficiëntie van benutting is een van de redenen voor ruimtelijke ordening van de ondergrond.
Kaderrichtlijn Water
De Kaderrichtlijn water is een Europese richtlijn die moet leiden tot een verbetering van de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater. De Kaderrichtlijn moet in landelijke wet- en regelgeving worden omgezet. Met de komst van de Implementatiewet EG-kaderrichtlijn water is de KRW vertaald in de Nederlandse wetgeving. De Europese Kaderrichtlijn heeft gevolgen voor de gemeente op het gebied van riolering, afkoppelen, toepassing van bouwmaterialen en het ruimtelijke beleid. Er worden ecologische en fysisch-chemische doelen geformuleerd die afhankelijk zijn van de functie van een watergang.
Nationaal Waterplan
Het Nationaal Waterplan 2016-2021 (NWP2) is opgesteld op basis van de Waterwet en is de opvolger van het Nationaal Waterplan 2009 – 2015. Het NWP2 geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050.
Met dit NWP2 zet het Rijk een volgende ambitieuze stap in het robuust en toekomstgericht inrichten van ons watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit, een duurzaam beheer en goede milieutoestand van de Noordzee en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart. Hierbij streeft het Rijk naar een integrale benadering, door economie (inclusief verdienvermogen), natuur, scheepvaart, landbouw, energie, wonen, recreatie en cultureel erfgoed zo veel mogelijk in samenhang met de wateropgaven te ontwikkelen. Het beleid en de maatregelen in dit Nationaal Waterplan dragen bij aan het vergroten van het waterbewustzijn in Nederland.
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten tevens een structuurvisie. Het Nationaal Waterplan is zelfbindend voor het Rijk. In het Nationaal Waterplan legt het Rijk onder meer de strategische doelen voor het waterbeheer vast. Rijkswaterstaat (RWS) neemt in het Beheer- en Ontwikkelplan voor de Rijkswateren (Bprw) de condities en maatregelen op voor het operationeel beheer om deze strategische doelen te bereiken. Het NWP is kaderstellend voor het Bprw. Het kabinet vraagt andere overheden het NWP te vertalen in hun beleidsplannen.
Waterwet
De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en verbetert de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Voor de organisatie van het waterbeheer bevat het Waterbesluit de toedeling van oppervlaktewaterlichamen in beheer bij het Rijk en regels over het verstrekken van informatie met betrekking tot het waterbeheer. Ook regelt het Waterbesluit procedurele en inhoudelijke aspecten van het nationale waterplan en het beheerplan voor de rijkswateren en enkele inhoudelijke aspecten van de plannen in verband met implementatie van de kaderrichtlijn water en de richtlijn overstromingsrisico's. Voorts bevat het besluit bepalingen over de wijze waarop de aanvraag om een watervergunning wordt gedaan, waaronder de gevallen waarin een elektronische aanvraag wordt ingediend.
De Waterregeling bevat regels over de organisatie van het waterbeheer, een aantal kaarten over de toedeling van beheer, de begrenzing van oppervlaktewaterlichamen en de aanwijzing van de drogere oevergebieden, alsmede regels voor gegevensverstrekking aan het Rijk op grond van Europese verplichtingen. Verder regelt de Waterregeling een enkel inhoudelijk aspect van het regionaal waterplan en de beheerplannen.
In de Waterwet is gekozen voor een systeem waarin iedere bestuurslaag haar beleid formuleert en dit vastlegt in plannen. De plannen geven aan wat iedere bestuurslaag wil doen in een bepaalde planperiode om de doelstellingen van het waterbeheer te halen. Deze plannen zijn bindend voor de eigen bestuurslaag. De Waterwet sluit op dit punt zoveel mogelijk aan bij de sturingsvisie van de Wet ruimtelijke ordening.
Bestuursakkoord Water
Het bestuursakkoord Water volgt op het Nationaal Bestuursakkoord Water en bevat hernieuwde afspraken over bestuur, financiën en richtinggevende kaders voor onder andere water. De maatregelen uit het Bestuursakkoord Water zijn gericht op:
heldere verantwoordelijkheden, minder bestuurlijke drukte;
beheersbaar programma voor de waterkeringen;
doelmatig beheer van de waterketen,
werkzaamheden slim combineren;
het waterschapsbestuur.
De doelstellingen van het ‘oude’ Nationaal Bestuursakkoord blijven van kracht.
Provinciale Watervisie 2016-2021
De Provinciale Watervisie is van kracht sinds 23 december 2015 en geldt tot 2021. Het plan geeft duidelijkheid over de strategische waterdoelen tot 2040 en de acties tot 2021. De volgende doelen worden nagestreefd:
waarborgen van voldoende bescherming van mens, natuur en bedrijvigheid tegen overstromingsrisico’s;
zorgen voor schoon en voldoende drinkwater;
kader stellen voor regionale waterkeringen;
beoordelen versterkingsplannen primaire waterkeringen en bevorderen ruimtelijke kwaliteit;
waterrobuust inrichten bevorderen;
bijdragen aan schoon en voldoende oppervlaktewater;
Zorgen voor schoon en voldoende grondwater.
Een belangrijk middel voor het realiseren van deze waterdoelen is het via integrale gebiedsontwikkeling proactief zoeken naar kansrijke combinaties met veiligheid, economie, recreatie, landbouw, milieu, landschap, cultuur en natuur. Het Waterplan heeft voor de ruimtelijke aspecten de status van een structuurvisie op basis van de Wro.
Waterbeheerplan AGV, Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht 2010-2015
Het beleid van het waterschap Amstel, Gooi en Vecht is vertaald in het Waterbeheerplan 2016-2021 en de keur 2019. In het Waterbeheersplan is uitgewerkt hoe AGV invulling geeft aan haar taken op het gebied van waterbeheer, zoals veiligheid, waterkwaliteit, waterkwantiteit. De Keur is de water- schap verordening van AGV. De regels in de Keur beschermen de waterkeringen en watergangen. Voor werkzaamheden rond water of een dijk is een vergunning van het waterschap nodig. Bijvoor- beeld bij de aanleg van leidingen, lozingen op het oppervlaktewater, het plaatsen van bouwwerken of het onttrekken van grondwater.
Bij ontwikkelingen waarbij sprake is van een toename van verhard oppervlak van meer dan 1.000 m2 dient de toename hiervan gecompenseerd te worden. Gerekend over het toenemend verhard oppervlak dient ter compensatie circa 10% á 20 % extra (open) wateroppervlak gerealiseerd te worden. Meestal blijkt 10% voldoende te zijn, maar in stedelijke gebieden met een hoog percentage bebouwing kan dit oplopen tot 20%.
Naast het realiseren van wateroppervlak kan een initiatiefnemer ook compenseren door alternatieve ‘regenwaterbergingsvoorzieningen’, aan te leggen. De berekening voor alternatieve bergingssystemen is gebaseerd op een ontwerpbui van 70 mm/dag en verwaarlozing van de gemaalcapaciteit.
Gemeentelijk rioleringsplan Aalsmeer (GRP) 2021- 2026
De gemeente stelt zich tot doel om tot een doelmatige invulling van de zorgplichten voor afvalwater, hemelwater en grondwater te komen. Aan de rioleringszorg liggen vijf hoofddoelen ten grondslag. Dit zijn: duurzame bescherming volksgezondheid, voorkomen van wateroverlast, duurzame bescherming van natuur en milieu, voorkomen van hinder en toekomstgerichte (afval)waterketen en grondwatersysteem.
De belangrijkste wettelijke verplichtingen en bevoegdheden van gemeenten op het gebied van de afvalwaterketen en de grondwaterzorgplicht kunnen als volgt worden samengevat:
gemeenten zijn verplicht een (verbreed) GRP op te stellen. Dit plan vormt het kader voor de invulling van de zorgplichten op het gebied van afvalwater, hemelwater en grondwater;
de gemeente heeft de bevoegdheid voor het heffen van een belasting ter bekostiging van de genoemde zorgplichten;
de gemeente heeft de mogelijkheid om bij verordening regels te stellen met betrekking tot het lozen van afvloeiend hemelwater en grondwater;
bestuursorganen (in het bijzonder gemeenten en waterschappen) moeten bij opstellen en uitvoeren van beleid met betrekking tot afvalwater rekening houden met een in de wet vastgestelde voorkeursvolgorde.
De meest recente versie van het gemeentelijke rioleringsplan is vastgesteld in januari 2021.
Relevantie plangebied
In het kader van het aspect water is de verbreding van de Bilderdammerweg met toevoegen van extra verharding voor vrijliggend fietspad en verplaatsing van het voetpad van belang. De verbreding van de Bilderdammerweg leidt tot uitbreiding van verhard oppervlak, maar dit is echter niet significant. Dat wil zeggen, de kans op wateroverlast als gevolg van extreme neerslag neemt door de aanpassing van de Bilderdammerweg niet toe. Het fietspad is 2,40 m breed en heeft een lengte van 420 m. Een deel hiervan (6 x 2,4 m) is gelegen in Westeinderhage en heeft daarin een wegbestemming. Door de aanleg van het vrijliggende fietspad neemt de verharding van de gehele weg daarmee toe met ca. 994 m2. Hiervoor geldt een meldingsplicht bij het hoogheemraadschap. Compensatie van verhard oppervlak in de vorm van nieuw oppervlaktewater is dan ook niet aan de orde. Het aspect water staat de uitvoerbaarheid van het initiatief niet in de weg.
4.4 Geluid
Wettelijk kader
De Wet geluidhinder (Wgh) biedt een toetsingskader voor het geluidniveau op de gevels van geluidgevoelige bestemmingen, zoals woningen en scholen. In de Wet geluidhinder wordt voor nieuw te bouwen geluidgevoelige objecten binnen de zone van een weg een voorkeurswaarde gehanteerd van 48 dB. Wanneer deze waarde wordt overschreden, zal moeten worden nagegaan welke geluidbeperkende maatregelen kunnen worden getroffen om deze overschrijding terug te brengen, bij voorkeur tot 48 dB.
Daarnaast is er in de wet een bovengrens opgenomen, de maximaal toelaatbare geluidbelasting. Indien de geluidbelasting hoger is dan deze waarde, is het realiseren van geluidgevoelige bestemmingen in principe niet mogelijk. Wanneer de geluidbelasting tussen de voorkeursgrenswaarde en de maximaal toelaatbare geluidbelasting ligt, is het realiseren van geluidgevoelige bestemmingen aan beperkingen gebonden en alleen onder voorwaarden mogelijk.
Relevantie plangebied
Voor de aanpassing van de Bilderdammerweg is de vraag wat de effecten zijn voor het gemotoriseerd verkeer dat in relatie tot de Wet geluidhinder (Wgh) tot geluidbelasting leidt op de gevels van de woningen langs deze weg. In het wegontwerp is duidelijk dat het gemotoriseerd verkeer blijft rijden op de Bilderdammerweg en dat dit verkeer niet dichter of verder af komt te rijden ten opzichte van de huidige situatie. De aanpassing van het profiel van de weg betekent dat aan de noordwestkant van de weg een apart fietspad en voetpad wordt aangelegd. De as van de weg voor wat betreft gemotoriseerd verkeer wijzigt niet. Wel zal gelet op het onderhoud een nieuwe deklaag worden aangebracht op de Bilderdammerweg en zal daarbij de rode fietsstrook worden verwijderd. Het aspect geluid staat de uitvoerbaarheid van het initiatief niet in de weg.
4.5 Luchtkwaliteit
Sinds 15 november 2007 zijn de hoofdlijnen voor regelgeving van de luchtkwaliteitseisen vastgelegd in de Wet milieubeheer (Wm). Artikel 5.16 Wm geeft weer onder welke voorwaarden de bestuursorganen bepaalde bevoegdheden (zoals wijzigingen van een bestemmingsplan) mogen uitoefenen. Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen luchtkwaliteitseisen in principe geen belemmering:
er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
een project leidt per saldo niet tot verslechtering van de luchtkwaliteit;
een project draagt 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de luchtverontreiniging;
een project past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of binnen een regionaal programma van maatregelen.
Vanaf 1 augustus 2009 is het NSL in werking getreden. In het NSL zijn alle maatregelen opgenomen die de luchtkwaliteit moeten verbeteren en tevens zijn ruimtelijke ontwikkelingen opgenomen die de luchtkwaliteit verslechteren. Overheden zijn gehouden de in het NSL opgenomen maatregelen uit te voeren en kunnen het NSL gebruiken als onderbouwing bij plannen voor de NSL-projecten. Met het NSL laat de Nederlandse overheid zien hoe zij aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit gaat voldoen.
Grenswaarden
Voor de beoordeling van de situatie in de omgeving van het plan zijn met name de volgende grenswaarden uit de Wet milieubeheer relevant:
de jaargemiddelde concentraties voor stikstofdioxide (NO2) moeten vanaf 2015 voldoen aan de grenswaarde van 40 µg/m3;
voor fijn stof (PM10) geldt vanaf 2011 een grenswaarde van 40 µg/m3 voor de jaargemiddelde concentratie;
de 24-uurgemiddelde waarde voor PM10 mag niet vaker dan 35 keer per jaar overschreden worden (39 keer als rekening wordt gehouden met de zogenoemde zeezoutaftrek);
voor PM2,5, deeltjes nog kleiner dan PM10, zijn ook grenswaarden vastgesteld. Deze zijn niet strenger dan de huidige norm voor daggemiddelde concentraties van PM10.
Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen)
Met het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' - zoals een school of kinderopvang - in de nabijheid van provinciale wegen (binnen 50 meter) en rijkswegen (binnen 300 meter) beperkt. Dat geldt voor nieuwe situaties en bestaande situaties die worden uitgebreid, waarbij sprake is van een (dreigende) overschrijding van de grenswaarden voor NO2 of PM10. Binnen dit bestemmingsplan bevinden zich geen gevoelige bestemmingen.
Besluit en Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)
In het Besluit niet in betekenende mate (NIBM) bijdragen (luchtkwaliteitseisen) is vastgelegd wanneer een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Een project is NIBM als het niet meer dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde voor NO2 en PM10 bijdraagt; concreet betekent dit een bijdrage van maximaal 1,2 µg/m3. Met name NO2 en PM10 zorgen in Nederland nog voor overschrijdingen van grenswaarden, vandaar dat deze grens is gekozen.
In de Regeling NIBM is een aantal categorieën met maximale groottes aangewezen die NIBM zijn, waaronder woningbouw, kantoren en bepaalde inrichtingen. Als een project binnen de grenzen van deze Regeling valt, is verdere toetsing aan de grenswaarden niet nodig.
Relevantie plangebied
Een ruimtelijke ontwikkeling vindt volgens de Wet luchtkwaliteit doorgang als ten minste aan één van de volgende voorwaarden is voldaan:
de ontwikkeling is opgenomen in het NSL;
de ontwikkeling aangemerkt wordt als een NIBM-project ;
de gestelde grenswaarden in bijlage 2 van de Wet luchtkwaliteit niet worden overschreden;
projectsaldering kan worden toegepast.
In de bijlagen van de “Regeling niet in betekenende mate bijdragen" (luchtkwaliteitseisen, ook wel: regeling NIBM) zijn functiecategorieën of combinaties van functiecategorieën aangegeven waarbij sprake is van een NIBM-project. In de Regeling NIBM is voor een woningbouwlocatie een cijfermatige kwantificatie opgenomen wanneer een woningbouwproject als NIBM kan worden beschouwd. Momenteel bedraagt de cijfermatige kwalificatie 1.500 nieuwe woningen bij één ontsluitingsweg of 3.000 nieuwe woningen bij twee ontsluitingswegen, waarbij het wegverkeer zich evenredig over de beide ontsluitingswegen verdeeld. Het voorliggende initiatief ligt ver onder de hiervoor genoemde kwantificering, waardoor kan worden geconcludeerd dat het plan niet in betekenende mate bijdraagt aan verslechtering van de luchtkwaliteit ter plaatse. Hiermee wordt voldaan aan de luchtkwaliteitseisen zoals gesteld in de Wet milieubeheer. Bovendien levert de verbreding van het profiel van de Bilderdammerweg geen wijziging op van de verkeersintensiteit op deze weg. Door de aanleg van het vrijliggende fietspad en voetpad naast de huidige Bilderdammerweg worden geen extra concentraties van stoffen veroorzaakt die een (negatief) effect hebben op de luchtkwaliteit. Het aspect luchtkwaliteit staat de uitvoerbaarheid van het initiatief niet in de weg.
4.6 Externe veiligheid
Bij externe veiligheid gaat het om de vraag of de veiligheid van personen in de omgeving van een risico-opleverende activiteit met gevaarlijke stoffen voldoende is gewaarborgd. Het gaat hier met name om de risico's van inrichtingen met gevaarlijke stoffen, het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg en door buisleidingen. De veiligheidsnormen zijn vastgelegd in respectievelijk het Besluit externe veiligheid inrichtingen, Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen en Besluit externe veiligheid buisleidingen.
De risicokaart Noord-Holland geeft inzicht in de risico's in de woon- en werkomgeving. Op de kaart staan meerdere soorten typen rampen, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. De gegevens zijn afkomstig van gemeente, waterschappen, provincie en rijk.
Relevantie plangebied
Uit de risicokaart blijkt dat er in de omgeving van het bouwplan geen risicovolle bedrijven en/of activiteiten zijn vermeld. Er worden geen nieuwe risicobronnen of gevoelige bestemmingen mogelijk gemaakt binnen de aanpassing van de Bilderdammerweg. Het plangebied ligt niet binnen het invloedsgebied van een gasleiding, route vervoer gevaarlijke stoffen, lpg-tankstation, een andere inrichting die valt onder het BRZO of opslagplaats met gevaarlijke stoffen. Nader onderzoek naar het groepsrisico of plaatsgebonden risico is niet nodig. Het aspect Externe veiligheid staat de uitvoerbaarheid van het initiatief niet in de weg.
4.7 Flora en fauna
Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Doel van deze wet is de bescherming van soorten en leefgebieden. De wet is een implementatie van Europeesrechtelijke en internationale verplichtingen (Habitatrichtlijn, Vogelrichtlijn, Verdrag van Bern en Verdrag van Bonn).
De wet kent een beschermingsregime voor soorten van de Vogelrichtlijn, voor soorten van de Habitatrichtlijn en voor andere soorten. Het komt er onder andere op neer dat soorten niet opzettelijk gedood, gevangen of verstoord mogen worden. Ook het beschadigen of vernielen van voortplantingsplaatsen en rustplaatsen is verboden. Gedeputeerde Staten kunnen in sommige gevallen ontheffing verlenen van de verbodsbepalingen. Vrijwel alle vogels zijn beschermd ingevolge de Vogelrichtlijn. Habitatrichtlijnsoorten zijn bijvoorbeeld alle vleermuissoorten. Onder andere soorten vallen onder andere de ringslang en de grote modderkruiper.
De gemeente Aalsmeer adviseert om de gedragscodes van Stadswerk te gebruiken. Er is een code voor bestendig beheer en onderhoud en een code voor ruimtelijke ingrepen.
Relevantie plangebied
Ten behoeve van het initiatief heeft AKTB in opdracht van de gemeente Aalsmeer een quickscan Wet natuurbescherming (Wnb) uitgevoerd d.d. 22 juni 2020 (zie bijlage 5).
Soortenbescherming
Uit dit onderzoek blijkt dat de beschermde soorten uit de soortgroepen flora, zoogdieren (grondgebonden), amfibieën, vissen en vlinders, libellen en overige ongewervelden niet aanwezig zijn binnen het plangebied.
Voor de wel mogelijk voorkomende aanwezige soortgroepen geeft onderstaande tabel aan welke voorzorgsmaatregelen in de uitvoering kunnen worden genomen en de eventuele noodzaak van aanvullend ecologisch onderzoek.
Afhankelijk van de aan/afwezigheid van nesten en boomholtes kan t.z.t. een ontheffing van de Wnb nodig zijn, die redelijkerwijze ook kan worden verkregen.
Gebiedsbescherming
Het plangebied ligt niet in een Natura 2000-gebied (zie onderstaande afbeelding, ontwikkeling in rood aangegeven, Natura 2000- gebied in groen), waardoor bij voorbaat kan worden uitgesloten dat sprake is van een direct negatief effect op beschermde natuurgebieden. Aangezien de voorgenomen ontwikkeling daarnaast kleinschalig is en op enige afstand (circa 9 kilometer) van beschermde natuurgebieden plaatsvindt worden tevens geen negatieve effecten als gevolg van externe werking (middels visuele verstoring en verstoring door productie van geluid, trilling en licht) verwacht.
Het plangebied ligt ook niet in het NNN (zie onderstaande afbeelding) en valt ook niet onder gebieden die zijn aangewezen als belangrijk weidevogelgebied. Direct negatieve effecten kunnen worden uitgesloten. Aangezien de provincie Noord Holland geen externe effecten toetst op het Natuur Netwerk, is toetsing aan de planologische gebiedenbescherming van het NNN en/of weidevogelgebieden niet van toepassing
Ligging plangebied (rood) ten opzichte van het NNN (groen) en/of belangrijke weidevogelgebieden (geel).
Stikstofdepositie
Voor de gebruiksfase van de verbreding van de Bilderdammerweg geldt dat het project niet leidt tot een toename van verkeersbewegingen. De rijbaan voor gemotoriseerd verkeer heeft dezelfde maatvoering als de huidige situatie. Door een vrijliggend fietspad en voetpad wordt de verkeersveiligheid verbeterd. Het plan levert geen bijdrage aan de stikstofdepositie in de omliggende Natura 2000-gebieden. De verbreding van de Bilderdammerweg levert geen directe emissie op gedurende de gebruiksfase.
De Wet natuurbescherming staat de uitvoerbaarheid van het initiatief niet in de weg.
4.8 Archeologie en cultuurhistorie
Wet op de archeologische monumentenzorg
De Erfgoedwet vormt samen met de Omgevingswet het wettelijke fundament voor de archeologie in Nederland. Onderdelen van de voormalige Monumentenwet over archeologie worden overgeheveld naar de Omgevingswet. Voorbeelden daarvan zijn de verplichting om rekening te houden met archeologie bij het opstellen van bestemmingsplannen (straks omgevingsplannen) en de vergunningverlening voor het verstoren van archeologische rijksmonumenten. Dit houdt in dat de gemeente bij de voorbereiding van een nieuw bestemmingsplan moet onderzoeken of de grond een archeologische waarde of verwachting bezit. In het bestemmingsplan kunnen archeologische voorschriften worden opgenomen wanneer de gemeente de grond bestemd heeft als archeologisch waardevol of onderzoeksgebied. De basis van de bescherming van archeologisch erfgoed in de Erfgoedwet is het verdrag van Valletta (ook wel het verdrag van Malta) uit 1992. Dit gaat uit van de bescherming van het archeologische erfgoed als bron van het Europese gemeenschappelijke geheugen en als middel voor geschiedkundige en wetenschappelijke studie. Om dat doel te bereiken moet de wetgever het archeologisch erfgoed betrekken bij de ruimtelijke ordening. Tevens dient de financiering van het archeologisch onderzoek en het behoud in de bodem te worden geregeld. Kern van de wet is dat gemeenten verantwoordelijk worden voor de archeologische monumentenzorg binnen de gemeentegrenzen. De bescherming heeft als doel om archeologisch erfgoed zoveel mogelijk in situ, dus in de grond, te behouden. Dankzij het principe van “de verstoorder betaalt”, dat ervan uitgaat dat de aanvrager van een omgevingsvergunning en een omgevingsvergunning voor aanlegactiviteiten zelf de kosten moet dragen voor het voldoen aan de archeologische voorschriften, worden meer archeologische resten in situ behouden. Het principe dat de veroorzaker betaalt geldt uitsluitend wanneer de wet uitdrukkelijk bepaalt dat er een archeologisch voorschrift aan de vergunning kan worden verbonden. De volgende archeologische voorschriften worden in de wet genoemd:
het treffen van maatregelen waardoor de archeologische resten in situ behouden blijven;
de verplichting tot het doen van opgravingen;
het werk laten begeleiden door een deskundige.
Het rijk is het bevoegd gezag bij toevalsvondsten, waarvan sprake is wanneer er bij werkzaamheden onverwacht archeologische resten worden aangetroffen (paragraaf 5.4 Erfgoedwet). Vondsten met archeologische waarde zijn eigendom van de provincie Noord-Holland en dienen te worden aangegeven bij het provinciaal depot voor archeologie van de provincie Noord-Holland. Modernisering Monumentenzorg (MoMo) Op 1 januari 2012 is het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gewijzigd waarbij onder meer artikel 3.1.6 vijfde lid onder a van het Bro is aangevuld. Deze wijziging houdt in dat een bestemmingsplan een paragraaf moet bevatten met "een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden”. Naast archeologische waarden zullen hiermee ook cultuurhistorische waarden uitdrukkelijk moeten worden meegewogen bij de voorbereiding van bestemmingsplannen. Vergelijkbaar met de huidige regelgeving voor beschermde stads-en dorpsgezichten dient in ieder bestemmingsplan een afweging gemaakt te worden over de wijze waarop met de cultuurhistorische belangen wordt omgegaan. Het opnemen van cultuurhistorie in het proces van de ruimtelijke ordening past binnen de beleidsbrief Modernisering Monumentenzorg uit 2009. In lijn met de Belvedère-gedachte wordt in de beleidsbrief aangegeven dat het belang van cultuurhistorie vroegtijdig in het planproces moet worden ingebracht. Inzet is een meer generieke borging van cultuurhistorie vooraf in het proces van de ruimtelijke ordening, waarmee vermindering van sectorale regelgeving achteraf mogelijk is.
Leidraad Landschap en Cultuurhistorie
Noord-Holland biedt een rijke variatie aan landschappen, kernen en cultuurhistorische monumenten. Er zijn wadden, duinen, polders, heidevelden, veenweiden en droogmakerijen. De provincie onderscheidt zich door zijn openheid, de grote afwisseling en de contrasten in het landschap. Elk deel heeft zijn eigen ontstaansgeschiedenis, die vaak nog goed afleesbaar is in het landschap. Het huidige landschap van Noord-Holland is een erfenis met een grote aantrekkingskracht op mensen die in de provincie wonen, werken en recreëren. De hoge kwaliteit ervan draagt bij aan het economische vestigingsklimaat in de provincie. Het landschap is een dynamische leefomgeving die al sinds mensenheugenis verandert en dat ook zal blijven doen. De provincie wil ruimte blijven bieden aan nieuwe ontwikkelingen, op een manier die bijdraagt aan de waarden en kwaliteiten van het landschap en waarbij de ontstaansgeschiedenis herkenbaar blijft. Inpassing van ruimtelijke ontwikkelingen in het landschap is maatwerk. Sommige gebieden hebben unieke of kwetsbare cultuurhistorische en landschappelijke kwaliteiten, terwijl andere tegen een stootje kunnen of waar ruimtelijke dynamiek het landschap juist kan versterken. Het is de uitdaging om bij nieuwe ontwikkelingen de ruimtelijke kwaliteit ten minste gelijk te houden en bij voorkeur te versterken.
De Leidraad is daarbij ook bedoeld om inzichtelijk te maken welke landschappelijke en cultuurhistorische waarden van belang zijn. Aansluitend op de uitgangspunten van de Provinciale Leidraad Landschap en Cultuurhistorie, bestaat ook in Aalsmeer de wens de kenmerkende kwaliteiten, de diversiteit en identiteit van de gemeente te koesteren en te benutten bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Verschillende ruimtelijke analyses en beleidsnota's van de gemeente Aalsmeer (bijv. Lintenbeleid en cultuurhistorische analyse 'Gebroken landen, geheelde gronden') biedt hier een goed startpunt toe. De meest karakteristieke objecten, die ons doen herinneren aan vroeger tijden, zijn aangewezen als monument of beschermd gezicht. Voor grotere landschappelijke structuren die karakteristiek zijn voor de gemeente kunnen ruimtelijke plannen als bestemmingsplannen, beeldkwaliteitplannen en structuurplannen als beoordelingskader gebruikt worden.
Beleidsnota Archeologie Aalsmeer
De Beleidsnota Archeologie zet uiteen op welke wijze de gemeente Aalsmeer verantwoordelijkheid neemt voor het eigen bodemarchief. Door bij het ontwikkelen van nieuwe of het aanpassen van bestaande bestemmingsplannen archeologische waarden en verwachtingen op te nemen en in de toelichting te verwijzen naar het gemeentelijk archeologiebeleid kunnen de kosten van eventueel archeologisch onderzoek worden verhaald op de verstoorder van het bodemarchief. In het bestemmingsplan wordt ook voorgeschreven welke verplichtingen de vergunningaanvrager heeft op het gebied van de archeologische monumentenzorg.
Relevantie plangebied
Een uitsnede van de cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Noord-Holland rondom het plangebied is in onderstaande afbeelding te zien. De Bilderdammerweg is gelegen in het voormalige indundatiegebied rondom Fort Kudelstaart als onderdeel van de Stelling van Amsterdam. Voor het beschermen van dit indundatiegebied zijn er geen regels opgenomen die invloed hebben op de verbreding van de Bilderdammerweg.
Gemeentelijk archeologiebeleid
Van alle gebieden in Aalsmeer met archeologische waarden is een beleidskaart opgesteld. Op deze kaart is te zien voor welke gebieden bij welke werkzaamheden onderzoek gedaan moet worden naar de archeologische waarden.
Voor de Bilderdammerweg is er de wens aan de noordzijde een vrijliggende fietspad met voetpad te realiseren. Het fietspad komt op het bestaande voetpad te liggen en het voetpad schuift daarmee verder op naar het noorden. Voor een groot deel van het fietspad geldt op basis van onderstaande kaart dat het gebied archeologievrij is.
Voor een deel ter hoogte van de Bilderdammerweg 51 en in de bocht bij de Kudelstaartseweg en Robend geldt dat er nader archeologisch onderzoek nodig is bij grondroeringen groter dan 50 m² én dieper dan 40 cm, zoals de uitsnede laat zien.
Beleidskaart Archeologie, uitsnede Bilderdammerweg 51/Robend
Ten behoeve van het initiatief heeft RAAP daarom in januari 2022 een archeologisch vooronderzoek in de vorm van een bureauonderzoek uitgevoerd voor het plangebied (zie bijlage 6 ).
Uit dit onderzoek komt het volgende naar voren:
In het deel van het plangebied waarin volgens de bepalingen in het bestemmingsplan een dubbelbestemming ‘Waarde Archeologie 2’ van kracht is, een bekend archeologisch terrein met de historische kern van Kudelstaart, geldt een hoge verwachting op de aanwezigheid van resten van bewoning en bebouwing uit de periode late middeleeuwen en daarna.
In het overige deel van het plangebied geldt geen archeologische verwachting meer.
Het advies luidde daarom alleen vervolgonderzoek (proefsleuvenonderzoek) in te stellen bij bodemingrepen binnen de zone met een dubbelbestemming omdat alleen hier sprake is van een archeologische verwachting. Op de reeds onderzochte percelen Kudelstaartseweg 295 en 297 hoeft dit onderzoek niet te worden uitgevoerd, in ieder niet geval zolang de geplande ingrepen ondieper dan 1 m –Mv zijn, de vastgestelde diepte van het verstoorde bodemprofiel. Momenteel zijn op deze twee percelen echter geen bodemingrepen gepland. Het onderzoek is ter beoordeling voorgelegd aan de regio-archeoloog. Deze heeft aangegeven - zie bijlage 7, advies Regio-archeoloog - dat, rekening houdend met de archeologische verwachting, de verwachting dat er ter hoogte van het geplande pad bodemverstoring heeft plaatsgevonden (vanwege de drooglegging van de plas, de aanleg van de weg en de huizen erlangs, de mogelijke aanwezigheid van huisaansluitingen (kabels en leidingen) en het gebruik als tuin) en de beperkte omvang van het plangebied de inspanning van het doen van gravend onderzoek niet in verhouding staat met de mogelijke opbrengst van het onderzoek. Omdat een proefsleuvenonderzoek te weinig kans biedt op kennisvermeerdering wordt geadviseerd om het voorgestelde onderzoek niet uit te voeren en in het kader van de vergunningverlening geen verder onderzoek of maatregelen te eisen in ten behoeve van de archeologische monumentenzorg. Gelet op voorgaande en het gegeven dat indien bij de uitvoering van de werkzaamheden onverwacht archeologische resten worden aangetroffen, sowieso op grond van artikel 5.10 van de Erfgoedwet aanmelding van de desbetreffende vondsten geldt, wordt het advies van de regio-archeoloog opgevolgd. Het aspect archeologie en cultuurhistorie staat de uitvoerbaarheid van het initiatief niet in de weg.
4.9 Bedrijven en milieuzonering
Voor het behoud en de verbetering van de kwaliteit van de woon- en leefomgeving is een juiste afstemming tussen de verschillende voorkomende functies en wonen noodzakelijk. Daarbij kan gebruik worden gemaakt van een milieuzonering die uitgaat van richtinggevende afstanden tussen hinderlijke functies (in de vorm van gevaar, geluid, geur, stof) en gevoelige functies. In de brochure 'Bedrijven en milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) (versie 2009) zijn deze richtafstanden opgenomen. De richtafstanden volgens de VNG-brochure ‘Bedrijven en Milieuzonering’ gelden tussen enerzijds de grens van de bestemming die bedrijven (of andere milieubelastende functies) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een woning die volgens het bestemmingsplan of via vergunningvrij bouwen mogelijk is. Daarnaast bepaalt de feitelijke (planologische) situatie eveneens in hoeverre bedrijven in de bestaande situatie reeds beperkt worden in hun bedrijfsvoering. De VNG-brochure wordt gebruikt als hulpmiddel (niet als blauwdruk) bij het opstellen van bestemmingsplannen met nieuwe milieugevoelige functies of nieuwe milieubelastende functies. Er bestaat geen plicht om de brochure te hanteren, wel is het een algemeen aanvaarde methode in Nederland gebleken.
In de brochure zijn aan de verschillende bedrijfsactiviteiten, milieucategorieën en richtafstanden toegekend voor de aspecten gevaar, stof, geur en geluid. De afstanden zijn gebaseerd op een rustige woonwijk. Als er sprake is van een gemengd gebied mag er een afstandstrap minder worden gehanteerd.
Relevantie plangebied
Er worden geen gevoelige bestemmingen mogelijk gemaakt door de verbreding van de Bilderdammerweg en de aanleg van het fietspad/voetpad. Het aspect bedrijven en milieuzonering staat de uitvoerbaarheid van het initiatief niet in de weg.
4.10 Vormvrije m.e.r-beoordeling
Op 1 april 2017 is het Besluit m.e.r. aangepast. Het besluit is aangepast omdat de Europese rechter heeft geoordeeld dat de drempelwaarden voor
m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten onvoldoende recht deden aan de vraag of er sprake is van "aanzienlijke gevolgen voor het milieu". Het gewijzigde besluit is op 7 juli 2017 in werking getreden en de drempelwaarden zijn nu indicatief. Dat betekent dat als een project (ruim) onder de drempelwaarden blijft er toch een toetsing moet worden gedaan. Het bevoegd gezag moet zich er van vergewissen dat er daadwerkelijk geen aanzienlijke gevolgen voor het milieu zijn. Er zal een toets moeten worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets, die dus een nieuw element is in de m.e.r.-regelgeving, wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Het bevoegd gezag moet zich er van vergewissen dat er daadwerkelijk geen aanzienlijke gevolgen voor het milieu zijn en hierover een separaat besluit nemen.
Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:
belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk;
belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor een plan-MER.
De vormvrije m.e.r.-beoordeling is dus altijd nodig als een besluit of plan wordt voorbereid over activiteiten die voorkomen op de D-lijst. Voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling bestaan geen vereisten voor de vorm, maar wel voor de inhoud.
Toetsing
Dit project waarbij een vrijliggend fietspad en voetpad worden aangelegd, waar dit op grond van de geldende bestemmingsplannnen overigens al voor een deel is toegestaan, is geen stedelijk ontwikkelingsproject. De voorgenomen activiteiten zijn niet specifiek opgenomen in de C- of D-lijst van de bijlage van het Besluit-m.e.r. Voor de wijziging of uitbreiding van een weg bestaande weg (categorie D1.2) is de toetsdrempel: in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een weg met tracélengte van 5 kilometer of meer. Deze drempel wordt niet overschreden. Daarnaast voorziet het plan niet in uitbreiding van de weg, deze blijft de huidige breedte behouden. Wel wordt er een apart fietspad aangelegd en het voetpad opgeschoven. Omvangrijke negatieve milieueffecten zijn hierdoor uitgesloten, waardoor het opstellen van een plan-m.e.r. niet nodig is. Het aspect m.e.r.-beoordeling vormt hiermee geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het initiatief.
HOOFDSTUK 5 Uitvoerbaarheid
5.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
Onder een 'goede ruimtelijke ordening' wordt mede verstaan dat een gedegen belangenafweging heeft plaatsgevonden tussen de (ruimtelijke) belangen van alle relevante belanghebbenden. Het verkrijgen van een goed beeld van die belangen is daarbij cruciaal. De gemeente Aalsmeer heeft voor de aanpassingen aan de Bilderdammerweg op 27 oktober 2021 een informatieavond georganiseerd waarbij de plannen zijn toegelicht en een ieder de mogelijkheid heeft gehad te reageren op de plannen.
Vervolgens heeft van 19 augustus tot en met 16 september 2022 het bestuurlijke vooroverleg plaatsgevonden. Provincie en waterschap zijn in de gelegenheid gesteld op de planvorming te reageren. Er zijn geen vooroverlegreacties ingediend.
Op grond van artikel 2, 3e lid onder a en e van de Algemene Inspraak- en participatieverordening 2010 is afgezien van het houden van inspraak en wordt direct de mogelijk geboden van het indienen van zienswijzen op het ontwerpbesluit.
Overeenkomstig de uniforme openbare voorbereidingsprocedure is het voornemen tot afwijking inclusief de bijbehorende stukken gedurende zes weken ter inzage gelegd met de mogelijkheid voor een ieder een mondelinge dan wel een schriftelijke zienswijze indienen.
De termijn van inzage liep van 7 juli tot en met 17 augustus 2023. Gedurende deze termijn zijn twee zienswijzen ingediend, die zijn samengevat en beantwoord in bijlage 10, Nota van Beantwoording Zienswijzen. De ingekomen zienswijzen hebben geen aanleiding gegeven tot aanpassing van het initiatief.
5.2 Juridische uitvoerbaarheid
De benodigde percelen zijn intussen grotendeels in handen van de gemeente. Een klein deel van de benodige gronden wordt verworven, waarvoor de benodigde financiële middelen in de begroting zijn gereserveerd.
5.3 Grondexploitatie en economische uitvoerbaarheid
In artikel 3.1.6, sub i van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is vastgelegd dat inzicht gegeven moet worden over de uitvoerbaarheid van het plan. De ontwikkeling moet (economisch) uitvoerbaar zijn en gerealiseerd kunnen worden.
Het voorliggende initiatief is een project van de gemeente Aalsmeer. In de begroting van de gemeente zijn voor de uitvoering en verwerving de noodzakelijke middelen gereserveerd. De economische uitvoerbaarheid van voorliggend project is hiermee geborgd.
HOOFDSTUK 6 Conclusie
Voor het verbeteren van de verkeersveiligheid van de Bilderdammerweg in Kudelstaart is een aanvraag omgevingsvergunning ingediend. Het bouwplan pas op onderdelen niet binnen de geldende bestemmingsplannen. In afwijking daarvan wordt een vrijgelegen twee -richtingen fietspad gerealiseerd, waarbij tevens het bestaande voetpad langs de Bilderdammerweg wordt verlegd en tevens het profiel van de Bilderdammerweg wordt verbreed.
Ingevolge de buitenplanse afwijking ex artikel 2:12, lid 1 sub a, onder 3 Wabo kan het bouwplan worden gerealiseerd. De gevraagde vergunning kan worden verleend, indien is aangetoond dat de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.
Het plan is in overeenstemming met het beleid van rijk en provincie en het actuele ruimtelijke beleid van de gemeente. Gelet op de verschillende omgevingsaspecten zijn er geen belemmeringen voor de uitvoering van het plan. De juridische en economische uitvoerbaarheid zijn gewaarborgd. De maatschappelijke uitvoerbaarheid blijkt uit de uitkomsten van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure.
Geconcludeerd wordt, dat het bouwplan voldoet aan een goede ruimtelijke ordening, zodat het geoorloofd is toepassing te geven aan artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3 Wabo. De verleende omgevingsvergunning is opgenomen als bijlage 9.