direct naar inhoud van Artikel 12 Wonen - Lintbebouwing
Plan: Kudelstaart op onderdelen
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0358.BPKudelstaartoo-VA01

Artikel 12 Wonen - Lintbebouwing

12.1 Bestemmingsomschrijving
12.1.1 Algemeen

De als 'Wonen - Lintbebouwing' bestemde gronden zijn aangewezen voor:

  • a. woningen met inbegrip van bijbehorende bijgebouwen, aan- en uitbouwen en andere nevenruimten;
  • b. aan-huis-gebonden beroep of -bedrijf in samenhang met het wonen en met inachtneming van het bepaalde in 19.3;
  • c. tuinen en erven;
  • d. al dan niet gebouwde parkeervoorzieningen;
  • e. water en groenvoorzieningen;
  • f. verkeersareaal.

12.2 Bouwregels
12.2.1 Algemeen

Op en onder de in 12.1 genoemde gronden mag slechts worden gebouwd ten behoeve van de aldaar genoemde bestemming.

12.2.2 Gebouwen
  • a. Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
    • 1. per bouwvlak mag maximaal één woning worden gerealiseerd;
    • 2. de maximum bouwdiepte van het hoofdgebouw bedraagt 18 meter;
    • 3. de voorgevel van het hoofdgebouw moet in de aanduiding 'gevellijn' worden gebouwd of maximaal 5 meter daarachter;
    • 4. de maximum goot- en bouwhoogte van het hoofdgebouw bedraagt respectievelijk 7 en 9 meter;
    • 5. de maximum breedte van het hoofdgebouw bedraagt 12 meter;
    • 6. de afstand van het hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelgrens bedraagt minimaal 3 meter;
    • 7. bij hoofdgebouwen met een kap mag een dakkapel worden gerealiseerd, met dien verstande dat:
      • voor zover gelegen op het dakvlak aan de straatzijde of op het dakvlak aan de zijde van de zijtuin, de dakkapel niet breder mag zijn dan de helft van de breedte van het dakvlak van de woning;
      • voor zover gelegen op het dakvlak aan de achtertuinzijde, de zijkanten van de dakkapel op meer dan 0,5 meter van de zijkanten van het dakvlak van het hoofdgebouw worden gerealiseerd;
      • de bovenzijde van de dakkapel ten minste 0,5 meter onder de noklijn van het dakvlak wordt gerealiseerd;
      • de onderzijde van de dakkapel ten minste 0,5 meter en maximaal 1 meter boven de gootlijn van het dakvlak wordt gerealiseerd;
      • per dakvlak meerdere dakkapellen zijn toegestaan indien de dakkapellen op dezelfde bouwlaag worden gerealiseerd en deze dakkapellen tezamen voldoen aan de onder a, 8 opgenomen breedte- of afstandsmaten;
  • b. Voor het bouwen van bijgebouwen en aan- en uitbouwen gelden de volgende regels:
    • 1. indien een bijgebouw los van het hoofdgebouw is geprojecteerd, bedraagt de maximum goot- en bouwhoogte van het bijgebouw respectievelijk 3 meter en 4,5 meter;
    • 2. indien een bijgebouw aan het hoofdgebouw is geprojecteerd, is de maximum goothoogte niet hoger dan 0,3 meter boven de vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw tot een maximum van 4 meter, waarbij het bijgebouw mag worden voorzien van een kap met hellingshoek overeenkomstig de eventuele kap van het hoofdgebouw indien het bijgebouw op het zij-erf wordt gebouwd en de kap haaks staat op het verlengde van de voorgevel;
    • 3. aan- en uitbouwen achter een hoofdgebouw zijn over de gehele breedte van de woning toegestaan tot een diepte van 3 meter en een bouwhoogte niet hoger dan 0,30 meter boven de vloer van de eerste verdieping met een maximum van 4 meter, met dien verstande dat de bouwdiepte van het hoofdgebouw en de aan- en uitbouw tezamen maximaal 21 meter mag bedragen;
    • 4. voor een bijgebouw geldt een minimale afstand van 3 meter vanaf de zijdelingse perceelgrens;
    • 5. voor een bijgebouw en aan- en uitbouw geldt een minimale afstand van 1 meter vanaf een oever, gemeten vanaf de scheiding tussen land en water;
    • 6. een bijgebouw dient minimaal 3 meter terugliggend ten opzichte van de voorgevel van het hoofdgebouw te worden gebouwd;
    • 7. een bijgebouw of een gedeelte van een bijgebouw mag alleen als woning worden gebruikt indien het betreffende gedeelte van het bijgebouw binnen het bouwvlak is gelegen;
    • 8. de afstand van een bijgebouw tot het hoofdgebouw dient, voor zover het bijgebouw niet aan het hoofdgebouw is aangebouwd, minimaal 5 meter te bedragen;
    • 9. de maximaal toegestane oppervlakte aan bijgebouwen bedraagt 60 m² per hoofdgebouw, met dien verstande dat het betreffende erf voor niet meer dan 30% wordt bebouwd.
12.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de maximum bouwhoogte voor erfafscheidingen bedraagt 1 meter indien de erfafscheiding voor of gelijk aan de voorgevel van het hoofdgebouw wordt gebouwd;
  • b. de maximum bouwhoogte voor erfafscheidingen bedraagt 2 meter indien de erfafscheiding achter de voorgevel van het hoofdgebouw wordt gebouwd;
  • c. de maximum bouwhoogte voor overige bouwwerken bedraagt 6 meter.
12.3 Afwijken van de bouwregels
12.3.1 Dakterras

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om in afwijking van het bepaalde in 12.2.2 een omgevingsvergunning te verlenen voor het realiseren van een dakterras ten behoeve van een woning op aan -en uitbouwen, met dien verstande dat:

  • a. de maximum bouwhoogte van de aan- en uitbouw met ten hoogste 1,5 meter mag worden overschreden;
  • b. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de omvang en situering van de onder a bedoelde bouwwerken met als doel deze bouwwerken zoveel mogelijk aan het zicht vanaf de voorzijde (de straat) te onttrekken, nadelige gevolgen voor de daglichttoetreding en bezonning van gebouwen en tuinen aan de achterzijde te voorkomen en de privacy van omliggende woningen en tuinen te waarborgen.
12.3.2 Bijzondere dakkapel

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om in afwijking van het bepaalde in 12.2.2 een omgevingsvergunning te verlenen voor het realiseren van een bijzondere dakkapel, met dien verstande dat de dakkapel over de gehele breedte van het dakvlak van de woning mag worden gerealiseerd.

12.4 Specifieke gebruiksregels

Voor de in 12.1 genoemde woningen geldt dat tenminste 2 parkeerplaatsen per woning op eigen terrein dienen te worden gerealiseerd.

12.5 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om in afwijking van het bepaalde in 12.4 een omgevingsvergunning te verlenen door een lagere norm voor te schrijven indien:

  • a. (een deel van) de benodigde parkeerplaatsen in openbaar gebied worden gerealiseerd en/of;
  • b. er in een straal van 50 meter van de woning sprake is van dubbelgebruik van parkeerplaatsen, waarbij de desbetreffende parkeerplaatsen kunnen worden gebruikt voor de woning.