direct naar inhoud van Besluittekst
Plan: oiavbp Uiterweg plasoevers 2005, t.o. Herenweg 29
Status: vastgesteld
Plantype: omgevingsvergunning
IMRO-idn: NL.IMRO.0358.OIAVHB09xR-VG01

Besluittekst

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1. Aanleiding

In het kader van toezicht en handhaving is in 2014 geconstateerd dat op een aantal percelen langs de Herenweg diverse bouwwerken zonder vergunning zijn aangebracht. Het betreft steigers, erfafscheidingen en toegangspoorten. Naar aanleiding van de uitkomsten van het onderzoek naar de legaliseerbaarheid van de geconstateerde overtredingen, zijn belanghebbenden uitgenodigd een aanvraag omgevingsvergunning in te dienen. In dat kader is op 25 september 2014 een aanvraag omgevingsvergunning ontvangen voor het aanbrengen van een hekwerk en steiger op het perceel Herenweg, tegenover 29, kadastraal bekend: gemeente Aalsmeer, D 2480.

1.2. Aard en doel

Van toepassing op de projectlocatie is het bestemmingsplan “Uiterweg-Plasoevers 2005 e.o” en de bestemmingen “Riet-en Oeverlanden” en “Water, tevens landschappelijk waardevol terrein”. De gevraagde hekwerken en steiger zijn ten behoeve van particulier, recreatief gebruik en voorts is geen aanduiding voor aanlegplaatsen op genomen, zodat de hekwerken en steiger in strijd zijn met de bestemmingen “Riet- en oeverlanden” en “water, tevens landschappelijk waardevol terrein”. Voor de steiger geldt, dat hieraan slechts medewerking gegeven kan worden door middel van de zogenaamde uitgebreide procedure ex artikel 2.12, eerste lid, onder a, 3o Wabo. Het onderhavige rapport bevat de motivering dat hierbij aan de eisen van een goede ruimtelijke ordening wordt voldaan.

1.3. Ligging en begrenzing

De projectlocatie maakt onderdeel uit van een aantal smalle, onbebouwde percelen aan het begin van de Herenweg nabij het dorpscentrum van Kudelstaart. Het onderhavige perceel is het eerste van de reeks en grens aan de oostzijde op de voor publiek toegankelijke kade met zwemsteigers die op dit deel van de Herenweg is aangelegd. De steiger is aan de oostzijde van het perceel geprojecteerd, tegenover de openbare kade.

afbeelding "i_NL.IMRO.0358.OIAVHB09xR-VG01_0001.png"

afbeelding: globale ligging van het projectgebied

1.4. Leeswijzer

De opbouw van deze ruimtelijke onderbouwing is als volgt. Na de inleiding in dit hoofdstuk volgt in hoofdstuk 2 een beschrijving van het project. Daarbij wordt ingegaan op de huidige situatie en de beoogde situatie in relatie tot de vigerende planologische regeling. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op de voorwaarden die van uit ruimtelijk beleid en regelgeving aan het project worden gesteld. In hoofdstuk 4 wordt op de relevante omgevingsaspecten ingegaan. De economische, juridische en maatschappelijke uitvoerbaarheid wordt beschreven in hoofdstuk 5. Hoofdstuk 6 is het slothoofdstuk en bevat de eindconclusie.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1. Huidige situatie

Nabij het centrum van Kudelstaart loopt de Herenweg vrijwel direct langs de oeverlijn van de Westeinderplassen. Aan het begin van de Herenweg is hier een openbare kade met zwemsteiger gelegen. Aansluitend op deze kade volgt er een smalle strook land die de Herenweg van de plas scheidt. Deze strook gaat geleidelijk over in diepere percelen die gezamenlijk het bebouwingslint van de Herenweg vormen. De onderhavige projectlocatie is direct naast de openbare kade en zwemsteiger gelegen. In oorspronkelijke staat is het perceel onbebouwd. De gevraagde steiger is echter reeds geruime tijd, volgens initiateifnemer sinds 1987, op het perceel aanwezig.

afbeelding "i_NL.IMRO.0358.OIAVHB09xR-VG01_0002.png"

afbeelding: steiger gezien vanaf de Herenweg

2.2. De ontwikkeling

De te legaliseren steiger bevindt zich aan de oostzijde van het perceel. Het gaat feitelijk om steigers aan weerszijden van twee insteekkhavens, met een gezamenlijke oppervlakte van 80m2 en een hoogte van 0,5 meter boven de waterlijn. De steiger is uitgevoerd in hout met een bruin/grjize kleur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0358.OIAVHB09xR-VG01_0003.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0358.OIAVHB09xR-VG01_0004.png"

figuur: bouwtekening steiger

2.3. Het bestemmingsplan

Van toepassing op de projectlocatie is het bestemmingsplan “Uiterweg-Plasoevers 2005 e.o” en de bestemmingen “Riet-en Oeverlanden” en “Water, tevens landschappelijk waardevol terrein”. Op de gronden rust tevens de dubbelbestemming “Waterkering”.

afbeelding "i_NL.IMRO.0358.OIAVHB09xR-VG01_0005.png"

afbeelding: uitsnede plankaart "Uiterweg-plasoevers 2005 e.o."

De voor “Riet- en oeverlanden aangewezen gronden zijn bestemd voor behoud, herstel en ontwikkeling van riet- en oeverlanden en tevens voor water, met de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde. De steiger is geprojecteerd in een inham aan de oostzijde van het perceel. De gronden ter plaatse hebben de bestemming “” Water, tevens landschappelijk waardevol terrein”. De met deze bestemming aangewezen gronden zijn bestemd voor waterhuishouding, verkeer te water, bruggen, ecologische oever en, mits de bestemming grenst aan de bestemming “Recreatieve voorzieningen I” of “Recreatieve voorzieningen II” en ter plaatse de aanduiding aanlegplaatsen ten behoeve van pleziervaartuigen toegestaan, is aangegeven, voor steigers.

De gevraagde steiger is ten behoeve van particulier, recreatief gebruik en voorts is geen aanduiding voor aanlegplaatsen op genomen, zodat de steiger in strijd is met de bestemmingen “” en “Water, tevens landschappelijk waardevol terrein”. De in het bestemmingsplan opgenomen afwijkingsbevoegdheden zijn ontoereikend om de steiger te kunnen legaliseren. Omdat de steiger een oppervlakte heeft van meer dan 50m2, valt het project tevens niet onder de zogenoemde 'kruimelgevallen' als bedoeld in artikel 4 van bijlage II van het Bor. Hierdoor is de uitgebreide procedure ex artikel 2.12, eerste lid, onder a, 3o Wabo van toepassing.

Hoofdstuk 3 Ruimtelijk beleid

3.1. Beleid van het rijk

Op 12 februari 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. De SIVR is op 13 maart 2012 in werking getreden. Het bij de structuurvisie behorende Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) was al op 30 december 2011 in werking getreden. In de structuurvisie staan de plannen voor ruimte en mobiliteit. De nieuwe structuurvisie vervangt verschillende beleidsnota's, waaronder de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040 en de Nota Mobiliteit.


In de structuurvisie zijn drie hoofddoelen geformuleerd om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn tot 2028. Het gaat hierbij om de volgende doelstellingen:

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.


Uit deze drie hoofddoelen komen onderwerpen voort die van nationaal belang zijn. Structuurvisies hebben echter geen bindende werking voor andere overheden dan de overheid die de visie heeft vastgesteld. De nationale belangen uit de structuurvisie die juridische borging vragen, worden daarom geborgd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), de Amvb Ruimte. Deze Amvb is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen en zorgt voor sturing en helderheid van deze belangen vooraf.

In het Barro zijn bepalingen opgenomen ten aanzien van:

  • 1. Rijksvaarwegen;
  • 2. Project Mainportontwikkeling Rotterdam;
  • 3. Kustfundament;
  • 4. Grote rivieren;
  • 5. Waddenzee en waddengebied;
  • 6. Defensie;
  • 7. Hoofdwegen en hoofdspoorwegen;
  • 8. Elektriciteitsvoorziening;
  • 9. Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen;
  • 10. Ecologische hoofdstructuur;
  • 11. Primaire waterkeringen buiten het kustfundament;
  • 12. IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte);
  • 13. Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.


Geen van de in het Barro geregelde onderwerpen heeft invloed op het onderhavige project. Het project raakt niet aan de nationale belangen die in het Barro zijn opgenomen.

3.2. Beleid van de provincie

De provincie heeft op 21 juni 2010 de “Structuurvisie Noord-Holland 2040 – Kwaliteit door veelzijdigheid” vastgesteld. Deze structuurvisie treedt in de plaats van de twee streekplannen Noord-Holland Zuid en het Ontwikkelingsbeeld (streekplan) Noord-Holland Noord en is op 3 november 2010 in werking getreden. Op 3 februari 2014 is de PRVS gewijzigd vastgesteld. Het betrof daarbij beleidarme wijzigingen.

De structuurvisie geeft aan welke provinciale belangen aan de orde zijn in de ruimtelijke ordening in Noord-Holland. De structuurvisie bevat de ontwikkelingsstrategie voor de komende dertig jaar. In het bijbehorende uitvoeringsprogramma is de ontwikkelingsstrategie uitgewerkt in concrete activiteiten met als doel uiteindelijk de visie te realiseren.

Uitgangspunt van het ruimtelijke beleid is ook in de toekomst Noord-Holland aantrekkelijk te laten blijven als diverse, internationaal concurrerende regio, in contact met het water en met de kracht van het landschap als basis. Hieruit volgen een aantal provinciale belangen. De drie hoofdbelangen, duurzaam ruimtegebruik, klimaatbestendigheid en ruimtelijke kwaliteit van cultuurlandschappen, natuurgebieden en groen om de stad, vormen gezamenlijk de ruimtelijke hoofddoelstelling van de provincie. De komende dertig haar wordt het bestaand bebouwd gebied verder verdicht, onder meer door zo'n 200.000 woningen in de provincie bij te bouwen, en zet de provincie in op de ontwikkeling van OV-knooppunten in Noord-Holland. Op die manier blijft er volgens de provincie meer ruimte over om het buitengebied te beschermen en zijn er voldoende mogelijkheden voor duurzame economische ontwikkelingen, recreatie en natuur.

Door middel van de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie is de doorwerking naar gemeentelijke bestemmingsplannen geregeld. In de verordening is het provinciale beleid in regels vertaald. Het betreft regels voor de inhoud van en de toelichting op bestemmingsplannen over onderwerpen in zowel het landelijke als het bestaand bebouwd gebied van Noord-Holland waarmee een provinciaal belang gemoeid is.

Nieuwe ontwikkelingen, zoals woningbouw, aanleg van bedrijventerreinen of kantoren, dienen plaats te vinden binnen het bestaand bebouwd gebied. Het ruimtelijke beleid dient daarbij gericht te zijn op het bevorderen van innovatief ruimtegebruik, intensivering, herstructurering en kwaliteitsverbetering en het realiseren van kennisintensieve en creatieve milieus.

Het project raak een aantal provinciale belangen:

  • landelijk gebied: Volgens de totaalkaart van de Structuurvisie en in de verordening is het projectgebied aangemerkt als buiten Bestaand Bebouwd Gebied. Voor het landelijke gebied gelden specifieke regels die zien op het voorkomen van verstedelijking. Onder verstedelijking wordt verstaan de ontwikkeling van functies die verband houden met wonen, bedrijvigheid, voorzieningen, bovengrondse en ondergrondse infrastructuur, stedelijk water en groen, voor zover deze functies bebouwing mede mogelijk maken. Recreatie als functie valt hier niet onder.
  • Bufferzones: De projectlocatie is volgens kaart 5b gelegen in de Bufferzones. Op grond van artikel 24 is voor deze gebieden buiten bestaand bebouwd gebied verdere verstedelijking in de vorm van nieuwe bebouwing niet mogelijk, onder meer niet voor wonen. Tevens dient bij de ontwikkeling rekening gehouden te worden met de specifieke kernkwaliteiten van de verschillende voormalige Nationale landschappen. De projectlocatie is gelegen in het voormalige Nationale landschap "Het Groene Hart". Het beleid voor het Groene Hart is gericht op het bevorderen van de ruimtelijke kwaliteit. De bescherming van het veenweidekarakter en het behoud van diversiteit en openheid staat daarbij voorop. Het project is met de regels voor bufferzones in overeenstemming, aangezien er geen nieuwe stedelijke functies worden toegevoegd en de kernkwaliteiten van het landschap niet worden aangetast.

Geconcluderd wordt, dat het provinciale ruimtelijke beleid geen belemmering vormt voor de gevraagde ontwikkeling.

3.3. Beleid van de gemeente

Het actuele ruimtelijke beleid voor het gebied van de Herenweg is neergelegd in het Masterplan Herenweg, zoals vastgesteld op 16 november 2011 door de raad van de gemeente. Het plangebied van het Masterplan bevat globaal de Herenweg vanaf de Ambachtsheerweg tot aan de Kudelstaartseweg.

Het Masterplan beoogt enerzijds een toetsingskader te geven voor bouwinitiatieven in het lint en anderzijds richting te geven aan de ontwikkeling van groen, water en recreatie in de (omgeving) van de Herenweg. In het Masterplan wordt het standpunt ingenomen dat de Herenweg deel kan uitmaken van een aantrekkelijke recreatieve, cultuurhistorische route met een aantal rust- en uitzichtpunten aan de Westeinderplassen. Een goed zicht op de plas is een belangrijk uitgangspunt. Op de kaarten van het masterplan is het deel van de Herenweg met de bestemming Riet- en oeverlanden, waarvan de projectlocatie deel uitmaakt, aangegeven als te behouden groengebied, waarvoor geen bebouwing is toegestaan.

Ingevolge het Masterplan is een belangrijke kwaliteit van de Herenweg het onderscheid tussen het bebouwde deel en het onbebouwde deel, met voor het onbebouwde deel het vrije zicht over het water. Behoud van het onbebouwde karakter is essentieel om de aantrekkelijkheid van de Herenweg als toeristisch-recreatieve route te behouden.

In dit verband bezien is recreatief gebruik van de oeverlanden op zichzelf niet bezwaarlijk, mits het onbebouwde karakter blijft gewaarborgd. De aanleg van steigers aan de waterzijde staat hieraan niet in de weg. Nu de gevraagde steiger het uitzicht vanaf de Herenweg niet aantast en aldus de doelstelling van het masterplan niet doorkruist, wordt de steiger geacht in overeenstemming te zijn met het gemeentelijke beleid voor dit gebied.

3.4. Conclusie

De doelstellingen van het ruimtelijke beleid va rijk, provincie en gemeente vormen geen belemmering om aan de gevraagde steiger medewerking te verlenen.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

In dit hoofdstuk wordt de uitvoerbaarheid van het project aangetoond. Het gaat daarbij om de gevolgen van eventuele belemmeringen in de omgeving van de planlocatie, alsmede om de gevolgen van het plan voor de directe omgeving.

4.1. Bodem

Teneinde de mens te beschermen tegen de effecten van een verontreinigde bodem, geldt bij nieuwe ontwikkelingen een onderzoeksplicht naar de bodemgesteldheid ter plaatse.

De locatie kan als onverdacht worden beschouwd, nu ter plaatse in het verleden geen bedrijvigheid is uitgeoefend. De steiger is geen gebouw, bedoeld voor personen om gedurende een langere periode achtereen te verblijven. Nader onderzoek naar de bodemgesteldheid ter plaatse is daarom niet aan de orde.

Tegen de ontwikkeling bestaan dan ook geen bezwaren met het oog op de bodemkwaliteit.

4.2. Water

In het Besluit ruimtelijke ordening is bepaald dat voor ieder ruimtelijk plan moet worden beschreven op welke wijze rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding. Het doel van deze zogenaamde watertoets is om de relatie tussen planvorming en de waterhuishouding te versterken. Bouwplannen dienen daartoe te worden getoetst door de waterbeheerder. Daarbij moeten alle gevolgen met betrekking tot water tegen het licht worden gehouden.

Op het perceel is de Keur van het Hoogheemraadschap van Rijnland van toepassing. Bij een toename van de verharding met meer dan 500m2 hanteert Rijnland de eis dat binnen het betreffende peilgebied 15% van het extra verharde oppervlak als open water dient te worden gecompenseerd. Door het Hoogheemraadschap van Rijnland is op 30 oktober 2006 een vergunning verleend voor het dempen van 24,5m2 boezemwater, het vergraven van 26m2 boezemland tot boezemwater, het maken en hebben van een hardhouten beschoeiing en het wijzigen en maken en hebben van nieuwe hardhouten steigers

Geconcludeerd wordt, dat er vanuit het waterbelang geen belemmeringen bestaan voor het voorgenomen bouwplan. Vanzelfsprekend dient wel aan de onderhoudsplicht van de watergang te blijven worden voldaan.

4.3. Geluid

De beoordeling van het aspect geluid in ruimtelijke plannen vindt zijn grondslag in de Wet geluidhinder voor spoor- en wegverkeerslawaai en gezoneerde industrieterreinen en in de Wet luchtvaart en het Luchthavenindelingbesluit voor vliegverkeerlawaai. Daarnaast vindt de beoordeling van geluid zijn grondslag in de Wet ruimtelijke ordening. Aangetoond moet worden dat het plan voldoet aan een goede ruimtelijke ordening, waaronder begrepen de vraag of sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

Het onderhavige plan voorziet niet in de oprichting van een gevoelige functie. Het plan is tevens niet aan te merken als een geluidbron in de zin van de wet. Vanuit het oogpunt van de akoestische situatie bestaan er geen belemmeringen voor het project. Nader akoestisch onderzoek is niet nodig.

4.4. Luchtkwaliteit

Op 1 augustus 2009 is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) in werking getreden. Het NSL beoogt alle overschrijdingen van de luchtkwaliteitsnormen op te lossen. Het NSL omvat een omvangrijk pakket maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren. Alleen projecten die "niet in betekenende mate" (NIBM) bijdragen aan een verslechtering van de luchtkwaliteit kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit worden uitgevoerd. Een project draagt niet in betekenende mate bij aan de luchtverontreiniging, indien aannemelijk is (door berekening of motivering) dat de 3%-grens niet wordt overschreden. Deze grens is 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijnstof (PM10) of stikstofdioxide (NO2) Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel PM10 als NO2. Dit criterium is een of-benadering. Wanneer een project voor één stof de grens van 3% overschrijdt, dan moet het project worden aangemerkt als een project dat de luchtkwaliteit in betekenende mate verslechtert.

De 3%-grens is voor een aantal categorieëen projecten in een ministeriële regeling omgezet in getalsmatige grenzen, zoals:

  • woningbouw: 1.500 woningen netto bij 1 ontsluitingsweg; 3.000 woningen bij 2 ontsluitingswegen;
  • kantoorlocaties: 100.000m2 bruto vloeroppervalk bij 1 ontsluitingsweg; 200.00m2 brutovloeroppervlak bij 2 ontsluitingswegen.

Het project ziet niet op de toevoeging van functies die van invloed kunnen zijn op de luchtkwaliteit. De gevraagde ontwikkeling heeft gelet op de getalsmatige grenzen in de regeling NIBM een zeer beperkte schaal, zodat op voorhand aangenomen mag worden, dat aan het criterium van 'niet in betekenende mate' wordt voldaan. Er zijn derhalve met het oog op luchtkwaliteit geen belemmeringen voor het project.

4.5. Externe veiligheid

Bij externe veiligheid gaat het om de vraag of de veiligheid van personen in de omgeving van een risico-opleverende activiteit met gevaarlijke stoffen voldoende is gewaarborgd. Bij de bouw van een woning gaat het in beginsel om een kwetsbaar object, waarbij de veiligheid van personen in het geding kan zijn.

De risicokaart Noord-Holland geeft inzicht in de risico's in de woon- en werkomgeving. Op de kaart staan meerdere soorten rampen, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. De gegevens zijn afkomstig van gemeente, waterschappen, provincie en rijk.

Uit de risicokaart blijkt dat er in de omgeving van het project geen risciovolle bedrijven en/of activeiten zijn vermeld. Omdat het perceel niet is gelegen binnen de risicocontour van risicovolle bedrijven of activiteiten en de ontwikkeling zelf geen risico-opleverende activiteiten omvat, bestaan er vanuit het oogpunt van externe veiligheid geen belemmeringen voor het bouwplan.

vliegveiligheid

Met het oog op vliegveiligheid gelden ewr in gevolge het Luchthavenindelingbesluit (Lib) voor het gebied beperkingen op het toevoegen van volgelaantrekkende functies en voor de bouwhoogtes die mogen worden gerealiseerd. De steiger is geen vogelaantrekkende functie. Tevens is de toegelaten bouwhoogte van maximaal 90 meter bij dit plan niet in geding. Ook de regelgeving ingevolge het Lib staat de gevraagde ontwikkeling niet in de weg.

4.6. Milieuzonering

Milieuzonering heeft met name betrekking op milieuaspecten die een ruimtelijke dimensie hebben, te weten geur, stof, geluid en gevaar. Milieuzonering zorgt voor een voldoende afstand tussen milieubelastende activiteiten en milieugevoelige functies in ruimtelijke plannen. Het doel hiervan is enerzijds milieuhinder bij woningen en andere gevoelige functies te voorkomen en anderzijds aan bedrijven voldoende milieuruimte te bieden voor het uitoefenen van hun bedrijfsactiviteiten.

Een belangrijk hulpmiddel om hiermee rekening te houden is de VNG-brochure 'bedrijven en milieuzonering' die voor het eerst in 1986 verscheen en voor het laatst in 2009 is geactualiseerd. In deze brochure is een omvangrijke lijst van bedrijven opgenomen, waarin per bedrijf voor een aantal aspecten de mate van ruimtelijk relevante hinder is weergegeven. In de richtafstandenlijst zijn bedrijven op grond van hun potentiële hinder ingedeeld in zes categorieën. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar voor een omgevingstype rustige woonwijk en rustig buitengebied en omgevingstype gemengd gebied. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand tot het omgevingstype.

Het project voorziet niet in de toevoeging van nieuwe gevoelige functies. Er bestaat daarom geen gevaar dat vanwege dit plan naastgelegen bedrijven in hun bedrijfsvoering worden aangetast.

4.7. Ecologie

De Flora- en faunawet is sinds 2002 van kracht en beschermt verschillende planten- en diersoorten. Sinds 2005 maakt de wet onderscheid in drie verschillende beschermingscategorieen: algemene soorten, overige soorten en strenger beschermde soorten. Indien er beschermde soorten voorkomen is het verplicht om hiermee rekening te houden. Voor strenger beschermde soorten geldt, dat volgens een gedragscode moet worden gewerkt, of dat een ontheffing moet worden aangevraagd. In het algemeen geldt dat moet worden voldaan aan de zorgplicht uit de Flora en faunawet. Dit betekent, dat bij de uitvoering van het plan voldoende zorg in acht moet worden genomen om schade aan in het wild levende dieren en planten te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken.

Gelet op het feit dat de gevraagde steiger in werkelijkheid reeds enkele decennia aanwezig is, is het niet aannemelijk dat door het project verstoring plaatsvindt van plant- en diersoorten die bescherming genieten op grond van de Flora en Faunawet. Op voorhand is helder dat in dit geval de verbodsbepalingen niet worden overtreden, zodat nader onderzoek naar flora en fauna niet noodzakelijk is.

De locatie is tevens niet gelegen in beschermde gebieden natura 2000 of beschermde natuurmonumenten. Wel is de projectlocatie in de Ecologische Hoofdstructuur gelegen. Gelet op de omvang van het gebied dat als ecologische hoofdstructuur is aangewezen en de zeer beperkte schaal van de gevraagde ontwikkeling, is het niet aannemelijk dat de ontwikkeling negatieve effecten heeft op de belangen die met de aanwijzing van het gevied als EHS gemoeid zijn.

Met het oog op ecologische aspecten en flora en fauna bestaan er dan ook geen belemmeringen voor het project.

4.8. Archeologie

De gemeente Aalsmeer heeft op 24 juni 2010 de Beleidsnota Archeologie vastgesteld. In de gemeentelijke beleidsnota wordt uiteengezet op welke wijze de gemeente Aalsmeer verantwoordelijkheid neemt voor het eigen bodemarchief. De gemeente is hiertoe ingedeeld in verschillende gebieden met elk eigen regels voor wat betreft de wijze waarop bij ontwikkelingen rekening gehouden dient te worden met archeologie.

Het perceel maakt onderdeel uit van het gebied waarvoor een hoge verwachtingswaarde geldt. De archeologische verwachting hangt samen met de geschiedenis van de Herenweg als historisch (woon-)lint. Bij plannen met een oppervlakte groter dan 50m2 en dieper dan 40 centimer is een archeologisch onderzoek op grond van de beleidsnota voorgeschreven.

Om de steiger aan te leggen wordt slechts ter plaatse van de steigerpalen de bodem geroerd. Hierdoor wordt ver onder de grens gebleven waarbij archeologisch onderzoek is vereist. Archeologisch onderzoek is derhalve niet noodzakelijk en geconcludeerd mag worden, dat er vanuit archeologisch oogpunt geen bezwaren tegen de ontwikkeling bestaan.

4.9. Cultuurhistorie

Met het oog op de bescherming van het cultureel erfgoed dient te worden beoordeeld of waardevolle objecten en elementen door ruimtelijke ontwikkelingen worden geschaad. De gemeente Aalsmeer heeft voor haar grondgebied een Globale Cultuurhistorische Analyse uitgevoerd. Deze is op 29 maart 2012 vastgesteld door de raad van de gemeente. In de nota worden verschillende deelgebieden onderscheiden met elk hun eigen cultuurhistorische karakterisatie en waarde.

Nu het kavel aan de plaskant van de Herenweg is gelegen, maakt het projectgebied onderdeel uit van wat in de Nota de echte Bovenlanden wordt genoemd: de nog bestaande bebouwingslinten met aan weerszijden huizen en soms ook (oude) boerderijen, later aangevuld met kassen, loodsen, jachthavens, etcetera, en aan de straatkant één of enkele woningen en per kavel diverse “gebroken” landen. Uitgaande van de karakteristieke kenmerken van het gebied is voor De Bovenlanden een aantal aanbevelingen geformuleerd. Deze houden in dat de karakteristieke bebouwingslinten met het bijbehorende verkavelingspatroon dienen te worden behouden en versterkt, het profiel van de oude linten dient te worden behouden, inclusief de nog aanwezige wegsloten.

Het plan is met de aanbevelingen uit de cultuurhistorische beleidsnota in overeenstemming. Het bestaande verkavelingspatroon wordt gehandhaafd. Vanuit cultuurhistorisch perspectief bestaan er dan ook geen bezwaren tegen het plan.

4.10. Verkeer en parkeren

Indien een ruimtelijk plan voorziet in de toevoeging van verkeersaantrekkende functies dienen de gevolgen voor de verkeer- en parkeersituatie te worden beoordeeld.

Nu de steiger uitsluitend is ten behoeve van recreatief gebruik in de privé-sfeer en de eigenaar van het perceel aan de overzijde van de weg woonachtig is, heeft de ontwikkeling geen gevolgen voor de verkeer- en parkeersituatie ter plaatse. Met het oog op verkeer en parkeren zijn er geen belemmeringen voor de gevraagde ontwikkeling.

Met het oog op verkeer en parekeren bestaan er geen belemmeringen voor het plan.

4.11. Conclusie

Gelet op de relevante omgevingsaspecten bestaan er geen belemmeringen voor het plan.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

In dit hoofdstuk wordt de economische, juridische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bouwplan gemotiveerd.

5.1. Economische uitvoerbaarheid

Artikel 6.12, eerste lid, Wro biedt de grondslag voor publiekrechtelijk kostenverhaal. De gemeenteraad is verplicht om een exploitatieplan vast te stellen voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. Van de vaststelling van een exploitatieplan kan worden afgezien, indien het kostenverhaal anderszins verzekerd is.

In het onderhavige geval is geen sprake van een bouwplan in de zin van de wet, zodat geen sprake is van wettelijk verplicht kostenverhaal. Een exploitatieplan is tevens voorgeschreven indien er een noodzaak bestaat tot fasering en locatie-eisen. Ook daarvan is in dit geval geen sprake.

Het project is een particulier initiatief. De uitvoering van het plan is voor eigen rekening en risico van initiatiefnemer. De procedurele kosten voor de gemeente worden gedekt uit de leges.

Het risico op planschade wordt, gelet op de aard van de beoogde ontwikkeling, nihil geacht. Eventuele planschade is voor rekening van initiatiefnemer. Met initiatiefnemer is hiertoe een planschadeovereenkomst afgesloten.

5.2. Juridische uitvoerbaarheid

Het perceel is in eigendom van de ontwikkelende partij. Voor wat betreft het grondeigendom is het project dan ook uitvoerbaar.

5.3. Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Overeenkomstig de uniforme openbare voorbereidingsprocedure wordt het voornemen tot afwijking inclusief de bijbehorende stukken, waaronder deze ruimtelijke onderbouwing, gedurende zes weken ter inzage gelegd met de mogelijkheid voor een ieder een mondelinge dan wel een schriftelijke zienswijze in te dienen.

De termijn van inzage liep van 1-5-2015 tot en met 11-6-2015. Gedurende deze termijn zijn geen zienswijzen ingediend. Met het oog op maatschappelijke uitvoerbaarheid zijn er voor het plan geen belemmeringen.

Hoofdstuk 6 Conclusie

Op 25 september 2014 is een aanvraag omgevingsvergunning ontvangen voor het aanbrengen van een hekwerk en steiger op het perceel Herenweg, tegenover 29, kadastraal bekend: gemeente Aalsmeer, D 2480. De aanvraag is ingediend met het oogmerk de reeds bestaande bouwwerken te legaliseren.

Van toepassing op de projectlocatie is het bestemmingsplan “Uiterweg-Plasoevers 2005 e.o” en de bestemmingen “Riet-en Oeverlanden” en “Water, tevens landschappelijk waardevol terrein”. De gevraagde hekwerken en steiger zijn ten behoeve van particulier, recreatief gebruik en daarom in strijd met de geldende bestemmingen. De in het bestemmingsplan opgenomen afwijkingsbevoegdheden zijn ontoereikend om de steiger te kunnen legaliseren. Omdat de steiger een oppervlakte heeft van meer dan 50m2, is voor dit bouwwerk de uitgebreide procedure ex artikel 2.12, eerste lid, onder a, 3o Wabo van toepassing. De gevraagde vergunning kan worden verleend, indien is aangetoond dat de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.  

Het plan is in overeenstemming met het beleid van rijk en provincie en het actuele ruimtelijke beleid van de gemeente. Gelet op de verschillende omgevingsaspecten zijn er geen belemmeringen voor de uitvoering van het plan. De juridische en economische uitvoerbaarheid zijn gewaarborgd. De maatschappelijke uitvoerbaarheid blijkt uit de uitkomsten van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure.

Geconcludeerd wordt, dat het bouwplan voldoet aan een goede ruimtelijke ordening, zodat het geoorloofd is toepassing te geven aan artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 30 en voor het bouwplan omgevingsvergunning te verlenen.