direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Woonarken
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0358.BPWOONARKEN-VG02

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aalsmeer is een waterrijke gemeente. Van oudsher bevinden zich in de gemeente dan ook vele woonarken. Oorspronkelijk dienden de woonarken vooral om arbeiders die werkzaam waren op één van de vele tuinbouwbedrijven een onderkomen te bieden. De huidige woonarken in de gemeente zijn onder te verdelen in twee categorieën. Globaal de helft van de woonarken is in gebruik als volwaardig woonverblijf. De andere helft van de arken hebben een functie als recreatieverblijf. Op deze arken mag gedurende de periode 1 april en 15 oktober verbleven worden.

Om met een woonark ligplaats in de gemeente in te nemen en op een woonark te mogen wonen of recreëren is een vergunning nodig. Het toetsingskader daarvoor is de Algemene plaatselijke verordening. Gebleken is dat op grond hiervan de woonarken onvoldoende kunnen worden gereguleerd. Al geruime tijd zorgt het ontbreken van een voldoende toegerust en actueel beheerskader voor problemen op het gebied van vergunningverlening en handhaving.

Op 2 december 2010 is de Integrale Nota Actualisatie Bestemmingsplannen Aalsmeer vastgesteld. In deze nota is een herziening van diverse vigerende bestemmingsplannen voorzien. Onderdeel van dit programma is tevens een bestemmingsplan op te stellen dat specifiek toeziet op de woonarken in de gemeente. Dit bestemmingsplan moet in samenhang met de APV en een nieuwe verordening voor woonarken, een actueel en effectief instrumentarium bieden om de woonarken voldoende te kunnen reguleren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0358.BPWOONARKEN-VG02_0001.jpg"

Figuur : woonarken in Aalsmeer

1.2 Aard en doel

Het bestemmingsplan kent zowel een juridische als een beleidsmatige doelstelling. Het juridische doel van het bestemmingsplan Woonarken is te komen tot een centrale en eenduidige planologische regeling voor woonarken die in overeenstemming is met de uit de Wet ruimtelijke ordening voortvloeiende verplichtingen, en die uitvoerbaar en handhaafbaar is.

Als onderdeel van het uitvoeringsprogramma van de 'Integrale Nota Actualisering Bestemmingsplannen' is het bestemmingsplan in hoofdzaak conserverend van aard. Het beleidsmatige doel van het bestemmingsplan is om een actueel beheerskader te bieden voor de bestaande situatie, waarbij het bestemmingsplan tevens dienst zal doen als toetsingskader voor kleinschalige ontwikkelingen, zoals uitbreiding van woonarken en bebouwing op de wal.

1.3 Vigerende juridisch-planologische regeling

Verreweg het merendeel van de woonarken is gelegen in het gebied van de Westeinderplassen en de Bovenlanden. Op deze gebieden zijn de bestemmingsplannen 'Uiterweg - Plasoevers 2005' en 'Oosteinderweg 2005 e.o.' van toepassing. Beide bestemmingsplannen zijn tegelijkertijd en in samenhang met elkaar voorbereid en kennen dezelfde plansystematiek.

Volgens deze systematiek wordt onderscheid gemaakt tussen woonarken voor permanente bewoning en woonarken voor niet-permanente bewoning. Het gebruik van gronden voor ligplaatsen voor permanente bewoning is toegestaan binnen de bestemmingen 'Jachthaven I', 'Jachthaven II', 'Scheepswerf', 'Agrarische doeleinden' en 'Water', mits de bestemming 'Water' grenst aan de bestemming 'Agrarische doeleinden'. Woonarken voor niet-permanente bewoning zijn toegestaan binnen de bestemmingen 'Jachthaven I', 'Jachthaven II', en 'Scheepswerf'. Ook is - voor de gehele gemeente - een maximum aantal woonarken opgenomen voor beide categorieën, alsmede een verbod op nieuwe ligplaatsen voor permanente bewoning in het beperkingen gebied van het Luchthavenindelingbesluit.

Het bestemmingsplan 'Oosteinderweg 2005 e.o.' is op 21 september 2006 vastgesteld en op 15 mei 2007 goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Holland. De provincie was echter van mening dat de bepalingen over woonarken in strijd waren met het Luchthavenindelingbesluit en heeft aan al deze bepalingen goedkeuring onthouden.

Het bestemmingsplan 'Uiterweg - Plasoevers 2005' is op 7 december 2006 vastgesteld. Op 12 juni 2007 hebben Gedeputeerde Staten dit bestemmingsplan goedgekeurd. Hoewel de voorgestelde regeling voor de woonarken in het plangebied identiek was aan die in het bestemmingsplan 'Oosteinderweg 2005 e.o' , zag de provincie in deze procedure kennelijk geen aanleiding om vanwege de vermeende strijdigheid met het Luchthavenindelingbesluit aan de bepalingen over woonarken goedkeuring te onthouden.

Het gevolg van de provinciale besluitvorming over de bestemmingsplannen 'Uiterweg-Plasoevers 2005' en 'Oosteinderweg 2005 e.o' is, dat de woonarken in het gebied rond de Oosteinderweg planologisch niet geregeld zijn. Met dit bestemmingsplan wordt beoogd hierin te voorzien.

1.4 Leeswijzer

Deze plantoelichting bevat de verantwoording van het bestemmingsplan en geeft een toelichting op de keuzes die hebben geleid tot de nieuwe planologische regeling. Hoofdstuk 2 geeft een beschrijving van het plangebied. In hoofdstuk 3 en 4 wordt een beschrijving gegeven van de planologische en juridische status quo van het gebied. Hoofdstuk 5 bevat een beschrijving van het voor de ontwikkeling relevante beleid en regelgeving van de hogere overheden. Hoofdstuk 6 en 7 bevatten de nadere toelichting op het plan. In hoofdstuk 6 wordt het gemeentelijke beleid in het algemeen en dat voor het betreffende gebied in het bijzonder nader toegelicht. In hoofdstuk 7 wordt nader uiteengezet hoe de planvisie vertaald is in de keuze van bestemmingen. Hoofdstuk 8 bevat een verslag van de wijze waarop burgers en overlegpartners bij de planvorming zijn betrokken. In hoofdstuk 9 wordt ingegaan op de verschillende aspecten die van belang zijn voor de uitvoerbaarheid van het plan. En in hoofdstuk 10, ten slotte, wordt uitleg gegeven over de systematiek van de regels en de bestemmingen.

Hoofdstuk 2 Het plangebied

2.1 Ligging en begrenzing

Op het grondgebied van de gemeente Aalsmeer zijn ruim 350 woonaken afgemeerd, vooral in en om het gebied van de Westeinderplassen, met name in de nabijheid van de Uiterweg, maar ook langs de Herenweg, de Kudelstaartseweg en de Stommeerweg. Daarnaast bevinden zich nog woonarken ten noordwesten van de Oosteinderweg, verspreid over de Bovenlanden en geclusterd langs de Oude Spoordijk.

Het plangebied van het onderhavige bestemmingsplan bestaat daarmee uit een verzameling van deelplangebieden verspreid over een groot deel van het grondgebied van de gemeente Aalsmeer. De (analoge) verbeelding omvat dan ook geen grote, gebiedsdekkende kaart maar bestaat uit afzonderlijke deelplangebieden waarbinnen de diverse woonarken zijn gelegen.

Figuur: gemeente Aalsmeer en concentratiegebieden woonarken

afbeelding "i_NL.IMRO.0358.BPWOONARKEN-VG02_0002.jpg"

2.2 Typering van het plangebied

Het plangebied bestaat uit een verzameling deelgebieden verspreid over het gebied van de Westeinderplassen en De Bovenlanden. Het gebied van De Bovenlanden vormt samen met de Westeinderplassen en de Oosteinderpoel een waardevol en tegelijkertijd kwetsbaar gebied. De grote attractieve waarde van deze gebieden houdt verband met de directe samenhang van de vaarroute over de Ringvaart, onderdeel van de Staande Mastroute, en het uitgebreide net van watergangen en het oude cultuurlandschap met de oorspronkelijke trekheestercultuur.

De Westeinderplassen zijn ontstaan door vervening, waarbij door de geringe zorg van de verveners, de legakkers en petgaten grotendeels zijn verdwenen en een vrijwel aaneengesloten watervlakte ontstond. Alleen in het westen van de plas is een moeras gebleven, overwegend bestaande uit rietland. In het noorden van de plas ligt een eilandenrijk, dat ten dele is begroeid met houtwas en ten dele in cultuur (seringenteelt) is gebracht. Deze eilanden scheiden de Grote Poel van de Kleine Poel, waardoor een aantrekkelijk landschapsbeeld wordt gevormd.

De Bovenlanden zijn te onderscheiden van de droogmakerijen en betreffen de veengronden aan de noordwestzijde van Aalsmeer. Deze werden opgehoogd met een mengsel van slootbagger, stalmest en afval, zgn. toemaak, waardoor ze een vruchtbare bovenlaag hebben gekregen. De gronden zijn daardoor geschikt voor teelt van bomen en heesters (met name seringen) en kleinschalige tuinbouw. In de veengronden aan de westzijde van de Westeinderplassen hebben zich nauwelijks bodemvormende processen onder invloed van ontwatering voorgedaan, waardoor de bovengrond slap is (ongerijpte gronden). Het gebied heeft hierdoor een bijzondere natuurwaarde. De Bovenlanden zijn reeds in een vroeg stadium verkaveld. De ontginningen hebben plaatsgevonden vanaf opgehoogde kaden, waarlangs ook de woningen zijn gesitueerd. Loodrecht op de parallel aan de vroegere oever van de Haarlemmermeer lopende kaden liggen smalle, langgerekte kavels, met daartussen sloten voor de ontwatering. Door het baggeren van de sloten en afkalving van de randen, zijn relatief brede sloten ontstaan.

2.3 Stedenbouwkundige en architectonische structuur

Voor de stedenbouwkundige structuur van het gebied zijn vooral bepalend de historische linten van de Uiterweg en de Oosteinderweg in het noorden en de Kudelstaartseweg/Stommeerweg en de Herenweg in het zuiden en de bijbehorende verkavelingspatronen. De ruimtelijke opbouw van de linten wordt gekenmerkt door de geleidelijke overgang van intensief naar extensief gebruik.

De Uiterweg is één van de oudste linten in Aalsmeer. Het is een doodlopende weg met oorspronkelijk aan beiden zijden een sloot en aan beide zijden bebouwing. De sloot aan de noordzijde is in 1949 gedempt. De kavelsloten liggen haaks op de weg en de woonbebouwing wordt afgewisseld door voormalige boerderijen die veelal als rijksmonument zijn aangewezen. Het is het enige lint waar de zogenaamde langhuisboerderijen voorkomen. De Uiterweg wordt gekenmerkt door een diversiteit aan architectuur. De bedrijfsbebouwing achter de woonbebouwing bestaat voornamelijk uit kassen en loodsen.

De Oosteinderweg behoort net als de Uiterweg eveneens tot de oudste linten van Aalsmeer. Het lint heeft een belangrijke verkeersfunctie voor de ontsluiting in oostelijke richting van het centrum van Aalsmeer. Ook hier is de sloot aan de Noordzijde gedempt en is het lint aan beide zijden bebouwd. Het oostelijke deel van de Oosteinderweg heeft een gérende verkaveling. Voor het overige is de verkaveling haaks op de weg. Langs de Oosteinderweg wordt het lint plaatselijk onderbroken door bedrijfsbebouwing.

De Kudelstaartseweg/Stommeerweg is van oudsher onderdeel van de route Leiden-Amsterdam en volgt de oevers van de Westeinderplassen. Het lint heeft een belangrijke verkeersfunctie in de verbinding tussen Kudelstaart en het dorpscentrum van Aalsmeer. Dit lint wordt gekenmerkt door een diversiteit in belevingswaarde en in woonbebouwing met intensief en minder intensief bebouwde zones. Over een groot deel van de oever is geen bebouwing aanwezig. Aan de andere zijde grenst de Kudelstaartseweg aan gebieden met uiteenlopende kenmerken en bebouwingstypologieën, zoals de Stommeer, Hornmeer en Legmeer. Ook de verkaveling langs de Kudelstaartseweg is deels gérend.

De Herenweg - net als de Kudelstaartseweg/Stommeerweg onderdeel van de voormalige route Leiden-Amsterdam - volgt de oever aan de zuidzijde van de Westeinderplassen. Plaatselijk is de verkaveling gérend. Samenhang in architectuur en stedenbouw ontbreekt grotendeels in het lint. De bestaande bebouwing bestaat voornamelijk uit vrijstaande en halfvrijstaande woningen, recreatiewoningen uit verschillende perioden. Aan de zuidkant van de weg staan een aantal woningen aan de voet van de dijk. Er is sprake van individuele woonbebouwing afgewisseld met projectmatige woonbebouwing. Aan de oeverzijde wordt ingezet op een transformatie naar riante woningen op ruime kavels.

2.4 Samenhang met de omgeving

Het plangebied van dit bestemmingsplan bestaat uit een groot aantal deelgebieden verspreid over de gemeente in de nabije omgeving van de Uiterweg, de Oosteinderweg, de Kudelstaartseweg/Stommeerweg en de Herenweg. Binnen deze deelgebieden liggen wisselende aantallen woonarken. Woonarken liggen soms geïsoleerd in het landschap, soms geclusterd, soms in een stedelijke en soms in een landelijke omgeving. Eenheid in de situering en ruimtelijke inpassing qua architectuur ontbreekt. Zowel voor wat betreft de situering van de woonarken, als voor wat betreft de architectonische vormgeving is er nauwelijks sprake van samenhang met de omgeving.

Hoofdstuk 3 Planologische Inventarisatie

3.1 Ruimtelijke kwaliteit

In dit hoofdstuk wordt beschreven met welke ruimtelijke relevante feiten en omstandigheden op voorhand rekening moet worden gehouden in het kader van het bestemmingsplan Woonarken. Daarbij moet steeds worden bedacht dat het plangebied bestaat uit een reeks deelgebieden verspreid over de gemeente.

3.1.1 Gebiedsgerichte waarden

Natuur

Binnen de grenzen van de gemeente Aalsmeer zijn een aantal gebieden aanwezig met een bijzondere waarde vanuit het oogpunt van natuur. Burgemeester en wethouders hebben op 27 november 2012 de natuurwaardenkaart Aalsmeer vastgesteld. Volgens deze kaart hebben de Westeinderplassen en de Bovenlanden een hoge tot zeer hoge natuurwaarde. De in de gemeente aanwezige woonarken bevinden zich overwegend in dit gebied.

De Oosteinderpoel is een natuurbeschermingswetgebied. Op de natuurwaardenkaart is dit natuurgebied als gebied met zeer hoge natuurwaarde aangegeven. Datzelfde geldt voor het gebied aan weerszijden van de voormalige Westeinderdijk in de Westeinderplassen. De Oosteinderpoel maakt voorts samen met delen van de Bovenlanden en de Westeinderplassen deel uit van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Omdat de ligplaatsen voor woonarken zich overwegend in de Bovenlanden en het gebied rond de Uiterweg bevinden, is een groot deel van het plangebied daarmee in de EHS gelegen.

De ecologische verbindingszone, of de Groene As, is onderdeel van de EHS. Deze verbindingszone moet de verschillende natuurgebieden met elkaar verbinden, zodat daartussen weer samenhang ontstaat. In Aalsmeer verbindt de Groene As via de Haarlemmerringvaart het Amsterdamse Bos met de Westeinderplassen.

Bij het opstellen van de planregeling dient met de ligging in de EHS rekening gehouden te worden. Het ruimtelijke beleid van de provincie voor de EHS is er op gericht ontwikkelingen die strijdig zijn met de bijzondere kenmerken en waarden van het natuurgebied tegen te gaan.

Cultuurhistorie

Het gebied van de Westeinderplassen bevindt zich binnen de grenzen van het Nationale Landschap het Groene Hart en deels ook binnen de grenzen van het Nationale Landschap de Stelling van Amsterdam. Voor een deel van het plangebied geldt daarom dat bij het opstellen van de planregeling rekening gehouden moet worden met de bijzondere waarden die deze landschappen beogen te beschermen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0358.BPWOONARKEN-VG02_0003.jpg"

Figuur: nationale landschappen het Groene Hart en Stelling van Amsterdam

Archeologie

Volgens de kaart behorende bij de gemeentelijke Beleidsnota Archeologie valt het plangebied grotendeels in archeologisch waardevol gebied. De archeologische verwachtingswaarde is het hoogst in de gebieden langs de linten van de Oosteinderweg en Uiterweg en in het gebied langs de voormalige Westeinderdijk in de Westeinderplassen.

Water

Het plangebied is gelegen binnen het werkingsgebied van het Hoogheemraadschap Rijnland. De Westeinderplassen is op de legger aangemerkt als (primair en overig) oppervlaktewater dat wordt beschermd door een beschermingszone, soms met keurzone.

3.1.2 Milieu

Bodemkwaliteit

In het kader van het regionale bodembeheerplan (12 november 2012) zijn regionale bodemkwaliteitskaarten opgesteld. Op de bodemkaart is aangegeven dat de bodem in het plangebied bestaat uit veen. Op de kaarten voor de bovengrond is het gebied van de bovenlanden aangegeven als baggerverspreidingsgebied. Uit de kaarten voor de ondergrond en diepe ondergrond blijkt voor het gebied van de Bovenlanden een diffuse bodemkwaliteit. Op grond van de bodemkwaliteitskaarten kan voor het grootste deel van het plangebied geen uitspraak worden gedaan over de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem.

Luchtkwaliteit

In 2008 is onderzoek naar de luchtkwaliteit uitgevoerd voor de gehele gemeente Aalsmeer. In dat onderzoek is indertijd gebleken dat er binnen de gemeente op termijn geen sprake is van een overschrijding van de luchtkwaliteitsnormen. Het onderzoek is inmiddels enkele jaren oud, maar er kan op basis van dat onderzoek wel worden gesteld dat er thans geen (nieuwe) knelpunten ten aanzien van luchtkwaliteit te verwachten zijn. Van belang daarbij is dat de N201 wordt omgelegd en dat de Burgemeester Kasteleinweg binnen een aantal jaren zal worden afgewaardeerd. Beide ontwikkelingen hebben positieve gevolgen voor de luchtkwaliteit in Aalsmeer.

Geluidkwaliteit

Het plangebied is gelegen buiten de geluidzone van een spoorweg. Delen van het plangebied zijn mogelijk gelegen binnen de geluidzones van diverse bestaande (stedelijke) wegen en van het industrielawaai van Schiphol-Oost, Scheepswerf Van Dam, Scheepswerf Gouwerok en Scheepswerf De Vries. Daarnaast is het plangebied gelegen binnen de 20Ke contour, zodat aangenomen moet worden dat ook luchtvaartlawaai medebepalend is voor het akoestisch leefklimaat.

Milieuzonering

Delen van het plangebied liggen in de nabijheid van bedrijven waarvoor volgens de VNG-publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering, editie 2009' richtafstanden voor de milieucompartimenten geur, stof, geluid en gevaar gelden. Het betreft verschillende bedrijfsfuncties, zoals jachthavenbedrijven, scheepswerven en tuinbouwbedrijven, in de linten van met name Oosteinderweg en Uiterweg. Voor het deel van het plangebied in de nabijheid van de Oude Spoordijk dient in elk geval rekening gehouden te worden met de aanwezigheid van de meer belastende bedrijven De Vries Scheepsbouw (Oosteinderweg 25) en Verffabriek Heeren en Zn. (Oosteinderweg 32).

3.1.3 Externe veiligheid

Opslag gevaarlijke stoffen

Een klein deel van het plangebied ligt in de nabijheid van inrichtingen die van belang zijn met het oog op het aspect externe veiligheid. Vanuit het aspect externe veiligheid is de verffabriek Heeren & Zn aan de Oosteinderweg 32 relevant. Ook moet rekening worden gehouden met het LPG-station aan de Burgemeester Kasteleinweg.

Transport gevaarlijke stoffen

Op 17 februari 2011 heeft de gemeenteraad besloten het vervoer van gevaarlijk stoffen vooral via provinciale wegen te laten verlopen. Door deze te voorzien van routeringsborden worden de gemeentelijke wegen uitgesloten van het vervoer gevaarlijke stoffen. Vervoer gevaarlijke stoffen vindt plaats over de provinciale wegen Legmeerdijk, Bosrandweg en Burgemeester Kasteleinweg.

De Burgemeester Kasteleinweg (voorheen N201 en inmiddels N196)) is een provinciale weg en daardoor tot het moment van afwaardering aangewezen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Vanwege het groepsrisico geldt er in het algemeen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen een veiligheidszone van 200 meter vanuit de as van de betreffende vervoerslijn. Een klein deel van het plangebied ligt binnen de veiligheidszone van de Burgemeester Kasteleinweg. Voor de periode tot afwaardering van de Burgemeester Kasteleinweg dient rekening te worden gehouden met risico's voor de veiligheidssituatie. Daarnaast wordt de tunnel van de omgelegde N201 onder de Ringvaart (de Waterwolftunnel) een categorie-1 tunnel, waarvoor geldt dat transport van LPG en propaan niet is toegestaan. Dit betekent dat ook na afwaardering van de Burgemeester Kasteleinweg rekening gehouden moet worden met de bevoorrading van het tankstation ter hoogte van de Van Cleefkade, en wel vanuit de richting van de A4 (waarbij de tankwagen zal keren ter hoogte van de kruising van de Noordvork en de Burgemeester Kasteleinweg).

Transport gevaarlijke stoffen buisleidingen

Ter plaatse van het gedeelte van het plangebied dat is gelegen in de nabijheid van de Oude Spoordijk ligt een 12-inch hogedrukaardgasleiding van de Gasunie, zodat onderzoek plaats dient te vinden naar het plaatsgebonden risico en groepsrisico vanwege deze aardgasleiding.

3.1.4 Luchthavenindelingbesluit

Het plangebied is gelegen in de nabijheid van de luchthaven Schiphol en bevindt zich voor een groot deel in het beperkingengebied van het Luchthavenindelingbesluit (LIB). Het Luchthavenindelingbesluit legt beperkingen op aan ruimtelijke ontwikkelingen die binnen het beperkingenbied mogelijk zijn. Het betreft daarbij beperkingen met betrekking tot bouwhoogtes en beperkingen met betrekking tot mogelijke functies.

Geluidgevoelige functies

In het Luchthavenindelingbesluit zijn (mede) in verband met vliegtuiglawaai (bouw)beperkingen opgenomen ten aanzien van nieuwe geluidsgevoelige functies. Een groot deel van het plangebied is gelegen in zone 4 van het Lib, waarvoor geldt dat geen gevoelige functies mogen worden toegevoegd, zoals woningen, woonwagens, gebouwen met een onderwijsfunctie of gebouwen met een gezondheidszorgfunctie. Volgens de toelichting van het Lib zijn woonarken daarbij gelijkgesteld aan woningen. Deze gelijkstelling geldt overigens alleen voor woonarken voor permanente bewoning en niet voor woonarken voor niet-permanente bewoning. Een deel van het plangebied is gelegen in zone 3 van het Lib. Hier is behoudens bestaand gebruik in het geheel geen nieuwe bebouwing toegestaan. Nieuwe woonarken zijn ongeacht de functie voor wonen of recreatie niet mogelijk.

Vogelaantrekkende functies

Om de kans op vogelaanvaring zoveel mogelijk te beperken, mogen op grond van het LIB in het plangebied geen vogelaantrekkende functies worden toegelaten. Het gaat om vestigingen van industriële bedrijven in de voedingssector met extramurale opslag of overslag, viskwekerijen met extramurale bassin, opslag of verwerking van afvalstoffen met extramurale opslag of verwerking, de aanleg van natuurreservaten en vogelreservaten en de aanleg van moerasgebieden en oppervlaktewater groter dan 3 hectare.

Hoogtebeperkingen

Als gevolg van veiligheidsnormen in verband met het gevaar op doorschieten en te vroeg landen van vliegtuigen, gelden in het plangebied beperkingen ten aanzien van de maximaal toegestane hoogtes van gebouwen. Alle in het LIB genoemde hoogtematen worden gerelateerd aan de referentiehoogte van de luchthaven Schiphol. Een hoogtemaat van bijvoorbeeld 26 meter komt overeen met 22 m + NAP.

3.2 Ruimtelijke functies

3.2.1 Infrastructurele voorzieningen

Verkeer

Binnen het plangebied zelf bevinden zich geen doorgaande of lokale verkeerswegen of fietspaden.

Watergangen

Een deel van het plangebied omvat delen van watergangen. Voor zover het water waarin een ligplaats van een woonark zich bevindt tot een watergang behoort, zijn de regels dienaangaande van de waterbeheerder van toepassing.

Netwerken van openbaar nut

Ter plaatse van de Oude Spoordijk ligt er een 12 inch hogedrukgasleiding, een effluentleiding en een WRK-leiding.

3.2.2 Occupatie/benutting

Het plangebied van dit bestemmingsplan bestaat uit de huidige ligplaatsen van binnen de gemeente Aalsmeer gelegen woonarken en de aangrenzende oevers. Globaal de helft van het aantal ligplaatsen betreft woonarken voor permanente bewoning. De andere helft betreft woonarken voor recreatief gebruik. Het grootste deel van de recreatieve arken is gelegen binnen een jachthaven.

Hoofdstuk 4 Juridische inventarisatie

4.1 Planologische besluiten

Het plangebied van het bestemmingsplan bestaat uit een verzameling van grotere en kleinere deelgebieden verspreid over de gemeente. Op deze deelgebieden zijn verschillende bestemmingsplannen van toepassing.

Bestemmingsplan 'Oosteinderweg 2005 e.o.'

Voor zover de ligplaatsen gelegen zijn in het gebied van De Bovenlanden in de nabijheid van de Oosteinderweg is van toepassing het bestemmingsplan 'Oosteinderweg 2005 e.o.' en de bestemmingen (onder meer) Agrarische Doeleinden, Groenvoorzieningen, Jachthaven, Natuur, Scheepswerf I, Scheepswerf II en Water. Het bestemmingsplan 'Oosteinderweg 2005 e.o.' is vastgesteld door de raad van de gemeente Aalsmeer op 21 juni 2006 en gedeeltelijk goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van Noord-Holland op 15 mei 2007. Daarbij is goedkeuring onthouden aan de bepalingen in de voorschriften van de bestemmingen over woonschepen voor permanente en niet-permanente bewoning. Deze bepalingen waren volgens de provincie in strijd met het Luchthavenindelingbesluit (LIB). Op 9 juli 2008 is het bestemmingsplan onherroepelijk geworden. Het goedkeuringsbesluit is hierbij in stand gelaten. Op dit moment is er daarom geen planologische regeling voor de woonschepen binnen het plangebied van het bestemmingsplan 'Oosteinderweg 2005 e.o.'.

Uitwerkingsplan 'Oosteinderweg e.o. 2005 - Dorpshaven'

Twee ligplaatsen bevinden zich in de nabijheid van de nieuwe woonwijk Dorpshaven, waarvoor burgemeester en wethouders op 2 februari 2010 het uitwerkingsplan 'Oosteinderweg e.o. 2005 - Dorpshaven' hebben vastgesteld. In dit plan zijn de betreffende ligplaatsen op de plankaart aangeduid. Het gaat om de ligplaatsen aan de Oude Spoordijk 2 ws en Oude Spoordijk 4 ws.

Bestemmingsplan 'Uiterweg - Plasoevers 2005'

Een groot aantal van de ligplaatsen zijn gelegen in het gebied van De Bovenlanden en de Westeinderplassen in de omgeving van de Uiterweg, langs de Westeinderdijksloot, en in en langs de oever van de Westeinderplassen aan de Stommeerweg, Kudelstaartseweg en Herenweg. Op deze delen van het plangebied is van toepassing het vigerende bestemmingsplan 'Uiterweg – Plasoevers 2005' met onder meer de bestemmingen Agrarische Doeleinden, Agrarische doeleinden tevens landschappelijk waardevol terrein, Jachthaven I, Jachthaven II, Scheepswerf, Natuur, Natuurontwikkeling, Water en Water, tevens landschappelijk waardevol terrein. Dit bestemmingsplan is vastgesteld op 7 december 2006 en goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van Noord-Holland op 12 juni 2006. In tegenstelling tot 'Oosteinderweg 2005 e.o.' zag de provincie in deze procedure geen aanleiding om vanwege strijdigheid met het LIB de planvoorschriften met betrekking tot woonschepen voor permanente bewoning en woonschepen voor niet-permanente bewoning van goedkeuring te onthouden.

Bestemmingsplan 'Uiterweg 1985'

Bij uitspraak van de Raad van State op 3 september 2008 in het beroep tegen het goedkeuringsbesluit van het bestemmingsplan Uiterweg - Plasoevers 2005 zijn vier beroepschriften gegrond en één beroepschrift gedeeltelijk gegrond verklaard. Als gevolg hiervan is voor een aantal percelen in het gebied het bestemmingsplan 'Uiterweg 1985' het geldende bestemmingsplan. Dit is het geval voor de delen van het plangebied aan de Uiterweg 96, aan de Uiterweg 211, aan de Uiterweg 214, 303 en 317 en ter plaatse van de ligplaats Uiterweg 239 ws. In het bestemmingsplan 'Uiterweg 1985' zijn de bij de vaststelling van dat plan aanwezige ligplaatsen op de plankaart aangeduid.

Aalsmeer Dorp

Een klein deel van het plangebied is gelegen in het centrum van Aalsmeer. Het betreft de ligplaats aan het Praamplein. Het vigerende bestemmingsplan Aalsmeer Dorp is vastgesteld op 7 september 2006 en goedgekeurd op 8 mei 2007. Woonschepen zijn binnen de in dit plan voorkomende bestemmingen niet opgenomen onder toegestaan gebruik.

4.2 Strijdig gebruik

Ten behoeve van het bestemmingsplan is een uitgebreide gebiedsinventarisatie uitgevoerd. Hierbij zijn alle woonarken die zich binnen de gemeente bevinden nauwkeurig in beeld gebracht. Deze gegevens zijn vergeleken met de beschikbare BAG-gegevens en met het vergunningenbestand. Individuele eigenaren/gebruikers zijn in de gelegenheid gesteld de verzamelde gegevens te controleren en te verifiëren.

4.2.1 Strijdige functies

Als gevolg van het feit dat in het bestemmingsplan 'Oosteinderweg e.o. 2005' de bepalingen over woonschepen integraal van goedkeuring zijn onthouden, zijn feitelijk alle ligplaatsen die zich binnen het plangebied van dit bestemmingsplan bevinden strijdig met het voorheen geldende bestemmingsplan. Dit geldt ook voor de ligplaats aan het Praamplein in het centrum van Aalsmeer dorp en de ligplaatsen aan de Dorpsstraat 111a en Dorpsstraat 127ws.

Voor het gebied van de Westeinderplassen en de Uiterweg geldt dat het geldende planologische regime wel een regeling voor woonarken bevat. Uit de gebiedsinventarisatie volgt echter, dat de ligplaatsen in dit gebied voor een deel in strijd met het geldende planologische regime zijn. Ligplaatsen voor permanente bewoning zijn strijdig met het voorheen geldende planologische regime voor zover zij zich bevinden in andere bestemmingen dan 'Agrarische Doeleinden', 'Jachthaven I', 'Jachthaven II', 'Scheepswerf', en 'Water', niet grenzend aan 'Agrarische doeleinden'. Ligplaatsen voor niet-permanente bewoning zijn strijdig met het planologische regime van 'Uiterweg-Plasoevers 2005 e.o.' voor zover zij gelegen zijn buiten de bestemmingen 'Jachthaven I, Jachthaven II en 'Scheepswerf'. Al deze ligplaatsen vallen onder het overgangsrecht van het bestemmingsplan 'Uiterweg-Plasoevers 2005 e.o.'.

Het betreft de huidige ligplaatsen en woonarken op de locaties:

permanente bewoning

(Herenweg):

  • Herenweg 42 ws
  • Herenweg 34 ws 2
  • Herenweg 34 ws 3
  • Herenweg 34 ws 4
  • Herenweg 34 ws 5

(Kudelstaartseweg):

  • Kudelstaartseweg 94 ws 1
  • Kudelstaartseweg 94 ws 2

(Stommeerweg):

  • Stommeerweg 72 ws 1
  • Stommeerweg 72 ws 2
  • Stommeerweg 72 ws 7

(Uiterweg):

  • Uiterweg 15a ws
  • Uiterweg 27 ws 1
  • Uiterweg 55 ws
  • Uiterweg 76 ws
  • Uiterweg 161 ws
  • Uiterweg 203 ws 2
  • Uiterweg 329 ws 4
  • Uiterweg 337 ws 1
  • Uiterweg 417 ws 1
  • Uiterweg 417 ws 2
  • Uiterweg 419 ws 1
  • Uiterweg 419 ws 2

Niet-permanente bewoning

(Herenweg):

  • Herenweg 78d ws
  • Herenweg 72 ws
  • Herenweg 60 ws
  • Herenweg 58 ws
  • Herenweg 34k ws

(Kudelstaartseweg):

  • Kudelstaartseweg 94 ws 3

(Stommeerweg):

  • Stommeerweg 72 ws 4
  • Stommeerweg 72 ws 5
  • Stommeerweg 72 ws 11
  • Stommeerweg 72 ws 12

(Uiterweg):

  • Uiterweg 13 ws
  • Uiterweg 73 ws 4
  • Uiterweg 73 ws 6
  • Uiterweg 106 ws
  • Uiterweg 106 ws 1
  • Uiterweg 108 ws 1
  • Uiterweg 174 ws 1
  • Uiterweg 211 ws 3
  • Uiterweg 291 ws 2
  • Uiterweg 343 ws 1
  • Uiterweg 363 ws 3
  • Uiterweg 363 ws 5
  • Uiterweg 373 ws 1
  • Uiterweg 377 6
  • Uiterweg 377 ws 7
  • Uiterweg 377 ws 8
  • Uiterweg 377 ws 9
  • Uiterweg 395 ws 4
  • Uiterweg 417c ws 2
  • Uiterweg 417 ws 6
  • Uiterweg 419 ws 3
  • Uiterweg 421 ws 2

(Westeinderdijksloot):

  • Westeinderdijksloot 419 ws

Gelet op de beschrijving in hoofdlijnen van het bestemmingsplan 'Uiterweg - Plasoevers 2005 e.o.' zijn tevens strijdig met het voorheen geldende planologische regime woonarken, die ligplaats innemen aan de koppen van eilanden of percelen.

Dit geldt in elk geval voor de huidige ligplaatsen en woonarken op de locaties:

  • Uiterweg 27 ws 5a
  • Uiterweg 73 ws 3
  • Uiterweg 103 ws
  • Uiterweg 131 ws6
  • Uiterweg 225 ws
  • Uiterweg 253 ws
  • Uiterweg 291 ws
  • Uiterweg 299 ws
  • Uiterweg 317 ws
  • Uiterweg 331 ws
  • Uiterweg 373 ws 1
  • Uiterweg 373 ws 3
  • Uiterweg 379 ws
  • Uiterweg 395 ws 4

Strikt genomen moeten ook de arken die in bestaande jachthavens ligplaats innemen aan steigers die vanaf de koppen van de eilanden het water in zijn gebouwd, als strijdig met het voorheen geldende regime worden aangemerkt. Deze arken zijn hier niet afzonderlijk opgenomen.

Voor zover voor de gronden het bestemmingsplan "Uiterweg 1985" het geldende bestemmingsplan is, zijn woonarken toegestaan ter plaatse van de daartoe op de plankaart opgenomen aanduidingen. Aangezien ter plaatse van de ligplaats geen aanduiding is opgenomen, zijn ook de volgende ligplaatsen en woonarken strijdig met het voorheen geldende regime:

  • Uiterweg 96 ws 1
  • Uiterweg 96 ws 2
  • Uiterweg 96 ws 3
  • Uiterweg 96 ws 4
  • Uiterweg 211 ws 1
  • Uiterweg 211 ws 2
  • Uiterweg 211 ws 3
  • Uiterweg 214 ws 4
  • Uiterweg 419ws3
  • Uiterweg 303 ws
  • Uiterweg 317 ws
  • Uiterweg 317 ws 1

4.2.2 Illegale, strijdige functies

Naast het feit dat een deel van de ligplaatsen strijdig is met het planologische regime, heeft de gebiedsinventarisatie tevens een aantal illegale situaties opgeleverd. Het gaat daarbij om het zonder vergunning ligplaats innemen en om het in strijd met de vergunning gebruiken van een woonark voor niet-permanente bewoning voor wonen.

4.2.2.1 Illegale ligplaatsen

Uit het gebiedsonderzoek blijkt dat de volgende ligplaatsen illegaal, dat wil zeggen zonder vergunning, worden ingenomen.

aan de Uiterweg:

  • Uiterweg 27ws28a
  • Uiterweg 95 ws2
  • Uiterweg 95 ws3
  • Uiterweg 106 ws
  • Uiterweg 106 ws1
  • Uiterweg 139 ws1
  • Uiterweg 139 ws9
  • Uiterweg 168 ws
  • Uiterweg 282 ws 1
  • Uiterweg 282 ws 2
  • Uiterweg 284 ws 1
  • Uiterweg 417 ws 14
  • Uiterweg 419 ws 6
  • Uiterweg 419 ws7
  • Uiterweg 419 ws8
  • Uiterweg 419 ws9
  • Uiterweg 419 ws10
  • Uiterweg 419 ws 11
  • Uiterweg 419 ws 12
  • Uiterweg 419 ws 14
  • Uiterweg 419 ws 15
  • Uiterweg 419 ws16

Aan de Kudelstaartseweg/Herenweg:

  • Herenweg 78e ws

Aan de Oosteinderweg:

  • Oosteinderweg 205 ws
  • Oosteinderweg 303 ws
  • Oosteinderweg 357a ws

Voor zover woonarken zonder vergunning een ligplaats innemen zijn ze altijd ook in strijd met het voorheen geldende planologische regime. In het plangebied van het bestemmingsplan "Oosteinderweg e.o. 2005" zijn de illegale ligplaatsen strijdig, omdat het planologisch regime het gebruik van gronden voor ligplaatsen niet toestaat. In het plangebied van het bestemmingsplan "Uiterweg - Plasoevers 2005" zijn de illegale ligplaatsen altijd strijdig, alleen al vanwege het enkele feit dat de illegale ligplaats een overschrijding betekent van het aantal woonarken dat zich in de gemeente mag bevinden.

4.2.2.2 Illegaal gebruik voor wonen

Uit de gebiedsinventarisatie blijkt dat een aantal woonarken in strijd met de verleende vergunning voor niet-permanente bewoning wordt aangewend voor woondoeleinden. Het illegale gebruik voor wonen is in strijd met het voorheen geldende planologische regime vanwege de overschrijding van het aantal woonarken voor permanente bewoning dat zich in de gemeente mag bevinden. Ook is het zonder vergunning wonen op een woonark veelal in strijd met de bepaling dat het aantal ligplaatsen voor woonarken voor permanente bewoning dat zich in het beperkingengebied van het Luchthavenindelingbesluit bevindt niet mag toenemen.

4.2.2.3 Overtredingen van de vergunningvoorwaarden

De gebiedsinventarisatie heeft het inzicht opgeleverd dat op grote schaal voorwaarden uit de ligplaatsvergunning niet zijn nageleefd. Naast het gebruik van een woonark voor niet-permanente bewoning voor wonen, betreft het in hoofdzaak overschrijdingen van de in de vergunning opgenomen voorschriften over de afmetingen die de woonark maximaal mag hebben.

Hoofdstuk 5 Beleidskaders en regelgeving

5.1 Ruimtelijk Beleid

5.1.1 Beleid van het Rijk

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. Het bij de structuurvisie behorende Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) was al op 30 december 2011 in werking getreden. In de structuurvisie staan de plannen voor ruimte en mobiliteit. De nieuwe structuurvisie vervangt verschillende beleidsnota's, waaronder de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040 en de Nota Mobiliteit.

In de structuurvisie zijn drie hoofddoelen geformuleerd om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn tot 2028. Het gaat hierbij om de volgende doelstellingen:

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Uit deze drie hoofddoelen komen onderwerpen voort die van nationaal belang zijn.

Structuurvisies hebben geen bindende werking voor andere overheden dan de overheid die de visie heeft vastgesteld. De nationale belangen uit de structuurvisie die juridische borging vragen, worden daarom geborgd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), de Amvb Ruimte. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen De Amvb is gericht op doorwerking van deze belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen en zorgt voor sturing en helderheid van deze belangen vooraf. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

In het Barro zijn bepalingen opgenomen ten aanzien van:

  • 1. Rijksvaarwegen;
  • 2. Project Mainportontwikkeling Rotterdam;
  • 3. Kustfundament;
  • 4. Grote rivieren;
  • 5. Waddenzee en waddengebied;
  • 6. Defensie;
  • 7. Hoofdwegen en hoofdspoorwegen;
  • 8. Elektriciteitsvoorziening;
  • 9. Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen;
  • 10. Ecologische hoofdstructuur;
  • 11. Primaire waterkeringen buiten het kustfundament;
  • 12. IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte);
  • 13. Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.

In onderhavig bestemmingsplan zijn rijksbelang 10 en 13 aan de orde. In het barro is voor deze belangen opgenomen dat in een provinciale verordening regels worden gesteld die er toe strekken de specifieke waarden van deze gebieden te behouden en beschermen. Aangezien het onderhavige bestemmingsplan geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt in deze gebieden, is het bestemmingsplan in overeenstemming met de doelstellingen van het ruimtelijke beleid van het rijk.

5.1.2 Beleid van de provincie Noord-Holland

Structuurvisie Noord-Holland 2040

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) schrijft de provincies voor bij verordening te regelen dat zorgvuldig wordt omgegaan met de mogelijkheden van nieuwe vormen van verstedelijking, waaronder nieuwe woningbouw buiten het Bestaand Bebouwd Gebied (BBG).

De provincie heeft op 21 juni 2010 de structuurvisie en de provinciaal ruimtelijke verordening vastgesteld als vervanging van de twee streekplannen Noord-Holland Zuid en het Ontwikkelingsbeeld (streekplan) Noord-Holland Noord. In de Structuurvisie is het provinciaal ruimtelijk beleid verwoord. De Structuurvisie gaat onder meer in op klimaatbestendigheid, de ruimtelijke kwaliteit van cultuurlandschappen, natuurgebieden en groen om de stad en duurzaam ruimtegebruik.

Het ruimtelijke beleid van de provincie maakt onderscheid tussen stedelijk gebied en bestaand bebouwd gebied (BBG) enerzijds en gebieden buiten bestaand bebouwd gebied (BBBG) anderzijds. Het beleidsmatige uitgangspunt voor stedelijk gebied is innovatief ruimtegebruik, intensiveren, herstructureren, kwaliteitsverbetering en kennisintensieve en creatieve milieus. Het uitgangspunt voor gebieden buiten bestaand bebouwd gebied is de mogelijkheden voor nieuwe (stedelijke) ontwikkelingen te beperken ten behoeve van een zorgvuldig ruimtegebruik en, in het geval deze ontwikkelingen niet binnen bestaand bebouwd gebied kunnen worden gerealiseerd, te verbinden aan voorwaarden van ruimtelijke kwaliteit. De doelstelling daarbij is om de kernkwaliteiten van landschap en dorpsstructuren (waardevolle dorpsranden, kenmerkende bebouwingskarakteristieken, verkavelingen en lintstructuren) te behouden of te versterken. Wat onder kernkwaliteiten moet worden verstaan is vastgelegd in de Beleidsnota Landschap en Cultuurhistorie.

Het plangebied van dit bestemmingsplan is deels aangewezen als stedelijk gebied, te weten 'Metropolitaan stedelijk gebied en regionale kernen Bestaand Bebouwd Gebied'. Een deel van het plangebied gelegen ten noorden van de Oosteinderweg en ten zuiden van de Uiterweg valt buiten het Bestaand Bebouwd Gebied.

Het bepalen van de omvang van het Bestaand Bebouwd Gebied (BBG) was om bestaande – juridisch relevante – rechten op grond van geldende streekplannen en andere besluiten van Provinciale Staten en Gedeputeerde Staten recht te doen. Daarnaast heeft de provincie rekening gehouden met de lopende planvorming bij gemeenten voor zover deze bij de provincie bekend is en zij zich daarover in positieve zin heeft uitgelaten. Ligplaatsen in landelijk gebied vallen buiten het Bestaand Bebouwd Gebied.

Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie

In de provinciale ruimtelijke verordening is het ruimtelijke beleid in regels vertaald. Het betreft regels omtrent de inhoud van en de toelichting op bestemmingsplannen over onderwerpen in zowel het landelijke als het bestaand bebouwd gebied van Noord-Holland waar een provinciaal belang mee gemoeid is. Onderwerpen van provinciaal belang zijn onder meer volumineuze detailhandel op bedrijventerreinen, grootschalige (perifere) detailhandel, locaties voor bedrijventerreinen en kantoorlocaties binnen bestaand bebouwd gebied, het bouwen van woningen of bedrijventerrein in landelijk gebied, 'groene ruimten' zoals nationale landschappen en rijksbufferzones, 'blauwe ruimten' zoals waterkeringen en energie (zoals de bouw van windmolens).

Indien een bestemmingsplan voorziet in nieuwe of uitbreiding van bestaande verstedelijking in het landelijke gebied, dienen nut en noodzaak en ruimtelijke kwaliteit van de beoogde ontwikkeling aangetoond te worden. In artikel 15 van de verordening zijn daartoe de elementen aangegeven die in een toelichting bij het bestemmingsplan of ruimtelijke onderbouwing van een ander planologisch besluit moeten worden verantwoord. Aangezien onderhavig bestemmingsplan geen nieuwe of uitbreiding van bestaande verstedelijking mogelijk maakt, maar slechts een bestaande situatie vastlegt, is bedoelde verantwoording voor het onderhavige bestemmingsplan niet aan de orde.

De provinciale verordening bevat op grond van het Barro tevens regels voor bestemmingsplannen die zien op gebieden die gelegen zijn in de EHS of in nationale landschappen. Voor zover gebieden de EHS zijn gelegen geldt enerzijds dat bestemmingsplannen geen nieuwe bestemmingen en regels mogen opnemen die omzetting naar de natuurfunctie onomkeerbaar belemmeren en de wezenlijke kenmerken en waarden van de ecologische hoofdstructuur significant aantasten. Anderzijds dienen in deze bestemmingsplannen tenminste bestemmingen en regels worden opgenomen die de natuurfunctie mogelijk maken.

Voor de nationale landschappen en de werelderfgoederen geldt dat een bestemmingsplan uitsluitend mag voorzien in nieuwe functies en uitbreiding van de bebouwing van bestaande functies binnen deze gebieden indien deze geen significant negatieve effecten kunnen hebben op de kernkwaliteiten en/of uitzonderlijke universele waarden van het betreffende landschap dan wel erfgoed.

Het bestemmingsplan is conserverend van aard en beoogt, rekening houdend met de specifieke ruimtelijke kernkwaliteiten, een passende planologische regeling te vinden voor bestaande functies. Deels gaat het daarbij om een actualisering van de bestaande planologische regeling, waarbij de bestemmingsregeling voor woonarken nader uitgewerkt wordt rekening houdend met de aanwezige landschappelijke waarden. Daarnaast ziet het bestemmingsplan op de planologische verankering van bestaande en van oudsher aanwezige ligplaatsen voor zover deze nog niet van een passende regeling zijn voorzien. Doelstelling van het bestemmingsplan is de bestaande rechten daadwerkelijk conserverend vast te leggen. Hierdoor kan worden geconcludeerd dat voldaan wordt aan de Structuurvisie Noord-Holland 2040 en de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie.

5.2 Sectoren van overheidsbeleid

5.2.1 Milieu

In de kabinetsnota Nationaal Milieubeleidsplan 4 uit 2001 wordt het milieubeleid uiteengezet. Het NMP4 wil een eind maken aan het afwentelen van milieulasten op de generaties na ons en op mensen in arme landen.

Volgens het NMP4 moet het lukken binnen dertig jaar te zijn overgestapt naar een duurzaam functionerende samenleving. Het Nationaal Milieubeleidsplan 4 (NMP4) signaleert een aantal knelpunten waar nog niet kan worden voldaan aan de minimale milieukwaliteitcondities. Daarom krijgt het stedelijk gebied in het NMP4 extra aandacht. Het gaat om gezondheidsrisico's door luchtvervuiling (NO2 en fijn stof), geluidhinder of te grote risico's op calamiteiten. Volgens het NMP4 staat de kwaliteit van de leefomgeving onder druk door een opeenstapeling van milieuproblemen, die onder andere veroorzaakt worden door de intensiteit van het verkeer, de ouderdom van de bewoning, de bedrijvigheid en de beperkte aanwezigheid van groen. Om de milieukwaliteit van de stad te vergroten moeten lawaai, lucht, bodem- en (grond)waterverontreiniging worden aangepakt.

Het NMP4 heeft geen consequenties voor de vormgeving dan wel regelgeving van onderhavig bestemmingsplan.

5.2.2 Water

Nationaal Waterplan

Het Nationaal Waterplan is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande Nota's Waterhuishouding. Het Nationaal Waterplan is opgesteld op basis van de Waterwet die op 22 december 2009 in werking is getreden.

Het Nationaal Waterplan beschrijft de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie. Belangrijke onderdelen van het Nationaal Waterplan zijn het nieuwe beleid op het gebied van waterveiligheid, het beleid voor het IJsselmeergebied en het Noordzeebeleid. Als bijlage bij het Nationaal Waterplan zijn beleidsnota's toegevoegd over waterveiligheid, het IJsselmeergebied en de Noordzee. Deze beleidsnota's vormen een nadere uitwerking en onderbouwing van de keuzes die in de hoofdtekst staan van het Nationaal Waterplan en dienen in samenhang ermee te worden gelezen.

Het bestemmingsplan legt de bestaande situatie juridisch planologisch vast en maakt geen grootschalige, nieuwe ontwikkelingen mogelijk. Er zijn daarom, als gevolg van het bestemmingsplan, geen (negatieve) effecten op de waterhuishouding te verwachten. De watergerelateerde aspecten worden in de waterparagraaf behandeld. Het bestemmingsplan is in het kader van het bestuurlijk vooroverleg als bedoeld in artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening aan de waterbeheerder voorgelegd.

Beleid van de waterbeheerder

De waterbeheertaken in het gebied worden uitgevoerd door het Hoogheemraadschap van Rijnland. Het beleid van de waterbeheerder en de bijbehorende ambities worden neergelegd in de zogenaamde waterbeheerplannen. Voor de periode 2010-2015 wordt het accent meer dan voorheen op uitvoering gelegd. Het hoogheemraadschap tracht daarmee op vier externe ontwikkelingen in te spelen.

Deze ontwikkelingen zijn:

  • water wordt meer en meer onderdeel van beleid en plannen van derden;
  • het maatschappelijk gebruik van gronden is aan veranderingen onderhevig;
  • het land wordt zouter en droger;
  • het land wordt lager, vooral in veenweidegebieden.

Gelet op deze ontwikkelingen zijn worden in het waterplan drie hoofddoelen onderscheiden: bescherming tegen overstromingen, het zorgdragen voor een goed ingericht en onderhouden watersysteem en het garanderen van gezond water. Wat betreft veiligheid is cruciaal dat de waterkeringen voldoende hoog en stevig zijn én blijven en dat rekening wordt gehouden met mogelijk toekomstige dijkverbeteringen. Wat betreft voldoende water gaat het erom het complete watersysteem goed in te richten, goed te beheren en goed te onderhouden. Daarbij wil Rijnland dat het watersysteem op orde en toekomstvast wordt gemaakt, rekening houdend met klimaatverandering. Immers, de verandering van het klimaat leidt naar verwachting tot meer lokale en heviger buien, perioden van langdurige droogte en zeespiegelrijzing. Het waterbeheerplan sorteert voor op deze ontwikkelingen.

Het belangrijkste instrument om de taken als waterbeheerder uit te voeren is de zogenaamde keur. De Keur is een verordening van de waterbeheerder met wettelijke regels over:

  • waterkeringen, waaronder duinen, dijken en kaden;
  • watergangen, waaronder, kanalen, rivieren, sloten en beken;
  • andere waterstaatswerken, waaronder bruggen, duikers, stuwen, sluizen en gemalen.

De keur bevat verbodsbepalingen voor werken en werkzaamheden in of bij waterkeringen, watergangen en andere waterstaatswerken. langs hoofd- en overige watergangen een zone ligt van respectievelijk 5 meter en 2 meter ter bescherming van het profiel en onderhoud. Ook langs waterkeringen ligt een zone voor bescherming en onderhoud van de waterkeringen. Door middel van een watervergunning kan van dit verbod een ontheffing worden verkregen voor het realiseren van bouwwerken en het uitvoeren van werken. De keur stelt zo de waterbeheerder in staat om door middel van vergunningverlening en handhaving het watersysteem op orde te houden of te krijgen.


Keur Rijnland 2009

Per 22 december 2009 is een nieuwe keur in werking getreden, alsmede nieuwe beleidsregels die in 2011 geactualiseerd zijn. Een nieuwe keur is nodig vanwege de totstandkoming van de Waterwet en daarmee verschuivende bevoegdheden in onderdelen van het waterbeheer. Verder zijn aan deze Keur bepalingen toegevoegd over het onttrekken van grondwater en het infiltreren van water in de bodem.

Met het oog op de bestemmingsregeling voor woonarken is een aantal specifiek beleidsregels en algemene regels van het waterschap van belang. Alle beleidsregels van zijn van belang voor handelingen ter plaatse van of nabij oppervlaktewateren. Ten aanzien van woonarken zijn de Beleidsregels 2 en 11 en de algemene regel 10 belangrijk.

Beschermingszones (beleidsregel 2)

Voor de gronden die als zodanig zijn aangewezen in de legger van het hoogheemraadschap geldt een beschermingszone. Binnen deze zone gelden geboden en verboden ten aanzien van handelingen in, op, boven of nabij de oppervlaktewateren. De woonarken zijn veelal deels in deze zone gelegen, Omdat één en ander is geregeld in de Keur, is het niet noodzakelijk hiervoor ook nog een dubbelbestemming op te leggen in het bestemmingsplan

Drijvende woningen (beleidsregel 11)

Drijvende woningen (woonboten) kunnen naast een belemmering voor de wateraanvoer- en afvoer ook invloed hebben op de waterkwaliteit en de ecologie. De gevolgen van drijvende woningen voor de (ecologische) waterkwaliteit zijn dezelfde als voor overkluizingen aangezien ook drijvende woningen oppervlaktewateren gedeeltelijk afdekken, wat de lichtinval beperkt en lokaal het water- en oevermilieu aantast. In principe gelden voor drijvende woningen dezelfde voorwaarden als voor overkluizingen, maar zouden deze voorwaarden onverkort voor drijvende woningen worden toegepast dan zouden er bijna geen drijvende woningen meer kunnen worden toegelaten. Voor drijvende woningen zijn dan ook aparte regels opgesteld, die enerzijds zo veel mogelijk rekening houden met de (ecologische) waterkwaliteit, waterafvoer en waterdoorstroming, maar anderzijds ook rekening houden met de bewoonbaarheid van drijvende woningen.

Het aanleggen en hebben van een drijvende woning is toegestaan, indien voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  • Het mogen geen natuurvriendelijke of waardevolle oevers betreffen (gebieden met beschermde oevers).
  • Bij een breedte van het oppervlaktewater van minimaal 10 meter (gemeten op de waterlijn) bedraagt de breedte van een drijvende woning (inclusief (omloop)steigers) maximaal 1/3 van de breedte van het oppervlaktewater (gemeten op de waterlijn op de locatie waar de drijven de woning komt te liggen) tot een maximum van 8 meter. Minimaal 2/3 van de breedte van het oppervlaktewater ter plaatse van de drijvende woning vrij blijft van objecten.
  • In oppervlaktewateren breder dan 50 m kan, na beoordeling van Rijnland, voor drijvende woningen een breedte van meer dan 8 m (inclusief (omloop)steigers) worden toegepast.

Het bestemmingsplan laat geen nieuwe woonarken toe. Wel is het mogelijk een bestaande woonark te vervangen en om binnen een jachthaven arken te verplaatsen. Om dubbele regelgeving (én in de Keur én in het bestemmingsplan) te voorkomen is besloten de voorwaarden uit de Keur niet integraal over te nemen in het bestemmingsplan.

Algemene regel 10 Drijvende woningen

Met de algemene regels wordt beoogd de doorlooptijd van een aanvraag te verkorten en de administratieve druk te verlagen. Daarom zijn in 'Algemene regel 10 Drijvende Woningen' de basisvoorwaarden opgenomen waaraan een nieuwe drijvende woning of woonark moet voldoen. Aanvragen die hieraan voldoen worden afgehandeld als melding en hebben daardoor een aanmerkelijk kortere proceduretijd. In alle andere gevallen wordt de aanvraag afgehandeld als vergunning en getoetst aan de betreffende Beleidsregel. Hier is de behandeltermijn op grond van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.

Deze beleidsregel handelt met name over het vrij meebewegen van de woonschepen, de vervanging van woonschepen en de verplaatsbaarheid. Zo wordt de diepte van de watergang onder het woonschip benoemd. Om dubbele regelgeving te voorkomen zijn ook deze algemene regels niet overgenomen in het bestemmingsplan. De algemene regels zijn trouwens ruimtelijk-planologisch ook niet goed toetsbaar. De bodem van een waterloop is immers aan beweging onderhevig, aangezien deze kan stijgen, of dalen als gevolg van aanslibbing/ afkalving.

Hoofdstuk 6 Gemeentelijk beleid en planvisie

6.1 Uitgangspunten van het ruimtelijke beleid

6.1.1 Gebiedsvisie 2020

In november 2009 is de Gebiedsvisie 2020 vastgesteld. Volgens de Gebiedsvisie hebben de Westeinderplassen belangrijke potenties voor het verder versterken als watersport- en recreatiegebied onder de voorwaarde van behoud van de dorpse identiteit van Aalsmeer. Dit houdt in dat rust, openheid en zichtlijnen aandachtspunt zijn. Bebouwing op of langs het water moet worden tegengegaan en openbare toegankelijkheid van oevers dient te worden nagestreefd. Voorts wordt volgens de visie ingezet op toerisme en recreatie met een hoge kwaliteit.

De Uiterweg en de Oosteinderweg worden aangemerkt als beeldbepalende lintstructuren. Behoud en versterking van de linten staat voorop met de doorzichten naar het achterliggende polderlandschap als belangrijk element. Bij de achtergelegen bedrijfsbebouwing dient verdere schaalvergroting te worden voorkomen en moeten nieuwe ontwikkelingen bijdragen aan een versterking van de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse.

De Westeinderplassen en de Bovenlanden worden aangewezen als structuurdragers van het 'groen-blauwe' raamwerk. Speerpunten van het beleid ten aanzien van groen en water zijn voorts het aanwijzen van onder meer de gebieden die deel uitmaken van het Groene Hart als zoeklocatie voor verder structuurversterking van groen en water, het behouden van het groene karakter van de eilanden in de Westeinderplassen en het behoud en versterken van de Oosteinderpoel en het Modderpoeltje als natuurgebied waar de wisselwerking tussen water en land van groot belang is. In dat verband wordt het van groot belang geacht de ecologische verbindingszone tussen het Schinkelbos en de Oosteinderpoel langs de ringvaart richting de Westeinderplassen verder tot stand te brengen.

Het voorliggende bestemmingsplan bestendigt de bestaande situatie en maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk.

6.1.2 Het lintenbeleid

Het doel van de op 22 december 2011 vastgestelde beleidsnota “Ruimtelijke beoordeling bouwen in de Linten van Aalsmeer” is om te komen tot een helder toetsingskader voor het beoordelen van ontwikkelingen in woonlinten. Inzet van het beleid is om bestaande lintenstructuur te behouden en te versterken. De linten van Aalsmeer hebben van oorsprong een hoge landschappelijke, ecologische en cultuurhistorische kwaliteit.

Op grond van de beleidsnota worden de in de nabijheid van het plangebied gelegen linten van de Oosteinderweg, Uiterweg, Kudelstaartseweg/Stommeerweg en Herenweg gerekend tot de historische linten. Om de lintenstructuur te beschermen zijn in het lintenbeleid verschillende ruimtelijke en architectonische uitgangspunten geformuleerd waarmee bij ontwikkelingen in de linten rekening gehouden dient te worden. Naast algemene ruimtelijke voorwaarden die aan ontwikkelingen binnen worden gesteld, gelden voor de verschillende linten tevens specifieke voorwaarden afgestemd op het oorspronkelijke kenmerkende karakter van het betreffende lint.

Het bestemmingsplan maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk in de linten, zodat het bestemmingsplan daarmee niet raakt aan de doelstellingen van het lintenbeleid.

6.1.3 Cultuurhistorie

De cultuurhistorische nota “Gebroken landen, geheelde gronden” geeft ter voorbereiding op nader cultuurhistorisch beleid een beschrijving en analyse van cultuurhistorisch onderscheiden deelgebieden en bevat een aantal beleidsaanbevelingen ten behoeve van het behoud en de bescherming van cultuurhistorische waarden. In de nota wordt het gebied van de niet-verveende en hogere landen rond de oude ontginningslinten van de Uiterweg, Oosteinderweg, Calslagen en Kudelstaart en de (verdwenen) Westeinderdijk tussen de kleine en de grote poel onderscheiden als deelgebied met hoge cultuurhistorische waarde.

De essentiële kenmerken van het deelgebied leiden tot de volgende beleidsaanbevelingen:

  • behoud en versterking van de karakteristieke bebouwingslinten en het bijbehorende verkavelingspatroon en bebouwingskarakteristiek;
  • behoud van het profiel en aanzien van de oude wegen zoals de Uiterweg en de Oosteinderweg, inclusief de nog aanwezige wegsloten;
  • behoud, versterking of ontwikkeling om te komen tot een redelijk “groen” aanzien van de achterkanten van de kavels in zijn totaliteit;
  • maatregelen voor het fysieke behoud van met name eilanden van de Westeinderdijk.

Het bestemmingsplan maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk, zodat het plan geen negatieve effecten heeft op de aanwezige cultuurhistorische waarden. In de uitwerking van de planregeling is het uitgangspunt de landschappelijke en cultuur-historisch verantwoorde inpassing van woonarken. Het bestemmingsplan voldoet daarmee aan het voorgenomen beleid.

6.1.4 Woonvisie

Op 14 juli 2011 is de woonvisie voor de gemeente Aalsmeer vastgesteld door de gemeenteraad. De woonvisie kan gezien worden als uitwerking van de in 2009 vastgestelde Gebiedsvisie en geeft de visie van de gemeente weer op het gebied van Wonen. Deze missie luidt: “Het is goed wonen in Aalsmeer en dat willen we zo houden. Kwaliteit staat voorop. Die moet ook bereikbaar zijn voor mensen voor wie dat –vanwege bijvoorbeeld financiën of gezondheid- niet vanzelfsprekend is. We blijven groeien, maar slechts beheerst, en verleggen de aandacht naar het bestaande woonaanbod.”

Deze missie is uitgewerkt in een aantal speerpunten:

a. inspelen op woonwensen;

b. blijvende zorg voor betaalbaarheid;

c. meer kansen voor jongeren;

d. een zorgzame gemeente;

e. van kwantiteit naar kwaliteit.

De woonarken voor permanente bewoning tellen niet mee voor de bestaande woningvoorraad of het woningbouwprogramma voor de komende jaren. Het bestemmingsplan maakt ook geen uitbreiding van het aantal woonarken voor permanente bewoning of nieuwe locaties voor woonarken voor permanente bewoning mogelijk. Daarmee raakt het bestemmingsplan niet direct de met de woonvisie gemoeide belangen. Wel wordt met dit bestemmingsplan beoogd op termijn tot een kwalitatieve verbetering van de bestaande voorraad woonarken te komen. Het bestemmingsplan is daarmee in overeenstemming met de uitgangspunten van de woonvisie, met name voor zover het betreft het inspelen op woonwensen en de aandacht voor kwaliteit in plaats van kwantiteit.

6.1.5 Aalsmeers Verkeers- en vervoersplan (AVVP)

Op 25 januari 2007 heeft de gemeenteraad van Aalsmeer de “Kadernota verkeer en vervoer” (hierna te noemen: kadernota) vastgesteld. Hierin staan de uitgangspunten en randvoorwaarden voor dit Aalsmeers Verkeer en Vervoerplan (het AVVP.)

De omlegging van de N201 en realisatie van een busbaan over het oude tracé van de N201 hebben ruimtelijke consequenties in Aalsmeer. Gevoegd bij de bestaande knelpunten in de verkeersnetwerken levert dit een aantal concrete opgaven op, die bepalend zijn voor het functioneren van het (toekomstige) verkeer- en vervoersysteem in Aalsmeer. Deze opgaven zijn te herleiden aan de thema's bereikbaarheid, veiligheid en leefbaarheid.

Voor de bereikbaarheid van Aalsmeer is de aanleg van de 'omgelegde N201' van cruciaal belang. Het zorgt voor een complete verandering van (doorgaande) verkeersstromen. Veel van de opgaven voor de toekomstige verkeersstructuur zijn te herleiden tot het dilemma tussen het bereikbaar willen houden van de gemeente, zonder dat er te veel ongewenst verkeer door de kernen rijdt (leefbaarheid). Ook de lange gestrekte wegen (linten) binnen de gemeente maken een heldere keuze tussen de functie, vormgeving en het gebruik van de weg, noodzakelijk.

De opgaven voor de toekomstige verkeersstructuur hebben geen betrekking op het plangebied. Aangezien het bestemmingsplan slechts ziet op de planologische regeling van reeds bestaande functies heeft het bestemmingsplan geen gevolgen voor de doelstellingen van het AVVP.

6.1.6 Waterplan

In het ontwerp waterplan Aalsmeer “Droge voeten en schoon water” (Oranjewoud in opdracht van de gemeente Aalsmeer en Hoogheemraadschap Rijnland, 1 juni 2008) wordt een visie gepresenteerd tot 2050 en wordt het waterbeheer van de gemeente Aalsmeer en het Hoogheemraadschap Rijnland over de periode 2008-2012 uiteengezet. In het waterplan zijn de meest recente beleidsontwikkelingen opgenomen en vertaald naar onderzoeks- en uitvoeringsmaatregelen. Het plan moet leiden tot goed functioneren watersystemen, waarbinnen een goede waterkwaliteit en waterkwantiteit zijn gewaarborgd.

De onderwerpen die nader zijn uitgewerkt in het waterplan zijn: het watersysteem, de waterkwaliteit, het afvalwater, het grondwater en beheer en onderhoud. Voor het bestemmingsplan woonarken is met name de doelstelling van belang om in 2050 te beschikken over ecologisch gezond en hygiënisch betrouwbaar water. Er moet een goede aan- en afvoer van water zijn en de doorstroming van het water dient gewaarborgd te worden. maatregelen in dit kader zijn:

  • de aanpak van vervuilingsbronnnen;
  • beheersing van overlast door blauwalg;
  • gebruik van natuurvriendelijke materialen, zodat er geen lood, koper en zink in het water komt;
  • de aanleg van natuurvriendelijk oevers;
  • baggeren.

Voor zover de planregeling aan deze uitvoeringsmaatregelen raakt, is deze hiermee in overeenstemming gebracht.

6.1.7 Toerisme en recreatie

In 2008 heeft de Kamer van Koophandel Amsterdam op verzoek van de Ondernemersvereniging Aalsmeer de Handreiking Economische Visie Aalsmeer opgesteld. De gemeente heeft daarbij een zogenaamde oplegnotitie vastgesteld, waarin de handreiking op hoofdlijnen is overgenomen als economisch beleid voor de gemeente Aalsmeer. De oplegnotitie verwoordt het gemeentelijke economisch beleid en de Handreiking geeft hieraan de onderbouwing. De Visie recreatie en toerisme vormt een bijlage bij de oplegnotitie en Handreiking.

Van belang voor het plangebied is dat een groot deel van de woonarken (voor niet-permanente bewoning) een ligplaats inneemt bij één van de vele jachthavens in het gebied rond de Uiterweg. In de oplegnotitie wordt voor het economische beleid voor dit gebied ingezet op versterking van de watersportsector als economische motor voor de gemeente. De conserverende aard van het bestemmingsplan houdt in dat met het plan geen directe bijdrage wordt geleverd aan de verdere ontwikkeling van de jachthavensector. Met het oog op een zo efficiënt mogelijke bedrijfsvoering is, waar mogelijk, de planregeling zo opgesteld dat jachthaveneigenaren flexibiliteit behouden ten aanzien van de locaties van de ligplaatsen binnen de eigen jachthaven en het mogelijk blijft woonarken van de ene naar de andere jachthaven te verplaatsen.

6.2 Relatie met voorheen vigerende planregime

Het huidige planologische regime in het plangebied wordt gevormd door meerdere bestemmingsplannen. Voor het noordoostelijke deel van het plangebied geldt dat woonarken niet planologisch geregeld zijn. Het bestemmingsplan beoogt in dit hiaat te voorzien. Voor het westelijke deel van het plangebied regelt het vigerende bestemmingsplan wel het gebruik van gronden voor woonarken. De feitelijke situatie is hiermee echter niet in overeenstemming. Bovendien stelt het bestemmingsplan geen stedenbouwkundige voorwaarden aan ontwikkelingen. Het nieuwe bestemmingsplan beoogt in deze hiaten in de huidige planregimes te voorzien en een actueel beheerskader te bieden voor bestaande woonarken in de gemeente.

Het onderhavige bestemmingsplan bestaat uit een lappendeken van kleinere, verspreid over het gemeentelijke grondgebied gelegen deelgebieden, waarbij voor de bepaling van de deelgebieden de huidige locatie van de ligplaatsen uitgangspunt is. Het bestemmingsplan treedt voor deze deelgebieden in de plaats van het vigerende bestemmingsplan. Het voor een deel van het gebied vigerende bestemmingsplan “Uiterweg - Plasoevers 2005” wordt daarbij partieel herzien, waarbij de voorschriften die betrekking hebben op de woonarken geschrapt worden. Zo wordt de doelstelling van één integrale en eenduidige regeling voor woonarken bereikt en is het vastgestelde bestemmingsplan "Woonarken” straks voor de gehele gemeente het centrale toetsingskader als het om woonarken gaat.

 

6.3 Planvisie

6.3.1 Huidig beleid en regelgeving voor woonarken

Om binnen de gemeente een ligplaats in te kunnen nemen met een woonark is een vergunning nodig van het college van burgemeester en wethouders. Van oudsher wordt hierbij in de gemeente Aalsmeer onderscheid gemaakt tussen woonarken voor permanente bewoning en woonarken voor recreatief gebruik. Voor woonarken voor permanente bewoning was tot voor kort de Woonschepenverordening 1988 het toetsingskader en voor de recreatieve woonarken de Algemene Plaatselijke verordening (APV). Sinds de wijziging van de APV in 2010 is de APV ook de grondslag geworden voor het verlenen van ligplaatsvergunningen voor woonarken voor permanente bewoning.

6.3.1.1 Beleid ten aanzien van aantallen

Reeds geruime tijd is het beleid gericht op het niet verder doen toenemen van het aantal woonarken in de gemeente.

Sinds 1983 geldt er een restrictief beleid voor woonarken voor permanente bewoning. Sinds dit jaar worden nieuwe ligplaatsen niet uitgegeven indien niet elders een ligplaats verdwijnt. Het streven is geweest dit uitgangspunt in de verschillende bestemmingsplannen te verankeren. Zo is in het voorheen geldende bestemmingsplan “Uiterweg 1985“ vastgelegd dat zich in dit gebied niet meer dan 125 woonarken voor permanente bewoning mogen bevinden. In het bestemmingsplan werden de ligplaatsen van de woonarken op de plankaart vastgelegd.

In de aanloop naar de nu voor het gebied van de Westeinderplassen en de Bovenlanden geldende bestemmingsplannen “Uiterweg-Plasoevers 2005” en “Oosteinderweg e.o. 2005” is dit restrictieve beleid ook van toepassing verklaard op de recreatieve woonarken. Tot het jaar 2000 werden ligplaatsvergunningen voor recreatieve woonarken onbeperkt uitgegeven, steeds voor de duur van één jaar met de mogelijkheid deze jaarlijks te verlengen. Met het oog op de negatieve effecten op de ruimtelijke kwaliteit van de ongeremde uitgave van recreatieve vergunningen is in mei 2000 de beleidsregel afgekondigd dat geen nieuwe ligplaatsen worden uitgegeven. Dit in afwachting van een standpunt van de gemeenteraad over de vraag in welke mate aanwezigheid van woonarken binnen de gemeente wenselijk en aanvaardbaar is.

De gemeenteraad heeft het restrictieve beleid bekrachtigd, eerst in de “Visie op Hoofdlijnen voor de Bovenlanden (22 november 2002) ” en later door in de bestemmingsplannen “Uiterweg - Plasoevers 2005” en “Oosteinderweg e.o. 2005” een maximum aantal woonarken op te nemen voor de gemeente als geheel: 204 woonarken voor permanente bewoning en 167 woonarken voor recreatieve doeleinden. Deze aantallen waren gebaseerd op inventarisaties van het aantal legale woonarken dat zich in de gemeente bevond in het jaar 2000 en 2004.

6.3.1.2 Beleid ten aanzien van locaties van ligplaatsen

Met de vaststelling van de bestemmingsplannen“Uiterweg - Plasoevers 2005” en “Oosteinderweg e.o. 2005” heeft de gemeenteraad voor het eerst ook aangegeven welke locaties in aanmerking komen voor ligplaatsen voor woonarken. In de Visie op Hoofdlijnen had de gemeenteraad al het uitgangspunt opgenomen dat geen nieuwe ligplaatsen voor woonarken voor permanente bewoning mogen worden gerealiseerd in het beperkingengebied van het Luchthavenindelingbesluit. Daarnaast is in de Visie bepaald dat buiten de jachthavens geen nieuwe ligplaatsen voor recreatieve woonarken mogen worden toegevoegd. Deze uitgangspunten zijn in de bestemmingsplannen vertaald door behalve binnen de bestemmingen 'Jachthaven I', 'Jachthaven II', en 'Scheepswerf' geen ligplaatsen voor woonarken toe te staan en een verbod op te nemen voor nieuwe ligplaatsen voor woonarken voor permanente bewoning in het beperkingengebied van het LIB.

In overeenstemming met het zoneringsprincipe dat in de Visie op Hoofdlijnen is opgenomen en dat uitgaat van intensief naar extensief gebruik, is bepaald dat woonarken voor permanente bewoning zich behalve in de jachthavens en bij de scheepswerven ook in agrarisch gebied mogen bevinden, namelijk op gronden met de bestemming 'Agrarische doeleinden' of 'Water', voor zover gelegen naast gronden met de bestemming 'Agrarische Doeleinden'. Hierdoor is bewerkstelligd dat nieuwe ligplaatsen voor woonarken uitsluitend kunnen worden gerealiseerd in de jachthavens dan wel hoofdzakelijk binnen stedelijk gebied. Gronden met de bestemming 'Agrarische doeleinden' zijn namelijk overwegend gelegen in het gebied binnen de rode contour uit het streekplan.

In het handhavingsbeleid voor woonarken dat naar aanleiding van de vaststelling van de bestemmingsplannen “Uiterweg - Plasoevers 2005” en 'Oosteinderweg e.o. 2005” is opgesteld is het principe dat ligplaatsen voor woonarken zich bij voorkeur binnen stedelijk gebied dienen te bevinden leidend voor de prioritering in de aanpak van illegale situaties.

6.3.1.3 Beleid ten aanzien van massa

Lange tijd heeft het ontbroken aan helder beleid ten aanzien van de omvang die woonarken mogen hebben. Voor woonarken voor permanente bewoning gold op grond van de Woonschepenverordening 1988 een maximale omvang (l x b x h) van 15 x 4,5 x 3 meter. Burgemeester en wethouders waren echter bevoegd hiervan ontheffing te verlenen, waarbij alleen voor de hoogte was bepaald dat deze nooit meer dan 4 meter mocht bedragen. Van de ontheffingsbevoegdheid is in het verleden veelvuldig gebruik gemaakt, waarbij veelal ongemotiveerd afwijkende afmetingen werden toegestaan. In de APV waren geen bepalingen over de omvang van recreatieve woonarken opgenomen. In de praktijk werd aangesloten bij hetgeen voor woonarken voor permanente bewoning gebruikelijk was.

Aanvankelijk was het de bedoeling met behulp van een herziening van het bestemmingsplan 'Uiterweg - Plasoevers” (en daarna van het bestemmingsplan “Oosteinderweg e.o. 2005”) nader invulling te geven aan het regime voor woonarken in Aalsmeer. In de periode 2005-2006 is aan dit streven uitvoering gegeven door een voorontwerp en ontwerp van het bestemmingsplan “Uiterwegplasoevers 2006, 1e herziening” in procedure te brengen. In deze herziening – die overigens alleen betrekking had op woonarken voor permanente bewoning - werd voorgesteld voor de massa onderscheid te maken tussen woonarken in stedelijk gebied en woonarken in landelijk gebied. In stedelijk gebied zouden woonarken een omvang mogen hebben van maximaal (l x b x h) 18 x 6 x 5 meter en in landelijk gebied van (l x b x h) 15 x 5 x 3 meter. Sinds 2008 zijn deze maten staande praktijk geworden bij de vergunningverlening, hoewel het bestemmingsplan 1e herziening nooit is vastgesteld en het maatvoeringsbeleid ook niet in een ander document is geformaliseerd.

De gemeenteraad heeft voor het eerst uitgangspunten voor een maatvoeringsbeleid vastgesteld ten behoeve van het voorliggende bestemmingsplan. Deze uitgangspunten zijn vastgelegd in de Nota van Uitgangspunten voor de Maatvoering van Woonschepen, zoals vastgesteld op 22 juli 2011. De raad heeft hierbij opnieuw uitgesproken dat, gelet op de hoge landschappelijke waarde van het gebied waarbinnen de woonarken zich bevinden, de impact van woonarken op het landschap zo beperkt mogelijk moet blijven. Anderzijds dient volgens de gemeenteraad ook het woon- en gebruikscomfort in het maatvoeringsbeleid te worden betrokken.

De raad heeft in dat verband het standpunt ingenomen dat in het denken over de omvang die een woonark minimaal moet kunnen hebben de functie van het woonark voor wonen of voor recreatie bepalend is. De regel is dat recreatief gebruik minder eisen stelt wat betreft de omvang van de woonark dan het gebruik voor permanente bewoning, zodat voor recreatiedoeleinden in beginsel een eenlaagse woonark volstaat, maar voor wonen een tweelaagse ark het minimum is. Voorts is het standpunt ingenomen dat een basiskwaliteitsniveau kan worden aangegeven door de mogelijkheid bij de bouw van een woonark aan moderne bouwregelgeving te voldoen. Ook hieruit volgen voorwaarden voor de afmetingen die de woonark in elk geval moet kunnen hebben. Op grond van het Bouwbesluit dient immers een bepaalde stahoogte te kunnen worden gerealiseerd, terwijl de verhouding tussen lengte, breedte en hoogte stabiliteit van de woonark moet kunnen waarborgen.

Het maatvoeringsbeleid is erop gericht de omvang van woonarken zoveel mogelijk te beperken, gelet op het landschappelijke belang. De omvang die minimaal wordt toegestaan is echter afgestemd op de basiskwaliteitseis waaraan vanuit het oogpunt van gebruikscomfort en met inachtneming van de functie van de woonark voor wonen of recreëren tenminste moet kunnen worden voldaan. Voor recreatiearken is dat een éénlaagse woonark en voor permanent bewoonde arken een tweelaagse, uitgaande van een oppervlakte van 75m2 per laag. Nu arkenbouwers in staat zijn om volgens het Bouwbesluit te bouwen, moet in beginsel die gelegenheid worden geboden. Hiervan is uitgegaan bij het bepalen van de hoogte die maximaal mag worden gerealiseerd. Om een éénlaagse ark te kunnen realiseren is, uitgaande van de functie van recreatief verblijf, een hoogte van 3 meter voldoende. Om het landschap niet verder te belasten dan noodzakelijk is dit tevens de omvang die recreatieve arken maximaal mogen hebben. Om een tweelaagse woonark te realiseren is, uitgaande van een woonfunctie, een hoogte van 4,5 meter voldoende. Dit is voor het landelijk gebied tevens de omvang die een woonark voor permanente bewoning maximaal mag hebben. Voor woonarken voor permanente bewoning in stedelijk gebied worden meer vrijheden toegestaan. In het stedelijke gebied mag een woonark voor permanente bewoning maximaal een afmeting hebben van 18 x 6 x 5 meter.

Om te waarborgen dat vooruitlopend op de vaststelling en inwerkingtreding van het nieuwe bestemmingsplan "Woonarken" geen nieuwe, ongewenste situaties worden gecreëerd, heeft de gemeenteraad de Woonschepenverordening 1988 ingetrokken en heeft het college het maatvoeringsbeleid in beleidsregels vervat en gepubliceerd op 21 juli 2011. Sindsdien zijn de bovenbeschreven uitgangspunten voor de omvang van woonarken toetsingskader bij het verlenen van ligplaatsvergunningen.

6.3.2 Tekortkomingen van het instrumentarium

Aanleiding voor het onderhavige bestemmingsplan is de constatering dat het huidige instrumentarium dat de gemeente ter beschikking staat onvoldoende mogelijkheden biedt om de woonarken te reguleren en op toekomstige ontwikkelingen te sturen. Het bestemmingsplan moet de tekortkomingen van het huidige instrumentarium oplossen door een transparante en eenduidige regeling te bieden die uitvoerbaar en handhaafbaar is. De problemen doen zich op verschillende terreinen voor. Al geruime tijd is duidelijk, dat er problemen zijn op het gebied van de handhaving. Recentelijk is steeds meer duidelijk geworden dat ook in andere opzichten de juridische houdbaarheid en de uitvoerbaarheid van het bestaande instrumentarium onder druk staat en daarmee ook de rechtszekerheid en rechtvaardigheid in het geding zijn.

6.3.2.1 Handhaafbaarheid van illegale situaties

Tot na de vaststelling van de bestemmingsplannen "Uiterweg - Plasoevers 2005" en "Oosteinderweg e.o. 2005" is geen stringent handhavingsbeleid voor woonarken gevoerd. Het was de bedoeling na de inwerkingtreding van deze bestemmingsplannen illegale woonarken en illegale bewoning van woonarken met een recreatieve ligplaatsvergunning aan te pakken. Hiertoe is in maart 2006 een Nota uitgangspunten voor woonschepen vastgesteld, later verder uitgewerkt in een overgangsbeleid voor woonschepen. Met de aanpak van de handhaving is op basis van deze nota's in 2008 een aanvang gemaakt. Van een actieve handhaving is het uiteindelijk niet gekomen, omdat het zeer onzeker werd geacht of het daadwerkelijk effectueren van het handhavingsbeleid wel rechtmatig bevonden zou worden. Zowel de Woonschepenverordening 1988 als de APV kenden namelijk geen grond om een ligplaatsvergunning te weigeren, zodat een duidelijke grondslag om tot handhaven over te gaan ontbrak.

Geconcludeerd is, dat om in de toekomst succesvol handhavend op te kunnen treden, het tenminste noodzakelijk is de woonschepenverordening en de APV zodanig aan te passen, dat daarin een weigeringsgrond is opgenomen. Bovendien moet - als het restrictieve beleid blijft gelden - zowel uit de bestemmingsplannen als uit de verordening en de APV duidelijk zijn wanneer het maximum aantal woonarken is bereikt. Om het illegaal gebruik voor wonen tegen te kunnen gaan, dienen de bestemmingsplannen zodanig te worden aangepast, dat hierin een verbod wordt opgenomen om woonarken te gebruiken voor permanente bewoning en dient uit de begripsbepalingen helder te worden wat wordt verstaan onder "recreatief gebruik". Het is dan helder dat al het andere gebruik per definitie strijdig is met het bestemmingsplan.

Om te waarborgen dat het restrictieve beleid de toets van de bestuursrechter kan volstaan en vooruitlopend op een goede regeling van de woonarken in elk geval geen risico wordt gelopen, dat het aantal ligplaatsvergunning toch wordt uitgebreid, is in 2010 de APV gewijzigd. Hierbij zijn naast de recreatieve woonarken ook de woonarken bestemd voor permanente bewoning in de APV neergelegd. Tevens is strijdigheid met het bestemmingsplan opgenomen als weigeringsgrond. Burgemeester en wethouders moeten nu een ligplaatsvergunning weigeren, indien deze in strijd is met het bestemmingsplan.

Inmiddels is echter gebleken dat de weigering van een ligplaatsvergunning met succes bij de bestuursrechter kan worden verdedigd onder verwijzing naar het restrictieve beleid.

6.3.2.2 Beëindigen van strijdig gebruik

Met het vaststellen van de bestemmingsplannen "Uiterweg - Plasoevers 2005" en "Oosteinderweg e.o 2005" is voor wat betreft de woonarken ook beoogd te sturen op de locaties van woonarken. Daarbij is onvoldoende rekening gehouden met de feitelijke situatie en de omstandigheid dat een deel van de woonarken door de voorgestelde planregeling onder het overgangsrecht komen te vallen. Bij de gebiedsinventarisatie is geconstateerd dat het merendeel van de onder het overgangsrecht gebrachte woonarken nog steeds op dezelfde plaats is afgemeerd. De conclusie is daarom gerechtvaardigd dat vrijwillige verplaatsing van woonarken naar meer gewenste locaties niet op gang zal komen. Om hierin verandering te kunnen brengen, dient een actief beleid te worden gevoerd om de ongewenste ligplaatsen op te heffen. Gelet op het feit dat de gemeente niet over eigen gronden beschikt waar woonarken naar toe verplaatst kunnen worden noch over voldoende financiële middelen voor nadeelcompensatie, moet worden vastgesteld dat gedwongen verplaatsing van woonarken ook in de nabije toekomst niet van de grond zal komen. Er is derhalve ter plaatse van deze ongewenste ligplaatsen feitelijk sprake van onuitvoerbare bestemmingen. De arken vertrekken niet uit eigen beweging en de gemeente is niet in staat verplaatsing van de arken af te dwingen.

6.3.2.3 Uitvoerbaarheid maatvoeringsbeleid

Door de wijziging van de APV in 2010 is het restrictieve beleid weliswaar gewaarborgd, maar zijn tegelijkertijd nieuwe problemen gegenereerd. De gewijzigde APV is van groot belang geweest om verdere ongewenste situaties tegen te gaan, maar leidt er ook toe dat aan gewenste situaties lang niet altijd meegewerkt kan worden. Deze problemen komen voort uit het feit dat een groot deel van de legale woonarken in de gemeente feitelijk in strijd zijn met het bestemmingsplan en een aanvraag om een ligplaatsvergunning om die reden altijd geweigerd moet worden, zelfs als het alleen gaat om een overschrijving op naam van een legaal aanwezige woonark of een vernieuwing of vervanging van een legale ark binnen de voorwaarden van het maatvoeringsbeleid. De weigeringsgrond in de APV is in de huidige situatie, waarbij een toereikende planologische regeling voor alle bestaande woonarken ontbreekt, te rigide.

Er zijn in de huidige situatie echter nog meer problemen. Deze hebben te maken met de onduidelijkheid over de status van de op 21 juli 2011 vastgestelde beleidsregels voor de omvang van woonarken in relatie tot bestaande afwijkende situaties. De beleidsregels zijn vastgesteld om te voorkomen dat in de aanloop naar het bestemmingsplan voor de woonarken nieuwe, afwijkende situaties zouden ontstaan.

In de beleidsregels is echter ook opgenomen dat afwijkende, vergunde maten als uitgangspunt gelden voor de behandeling van aanvragen om overschrijvingen van deze vergunningen en/of vervangingen, uitbreidingen of verplaatsingen van de betreffende arken. Als gevolg van de term "uitgangspunt" is er een bepaalde discretionaire bevoegdheid gecreëerd voor het bevoegd gezag. De gemeente heeft in het verleden namelijk actief meegewerkt aan de komst van steeds grotere woonarken binnen de gemeente door ligplaatsvergunningen voor deze grotere woonarken af te geven. Deze vergunningen zijn lang niet altijd in overeenstemming met de door het college vastgestelde beleidsregels. Op grond van de beleidsregels zouden wijzigingen op en overschrijvingen van deze vergunningen eigenlijk moeten worden geweigerd. Een dergelijke rigide beleidswijziging werd echter onwenselijk geacht, ook al omdat daarvoor op dat moment zeker geen maatschappelijk draagvlak bestond. Om in afwachting van de nieuwe planregeling en een gemotiveerd standpunt over het al dan niet bestemmen van strijdige en illegale functies, is daarom in de beleidsregels in het midden gelaten hoe met bestaande, afwijkende situaties wordt omgegaan.

Naast de afwijkingen op basis van een oorspronkelijke vergunning, zijn er daarnaast tal van situaties, waarin in afwijking van de verleende vergunning grotere woonarken zijn gerealiseerd en waarbij vaak ook strijd is met de vastgestelde beleidsregels. De betreffende arken zijn door de ongeoorloofde overschrijding van de voorwaarden van de vergunning illegale objecten geworden. Zeker in die gevallen waarin afmetingen zijn gerealiseerd die de beleidsmaten overschrijden, hadden bij een consequente toepassing van de beleidsregels voor deze woonarken aanvragen om wijzigingen op de vergunning, bijvoorbeeld in verband met verplaatsing of overschrijving niet mogen worden verleend zonder tegelijkertijd af te dwingen, dat de afmetingen van de woonark in overeenstemming worden gebracht met het beleid. Om een ligplaatsvergunning voor zo'n ark alleen al op naam over te kunnen schrijven op naam, zou eerst de ark moeten worden vervangen door een kleinere ark in overeenstemming zijn met de beleidsregels. Tegelijkertijd is ook geconstateerd dat het zeer de vraag is of het handhaven op de illegaal gerealiseerde grotere afmetingen juridisch houdbaar is, nadat eenmaal een keer toegestemd is in de overschrijving op naam van de betreffende ligplaatsvergunning of de verplaatsing van de ark naar een andere locatie, of - in het geval van de recreatieve arken - nadat de jaarlijkse verplichte aanvraag om de vergunning te verlengen is verleend. Impliciet zijn daarmee namelijk ook de illegale afmetingen vergund.

6.3.2.4 Sturing op beeldkwaliteit

Hoewel dat ter bescherming van landschappelijke waarden wenselijk is, kan de gemeente in de huidige situatie geen eisen stellen aan woonarken op het gebied van welstand. In de Welstandsnota wordt weliswaar aandacht besteed aan algemene criteria voor welstand van woonarken, maar bij het verlenen van een ligplaatsvergunning kan hieraan niet worden getoetst. De APV biedt daarvoor althans geen grondslag. Zelfs nu in de op 21 juli 2011 vastgestelde beleidsregels de toets aan welstand is voorgeschreven, is onduidelijk in hoeverre de welstandsbeoordeling de toets van de bestuursrechter kan doorstaan.

6.3.2.5 Oeverbeleid

Het is onvermijdelijk dat daar waar woonarken worden afgemeerd bebouwing op de oever verschijnt. Het huidige instrumentarium is er onvoldoende op toegesneden op de behoefte aan bijgebouwen en voorzieningen op de oever en schiet als actueel beheerskader voor oeverbebouwing tekort. Voor bijgebouwen en voorzieningen bij woonarken zal altijd een bouwvergunning moeten worden aangevraagd. In de huidige situatie zal die in de meeste gevallen niet kunnen worden verleend, omdat het bestemmingsplan bijgebouwen en oevervoorzieningen ten behoeve van woonarken niet toestaat.

Hoewel in het bestemmingsplan "Uiterweg-Plasoevers 2005" de voorschriften over woonarken overeind zijn gebleven en daarmee ook de bepaling dat bij woonschepen bijgebouwen kunnen worden gerealiseerd van 40m2, biedt dit lang niet voor alle arken uitkomst. In het zelfde bestemmingsplan is namelijk voor de verschillende bestemmingen ook bepaald dat geen gebouwen mogen worden opgericht in zone B. Het resultaat is dat voor de overgrote meerderheid van de arken op grond van het bestemmingplan geen bijgebouw mag worden opgericht. Bijgebouwen, geen gebouwen zijnde, zijn op grond van het bestemmingsplan nergens toegestaan bij woonarken. Dit is een onwenselijke situatie die de natuurlijke behoefte aan bijgebouwen en oevervoorzieningen ontkent en daardoor het oprichten van illegale oeverbebouwing in de hand werkt.

6.3.2.6 Conclusie en oplossingsrichting

Uit de voorgaande analyse blijkt dat het huidige instrumentarium tekort schiet om woonarken goed te reguleren. De APV in samenhang met de in juli 2011 vastgestelde beleidsregels en de huidige bestemmingsplannen hebben vooral een functie om nieuwe ongewenste situaties van ongeoorloofd gebruik van gronden voor ligplaatsen tegen te gaan. Het instrumentarium biedt echter onvoldoende handvatten om in die gevallen waar geen bezwaren bestaan tegen de ligplaats als zodanig voldoende duidelijkheid te bieden over mogelijkheden en onmogelijkheden in termen van massa en verschijningsvorm, zowel voor wat betreft de ark als de bij de ark behorende bebouwing op de oever. Daar komt bij dat situaties waarbij in strijd met het bestemmingsplan ligplaats wordt ingenomen, veelal legaal zijn. Om deze situaties te beëindigen dienen betrokkenen te worden gecompenseerd. Daarvoor ontbreken echter de middelen. Aan de andere kant zijn er tal van situaties waarin in strijd met de vergunning illegale afmetingen zijn gerealiseerd, waartegen ook als deze in strijd met de beleidsregels zijn, moeilijk opgetreden kan worden, omdat in de meeste gevallen de bestuursrechter tot het oordeel zal komen dat toch impliciet voor de afwijkingen toestemming is verleend.

Al deze omstandigheden in hun onderlinge samenhang hebben tot het inzicht geleid, dat het huidige instrumentarium te veel uitgaat van een ruimtelijk wensbeeld dat als een blauwdruk over het gebied is heen gelegd, zonder de vraag te stellen of dat wensbeeld op dit moment haalbaar is te realiseren zonder hoge financiële, administratieve lasten en maatschappelijke kosten. Uit de gebiedsinventarisatie en de planologische en juridische inventarisatie blijkt dat de strijdige en illegale functies hoogst waarschijnlijk niet succesvol kunnen worden aangepakt. Tegelijkertijd moet worden geconstateerd dat de veelheid aan situaties waarin een beginselplicht tot handhaving bestaat en blijft bestaan, indien het ruimtelijk wensbeeld uitgangspunt blijft voor de planregeling, tot een hoge mate van maatschappelijke onrust zal leiden. Zeker nu het succes van handhavend optreden zeer twijfelachtig is, is het de vraag of de kosten tegen de eventueel te behalen successen opwegen. Besloten is dat de prioriteit beter gelegd kan worden bij het voorkomen van nieuwe ongewenste situaties, zowel als het gaat om aantallen, als locaties, als gebruik, als verschijningsvorm, als oeverbebouwing. Daarom is er voor gekozen voor de nieuwe planregeling de bestaande situatie als uitgangspunt te nemen en voor afwijkende situaties zo veel mogelijk een uitsterfconstructie op te nemen. Hierdoor is verzekerd dat op termijn een geleidelijke transformatie naar het ruimtelijke wensbeeld plaats kan vinden.

6.3.3 Toekomstperspectief

Uit het actuele ruimtelijke beleid van de gemeente, zoals beschreven in paragraaf 1 van dit hoofdstuk, kunnen voor woonarken de volgende principes worden gedestilleerd:

  • het aantal woonarken wordt niet uitgebreid;
  • het aantal woonarken voor permanente bewoning neemt niet toe;
  • het aantal woonarken voor permanente bewoning binnen het beperkingengebied van het Lib neemt niet toe;
  • woonarken bevinden zich bij voorkeur in het bestaand bebouwd gebied;
  • woonarken voor permanente bewoning bevinden zich bij voorkeur niet binnen jachthavens;
  • woonarken voor recreatieve doeleinden bevinden zich bij voorkeur binnen de jachthavens;
  • ligplaatsen voor woonarken worden niet gerealiseerd aan de koppen van eilanden of op locaties waarin zij bestaande doorzichten belemmeren of mogelijkheden om de relatie tussen land en water te herstellen en versterken beperken;
  • ligplaatsen worden niet gerealiseerd op locaties waarin zij bestaande sloten of watergangen blokkeren en/of doorvaarten belemmeren;
  • woonarken zijn landschappelijke ingepast volgens het principe dat zij opgaan in het landschap; woonarken zijn drijvende objecten en mogen, noch qua verschijningsvorm noch qua technische uitvoering, niet transformeren naar waterwoningen of woningen;
  • de ligplaatsen worden zo ingericht dat de bestaande landschappelijke structuur intact blijft;
  • woonarken bevinden zich tenminste met één zijde direct aan het water;
  • woonarken, de bijbehorende voorzieningen en de bij de ark behorende oeverbebouwing vormen een ruimtelijke ensemble;
  • de oeverbebouwing is landschappelijk ingepast.

Al deze principes tezamen vormen het ruimtelijke wensbeeld voor de woonarken. Zoals hiervoor is toegelicht is de primaire doelstelling van het voorliggende bestemmingsplan juridische problemen in de vergunningverlening en handhaving op te lossen door de bestaande situatie vast te leggen. Omdat de bestaande situatie wordt vastgelegd, is de bestemmingsregeling niet in alle gevallen in overeenstemming met de voornoemde beleidslijnen. Dit is onvermijdelijk, nu minder gewenste situaties in de meeste gevallen legaal en door al dan niet actieve medewerking van de gemeente zijn gerealiseerd en het beëindigen van deze ongewenste situaties juridisch en economisch niet haalbaar is gebleken. De geschetste beleidslijnen zijn daarom vooral van belang om in nieuwe situaties, bijvoorbeeld bij de vernieuwing of vervanging van een woonark, bij verplaatsing of bij een wijziging van het gebruik, te kunnen sturen op het ruimtelijke wensbeeld. In al die gevallen waarin wijzigingen worden aangevraagd ten opzichte van de bestaande situatie ontstaan er kansen om aan het beleid te voldoen en de situatie in overeenstemming te brengen met het ruimtelijke wensbeeld.

Bedacht dient tevens te worden, dat de conserverende doelstelling van het bestemmingsplan tevens de handhaving van het restrictieve beleid inhoudt. Vanwege de noodzaak om zo spoedig mogelijk over een eenduidige en uitvoerbare regeling te beschikken, is er bovendien voor gekozen het plangebied van het bestemmingsplan uitsluitend te laten bestaan uit de huidige locaties binnen de gemeente waar zich ligplaatsen bevinden. Omdat het plangebied daarmee is opgebouwd uit een verzameling van kleinere deelgebieden, is een integrale gebiedsbenadering, zoals dat bij het opstellen van een bestemmingsplan gebruikelijk is, in het bestek van dit bestemmingsplan niet aan de orde. In het kader van dit bestemmingsplan wordt uitdrukkelijk geen uitspraak gedaan over de wenselijkheid van een eventuele uitbreiding van het aantal ligplaatsen. Hierover kan slechts worden geoordeeld na een zorgvuldige afweging van alle betrokken belangen, bij voorkeur in het kader van een integrale beleids- dan wel structuurvisie. Voor het gebied van de Uiterweg, waarbinnen de meeste woonarken zich bevinden, is zo'n visie reeds in voorbereiding. Uit deze visie zal moeten blijken of en onder welke voorwaarden nieuwe ligplaatsen voor woonarken mogelijk zijn en of uitbreiding van het aantal woonarken wenselijk is.

Omdat de doelstelling van dit bestemmingsplan hoofdzakelijk juridisch is en het restrictieve beleid wordt voortgezet, zal door middel van dit bestemmingsplan vooral bijgedragen kunnen worden aan een op termijn betere landschappelijke inpassing van de bestaande woonarken en hun oeverbebouwing.

6.4 Flankerend beleid en regelgeving

Hoewel het onderhavige bestemmingsplan als planologische regeling het centrale instrument is om de woonarken te reguleren, dient een aantal aanvullende maatregelen te worden genomen om een effectief en efficiënt beleid te kunnen voeren.

6.4.1 Woonarkenverordening

Van oudsher worden woonarken niet gezien als een bouwwerk. Jurisprudentie op dit punt is in ontwikkeling en er lijkt zich een kentering op dit punt voor te doen. De ABRvS heeft inmiddels bepaald (ABRvS 25 augustus 2010, Teylingen, 200908871/1/H1) dat woonschepen onder het begrip bouwwerk vallen, ofwel voldoende plaatsgebonden zijn, indien:

  • De verankering door middel van stalen beugels aan de meerpalen plaats vindt. Een horizontale fixatie via palen in de bodem is niet nodig. Staalkabels zijn al voldoende;
  • Het woonschip bedoeld is om ter plaatse als verblijf te functioneren.

In diverse volgende uitspraken is deze gedachtegang verder uitgewerkt.

Indien woonarken aangemerkt moeten worden als een bouwwerk, worden zij op grond van artikel 2 lid 1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht automatisch omgevingsvergunningplichtig. Zolang de jurisprudentie nog niet vertaald is in eenduidige wetgeving over de vraag of en wanneer woonarken bouwwerken zijn, blijft het vooralsnog van belang woonarken te verordonneren in een gemeentelijke verordening. De verordening is daarmee een vangnet zolang een woonark niet als bouwwerk aangemerkt wordt en daarom niet omgevingsverguningsplichtig is.

In de huidige situatie bestaat er een vergunningplicht voor het innemen van een ligplaats met een woonark op basis van de Algemene Plaatselijke Verordening. De APV is echter vooral gericht op openbare orde en veiligheid. Omdat het reguleren van woonarken juist ook van belang is om de kwaliteit van de fysieke leefomgeving te bewaken en in dat verband de samenhang met het bestemmingsplan en het beeldkwaliteitsplan essentieel is, wordt er de voorkeur aan gegeven de vergunningplicht voor woonarken in een aparte verordening neer te leggen.

De keuze een nieuwe verordening voor de woonarken vast te stellen, leidt tevens tot de noodzaak de Algemene Plaatselijke Verordening te wijzigen.

6.4.2 Beeldkwaliteitsplan

Op grond van het bestemmingsplan kunnen in het vervolg in gevallen van vernieuwing en verbouwing stedenbouwkundige voorwaarden worden gesteld aan de woonarken en bijbehorende oeverbebouwing in de gemeente. Het bestemmingsplan kan echter niet de uiterlijke verschijningsvorm van woonarken regelen. Doelstelling is juist op termijn tot een betere landschappelijke inpassing te komen van de woonarken. Om nieuwe ontwikkelingen aan deze aspecten te kunnen toetsen wordt daarom tevens een beeldkwaliteitsplan opgesteld en in de Welstandsnota verankerd.

In het beeldkwaliteitsplan worden afhankelijk van de ligging in stedelijk of landelijk gebied verschillende eisen aan beeldkwaliteit gesteld. In stedelijk gebeid is daarbij een grotere vrijheid in architectuur en materialisatie voorstelbaar dan in landelijk gebied of natuurgebied. Hier zullen woonarken zich meer moeten voegen in het overwegende groene decor en zullen meer passende vormen en tinten moeten worden toegepast.

6.4.3 Partiële herziening bestemmingsplan "Uiterweg-Plasoevers 2005"

Het onderhavige bestemmingsplan omvat niet het gehele gebied van Uiterweg - Plasoevers, zodat zonder extra maatregelen voor de gronden die buiten dit bestemmingsplan vallen de regeling voor woonarken uit het bestemmingsplan “Uiterweg - Plasoevers 2005” van kracht blijven. Het voortbestaan van de voorschriften over woonschepen van het bestemmingsplan “Uiterweg - Plasoevers” is onwenselijk. De eenduidigheid van de regelgeving wordt daarmee ondermijnd en ongewenste ontwikkelingen, zoals bijvoorbeeld verplaatsingen van woonarken buiten het plangebied van het bestemmingsplan “Woonarken” kunnen niet worden tegengehouden. Een partiële herziening van (de voorschriften van) het bestemmingsplan “Uiterweg - Plasoevers 2005” is noodzakelijk.

Sinds 1 januari 2010, de datum waarop de digitale verplichtingen van de Wro in werking zijn getreden, is het niet zonder meer mogelijk een niet-digitaal plan partieel te herzien. Op grond van artikel 8.1.2 Besluit ruimtelijke ordening (een wijziging van het Bro per 2 september 2010) kan een niet-digitaal plan tot de datum waarop dat plan dient te zijn geactualiseerd nog partieel worden herzien, indien de herziening niet betrekking heeft op het vervangen van een in dat plan voorkomende bestemming. Aan deze voorwaarde wordt in dit geval voldaan. Tegelijkertijd met de vaststelling van dit bestemmingsplan zal het bestemmingsplan “Uiterweg - Plasoevers 2005” partieel worden herzien, waarbij de voorschriften met betrekking tot woonschepen worden geschrapt.

6.5 Conclusie

Met de vaststelling en implementatie van de hiervoor beschreven planvisie worden de bestaande woonarken binnen de gemeente Aalsmeer conform hun feitelijke situatie in het bestemmingsplan verankerd. Hiermee is een rechtvaardig, rechtszeker en doelmatig stelsel van regels tot stand gebracht en is voor de toekomst een effectieve en efficiënte regulering van de woonarken gewaarborgd. De doelstelling is van hieruit een ontwikkeling tot stand te brengen die op termijn leidt tot een betere landschappelijke inpassing van de woonarken. Bij vervanging of verbouwing ontstaan er kansen om de bestaande situatie zowel voor wat betreft maatvoering als verschijningsvorm in overeenstemming te brengen met het beleid.

Hoewel het onderhavige bestemmingsplan als planologische regeling het centrale instrument is om de woonarken te reguleren, dient een aantal aanvullende maatregelen te worden genomen. In samenhang met het bestemmingsplan worden vastgesteld:

  • een beeldkwaliteitplan, dat via een wijziging van de Welstandsnota onderdeel uit gaat maken van die Welstandnota;
  • een woonarkenverordening;
  • een partiële herziening van het bestemmingsplan “Uiterweg - Plasoevers 2005” voor zover dat ziet op woonarken;
  • een wijziging van de Algemene Plaatselijke Ordening 2010;

Vanwege de onlosmakelijke verbondenheid van het bestemmingsplan, beeldkwaliteitplan en de woonarkenverordening als elementen van het voorgestelde regime, worden deze drie documenten tegelijkertijd ter inzage gelegd samen met het ontwerp van de Partiële herziening van het bestemmingsplan "Uiterweg - Plasoevers". Vanwege de vaststelling van een nieuwe woonarkenverordening zal ook de APV gewijzigd worden.

Hoofdstuk 7 Keuze van bestemmingen

Het doel van het bestemmingsplan "Woonarken" is om een actueel beheerskader te bieden voor de bestaande situatie, waarbij het bestemmingsplan tevens dienst zal doen als toetsingskader voor kleinschalige ontwikkelingen, zoals vernieuwing en vervanging van bestaande woonarken, de oprichting van bijgebouwen of verplaatsingen. In hoofdstuk 3 zijn de gebiedsgerichte waarden en functies geïdentificeerd. In dit hoofdstuk wordt toegelicht hoe deze waarden en functies van een passende bestemming zijn voorzien.

7.1 Bestemmen van functies

7.1.1 Bestemmen van bestaande functies

De bestaande woonarken in het gebied worden gebruikt voor recreatie óf voor permanente bewoning. Dit onderscheid in functies is vertaald in twee verschillende bestemmingen. Tevens is er voor gekozen de woonarken die zich niet op particuliere kavels bevinden, maar ligplaats innemen in een jachthaven, met een aparte bestemming te regelen. De voorkomende functies zijn aldus als volgt bestemd:

  • Woonarken voor permanente bewoning die buiten de jachthavens liggen krijgen de bestemming 'Water – Permanent wonen';
  • Woonarken voor niet-permanente bewoning die buiten de jachthavens liggen krijgen de bestemming 'Water - Verblijfsrecreatie';
  • (Delen van) jachthavens, waar woonarken (al of niet geclusterd) langs een, oever, kade of aanlegsteiger zijn gelegen, zijn in dit bestemmingsplan opgenomen met de bestemming 'Recreatie – Jachthaven'. Binnen deze bestemming zijn woonarken voor permanente bewoning met een aanduiding 'specifieke vorm van recreatie-jachthaven - ligplaats permanent wonen' op de planverbeelding opgenomen.
7.1.2 Bestemmen van strijdige functies

Uit de gebiedsinventarisatie is gebleken, dat een groot aantal van de in het gebied aanwezige arken strijdig zijn met het voorheen geldende bestemmingsplan. Hoewel de locaties van de betreffende ligplaatsen niet passen in de uitgangspunten van het beleid voor de realisering van nieuwe ligplaatsen, is er voor gekozen de bestaande rechten van deze arken te respecteren en ze positief te bestemmen. De betreffende arken worden overeenkomstig hun vergunning voor permanente dan wel niet-permanente bewoning bestemd. Positieve bestemming van deze arken leidt niet tot een toename van het aantal arken in de gemeente, omdat het legale woonarken betreft die reeds zijn opgenomen in de numerus fixus zoals die in het voorheen geldende bestemmingsplan is opgenomen.

Het medegebruik als kantoor ter plaatse van de Uiterweg 417 ws 5 is door middel van een aanduiding bestemd.

7.1.3 Niet bestemmen van strijdige functies

De legale woonark op de locatie Herenweg 62 ws is niet als zodanig bestemd, vanwege de ontwikkeling Nieuw Calslagen. In het kader van dit project wordt de ark ingewisseld voor een woning als onderdeel van de daar geprojecteerde nieuwe woonbuurt.

7.1.4 Positief bestemmen van illegale functies

Uit de gebiedsinventarisatie is gebleken, dat er een aantal woonarken illegaal in het plangebied aanwezig zijn. Van deze arken is onderzocht of een positieve bestemming en het daartoe eenmalig afwijken van de geldende numerus fixus gerechtvaardigd is. Met in achtneming van de planvisie van de voorheen geldende bestemmingsplannen “Uiterweg - Plasoevers 2005” en “Oosteinderweg e.o. 2005” en het actuele ruimtelijke beleid en het op basis daarvan in hoofdstuk 6 opgenomen beoordelingskader voor nieuwe ligplaatsen, heeft, los van de numerus fixus, een beoordeling plaatsgehad van de ligplaats en het gebruik. Globaal heeft dit er toe geleid dat woonarken voor niet-permanente bewoning die zich in een jachthaven bevinden of daarmee vergelijkbaar gebied, en waarvan geen aanwijzingen bestaan dat zij anders dan voor recreatieve doeleinden worden gebruikt en die qua maatvoering de voorgeschreven maten in dit bestemmingsplan niet overschrijden, positief zijn bestemd. Uitdrukkelijk is hierbij ook de duur van het illegale gebruik meegewogen.

Aldus zijn van een positieve bestemming voorzien, de volgende woonarken (voor niet-permanente bewoning):

  • Uiterweg 27ws28a
  • Uiterweg 106 ws
  • Uiterweg 106 ws 1
  • Uiterweg 139 ws1
  • Uiterweg 417 ws 14
  • Uiterweg 284 ws 1

Voornoemde woonarken zullen meetellen in de numerus fixus die op basis van dit bestemmingsplan voor de toekomst zal gelden voor wat betreft het totale aantal woonarken voor permanente bewoning en woonarken voor niet-permanente bewoning.

7.1.5 Niet bestemmen van illegale functies

Indien de locaties van zich illegaal in het gebied bevindende arken in strijd zijn met het actuele ruimtelijke beleid voor het gebied en de uitgangspunten voor de realisering van nieuwe ligplaatsen, ligt legalisering van deze woonarken niet in de rede. Bij deze afweging zijn ook de door de raad vastgestelde uitgangspunten voor de structuurvisie voor het Uiterweggebied betrokken voor zover hieruit reeds een expliciete voorkeur spreekt voor de toekomstige ontwikkelingsrichting van het betreffende gebied. Dit geldt bijvoorbeeld voor de gronden van de voormalige jachthaven De Blauwe Beugel. Deze gronden zijn recentelijk door een ontwikkelaar aangekocht. Naar aanleiding van het voornemen van deze ontwikkelaar de gronden te transformeren tot natuur, is dit streven reeds in de Nota van uitgangspunten voor de structuurvisie als gewenst ontwikkelperspectief opgenomen. Het positief bestemmen van de illegale arken in deze jachthaven doorkruist het ontwikkelperspectief en is daarom niet gewenst.

Op grond van de voorgaande overwegingen zijn de volgende arken niet positief bestemd:

  • Herenweg 78ews

  • Oosteinderweg 205 ws
  • oosteinderweg 303 ws
  • Oosteinderweg 357aws

  • Uiterweg 95ws2
  • Uiterweg 95ws3
  • Uiterweg 139ws9
  • Uiterweg 168 ws
  • Uiterweg 282ws1
  • Uiterweg 282ws2
  • Uiterweg 419ws6
  • Uiterweg 419ws7
  • Uiterweg 419 ws8
  • Uiterweg 419 ws9
  • Uiterweg 419 ws10
  • Uiterweg 419 ws 11
  • Uiterweg 419 ws 12
  • Uiterweg 419 ws 14
  • Uiterweg 419 ws 15
  • Uiterweg 419 ws16

Voor voornoemde arken geldt een beginselplicht tot handhaving. Hierop wordt in hoofdstuk 9 nader ingegaan.

7.1.6 Bestemmen van bestaande rechten

Omdat het op grond van het huidige instrumentarium niet mogelijk is ligplaatsvergunningen in te trekken, komt het in een aantal gevallen voor dat op een bepaalde locatie waarvoor in het verleden een vergunning is verleend om ligplaats in te nemen, geen ark meer aanwezig is, maar belanghebbenden op grond van die vergunning nog over een recht beschikken opnieuw een ark neer te leggen. Zolang de betreffende vergunning nog aan een ligplaats is gekoppeld, zijn deze rechten in het bestemmingsplan gerespecteerd, in zoverre dat de ligplaats is opgenomen in het bestemmingsplan, ofwel door een aanduiding op de planverbeelding (in het geval van een vergunning voor permanente bewoning of een vergunning voor niet-permanente bewoning buiten de jachthavens) dan wel door opname van de ligplaats in de numerus fixus die voor het aantal recreatiearken dat zich in de gemeente mag bevinden (in het geval van een vergunning voor niet-permanente bewoning binnen de jachthavens).

Het betreft de volgende ligplaatsen:

Permanente bewoning

  • Oosteinderweg 29 ws
  • Uiterweg 214 ws 1

Niet-permanente bewoning

  • Kudelstaartseweg 226 ws 8
  • Uiterweg 96 ws 4
  • Uiterweg 131 ws 6
  • Uiterweg 134 ws 3
  • Uiterweg 134 ws 6
  • Uiterweg 134 ws 10
  • Uiterweg 139 ws 2
  • Uiterweg 139 ws 13
  • Uiterweg 139 ws 14
  • Uiterweg 139 ws 15
  • Uiterweg 154 ws 8
  • Uiterweg 211 ws 3
  • Uiterweg 269 ws 9
  • Uiterweg 377 ws 5
  • Uiterweg 377 ws 6
  • Uiterweg 377 ws 7
  • Uiterweg 377 ws 10

7.1.7 Persoonsgebonden overgangsrecht voor illegaal wonen

Uit de gebiedsinventarisatie is gebleken dat in de jachthavens in het Uiterweggebied een aantal woonarken voor niet-permanente bewoning in strijd met de vergunning wordt gebruikt als permanent woonverblijf. Zoals eerder in de plantoelichting is beschreven is het illegale gebruik voor wonen tevens in strijd met het voorheen geldende bestemmingsplan, vanwege het feit dat daarin een maximum is gesteld aan het aantal arken voor permanente bewoning dat zich in de gemeente mag bevinden.

Het ruimtelijke beleid van de gemeente om het gebied te ontwikkelen tot aantrekkelijk waterrecreatiegebied en de onwenselijkheid van het vermengen van bedrijfsfuncties met bedrijvigheid verzet zich tegen een positieve bestemming van het illegale gebruik voor wonen. Daarnaast is een positieve bestemming van het illegale gebruik voor wonen in de meeste gevallen niet mogelijk gelet op de ligging van de betreffende arken in het beperkingengebied van het Luchthavenindelingbesluit.

Op grond van artikel 3.2.2 lid 4 Bro valt het illegale gebruik voor wonen niet onder het gebruiksovergangsrecht, omdat het reeds in strijd was met het bestemmingsplan "Uiterweg - Plasoevers 2005" en de daarin opgenomen overgangsbepalingen. Nu dit het geval is en er geen positieve bestemming mogelijk is, geldt een beginselplicht tot handhaven. Het is echter zeer de vraag of succesvol handhavend kan worden opgetreden tegen de veelal langdurig bestaande illegale bewoning, nu tot recent de gemeentelijke verordeningen op basis waarvan ligplaatsvergunningen werden uitgegeven geen weigeringsgrond kenden. Daarnaast geldt, dat in de jaren negentig als gevolg van het voornemen van de gemeente om voor alle arken permanente bewoning toe te staan op de markt een situatie is ontstaan, waarin jachthaveneigenaren, makelaars en banken actief hebben meegewerkt aan het doen ontstaan van illegale woon situaties. Deze situatie is mede door het langdurig ontbreken van adequate instrumenten om toezicht te houden en handhavend op te treden tot op heden in stand gebleven.

Conform artikel 3.2.3 Bro kan in een bestemmingsplan persoonsgebonden overgangsrecht worden opgenomen als toepassing van het gebruiksovergangsrecht als bedoeld in artikel 3.2.2 Bro zou kunnen leiden tot een 'onbillijkheid van overwegende aard'. Mede met het oog op het feit dat jachthavenondernemers vaak de bewoning van recreatiearken hebben toegestaan en voor de betreffende woonarken hypotheken zijn verstrekt met de bijbehorende financiële lasten voor betrokkenen, is geconstateerd dat in deze situaties een persoonsgebonden overgangsrecht gerechtvaardigd is.

Het persoonsgebonden overgangsrecht kan slechts worden toegepast op natuurlijke personen. Om te bepalen wie voor het persoonsgebonden overgangsrecht in aanmerking komt, zijn een aantal criteria gehanteerd. In de eerste plaats is vastgesteld dat iemand alleen voor een persoonsgebonden overgangsrecht in aanmerking kan komen indien deze reeds voor of op de datum van 22 juli 2011 aantoonbaar een permanent woonverblijf op de recreatieark had. De datum van 22 juli 2011 is de datum waarop burgemeester en wethouders naar aanleiding van de vaststelling van de Nota van uitgangspunten voor de maatvoering van woonarken door de gemeenteraad, beleidsregels hebben vastgesteld en bekendgemaakt voor hun besluitvorming over aanvragen om ligplaatsvergunningen. Met ingang van die datum zijn deze beleidsregels samen met verdere informatie over de vraag wanneer en waarvoor ligplaatsvergunning dient te worden aangevraagd voor een ieder beschikbaar via de gemeentelijke website. Handhaving van nieuwe gevallen sinds 22 juli 2011 is daarom per definitie niet onbillijk. Illegale bewoning die nadien is ontstaan, kan immers zonder twijfel worden aangemerkt als moedwillig in strijd met de regelgeving tot stand gebracht. Het persoonsgebonden overgangsrecht is niet toegepast in gevallen waarin de persoon die op de recreatieark woont deze huurt van een derde. In deze gevallen is er geen sprake van financiële verplichtingen die leiden tot de conclusie dat toepassing van het overgangsrecht als bedoeld in artikel 3.2.2 Bro onbillijk is.

Om vast te stellen of iemand al per datum van 22 juli 2011 zijn woonverblijf op de woonark had, is inschrijving op die datum in de GBA als bewijsmiddel geaccepteerd. Daarnaast zijn andere bewijsstukken toegelaten, zoals:

  • bescheiden waaruit blijkt dat de recreatieark in de aangifte inkomstenbelasting is opgegeven als eigen woning en door de Belastingdienst als zodanig is aangemerkt;
  • een polis voor een ziektenkostenverzekering waarbij als adres van de verzekerde het adres van de recreatieark is vermeld, gevoegd bij een inschrijving van die bewoner bij een huisartsenpraktijk in de gemeente waarin de recreatieark is gelegen of een aangrenzende gemeente;
  • bescheiden waaruit blijkt, dat sprake is van een door burgemeester en wethouders genomen besluit met betrekking tot bekostiging van leerlingenvervoer vanaf het adres van de recreatieark;
  • door de werkgever van bewoner aan die bewoner verstrekte jaaropgaven waaruit blijkt dat sprake is van een inkomen van die bewoner op het adres van de recreatieark;
  • bescheiden van een uitkeringsinstantie of pensioenfonds waaruit blijkt dat sprake is van een uitkering of pensioen van die bewoner op het adres van de recreatieark.

De toepassing van deze criteria heeft geleid tot een lijst van natuurlijke personen op wie het persoonsgebonden overgangsrecht wordt toegepast. Deze lijst wordt als bijlage bij de regels aan het bestemmingsplan toegevoegd. Voor de op deze lijst geplaatste personen geldt dat zij op de betreffende ark mogen blijven wonen, totdat zij verhuizen dan wel komen te overlijden. Het persoonsgebonden overgangsrecht komt tevens te vervallen indien de betreffende persoon gedurende een aaneengesloten periode langer dan een jaar niet op de woonark woont. Het persoonsgebonden overgangsrecht komt ook te vervallen indien de ark waarop wordt gewoond, wordt verplaatst.

Het persoonsgebonden overgangsrecht is niet overdraagbaar op rechtsopvolgers. Indien op een recreatieark meerdere personen woonachtig die voor het persoonsgebonden overgangsrecht in aanmerking komen, zijn deze allemaal afzonderlijk op de lijst opgenomen. Inwonen van (meerderjarige) kinderen en partners van personen op wie het persoonsgebonden overgangsrecht van toepassing is, is soms aan de orde. Ook kan bijvoorbeeld na een scheiding een nieuwe partner op de woonark komen wonen. Op al deze personen is het persoonsgebonden overgangsrecht niet van toepassing. Dit geldt ook voor partners die op de datum van 22 juli 2011 weliswaar reeds een relatie hadden met een persoon op wie het persoonsgebonden overgangsrecht van toepassing is verklaard, maar van wie niet is aangetoond dat deze ook daadwerkelijk per die datum zijn of haar woonverblijf op de betreffende ark had. Voor diegenen die zelf niet op de lijst zijn opgenomen, maar wel bij een op de lijst opgenomen persoon inwonen, geldt dat zij op de woonark mogen wonen tot het moment dat het persoonsgebonden overgangsrecht voor de op de lijst opgenomen persoon komt te vervallen.

7.2 Bestemmen van gebiedsgerichte waarden

In het gebied zijn een aantal gebiedsgerichte waarden aanwezig. Deze zijn als volgt van een passende bestemming voorzien:

landschap en natuur

Het plangebied is deels gelegen in het nationale landschap Het Groene Hart. Voor dit gebied geldt, dat het open en overwegend groene karakter van het landschap behouden dient te blijven. Een deel van dit gebied is op grond van de provinciale ruimtelijke verordening tevens gelegen in de EHS. Om de waarden van landschap en natuur te beschermen is een gebiedsaanduiding "landelijk gebied" opgenomen. De begrenzing van het landelijke gebied is gekozen in overeenstemming met de grens tussen Bestaand bebouwd Gebied en Buiten Bestaand Bebouwd gebied op grond van de provinciale verordening.

water in het plangebied

Delen van het plangebied liggen binnen de beschermingszone van een waterkering. Deze beschermingszone heeft een dubbelbestemming gekregen, zodat bij alle (bouw)werkzaamheden het belang van de bescherming van deze waterkering voorop staat.

archeologie en cultuurhistorie

Het plangebied valt grotendeels in archeologisch waardevol gebied. Omdat bij het plaatsen van woonarken de grond niet geroerd wordt en de op de oever toegestane bebouwing ruimschoots onder de oppervlaktes blijven, waarbij archeologisch onderzoek is voorgeschreven, is er geen noodzaak een dubbelbestemming met het oog op de te beschermen archeologische waarden van het gebied op te nemen.

Eenzelfde redenering doet zich voor met betrekking tot het werelderfgoed "de stelling van Amsterdam" met het bijbehorende fort in Kudelstaart. Een deel van het plangebied bevindt zich in het water langs de buitenste ring van het fort. De plangrens is zo gekozen, dat het bij het fort behorende terrein buiten het plangebied van het bestemmingsplan valt. Omdat hieruit volgt dat op grond van dit bestemmingsplan feitelijk geen oeverbebouwing kan worden opgericht, is op deze wijze de bescherming van het fort voldoende gewaarborgd.

luchtvaartverkeerzone

Het plangebied is deels gelegen in het beperkingengebied van het Luchthavenindelingbesluit. De hoogte- en bouwbeperkingen die gelden vanwege het luchthavenindelingsbesluit zijn door middel van een gebiedsaanduiding bestemd.

geluidzone industrie

Vanuit Schiphol reikt een geluidzone van 50dB vanwege industrielawaai over delen van het plangebied. Deze zone is door middel van een gebiedsaanduiding bestemd.

veiligheidszone gasleiding

Het plangebied is ter plaatse van de Oude Spoordijk gelegen in het invloedsgebied van een hogedrukgasleiding. Het plangebied bevindt zich net buiten de veiligheidszone die vanwege deze gasleiding in acht dient te worden genomen. Er is daarom geen noodzaak een dubbelbestemming ter bescherming van de veiligheidszone op te nemen.

veiligheidszone effluentleiding

Voor de effluentleiding die gelegen is ter plaatse van de Oude Spoordijk geldt een vrijwaringszone van 2,5 meter aan weerszijen van de leiding. Het plangebied bevindt zich net buiten deze zone, zodat er geen noodzaak is een dubbelbestemming op te nemen ter bescherming van de effluentleiding.

veiligheidszone waterleiding

Voor de WRK-leiding geldt een vrijwaringszone van 10 meter aan beide zijden van de leiding. Het plangebied ligt ter plaatse van de Oude Spoordijk gedeeltelijk binnen deze zone. Ten behoeve van de bescherming van de WRK- leiding is daarom een dubbelbestemming Leiding - Water opgenomen.

7.3 Onderbouwing bestemmingsgrenzen

In elk bestemmingsplan is het van belang om goede afspraken te maken over de grenzen van de bestemmingen. Immers voor ieder (bestuur, toetsende ambtenaar, eigenaar ark, andere belanghebbende) moet duidelijk zijn op welke uitgangspunten de grenzen van de bestemmingen zijn gebaseerd. Normaal gesproken zijn bestemmingsgrenzen gebaseerd op kadastrale grenzen. Voor het onderhavige bestemmingsplan is dat geen optie, omdat de ligplaatsen veelal op veel grotere percelen gelegen zijn en het niet voor de hand ligt het gehele perceel als ligplaats voor een woonark te bestemmen. Dit past ook niet bij de gedachte, dat woonarken in beginsel te gast zijn in het landschap en het gebruik van tuin van grote delen van percelen niet gewenst is met het oog op verrommeling van het landschap. Er is daarom gezocht naar andere uitgangspunten om de bestemmingsvlakken op een logische wijze te begrenzen.

7.3.1 Bestemmingvlakken buiten jachthavens

Voor de begrenzing van de bestemmingsvlakken ten behoeve van de woonarken die buiten de jachthavens zijn gelegen, zijn de uitgangspunten als volgt.

De uitgangspunten voor de begrenzing van de bestemmingen zijn als volgt (zie ook afbeeldingen 15 t/m 17 in de bijlage van de toelichting):

  • Binnen het bestemmingsvlak moet een ark met de maximale toegestane omvang rechtstreeks mogelijk worden gemaakt (18 x 6 meter (lxb);
  • Daarnaast dient er ruimte te zijn voor de aanleg van een pleziervaartuig direct in de nabijheid van de ark;
  • Het ark moet op een maximale afstand van 1 meter uit de insteek van het water liggen. De insteek van het water is de snijlijn van het schuine oevertalud (oeverhelling) met het horizontaal gelegen maaiveld;
  • Elke ark dient ruimte te krijgen voor de bouw van een bijgebouw op de oever. Deze bijgebouwen dienen dichtbij de ark gelegen te zijn: binnen een strook van 5 meter vanaf de insteek van het water. Aan de andere kant is het ook gewenst dat de oeverbebouwing niet gelijk op de insteek is gelegen: daarom geldt een minimale afstand van 2 meter tot de insteek van het water;
  • Daarnaast zijn bij elke woonark bouwwerken, geen gebouwen toegestaan. Het gaat hier om aanlegplaatsen (voor bijboten), erf- en terrasafscheidingen en zogenaamde 'voorzieningen voor woonarken, in de vorm van objecten in of boven het water die verband houden met het wonen of verblijven op de woonark, zoals een loopplank of steiger, een vlot, een vlonder, een drijvende tuin of drijvend terras.

Op basis van deze uitgangspunten wordt de oppervlakte van het bestemmingsvlak als volgt bepaald:

De maximale lengte van een woonark (voor permanente bewoning in het BBG) bedraagt 18 meter. Meerdere woonarken zijn momenteel kleiner dan de maximaal toegestane maat. De uitbreidingsruimte in de lengte ligt vervolgens aan één dan wel aan twee zijden van de ark, totdat het maximum van 18 meter is bereikt. Nu is niet bekend aan welke zijde eventuele toekomstige uitbreidingen gaan plaatsvinden. Uitbreidingen moeten wel altijd binnen de bestemming mogelijk gemaakt worden. Het bestemmingsvlak dient dus voldoende groot te zijn. Daarom is er voor gekozen om naast de 18 meter lengte aan beide zijden nog 6 meter extra ruimte te geven. De totale lengte van het bestemmingsvlak is dan ook 18 + 6 + 6 = 30 meter, waarbij het middelpunt van de ligplaats eveneens het middelpunt is van het bestemmingsvlak.

Voor de breedte van het bestemmingsvlak is - gemeten vanaf de zijde gelegen aan de oever - uitgegaan van de volgende maten: wand ark/rand aanduiding 1 meter tot de insteek van het water + 5 meter (horizontaal gelegen) oever = totaal 6 meter vanaf de wand van de ark/rand aanduiding ligplaats. Voor de breedte van het bestemmingsvlak is voor de andere zijde (gelegen aan het water) uitgegaan van de maximale breedte van de ark (6 meter) vermeerderd met een strook van 3 meter voor de aanleg van bijvoorbeeld een (bij)boot: te meten vanaf de zijde van de ark gelegen aan de oever. Dit is totaal 9 meter. De totale breedte van het bestemmingsvlak bedraagt dan ook 6 + 9 meter = 15 meter

Uiteraard zijn de hiervoor beschreven uitgangspunten voor het bepalen van de bestemmingsvlakken te beschouwen als vuistregels. Indien daar bijvoorbeeld als gevolg van kadastrale eigendomsgrenzen of andere belangen aanleiding toe is, zijn de vlakken op de planverbeelding daaraan aangepast.

7.3.2 Bestemmingsvlakken binnen de jachthavens

Voor de woonarken gelegen binnen de bestemming Recreatie - Jachthaven geldt een afwijkende wijze van verbeelding. Binnen de jachthavens zijn de ligplaatsen van de daar gelegen arken niet afzonderlijk met een aanduiding op de planverbeelding aangegeven. Hier is het waterdeel van de oorspronkelijke bestemming uit het voorheen vigerende bestemmingsplan overgenomen. Binnen dit vlak mogen zich woonarken voor niet-permanente bewoning bevinden. Door deze wijze van bestemmen zijn jachthavens verzekerd van flexibiliteit als het gaat om de exacte locatie van ligplaatsen. De ligplaatsen voor woonarken voor permanente bewoning binnen de jachthavens zijn met een aanduiding zijn opgenomen. Deze ligplaatsen liggen dus wel vast.

Voor de keuze van het bij de jachthaven behorende water dat in dit bestemmingsplan wordt opgenomen, is de grens van het bestemmingsvlak bij de meest in het landelijk gebied gelegen ark gelegd. Hiermee is het bestemmingsvlak begrensd in overeenstemming met het beleid dat woonarken bij voorkeur niet in het landelijke gebied liggen. Door de grens van het bestemmingsvlak bij de verst in het landelijk gebied gelegen ark te leggen, is verschuiving van ligplaatsen in de gewenste richting van het stedelijke gebied wel mogelijk, en verplaatsing van arken verder het landelijke gebied in niet.

Doordat in dit bestemmingsplan slechts het water van de jachthavens is opgenomen, is oeverbebouwing bij arken in jachthavens niet in dit plan geregeld. Op de tot de jachthaven behorende vaste landen en eilanden blijft het bestemmingsplan "Uiterweg - Plasoevers 2005" van kracht. Op grond van dit bestemmingsplan zullen bijgebouwen en voorzieningen voor de arken op het vaste land gerealiseerd kunnen worden. De doeleindenomschrijving van de bestemming "Jachthaven I" en "Jachthaven "II" zal daartoe bij de met dit bestemmingsplan samenhangende I partiële herziening van het bestemmingsplan "Uiterweg - plasoevers 2005" gewijzigd worden.

Hoofdstuk 8 Maatschappelijke betrokkenheid

8.1 Participatie en Inspraak

Het voorontwerp bestemmingsplan is tot stand gekomen, nadat alle betrokkenen in de gelegenheid zijn gesteld de door de gemeente, in het kader van het onderzoek naar concrete feiten en omstandigheden, verzamelde gegevens op juistheid te controleren. Eigenaren/bewoners van woonarken zijn daartoe persoonlijk schriftelijk op de hoogte gesteld van de gegevens met betrekking tot hun woonark.

Over de bestemmingsregeling ter plaatse van de jachthavens is met individuele jachthaveneigenaren overleg gevoerd, met het doel in het bestemmingsplan zoveel mogelijk te anticiperen op toekomstige ontwikkelingen.

Het voorontwerp bestemmingsplan is conform de Algemene Inspraak en Participatieverordening Aalsmeer 2010 voor inspraak ter inzage gelegd samen met het ontwerp Beeldkwaliteitplan. Gedurende de periode van 7 september 2012 tot en met 18 oktober 2012 kon een ieder een mondelinge of schriftelijke inspraakreactie indienen. Binnen deze periode is op 24 september 2012 tevens een informatiebijeenkomst gehouden.

In totaal zijn 68 inspraakreacties ontvangen. Globaal is uit de inspraak gebleken dat de plantoelichting van het voorontwerp er onvoldoende in is geslaagd de keuzen die in het kader van dit bestemmingsplan zijn gemaakt toe te lichten. Zonder af te doen aan de uitgangspunten van het bestemmingsplan is de plantoelichting daarom ten behoeve van het ontwerpbestemmingsplan integraal herzien. Met name de gewijzigde hoofdstukken 4, 6 en 7 zijn in hun onderlinge samenhang te beschouwen als een toelichting op de aanleiding en doelstelling van het onderhavige bestemmingsplan. Een en ander heeft tevens geleid tot aanpassingen in de regels om de voorgestelde planregeling in overeenstemming te brengen met de planvisie. Naar aanleiding van de inspraak zijn daarnaast wijzigingen in de planregels aangebracht, met name ook om tegemoet te komen aan de door de jachthavenondernemers gewenste flexibiliteit.

De afzonderlijke inspraakreacties zijn weergegeven en van een antwoord voorzien in de Nota van Beantwoording Inspraak die als bijlage bij dit bestemmingsplan is gevoegd.

8.2 Bestuurlijk overleg

In het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 Bro is het voorontwerp bestemmingsplan langs digitale weg aan de volgende, gebruikelijke overleginstanties toegezonden.

  • Provincie Noord-Holland, Bureau RINA, postbus 3007, 2001 DA Haarlem;
  • Rijkswaterstaat Noord-Holland, Postbus 3119, 2001 DC Haarlem;;
  • Dienst Vastgoed Defensie, Directie West, Postbus 90004, 3509 AA Utrecht
  • ROA, Postbus 626, 1000 AP Amsterdam;
  • NV Nederlandse Gasunie, Postbus 444 2740 AK Waddinxveen;
  • Waternet postbus 94370 1090 GJ Amsterdam;
  • Eneco energie;
  • KPN Telecom, Postbus 58036, 1040 HA Amsterdam;
  • Provinciaal Waterleiding bedrijf Noord-Holland, Postbus 2113, 1990 AC Velserbroek;
  • Burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlemmermeer, Raadhuisplein 1, 2132 TZ Hoofddorp;
  • Hoogheemraadschap van Rijnland, Postbus 156 2300 AD Leiden;
  • Rijksdienst voor Oudheidkundig Bodemonderzoek, Postbus 1600 3800 BP Amersfoort;
  • Cultuurcompagnie, Postbus 3043, 1801 GA Alkmaar.

De afzonderlijke vooroverlegreacties zijn weergegeven en van een antwoord voorzien in de Nota van Beantwoording Inspraak die als bijlage bij dit bestemmingsplan is gevoegd.

8.3 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan “Woonarken” heeft met ingang van 7 juni 2013 tot en met 18 juli 2013 ter inzage gelegen met de mogelijkheid voor een ieder om een zienswijze in te dienen als bedoeld in artikel 3.8, lid 1, van de Wet ruimtelijke ordening in verbintenis met afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht. Tegelijkertijd is ook het ontwerpbestemmingsplan Partiële herziening Uiterweg-Plasoevers 2005 ter inzage gelegd. Het beeldkwaliteitsplan en de ontwerp Woonarkenverordening zijn op grond van de Algemene inspraak- en participatieverordening 2010 eveneens gedurende dezelfde periode van 7 juni 2013 tot en met 18 juli 2013 voor inspraak ter inzage gelegd.

Er zijn 38 zienswijzen ontvangen op het ontwerpbestemmingsplan “Woonarken” en 5 op de partiële herziening. Van de binnengekomen inspraakreacties hebben er 9 betrekking op het beeldkwaliteitplan en 11 op de woonarkenverordening. Over het algemeen hebben diegenen die een zienswijze op het bestemmingsplan hebben ingediend, ook een reactie op de verordening en het beeldkwaliteitplan ingediend.

Globaal samengevat hebben de zienswijzen hoofdzakelijk betrekking op drie onderwerpen:

  • 14. de uitgangspunten van het maatvoeringbeleid, met name voor recreatiearken;
  • 15. de aanwijzing in het bestemmingsplan van locaties als landelijk gebied met hoge natuurwaarden en overeenkomstige strenge eisen aan beeldkwaliteit;
  • 16. het alleen voor bestaande arken toestaan van afwijkende afmetingen.

De afzonderlijke zienswijzen zijn weergegeven en beantwoord in de Nota van Beantwoording Zienswijzen Ontwerpbestemmingsplan Woonarken, die als bijlage bij dit bestemmingsplan is gevoegd.

Hoofdstuk 9 Uitvoerbaarheid

9.1 (Milieu-) Technische uitvoerbaarheid

9.1.1 Bodem

Teneinde de mensen te beschermen tegen effecten van een verontreinigde bodem, geldt bij nieuwe ontwikkelingen een onderzoeksplicht naar de bodemgesteldheid te plaatse.

9.1.1.1 Wettelijk kader

Het bodembeleid is gebaseerd op een balans tussen maatschappelijke dynamiek en gezondheidsrisico's. Uitgangspunt is dat de bodemkwaliteit geen onaanvaardbaar risico voor de gebruiker mag vormen. Is dat wel het geval, dan wordt gesproken van een ernstig en spoedeisend geval van bodemverontreiniging. Deze gevallen moeten op korte termijn worden gesaneerd of het gebruik en/of de functie moet worden gewijzigd, zodat de verontreiniging geen risico vormt. De bodemkwaliteit kan ook een acceptabel risico vormen. Het gaat dan om een ernstig geval en een potentieel risico. Een ernstig geval met potentiële risico's hoeft niet gesaneerd te worden, omdat het opheffen van potentiële risico's niet kosteneffectief is. We is het zo, dat het loont om te saneren als er grondwerk plaatsvindt. Daarom is het verboden om in ernstig verontreinigde grond te werken zonder saneringsdoel. De saneringshandeling dient gemeld te worden bij het bevoegd gezag (de Provincie Noord-Holland). De te volgen procedures en normen voor onderzoek en sanering van de bodem zijn nader uitgewerkt in de Circulaire bodemsanering 2012. De norm voor een ernstig geval is de interventiewaarde; de norm voor spoedeisendheid is het saneringscriterium.

Bij handelingen en activiteiten op of in de grond dient een historisch bodemonderzoek conform NEN5725 te worden uitgevoerd om na te gaan of de bodem op een locatie mogelijk verdacht is. Een locatie is verdacht als er aanwijzingen zijn dat er in het verleden bodembedreigende activiteiten hebben plaatsgevonden (puntbronnen) of als er sprake is van achtergrondconcentraties die hoger zijn dan het bodemgebruik toestaat. Bij puntbronnen kan gedacht worden aan (voormalige) bedrijfsactiviteiten, ondergrondse brandstoftanks en sloop van asbesthoudende bouwwerken. Daar waar nieuwe (bouw-)werkzaamheden worden toegestaan is het uitvoeren van een verkennend bodemonderzoek noodzakelijk. In het geval van een verdachte locatie, dient een verkennend bodemonderzoek conform NEN5740 te worden uitgevoerd en zo nodig een nader onderzoek conform NTA 5755 om vast te stellen of er sprake is van een ernstig geval en of er sprake is van een verontreiniging die met spoed gesaneerd dient te worden.


Besluit bodemkwaliteit

Het Besluit bodemkwaliteit stelt onder andere regels voor grondverzet voor grond die geen risico's vormt voor de gebruiker. In de Regeling bodemkwaliteit zijn richtwaarden (kwaliteitsklassen) opgenomen voor verschillende gebruiksfuncties, die zijn gerelateerd aan bodemgebruik. Doel van de regels is om de bodemkwaliteit en bodemfunctie via grondverzet met elkaar in overeenstemming te brengen. Hulpmiddel hiervoor zijn de bodemkwaliteitskaarten zoals die zijn opgenomen in de regionale Nota bodembeheer.

De bodemfunctiekaart is verdeeld in zones waarvan het huidige en toekomstige gebruik is weergegeven. De bodemfuncties zijn "Industrie", "Wonen" en "Overig". De bodemfuncties bepalen de toepasbaarheid van grond, omdat de functie is gekoppeld aan een kwaliteitsklasse. De ontgravingskaart geeft de aanwezige bodemkwaliteit aan via zones van bodemkwaliteitsklassen "Industrie", "Wonen" en "Overig". Aalsmeer hanteert gebiedsspecifiek beleid, waarin naast de maximale waarden uit het generieke beleid de lokale maximale waarden "Wonen (gebiedsspecifiek)" en "Landbouw/natuur (gebiedsspecifiek)" gedefinieerd zijn.

De toepassingskaart geeft aan welke bodemkwaliteitsklasse toe te passen grond moet voldoen. Grond die voldoet aan de achtergrondwaarde is altijd toepasbaar. Grond verontreinigd tot boven de (lokale) maximale waarde is niet toepasbaar in de desbetreffende zone en moet elders worden toegepast of verwerkt. De overige grond moet bij toepassing voldoen aan de (lokale) maximale waarde en aan de bodemfunctie van de toepassingslocatie.


Provinciale milieuverordening

Gebieden met aardkundige waarden dienen planologisch te worden beschermd. Dit is vastgelegd in de Provinciale milieuverordening. In de praktijk betekent dit dat alleen grond mag worden toegepast die voldoet aan de bodemchemische normen en die bodemfysisch vergelijkbaar is met de in het toepassingsgebied voorkomende grondsoort.

De bodemkwaliteit dient geschikt te zijn voor de (toekomstige) functie en mag in principe niet verslechteren door grondverzet. De invulling van het beleid voor de gemeente Aalsmeer is vastgelegd in de Nota bodembeheer en de bijbehorende ontgravingskaart, bodemfunctiekaart en toepassingskaart.

9.1.1.2 Conclusie

Het onderhavige bestemmingsplan maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk en legt de bestaande situatie vast. Overwogen wordt bovendien, dat woonarken drijvende objecten zijn, waarbij in beginsel geen grondverzet plaatsvindt. Op grond van de planregeling is slechts op beperkte schaal uitbreiding van bebouwing op de oever mogelijk. Het gaat daarbij om bijgebouwen bij de woonark, waarin niet gedurende lange aaneengesloten periodes mensen aanwezig zullen zijn. Vanwege de bodemgesteldheid zijn er daarom geen belemmeringen voor het onderhavige bestemmingsplan. Nader onderzoek naar de bodemgesteldheid is daarom niet aan de orde.

9.1.2 Luchtkwaliteit

9.1.2.1 Wettelijk kader

Sinds 15 november 2007 zijn de hoofdlijnen voor regelgeving van de luchtkwaliteitseisen vastgelegd in de Wet milieubeheer (Wm). Artikel 5.16 Wm geeft weer onder welke voorwaarden de bestuursorganen bepaalde bevoegdheden (zoals wijzigingen van een bestemmingsplan) mogen uitoefenen. Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen luchtkwaliteitseisen in principe geen belemmering:

  • er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • een project leidt per saldo niet tot verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • een project draagt 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de luchtverontreiniging;
  • een project past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of binnen een regionaal programma van maatregelen.


Vanaf 1 augustus 2009 is het NSL in werking getreden. In het NSL zijn alle maatregelen opgenomen die de luchtkwaliteit moeten verbeteren en tevens zijn ruimtelijke ontwikkelingen opgenomen die de luchtkwaliteit verslechteren. Overheden zijn gehouden de in het NSL opgenomen maatregelen uit te voeren en kunnen het NSL gebruiken als onderbouwing bij plannen voor de NSL-projecten. Met het NSL laat de Nederlandse overheid zien hoe zij aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit gaat voldoen.


Grenswaarden

Voor de beoordeling van de situatie in de omgeving van het plan zijn met name de volgende grenswaarden uit de Wet milieubeheer relevant:

  • de jaargemiddelde concentraties voor stikstofdioxide (NO2) moeten vanaf 2015 voldoen aan de grenswaarde van 40 µg/m3;
  • voor fijn stof (PM10) geldt vanaf 2011 een grenswaarde van 40 µg/m3 voor de jaargemiddelde concentratie;
  • de 24-uurgemiddelde waarde voor PM10 mag niet vaker dan 35 keer per jaar overschreden worden (39 keer als rekening wordt gehouden met de zogenoemde zeezoutaftrek);
  • voor PM2,5, deeltjes nog kleiner dan PM10, zijn ook grenswaarden vastgesteld. Deze zijn niet strenger dan de huidige norm voor daggemiddelde concentraties van PM10.


Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen)

Met het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' - zoals een school of kinderopvang - in de nabijheid van provinciale wegen (binnen 50 meter) en rijkswegen (binnen 300 meter) beperkt. Dat geldt voor nieuwe situaties en bestaande situaties die worden uitgebreid, waarbij sprake is van een (dreigende) overschrijding van de grenswaarden voor NO2 of PM10.


Besluit en Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)

In het Besluit niet in betekenende mate (NIBM) bijdragen (luchtkwaliteitseisen) is vastgelegd wanneer een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Een project is NIBM als het niet meer dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde voor NO2 en PM10 bijdraagt; concreet betekent dit een bijdrage van maximaal 1,2 µg/m3. Met name NO2 en PM10 zorgen in Nederland nog voor overschrijdingen van grenswaarden, vandaar dat deze grens is gekozen.

In de Regeling NIBM is een aantal categorieën met maximale groottes aangewezen die NIBM zijn, waaronder woningbouw, kantoren en bepaalde inrichtingen. Als een project binnen de grenzen van deze Regeling valt, is verdere toetsing aan de grenswaarden niet nodig.

9.1.2.2 Conclusie

De omlegging van de N201 en de afwaardering van de Burgemeester Kasteleinweg leiden in het algemeen tot een verbetering van de luchtkwaliteit binnen Aalsmeer. Het onderhavige bestemmingsplan voegt geen nieuwe functies toe en legt de bestaande situatie vast. Het bestemmingsplan maakt derhalve geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk die in negatieve zin van invloed kunnen zijn op de luchtkwaliteit. Uit de zogenoemde monitoringstool van de Rijksoverheid blijkt dat de prognose is dat zowel in 2015 als in 2020 de grenswaarden voor fijn stof en voor stikstofdioxide niet overschreden worden in Aalsmeer. Binnen dit bestemmingsplan bevinden zich geen bovendien geen gevoelige bestemmingen als bedoeld in het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen). Nader onderzoek naar luchtkwaliteit is derhalve niet nodig.

9.1.3 Geluid

9.1.3.1 Wettelijk kader

Een bestemmingsplan regelt het gebruik van gronden. Zo kan op grond van een bestemmingsplan de aanwezigheid van geluidproducerende bronnen, zoals industrie en wegverkeer, ruimtelijk mogelijk worden gemaakt, of juist functies die een zekere mate van rust behoeven, zoals woningen, scholen en ziekenhuizen. In het bestemmingsplan dient daarom een beoordeling plaats te vinden van de mate waarin de functies die worden mogelijk gemaakt geluidhinder ondervinden van andere functies of juist geluidhinder produceren.

De beoordeling van het aspect geluid in ruimtelijke plannen vindt zijn grondslag in de Wet geluidhinder voor spoor- en wegverkeerslawaai en gezoneerde industrieterreinen en in de Wet luchtvaart en het bijbehorende Luchthavenindelingbesluit voor vliegverkeerlawaai. Daarnaast vindt de beoordeling van geluid zijn grondslag in de Wet ruimtelijke ordening. Aangetoond dient te worden dat het plan voldoet aan de eisen van een goede ruimtelijke ordening, in die zin dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

In de Wet geluidhinder zijn voorkeursgrenswaarden vastgesteld. Als daar niet aan voldaan kan worden, is het in bepaalde situaties mogelijk om zogenoemde hogere waarden vast te stellen. De gemeenteraad van Aalsmeer heeft de "Deelnota Hogere Waarden" vastgesteld. In deze nota is (in regionaal verband) de procedure uitgewerkt om de hogere waardenprocedure te doorlopen. In het hogere waardenbeleid is een aantal aspecten opgenomen die bij de afweging van een hogere waarde een rol speelt. Deze aspecten zijn:

  • 1. het heersende geluidsniveau;
  • 2. het toetsingskader om af te wijken van het heersende geluidsniveau;
  • 3. cumulatie en compensatie.

9.1.3.2 Conclusie wegverkeerslawaai en industrielawaai

Voorheen golden woonarken niet als geluidgevoelige functies op grond van de Wet Geluidhinder. Recentelijk zijn bij de wijziging van de wet ligplaatsen voor woonarken aangemerkt als geluidgevoelige terreinen. Voortaan geldt dat om ligplaatsen ruimtelijk mogelijk te maken, onderzoek naar de geluidbelasting noodzakelijk is en zo nodig hogere grenswaarden dienen te worden vastgesteld. Hierop is een uitzondering gemaakt voor ligplaatsen die in een verordening zijn aangewezen om door een woonark te worden ingenomen. Op grond van het overgangsrecht als opgenomen in artikel 1.2 lid 4 van het besluit geluidhinder kunnen ligplaatsen eenmalig in een bestemmingsplan worden verankerd, zonder dat daarvoor geluidonderzoek verreist is. Het overgangsrecht is bedoeld om bestaande ligplaatsen van het ene instrument (de gemeentelijke verordening) naar het andere instrument (het bestemmingsplan) mogelijk te maken.

Een groot deel van het plangebied bevindt zich in de geluidzone van het industrieterrein Schiphol-Oost. Het aspect geluidhinder is relevant voor de hier gelegen ligplaatsen voor woonarken voor permanente bewoning. De bestaande ligplaatsen die zich in de geluidzone van het Industrieterrein Schiphol Oost bevinden, kunnen op basis van het overgangsrecht op hun bestaande locatie planologsich verankerd worden. Gelet op de noodzaak om in de toekomst bij nieuwe ontwikkelingen onderzoek te doen naar de geluidbelasting ter plaatse van de ligplaatsen van deze woonarken, zijn de ligplaatsen voor woonarken voor permanente bewoning gedetailleerd in het bestemmingsplan op hun bestaande locatie vastgelegd. Verplaatsingen van deze woonarken zijn op grond van dit bestemmingsplan niet mogelijk. Het bestemmingsplan maakt tevens geen nieuwe ligplaatsen voor permanente bewoning mogelijk. Om in de toekomst een woonark voor permanente bewoning te kunnen verplaatsen of toe te voegen, dient een afzonderlijke planologische procedure te worden gevolgd, waarbij ook de uitvoerbaarheid ten aanzien van het geluidaspect uitdrukkelijk dient te worden afgewogen. Gelet op de overgangsbepaling van het besluit Geluidhinder bestaan er daarom vanwege de Wet geluidhinder geen belemmeringen voor het onderhavige bestemmingsplan.

9.1.3.3 Conclusie vliegtuiglawaai

Een groot deel van het plangebied is gelegen binnen het beperkingengebied van het Luchthavenindelingbesluit. De bestaande woonarken voor permanente bewoning zijn deels gelegen in zone 4 en deels ook in zone 3 van het beperkingengebied. Behoudens bestaand gebruik als bedoeld in artikel 2.2.1 sub 5 van het Luchthavenindelingbesluit zijn gevoelige functies hier niet toegestaan. Ingevolge de begripsbepalingen van het Luchthavenindelingbesluit is een woonark voor permanente bewoning aan te merken als een geluidgevoelige functie.

De bestaande woonarken in het gebied, voor zover legaal aanwezig, vallen onder de definitie van bestaand gebruik. De ligplaatsen voor woonarken voor permanente bewoning zijn gedetailleerd in het bestemmingsplan op hun bestaande locatie vastgelegd. Verplaatsingen van deze woonarken zijn op grond van dit bestemmingsplan niet mogelijk. Het bestemmingsplan maakt tevens geen nieuwe ligplaatsen voor permanente bewoning mogelijk. Het bestemmingsplan is daarmee in overeenstemming met het Luchthavenindelingbesluit. Het verplaatsen van bestaande woonarken voor permanente bewoning dan wel het toevoegen van nieuwe ligplaatsen voor permanenten bewoning is slechts mogelijk, nadat daarvoor een afzonderlijke planologische procedure wordt gevolgd. In het kader van die procedure dient ook een verklaring om geen bezwaar te worden aangevraagd.

9.1.4 Ecologie
9.1.4.1 Wettelijk kader

Op 1 april 2002 is de Flora- en faunawet in werking getreden. Doel van deze wet is de bescherming van de dier- en plantensoorten in Nederland. Tegelijkertijd vormt deze wet de implementatie van Europeesrechtelijke en internationale verplichtingen (Habitatrichtlijn, Vogelrichtlijn en Verdrag van Bern).

De wet kent een verbod op het aantasten of verstoren van zowel extra beschermde als overige soorten, alsmede het aantasten of verstoren van de nesten, holen of andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfplaatsen, behoudens verlening van ontheffing door de minister van EL&I. Beschermde soorten zijn onder meer alle amfibieën, reptielen, vleermuizen en vrijwel alle vogels.

9.1.4.2 Conclusie

Het bestemmingsplan voorziet bestaande functies van een passende planologische regeling. De bestaande ligplaatsen van de woonarken zijn zowel voor woonarken voor permanente bewoning als voor woonarken voor niet-permanente bewoning gedetailleerd op de plankaart vastgelegd. Nieuwe ligplaatsen worden niet mogelijk gemaakt. Omdat het plan de bestaande situatie vastlegt zijn er geen negatieve effecten op de flora en fauna in het gebied te verwachten. Wel wordt aan jachthavens enige flexibiliteit geboden om ligplaatsen binnen de jachthavens te verplaatsen of onderling uit te wisselen. Het is niet aannemelijk dat deze flexibiliteit een negatief effect heeft op flora en fauna, omdat de trefkans van beschermde soorten binnen de wateren van bestaande jachthavens niet hoog is. Wetgeving op het terrein van de soortenbescherming vormt daarom geen belemmering voor dit bestemmingsplan. Nader onderzoek naar flora en fauna is niet nodig. Wel geldt dat bij werkzaamheden aan woonarken dan wel vernieuwing en vervanging van de woonarken rekening dient te worden gehouden met vliegroutes, verblijfplaatsen en foerageergebied van vleermuizen, verblijfplaatsen van roofvogels, uilen, spechten en de broedplaatsen en het broedseizoen van diverse soorten watervogels. Aanleg-, bouw- en beheerwerkzaamheden mogen alleen worden uitgevoerd indien er geen broedende volgens in de nabije omgeving zijn.

9.1.5 Water
9.1.5.1 Wettelijk kader

De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en verbetert de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Voor de organisatie van het waterbeheer bevat het Waterbesluit de toedeling van oppervlaktewaterlichamen in beheer bij het Rijk en regels over het verstrekken van informatie met betrekking tot het waterbeheer. Ook regelt het Waterbesluit procedurele en inhoudelijke aspecten van het nationale waterplan en het beheerplan voor de rijkswateren en enkele inhoudelijke aspecten van de plannen in verband met implementatie van de kaderrichtlijn water en de richtlijn overstromingsrisico's. Voorts bevat het besluit bepalingen over de wijze waarop de aanvraag om een watervergunning wordt gedaan, waaronder de gevallen waarin een elektronische aanvraag wordt ingediend.

De Waterregeling bevat regels over de organisatie van het waterbeheer, een aantal kaarten over de toedeling van beheer, de begrenzing van oppervlaktewaterlichamen en de aanwijzing van de drogere oevergebieden, alsmede regels voor gegevensverstrekking aan het Rijk op grond van Europese verplichtingen. Verder regelt de Waterregeling een enkel inhoudelijk aspect van het regionaal waterplan en de beheerplannen.

In de Waterwet is gekozen voor een systeem waarin iedere bestuurslaag haar beleid formuleert en dit vastlegt in plannen. De plannen geven aan wat iedere bestuurslaag wil doen in een bepaalde planperiode om de doelstellingen van het waterbeheer te halen. Deze plannen zijn bindend voor de eigen bestuurslaag. De Waterwet sluit op dit punt zoveel mogelijk aan bij de sturingsvisie van de Wet ruimtelijke ordening.

Om water integraal onderdeel te laten uitmaken van de ruimtelijke planning, is het nodig dat de ruimtelijke gevolgen van de wateropgaven in ruimtelijke plannen worden uitgewerkt. Om dit effectief te kunnen doen, wordt in het planstelsel van de Waterwet een koppeling gelegd met het planstelsel van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening. Dit wil zeggen dat de waterplannen op Rijksniveau en op provinciaal niveau ook ruimtelijke plannen (structuurvisies) zijn op basis van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening.

Uitgangspunt is dat er geen conflict ontstaat tussen ruimtelijk planologische regels en waterhuishoudkundige regelingen. De keur van het hoogheemraadschap blijft onverkort van toepassing op alle handelingen in het watersysteem. De keur heeft immers een breder bereik dan een ruimtelijk plan. Een bestemmingsplan borgt de ruimtelijke kwaliteit; een Keur met name het functioneren van het watersysteem, aan het laatste zitten naast ruimtelijke voorwaarden ook technische.

9.1.5.2 Conclusie

Het bestemmingsplan legt de bestaande situatie vast. Uitbreiding van het aantal woonarken in het plangebied is niet mogelijk op grond van het bestemmingsplan. Ontwikkelingen die van negatieve invloed kunnen zijn op de waterhuishouding van het plangebied zijn niet aan de orde. Het plan heeft geen wijzigingen in de waterhuishoudkundige inrichting van het gebied tot gevolg. Zo staat het bestemmingsplan geen substantiële toename van verharding toe en voorziet het bestemmingsplan niet in de demping van waterwegen of ander oppervlaktewater. Ook staat het bestemmingsplan geen ontwikkelingen toe die van negatieve invloed kunnen zijn op de waterkwaliteit of op grondwaterstromen. Met de waterbeheerder heeft over de opzet van de planregeling afstemming plaatsgevonden. Bij de verdere planontwikkeling is hiermee rekening gehouden.

9.1.6 Externe veiligheid

Bij externe veiligheid gaat het om de risico's die derden lopen als gevolg van bepaalde activiteiten. Het gaat daarbij om risico's voor personen in de omgeving van bedrijven of als gevolg van het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg en door buisleidingen.

9.1.6.1 Wettelijk kader

Besluit externe veiligheid inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor personen in de omgeving van het bedrijf. Het gaat daarbij onder meer om bedrijven die vallen onder het BRZO (Besluit Risico's Zware Ongevallen), LPG-tankstations en opslagplaatsen met gevaarlijke stoffen.


Belangrijke begrippen in het kader van externe veiligheid zijn het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Het plaatsgebonden risico is in het Bevi gedefinieerd als het "risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als de kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof of gevaarlijke afvalstof betrokken is".

Het groepsrisico is gedefinieerd als de "cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof of gevaarlijke afvalstof betrokken is".

Verder zijn kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten van belang. Kwetsbare objecten zijn bijvoorbeeld scholen, kantoorgebouwen met een bruto vloeroppervlak van meer dan 1.500 m2 en woningen met een dichtheid van meer dan twee woningen per hectare. Beperkt kwetsbare objecten zijn onder meer sporthallen, zwembaden en woningen met een dichtheid van maximaal twee woningen per hectare.

Het Bevi bevat eisen voor het plaatsgebonden risico en regels voor het groepsrisico. Voor het plaatsgebonden risico geldt onder meer een grenswaarde van 10-6 per jaar voor kwetsbare objecten in nieuwe situaties. Voor het groepsrisico geldt dat de gemeenteraad verantwoording moet afleggen over de wijze waarop het groepsrisico is meegewogen in de besluitvorming.


Circulaire risico normering vervoer gevaarlijke stoffen

In onder meer de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen is het externe veiligheidsbeleid voor vervoer van gevaarlijke stoffen vastgelegd. De verwachting is dat in 2013 de circulaire opgevolgd zal worden door het Besluit transportroutes externe veiligheid (Btev). In dit besluit staan regels op het gebied van externe veiligheid voor de ruimtelijke inrichting rond wegen, waterwegen en spoorwegen met vervoer van gevaarlijke stoffen. Er worden bijvoorbeeld verplichte veiligheidsafstanden tot deze transportroutes vastgelegd.


Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb)

Het Besluit externe veiligheid buisleidingen regelt de taken en verantwoordelijkheden van leidingexploitanten en gemeenten. De belangrijkste eisen aan bestemmingplannen zijn: ruimtelijke reservering voor plaatsgebonden risico, verantwoording van het groepsrisico en een ruimtelijke reservering voor zogenoemde belemmeringenstroken met een aanlegvergunningenstelsel.

9.1.6.2 Conclusie

Ten aanzien van de veiligheidsrisico's is het volgende overwogen en geconcludeerd.

Opslag gevaarlijke stoffen

In de nabijheid van een deel van het plangebied liggen twee inrichtingen die onder het Bevi vallen: de verffabriek Heren & Zn aan de Oosteinderweg 32 en het LPG-tankstation aan de Burgemeester Kasteleinweg. Uit onderzoek dat is verricht ten behoeve van de nieuwbouw van de ontwikkeling Dorpshaven tussen de Burgemeester Kasteleinweg en de Oude Spoordijk, blijkt dat de dichtstbijzijnde gelegen woonarken, namelijk die in de omgeving van de Oude Spoordijk, buiten het invloedsgebied van beide inrichtingen liggen waarvoor een verantwoordingsplicht vanuit externe veiligheid geldt.

Figuur: Uitsnede risicokaart (www.risicokaart.nl)

afbeelding "i_NL.IMRO.0358.BPWOONARKEN-VG02_0004.jpg"

Transport gevaarlijke stoffen

Er zijn geen woonarken gelegen in het invloedsgebied van transportroutes van gevaarlijke stoffen over de weg.

Transport gevaarlijke stoffen buisleidingen

Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van 140 meter vanaf de hogedrukgasleiding W-529-01, met een diameter van 12 inch en een druk van 40 bar. Het betreft de woonarken in de nabijheid van de Oude Spoordijk. Het plaatsgebonden risico en het groepsrisico van deze gasleiding is nader beschouwd. De resultaten van dit onderzoek zijn vastgelegd in een rapport met de titel “Kwantitatieve Risicoanalyse Buisleidingen binnen bestemmingsplan 'Woonschepen Aalsmeer'”, datum 24 mei 2013, documentnummer 3413585 (hierna: het Tebodin-rapport).

Uit het Tebodin-rapport blijkt dat de plaatsgebonden risicocontour van 10-6 op de leiding ligt. Dit betekent dat er geen belemmeringen zijn voor de ruimtelijke ordening. Ook is het groepsrisico onderzocht. Het blijkt dat de aanwezigheid van de woonarken geen invloed heeft op dat deel van de leiding waar het groepsrisico het grootst is. Dat komt doordat die locatie op te grote afstand van de Oude Spoordijk is gelegen. Dit maximale groepsrisico ligt overigens een factor 23 onder de oriëntatiewaarde en is dus laag. Ter hoogte van de Oude Spoordijk hebben de aanwezige personen in de woonarken wel invloed op het daar geldende groepsrisico. Het maximale aantal slachtoffers neemt toe met een factor 1,2. De overschrijdingsfactor wordt tweemaal zo hoog. Deze overschrijdingsfactor ligt ondanks de verdubbeling nog steeds een factor 47 beneden de oriëntatiewaarde en is daarmee zeer laag te noemen. Het groepsrisico bij de Oude Spoordijk ligt een factor 2 lager dan bij dat deel van de desbetreffende leiding waar het risico het hoogst is.

Luchthavenindelingbesluit

Om de kans op vogelaanvaring zoveel mogelijk te beperken, mogen op grond van het LIB in het plangebied geen vogelaantrekkende functies worden toegelaten. Daarnaast gelden er op grond van het LIB als gevolg van veiligheidsnormen in verband met het gevaar op doorschieten en te vroeg landen van vliegtuigen, in het plangebied beperkingen ten aanzien van de maximaal toegestane hoogtes van gebouwen.

Het bestemmingsplan maakt geen vogelaantrekkende functies mogelijk als bedoeld in het Luchthavenindelingbesluit (LIB). De maximale bouwhoogtes zoals in het plan mogelijk worden gemaakt blijven in een enkel geval (aan de Oosteinderweg) niet onder de maximale bouwhoogte zoals voor delen van het plangebied wordt voorgeschreven in het LIB. Het betreft echter bestaande objecten, zodat het plan in overeenstemming geacht kan worden met de regelgeving vanuit het LIB.

9.1.7 Archeologie

9.1.7.1 Wettelijk kader

In de Wet op de archeologische monumentenzorg is het doel van het in 1992 gesloten Verdrag van Valletta (Malta) verwerkt, te weten: bescherming van het archeologische erfgoed als bron van het Europese gemeenschappelijke geheugen en als middel voor geschiedkundige en wetenschappelijke studie. Om dat doel te bereiken moet de wetgever het archeologisch erfgoed betrekken bij de ruimtelijke ordening. Tevens dient de financiering van het archeologisch onderzoek en het behoud in de bodem te worden geregeld. Kern van de wet is dat gemeenten verantwoordelijk worden voor de archeologische monumentenzorg binnen de gemeentegrenzen. Verder wordt het verrichten van opgravingen aan de markt overgelaten.

Door de wet heeft de gemeente een nieuwe wettelijke taak gekregen: bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient de gemeente rekening te houden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden. Dit houdt in dat de gemeente bij de voorbereiding van een nieuw bestemmingsplan moet onderzoeken of de grond een archeologische waarde of verwachting bezit. In het bestemmingsplan kunnen archeologische voorschriften worden opgenomen wanneer de gemeente de grond bestemd heeft als archeologisch waardevol of onderzoeksgebied. De aanvrager van een omgevingsvergunning en een omgevingsvergunning voor aanlegactiviteiten moet zelf de kosten dragen voor het voldoen aan de archeologische voorschriften, uitgaande van het principe 'De verstoorder betaalt'. De aanvrager heeft recht op nadeelcompensatie van de gemeente wanneer de kosten onredelijk hoog zijn.


Het principe dat de veroorzaker betaalt geldt uitsluitend wanneer de wet uitdrukkelijk bepaalt dat er een archeologisch voorschrift aan de vergunning kan worden verbonden.


De volgende archeologische voorschriften worden in de wet genoemd:

  • Het treffen van maatregelen waardoor de archeologische resten in situ behouden blijven;
  • De verplichting tot het doen van opgravingen;
  • Het werk laten begeleiden door een deskundige.


De provincie of het rijk kunnen in plaats van de gemeente bevoegd zijn om beslissingen te nemen over terreinen met archeologische resten. Het gaat daarbij om vergunningen voor ontgrondingen en om vergunningen inzake beschermde archeologische monumenten die voorkomen op de monumentenlijst van het rijk. Aan deze vergunningen kunnen dezelfde archeologische voorschriften worden verbonden.


Het rijk is ook het bevoegd gezag bij toevalsvondsten, waarvan sprake is wanneer er bij werkzaamheden onverwacht archeologische resten worden aangetroffen. Vondsten met archeologische waarde dienen te worden aangegeven bij het provinciaal depot voor archeologie van de provincie Noord-Holland.

In de Wet op de Archeologische Monumentenzorg is aangegeven dat gemeenten verantwoordelijk zijn voor hun eigen bodemarchief. Dit betekent dat de gemeente bevoegd gezag is. Om te kunnen voldoen aan het gestelde in de Wet op de Archeologische Monumentenzorg dienen de gemeenten te beschikken over archeologiebeleid. Het gemeentelijk beleid is vastgelegd in de Beleidsnota Archeologie Gemeente Aalsmeer d.d. 24 juni 2010 met bijbehorende beleidskaart (zie figuur volgende pagina).

afbeelding "i_NL.IMRO.0358.BPWOONARKEN-VG02_0005.jpg"

Figuur: beleidskaart Archeologie gemeente Aalsmeer

Op grond van deze nota is het plangebied verdeeld over de zones waarvoor geldt dat archeologisch onderzoek is vereist bij een oppervlakte van 50 m2 respectievelijk 500 m2 en een diepte van 40 cm.

9.1.7.2 Conclusie

In het bestemmingsplan zijn ontwikkelingen met een oppervlakte groter dan 500 m2 niet aan de orde. Voorts geldt dat in beginsel bij het innemen van een ligplaats met een woonark de bodem niet wordt geroerd, terwijl bijgebouwen op de wal onder de grens van 50 m2 blijven. Vanuit archeologie zijn daarom voor het onderhavige bestemmingsplan geen belemmeringen.

9.2 Economische uitvoerbaarheid

Onderhavig bestemmingsplan heeft voornamelijk een conserverend karakter en maakt geen ontwikkelingen mogelijk die tot verhaalbare kosten voor de gemeente kunnen leiden. De bouwmogelijkheden die op basis van het bestemmingsplan worden toegestaan zijn zeer beperkt en hebben betrekking op incidentele en zeer bescheiden uitbreidingen van woonarken of bijgebouwen die volledig kunnen geschieden op basis van particulier initiatief. Aangezien het bestemmingsplan bestaande rechten en gevestigde belangen grotendeels respecteert zijn ook geen kosten aan de orde in termen van schadeloosstellingen. Vanuit de overwegende conserverende doelstelling van het plan wordt vooralsnog geen planschade voorzien.

9.3 Handhaving

Handhaving op het gebied van ruimtelijke ordening spitst zich toe op het gebruik van gronden en opstallen en het uitvoeren van werken en werkzaamheden waarvoor een aanlegvergunning nodig is. Handhaving kan kortweg worden omschreven als: elke handeling die erop is gericht de naleving van rechtsregels te bevorderen of een overtreding te beëindigen.

Voorwaarde van een goed en doelmatig handhavingsbeleid is dat zowel bij de gemeente als bij de verschillende doelgroepen (eigenaren, gebruikers en direct belanghebbenden / omwonenden) draagvlak voor het handhaven van de bestemmingsregeling bestaat. Dit houdt in dat de regeling goed leesbaar, duidelijk en concreet moet zijn en, niet voor meerdere uitleg vatbaar mag zijn. Verder dient handhavend optreden te voldoen aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.

9.3.1 Zorgvuldige planvoorbereiding

Overeenkomstig aanbeveling 4 van de Inspectie Ruimtelijke Ordening dient een bestemmingsplan een handhaving paragraaf te bevatten. In dat onderdeel dient een toelichting te worden gegeven op de wijze waarop de gemeente het juridisch normenkader van het bestemmingsplan, gegeven met de planregels en de planverbeelding, zal handhaven.

Het niet naleven van een bestemmingsplan komt neer op het ondergraven van één van de meest waardevolle en invloedrijkste instrumenten van de gemeentelijke overheid. Daarnaast is een dergelijke inbreuk een aantasting van één van de belangrijkste waarborgen die de burger op gemeentelijk niveau heeft. De burger mag immers verwachten, veelal eisen, van de gemeentelijke overheid, dat zij de regelgeving die zij in een bestemmingsplan heeft opgenomen ook zal handhaven. Bovendien tast het niet naleven en handhaven van het bestemmingsplan de geloofwaardigheid van de gemeente in het algemeen aan. Om deze redenen is het noodzakelijk de handhaving van bestemmingsplannen ter hand te nemen en blijven nemen.

In de voorbereiding van dit bestemmingsplan zijn alle strijdige en illegale functies die in strijd waren met het destijds geldende bestemmingsplan in beeld gebracht. Daarnaast zijn de overtredingen geïnventariseerd op de voorwaarden van de uitgegeven ligplaatsvergunningen. De strijdige en illegale functies moeten een juiste juridische status krijgen naar gelang van de illegaliteit, een en ander zoals geboden met vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De functies zijn ofwel positief bestemd, ofwel onder het overgangsrecht gebracht, ofwel niet bestemd. Voor de laatste categorie geldt een beginselplicht tot handhaving.

In het plangebied kan sprake zijn van illegaal gerealiseerde oeverbebouwing. In de gebiedsgerichte inventarisatie is er uit doelmatigheidsoverwegingen voor gekozen niet elk object te controleren voor zover het oeverbebouwing betreft. Er is van uitgegaan dat de bij de woonarken aanwezige bebouwing op de oever in de meeste gevallen op grond van de bouwregels van het onderhavige bestemmingsplan zal kunnen worden gelegaliseerd. Het kan bovendien voorkomen dat de bij een woonark opgerichte erfbebouwing buiten het plangebied van het bestemmingsplan is opgericht. Over deze bebouwing dient bij aanstaande planherzieningen in het kader van de actualiseringsplicht een afweging te worden gemaakt.

9.3.2 Positief bestemmen of handhaven

In paragraaf 7.1 van deze plantoelichting is aangegeven welke strijdige en illegale functies positief zijn bestemd. De keuze om functies te legaliseren, dan wel om legalisering op grond van een ligplaatsvergunning mogelijk te maken, is gebaseerd op de volgende uitgangspunten.

  • het illegale gebruik heeft langdurig plaatsgevonden zonder dat er handhavend is opgetreden;
  • het illegale gebruik is te verenigen met de planvisie van het vigerende bestemmingsplan "Uiterweg - Plasoevers 2005" en "Oosteinderweg 2005 e.o";
  • het illegale gebruik is te verenigen met het actuele ruimtelijke beleid van de gemeente en de beoordelingscriteria zoals op grond hiervan gelden voor het realiseren van nieuwe ligplaatsen ten behoeve van de verplaatsing van woonarken;
  • het illegale gebruik is niet in strijd met relevante wet- en regelgeving.

9.3.3 Beleidsmatige prioriteiten in de handhaving

Het gemeentelijke beleid voor handhaving is neergelegd in de Nota "Handhaving in Aalsmeer, 2011-2015", zoals vastgesteld op 12 mei 2011 door de gemeenteraad. Samen met het Integraal uitvoeringsprogramma 2011-2012 beschrijft deze nota de visie, doelstellingen, prioriteiten, uitgangspunten en strategieen op het gebied van toezicht en handhaving in Aalsmeer. De nota stelt een hoge prioriteit aan een gebiedsgerichte handhaving van geactualiseerde bestemmingsplannen. In dit kader is ook de handhaving van woonarken projectmatig voorzien.

In het Uitvoeringsprogramma Toezicht & handhaving 2013-2014 zijn de handhavinginspanningen op het gebied van toezicht en handhaving voor het omgevingsrecht neergelegd. De handhaving van woonarken is hierin opgenomen en uitgewerkt als één van twee grote projecten die voor deze periode wordt voorzien.

Hoofdstuk 10 Juridische planopzet

In hoofdstuk 7 van deze plantoelichting heeft de waardering van de in het plangebied aangetroffen functies en waarden plaatsgevonden. Hoe deze waardering is vertaald in de keuze van bestemmingen met bijbehorend normenkader is daarbij verantwoord. In dit hoofdstuk wordt de systematiek van de planverbeelding en de planregels nader toegelicht voor zover dat noodzakelijk is voor een juiste interpretatie van het bestemmingsplan.

10.1 Voorgeschreven standaarden

Met de inwerkingtreding van de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2008 is de systematiek van bestemmingsplannen grotendeels vastgelegd. In de regeling worden nadere regels gesteld over vormgeving, inrichting, authenticiteit, methodes en technieken en beschikbaarstelling van digitale instrumenten. De bij deze regeling behorende de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (verder: SVBP 2012) bevat de richtlijnen voor de opzet en verbeelding van bestemmingsplannen. de SVBP 2012 zijn standaardregels voor de inrichting van bestemmingsplannen gegeven. Deze standaardregels bestaan onder meer uit vaste hoofdgroepen van bestemmingen met bijbehorende functies, vaste kleuren en afkortingen voor bestemmingen en vaste symbolen en figuren voor (dubbel)bestemmingen en aanduidingen. In de hierna volgende paragrafen wordt de plansystematiek slechts toegelicht voor zover geoorloofd van de standaarden wordt afgeweken of deze standaarden een bepaalde interpretatieruimte laten bij de toepassing daarvan.

10.2 Systematiek van de planregels

De bestemmingen en aanduidingen zoals weergegeven in de verbeelding van het GML-bestand dienen in samenhang met de regels te worden gelezen. De planregels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld in overeenstemming met de SVPB 2012. In opvolging van de voorschriften van artikel 3.2.1, 3.2.2 en 3.2.4 van het Besluit ruimtelijke ordening zijn standaardregels opgenomen. De SVBP 2012 schrijft voor op welke wijze de regels dienen te zijn ingedeeld en hoe elke planregel moet worden opgebouwd. Daarnaast heeft de gemeente een bepaalde vaste werkwijze voor het toepassen van de SVBP die bij de vormgeving van het bestemmingsplan is gevolgd. In overeenstemming met de SVBP 2012 zijn de planregels neergelegd in vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, bestemmingsregels, algemene regels en overgang- en slotregels zijn opgenomen. In deze paragraaf wordt voor elk van deze hoofdstukken verantwoord op welke wijze de richtlijnen van de SVPB 2012 zijn toegepast.

10.2.1 Inleidende regels

In overeenstemming met jet SVBP 2012 bevat het eerste hoofdstuk van de planregels de inleidende regels van het bestemmingsplan. Deze regels hebben tot doel duidelijkheid te bieden over de interpretatie van de in het bestemmingsplan gehanteerde begrippen en termen. Voor zover de regels bepalingen bevatten over aan te houden maatvoeringen, wordt in de inleidende regels aangeven hoe deze maten moeten worden bepaald. Dit zijn de meetvoorschriften.

Begripsbepalingen

Artikel 1 bevat de verklaring van de in de planregels voorkomende begrippen. Een aantal van de gegeven definities wordt bindend voorgeschreven in de SVBP 2012. In aanvulling op deze standaarden is een aantal begrippen opgenomen waarvan een nadere definitie van belang is voor een juiste interpretatie van de planregels. Het merendeel van deze aanvullende begripsbepalingen is toegesneden op het de specifieke objecten die het onderhavige bestemmingsplan beoogt de regelen. Sommige begrippen worden volgens de gemeentelijke werkwijze voor zover van toepassing standaard op deze wijze in de bestemmingsplannen van de gemeente opgenomen.

Wijze van meten

De voorschriften voor de wijze van meten worden volgens de SVBP neergelegd in artikel 2 van de planregels. De SVBP schrijft voor een aantal maatvoeringen de wijze van meten dwingend voor. Ten behoeve van een goede interpretatie van de planregels zijn in aanvulling hierop nog een aantal andere meetregels opgenomen. Het betreft de meetvoorschriften om de lengte, breedte en hoogte van woonarken te bepalen.

10.2.2 Bestemmingsregels
10.2.2.1 Bestemmingen

Na de inleidende regels volgen de bestemmingsregels. Hierin zijn in overeenstemming met de SVBP achtereenvolgens en in alfabetische volgorde de planregels opgenomen van de voorkomende bestemmingen. De bestemmingen zijn gekozen in overeenstemming met de richtlijnen van de SVBP voor wat betreft de hoofdgroepen van bestemmingen en de daarbinnen vallende functies. Het is niet nodig geweest gebruik te maken van de hoofdgroep “Overig”.

  • Recreatie - Jachthaven
  • Water - Verblijfsrecreatie
  • Water - Permanent Wonen

Naast enkelbestemmingen kunnen in een bestemmingsplan ook dubbelbestemmingen voorkomen. Dubbelbestemmingen zijn van toepassing op gronden waar twee of meer onafhankelijk van elkaar voorkomende bestemmingen aan de orde zijn. Er is daarbij sprake van een rangorde tussen de dubbelbestemming en de daarmee samenvallende enkelbestemming. In het bestemmingsplan zijn de volgende dubbelbestemmingen opgenomen:

  • Waterstaat - Waterkering
  • Water - Leiding

De regels van een bestemming hebben een in de SVPB dwingend voorgeschreven opbouw met een vaste volgorde van daarin voorkomende elementen.

10.2.2.2 Gebruiksregels

De SVBP schrijft voor dat het eerste onderdeel van de bestemmingsregels de 'bestemmingsomschrijving' bevat, waarin de gebruiksdoeleinden van de bestemming worden omgeschreven. Bij verschillende bestemmingen is gebruik gemaakt van de mogelijkheid specificaties te geven voor wat betreft het gebruik. Het betreft de volgende functieaanduidingen:

  • kantoor
  • ligplaats
  • oever
  • specifieke vorm van recreatie - ligplaats permanent wonen

In de bij de dubbelbestemming behorende planregels wordt de verhouding tussen de doeleinden van de bestemmingen aangegeven. De specifieke kenmerken van dubbelbestemmingen brengen met zich mee dat deze doorgaans een groot gebied beslaan en veelal op meerdere bestemmingen betrekking hebben.

10.2.2.3 Bouwregels

De bouwregels voor de bestemmingen en subbestemmingen zijn overeenkomstig de SVBP telkens vervat in het tweede lid van de bestemmingsregels. Volgens de voorgeschreven plansystematiek dienden de bouwregels te worden gelezen in samenhang met de algemene bepalingen in het tweede inleidende artikel over de wijze van meten.

In het bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de mogelijkheden die de SVBP biedt om met behulp van maatvoeringaanduidingen aanwijzingen te geven over de wijze van bouwen. In het onderhavige bestemmingsplan wordt met behulp van een maatvoeringsaanduiding verwezen naar een arknummer met een bijbehorende afwijkende maatvoering.

10.2.2.4 Aanlegregels

Met een dergelijke regel kunnen werken, geen bouwwerk zijnde (bijvoorbeeld verhardingen) of werkzaamheden (bijvoorbeeld afgravingen) mogelijk worden gemaakt. Dit soort werken zijn veelal gebonden aan voorwaarden ter bescherming van een bepaald belang. In dit bestemmingsplan zijn aanlegregels opgenomen om belangen van de waterkering te beschermen en om ter bescherming van landschappelijke waarden.

10.2.3 Algemene regels

Volgens de SVBP worden de algemene regels ondergebracht in hoofdstuk 3 van de planregels. De algemene regels moeten worden opgevat als de afsluitende regels van het bestemmingsplan. Zij vormen het voorwaardenscheppende kader van het bestemmingsplan als geheel.

Hoewel de SVBP wel de volgorde van de algemene regels bepaalt, laat deze de keuze vrij om de algemene regels in één artikel samen te nemen, of deze geordend per onderwerp in verschillende artikelen neer te leggen. Vanwege de grote verscheidenheid van zaken die in de algemene regels aan de orde komen, wordt in de gemeentelijke werkwijze de voorkeur gegeven aan de tweede variant, waarbij aan elk onderwerp een artikel wordt gewijd. Naast de wettelijk verplichte anti-dubbeltelbepaling die onder de algemene regels moet worden geplaatst zijn in dit bestemmingsplan algemene bouwregels, algemene gebruiksregels, algemene afwijkingsregels en overige regels opgenomen.

Antidubbeltelbepaling

De antidubbeltelbepaling betreft een standaardbepaling die als zodanig is voorgeschreven in artikel 3.2.4 van het Besluit ruimtelijke ordening.

Algemene bouwregels en afwijkingsregels

De algemene bouwregels in samenhang met de algemene afwijkingsregels hebben betrekking op de flexibiliteit van de planregels voor het gehele plangebied voor zover niet in de bestemmingsregels flexibiliteitbepalingen zijn opgenomen. In de algemene regels zijn regelingen opgenomen voor toegestane overschrijdingen, ondergronds bouwen en ondergeschikte bouwdelen. Via de algemene afwijkingsregels is recht gedaan aan de bestaande afmetingen van woonarken.

Algemene gebruiksregels

De algemene gebruiksregels bevatten in elk geval een verklaring van hetgeen in het bestemmingsplan onder verboden gebruik moet worden verstaan. Naast een verwijzing naar het algemene gebruiksverbod van artikel 7.2 van de Wet ruimtelijke ordening in samenhang met artikel 2.1 lid 1 onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, zijn zo nodig specifieke gebruiksverboden opgenomen ter invulling van het algemene gebruiksverbod. Daarin is onderscheid gemaakt tussen het verbod op het gebruik van gronden en het verbod op het gebruik van bouwwerken.

Indien specifieke functies in verschillende bestemmingen voorkomen, laat de SVBP 2008 de keuze om de specifieke gebruiksregels op te nemen in de verschillende bestemmingen of deze in een algemene regel te vervatten. In overeenstemming met de gemeentelijke werkwijze is in het onderhavige plan voor deze laatste optie gekozen. Zo zijn in een algemene regel de bepalingen opgenomen over de voorwaarden waaronder de uitoefening van een beroep of bedrijf aan huis is toegestaan. In de betreffende bestemmingen wordt naar de algemene regel verwezen.

Algemene aanduidingsregels

De algemene aanduidingsregels dienen indien een dubbelbestemming niet tot de mogelijkheid behoort, maar er bijvoorbeeld vanuit sectorale wetgeving aanleiding bestaat om extra mogelijkheden dan wel beperkingen op te nemen in het plan. Van de algemene gebiedsaanduidingen is gebruik gemaakt om de wetgeving van het luchtvaartindelingsbesluit in het plan te verwerken. Tevens zijn gebiedsaanduidingen opgenomen ter bescherming van landschappelijke waarden en natuurwaarden.

Overige regels

Onder overige regels moeten volgens de richtlijnen van de SVBP alle regels worden ondergebracht die niet onder een andere regel te vervatten zijn. Overige regels zijn in dit bestemmingsplan niet aan de orde.

10.2.4 Overgangs- en slotregels

Volgens de SVBP dienen in hoofdstuk 4 van de planregels de overgangs- en slotregels te worden ondergebracht. Hier vinden de wettelijk voorgeschreven bepalingen met betrekking tot het overgangsrecht een plaats. Voor zover het dit hoofdstuk betreft zijn de richtlijnen van de SVBP en behoeft de hierbij gevolgde werkwijze geen nadere toelichting.

10.3 Systematiek van de planverbeelding

Sinds de inwerkingtreding van de digitale verplichtingen van het Besluit ruimtelijke ordening op 1 januari 2010 is het digitale bestemmingsplan juridisch bindend. De planverbeelding is digitaal vorm gegeven overeenkomstig de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012. De systematiek van de planverbeelding in dit bestemmingsplan vormt geen aanvulling op of geoorloofde afwijking van de SVBP 2012 en behoeft in die zin dus geen nadere toelichting.

De Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012 schrijft ook voor hoe de koppeling tussen de planverbeelding met de andere planonderdelen in de dataset dient plaats te vinden. Het digitale plan is de verzameling geometrisch bepaalde planobjecten dat is vervat in een GML-bestand met bijbehorende regels. De digitale ruimtelijke informatie wordt zowel digitaal als analoog verbeeld.

Het digitale bestandenset heeft het volgende planidentificatienummer gekregen: NL.IMRO.0358.BPNWOONARKEN-VG01. Het SVPB 2012 bevat richtlijnen over de wijze waarop de inhoud van de planregels digitaal moet worden weergegeven. Het digitale bestemmingsplan is overeenkomstig deze richtlijnen vervaardigd. Het SVBP 2012 schrijft voorts voor dat de digitale verbeelding alle relevante bestemmingsplaninformatie kan tonen, maar over de wijze waarop dat gebeurt is niets geregeld dan dat het opvragen van bestemmingsplaninformatie op interactieve wijze dient plaats te vinden.

De planregels worden aangehaald als “regels van het bestemmingsplan Woonarken”. De analoge verbeelding leidt tot de analoge plankaart op papier. Ook voor de analoge verbeelding bevat de SVBP richtlijnen over de weergave van de inhoud van het bestemmingsplan. Daarnaast geldt voor de analoge verbeelding dat deze alle te verbeelden informatie moet bevatten. Er zijn regels over de opbouw van de legenda van de analoge verbeelding, over het opnemen van de noordpijl en een schaal op de plankaart en over het materiaal waarvan de plankaart wordt vervaardigd. Tevens dient bij de vaststelling van het bestemmingsplan te worden aangegeven welke ondergrond voor de analoge planverbeelding is gebruikt.

Het plangebied is op één kaartblad vervat met een schaal van 1:1.500. Als ondergrond is de GBKN gebruikt van 15 maart 2013.

10.4 Toelichting op de bestemmingen

De planregeling in samenhang met de planregels geeft aan welk gebruik volgens het bestemmingsplan op een bepaalde locatie is toegestaan. Bij geval van twijfel over de uitleg van de regels, biedt de plantoelichting uitkomst om te achterhalen welke bedoeling de wetgever met de planregeling had. Teneinde aan te geven op welke wijze de planregels dienen te worden geïnterpreteerd, wordt hieronder per afzonderlijke bestemming de planregeling toegelicht.

10.4.1 Recreatie-Jachthaven

De bestemming "Recreatie-Jachthaven" ziet op delen van de bestaande jachthavens waar op dit moment woonarken gelegen zijn. De regels voor deze bestemming zijn in artikel 3 van het bestemmingsplan neergelegd. Binnen deze bestemming zijn op grond van het eerste lid woonarken voor niet permanente bewoning toegestaan, met dien verstande dat het aantal woonarken voor niet-permanente bewoning in de gemeente als geheel niet meer mag bedragen dan 184 in totaal. Binnen de bestemming zijn daarnaast woonarken voor permanente bewoning toegestaan. Woonarken voor permanente bewoning zijn alleen toegestaan op de huidige locaties van de betreffende ligplaatsen en daarom apart op de planverbeelding aangeduid. Omdat de bestemming ziet op delen van bestaande jachthavens zijn binnen deze bestemming tevens aanlegplaatsen en voorzieningen ten behoeve van pleziervaartuigen toegestaan. Hiermee is bewerkstelligd dat het normale gebruik voor jachthaven niet wordt doorkruist.

In het tweede lid van de bestemming zijn de bepalingen opgenomen waaraan moet worden voldaan indien een ligplaats voor een woonark wordt gerealiseerd. Hier is onder meer geregeld welke afmetingen woonarken maximaal mogen hebben. Woonarken voor niet-permanente bewoning mogen op grond van artikel 3.2.1 sub a maximaal een omvang hebben van 15x5x3 meter (lxbxh). Woonarken voor permanente bewoning mogen op grond van artikel 3.2.1 sub c, d en e een afmeting hebben van maximaal 18x5x6 meter (lxbxh) in stedelijk gebied en 15x5x4,5 meter (lxbxh) in landelijk gebied. De maximaal toelaatbare afmetingen mogen niet worden overschreden ten behoeve van uitbreidingen van een woonark in de vorm van aan- en uitbouwen of erkers. Deze dienen binnen de maximaal toegestane afmeting te worden gerealiseerd. Omdat in de bestaande situatie woonarken soms afwijkende afmetingen hebben, is in artikel 3.2.1 sub h geregeld dat bestaande afwijkingen eveneens zijn toegestaan. Afwijkende afmetingen zijn uitsluitend toegestaan voor de op het moment van de ter inzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan bestaande arken die zijn opgenomen op de als bijlage bij het bestemmingsplan gevoegde lijst.

Woonarken voor niet-permanente bewoning mogen in beginsel overal binnen de bestemming worden geprojecteerd, mits wordt voldaan aan het bepaalde in lid f en g voor wat betreft de afstand tot een naastgelegen woonark en de afstand tot de insteek van het water. Op grond van artikel 3.2.1 sub h zijn op het moment van ter inzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan bestaande afwijkende afstanden toegelaten. Voor woonarken voor permanente bewoning geldt op grond van artikel 3.2.1 sub b dat zij een vaste ligplaats hebben. De woonark dient altijd ten minste gelegen te zijn binnen de aanduiding van de ligplaats. Dit houdt in dat marginale verschuivingen mogelijk zijn, met inachtneming van de regels over de afstand tot andere arken en de insteek tot het water, en ook dat voor zover de regels over de maximale afmeting dat toestaan, uitbreidingen van de ark op grond van het bestemmingsplan mogelijk zijn. Burgemeester en wethouders hebben op grond van artikel 3 lid 3 een afwijkingsbevoegdheid om een ligplaats voor permanente bewoning naar een andere locatie binnen de bestemming. Hiervoor gelden een aantal voorwaarden: het aantal ligplaatsen voor permanente bewoning binnen de bestemming mag niet worden uitgebreid en woonarken mogen niet worden verplaatst van stedelijk gebied naar landelijk gebied. In het algemeen geldt dat aan relevante milieu- en wetgeving moet worden voldaan en de verplaatsing in overeenstemming dient te zijn met het op dat moment vigerende vastgestelde beleid. In elk geval wordt hier benadrukt, dat indien de betreffende ligplaats binnen het beperkingengebied zone 4 van het luchthavenindelingbesluit is gelegen, geldt dat een verplaatsing niet mogelijk is zonder een verklaring van geen bezwaar ex artikel 8:9 Wet Luchtvaart.

Op grond van artikel 3.2.2 mogen binnen deze bestemming tevens aanlegplaatsen en voorzieningen bij woonarken worden gerealiseerd. Voor aanlegplaatsen gelden geen nadere regels. In totaal is bij een woonark mag 15 m2 aan extra voorzieningen toegestaan. Het gaat dan om terrassen, vlonders, loopranden, en dergelijke. Grotere oppervlaktes voor deze voorzieningen zijn toegestaan, indien het meerdere in mindering gebracht wordt op de maximale afmeting die voor de woonark is toegestaan.

Binnen de bestemming worden zelfstandige bijgebouwen bij de woonarken niet mogelijk gemaakt. Gelet op het feit dat de bestemming vooral ziet op het water dat bij jachthavens behoort en de daarin gelegen arken, is er binnen het plangebied vrijwel geen ruimte om bijgebouwen te realiseren. Voor het kunnen realiseren van bergruimte ten behoeve van woonarken in de jachthaven, dient te worden teruggevallen op de regeling voor bedrijfsbebouwing op Er is van uitgegaan dat binnen de bedrijfsbebouwing die op grond van het bestemmingsplan "Uiterweg - Plasoevers 2005 " geldt voor het overige (vaste land) deel van de jachthavens is toegestaan, kan worden voorzien in de ten behoeve van de in de jachthaven gelegen arken noodzakelijke bergruimte.

Het vierde lid van het bestemmingsartikel regelt wat in elk geval onder strijdig gebruik van gronden wordt verstaan. Hieronder is onder meer opgenomen het permanent wonen op een woonark, anders dan op een woonark die daarvoor is aangeduid.

Tenslotte is in het vijfde lid bepaalt dat voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden een omgevingsvergunning vereist is. Artikel 4.5.1 bevat een limitatieve opsomming van de werken en werkzaamheden waarvoor een omgevingsvergunning dient te worden aangevraagd. In artikel 4.5.2 worden de situaties beschreven waarin in afwijking van het bepaalde onder 4.5.1 van het aanvragen van een omgevingsvergunning kan worden afgezien. In artikel 4.5.3 is het beoordelingskader opgenomen voor aanvragen voor omgevingsvergunning.

10.4.2 Water-Permanent Wonen

De bestemming "Water- Permanent Wonen" ziet op de gronden buiten de jachthavens, waarop in de bestaande situatie ligplaatsen voor woonarken voor permanente bewoning zijn gerealiseerd. De gronden met deze bestemming zijn aangewezen voor het wonen op een woonark. In samenhang met het wonen kan tevens een aan-huis-gebonden beroep of bedrijf worden uitgeoefend.

Het tweede lid regelt de voorwaarden waaronder een woonark kan worden gerealiseerd. Artikel 4.2.1 sub a bepaalt waar de woonark moet worden geplaatst. Binnen de bestemming wordt door middel van een aanduiding 'ligplaats' aangegeven waar de woonark dient te liggen. Ter plaatse van de aanduiding ligplaats is maximaal één woonark toegestaan. De woonark dient volledig binnen de aanduiding 'ligplaats' te liggen als deze kleiner is dan het aanduidingsvlak en tenminste het gehele aanduidingsvlak te benutten als de ark groter is dan het aanduidingsvlak. Dit houdt in, dat zolang aan deze voorwaarde wordt voldaan de woonark binnen het bestemmingsvlak kan worden verlegd.

In artikel 4.2.1 sub b tot en met d zijn de eisen opgenomen die aan de omvang van woonarken voor permanente bewoning worden gesteld. Binnen deze bestemming mogen woonarken een afmeting hebben van maximaal (lxbxh) van 18 x 6 x 5 meter. Een uitzondering hierop wordt gemaakt voor woonarken die in gebied liggen met de aanduiding 'landelijk gebied'. Voor de arken in deze gebieden mag de omvang maximaal (lxbxh) 15x5x4,5 meter bedragen. De maximaal toelaatbare afmetingen mogen niet worden overschreden ten behoeve van uitbreidingen van een woonark in de vorm van aan- en uitbouwen of erkers. Deze dienen binnen de maximaal toegestane afmeting te worden gerealiseerd. In artikel 4.2.1. sub e en f zijn nadere bepalingen opgenomen waaraan moet worden voldaan met betrekking tot de afstand tot naast gelegen arken en de insteek tot het water. Het komt voor dat de bestaande situatie afwijkt van de voorwaarden die in dit bestemmingsartikel aan woonarken worden gesteld. Omdat in de bestaande situatie woonarken soms afwijkende afmetingen hebben of andere afstanden hanteren ten opzichte van nabij gelegen woonarken en de insteek tot het water, is in artikel 4.2.1 sub g geregeld, dat bestaande afwijkingen eveneens zijn toegestaan. Afwijkende afmetingen zijn uitsluitend toegestaan voor de op het moment van de ter inzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan bestaande arken die zijn opgenomen op de als bijlage bij het bestemmingsplan gevoegde lijst van woonarken met afwijkende afmetingen.

In artikel 4.2.2 en 4.2.3 zijn de regels opgenomen voor de bebouwing die ten behoeve van de woonarken kan worden opgericht op de oever en de extra voorzieningen die bij de woonarken mogen worden gerealiseerd. De aanduiding 'oever' is bedoeld om de plaats aan te duiden waar ten behoeve van de ark voorzieningen op en aan de oever kunnen worden aangebracht. Onder meer oevervoorzieningen als beschoeiingen vallen hieronder, maar ook erf- en terreinafscheidingen. Per woonark mag één zelfstandig gebouw op de oever worden opgericht. Afhankelijk van de ligging van de woonark in landelijk gebied, natuurgebied of daarbuiten, zijn verschillende eisen op genomen ten aanzien van de afmeting die maximaal toelaatbaar is. In beginsel is per woonark een gebouw op de oever toegestaan van maximaal 40m2. In landelijk gebied geldt een maximale afmeting van 30m2. De hoogte van bijgebouwen op de oever is overal maximaal 3 meter. Bijgebouwen dienen minimaal 2 meter uit de insteek van het water te worden gerealiseerd.

Het gebied gelegen buiten de aanduiding 'oever' is bedoeld voor water. Hier wordt uiteraard de ruimte geboden voor het afmeren van de woonark op de ligplaats. Daarnaast mag in dit deel van het bestemmingsvlak een aanlegplaats worden gerealiseerd ten behoeve van een pleziervaartuig, waarbij een maximum geldt van één per woonark, en mogen voorzieningen ten behoeve van woonarken worde gerealiseerd, zoals een loopplank, steiger, onderhoudsvlot, vlonder (al of niet boven het land) en een drijvende tuin of drijvend terras. In totaal mogen deze voorzieningen een oppervlakte hebben van niet meer dan 15m2. Een grotere oppervlakte is mogelijk, maar de extra oppervlakte gaat dan ten kosten van de afmeting die de woonark maximaal mag hebben. De oppervlakte die nodig is om vanaf de oever toegang tot de woonark te krijgen telt niet mee bij het berekenen van de oppervlakte van de voorzieningen.

In artikel 4.3 zijn de specifieke gebruiksregels opgenomen. Hierin is aangegeven welk gebruik in elk geval tot strijdig gebruik wordt gerekend. Zo is onder meer expliciet het wonen in bijgebouwen op de oever onder strijdig gebruik geschaard. Tevens is het verboden om andere onderkomens te plaatsen dan woonarken. Andere objecten dan een woonark, bijvoorbeeld een gebouw op palen, zijn niet toegestaan.

Tenslotte is in het vijfde lid bepaald dat voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden een omgevingsvergunning vereist is. Artikel 4.5.1 bevat een limitatieve opsomming van de werken en werkzaamheden waarvoor een omgevingsvergunning dient te worden aangevraagd. In artikel 4.5.2 worden de situaties beschreven waarin in afwijking van het bepaalde onder 4.5.1 van het aanvragen van een omgevingsvergunning kan worden afgezien. In artikel 4.5.3 is het beoordelingskader opgenomen voor aanvragen voor omgevingsvergunning.

10.4.3 Water - Verblijfsrecreatie

De bestemming "Water- Verblijfsrecreatie" ziet op de gronden buiten de jachthavens, waarop in de bestaande situatie ligplaatsen voor woonarken voor niet-permanente bewoning zijn gerealiseerd. In artikel 5 zijn de regels voor het gebruik van deze gronden opgenomen. De gronden met deze bestemming zijn aangewezen voor ligplaatsen voor woonarken voor niet-permanente bewoning. Deze ligplaatsen zijn bedoeld voor recreatief gebruik. Buiten de door burgemeester en wethouders aangegeven verblijfsperiode mag niet op deze arken worden verbleven.

Het tweede lid regelt de voorwaarden waaronder een woonark kan worden gerealiseerd. Artikel 5.2.1 sub a bepaalt waar de woonark moet worden geplaatst. Binnen de bestemming wordt door middel van een aanduiding 'ligplaats' aangegeven waar de woonark dient te liggen. Ter plaatse van de aanduiding ligplaats is maximaal één woonark toegestaan. De woonark dient binnen de aanduiding 'ligplaats' te liggen dan wel minimaal ook het volledige aanduidingsvlak te benutten. Dit houdt in, dat zolang aan deze voorwaarde wordt voldaan de woonark binnen het bestemmingsvlak kan worden verlegd.

In artikel 5.2.1 sub b zijn de eisen opgenomen die aan de omvang van woonarken voor niet-permanente bewoning worden gesteld. Binnen deze bestemming mogen woonarken een afmeting hebben van maximaal (lxbxh) 15 x 5 x 3 meter. De maximaal toelaatbare afmetingen mogen niet worden overschreden ten behoeve van uitbreidingen van een woonark in de vorm van aan- en uitbouwen of erkers. Deze dienen binnen de maximaal toegestane afmeting te worden gerealiseerd. In artikel 5.2.1. sub c en d zijn nadere bepalingen opgenomen waaraan moet worden voldaan met betrekking tot de afstand tot naast gelegen arken en de insteek tot het water. Het komt voor dat de bestaande situatie afwijkt van de voorwaarden die in dit bestemmingsartikel aan woonarken worden gesteld. Omdat in de bestaande situatie woonarken soms afwijkende afmetingen hebben of andere afstanden hanteren ten opzichte van nabij gelegen woonarken en de insteek tot het water, is in artikel 5.2.1 sub e geregeld, dat bestaande afwijkingen eveneens zijn toegestaan. Afwijkende afmetingen zijn uitsluitend toegestaan voor de op het moment van de ter inzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan bestaande arken die zijn opgenomen op de als bijlage bij het bestemmingsplan gevoegde lijst van woonarken met afwijkende afmetingen.

In artikel 5.2.2 en 5.2.3 zijn de regels opgenomen voor de bebouwing die ten behoeve van de woonarken kan worden opgericht op de oever en de extra voorzieningen die bij de woonarken mogen worden gerealiseerd. De aanduiding 'oever' is bedoeld om de plaats aan te duiden waar ten behoeve van de ark voorzieningen op en aan de oever kunnen worden aangebracht. Onder meer oevervoorzieningen als beschoeiingen vallen hieronder, maar ook erf- en terreinafscheidingen. Per woonark mag één zelfstandig gebouw op de oever worden opgericht. Afhankelijk van de ligging van de woonark in landelijk gebied of daarbuiten, zijn verschillende eisen op genomen ten aanzien van de afmeting die maximaal toelaatbaar is. In beginsel is per woonark een gebouw op de oever toegestaan van maximaal 6 m2, het gebouw mag maximaal 3 meter hoog zijn. Bijgebouwen dienen minimaal 2 meter uit de insteek van het water te worden gerealiseerd.

Het gebied gelegen buiten de aanduiding 'oever' is bedoeld voor water. Hier wordt uiteraard de ruimte geboden voor het afmeren van de woonark op de ligplaats. Daarnaast mag in dit deel van het bestemmingsvlak een aanlegplaats worden gerealiseerd ten behoeve van een pleziervaartuig, waarbij een maximum geldt van één per woonark, en mogen voorzieningen ten behoeve van woonarken worden gerealiseerd, zoals een loopplank, steiger, onderhoudsvlot, vlonder (al of niet boven het land) en een drijvende tuin of drijvend terras. In totaal mogen deze voorzieningen een oppervlakte hebben van niet meer dan 15m2. Een grotere oppervlakte is mogelijk, maar de extra oppervlakte gaat dan ten kosten van de afmeting die de woonark maximaal mag hebben. De oppervlakte die nodig is om vanaf de oever toegang tot de woonark te krijgen telt niet mee bij het berekenen van de oppervlakte van de voorzieningen.

In artikel 5.3 zijn de specifieke gebruiksregels opgenomen. Hierin is aangegeven welk gebruik in elk geval tot strijdig gebruik wordt gerekend. Zo is onder meer expliciet het wonen in bijgebouwen op de oever onder strijdig gebruik geschaard. Tevens is het verboden om andere onderkomens te plaatsen dan woonarken. Andere objecten dan een woonark, bijvoorbeeld een gebouw op palen, zijn niet toegestaan.

Tenslotte is in het vierde lid van dit artikel bepaald dat voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden een omgevingsvergunning vereist is. Artikel 5.4.1 bevat een limitatieve opsomming van de werken en werkzaamheden waarvoor een omgevingsvergunning dient te worden aangevraagd. In artikel 5.4.2 worden de situaties beschreven waarin in afwijking van het bepaalde onder 5.4.1 van het aanvragen van een omgevingsvergunning kan worden afgezien. In artikel 5.4.3 is het beoordelingskader opgenomen voor aanvragen voor omgevingsvergunning.

10.4.4 Leiding - Water

De beschermingzone van de Waterleiding heeft een dubbelbestemming gekregen. Er is sprake van een dubbelbestemming, indien een bestemming twee of meer onafhankelijk van elkaar op dezelfde plaats voorkomende doeleinden (functies) regelt, waarbij er sprake is van een rangorde tussen die doeleinden (functies). Deze dubbelbestemming is primair ten opzichte van medebestemmingen. De dubbelbestemming 'Leiding - Water' waarborgt dat het belang van de waterleiding altijd prevaleert boven de andere geldende bestemmingen. Het bepaalde in artikel 6.2. leidt ertoe, dat binnen deze bestemming uitsluitend ten behoeve van de waterleiding mag worden gebouwd. Het realiseren van de op grond van de andere bestemmingen toegestane woonarken en bijbehorende oeverbebouwing en andere voorzieningen zijn niet rechtstreeks toegestaan. Op grond van de afwijkingsbevoegdheid in artikel 6.3 kan hiervoor vergunning worden verkregen, mits de belangen van de waterkering zich hiertegen niet verzetten en vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de beheerder van de waterkering. In artikel 6.4 is met het oog op de bescherming van de belangen van de waterbeheerder een omgevingsvergunningplicht opgenomen voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde of van bouwwerken. Artikel 6.4.1 bevat een limitatieve opsomming van de werken en werkzaamheden waarvoor een omgevingsvergunning dient te worden aangevraagd. In artikel 6.4.2 worden de situaties beschreven waarin in afwijking van het bepaalde onder 6.4.1 van het aanvragen van een omgevingsvergunning kan worden afgezien. In artikel 6.4.3 is het beoordelingskader opgenomen voor aanvragen voor omgevingsvergunning. De omgevingsvergunning kan verleend worden nadat is gebleken dat de belangen van de waterleiding zich hiertegen niet verzetten en vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij de beheerder van de waterleiding.

10.4.5 Waterstaat - Waterkering

De beschermingszone van de waterkering heeft een dubbelbestemming gekregen. Er is sprake van een dubbelbestemming, indien een bestemming twee of meer onafhankelijk van elkaar op dezelfde plaats voorkomende doeleinden (functies) regelt, waarbij er sprake is van een rangorde tussen die doeleinden (functies). Deze dubbelbestemming is primair ten opzichte van medebestemmingen. De dubbelbestemming 'Waterstaat-Waterkering' waarborgt dat het belang van de waterkering altijd prevaleert boven de andere geldende bestemmingen. Het bepaalde in artikel 7.2. leidt ertoe, dat binnen deze bestemming uitsluitend ten behoeve van de waterkering mag worden gebouwd. Het realiseren van de op grond van de andere bestemmingen toegestane woonarken en bijbehorende oeverbebouwing en andere voorzieningen zijn niet rechtstreeks toegestaan. Op grond van de afwijkingsbevoegdheid in artikel 7.3 kan hiervoor vergunning worden verkregen, mits de belangen van de waterkering zich hiertegen niet verzetten en vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de beheerder van de waterkering. In artikel 7.4 is met het oog op de bescherming van de belangen van de waterbeheerder een omgevingsvergunningplicht opgenomen voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde of van bouwwerken. Artikel 7.4.1 bevat een limitatieve opsomming van de werken en werkzaamheden waarvoor een omgevingsvergunning dient te worden aangevraagd. In artikel 7.4.2 worden de situaties beschreven waarin in afwijking van het bepaalde onder 7.4.1 van het aanvragen van een omgevingsvergunning kan worden afgezien. In artikel 7.4.3 is het beoordelingskader opgenomen voor aanvragen voor omgevingsvergunning. De omgevingsvergunning kan verleend worden nadat is gebleken dat de belangen van de waterkering zich hiertegen niet verzetten en vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij de beheerder van de waterkering.

10.5 Toelichting op de andere (belangrijke) artikelen

In aanvulling op de toelichting op de regels per afzonderlijke bestemming worden in deze paragraaf ten behoeve van een goede interpretatie van de planregels een aantal onderdelen van de overige artikelen uitgelegd.

10.5.1 Begripsbepalingen en wijze van meten

In artikel 1 worden in de regels gebruikte begrippen gedefinieerd en in artikel 2 wordt aangegeven hoe gemeten moet worden. Zo wordt voorkomen, dat bij het gebruiken van de regels interpretatieverschillen optreden.

Zo is omschreven wanneer een object wordt aangemerkt als een woonark en wat wordt verstaan onder woonarken voor permanente bewoning en voor woonarken voor niet-permanente bewoning.

Wat betreft de hoogte van woonarken in het water wordt gerekend vanaf de waterlijn. De waterlijn is gedefinieerd als 'Het grensvlak tussen water en lucht'. De lengte en breedte van een woonark worden gemeten tussen de langste lengte en langste breedte (buitenkant bak), exclusief loopranden, overstekken, gangboorden, stootranden en dergelijke.

Daarnaast mag de woonark niet meer dan 1 meter uit de insteek van het water liggen. Voorkomen moet worden, dat een ark midden in de watergang komt te liggen. De insteek van het water is gedefinieerd als: 'de snijlijn van het schuine oevertalud (oeverhelling) met het horizontaal gelegen maaiveld'.

Het begrip oever is als volgt gedefinieerd: 'aan het water grenzende strook land bestaande uit een oevertalud en een horizontaal gelegen oever'. In de regels wordt aangegeven dat op de oever zelfstandige bijbehorende gebouwen zijn toegestaan. Het gaat hier om de horizontaal gelegen oever.

De hierboven genoemde begrippen en definities zijn gebaseerd op de terminologie zoals gebruikt in de uitgangspuntennota Legger-oppervlaktewateren 2010 van het Hoogheemraadschap van Rijnland (december 2009).

10.5.2 Algemene bouwregels en algemene gebruiksregels

Een belangrijk onderdeel van de planregels is artikel 8. Dit artikel bevalt algemene regels voor het realiseren van woonarken. Deze regels zijn op elke bestemming van toepassing. Het eerste lid van dit artikel is de vertaling van het restrictieve beleid voor het aantal woonarken dat zich binnen de gemeente mag bevinden. De numerus fixus voor het aantal ligplaatsen dat maximaal mag worden ingenomen binnen het plangebied is in het eerste lid van dit artikel opgenomen. Het aantal ligplaatsen voor woonarken voor permanente bewoning mag niet meer bedragen dan 192. Het aantal woonarken voor niet-permanente bewoning mag niet meer bedragen dan 183. Uit het bepaalde in artikel 3 en 4 volgt dat dit aantal verdeeld mag worden over de bestemmingen "Recreatie-Jachthaven" en "Water-verblijfsrecreatie", maar dat het aantal arken dat ligplaats inneemt op gronden met de bestemming "Water-Verblijfsrecreatie nooit meer kan bedragen dan 49.

Ook artikel 8.4 is een belangrijk onderdeel van de planregeling. Op grond van dit artikel zijn bestaande arken die een omvang hebben die groter is dan op grond van de bestemmingsregeling is toegestaan, zijn toegelaten. Voorwaarde daarvoor is dat de ark is opgenomen op de lijst die als bijlage 1 aan de regels is toegevoegd. Op deze lijst is voor de betreffende arken aangegeven wat de bestaande afmeting is die voor de bestaande ark is toegestaan. In het geval de bestaande ark wordt vervangen, dient te worden voldaan aan de op grond van het bestemmingsartikel voorgeschreven eisen voor de afmetingen van de woonark. In zwaarwegende omstandigheden kan hiervan op grond van artikel 8.5 worden afgeweken. Deze bepaling moet worden gezien als een hardheidsclausule om in situaties waarop van tevoren niet kon worden geanticipeerd en die leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard uitkomst te bieden. Het kan dan bijvoorbeeld gaan om een situatie waarin de bestaande technische omstandigheden ter plaatse van de ligplaats dwingen tot een afwijkende maatvoering.

De algemene gebruiksregels bevatten onder meer de voorwaarden waaronder een aan-huis-gebonden beroep of bedrijf mag worden uitgeoefend in een woonark voor permanente bewoning.

10.5.3 Algemene aanduidingsregels

De algemene aanduidingsgregels zijn opgenomen in artikel 11 van het bestemmingsplan. Hierin zijn voor zover van toepassing de bepalingen van het Luchthavenindelingbesluit vertaald. In het eerste lid ziet op de bepalingen die gelden voor de gronden die zijn gelegen in zone 3 van het Luchthavenindelingbesluit. Het tweede lid ziet op de doorwerking van het Luchthavenindelingbesluit in het bestemmingsplan voor zover de gronden gelegen zijn in zone 4 van het bestemmingsplan. Op grond van deze artikelen is geregeld dat voor een uitbreiding dan wel vervanging dan wel verplaatsing van een woonark voor permanente bewoning in deze gebieden een verklaring van geen bezwaar ex artikel 8.9 van de Wet luchtvaart noodzakelijk is. Door middel van de verwijzing naar bijlage 2 van het bestemmingsplan zijn de op grond van het Luchthavenindelingbesluit geldende hoogtelijnen en hellingsvlakken in het bestemmingsplan opgenomen.

10.5.4 Gebiedsaanduidingen

Het bestemmingsplan kent een tweetal gebiedsaanduidingen. Een deel van het gebied is gelegen in de geluidzone van het industrieterrein Schiphol-Oost. Door middel van artikel 12 is gewaarborgd dat in dit gebied geen nieuwe woonarken kunnen worden gerealiseerd, tenzij is aangetoond dat de geluidbelasting niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, of een door het bevoegd gezag verleende hogere grenswaarde.

Landelijk Gebied

In het plan is verder opgenomen de gebiedsaanduiding "Landelijk Gebied". De gronden met deze gebiedsaanduiding zijn aangewezen voor behoud en herstel van het landschap en/ of natuur. Op grond van artikel 13 dienen binnen deze gebiedsaanduiding zoveel mogelijk ecologische oevers te worden gerealiseerd. De gebiedsaanduiding heeft direct gevolg voor de maximale afmetingen die een woonark voor permanente bewoning mag hebben en de omvang van de bebouwing op de oever die bij woonarken voor permanente bewoning binnen de bestemming "Water-Permanent Wonen" mag worden gerealiseerd. Voorts is een omgevingsvergunningplicht opgenomen voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde en werkzaamheden.

10.5.5 (Persoonsgebonden) overgangsrecht

In artikel 15 is het overgangsrecht geregeld. Vooral het derde lid van dit artikel behoeft toelichting, aangezien hierin het persoonsgebonden overgangsrecht wordt geregeld. Lid 3 is van belang, omdat hier het persoonsgebonden overgangsrecht wordt geregeld. Integraal onderdeel van het bestemmingsplan maakt deel uit bijlage 3, met de lijst van natuurlijke personen op wie een persoonsgebonden overgangsrecht van toepassing is.

Aan het persoonsgebonden overgangsrecht is een aantal voorwaarden verbonden om zo helder en duidelijk mogelijk te hebben welke personen onder dit overgangsrecht vallen. Op grond van artikel 15.3.1 sub a is geregeld dat het persoonsgebonden overgangsrecht uitsluitend van toepassing is op de bewoner van de woonark die op de als bijlage 3 van de bijlage staat. Indien het op een woonark om meerdere personen gaat op wie het persoonsgebonden overgangsrecht van toepassing is, zijn deze personen afzonderlijk op de lijst opgenomen. Het persoonsgebonden overgangsrecht is derhalve uitdrukkelijk persoonsgebonden en niet overdraagbaar, ook niet op rechtsopvolgers. In artikel 15.3.1 sub b is bepaald, wanneer het persoonsgebonden overgangsrecht komt te vervallen. Dit is in elk geval het geval indien de betreffende persoon is verhuisd of overleden. Op grond van artikel 15.3.1 sub d komt het persoonsgebonden overgangsrecht tevens te vervallen indien de betreffende persoon gedurende een aaneengesloten periode langer dan een jaar niet op de woonark woont. Het persoonsgebonden overgangsrecht komt ook te vervallen indien de ark waarop wordt gewoond, wordt verplaatst.

Inwonen van (meerderjarige) kinderen en partners bij personen op wie het persoonsgebonden overgangsrecht van toepassing is, is soms aan de orde. Ook kan bijvoorbeeld na een scheiding een nieuwe partner op de woonark komen wonen. Op al deze personen is het persoonsgebonden overgangsrecht niet van toepassing. Dit betekent, dat zij op de woonark mogen wonen tot het moment dat het persoonsgebonden overgangsrecht voor de op de lijst opgenomen persoon komt te vervallen. Zij mogen inwonen tot het moment dat de hoofdbewoners verhuizen of overlijden.

De hoofdbewoners mogen de woonark indien gewenst uitbreiden; maar nooit met meer dan de maximale maten die gelden voor woonarken bedoeld voor niet-permanente bewoning (15 x 5 x 3 (lxbxh)). Voor het overige zijn alle niet omgevingsvergunningsplichtige vormen van bouwen, zoals onderhoud aan de woonark, altijd toegestaan. Zolang op een bewoner van een woonark een persoonsgebonden overgangsrecht van toepassing is mag de woonark niet worden verplaatst. Indien de woonark wordt verplaatst, komt het persoonsgebonden overgangsrecht te vervallen.