Plan: | OIAVHB Uiterweg 1985-Uiterweg 214-recreatielandje |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | omgevingsvergunning |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0358.OIAVHB09xU-VG01 |
Op het perceel aan de Uiterweg 214 is een recreatiebedrijf gevestigd. Behalve dit perceel heeft het betreffende bedrijf tevens de percelen aan de uiterweg 303 en 317 in bezit. Het perceel aan de Uiterweg 214 is in de richting van de Ringvaart opgedeeld in recreatielandjes met ligplaatsen aan weerszijden van het pad. Halverwege het perceel wordt de verkavelingsritmiek onderbroken door dat een recreatiekavel van het middenpad is afgescheiden door een smalle sloot langs het middenpad en een bredere inham haaks daarop. feitelijk is zo sprake van een eilandje, dat voor een potentiele gebruiker moeilijk toegankelijk is. Bovendien is het water hier niet functioneel. Het bedrijf heeft daarom de wens het water hier te dempen en de onderbreking van de ritmiek van landjes aan weerzijden van het toegangspad te herstellen. Op 16 januari 2015 heeft het bedrijf een aanvraag omgevingsvergunning ingediend voor het graven en dempen.
Van toepassing op de projectlocatie zijn de bestemmingsplannen "Uiterweg-Plasoevers 2005 e.o." en "Uiterweg 1985". Er is een buitenplanse afwijking ex artikel 2.12, lid 1 sub a, onder 3o Wabo nodig om het bouwplan te kunnen realiseren. Deze voorliggende ruimtelijke onderbouwing heeft tot doel in de vereiste goede ruimtelijke onderbouwing te voorzien, zodat de gevraagde omgevingsvergunning in afwijking van het bestemmingsplan kan worden verleend.
Het project heeft betrekking op een recreatieperceel gelegen in het oostelijke deel van de gemeente in het gebied van de Bovenlanden tussen de Uiterweg en de Haarlemmerringvaart. De Uiterweg is één van de historische linten van Aalsmeer. Globaal bevindt het perceel zich in het middelste deel van het Uiterweggebied. Het betreffende kavel maakt onderdeel uit van een reeks van recreatielandjes dat toebehoort aan het hier gevestigde recreatiebedrijf: "Recreatiepark Aalsmeer".
afbeelding: globale ligging projectlocatie
De opbouw van deze ruimtelijke onderbouwing is als volgt. Na de inleiding in dit hoofdstuk, wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving van het plan gegeven. Daarbij wordt ingegaan op de huidige situatie en de beoogde situatie in relatie tot de vigerende planologische regeling. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op de voorwaarden die vanuit het ruimtelijke beleid en wet- en regelgeving aan de ontwikkeling worden gesteld. In hoofdstuk 4 wordt op de diverse omgevingsaspecten ingegaan. In hoofdstuk 5 wordt de economische, juridische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bouwplan toegelicht. Hoofdstuk 6 is het slothoofdstuk en bevat de eindconclusie.
De projeclocatie betreft een recreatiekavel op het perceel aan de Uiterweg 214. Het gaat om het recreatielandje ter hoogte van de percelen 599 t/m 606.
Het recreatielandje maakt onderdeel uit van de recreatielandjes aan weerszijden van het middenpad dat vanaf de gebouwde faciliteiten direct achter de Uiterweg over het gehele perceel naar de ringvaart loopt.
Terwijl alle landjes met bijbehorende ligplaatsen vanaf het middenpad toegankelijk zijn, is dit specifieke eilandje van het middenpad gescheiden door een smalle sloot. Aan de zuidelijke oever grenst het perceel aan een inham van de langs het kavel lopende vaargang.
In de bestaande situatie is het eilandje voor gebruikers alleen nog over het naastgelegen kavel van een andere recreant dan wel over water ontsloten. Dit is met het oog op verhuurbaarheid van het landje een onwenselijke situatie. De smalle sloot langs het toegangspad is bovendien niet geschikt als afmeerplaats voor een pleziervaartuig en ook overigens niet functioneel.
Het project heeft tot doel dit deel van het perceel her in te richten en aan te passen met de structuur van aaneengelsoten recreatielandjes met aanlegplaatsen evenwijdig aan de oeverlijn. Het project ziet op het dempen van de smalle sloot en de inham.
Met het oog op de noodzakelijke watercompensatie wordt het in de watergang uitstekende deel gedempt. Hierdoor sluit de oeverlijn, aan de zijde van het perceel aan op de naastgelegen percelen en ontstaat er een reeks van identieke recreatielandjes onsloten door het middenpad.
afbeelding: tekening te dempen en graven water
Van toepassing op de projectlocatie is gedeeltelijk het bestemmingsplan "Uiterweg-plasoevers 2005 e.o." en gedeeltelijk het bestemmingsplan "Uiterweg 1985". Het project is met deze plannen in strijd.
De gronden in het bestemmingsplan 'Uiterweg Plasoevers 2005' hebben de bestemming 'Jachthaven I' en 'water behorende bij jachthaven' heeft, zoals bedoeld in artikel 13 van het bestemmingsplan. De op de plankaart voor 'Jachthaven I' aangewezen gronden zijn bestemd voor steigers voor pleziervaartuigen, sanitaire voorzieningen, water met de voor de waterhuishouding en het verkeer in en over het water noodzakelijke bouwwerken. De bestemming 'Jachthaven I' ter plaatse is tevens aangemerkt als recreatie kavels. Het aangeduide 'water behorende bij jachthaven' is niet aangemerkt als recreatie kavels. Nu ter plaatse van de bestemming 'Jachthaven I', 'water behorende bij jachthaven' gerealiseerd zal worden en er ter plaatse van de bestemming 'water behorende bij jachthaven', een recreatiekavel gerealiseerd zal worden, is het gevraagde in strijd met het bestemmingsplan. De aanvraag ziet immers op het dempen van water en het graven van water ten behoeve van het recreatiepark op locaties waar deze functies niet zijn voorzien in het bestemmingsplan.
afbeelding: uitsnede bestemmingsplan "Uiterweg-plasoevers 2005 e.o."
De gronden die gelegen zijn in het plangebied van het bestemmingsplan "Uiterweg 1985" hebben de bestemming recreatieve doeleinden II, zoals bedoeld in artikel 16 van het bestemmingsplan. De op de plankaart voor 'Recreatieve doeleinden II' aangewezen gronden zijn bestemd voor individuele verblijfsrecreatie en ligplaatsen voor kajuitboten. Nu ter plaatse van deze bestemming water wordt gerealiseerd, is het gevraagde in strijd is met het bestemmingsplan “Uiterweg 1985”.
afbeelding: met rood omrand de gronden waarvoor het bestemmingsplan "Uiterweg 1985" nog geldt.
De in het bestemmingsplan opgenomen afwijkingsbevoegdheden zijn ontoereikend om het project te kunnen realiseren. Het project valt tevens niet onder de zogenoemde "kruimelgevallen", omdat het project ziet op zowel de functiewijziging van (delen van) bestaande gebouwen als een wijziging van het gebruik van onbebouwde gronden. Een afwijkingsbesluit als bedoeld in artikel 2.12 lid 1 sub a onder 3o Wabo is noodzakelijk om medewerking te kunnen geven aan het project.
Op 12 februari 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. De SIVR is op 13 maart 2012 in werking getreden. Het bij de structuurvisie behorende Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) was al op 30 december 2011 in werking getreden. In de structuurvisie staan de plannen voor ruimte en mobiliteit. De nieuwe structuurvisie vervangt verschillende beleidsnota's, waaronder de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040 en de Nota Mobiliteit.
In de structuurvisie zijn drie hoofddoelen geformuleerd om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn tot 2028. Het gaat hierbij om de volgende doelstellingen:
Uit deze drie hoofddoelen komen onderwerpen voort die van nationaal belang zijn. Structuurvisies hebben echter geen bindende werking voor andere overheden dan de overheid die de visie heeft vastgesteld. De nationale belangen uit de structuurvisie die juridische borging vragen, worden daarom geborgd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), de Amvb Ruimte. Deze Amvb is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen en zorgt voor sturing en helderheid van deze belangen vooraf.
In het Barro zijn bepalingen opgenomen ten aanzien van:
Geen van de in het Barro geregelde onderwerpen heeft invloed op het onderhavige project. Het project raakt niet aan de nationale belangen die in het Barro zijn opgenomen.
De provincie heeft op 21 juni 2010 de “Structuurvisie Noord-Holland 2040 – Kwaliteit door veelzijdigheid” vastgesteld. Deze structuurvisie treedt in de plaats van de twee streekplannen Noord-Holland Zuid en het Ontwikkelingsbeeld (streekplan) Noord-Holland Noord en is op 3 november 2010 in werking getreden. Op 3 februari 2014 is de PRVS gewijzigd vastgesteld. Het betrof daarbij beleidarme wijzigingen.
De structuurvisie geeft aan welke provinciale belangen aan de orde zijn in de ruimtelijke ordening in Noord-Holland. De structuurvisie bevat de ontwikkelingsstrategie voor de komende dertig jaar. In het bijbehorende uitvoeringsprogramma is de ontwikkelingsstrategie uitgewerkt in concrete activiteiten met als doel uiteindelijk de visie te realiseren.
Uitgangspunt van het ruimtelijke beleid is ook in de toekomst Noord-Holland aantrekkelijk te laten blijven als diverse, internationaal concurrerende regio, in contact met het water en met de kracht van het landschap als basis. Hieruit volgen een aantal provinciale belangen. De drie hoofdbelangen, duurzaam ruimtegebruik, klimaatbestendigheid en ruimtelijke kwaliteit van cultuurlandschappen, natuurgebieden en groen om de stad, vormen gezamenlijk de ruimtelijke hoofddoelstelling van de provincie. De komende dertig haar wordt het bestaand bebouwd gebied verder verdicht, onder meer door zo'n 200.000 woningen in de provincie bij te bouwen, en zet de provincie in op de ontwikkeling van OV-knooppunten in Noord-Holland. Op die manier blijft er volgens de provincie meer ruimte over om het buitengebied te beschermen en zijn er voldoende mogelijkheden voor duurzame economische ontwikkelingen, recreatie en natuur.
Door middel van de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie is de doorwerking naar gemeentelijke bestemmingsplannen geregeld. In de verordening is het provinciale beleid in regels vertaald. Het betreft regels voor de inhoud van en de toelichting op bestemmingsplannen over onderwerpen in zowel het landelijke als het bestaand bebouwd gebied van Noord-Holland waarmee een provinciaal belang gemoeid is.
Nieuwe ontwikkelingen, zoals woningbouw, aanleg van bedrijventerreinen of kantoren, dienen plaats te vinden binnen het bestaand bebouwd gebied. Het ruimtelijke beleid dient daarbij gericht te zijn op het bevorderen van innovatief ruimtegebruik, intensivering, herstructurering en kwaliteitsverbetering en het realiseren van kennisintensieve en creatieve milieus.
Volgens de totaalkaart van de Structuurvisie en in de verordening is het projectgebied aangemerkt als Bestaand Bebouwd Gebied. De projectlocatie is volgens kaart 5b echter gelegen in de Bufferzones. Op grond van artikel 24 is voor deze gebieden buiten bestaand bebouwd gebied verdere verstedelijking in de vorm van nieuwe bebouwing niet mogelijk, onder meer niet voor wonen. Tevens dient bij de ontwikkeling rekening gehouden te worden met de specifieke kernkwaliteiten van de verschillende voormalige Nationale landschappen. De projectlocatie is gelegen in het voormalige Nationale landschap "Het Groene Hart". Het beleid voor het Groene Hart is gericht op het bevorderen van de ruimtelijke kwaliteit. De bescherming van het veenweidekarakter en het behoud van diversiteit en openheid staat daarbij voorop. Het project is met de regels voor bufferzones in overeenstemming, aangezien er geen nieuwe stedelijke functies worden toegevoegd en door de sanering van bestaande kassen en toevoeging van water een bijdrage wordt geleverd aan de ruimtelijke kwaliteit van het gebied.
Geconcluderd wordt, dat het project met de regels voor bufferzones in overeenstemming is, aangezien door het project geen nieuwe stedelijke functies worden toegevoegd.
Het actuele ruimtelijke beleid van de gemeente is neergelegd in de Gebiedsvisie Aalsmeer 2020, zoals vastgesteld door de raad van de gemeente op 26 november 2009. De Gebiedsvisie heeft de status van structuurvisie op grond van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Ingevolge de gebiedsvisie dient het ruimtelijke beleid van de gemeente gericht te zijn op een duurzame en kwalitatief sterke ontwikkeling van economie, wonen en recreatie met als voorwaarde het behoud van de leefbaarheid, het dorpse karakter, de bereikbaarheid en het op peil brengen van voorzieningen.
Het gebied van de Westeinderplassen en de Bovenlanden is in de Gebiedsvisie aangewezen als ontwikkelgebied. Het ruimtelijke beleid hier dient er op te zijn gericht met behoud van het unieke landschap het gebied als aantrekkelijk waterrecratiegebied te ontwikkelen. In de gbeiedsvisie wordt een voorlopige denkrichting geschetst, waarbij een aantal ontwikkelprincipes worden onderscheiden. Inmiddels is voor het gebied van de Uiterweg als uitwerking van de Gebiedsvisie 2020 een structuurvisie in voorbereiding.
De raad van de gemeente heeft op 4 april 2013 met de vaststelling van de Nota van Uitgangspunten voor de Structuurvisie Uiterweg een standpunt ingenomen over de kaders en ambities die in de structuurvisie tot uitdrukkking moeten komen. De gemeente zal met de nieuwe structuurvisie inzetten op een evenwichtige ruimtelijke structuur binnen de bestaande kernkwaliteiten, waarbij natuurbeleving en natuurontwikkeling hand in hand gaan met de ontwikkeling van de toeristische economie. Zolang nog geen structuurvisie in ontwerp ter inzage is gelegd zijn de voorwaarden uit de Nota van Uitgangspunten het toetsingskader voor nieuwe ontwikkelingen in het gebied. Uit de Nota van Uitgangspunten volgen de volgende voorwaarden en aandachtspunten:
Aan de Nota van Uitgangspunten is een globale indeling in gebieden en bijbehorende gebiedspaspoorten toegevoegd. Het perceel is hierin gelegen in deelgebied 3/4/C: Verharde havens/Groene enclave I/ afwisselent lint.
afbeelding: globale begrenzing deelgebieden 3/4/C
Als kernkwaliteiten voor dit perceel worden genoemd de rood-groene gradiënt tussen de Uiterweg en de Ringvaart, de diepte van de percelen, de grote afwisseling, de zichtlijnen vanaf de Hanssensbrug en de Topsvoortbrug en de consequente rooilijn. Vooruitlopend op het gebiedspaspoort wordt dit gebied aangemerkt als gebied met een hoog transformatiepotentieel, met name richting recreatie in combinatie met ontstening en vergroening. Ook een verkleuring richting verblijfsrecreatie is denkbaar.
Volgens de Nota van Uitgangspunten wordt voor het deel van de Uiterweg waarin het onderhavige perceel is gelegen, ingezet op transformatie richting recreatie in combinatie met ontstening en vergroening.
Voor wat betreft de op grond van de Nota van Uitgangspunten voorgestelde verkleuring naar transformatie en de specifiek voor dit deelgebied uitgezette lijn van recreatie in combinatie met ontstening en vergroening , moet worden geconstateerd dat deze ontwikkelingsrichting voor dit perceel reeds realiteit is en dat het project ten behoeve van een doelmatiger het hier gevestigde recreatiebedrijf is. ontwikkelperspectief, zoals dat is neergelegd in de Nota van Uitgangspunten voor de Structuurvisie Uiterweg.
Teneinde de mens te beschermen tegen de effecten van een verontreinigde bodem, geldt bij nieuwe ontwikkelingen een onderzoeksplicht naar de bodemgesteldheid ter plaatse.
Nu de aanvraga slechts ziet op graven en dempen en er geen nieuwe bebouwing wordt opgericht, is er geen aanleiding nader onderzoek naar de bodemgesteldheid te doen.
Tegen de ontwikkeling bestaan dan ook geen bezwaren met het oog op de bodemkwaliteit.
n het Besluit ruimtelijke ordening is bepaald dat voor ieder ruimtelijk plan moet worden beschreven op welke wijze rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding. Het doel van deze zogenaamde watertoets is om de relatie tussen planvorming en de waterhuishouding te versterken. Bouwplannen dienen daartoe te worden getoetst door de waterbeheerder. Daarbij moeten alle gevolgen met betrekking tot water tegen het licht worden gehouden.
Op het perceel is de Keur van het Hoogheemraadschap van Rijnland van toepassing. Bij dempen geldt dat elders water dient te worden gecompenseerd. Het plan ziet op het dempen van water met een oppervlakte van 173,3 m2 en het graven van water over een oppervlakte van 92,3m2. De resterende 81 m2 wordt gecompenseerd door gebruik te maken van een overcompensatie bij een eerdere ontwikkeling. Op 26 maart 2015 heeft de waterbeheerder ingestemd, dat initiatiefnemer voor het resterende gedeelte hiervoor de overcompensatie uit de watervergunning V56297 inzet.
Geconcludeerd wordt, dat er vanuit het waterbelang geen belemmeringen bestaan voor het voorgenomen plan.
De beoordeling van het aspect geluid in ruimtelijke plannen vindt zijn grondslag in de Wet geluidhinder voor spoor- en wegverkeerslawaai en gezoneerde industrieterreinen en in de Wet luchtvaart en het Luchthavenindelingbesluit voor vliegverkeerlawaai. Daarnaast vindt de beoordeling van geluid zijn grondslag in de Wet ruimtelijke ordening. Aangetoond moet worden dat het plan voldoet aan een goede ruimtelijke ordening, waaronder begrepen de vraag of sprake is van een goed woon- en leefklimaat.
Het onderhavige plan voorziet niet in de oprichting van een gevoelige functie. Het plan is tevens niet aan te merken als een geluidbron in de zin van de wet. Vanuit het oogpunt van de akoestische situatie bestaan er geen belemmeringen voor het project. Nader akoestisch onderzoek is niet nodig.
Op 1 augustus 2009 is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) in werking getreden. Het NSL beoogt alle overschrijdingen van de luchtkwaliteitsnormen op te lossen. Het NSL omvat een omvangrijk pakket maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren. Alleen projecten die "niet in betekenende mate" (NIBM) bijdragen aan een verslechtering van de luchtkwaliteit kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit worden uitgevoerd. Een project draagt niet in betekenende mate bij aan de luchtverontreiniging, indien aannemelijk is (door berekening of motivering) dat de 3%-grens niet wordt overschreden. Deze grens is 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijnstof (PM10) of stikstofdioxide (NO2) Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel PM10 als NO2. Dit criterium is een of-benadering. Wanneer een project voor één stof de grens van 3% overschrijdt, dan moet het project worden aangemerkt als een project dat de luchtkwaliteit in betekenende mate verslechtert.
De 3%-grens is voor een aantal categorieëen projecten in een ministeriële regeling omgezet in getalsmatige grenzen, zoals:
woningbouw: 1.500 woningen netto bij 1 ontsluitingsweg; 3.000 woningen bij 2 ontsluitingswegen;
kantoorlocaties: 100.000m2 bruto vloeroppervalk bij 1 ontsluitingsweg; 200.00m2 brutovloeroppervlak bij 2 ontsluitingswegen.
Het project ziet niet op de toevoeging van functies die van invloed kunnen zijn op de luchtkwaliteit. Het project is daarom op voorhand aan te merken als een NIBM-project, zodat luchtkwaliteit geen belemmering is voor de doorgang van het project.
Bij externe veiligheid gaat het om de vraag of de veiligheid van personen in de omgeving van een risico-opleverende activiteit met gevaarlijke stoffen voldoende is gewaarborgd. Bij de bouw van een woning gaat het in beginsel om een kwetsbaar object, waarbij de veiligheid van personen in het geding kan zijn.
De risicokaart Noord-Holland geeft inzicht in de risico's in de woon- en werkomgeving. Op de kaart staan meerdere soorten rampen, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. De gegevens zijn afkomstig van gemeente, waterschappen, provincie en rijk.
Uit de risicokaart blijkt dat er in de omgeving van het project geen risciovolle bedrijven en/of activeiten zijn vermeld. Omdat het perceel niet is gelegen binnen de risicocontour van risicovolle bedrijven of activiteiten en de ontwikkeling zelf geen risico-opleverende activiteiten omvat, bestaan er vanuit het oogpunt van externe veiligheid geen belemmeringen voor het bouwplan.
Milieuzonering heeft met name betrekking op milieuaspecten die een ruimtelijke dimensie hebben, te weten geur, stof, geluid en gevaar. Milieuzonering zorgt voor een voldoende afstand tussen milieubelastende activiteiten en milieugevoelige functies in ruimtelijke plannen. Het doel hiervan is enerzijds milieuhinder bij woningen en andere gevoelige functies te voorkomen en anderzijds aan bedrijven voldoende milieuruimte te bieden voor het uitoefenen van hun bedrijfsactiviteiten.
Een belangrijk hulpmiddel om hiermee rekening te houden is de VNG-brochure 'bedrijven en milieuzonering' die voor het eerst in 1986 verscheen en voor het laatst in 2009 is geactualiseerd. In deze brochure is een omvangrijke lijst van bedrijven opgenomen, waarin per bedrijf voor een aantal aspecten de mate van ruimtelijk relevante hinder is weergegeven. In de richtafstandenlijst zijn bedrijven op grond van hun potentiële hinder ingedeeld in zes categorieën. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar voor een omgevingstype rustige woonwijk en rustig buitengebied en omgevingstype gemengd gebied. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand tot het omgevingstype.
Het project voorziet niet in de toevoeging van nieuwe gevoelige functies. Er bestaat daarom geen gevaar dat vanwege dit plan naastgelegen bedrijven in hun bedrijfsvoering worden aangetast.
De Flora- en faunawet is sinds 2002 van kracht en beschermt verschillende planten- en diersoorten. Sinds 2005 maakt de wet onderscheid in drie verschillende beschermingscategorieen: algemene soorten, overige soorten en strenger beschermde soorten. Indien er beschermde soorten voorkomen is het verplicht om hiermee rekening te houden. Voor strenger beschermde soorten geldt, dat volgens een gedragscode moet worden gewerkt, of dat een ontheffing moet worden aangevraagd. In het algemeen geldt dat moet worden voldaan aan de zorgplicht uit de Flora en faunawet. Dit betekent, dat bij de uitvoering van het plan voldoende zorg in acht moet worden genomen om schade aan in het wild levende dieren en planten te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken.
Gelet op het feit dat de bestaande kassen recentelijk gesloopt zijn en de staat waarin het terrein nu verkeert, is het niet aannemelijk dat op het perceel plant- of diersoorten voorkomen die een vergaande bescherming genieten op basis van de Flora- en faunawet. Nader onderzoek naar flora en fauna is dan ook niet nodig.
De locatie is tevens niet gelegen in beschermde gebieden natura 2000 of beschermde natuurmonumenten. Wel is de projectlocatie in de nabijheid van de Ecologische Hoofdstructuur gelegen. Grote delen van het gebied van de Uiterweg en de Westeinderplassen maken hier immers onderdeel van uit. Ontstening en vergroening doen echter geen afbreuk aan de EHS, maar leiden eerder tot versterking hiervan.
Met het oog op ecologische aspecten en flora en fauna bestaan er dan ook geen belemmeringen voor het project. Dit laat onverlet dat initiatiefnemer bij de uitvoering van het project aan de zorgplicht uit de Flora- en faunawet moet voldoen.
De gemeente Aalsmeer heeft op 24 juni 2010 de Beleidsnota Archeologie vastgesteld. In de gemeentelijke beleidsnota wordt uiteengezet op welke wijze de gemeente Aalsmeer verantwoordelijkheid neemt voor het eigen bodemarchief. De gemeente is hiertoe ingedeeld in verschillende gebieden met elk eigen regels voor wat betreft de wijze waarop bij ontwikkelingen rekening gehouden dient te worden met archeologie.
Het perceel maakt onderdeel uit van het gebied waarvoor een hoge verwachtingswaarde geldt. De archeologische verwachting hangt samen met de geschiedenis van de Uiterweg als ontginningsas en historisch woonlint. Bij plannen met een oppervlakte groter dan 50m2 en dieper dan 40 centimer is een archeologisch onderzoek op grond van de beleidsnota voorgeschreven.
Nu alleen gedempt en gegraven wordt, is archeologisch onderzoek niet noodzakelijk en mag geconcludeerd worden, dat er vanuit archeologisch oogpunt geen bezwaren tegen de ontwikkeling bestaan.
Met het oog op de bescherming van het cultureel erfgoed dient te worden beoordeeld of waardevolle objecten en elementen door ruimtelijke ontwikkelingen worden geschaad. De gemeente Aalsmeer heeft voor haar grondgebied een Globale Cultuurhistorische Analyse uitgevoerd. Deze is op 29 maart 2012 vastgesteld door de raad van de gemeente. In de nota worden verschillende deelgebieden onderscheiden met elk hun eigen cultuurhistorische karakterisatie en waarde.
Het projectgebied maakt onderdeel uit van wat in de Nota de 'echte' Bovenlanden wordt genoemd: de nog bestaande bebouwingslinten met aan weerszijden huizen en soms ook (oude) boerderijen, later aangevuld met kassen, loodsen, jachthavens, etcetera, en aan de straatkant één of enkele woningen en per kavel diverse “gebroken” landen. Uitgaande van de karakteristieke kenmerken van het gebied is voor De Bovenlanden een aantal aanbevelingen geformuleerd. Deze houden in dat de karakteristieke bebouwingslinten met het bijbehorende verkavelingspatroon dienen te worden behouden en versterkt, het profiel van de oude linten dient te worden behouden, inclusief de nog aanwezige wegsloten.
Het plan is met de aanbevelingen uit de cultuurhistorische beleidsnota in overeenstemming. Het voor het gebied kenmerkende verkavelingspatroon wordt door de voorgestelde ingreep versterkt. Vanuit cultuurhistorisch perspectief bestaan er dan ook geen bezwaren tegen het plan.
Indien een ruimtelijk plan voorziet in de toevoeging van verkeersaantrekkende functies dienen de gevolgen voor de verkeer- en parkeersituatie te worden beoordeeld.
Als gevolg van de bedrijfsbeëindiging van de voormalige kwekerij en de herinrichting van het terrein als tuin bij de bestaande woning in het lint en de bestaande ligplaats achter op het perceel, leidt tot een aanzienlijke vermindering van het aantal verkeersbewegingen. Het project heeft derhalve geen negatieve gevolgen voor de verkeerssituatie.
Met het oog op verkeer en parekeren bestaan er geen belemmeringen voor het plan.
In dit hoofdstuk wordt de economische, juridische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bouwplan gemotiveerd.
Overeenkomstig de uniforme openbare voorbereidingsprocedure wordt het voornemen tot afwijking inclusief de bijbehorende stukken, waaronder deze ruimtelijke onderbouwing, gedurende zes weken ter inzage gelegd met de mogelijkheid voor een ieder een mondelinge dan wel een schriftelijke zienswijze in te dienen.
De termijn van inzage liep van 29-5-2015 tot en met 09-07-2015. Gedurende deze termijn zijn geen zienswijzen ingediend.
Het perceel is in eigendom van de ontwikkelende partij. Voor wat betreft het grondeigendom is het project dan ook uitvoerbaar.
Artikel 6.12, eerste lid, Wro biedt de grondslag voor publiekrechtelijk kostenverhaal. De gemeenteraad is verplicht om een exploitatieplan vast te stellen voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. Van de vaststelling van een exploitatieplan kan worden afgezien, indien het kostenverhaal anderszins verzekerd is.
In het onderhavige geval is geen sprake van een bouwplan in de zin van de wet, zodat geen sprake is van wettelijk verplicht kostenverhaal. Een exploitatieplan is tevens voorgeschreven indien er een noodzaak bestaat tot fasering en locatie-eisen. Ook daarvan is in dit geval geen sprake.
Het project is een particulier initiatief. De uitvoering van het plan is voor eigen rekening en risico van initiatiefnemer. De procedurele kosten voor de gemeente worden gedekt uit de leges, met dien verstande dat voorzover het besluit ziet op gronden gelegen in het plangebied van "Uiterweg 1985" geen leges geheven mogen worden.
Het risico op planschade wordt, gelet op de aard van de beoogde ontwikkeling, nihil geacht. Eventuele planschade is voor rekening van initiatiefnemer. Met initiatiefnemer is hiertoe een planschadeovereenkomst afgesloten.
Voor het eilandje achter op het perceel aan de Uiterweg 214 bestaat de wens tot herinrichting van het terrein. Door middel van het dempen van de bestaande, zeer smalle sloten tussen het eilandje en het naastgelegen kavel en het vergraven van het in de naastgelegen watergang uitstekende deel, wordt beoogd tot een doelmatiger gebruik van het perceel te komen en tevens de verkavelingstructuur in overeenstemming te brengen met de kenmerkende landschapsstructuren voor dit gebied.
Het plan is in strijd met de bestemmingsplannen "uiterweg-Plasoevers 2005" en "Uiterweg 1985".
De gronden in het bestemmingsplan 'Uiterweg Plasoevers 2005' hebben de bestemming 'Jachthaven I' en 'water behorende bij jachthaven' heeft, zoals bedoeld in artikel 13 van het bestemmingsplan. De op de plankaart voor 'Jachthaven I' aangewezen gronden zijn bestemd voor steigers voor pleziervaartuigen, sanitaire voorzieningen, water met de voor de waterhuishouding en het verkeer in en over het water noodzakelijke bouwwerken. De bestemming 'Jachthaven I' ter plaatse is tevens aangemerkt als recreatie kavels. Het aangeduide 'water behorende bij jachthaven' is niet aangemerkt als recreatie kavels. Nu ter plaatse van de bestemming 'Jachthaven I', 'water behorende bij jachthaven' gerealiseerd zal worden en er ter plaatse van de bestemming 'water behorende bij jachthaven', een recreatiekavel gerealiseerd zal worden, is het gevraagde in strijd met het bestemmingsplan. De aanvraag ziet immers op het dempen van water en het graven van water ten behoeve van het recreatiepark op locaties waar deze functies niet zijn voorzien in het bestemmingsplan.
De gronden die gelegen zijn in het plangebied van het bestemmingsplan "Uiterweg 1985" hebben de bestemming recreatieve doeleinden II, zoals bedoeld in artikel 16 van het bestemmingsplan. De op de plankaart voor 'Recreatieve doeleinden II' aangewezen gronden zijn bestemd voor individuele verblijfsrecreatie en ligplaatsen voor kajuitboten. Nu ter plaatse van deze bestemming water wordt gerealiseerd, is het gevraagde in strijd is met het bestemmingsplan “Uiterweg 1985”.
Ingevolge artikel 3.10 lid 1 onder a van de Wabo kan voor dit plan in strijd met het bestemmingsplan vergunning worden verleend met toepassing van artikel 2.12. eerste lid, onder a, onder 30 van de Wabo. De gevraagde vergunning kan worden verleend, indien is aangetoond dat de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.
Het plan is in overeenstemming met het beleid van rijk en provincie en het actuele ruimtelijke beleid van de gemeente. Gelet op de verschillende omgevingsaspecten zijn er geen belemmeringen voor de uitvoering van het plan. De juridische en economische uitvoerbaarheid zijn gewaarborgd. De maatschappelijke uitvoerbaarheid blijkt uit de uitkomsten van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure.
Geconcludeerd wordt, dat het bouwplan voldoet aan een goede ruimtelijke ordening, zodat het geoorloofd is toepassing te geven aan artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 30 en voor het bouwplan omgevingsvergunning te verlenen.