direct naar inhoud van Regels

Herziening Uiterweg Plasoevers 2005 - Royal Terra Nova

Status: vastgesteld
Identificatie: NL.IMRO.0358.09X2-VG01
Plantype: bestemmingsplan

TOELICHTING

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

BESTEMMINGSPLAN

 

Royal Terra Nova

 

Herziening Uiterweg Plasoevers 2005 - Uiterweg 222

 

 

 

 

 


Inhoudsopgave

 

TOELICHTING

HOOFDSTUK 1 FORMELE PLANBESCHRIJVING

HOOFDSTUK 2 ONDERZOEK

HOOFDSTUK 3 RUIMTELIJKE RANDVOORWAARDEN

HOOFDSTUK 4 MATERIËLE PLANBESCHRIJVING

HOOFDSTUK 5 OVERLEG, INSPRAAK EN ZIENSWIJZEN

HOOFDSTUK 6 UITVOERBAARHEID

HOOFDSTUK 7 BESTEMMINGEN EN PLANREGELS

 

 

 

 

 

 

 

HOOFDSTUK 1 FORMELE PLANBESCHRIJVING

 

Als eerste stap in de planvorming zullen in dit hoofdstuk het doel van het bestemmingsplan en de ligging van de plangrenzen worden bepaald. Daarbij wordt uiteengezet welk planregime van kracht was voordat dit bestemmingsplan in werking trad. Deze zogenaamde formele planbeschrijving geeft het uitgangspunt aan vanwaar uit de materiële planvorming kan beginnen.

 

 

 

 

1.1 Doelstelling van het bestemmingsplan

 

 

1.1.1 Beleidsmatig doel

 

Het beleidsmatige doel van het bestemmingsplan is grotendeels ontwikkelend van aard en beoogt de herinrichting van de tuinbouwgronden aan de Uiterweg 222 mogelijk te maken ten behoeve van verblijfsrecreatie. In verband hiermee zullen de gronden aan de agrarische bestemming worden onttrokken en zal het merendeel van de resterende bedrijfsbebouwing worden verwijderd. Het beleid voor het plangebied voorziet in de realisering van maximaal vijftien recreatiewoningen.

 

1.1.2 Juridisch doel

 

Herziening is nochtans niet geboden op grond van de wettelijke herzieningsplicht van tien jaar, als voorgeschreven in artikel 3.1, tweede lid van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Het voorheen geldende bestemmingsplan was op 3 september 2008 onherroepelijk geworden en was dus jonger dan tien jaar.

 

 

1.2 Bepaling van de plangrenzen

 

 

1.2.1 Begrenzing

 

Het gebied van het bestemmingsplan (hierna: plangebied) heeft betrekking op de agrarische gronden aan de Uiterweg 222, kadastraal bekend als AMR03, sectie H, nummers 01012, 01014, 01016, 01017, 01018, 01019, 01020, 01809, 02510, 04240 en 04243.

 

De gronden zijn gelegen achter het woonlint van de Uiterweg en worden aan de noordzijde begrensd door de Ringvaart van de Haarlemmermeerpolder. De west- en oostzijde van het plangebied wordt op natuurlijke wijze begrensd door de naastgelegen waterstroken.

 

1.2.2 Reden van de keuze

 

De keuze van deze plangrenzen is primair ingegeven door de begrenzing van het beoogde recreatieterrein, met inbegrip van het aangrenzende water en de als 'natuur' in te richten strook langs de Ringvaart.

 

Bij de bepaling van de plangrenzen is ook de bestaande woning aan de Uitweg 222 binnen het plangebied gebracht, evenals de naastgelegen rijweg die bedoeld is voor de ontsluiting en bereikbaarheid van de achtergelegen recreatiepercelen. De woning als zodanig maakt echter geen onderdeel uit van de planontwikkeling.

 

 

[image] 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Figuur 1.1: ligging van het plangebied

 

 

1.3 Planregime

 

1.3.1 Keuze van het planregime

 

De keuze van het planregime is ingegeven door het opnieuw ontwikkelen van gronden (ontwikkelingsplan). Om deze ontwikkeling mogelijk te maken is gekozen voor de rechts- figuur van een bestemmingsplan met de nodige planflexibiliteiten en niet voor de rechtsfiguur van een beheersverordening.

 

1.3.2 Inpassingsplan

 

Voor het plangebied of een deel daarvan is geen inpassingsplan van provincie of rijk in voorbereiding of vastgesteld.

 

1.3.3 Voorheen geldende planregime

 

Tot aan het moment dat het voorliggende bestemmingsplan in werking is getreden is binnen het plangebied het volgende planregime van kracht:

 

het bestemmingsplan “Uiterweg Plasoevers 2005”, zoals vastgesteld door de raad van de gemeente Aalsmeer op 18 december 2006 en goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van Noord-Holland op 12 juni 2007. Het bestemmingsplan is op 3 september 2008 bij uitspraak van de Raad van State onherroepelijk geworden.

HOOFDSTUK 2 ONDERZOEK

  

Voor de wettelijk voorgeschreven waardering van functies in het plangebied is inventarisatie van die functies noodzakelijk. Daarnaast is technisch onderzoek in het plangebied nodig alsook voor de ontwikkelingslocaties binnen het plangebied. Hiermee wordt direct gevolg gegeven aan het zorgvuldigheidsbeginsel van artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht en aan de eis ingevolge artikel 3.1.6, eerste lid, onder b. en d. van het Besluit ruimtelijke ordening.

Het technisch onderzoek betreft alleen het onderzoek dat een noodzakelijke voorwaarde vormt voor een goede ruimtelijke ordening, en betreft ander onderzoek of anders gericht onderzoek dan het onderzoek dat is verricht met het oog op de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan, voor welk onderzoek wordt verwezen naar Hoofdstuk VI van deze toelichting.

 

 

A. FUNCTIONEEL ONDERZOEK

 

In het plangebied is verkennend en inventariserend onderzoek verricht naar de bestaande functies in dat gebied (de zogenaamde nulmeting). De resultaten van het onderzoek zijn in dit hoofdstuk samengevat. De waardering van die resultaten en de matching met het voorgestane ruimtelijke beleid van de gemeente vinden plaats in Hoofdstuk IV van deze toelichting.

 

 

2.1 Algemene beschrijving van het plangebied

 

De algemene beschrijving van het plangebied omvat de algemene kenmerken van het gebied, zodat de aard van het gebied kan worden gekend. Deze beschrijving dient als achtergrond voor de beschrijving van de soorten functies in de volgende paragraaf.

 

2.1.1 Kenmerkende gebiedsdelen

 

Het plangebied werd voor de herinrichting voor verblijfsrecreatie gekenmerkt als agrarische grond die gebruikt werd voor de uitoefening van de glastuinbouw. De activiteiten van het glastuinbouwbedrijf zijn inmiddels beëindigd.

 

Het grootste deel van het gebied wordt gekenmerkt zich door de aanwezigheid van glasopstanden, behoudens de noordwestelijke hoek van het plangebied dat in gebruik was als containerveld. Aan de zijde van de Uiterweg bevinden zich nog enkele kleinere bedrijfsgebouwen, anders dan glasopstanden.

 

Een strook grond aan de noordzijde is vrijgehouden van bebouwing en fungeerde als groene overgang naar de Ringvaart. De watergangen die de kassencomplexen omgeven zijn grotendeels binnen het plangebied getrokken. Deze watergangen zijn herkenbaar als oppervlaktewater met verspreid liggende bosschages.

 

Het plangebied ligt langs de Uiterweg. De Uiterweg is één van de oudste linten in Aalsmeer met oorspronkelijk aan beide zijden een sloot en aan beide zijden bebouwing. De sloot aan de noordzijde is in 1949 gedempt. De kavelsloten liggen haaks op de weg en de woonbebouwing wordt afgewisseld door voormalige boerderijen die veelal als rijksmonument zijn aangewezen. Het is het enige lint in de gemeente waar de zogenaamde langhuisboerderijen voorkomen. De Uiterweg wordt gekenmerkt door een diversiteit aan architectuur. De bedrijfsbebouwing achter de woonbebouwing bestaat voornamelijk uit kassen en loodsen.

 

 

 

2.1.2 Eigenschappen van het plangebied

 

2.1.2.1 Geomorfologie

De Westeinderplassen zijn ontstaan door vervening, waarbij door de geringe zorg van de verveners, de legakkers en petgaten grotendeels zijn verdwenen en een vrijwel aaneengesloten watervlakte ontstond. Alleen in het westen van de plas is een moeras gebleven, overwegend bestaande uit rietland. In het noorden van de plas ligt een eilandenrijk, dat ten dele is begroeid met houtwas en ten dele in cultuur (seringenteelt) is gebracht. Deze eilanden scheiden de Grote Poel van de Kleine Poel, waardoor een aantrekkelijk landschapsbeeld wordt gevormd.

 

De veengronden in het Uiterweggebied zijn te onderscheiden van de droogmakerijen elders in de gemeente. De veengronden werden opgehoogd met een mengsel van slootbagger, stalmest en afval, zogenaamde toemaak, waardoor ze een vruchtbare bovenlaag hebben gekregen. De gronden zijn daardoor geschikt voor teelt van bomen en heesters (met name seringen) en kleinschalige tuinbouw. In de veengronden aan de westzijde van de Westeinderplassen hebben zich nauwelijks bodemvormende processen onder invloed van ontwatering voorgedaan, waardoor de bovengrond slap is (ongerijpte gronden).

 

2.1.2.2 Economie

Aalsmeer ligt op de overgang van een sterk verstedelijkt gebied met een hoge economische dynamiek en dito vestigingsdruk van mensen en bedrijven naar een rustig en oer-Hollands polderlandschap met één van de grootste binnenmeren van ons land: de Westeinderplassen. Dankzij deze strategische ligging op de grens van de stedelijke regio Amsterdam en het ‘groene hart’ beschikt Aalsmeer over een achterland met een groot consumentenpotentieel en een voorland met een grote toeristische kracht.

 

Het plangebied is gelegen in de genoemde Westeinderplassengebied, en meer in het bijzonder hetgebied van de Uiterweg. Van oorsprong is de Uiterweg en directe omgeving een agrarisch gebied, waarbij de agrarische bedrijven zich hebben gespecialiseerd in het kweken van heesters, deels in kassen en deels in de volle grond. In de loop van de jaren hebben de agrariërs en anderen de mogelijkheid gekregen om jachthavengerelateerde activiteiten te ontplooien. Dit heeft ertoe geleid dat langs de Uiterweg momenteel nog circa vijftien kwekerijen actief zijn en circa vijfentwintig jachthavens en aanverwante bedrijven. Samen vormen deze de economische dragers van het gebied.

 

Beide economische sectoren staan echter onder druk. Anderzijds dienen zich kansen aan, met name op het gebied van de watersportgerelateerde verblijfsrecreatie.

 

2.1.3 Dynamische relatie met de omgeving

 

Binnen het plangebied zijn een aantal functies aanwezig die een functionele samenhang vertonen met de lokale, regionale, provinciale danwel nationale omgeving grenzend aan het plangebied, namelijk:

 

- de watergangen die door het plangebied lopen maken onderdeel uit van het uitgebreide netwerk van watergangen dat kenmerkend is voor het gehele Westeinderplassengebied;

- de Ringvaart van de Haarlemmermeerpolder, welke het plangebied via het water ontsluit, vormt een onderdeel van de scheepvaartverbinding tussen Amsterdam, Goude en Rotterdam en maakt bovendien deel uit van de recreatieve 'Staande Mastroute' voor de pleziervaart.

 

Door het plangebied lopen geen doorgaande routes voor autoverkeer en de pleziervaart. Het bestemmingsverkeer is uitsluitend gerelateerd aan het aldaar gevestigde bedrijf.

 

Het plangebied wordt aan weerszijden begrensd door bedrijfsgronden. Ten westen de agrarische bedrijfsgronden van [kwekerij Uiterweg 228] en ten oosten de [Uiterweg 214]. De verschillende, naast elkaar gelegen bedrijven vertonen geen functionele samenhang, anders dan het gezamenlijk gebruik van de tussengelegen watergangen. De bedrijfsgronden zijn alle apart ontsloten op de Uiterweg.

 

 

2.2 Soorten van functies in het plangebied

 

In het plangebied vallen de volgende (groepen van) functies te onderkennen.

 

2.2.1 Bedrijven

 

Op de gronden aan de Uiterweg 222 was een glastuinbedrijf aanwezig (kwekerij Keessen) dat werd uitgeoefend overeenkomstig de agrarische bestemming van het bestemmingsplan Uiterweg Plasoevers 2005. Het bedrijf is recentelijk beëindigd met het oog op de herbestemming van de gronden voor verblijfsrecreatie.

 

De vrijgekomen kassencomplexen, met een oppervlakte van circa 12.000 vierkante meter, zullen worden verwijderd en plaatsmaken voor een aantal verspreid liggende recreatiewoningen. Enkele bedrijfsgebouwen blijven behouden, en zullen ten dienste komen van het recreatiebedrijf.

 

Een uitzondering hierop vormt het gebouwtje dat is gelegen vlak langs de Ringvaart. Dit gebouwtje dateert van 1893 en is daarmee een beeldbepalend element. Het gebouwtje blijft weliswaar behouden, maar zal geen functie vervullen ten behoeve van de verblijfs- recreatie.

 

2.2.2 Groenvoorzieningen

 

Binnen het plangebied is voornamelijk groen aanwezig in de vorm van agrarisch gebied en taluds langs watergangen. Aan de achterzijde van de percelen, direct grenzend aan de Ringvaart, bevindt zich een strook met overwegend opgaande beplanting dat als groene overgang fungeert naar het water van de Ringvaart.

 

2.2.3 Verkeersverbindingen en parkeerplaatsen

 

Ontsluiting voor gemotoriseerd verkeer

Het plangebied wordt voor gemotoriseerd verkeer ontsloten door een in- en uitrit op de Uiterweg. De Uiterweg eindigt aan de westkant op de Ringvaart. Aan de oostzijde maakt de weg verbinding met het doprscentrum van Aalsmeer en takt daar aan op de Van Cleeffkade/ Stationsweg.

 

Ontsluiting voor langzaam verkeer

Het plangebied wordt voor langzaam verkeer ontsloten door de Uiterweg. Met het oog hierop is de weg voorzien van een trottoir/loopstrook die varieert van 1,35 meter tot 2,00 meter, evenals een gemarkeerde fietsstrook aan weerszijden van de weg. Voor voetgangers en fietsers bestaat (in het zomerseizoen) de mogelijkheid om per voetveer naar de overzijde te worden gezet. Het overige verkeer moet ergens op de weg omkeren en via het dorpscentrum het gebied weer verlaten.

 

Verkeersintensiteit

De Uiterweg heeft een verhardingsbreedte van gemiddeld 5,50 meter, met uitzondering van smalle weggedeeltes ter hoogte van bruggen. Binnen de huidige vormgeving van de Uiterweg kunnen twee personenauto’s elkaar passeren, waarbij de eerder genoemde fietssuggestiestroken worden gebruikt om uit te wijken.

 

De verkeersintensiteit op een gemiddelde werkdag bedraagt 3.856 motorvoertuigen per etmaal. De verdeling van de verkeersintensiteiten over de uren van het etmaal is passend bij de mix van functies (wonen, werken en recreatie) die door de Uiterweg worden ontsloten. Het aandeel middelzwaar en zwaar verkeer is 1,7% en 0,9%.

 

Om de verkeersbelasting van het zware verkeer, en het draaien daarvan op de Uiterweg, te verminderen is in 2010 een inrijdverbod voor vrachtwagens ingesteld voor voertuigen met een lengte van 12 meter of meer. Bij nieuwe ontwikkelingen geldt als voorwaarde dat eventueel zwaar verkeer dient te (kunnen) keren op eigen terrein.

 

Voor de Uiterweg geldt een maximumsnelheid van 50km per uur. De gereden snelheid op de Uiterweg is acceptabel. De gemiddelde snelheid ligt rond de 30km per uur. Uitgaande van een 30km weg ligt de bovengrens van de wegcapaciteit ongeveer op 6.000 motorvoertuigen per dag.  Dit houdt in dat er voldoende restcapaciteit is voor een toename van het verkeer, ook rekening houdende met de autonome verkeersgroei van 2 procent.

 

2.2.4 Net voor nutsvoorzieningen

 

In het plangebied zijn geen inrichtingen en verbindingen (kabels en leidingen) aanwezig die deel uitmaken van een distributienet voor nutsvoorzieningen (elektriciteit, aardgas en water).

 

2.2.5 Watergangen en waterbergingen

 

In en langs het plangebied bevindt zich een aantal watergangen die een belangrijke functie hebben bij de instandhouding van de typische slagenstructuur en verkavelingspatroon van het Uiterweggebied. De watergangen staan in verbinding met de Ringvaart en de Westeinderplassen en vervullen derhalve tevens een functie voor de pleziervaart, overigens zonder onderdeel uit te maken van een doorgaande route.

 

 

 

 

B. TECHNISCH ONDERZOEK

 

Het technisch onderzoek wordt onderscheiden in gebiedsgericht onderzoek en locatiegericht onderzoek. Omdat in dit geval het plangebied en de ontwikkellocatie gelijk zijn is de beschrijving van het gebiedsgericht onderzoek en het locatiegericht onderzoek samengevoegd om onnodige herhaling te voorkomen.

 

 

2.3 Gebiedsgericht onderzoek

 

Het gebiedsgerichte/locatiegerichte onderzoek betreft onderzoek dat van belang is voor de ontwikkelingslocatie, en waarvan de resultaten indien nodig een plaats hebben gevonden in de planregels. Het onderzoek is technisch van aard en betreft onderzoek dat een noodzakelijke voorwaarde vormt voor een goede ruimtelijke ordening.

 

2.3.1 Water in het plangebied

 

2.3.1.1 Wettelijk kader

De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en verbetert de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Voor de organisatie van het waterbeheer bevat het Waterbesluit de toedeling van oppervlaktewaterlichamen in beheer bij het Rijk en regels over het verstrekken van informatie met betrekking tot het waterbeheer. Ook regelt het Waterbesluit procedurele en inhoudelijke aspecten van het nationale waterplan en het beheerplan voor de rijkswateren en enkele inhoudelijke aspecten van de plannen in verband met implementatie van de kaderrichtlijn water en de richtlijn overstromingsrisico's. Voorts bevat het besluit bepalingen over de wijze waarop de aanvraag om een watervergunning wordt gedaan, waaronder de gevallen waarin een elektronische aanvraag wordt ingediend.

 

De Waterregeling bevat regels over de organisatie van het waterbeheer, een aantal kaarten over de toedeling van beheer, de begrenzing van oppervlaktewaterlichamen en de aanwijzing van de drogere oevergebieden, alsmede regels voor gegevensverstrekking aan het Rijk op grond van Europese verplichtingen. Verder regelt de Waterregeling een enkel inhoudelijk aspect van het regionaal waterplan en de beheerplannen.

 

In de Waterwet is gekozen voor een systeem waarin iedere bestuurslaag haar beleid formuleert en dit vastlegt in plannen. De plannen geven aan wat iedere bestuurslaag wil doen in een bepaalde planperiode om de doelstellingen van het waterbeheer te halen. Deze plannen zijn bindend voor de eigen bestuurslaag. De Waterwet sluit op dit punt zoveel mogelijk aan bij de sturingsvisie van de Wet ruimtelijke ordening.

 

Naast de zorg voor het inzamelen van het water uit de afvalwaterketen, ligt vanaf 2008 vanuit de Waterwet de rol bij de gemeenten om de grondwaterzorgtaak locatiespecifiek in te vullen. Om te bepalen in hoeverre een gemeente invulling geeft aan de zorgtaak, is een basisniveau voor de dienstverlening bepaald. Het basisniveau voorziet in de invulling van de huidige, wettelijke verantwoordelijkheden en het maakt effectief gebruik van de

huidige, reeds ontwikkelde praktijk van gemeenten in de omgang met grondwater.

 

Vanuit de Wet milieubeheer zijn gemeenten verplicht een actueel Verbreed Gemeentelijk RioleringsPlan (VGRP) te hebben. Verbreed heeft betrekking op de verbrede zorgplicht voor afvalwater, hemelwater en grondwater. Om water integraal onderdeel te laten uitmaken van de ruimtelijke planning, is het nodig dat de ruimtelijke gevolgen van de wateropgaven in ruimtelijke plannen worden uitgewerkt. Om dit effectief te kunnen doen, wordt in het planstelsel van de Waterwet een koppeling gelegd met het planstelsel van de Wet ruimtelijke ordening. Dit wil zeggen dat de waterplannen op Rijksniveau en op provinciaal niveau ook ruimtelijke plannen (structuurvisies) zijn op basis van de Wet ruimtelijke ordening.

 

Naast de gemeentelijke rol binnen de watertaken hebben we ook te maken met het Hoogheemraadschap van Rijnland; zij is primair verantwoordelijk voor de veiligheid, waterkwaliteit en waterkwantiteit. Om dit te borgen dienen ontwikkelingen en veranderingen die direct of indirect gevolgen hebben voor het water te worden getoetst of worden vergund door het waterschap. Rijnland heeft hiervoor de Handreiking Watertoets opgesteld.

 

2.3.1.2 Beleidsmatige doelstelling

Het plangebied ligt in het beheersgebied van het Hoogheemraadschap van Rijnland. Het plan gebied onderdeel van het hoofdwaterstelsel (de boezem) van Rijnland. Dit is een stelsel van aaneengesloten wateren waarin één peil wordt gehandhaafd, die het (overtollig) boezemwater via de Ringvaart van de Haarlemmermeer afgevoerd naar het Noordzeekanaal.

 

Het plangebied is gelegen in de boezem en heeft een beperkte drooglegging. Het gebied ligt in een peilvlak met een zomerpeil van NAP -0,60 en een winterpeil van NAP -0,64. Het water in de boezem van Aalsmeer is onderdeel van het waterlichaam dat is opgenomen in de Kaderrichtlijn Water. De percelen maken onderdeel uit van de bovenlanden, stroken waarin het bovenveen bewaard is gebleven. De watergangen vormen de natuurlijke scheiding tussen deze percelen aan de Uiterweg.

 

2.3.1.3 Watercompensatie

Er dient voldoende water gecompenseerd te worden om te voldoen aan de Keur van Rijnland. Er zal in overleg met het Hoogheemraadschap van Rijnland bepaald moeten worden hoeveel water gecompenseerd moet worden.

 

In de huidige situatie is circa 17.000 m2 verhard in de nieuwe situatie neemt dit af met 13.000 m2. Er wordt niet of nauwelijks water gedempt. Wel wordt extra water gegraven, waardoor het water met maximaal 2.800 m2 toeneemt.

 

2.3.1.4 Riolering en afvalwater

De gemeente stelt zich tot doel om tot een doelmatige invulling van de zorgplichten voor afvalwater, hemelwater en grondwater te komen. Aan de rioleringszorg liggen vijf hoofddoelen ten grondslag. Dit zijn: duurzame bescherming volksgezondheid, voorkomen van wateroverlast, duurzame bescherming van natuur en milieu, voorkomen van hinder en toekomstgerichte (afval)waterketen en grondwatersysteem.

De belangrijkste wettelijke verplichtingen en bevoegdheden van gemeenten op het gebied van de afvalwaterketen en de grondwaterzorgplicht kunnen als volgt worden samengevat:

- gemeenten zijn verplicht een (verbreed) GRP op te stellen. Dit plan vormt het kader voor de invulling van de zorgplichten op het gebied van afvalwater, hemelwater en grondwater;

- de gemeente heeft de bevoegdheid voor het heffen van een belasting ter bekostiging van de genoemde zorgplichten;

- de gemeente heeft de mogelijkheid om bij verordening regels te stellen met betrekking tot het lozen van afvloeiend hemelwater en grondwater;

- bestuursorganen (in het bijzonder gemeenten en waterschappen) moeten bij het opstellen en uitvoeren van beleid met betrekking tot afvalwater rekening houden met een in de wet vastgestelde voorkeursvolgorde.

 

2.3.2 Natuurlijke en landschappelijke waarden

 

Burgemeester en wethouders hebben op 27 november 2012 de natuurwaardenkaart Aalsmeer vastgesteld. Volgens deze kaart hebben de Westeinderplassen, waarbinnen het plangebied is gelegen, een hoge tot zeer hoge natuurwaarde.

 

Ook in ecologische zin is het gebied waardevol. Door de vele waterkanten en besloten percelen is het gebied uitermate geschikt voor amfibieën, watervogels en vlinders. Ook in het water is sprake van een rijke flora en fauna. De natuurwaarde van het gebied manifesteert behalve in en rond het water ook in onder meer aaneengesloten bospercelen, groene weides op kleinere percelen, houtwallen en solitaire bomen.

 

Een groot deel van de Westeinderplassen zijn gelegen in de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Dat geldt echter niet voor de gronden die zijn gelegen aan de noordzijde van de Uiterweg, waaronder ook het plangebied. Wel is het plangebied gelegen in de nabijheid van een ecologische verbindingszone, de Groene As. Deze verbindingszone is onderdeel van de EHS en verbindt het Amsterdamse Bos via de Haarlemmerringvaart met de Westeinderplassen.

 

Naast natuurlijke waarden heeft het gebied ook bijzondere landschappelijke waarden. Deze landschappelijke waarden hangen samen met het uitgebreide net van watergangen en de zo typerende slagen- en landjesstructuur.

 

Uit de gegevens van de Regiegroep Natura 2000 Nederland blijkt dat er in en direct rond Aalsmeer geen Natura 2000 gebieden aanwezig zijn. De dichtstbijzijnde Natura 2000-gebieden zijn Botshol (ca. 10 km), Nieuwkoopse Plassen en De Haeck (ca. 11 km).

 

2.3.3 Archeologische waarden in het plangebied

 

Het plangebied is gedeeltelijk gelegen in een gebied dat op de Archeologische Verwachtingskaart (2010) is aangegeven als ‘waardevol’ en van ‘hoge waarde’. Dit betekent dat de verwachtingswaarde voor het aantreffen van archeologische waarden in de bodem hoog is.

 

[image] 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Uitsnede Archeologische Beleidsadvieskaart Aalsmeer

 

Binnen dit gebied is archeologisch vooronderzoek vereist bij plannen die een bodemverstoring teweeg brengen met een oppervlakte van 50 vierkante meter of meer (groen gekleurde deel) en een diepte van 40 cm of meer. De noordzijde van het perceel (blauw gekleurde gedeelte) is aangeduid als van ‘middelhoge waarde’; hier geldt dat archeologisch vooronderzoek vereist is bij plannen die een bodemverstoring teweeg brengen met een oppervlakte van 500 vierkante meter of meer en een diepte van 40 cm of meer.

 

Omdat bij onderhavig plangebied bodemverstoring met een oppervlakte van meer dan 50 m² zal optreden in het gebied met een hoge archeologische waarde, is inventariserend archeologisch vooronderzoek vereist. Het doel van het onderzoek is het vaststellen of er sprake is van archeologische vondsten en of de ontwikkelingen nadelige gevolgen hebben voor de bescherming en het behoud van dit archeologisch erfgoed.

 

2.3.4 Andere cultuurhistorische waarden in het plangebied

 

De Informatiekaart Landschap en Cultuurhistorie van de provincie Noord-Holland geeft een overzicht van waardevolle landschappelijke en cultuurhistorische elementen en structuren: landschapstypen, aardkundige waarden, cultuurhistorische objecten, archeologische verwachtingen en structuurdragers als molens, militaire structuren en historische dijken. Deze aspecten zijn verder uitgediept en beschreven in de cultuurhistorische nota “Gebroken landen, geheelde gronden”, zoals vastgesteld door de raad van Aalsmeer op 29 maart 2012

 

2.3.4.1 Nationale Landschappen

Het gebied van de Westeinderplassen bevindt zich binnen de grenzen van het Groene Hart. Dit Nationale Landschap kenmerkt zich door diversiteit en openheid, het veenweidekarakter als ook de rust en stilte die er heerst.

 

2.3.4.2 Stelling van Amsterdam

De Stelling van Amsterdam is een monumentale verdedigingsring van 42 forten, 4 batterijen en een aantal dijken en sluizen, en staat sinds 1996 op de UNESCO werelderfgoed-lijst. De Stelling van Amsterdam werd grotendeels aangelegd tussen 1874 en 1914 en is een 135 kilometerlange verdedigingslinie ter verdediging van de Nederlandse hoofdstad. Waterlinies zijn oer-Hollandse verdedigingswerken die vertrouwden op inundatie: het onder water zetten van laaggelegen polderland. De Stelling is een staaltje Hollands waterbouwkundig vernuft van onderwaterzettingen en een ingenieus logistiek systeem. In de inundatiegebieden, en met name rond de forten, werden schootsvelden vrijgehouden van opgaande begroeiing en bebouwing. Noodzakelijk bebouwing werd in hout uitgevoerd, zodat het bij oorlogsdreiging zo snel mogelijk afgebroken kon worden. De stelling heeft nooit een rol van betekenis gespeeld bij oorlogvoering hoewel ze bij oorlogsdreiging wel steeds in staat van paraatheid werden gebracht: in de eerste wereldoorlog bleef Nederland neutraal, in de tweede wereldoorlog had het fort haar functie verloren als gevolg van de voortschrijdende techniek van artillerie, infanterie, vliegtuigen, nucleaire wapens etc.

 

De provincie Noord-Holland is als UNESCO 'site holder' verantwoordelijk voor het behoud van dit werelderfgoed. Binnen de gemeentegrenzen van Aalsmeer ligt fort Kudelstaart, maar direct over de noordelijke gemeentegrens nabij de Uiterweg, in de gemeente Haarlemmermeer ligt het fort Aalsmeer. Het daaraan gelegen inundatiegebied strekt zich uit over de oostelijke kant van de Uiterweg. Hoewel deze inundatiegebieden zich, zeker binnen bebouwd gebied, niet zozeer visueel profileren, dienen ontwikkelingen binnen dit gebied zich te schikken in de ruimtelijke karakteristieken van deze erfgoedsite. Deze zijn vastgelegd in het Beeldkwaliteitsplan Stelling van Amsterdam, de provinciale structuurvisie 2040 en de Provinciale Ruimtelijke Verordening. Met de provincie Noord-Holland zijn samenwerkingsafspraken gemaakt (vastgelegd in een Plan van Aanpak en Uitvoeringsovereenkomst) op het terrein van o.a. het vergroten van de zichtbaarheid en bekendheid van het werelderfgoed en het verbeteren van het toeristisch en recreatief potentieel. Als Unesco-erfgoed staat het behoud van de waarden van de stelling voorop. In het algemeen is het zaak de waarden van de stelling te behouden en/of te versterken. De strategie is verder gericht op versterking van cultuurhistorische patronen en objecten door een (bescheiden) toevoeging van nieuwe functies en landschapselementen. Het accent ligt op combinaties met het blauwgroene en toeristisch-recreatieve programma in aansluiting op de stad. Ook kleinschalige stedelijke functies, zoals maatschappelijke en culturele voorzieningen en woon/werkmilieus in zeer lage dichtheden, kunnen hierbinnen een plek krijgen.

 

Functioneel gezien sluit de voorgestelde transformatie aan bij de doelstelling om het toeristisch en recreatief potentieel binnen de stellingzone te versterken. Het landschap krijgt een meer transparant karakter vanwege de sloop van kassen met een hoge bebouwingsdichtheid en het terugbouwen van recreatiewoningen met een lage bebouwingsdichtheid. Ten aanzien van de materialisering van de bebouwing zal worden aangesloten bij de materiaalkenmerken van de stellingzone, waar binnen de schoots- velden alleen in hout gebouwd mocht worden. Ook binnen dit plan zal daarom gebouwd worden in hout, of een op hout gelijkend materiaal.

 

2.3.4.3 Landschapstype

Het gebied van de niet-verveende en hogere landen (Bovenlanden) rond de oude ontginningslinten van de Uiterweg en de (verdwenen) Westeinderdijk, tussen de kleine en de grote poel, zijn onderscheidende deelgebieden met een hoge cultuurhistorische waarde.

 

Het Uiterweggebied is reeds in een vroeg stadium verkaveld. De ontginningen hebben plaatsgevonden vanaf opgehoogde kaden, waarlangs ook de woningen zijn gesitueerd. Loodrecht op de parallel aan de vroegere oever van de Haarlemmermeer lopende kaden liggen smalle, langgerekte kavels, met daartussen sloten voor de ontwatering. Door het baggeren van de sloten en afkalving van de randen, zijn relatief brede sloten ontstaan. De vele kopsloten tussen Ringvaart en Uiterweg enerzijds en tussen de poelen en de Uiterweg anderzijds vormen een kenmerkende landjesstructuur. Deze structuur is ook duidelijk aanwezig in het plangebied.

Binnen de ‘kamstructuur’ van water en land zijn in het omliggende plassengebied ook enkele doorgaande waterverbindingen aanwezig tussen de poelen en Ringvaart.

 

2.3.4.4 Cultuurhistorische elementen

Naast de genoemde landschappen is in het gebied ook een aantal objecten en panden aanwezig met een grote cultuurhistorische waarde. De cultuurhistorische waarden van deze objecten en panden houdt verband met het agrarische verleden van het gebied. Het lint van de Uiterweg is het enige lint waar de zogenaamde langhuisboerderijen voorkomen. Daarnaast zijn ketelhuizen met bijbehorende schoorstenen waardevolle objecten.

 

De woning aan de Uiterweg 222 (Terra Nova) is aangewezen als gemeentelijk monument. Deze woning is gelegen in de direct nabijheid van het plangebied, doch maakt daar geen onderdeel van uit. De verderop gelegen woningen aan de Uiterweg 207 en 228 zijn aangewezen als Rijksmonument.

 

In het plangebied zijn geen als zodanig aangewezen dan wel potentiële monumenten of andere waardevolle cultuurhistorische objecten aanwezig. In het bestemmingsplan hoeft daarom geen rekening te worden gehouden met cultuurhistorische elementen.

 

 

 

 

2.3.5 Geluidskwaliteit in het plangebied

 

Op de Informatiekaart Geluidsbelasting van de provincie Noord-Holland is aangegeven dat het plangebied is gelegen binnen de 58 Lden-contour en binnen het beperkingengebied voor woningbouw (zone 4 van het Luchthavenindelingbesluit). Binnen deze zones zijn vanwege het vliegverkeer van Schiphol geen nieuwe woningen, gebouwen met een onderwijsfunctie en gebouwen met een gezondheidszorgfunctie toegestaan. Ook is het plangebied gelegen binnen de 20Ke contour. Op basis daarvan moet worden aangenomen dat luchtvaartverkeerslawaai medebepalend is voor het akoestisch leefklimaat. Het luchtvaartverkeerslawaai is in dit geval niet relevant omdat het bestemmingsplan geen geluidsgevoelige functies mogelijk maakt.

 

Het plangebied is gelegen buiten de geluidszone van het gezoneerde industrieterrein Schiphol-Oost. In het bestemmingsplan hoeft daarom geen rekening te worden gehouden met geluidsbelasting vanwege de bedrijven op het terrein Schiphol-Oost.

 

2.3.6 Luchtkwaliteit in het plangebied

 

Uit de gegevens van het Landelijk Meetnet Luchtkwaliteit blijkt dat er binnen de gemeente Aalsmeer geen sprake is van een overschrijding van normen. In de bestaande situatie zijn derhalve geen knelpunten ten aanzien van luchtkwaliteit te verwachten.

 

2.3.7 Externe veiligheid in het plangebied

 

Externe veiligheid is een begrip in het milieurecht en gaat over het beheersen van de risico’s van gevaarlijke stoffen voor de omgeving bij gebruik, opslag en vervoer over de weg, water en spoor en door buisleidingen. Als gevaarlijke stoffen kunnen onder meer vuurwerk, lpg en munitie worden genoemd. Het beleid en de wetgeving zijn erop gericht om maatregelen te treffen om de risico’s van deze risicovolle activiteiten te reguleren.

Voor dit bestemmingsplan is toetsing aan het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi, 2004), het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt, 2015) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb, 2010) van belang.

 

Op grond van de regels voor externe veiligheid moeten afstanden in acht worden genomen tussen risicovolle activiteiten en (beperkt) kwetsbare objecten. In de regelgeving wordt uitgegaan van een risicobenadering - en niet van het volledig uitsluiten van het risico - waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

 

Volgens de provinciale risicokaart is het plangebied niet gelegen binnen het invloedsgebied van een risicobron. De externe veiligheidsaspecten vormen dan ook geen belemmering voor het bestemmingsplan en de daarin opgenomen planontwikkeling.

 

2.3.8 Bedrijven en milieuzonering

 

De Wet milieubeheer beoogt milieuhinder vanwege bedrijfsmatige activiteiten, ten opzichte van gevoelige functies, zoals (bedrijfs)woningen, zorginstellingen, onderwijsinstellingen, kinderopvang en dergelijke te voorkomen. Alle bedrijfsmatige activiteiten die in potentie hinder kunnen veroorzaken worden door middel van vergunningen of meldingen op basis van de Wet milieubeheer gereguleerd.

 

In aanvulling op deze vergunningen of meldingen voorziet een "goede ruimtelijke ordening" eveneens in het voorkomen van onvoorzienbare hinder bij gevoelige functies. Dit kan worden bereikt door bij nieuwe ontwikkelingen voldoende afstand in acht te nemen tussen milieubelastende activiteiten en gevoelige functies. Daarbij wordt gebruik gemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en Milieuzonering. De daarin opgenomen richtlijnen beperken zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof.

 

Recreatiewoningen zijn aan te merken als een gevoelige functie. In de omgeving van het plangebied is een [bedrijf] gelegen. Dit bedrijf is volgens de VNG-handreiking aan te merken als milieucategorie 2 (SBI 2008: 4622). Voor bedrijven in milieucategorie 2 geldt een richtafstand van 30 meter, welke vanwege de ligging in gemengd gebied met één stap mag worden verkleind tot 10 meter. De bepalende factor bij deze richtafstand is het aspect geluid.

 

2.3.9 Luchtvaart - vrijwaringszone

 

2.3.9.1 Luchthavenindelingbesluit (LIB)

Het plangebied is gelegen in de nabijheid van de luchthaven Schiphol en daardoor gelegen in het beperkingengebied van het Luchthavenindelingbesluit (LIB). Het LIB legt beperkingen op aan ruimtelijke ontwikkelingen. Het betreft daarbij beperkingen met betrekking tot bouwhoogtes en beperkingen met betrekking tot functies. Momenteel is een aanpassing van het LIB in voorbereiding. Omdat de uitkomsten nog niet bekend zijn is vooralsnog alleen uitgegaan van het huidige LIB.

 

Beperking bebouwing

Als gevolg van veiligheidsnormen in verband met het gevaar op vliegtuigongelukken gelden in het verlengde van de start- en landingsbanen van Schiphol beperkingen voor wat betreft toegestane bebouwing. In beginsel zijn hier geen gebouwen toegestaan behoudens bestaand gebruik. Het plangebied ligt buiten de zone waar dergelijke beperkingen gelden zodat er in het bestemmingsplan geen rekening hoeft te worden gehouden met veiligheidsnormen in verband met het gevaar op vliegtuigongelukken.

 

Het plangebied ligt wel binnen de zone waar een beperking geldt voor woningen, woonwagens, gebouwen met een onderwijsfunctie of gebouwen met een gezondheidszorgfunctie, behoudens bestaand gebruik. Het bestemmingsplan staat dergelijke functies echter niet toe.

 

Vogelaantrekkende functies

Om de kans op vogelaanvaring zoveel mogelijk te beperken, mogen op grond van het LIB in het plangebied geen vogelaantrekkende functies worden toegelaten. Het gaat om vestigingen van industriële bedrijven in de voedingssector met extramurale opslag of overslag, viskwekerijen met extramurale bassin, opslag of verwerking van afvalstoffen met extramurale opslag of verwerking, de aanleg van natuurreservaten en vogelreservaten en de aanleg van moerasgebieden en oppervlaktewater groter dan 3 hectare. Het bestemmingsplan staat dergelijke functies niet toe.

 

Hoogtebeperkingen

Als gevolg van veiligheidsnormen in verband met het gevaar op doorschieten en te vroeg landen van vliegtuigen alsmede in verband met de navigatie- en communicatieapparatuur, gelden in het plangebied beperkingen ten aanzien van de maximaal toegestane hoogtes van gebouwen en overige bouwwerken. Voor het plangebied geldt een maximale bouwhoogte variërend van 42,5 tot 45 meter. De hoogtes gelden vanaf het peil van Schiphol (4 m – NAP). Dat betekent dat alle in het LIB genoemde hoogtematen worden gerelateerd aan de referentiehoogte van de luchthaven Schiphol. Een hoogtemaat van bijvoorbeeld 45 meter komt overeen met 41 m + NAP. Het gemiddelde polderpeil ter plaatse van het plangebied (3,13 m – NAP) is nagenoeg gelijk aan het peil van Schiphol.

 

 

 

HOOFDSTUK 3 RUIMTELIJKE RANDVOORWAARDEN

 

Voor de wettelijk voorgeschreven waardering van functies in het plangebied, waarvan de inventarisatie is weergegeven in Hoofdstuk II van deze toelichting, is de bepaling van de randvoorwaarden waarbinnen die waardering moet plaatsvinden, noodzakelijk. Dit kader wordt gevormd door de ruimtelijke randvoorwaarden die de andere overheden dan de gemeente hebben gesteld. De randvoorwaarden worden onderscheiden in die welke zijn gesteld in het beleid voor de ruimtelijke ordening zelf, en die welke in andere sectoren van overheidsbeleid zijn gesteld.

 

 

 

A. RANDVOORWAARDEN ALGEMEEN

 

Met de volgende randvoorwaarden vanuit het ruimtelijke beleid van de overheid, is bij het opstellen van het bestemmingsplan rekening gehouden.

 

 

3.1 Ruimtelijk beleid van de gemeente

 

3.1.1 Structuurvisie Uiterweg

Zoals vastgesteld door de raad van de gemeente op 23 april 2015

 

Met deze structuurvisie heeft de gemeente zich ten doel gesteld om voor het gebied van de Uiterweg een toekomstbestendig ontwikkelperspectief te schetsen, waarbij ruimtelijke en duurzame kwaliteit en economisch welvaren hand in hand gaan.

 

De structuurvisie onderkent dat de ambitie van Aalsmeer Waterdorp, zoals neergelegd in de Gebiedsvisie Aalsmeer 2020, in toenemende mate onder grote druk komt te staan. Economische zowel als demografische ontwikkelingen hebben er toe geleid dat de watersport allang geen groeisector meer is. Onder meer de vergrijzing van de watersport is een belangrijk punt van zorg. Dit stelt de gemeente voor de opgave de jachthavenbedrijven in het gebied te accommoderen bij het zoeken naar nieuwe verdienmodellen.

 

Ook op andere terreinen dient zich een problematiek aan die dringend om oplossingen en regie vraagt, waaronder die van de vrijkomende kweekgronden. Veel ondernemers in het gebied zien geen toekomst meer in de (glas)tuinbouw. Dat vraagt om ingrijpen, anders zal het landschap in de loop van de tijd verrommelen. Ook zal er ingegrepen moeten worden om de unieke eilandenstructuur in de Westeinderplassen te behouden. Veel van de voormalige akkers zijn slecht beschoeid en de landen zullen, als er niets wordt gedaan, steeds verder afkalven. Daarnaast stelt de verdergaande economische neergang van de van oudsher aanwezige trekheestercultuur de gemeente voor de uitdaging nieuwe bestemmingen te vinden voor voormalige agrarische gronden.

 

Maar de structuurvisie ziet ook kansen. Door ruimte te bieden aan differentiatie en specialisatie van de bedrijfsvoering kunnen jachthavenbedrijven in staat worden gesteld om nieuwe produkt-markt-combinaties aan te bieden. Daarnaast liggen er kansen om te profiteren van de sterke groei in de verblijfsrecreatie. Voor deze sector zijn er in de gemeente weinig mogelijkheden, waardoor kansen niet of nauwelijks worden benut. Door in te zetten op (met name) watergerelateerd verblijfsrecreatie heeft de gemeente met de Westeinderplassen een belangrijke troef in handen om de ambitie van Aalsmeer als levendig en toeristisch waterdorp te verwezenlijken en de lokale economie te versterken.

 

De visie geeft de (stedenbouwkundige) kaders waarbinnen de doorontwikkeling van het Uiterweggebied mogelijk wordt gemaakt. Deze worden behandeld in paragraaf 4.1.2.

 

3.1.2 Gebiedsvisie Aalsmeer 2020

Zoals vastgesteld door de raad van de gemeente op 26 november 2009

 

De Gebiedsvisie Aalsmeer 2020 beoogt de ambite van 'Aalsmeer Waterdorp' verder gestalte te geven en Aalsmeer als aantrekkelijke waterrecreatiegemeente op de kaart te zetten. Het bloemenimago van Aalsmeer is als gevolg van de ontwikkelingen in deze sector in de richting van de toerist aan het verbleken. Het gebied rond de Westeinderplassen moet de spil vormen van het toeristisch recreatief profiel. Daarvoor is een kwaliteitsimpuls nodig, zodat recreatie en toerisme als belangrijke pijlers van de economie beter benut kunnen worden. De Gebiedsvisie ziet hiervoor belangrijke kansen.

 

Om de ambitie verder vorm en inhoud te geven zijn de Bovenlanden in de Gebiedsvisie, samen met de Westeinderplassen, als ontwikkelgebied aangewezen. De hierboven genoemde structuurvisie Uiterweg is de uitwerking hiervan, althans voor wat betreft het gebied rond de Uiterweg. De oostelijke Bovenlanden (rond de Oosteinderweg) zijn in deze structuurvisie buiten beschouwing gelaten.

 

 

3.1.3 Ander ruimtelijk beleid van de gemeente

 

In het bestemmingsplan is afstemming met het volgende andere beleid van de gemeente tot uitdrukking gekomen.

 

3.1.3.1 Cultuurhistorische nota "Gebroken landen, geheelde gronden"

Zoals vastgesteld door de raad van de gemeente op 29 maart 2012

 

De cultuurhistorische nota “Gebroken landen, geheelde gronden”, geeft ter voorbereiding op nader cultuurhistorisch beleid een beschrijving en analyse van cultuurhistorisch onderscheiden deelgebieden en bevat een aantal beleidsaanbevelingen ten behoeve van het behoud en de bescherming van cultuurhistorische waarden. In de nota wordt het gebied van de niet-verveende en hogere landen rond de oude ontginningslinten van de Uiterweg, evenals de Oosteinderweg, Calslagen en Kudelstaart, als ook de (verdwenen) Westeinderdijk tussen de kleine en de grote poel, onderscheiden als deelgebied met hoge cultuurhistorische waarde.

De essentiële kenmerken van het deelgebied leiden tot de volgende beleids- aanbevelingen:

 

  1. behoud en versterking van de karakteristieke bebouwingslinten en het bijbehorende verkavelingspatroon en bebouwingskarakteristiek;

  2. behoud van het profiel en aanzien van de oude wegen zoals de Uiterweg en de Oosteinderweg, inclusief de nog aanwezige wegsloten;

  3. behoud, versterking of ontwikkeling om te komen tot een redelijk “groen” aanzien van de achterkanten van de kavels in zijn totaliteit;

  4. maatregelen voor het fysieke behoud van met name eilanden van de Westeinderdijk.

 

 

3.1.3.2 Nota Archeologie

In de Wet op de Archeologische Monumentenzorg is aangegeven dat gemeenten verantwoordelijk zijn voor hun eigen bodemarchief. Om te kunnen voldoen aan het gestelde in de Wet op de Archeologische Monumentenzorg dienen de gemeenten te beschikken over archeologiebeleid. Het gemeentelijk beleid van Aalsmeer is vastgelegd in de Beleidsnota Archeologie Gemeente Aalsmeer d.d. 24 juni 2010 met bijbehorende beleidskaart. Volgens deze kaart geldt voor het plangebied een middelbare tot hoge archeologische verwachtingswaarde (zie verder paragraaf 2.3.3 van deze toelichting).

 

 

 

3.1.3.3 Nota Lintenbeleid

Zoals vastgesteld door de raad van de gemeente op 22 december 2011

 

Het doel van de op 22 december 2011 vastgestelde beleidsnota “Ruimtelijke beoordeling bouwen in de Linten van Aalsmeer” is om te komen tot een helder toetsingskader voor het beoordelen van ontwikkelingen in woonlinten. Inzet van het beleid is om bestaande lintenstructuur te behouden en te versterken. De linten van Aalsmeer hebben van oorsprong een hoge cultuurhistorische en landschappelijke kwaliteit.

Op grond van de beleidsnota wordt de in de nabijheid van het plangebied gelegen lint van de Uiterweg gerekend tot één van de historische linten. Om de lintenstructuur te beschermen zijn in het lintenbeleid verschillende ruimtelijke en architectonische uitgangspunten geformuleerd waarmee bij ontwikkelingen in de linten rekening gehouden dient te worden. Naast algemene ruimtelijke voorwaarden die aan ontwikkelingen binnen worden gesteld, gelden voor de verschillende linten tevens specifieke voorwaarden afgestemd op het oorspronkelijke kenmerkende karakter van het betreffende lint.

 

Het bestemmingsplan maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk in de linten, zodat het bestemmingsplan daarmee niet raakt aan de doelstellingen van het lintenbeleid.

 

3.1.3.4 Groenvisie

Zoals vastgesteld door de raad van de gemeente op 2 oktober 2014

 

Op 2 oktober 2014 heeft de raad van de gemeente Aalsmeer een visie op groen, natuur en openluchtrecreatie vastgesteld. Deze Groenvisie bestendigt voor het gebied van de Uiterweg het ontwikkelperspectief van landschappelijk aantrekkelijk recreatiegebied. Speerpunten zijn versterking van zichtbaarheid en toegankelijkheid van de plas, het behoud van de eilandenstructuur en verbetering van het recreatieve produkt. Kansen voor de versterking van natuur en recreatie doen zich vooral voor bij de ontwikkeling van de Groene As. In de beleidsdoelstellingen wordt onderscheid gemaakt tussen de eilanden langs de Westeinderdijksloot en de Westeinderplassen enerzijds en de Bovenlanden anderzijds. Voor de eilanden zet de Groenvisie in op behoud van de eilandenstructuur, behoud en ontwikkeling van natuur en versterking van het extensieve recreatieve gebruik van de eilanden. Voor de Bovenlanden richt het beleid zich op behoud en versterking van het halfopen landschap, behoud en versterking van natuurwaarden en verbetering van recreatiemogelijkheden, met een accent op waterrecreatie en onder gelijktijdige verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Dit betekent dat recreatieve ontwikkelingen landschappelijk worden ingepast.

 

 

3.1.3.5 Aalsmeers Verkeer- en vervoerplan (AVVP)

Zoals vastgesteld door de raad op 26 november 2009

 

Op genoemde datum heeft de gemeenteraad van Aalsmeer de “Kadernota verkeer en vervoer” (hierna te noemen: kadernota) vastgesteld. Hierin staan de uitgangspunten en randvoorwaarden voor dit Aalsmeers Verkeer en Vervoerplan (het AVVP.)

De omlegging van de N201 en de nieuwe invulling van het voormalige tracé van de N201 hebben ruimtelijke consequenties in Aalsmeer. Gevoegd bij de bestaande knelpunten in de verkeersnetwerken levert dit een aantal concrete opgaven op, die bepalend zijn voor het functioneren van het (toekomstige) verkeer- en vervoersysteem in Aalsmeer. Deze opgaven zijn te herleiden aan de thema's bereikbaarheid, veiligheid en leefbaarheid.

 

Voor de bereikbaarheid van Aalsmeer is de aanleg van de 'omgelegde N201' van cruciaal belang. Het zorgt voor een complete verandering van (doorgaande) verkeersstromen. Veel van de opgaven voor de toekomstige verkeersstructuur zijn te herleiden tot het dilemma tussen het bereikbaar willen houden van de gemeente, zonder dat er te veel ongewenst verkeer door de kernen rijdt (leefbaarheid). Ook de lange gestrekte wegen (linten) binnen de gemeente maken een heldere keuze tussen de functie, vormgeving en het gebruik van de weg, noodzakelijk. Van belang daarbij is uiteraard het feit dat de Uiterweg een doodlopende weg betreft die uitsluitend een functie heeft voor het bestemmingsverkeer. De opties voor functie en gebruik zijn daardoor beperkt.

 

Openbaar vervoer

De gemeente Aalsmeer wil het regionale openbaar vervoer de komende jaren verbeteren. Er wordt onder andere een HOV-verbinding gerealiseerd in oost-westrichting via de bestaande N201. De lijnen 171 en 172 tussen Aalsmeer en Amstelveen blijven in principe gehandhaafd en worden zo hoogwaardig mogelijk uitgevoerd (snelheid, frequentie). Waar nodig en mogelijk worden op kruispunten en wegvakken aanvullende (optimaliserings)maatregelen getroffen. Daar waar de buslijnen elkaar kruisen is een nieuw busstation in Aalsmeer langs het tracé van de voormalige N201 (Burgemeester Kasteleinweg) voorzien.

 

Fietsverkeer

Op korte afstanden (< 7,5 kilometer) moet de fiets een serieus alternatief vormen voor de interne autoverplaatsingen. Aalsmeer moet daarom een herkenbare fietsinfrastructuur krijgen, waarbij - naast veiligheid - comfort en snelheid uitgangspunten zijn. Dit betekent naast directe en veilige routes ook goede en voldoende stallingvoorzieningen bij de belangrijkste (publiekstrekkende) bestemmingen. Het gaat dan om zowel onbewaakte als (gratis) bewaakte stallingen. De aanleg van ontbrekende schakels in de regionale en lokale hoofdroutes heeft de hoogste prioriteit, omdat hiervan het meeste effect wordt verwacht. Onder ontbrekende schakels vallen ook kortsluitingen naar haltes van openbaar vervoer. Verbetering van recreatieve fiets- en wandelroutes heeft een lagere prioriteit en wordt daarom in combinatie met andere werken of onderhoud uitgevoerd.

 

Parkeren

Het beleid van de gemeente Aalsmeer is erop gericht om bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen voldoende parkeervoorzieningen te realiseren, conform de landelijke parkeerkentallen van de CROW. Het parkeren ten behoeve van bedrijfsfuncties, met name die op bedrijventerreinen, dient in principe op eigen terrein plaats te vinden.

 

3.1.4 Intergemeentelijk ruimtelijk beleid

 

De gemeente heeft geen regeling gesloten op grond van de Wet gemeenschappelijke regelingen. In het bestemmingsplan hoeft daarom geen afstemming plaats te vinden met intergemeentelijk ruimtelijk beleid.

 

 

3.2 Ruimtelijk beleid van de regio

 

De gemeente maakt onderdeel uit van een plusregio als bedoeld in de Wet gemeenschappelijke regelingen. In het bestemmingsplan is daarom afstemming met het volgende regionale beleid tot uitdrukking gekomen. Ook is rekening gehouden met het beleid van het samenwerkingsverband binnen Greenpoort Aalsmeer.

 

3.2.1 Regionale Agenda 2014-2018 Stadsregio Amsterdam

Zoals vastgesteld door de Stadsregio Amsterdam op 9 december 2014

 

De gemeente Aalsmeer maakt deel uit van de Stadsregio Amsterdam, een samenwerkingsverband van 16 gemeenten in de regio Amsterdam. De Stadsregio Amsterdam werkt aan verbetering van de bereikbaarheid, de leefbaarheid en de ruimtelijke ontwikkeling van dit gebied. Het meerjarenbeleid ten aanzien van de diverse beleidsterreinen is vastgelegd in de Regionale Agenda, welke eens in de vier jaar bij de start van een bestuursperiode wordt vastgesteld. In deze Regionale Agenda zijn de volgende relevante ambities uitgesproken:

  1. zorgen voor de aanleg en herstructurering van bedrijventerreinen;

  2. het versterken van Schiphol, Haven en Greenport;

  3. stimuleren van de creatieve kenniseconomie;

  4. verbeteren van de onderwijs- en kennisinfrastructuur,

  5. verbeteren van het regionaal toeristisch product;

  6. aantrekken van meer internationale evenementen.

 

Om deze ambities te realiseren dient ervoor te worden gezorgd dat toeristen die naar Amsterdam komen ook activiteiten buiten de stad Amsterdam bezoeken door het continueren van ‘Amsterdam Bezoeken, Holland Zien’, onder meer door het versterken van de regionale bereikbaarheid (OV, toeristische fietsroutes).

 

 

 

3.3 Ruimtelijk beleid van de provincie

 

In het bestemmingsplan is afstemming met het volgende beleid van de provincie Noord-Holland tot uitdrukking gekomen.

 

3.3.1 Structuurvisie Noord-Holland 2040

Zoals vastgesteld door Provinciale Staten van Noord-Holland op 23 mei 2011

 

In de structuurvisie geeft de provincie aan welke provinciale belangen een rol spelen bij de ruimtelijke ordening in Noord-Holland. Daarmee is het een leidraad voor de manier waarop de ruimte in Noord-Holland de komende dertig jaar zou moeten worden ontwikkeld. In het bijbehorende uitvoeringsprogramma is dit uitgewerkt in concrete activiteiten om de visie te realiseren en via de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie is de doorwerking naar gemeentelijke bestemmingsplannen geregeld.

 

De drie hoofdbelangen die Noord-Holland met de structuurvisie heeft vastgelegd zijn ruimtelijke kwaliteit, duurzaam ruimtegebruik en klimaatbestendigheid. Door de verstedelijking zoveel mogelijk te beperken tot het bestaande bebouwde gebied blijft meer ruimte over in het buitengebied die benut kan worden voor duurzame economische ontwikkelingen, recreatie en natuur.

 

Het ruimtelijke beleid van de provincie maakt onderscheid tussen stedelijk gebied en bestaand bebouwd gebied (BBG) enerzijds en gebieden buiten bestaand bebouwd gebied (BBBG) anderzijds. Het beleidsmatige uitgangspunt voor stedelijk gebied is innovatief ruimtegebruik, intensiveren, herstructureren, kwaliteitsverbetering en kennisintensieve en creatieve milieus. Het uitgangspunt voor gebieden buiten bestaand bebouwd gebied is de mogelijkheden voor nieuwe (stedelijke) ontwikkelingen te beperken ten behoeve van een zorgvuldig ruimtegebruik en, in het geval deze ontwikkelingen niet binnen bestaand bebouwd gebied kunnen worden gerealiseerd, te verbinden aan voorwaarden van ruimtelijke kwaliteit. De doelstelling daarbij is om de kernkwaliteiten van landschap en dorpsstructuren (waardevolle dorpsranden, kenmerkende bebouwingskarakteristieken, verkavelingen en lintstructuren) te behouden of te versterken. Wat onder kernkwaliteiten moet worden verstaan is vastgelegd in de Beleidsnota Landschap en Cultuurhistorie.

 

Het plangebied is gelegen buiten het Bestaand Bebouwd Gebied.

 

3.3.2 Provinciale Ruimtelijke Verordening

Zoals vastgesteld door Provinciale Staten van Noord-Holland op 3 februari 2014

 

In de provinciale ruimtelijke verordening is het ruimtelijke beleid in regels vertaald. Het betreft regels omtrent de inhoud van en de toelichting op bestemmingsplannen over onderwerpen in zowel het landelijke als het bestaand bebouwd gebied van Noord-Holland waar een provinciaal belang mee gemoeid is. Onderwerpen van provinciaal belang zijn onder meer volumineuze detailhandel op bedrijventerreinen, grootschalige (perifere) detailhandel, locaties voor bedrijventerreinen en kantoorlocaties binnen bestaand bebouwd gebied, het bouwen van woningen of bedrijventerrein in landelijk gebied, 'groene ruimten' zoals nationale landschappen en rijksbufferzones, 'blauwe ruimten' zoals waterkeringen en energie (zoals de bouw van windmolens).

 

Op 28 september 2015 heeft Provinciale Staten de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) gewijzigd ten opzichte van de versie van 3 februari 2014. Het gaat om wijzigingen die nodig zijn omdat er nieuw beleid is vastgesteld, wijzigingen naar aanleiding van afspraken met andere overheden, wijzigingen in lijn met bestaand beleid en verduidelijkingen.

 

Voor het plangebied van dit bestemmingsplan zijn met name de regels ten aanzien van Bestaand Bebouwd Gebied (BBG), en Recreatiewoningen relevant.

 

3.3.2.1 Bestaand Bebouwd Gebied (BBG)

De Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) maakt onderscheid tussen Bestaand Bebouwd Gebied (BBG) en Landelijk Gebied. Uit de begripsbepaling (art. 2 onder u) blijkt dat gebieden of onder BBG vallen of onder Landelijk Gebied. De bijbehorende kaarten 2 en 3 zijn slechts illustratief. Binnen BBG is verstedelijking toegestaan. De PRV is terughoudend in het stellen van regels binnen BBG.

 

Ingevolge artikel 9 van de PRV wordt als BBG aangewezen de bestaande of de bij een geldend bestemmingsplan toegelaten woon- of bedrijfsbebouwing, uitgezonderd bebouwing op agrarische bouwpercelen en kassen. In hetvoorheen geldende bestemmingsplan 'Uiterweg-Plasoevers 2005' waren de gronden in het plangebied bestemd als 'agrarische doeleinden', 'water' en 'woondoeleinden'. Met uitzondering van de bestemming 'woondoeleinden' zijn de gronden in het plangebied derhalve gelegen buiten het Bestaand Bebouwd Gebied en dus binnen Landelijk Gebied.

 

Ingevolge artikel 14 van de PRV kan een bestemmingsplan voorzien in nieuwe verstedelijking of uitbreiding van bestaande verstedelijking in het landelijk gebied, indien:

 

  1. de noodzaak van verstedelijking is aangetoond;

 

In dit verband zij vermeld dat de voorgenomen ontwikkeling van verblijfsrecreatie nauw aansluit op het ontwikkelperspectief zoals geschetst in de structuurvisie Uiterweg. Eén van de uitkomsten van de sterkte- en zwakteanalyse, zoals beschreven in hoofdstuk III (Trends en ontwikkelingen) van de structuurvisie, is dat het toevoegen van verblijfsrecreatieve functies een belangrijke voorwaarde vormt om het gebied te kunnen transformeren naar een toekomstbestendig watersportrecreatiegebied.

 

  1. is aangetoond dat de beoogde verstedelijking niet door herstructureren, intensiveren, combineren of transformeren binnen bestaand bebouwd kan worden gerealiseerd.

 

Voor wat betreft de alternatieve mogelijkheden binnen bestaand bebouwd gebied wordt verwezen naar de toets aan de ladder van duurzame verstedelijking in paragraaf 6.3.1 van deze toelichting.

 

3.3.2.2 Recreatiewoningen

Artikel 18 van de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) bepaalt onder meer dat een bestemmingsplan niet mag voorzien in de mogelijkheid van permanente bewoning van recreatiewoningen. Voorts bepaalt dit artikel dat de ruimtelijke kwaliteitseis ingeval van verstedelijking in het landelijk gebied, zoals geregeld in artikel 15 van de PRV van overeenkomstige toepassing is. Deze kwaliteitseis voldoet aan de uitgangspunten zoals vermeld in de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie ten aanzien van:

  1. de kernkwaliteiten van de verschillende landschapstypen en aardkundige waarden;

  2. de kernkwaliteiten van de bestaande dorpsstructuur;

  3. de openheid van het landschap, daarbij inbegrepen stilte en duisternis;

  4. de historische structuurlijnen; en

  5. cultuurhistorische objecten.

 

De toelichting van een bestemmingsplan dient aan te geven op welke wijze, ten aanzien van bovengenoemde aspecten, rekening is gehouden met de ontwikkelgeschiedenis en ordeningsprincipes van het landschap, de bebouwingskarakteristieken, de inpassing van de nieuwe functies in de wijdere omgeving en de bestaande kwaliteiten van het gebied.

 

Voor de toets aan de bovengenoemde kwaliteitseis wordt verwezen naar paragraaf 4.1 en 4.2 van deze toelichting. In deze paragrafen wordt verder ingegaan op de gemeentelijke structuurvisie die op 23 april 2016 voor het Uiterweggebied is vastgesteld. Deze visie is totstandgekomen binnen de randvoorwaarden die zijn gesteld vanuit de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie. Vervolgens wordt beschreven op welke wijze de voorgenomen planontwikkeling voldoet aan de uitgangspunten van deze structuurvisie.

 

3.3.3 Leidraad Landschap en Cultuurhistorie

 

Noord-Holland heeft een grote variëteit aan landschappen en een rijke cultuurhistorie. De lange ontwikkelingsgeschiedenis van de provincie is goed terug te zien in de verschillende landschappen met hun kenmerkende elementen, patronen en structuren. De historische objecten en structuren zijn uniek en geven identiteit aan het gebied: molens, stolpen, droogmakerijen, de Westfriese Omringdijk en de Stelling van Amsterdam, maar ook vele honderden archeologische vindplaatsen uit allerhande perioden. Het Noord-Hollandse landschap leeft en blijft zich voortdurend ontwikkelen.

De provincie streeft ernaar de kwaliteit en diversiteit van het Noord-Hollands landschap en de dorpen te behouden en te ontwikkelen. Het begrip 'ruimtelijke kwaliteit' heeft een belangrijke plek gekregen in de nieuwe Structuurvisie Noord-Holland 2040 en de Provinciale Ruimtelijke Verordening. Nieuwe functies en eisen brengen met zich mee dat de inrichting en het gebruik van het stedelijke en landelijke gebied voortdurend moet worden aangepast. Nieuwe elementen en structuren worden aan het landschap toegevoegd terwijl oude verdwijnen. Soms gaan deze ontwikkelingen ten koste van landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten, het 'gebiedseigene'.

 

De Provincie Noord-Holland wil verantwoord met het verleden omgaan en tegelijkertijd ruimte bieden aan nieuwe ontwikkelingen. De Noord-Hollandse landschappen moeten optimaal worden gebruikt door hun kenmerkende kwaliteiten te koesteren en te benutten bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Het basisuitgangspunt van het beleid is dan ook 'behoud door ontwikkeling'. Nieuwe ruimtelijke plannen moeten de ontwikkelings- geschiedenis, de bebouwingskarakteristiek en de inpassing in de wijdere omgeving als uitgangspunt hanteren. Meetpunt hiervoor is deze beleidsnota, waarin de eisen voor de gewenste ruimtelijke kwaliteit zijn vastgelegd.

 

3.3.4 Provinciaal Milieubeleidsplan 2015-2018

 

Het doel van het provinciale milieubeleid is dat al haar activiteiten in planperiode er toe moeten leiden dat overal in Noord-Holland de zogeheten basiskwaliteit is bereikt. De basiskwaliteit is vastgelegd in Europese en nationale milieunormen en regels en hangt samen met de functie van een gebied: wonen, werken of recreëren. Daarnaast wordt ingezet op meer duurzame, gezonde en veilige ontwikkelingen en het stimuleren van innovatieve oplossingen voor milieuopgaven.

 

De Visie agendeert vier integrale opgaven die mogelijk een plek krijgen in een Omgevingsvisie (Omgevingswet): Gezonde stad en mobiliteit, Visie op de ondergrond, Circulaire economie en Transitie duurzame energie. Daarnaast beschrijft het programma een aantal sectorale thema's: luchtkwaliteit, geur, geluid, bodem, externe veiligheid, afval, licht en donkerte en duurzame energie.

 

 

3.4 Ruimtelijk beleid van het waterschap

 

In het bestemmingsplan is afstemming met het volgende beleid van het hoogheemraadschap tot uitdrukking gekomen.

 

3.4.1 Waterbeheerplan

 

De waterbeheertaken in het gebied worden uitgevoerd door het Hoogheemraadschap van Rijnland. Het beleid van de waterbeheerder en de bijbehorende ambities worden neergelegd in de zogenaamde waterbeheerplannen.

 

De drie hoofddoelen zijn veiligheid tegen overstromingen, voldoende water en gezond water. Wat betreft veiligheid is cruciaal dat de waterkeringen voldoende hoog en stevig zijn en blijven en dat rekening wordt gehouden met mogelijk toekomstige dijkverbeteringen. Wat betreft voldoende water gaat het erom dat het complete watersysteem goed in te richten, goed te beheren en goed te onderhouden. Daarbij wil Rijnland dat het watersysteem op orde en toekomstvast wordt gemaakt, rekening houdend met klimaatverandering. Immers, de verandering van het klimaat leidt naar verwachting tot meer lokale en heviger buien, perioden van langdurige droogte en zeespiegelrijzing. Het waterbeheerplan sorteert voor op deze ontwikkelingen.

 

3.4.2 Strategische samenwerkingsagenda

 

Om de samenwerking tussen de gemeente en het waterschap te borgen is het Waterplan Aalsmeer opgesteld. Deze heeft betrekking op de periode 2008-2015 en is op een aantal maatregelen na afgerond. Het Hoogheemraadschap van Rijnland wil de Stedelijke waterplannen vervangen door strategische samenwerkingsagenda’s met gemeenten. Deze agenda zal in de loop van 2016 worden vastgesteld.

 

Een strategische samenwerkingsagenda omvat een gezamenlijke lange termijn visie tussen Rijnland en de gemeente waarin wordt aangegeven wat de belangrijke thema’s zijn en hoe Rijnland en de gemeente daar samen in vulling aan willen geven. Daarbij hoort ook een kort lopend uitvoeringsprogramma voor een periode van maximaal 3 jaar. In het uitvoeringsprogramma worden principe afspraken gemaakt over de te treffen maatregelen, wie primair verantwoordelijk is voor de realisatie van de maatregel en hoe de kosten worden verdeeld tussen de gemeente en Rijnland.

 

De insteek blijft net als bij het Waterplan om gezamenlijk te kijken naar afstemming van ontwikkeling en beleid en maatregelen voor het benutten van kansen en oplossen van knelpunten in het watersysteem en de afvalwaterketen.

 

3.4.3 Beleidsregels Keur

Beleidsregels en Algemene Regels Inrichting Watersysteem 2011 Keur

 

Per 22 december 2009 is de huidige Keur in werking getreden, alsmede de Beleidsregels en Algemene Regels die in 2011 geactualiseerd zijn. In 2015 zijn er nieuwe keur- en uitvoeringsregels in werking getreden. De wijzigingen waren nodig vanwege de totstandkoming van de Waterwet en daarmee verschuivende bevoegdheden in onderdelen van het waterbeheer. Verder zijn aan de Keur bepalingen toegevoegd over het onttrekken van grondwater en het infiltreren van water in de bodem. De "Keur en Beleidsregels" maken het mogelijk dat het Hoogheemraadschap van Rijnland haar taken als waterkwaliteits- en kwantiteitsbeheerder kan uitvoeren. De Keur is een verordening van de waterbeheerder met wettelijke regels (gebod- en verbodsbepalingen) voor:

 

- waterkeringen (onder andere duinen, dijken en kaden);

- watergangen (onder andere kanalen, rivieren, sloten, beken);

- andere waterstaatswerken (o.a. bruggen, duikers, stuwen, sluizen en gemalen).

 

De Keur bevat verbodsbepalingen voor werken en werkzaamheden in of bij de bovengenoemde waterstaatswerken. Er kan een ontheffing worden aangevraagd om een bepaalde activiteit wel te mogen uitvoeren. Als Rijnland daarin toestemt, dan wordt dat geregeld in een Watervergunning op grond van de Keur. De Keur is daarmee een belangrijk middel om via vergunningverlening en handhaving het watersysteem op orde te houden of te krijgen.

 

De Westeinderplassen staan op de Keur als (primair en overig) oppervlaktewater dat wordt beschermd door een beschermingszone, soms met keurzone. In de Beleidsregels (voluit: Beleidsregels en Algemene Regels Inrichting Watersysteem 2011 Keur), die bij de Keur horen, is het beleid van Rijnland nader uitgewerkt. De Keur en Beleidsregels van Rijnland zijn te vinden op de website: www.rijnland.net

 

 

Riolering en afkoppelen

Overeenkomstig het rijksbeleid geeft Rijnland de voorkeur aan het scheiden van hemelwater en afvalwater, mits het doelmatig is. De voorkeursvolgorde voor de omgang met afvalwater houdt in dat het belang van de bescherming van het milieu vereist dat:

  1. het ontstaan van afvalwater wordt voorkomen of beperkt;

  2. verontreiniging van afvalwater wordt voorkomen of beperkt;

  3. afvalwaterstromen gescheiden worden gehouden, tenzij het niet gescheiden houden geen nadelige gevolgen heeft voor een doelmatig beheer van afvalwater;

  4. huishoudelijk afvalwater en afvalwater dat daarmee wat biologische afbreekbaarheid betreft overeenkomt, worden ingezameld en naar een afvalwaterzuiveringsinrichting getransporteerd;

  5. ander afvalwater dan bedoeld in onderdeel d:

  1. zo nodig na zuivering bij de bron, wordt hergebruikt;

  2. lokaal, zo nodig na retentie of zuivering bij de bron, in het milieu wordt gebracht.

 

De gemeente kan gebruik maken van deze voorkeursvolgorde bij de totstandkoming van het gemeentelijk rioleringsplan (GRP). Deze voorkeursvolgorde is echter geen dogma. De uiteindelijke afweging zal lokaal moeten worden gemaakt, waarbij doelmatigheid van de oplossing centraal moet staan.

 

Zorgplicht en preventieve maatregelen voor Hemelwater

Voor de verwerking van hemelwater wijst Rijnland op de zorgplicht en op het nemen van preventieve maatregelen. Het verdient aanbeveling daar waar mogelijk aandacht te besteden aan maatregelen bij de bron. Preventie heeft de voorkeur boven 'end-of-pipe' maatregelen. Uitgangspunt is dat het te lozen hemelwater geen significante verslechtering van de kwaliteit van het ontvangende oppervlaktewater mag veroorzaken en emissie van vervuilende stoffen op het oppervlaktewater waar mogelijk wordt voorkomen door bijvoorbeeld:

  1. duurzaam bouwen;

  2. het toepassen berm- of bodempassage;

  3. toezicht en controle tijdens de aanlegfase en handhaving tijdens de beheerfase ter voorkoming van verkeerde aansluitingen;

  4. het regenwaterriool uit te voeren met (straat)kolken voorzien van extra zand- slibvang of zakputten (putten met verdiepte bodem) op tactische plekken in het stelsel;

  5. adequaat beheer van straatoppervlak, straatkolken en zakputten (straatvegen en kolken/putten zuigen);

  6. het toepassen van duurzaam onkruidbeheer;

  7. de bewoners, gebruikers en beheerders voor te lichten over de werking van de riolering en een juist gebruik hiervan;

  8. het vermijden van vervuilende activiteiten op straat zoals auto’s wassen en repareren en chemische onkruidbestrijding.

 

Daar waar ondanks de zorgplicht en de preventieve maatregelen het te lozen hemelwater naar verwachting een aanmerkelijk negatief effect heeft op de oppervlaktewaterkwaliteit, kan in overleg tussen gemeente en waterschap gekozen worden voor aanvullende voorzieningen, een verbeterd gescheiden stelsel of - als laatste keus - aansluiten op het gemengde stelsel. Ook kan de gemeente in overleg met het waterschap kiezen voor een generieke 'end-of-pipe' aanpak. Deze keuze moet dan expliciet gemaakt worden in het GRP.

 

 

 

3.5 Ruimtelijk beleid van het rijk

 

 

In het bestemmingsplan is afstemming met het volgende ruimtelijk beleid van het rijk tot uitdrukking gekomen.

 

 

3.5.1 Structuurvisie(s) van het rijk

 

3.5.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

 

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. In de structuurvisie is aangegeven dat het Rijk drie hoofddoelen heeft:

  1. het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;

  2. het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;

  3. het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

 

Uit deze drie hoofddoelen komen onderwerpen voort die van nationaal belang zijn.

 

3.5.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

 

Structuurvisies hebben geen bindende werking voor andere overheden dan de overheid die de visie heeft vastgesteld. De nationale belangen uit de structuurvisie die juridische borging vragen, worden daarom geborgd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), de Amvb Ruimte. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts dertien nationale belangen De Amvb is gericht op doorwerking van deze belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen en zorgt voor sturing en helderheid van deze belangen vooraf. Buiten deze dertien belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

 

Vertrouwen in medeoverheden is de basis voor het decentraliseren van beslissingsbevoegdheid. Om die reden bevat de SVIR een beperkter aantal nationale belangen dan voorheen en bevat de Amvb Ruimte minder regels dan eerder was voorgenomen. Het Rijk gaat er vanuit dat de nationale ruimtelijke belangen die via wet- en regelgeving aan andere overheden opgedragen worden door hen goed worden behartigd. Waar de Amvb Ruimte bepalingen bevat aangaande gemeentelijke bestemmingsplannen gaat het Rijk er vanuit dat deze doorwerking krijgen. Het Rijk zal de bestemmingsplannen dan ook niet (tijdens de vaststellingsprocedure) toetsen op een correcte doorwerking van nationale ruimtelijke belangen. Wel zal het Rijk door middel van systeem- of themagerichte onderzoeken achteraf nagaan of bestemmingsplannen aan nationale wet- en regelgeving voldoen.

 

Geen van de in het Barro geregelde onderwerpen heeft betrekking op het plangebied en de ruimtelijke ontwikkeling die daar is voorzien. Het bestemmingsplan is dan ook in overeenstemming met de doelstellingen die vanuit het rijksbeleid zijn gesteld.

 

 

 

 

B. RANDVOORWAARDEN UIT SECTORAAL BELEID

 

Met de volgende randvoorwaarden vanuit het sectorale beleid van de regio, de provincie en het rijk is bij de opstelling van het bestemmingsplan rekening gehouden.

 

 

3.6 Verkeer

 

3.6.1 Regio

De regiodeelraad heeft op 14 december 2004 het Regionaal Verkeer en Vervoersplan vastgesteld. Daarin zijn speerpunten van beleid aangegeven zoals het verbeteren van het functioneren van de regionale netwerken. In dat verband is met name de omlegging van N201 van grote betekenis voor de verkeerstromen binnen de gemeente Aalsmeer.

 

 

3.7 Waterstaat

 

Het beleid van het ministerie van Infrastructuur en Milieu, voor zover van belang voor het plangebied, betreft ook de waterhuishouding. In het bestemmingsplan is afstemming met het volgende rijksbeleid tot uitdrukking gekomen.

 

3.7.1 Nationaal Waterplan

 

In december 2009 heeft het kabinet het Nationaal Waterplan vastgesteld. Dit plan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009-2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. Ook worden de maatregelen genoemd die hiervoor worden genomen.

 

Het Nationaal Waterplan is de opvolger van de 4e Nota Waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande Nota’s waterhuishouding. Het Nationaal Waterplan is opgesteld op basis van de Waterwet die met ingang van 22 december 2009 van kracht is. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie. Het Nationaal Waterplan pleit daarom voor meer samenhang tussen het beleid voor water, ruimtelijke ordening en milieu, gericht op de verschillende belangen zoals veiligheid, landbouw, natuur, drinkwatervoorziening, transport, recreatie en visserij, daarbij ruimte scheppend voor gebiedsgericht maatwerk.

 

HOOFDSTUK 4 MATERIËLE PLANBESCHRIJVING

 

 

 

Na de formele beschrijving van het bestemmingsplan en het onderzoek naar de functies in het plangebied, vindt in dit hoofdstuk de verantwoording van de met dit bestemmingsplan gemaakte keuze van bestemmingen plaats. Deze zogenaamde waardering van functies vindt plaats door de thans aanwezige functies te confronteren met het ruimtelijke beleid dat de gemeente voor het plangebied voorstaat. Het kader van deze matching wordt gevormd door het technische onderzoek binnen het plangebied en de hiervoor genoemde ruimtelijke randvoorwaarden.

 

 

 

A. RUIMTELIJK BELEID

 

In deze paragraaf wordt het ruimtelijke beleid beschreven dat de gemeente voor het plangebied voorstaat (de zogenaamde planvisie). Tot het beleid van de gemeente wordt tevens beleid van andere overheden gerekend dat door het gemeentebestuur als zodanig is overgenomen.

 

4.1 Structuurvisie Uiterweg

 

4.1.1 Doelstelling en planmatige werking

 

Het ruimtelijk beleid voor het plangebied is neergelegd in de structuurvisie Uiterweg, zoals vastgesteld door de raad van Aalsmeer op 23 april 2015. Deze visie is als ruimtelijke randvoorwaarde reeds aan de orde gekomen in paragraaf 3.1.1 van deze toelichting. Zoals gememoreerd heeft de gemeente zich met de visie ten doel gesteld om voor het gebied van de Uiterweg een toekomstbestendig ontwikkelperspectief te schetsen, waarbij ruimtelijke en duurzame kwaliteit en economisch welvaren hand in hand gaan.

 

De visie maakt duidelijk waar de gemeente met het gebied naartoe wil en geeft daarvoor de kaders en de spelregels. Deze zijn onder meer beschreven als ontwikkelstrategieën en stedenbouwkundige randvoorwaarden. Voor een deel zijn deze verder uitgewerkt op het niveau van de verschillende deelgebieden van het Uiterweggebied (gebiedspaspoorten).

 

In deze paragraaf wordt de structuurvisie nader beschreven als specifiek planbeleid. Dit beleid is ontwikkeld vanuit het besef dat de gemeente volledig afhankelijk is van de grondeigenaren en initiatiefnemers in het gebied om de ambitie voor de toekomst te verwezenlijken. De gemeente nodigt hen daarom ook uit om met concrete plannen te komen voor de verdere ontwikkeling van hun bedrijven en de transformatie van gronden en gebouwen. Het is aan de gemeente om richting te geven en, binnen de grenzen van het aanvaardbare, daarin te faciliteren.

 

De structuurvisie biedt uitdrukkelijk geen blauwdruk voor de toekomst, maar zet een stip op de horizon. De uitdagingen voor het gebied zijn immers te groot en de samenleving te zeer in beweging, om tot in detail ontwikkelingen te kunnen voorspellen, uitwerken en vastleggen. De structuurvisie is dan ook vooral een kompas. Het biedt duidelijkheid over de speelruimte voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is een koers- en inspiratiedocument voor investeringen in het fysieke domein op het gebied van onder meer wonen, werken, natuur, sport en recreatie. Een document dat private partijen uitdaagt om initiatieven te nemen en te realiseren. De visie legt niet aan de voorkant alles vast, maar biedt - binnen kaders - ruimte voor dynamiek en maatwerk.

 

De structuurvisie Uiterweg is daarmee een leidraad voor de beoordeling van ruimtelijke initiatieven en voorziet in het afwegingskader om voor passende initiatieven af te wijken van het geldende bestemmingsplan. De visie heeft in die zin een bindende werking voor de gemeente. Derden kunnen aan de visie geen rechten ontlenen.

 

4.1.2 Ontwikkelstrategieën

 

De ruimtelijke ambities die de structuurvisie nastreeft zijn doorvertaald in een aantal ontwikkelstrategieën. Deze vallen uiteen in een basisstrategie en een topstrategie.

 

De basisstrategie richt zich op een aantal acute problemen en knelpunten dat het gebied in zijn greep houdt. De strategie streeft naar een vitaal plassengebied met een ruimtelijke basiskwaliteit. De oplossing wordt gevonden in initiatieven die een kwalitatieve of een economische meerwaarde opleveren. Wanneer we deze twee dimensies in een schema plaatsen, ontstaan vier kwadranten.

 

Het eerste kwadrant heeft betrekking op kleinschalige initiatieven die nauwelijks enige meerwaarde opleveren. Aan dergelijke initiatieven wordt in principe geen medewerking verleend. Het tweede kwadrant heeft betrekking op initiatieven met enkel een economische meerwaarde. Een voorbeeld hiervan is de doorontwikkeling van jachthavens conform de basisstrategie voor het toeristisch-economische profiel. De nadruk ligt daarbij meer op de consumptieve bestedingen en de totaal-beleving van een dagje waterrecreatie. Ontwikkelingen van het tweede kwadrant mogen in beginsel rekenen op medewerking. Het derde kwadrant faciliteert ontwikkelingen die louter een kwalitatieve meerwaarde opleveren. Een voorbeeld hiervan is de transformatie van vrijkomende kweekgronden naar groen en natuur. Dit gaat uiteraard niet vanzelf. Op basis van de ruimte-voor-ruimte regeling kunnen leegstaande kassen worden verwijderd en in een verhouding van 1:25 worden vervangen door recreatieverblijven of andere rode functies die passen in de basisstrategie. De opschoning en ‘ontstening’ die hiermee samenhangt levert een belangrijke kwaliteitswinst op.

 

Het vierde kwadrant wordt gevormd door initiatieven die zowel een kwalitatieve als economische meerwaarde voor het gebied opleveren. We hebben het dan over de zogenaamde topstrategie. Deze strategie richt zich op een onderscheidend plassengebied met een economisch verdienmodel dat voorsorteert op de toekomstige trends en ontwikkelingen in de (water)recreatie. De topstrategie faciliteert dus een vlucht naar voren waarbij natuurontwikkeling en economische transformatie hand in hand gaan. Naarmate een initiatief zich in de richting van de topstrategie, en dus het streefbeeld, beweegt worden de mogelijkheden voor projectrealisatie verruimd.

 

4.1.3 Landschap en cultuurhistorie

 

Eén van de belangrijkste doelstellingen van de structuurvisie is het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit van het Uiterweggebied en het faciliteren van initiatieven die deze doelstelling helpen verwezenlijken. Maar ook passende ontwikkelingen die vooral een economische meerwaarde hebben, zoals de doorontwikkeling van jachthavenbedrijven (kwadrant 2), dienen de bestaande ruimtelijke kwaliteiten te respecteren en waar mogelijk te versterken.

 

Het gebied van de Uiterweg slaagt erin om water(sport)recreatie en natuurbeleving op een bijzondere en succesvolle manier met elkaar te verenigen. Het afwisselende landschap en de rijke cultuurhistorie van het gebied hebben niet alleen een belangrijke intrinsieke waarde die bescherming verdient, maar gelden ook als voorwaarde voor een duurzame economische ontwikkeling.

 

Vanuit het gemeentelijk beleid wordt ernaar gestreefd om nieuwe functies, die passen in het gegeven ontwikkelprofiel, zorgvuldig in te passen in de wijdere omgeving en de grotere landschapseenheid. Daarbij is aansluiting gezocht bij de uitgangspunten die hiervoor gelden vanuit het provinciaal beleid, zoals neergelegd in de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie. De structuurvisie geeft dan ook een uitvoerige beschrijving van o.a. de kernkwaliteiten van het geldende landschapstype (Veenpolderlandschap), de kernkwaliteiten van de bestaande dorpsstructuur (lintdorp), de cultuurhistorische objecten, de openheid van het landschap en de historische structuurlijnen. Kenmerkend voor het Uiterweggebied zijn in dit verband o.a. de slagenstructuur, haaks op het lint, alsmede het fijnmazige waternetwerk, het open en waterrijke karakter en de visuele relatie van de Uiterweg met de zowel de Kleine Poel als de Haarlemmerringvaart.

 

Voorts besteedt de structuurvisie aandacht aan de ontwikkelgeschiedenis van het landschap (paragraaf 2.1 van de visie), de ordeningsprincipes van het landschap (paragraaf 4.5) en de bebouwingskarakteristieken (paragraaf 4.5.1). Ten aanzien van het aspect 'stilte' zij opgemerkt dat het Uiterweggebied niet is gelegen in een als zodanig aangewezen 'stiltegebied'.

 

4.1.4 Gebiedspaspoorten

De structuurvisie Uiterweg is meer dan een globaal beleidsdocument en beoogt een helder afwegingskader te bieden voor ruimtelijke initiatieven die niet passen in het thans geldende bestemmingsplan. Deze initiatieven worden beoordeeld vanuit het besef dat de Uiterweg en de omliggende eilanden geen homogeen gebied vormen. De visie onderscheidt dan ook een veertiental verschillende deelgebieden (gebiedspaspoorten). Elk deelgebied heeft zijn eigen specifieke kernkwaliteiten die het gebied een eigen karakter en identiteit geven. Nieuwe ontwikkelingen moeten zich verhouden tot deze kwaliteiten.

 

Het plangebied van het bestemmingsplan is gelegen in gebiedspaspoort "3/4/C: Verharde havens/ Groene enclave/ Afwisselend lint". Voor dit deelgebied gelden de volgende kwalificaties en ontwikkelperspectieven.

 

Kernkwaliteiten

Rood-groene gradiënt tussen de Uiterweg en de ringvaart met een grote afwisseling van functies. Tevens, parallel aan ringvaart en Uiterweg, de afwisseling tussen primair bebouwde en primair onbebouwde gebieden. Zichtlijnen vanaf de Hanssensbrug en Topsvoortbrug. Rijksmonument aan de Uiterweg 228.

 

Beeld

Diversiteit in functies. Relatief grote oppervlakten aan glas, maar ook nog open teeltgronden, havens en recreatielandjes. Redelijk groene achterkant richting de ringvaart door aangrenzende teeltgronden. Jachthaven georiënteerd op de ringvaart. Beleving vanaf de ringvaart of Uiterweg heel verschillend door afschermende werking van de lintbebouwing langs de Uiterweg. Vanaf de ringvaart juist volop zicht op het gebied.

 

Ontwikkelperspectief

Aanzienlijke kansen voor ontstening. Toevoeging recreatieve functies in aansluiting op bestaande jachthaven/watersportbedrijf en verblijfsrecreatie in een groene setting.

 

Ruimtelijke inrichting

- versterken groene zoom langs de ringvaart met opgaand groen;

- behouden rood-groene gradiënt tussen Uiterweg en ringvaart;

- handhaven afwisseling intensiever bebouwde gebieden met primair onbebouwde gebieden;

- mogelijk toepassing van hogere verhouding dan 1:25 op bebouwd gebied.

 

Landschappelijke randvoorwaarden

- versterken landschappelijke overgang naar de ringvaart;

- versterken visuele relatie vanaf de Uiterweg naar de ringvaart;

- versterken beleving doorgaande vaarroutes aan weerszijden van het gebied.

 

Cultuurhistorische randvoorwaarden

- bestendiging verkavelingspatroon;

- behoud eilandjesstructuur richting de ringvaart;

- behoud rijksmonument.

 

Architectonische randvoorwaarden

- bestendiging verkavelingspatroon;

- behoud eilandjesstructuur richting de ringvaart;

- behoud rijksmonument.

 

Stedenbouwkundige randvoorwaarden

- één bouwlaag met een kap;

- parkeren op eigen terrein, uit het zicht van het water en de weg;

- lage, groene erfafscheiding.

 

 

 

4.2 Planontwikkeling

 

4.2.1 Projectomschrijving

 

De agarische gronden in het plangebied zullen worden (her)ingericht ten behoeve van de verblijfsrecreatie. In dat verband zal het van oudsher aanwezig glastuinbouwbedrijf plaatsmaken voor een aantal grondgebonden recreatiewoningen met enkele gemeenschappelijke voorzieningen.

 

[image] 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

De voorgenomen transformatie van vrijkomende kweekgronden naar verblijfsrecreatie met overwegend groen en natuur, en een grote mate van ‘ontstening’, levert een belangrijke ruimtelijke kwaliteitswinst op overeenkomstig de doelstellingen van de structuurvisie. Gelet op de aard en het karakter van de ontwikkeling kan deze worden toebedeeld aan kwadrant 3, welke als ontwikkelstrategie is genoemd in paragraaf 4.1.3 van deze toelichting.

 

 

 

 

4.2.2 Toetsing aan structuurvisie

 

De beoogde ontwikkeling voorziet in de bouw van een aantal recreatiewoningen met een gezamenlijk bruto vloeroppervlak van maximaal 940 m2. Dit correspondeert met de omzettingsnorm van 1:25 zoals genoemd in de structuurvisie: in totaal wordt 23.500 m2 aan kweekgronden onttrokken aan de agrarische bestemming. Daarnaast zal een areaal van circa 8.000 m2 aan vrijkomende kassen worden geamoveerd. Het overgrote deel van de voormalige kweekgronden zal een groene en natuurlijke invulling krijgen. De daarmee samenhangende opschoning en vergroening levert een duidelijke kwaliteitswinst op.

 

De recreatiewoningen zullen worden gebouwd met één bouwlaag en een kap, en met een maximale goot- en bouwhoogte van respectievelijk 3,5 en 7 meter. De gevels van de recreatieverblijven zullen evenwijdig, dan wel haaks, op de bestaande verkavelings- structuur worden gepositioneerd. Daarmee voldoen de recreatieverblijven aan de daarvoor gestelde randvoorwaarden van de structuurvisie.

 

In totaal zullen niet meer dan 15 recreatiewoningen worden gebouwd. Bij een dergelijk aantal onderkomens bedraagt de omvang van een recreatiekavel ten minste 800m2. De verkaveling is daarmee (zeer) extensief te noemen. Aan de voorzijde van het terrein zal een resterende kas met een oppervlakte van ca. 3.000 m2 behouden blijven. Het betreft een relatief nieuwe kas die dienst zal doen als gemeenschappelijke voorziening voor de verblijfsrecreatie, in de vorm van bijvoorbeeld een botenhuis of een centraal clubgebouw. De gedachten gaan ook uit naar het zuiveren van water en het duurzaam opwekken van energie. De kas beoogt als gebouw een ode te brengen aan het verleden en een verbinding te leggen met de rijke tuinbouwhistorie van het Uiterweggebied.

 

[image][image] 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Met de bovengenoemde inrichting van de gronden, met het zwaartepunt van de bebouwing aan de voorzijde, wordt voldaan aan het uitgangspunt van de rood - groene gradiënt, zoals gegeven door de structuurvisie.

 

Conform de uitgangspunten van de structuurvisie zal een strook grond met een breedte van 20 meter langs de ringvaart worden ingericht als een groene zoom. De strook zal onbebouwd blijven, met dien verstande dat het voormalige agrarische bedrijfsgebouwtje dat dateert uit omstreeks 1893, als beeldbepalend element, behouden zal blijven.

 

De ruimtelijke inrichting van de gronden voorziet tevens in het graven van water, met een gezamenlijke oppervlakte van maximaal 2.800 m2. Er zal niet of nauwelijke water worden gedempt. Bij het graven van water, als ook bij het realiseren van eén of twee waterverbindingen, zal de bestaande slagen- en verkavelingsstructuur in acht worden genomen en waar mogelijk worden versterkt. Het nieuwe water zal bovendien nieuwe zichtlijnen opleveren en de visuele relatie naar de achtergelegen ringvaart versterken. Tezamen met de genoemde 'ontstening' zal ook de 'openheid' van het gebied hiermee een kwaliteitsimpuls krijgen.

 

Met het graven van het extra water zal het plangebied bestaan uit twee tot drie enclaves. Deze zullen onderling met elkaar worden verbonden door steeds maximaal één brug. De bruggen zullen op een afstand komen te liggen van ten minste 100 meter, gerekend vanaf de Uiterweg.

 

Tenmidden van de recreatiepercelen is een gemeenschappelijke voorziening bedacht in de vorm van een natuurbad. Een andere centrale voorziening betreft het parkeren aan de voorzijde van het terrein. Voor beide voorzieningen geldt dat deze door de locatiekeuze zoveel mogelijk zullen zijn onttrokken aan het zicht vanuit de directe omgeving.

 

 

[image] 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Figuur 4.1: Ruimtelijk concept

 

Geheel in lijn met de structuurvisie wordt in de plannen zoveel mogelijk een functionele verbinding gezocht met de waterrecreatie. Vanuit die optiek zullen de recreatiewoningen mogelijk worden voorzien van een boothuis. Langs de oevers zijn vlonders bedacht en steigers voor het afmeren van pleziervaartuigen. De steigers zullen evenwijdig komen te liggen aan de oeverlijn.

 

Geconcludeerd kan worden dat de planontwikkeling voldoet aan het hierboven genoemde ontwikkelperspectief, als ook aan de overige uitgangspunten van de structuurvisie.

 

 

B. WAARDERING VAN FUNCTIES

 

 

 

4.3 Waardering van bestaande functies

 

Bij de waardering van de functies (bestemmingslegging) wordt voor de indeling van de bestaande functies die van het functionele onderzoek gevolgd, en voor de indeling van de gebiedsgerichte waarden die van het technische onderzoek, beide zoals gegeven in hoofdstuk II van deze toelichting.

 

4.3.1 Wonen in het plangebied

 

De bestaande woning aan de Uiterweg 222 is conserverend doorbestemd en heeft de bestemming "Wonen" gekregen. In de regels van deze bestemming heeft afstemming plaatsgevonden met de planologische regeling van het voorheen geldende bestemmingsplan, als met de stedenbouwkundige uitgangspunten van de gemeentelijke beleidsnota “Ruimtelijke beoordeling bouwen in de Linten van Aalsmeer”.

 

4.3.2 Water in het plangebied

 

Het bestaande water in het plangebied is conserverend doorbestemd en heeft de bestemming "Water" gekregen. In de regels van deze bestemming afstemming plaatsgevonden met de planologische regeling van het voorheen geldende bestemmingsplan.

 

 

4.4 Waardering van gebiedsgerichte waarden

 

In deze paragraaf worden de gebiedsgerichte waarden gewaardeerd en eventueel ook als zodanig bestemd.

 

4.4.1 Archeologische waarden in het plangebied

 

De gronden met archeologische verwachtingswaarden zijn beschermd met een daartoe geëigende dubbelbestemming.

 

De gronden waar op basis van verkennend onderzoek een redelijke kans aanwezig is dat

zich daarin archeologisch waardevolle voorwerpen of bouwwerken bevinden, zijn bestemd als dubbelbestemming Waarde met specificatie Archeologie 1. Voor deze gronden geldt dat archeologisch onderzoek is vereist bij plannen groter dan 50 m² en dieper dan 40 cm.

 

De gronden met een lage kans op aanwezigheid van archeologische sporen zijn bestemd als dubbelbestemming Waarde met specificatie Archeologie 2. Voor deze gronden geldt dat archeologisch onderzoek is vereist bij plannen groter dan 10.000 m² en dieper dan 40 cm.

 

4.4.2 Landschappelijke waarden in het plangebied

 

De landschappelijk waarden in het plangebied die bescherming behoeven zijn met de dubbelbestemming Waarde - Landschap (WR-L).

 

Het betreft vooral de landschappelijke waarden die samenhangen met het uitgebreide net van watergangen en de zo typerende slagen- en landjesstructuur. In dit verband is het uitvoeren van werken en werkzaamheden verbonden aan een omgevingsvergunning.

4.4.3 Luchthavenindelingsbesluit

 

De hoogtebeperkingen die voortvloeien uit het LIB zijn meegenomen in de bouwregels van de verschillende bestemmingen. Daarnaast is voor het plangebied de gebiedsaanduiding “Luchtvaartverkeerszone - LIB art. 223” opgenomen om met het oog op de beperkingen die gelden voor het aantrekken van vogels. De beperkingen die gelden voor het bouwen in zone 4 van het Luchthavenindelingsbesluit zijn geregeld middels de gebiedsaanduiding “Luchtvaartverkeerszone - LIB art. 221 nr. 4”.

 

 

4.5 Waardering van de planontwikkeling

 

De ontwikkelingslocaties, zoals behandeld in onderdeel 4.2 van dit hoofdstuk, zijn als volgt in het bestemmingsplan bestemd. Er wordt in dit kader een juiste juridische vorm gekozen voor zowel deze planontwikkeling als voor de functies die in het voorheen geldende planregime positief waren bestemd en waarvoor in het huidige planregime geen plaats is.

 

4.5.1 Bestemmen van de planontwikkeling

 

Verblijfsrecreatie

De voorgenomen ontwikkeling van verblijfsrecreatie is bestemd als bestemming Recreatie met de specificatie Verblijfsrecreatie. De gebruiksregels van deze bestemming voorzien in bedrijfsmatig aangeboden recreatievoorzieningen ten behoeve van verblijfsrecreatie. Dergelijke voorzieningen zijn in de planregels gedefinieerd als voorzieningen die worden aangeboden door een recreatiebedrijf. Onder een recreatiebedrijf wordt een bedrijf, dan wel stichting of andere rechtspersoon (zoals mogelijk een vereniging van eigenaren) verstaan dat uitsluitend het bedrijfsmatig aanbieden van dag- en/of verblijfsrecreatie als oogmerk heeft.

 

De bestemmingsregeling voorziet in ten hoogste vijftien recreatiewoningen met een gezamenlijke oppervlakte van maximaal 940 vierkante meter. Rekening houdend met de uitgangspunten van de structuurvisie Uiterweg voor de vormgeving van een recreatiewoning (één bouwlaag met een kap) is een goot- en bouwhoogte opgenomen.

 

Binnen de bestemming Recreatie-Verblijfsrecreatie zijn de volgende functieaanduidingen opgenomen:

 

- kas (ks);

- parkeerterrein (p);

- water (wa).

 

De aanduiding 'kas' betreft de bestaande kas die in gebruik zal worden genomen als centrale voorziening ten behoeve van de verblijfsrecreatie. De aanduiding 'water' heeft betrekking op de waterverbinding die binnen het bestemmingsvlak mag worden gerealiseerd in verband met de inrichting van het recreatieterrein.

 

Natuur

De beoogde groene zoom langs de ringvaart is bestemd als bestemd als bestemming Natuur. Binnen de bestemming Natuur zijn de volgende functieaanduidingen op- genomen:

 

- het bestaande gebouw (sn-bb);

- water (wa).

 

De aanduiding van het 'bestaande gebouw' betreft het historische bedrijfsgebouwtje langs de ringvaart. De aanduiding 'water' heeft betrekking op de waterverbinding die binnen het bestemmingsvlak mag worden gerealiseerd in verband met de inrichting van het recreatieterrein.

 

Water

De beoogde steigers en vlonders langs de oevers van het recreatieterrein zijn mogelijk gemaakt binnen de bestemming Water. Binnen de bestemming Water zijn voorts de volgende functieaanduidingen opgenomen:

 

- buitenzwembad (zb);

- brug (br).

 

Beeldkwaliteitsplan

De randvoorwaarden voor de vereiste beeldkwaliteit en de contouren waarbinnen de planontwikkeling van verblijfsrecreatie gestalte moet krijgen, zijn neergelegd in een beeldkwaliteitsplan. Het “Beeldkwaliteitsplan Uiterweg 222” is gelijktijdig met het bestemmingsplan vastgesteld als integraal onderdeel van de Welstandsnota Aalsmeer 2013 (zie bijlage 3. van deze toelichting).

 

 

4.6 Waardering van strijdige functies

 

De functies in het plangebied, zoals genoemd in hoofdstuk II van deze toelichting, die niet in strijd waren met het voorheen geldende planregime maar die in dit bestemmingsplan niet meer als voorheen worden bestemd, worden onder het overgangsrecht van het bestemmingsplan gebracht. De functies in het plangebied die reeds in strijd waren met het voorheen geldende planregime moeten een juiste juridische status krijgen naar gelang de aard van de illegaliteit, een en ander zoals geboden met vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Deze functies zijn ofwel positief bestemd, ofwel onder het overgangsrecht gebracht ofwel niet bestemd.

 

4.6.1 Overgangsrecht voor de voorheen bestemde functies

 

In het plangebied zijn geen functies waargenomen die in het voorheen geldende planregime als zodanig waren bestemd, en die onder het overgangsrecht behoren te worden gebracht.

 

4.6.2 Bestemmen van de illegale functies

 

4.6.2.1 Illegale bedrijven

In het plangebied zijn geen functies waargenomen die in strijd waren met het voorheen geldende bestemmingsplan en die op grond van vaste jurisprudentie onder het overgangsrecht van het bestemmingsplan moeten worden geplaatst.

 

4.6.3 Overgangsrecht voor de illegale functies

 

In het plangebied zijn geen functies waargenomen die in strijd waren met het voorheen geldende bestemmingsplan en die op grond van vaste jurisprudentie onder het overgangsrecht van het bestemmingsplan moeten worden geplaatst.

 

4.6.4 Niet bestemmen van de illegale functies

 

In het plangebied zijn geen functies waargenomen die strijdig waren met het voorheen geldende bestemmingsplan en die niet als zodanig in het bestemmingsplan zijn bestemd.

 

HOOFDSTUK 5 OVERLEG, INSPRAAK EN ZIENSWIJZEN

 

 

 

 

Voordat het bestemmingsplan was vastgesteld door de raad van de gemeente, is het concept daarvan voorgelegd aan de mede betrokken overheden en aan de burgers en de maatschappelijke organisaties met het oog op het maatschappelijk draagvlak. Met dit hoofdstuk wordt direct gevolg gegeven aan artikel 3.1.6, eerste lid onder c. en e., van het Besluit ruimtelijke ordening.

 

 

5.1 Bestuurlijk overleg

 

In de zomer van 2016 heeft over het voorontwerp van dit bestemmingsplan bestuurlijk overleg plaatsgehad als geboden in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Hierbij hebben de volgende instanties gereageerd:

 

- de gemeente Haarlemmermeer;

- de GasUnie;

- het ministerie van Rijkswaterstaat, West-Nederland Noord;

- de Stadsregio Amsterdam; en

- het Hoogheemraadschap van Rijnland.

 

De gemeente Haarlemmermeer, het ministerie van Rijkswaterstaat en de Stadsregio Amsterdam hebben aangegeven geen aanleiding te zien voor het geven van een inhoudelijke reactie.

 

5.1.1 GasUnie

 

Opmerking

Het voornoemde plan is getoetst aan het huidige externe veiligheidsbeleid van het Ministerie van I&M voor onze aardgastransportleidingen, zoals bepaald in het per 1 januari 2011 in werking getreden Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

  

Op grond van deze toetsing is de conclusie dat het plangebied buiten de 1% letaliteitgrens van de dichtst bij gelegen leiding valt. Daarmee staat vast dat deze leiding geen invloed heeft op de verdere planontwikkeling.

 

Reactie

De gemeente neemt kennis van deze opmerking en ziet daarin geen aanleiding tot aanpassing van het plan.

 

5.1.2 Hoogheemraadschap van Rijnland

 

Opmerking

Er wordt geconstateerd dat er sprake is van een aanzieniijke afname aan verhard oppervlak. Er wordt conform de plannen meer water gerealiseerd dan er wordt gedempt. Rijnland verleent hiervoor een positief advies.

 

In paragraaf 3.4.3. van de plantoelichting wordt aangegeven dat de keur in 2009 en de beleidsregels In 2011 zijn geactuaiiseerd. Sinds 2015 zijn er nieuwe keur en uitvoeringsregels in werking getreden. Rijnland verzoekt dit in de tekst aan te passen.

 

Reactie

De toelichting is aangepast naar aanleiding van de opmerking.

 

 

5.2 Inspraak

 

De voorgenomen ontwikkeling van verblijfsrecreatie vindt plaats binnen de geldende kaders en randvoorwaarden van de structuurvisie Uiterweg. Deze structuurvisie is tot stand gekomen na een uitgebreid en intensief participatietraject met belanghouders en maatschappelijke organisaties in het Uiterweggebied. Vervolgens heeft de structuurvisie in het kader van de gemeentelijke inspraak-verordening gedurende zes weken voor inspraak ter inzage gelegen. Vanuit deze context en gelet op de kleinschalige omvang van de plannen voor verblijfsrecreatie, ligt het niet in de rede om het bestemmingsplan voor inspraak ter inzage te leggen. Inspraak is derhalve achterwege gelaten.

 

 

5.3 Zienwijzen van burgers en bedrijven

 

Met ingang van 13 januari 2017 heeft het ontwerp van dit bestemmingsplan ter visie gelegen voor het indienen van zienswijzen, als bedoeld in artikel 3.8, lid 1, van de Wet ruimtelijke ordening in verbintenis met afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht.

 

Tijdens deze termijn zijn vier zienswijzen ingediend.

 

Voor de beantwoording van de zienswijzen wordt verwezen naar de stukken van het bijgevoegde vaststellingsbesluit.

 

 

5.4 Zienswijzen van provincie en rijk

 

Gedurende de periode van tervisielegging als genoemd in 5.3 hebben gedeputeerde staten van de provincie Noord-Holland en de Inspectie Leefomgeving en Transport geen zienswijzen ingediend.

 

 

HOOFDSTUK 6 UITVOERBAARHEID

 

 

 

 

Met de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan wordt bedoeld de economische, de technische en de juridische uitvoerbaarheid van de bestemde ontwikkelingen in het plangebied zoals die zich hebben voorgedaan na het van kracht worden van het voorheen geldende planregime en voor zover in dat planregime niet reeds de uitvoerbaarheid van die ontwikkelingen voldoende was aangetoond. Voorts is bedoeld de uitvoerbaarheid van nieuwe ontwikkelingen die zich nog niet hebben voorgedaan maar die wel reeds zijn voorzien in dit bestemmingsplan aan te tonen. Met dit hoofdstuk wordt uitvoering gegeven aan artikel 3.1.6, eerste lid onder f., van het Besluit ruimtelijke ordening.

 

 

 

A. ECONOMISCHE UITVOERBAARHEID

 

Op grond van vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State dient de toelichting van een bestemmingsplan vergezeld te gaan van een beoordeling van de economische uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan, in het bijzonder die van nieuwe ontwikkelingen ten opzichte van het voorheen geldende planregime.

 

 

 

6.1 Economische uitvoerbaarheid voor de overheid

 

In deze paragraaf wordt ingegaan op de financiële en sociaal-economische uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan voor, in eerste instantie, de gemeente. Voorts wordt, indien nodig, ingegaan op de uitvoerbaarheid voor andere overheden dan de gemeente.

 

6.1.1 Exploitatie openbare voorzieningen

 

In het plangebied zijn geen openbare voorzieningen opgenomen waarvan de uitvoerbaarheid inzichtelijk moet worden gemaakt. Het verhaal van de gemeentelijk exploitatiekosten is geregeld in een anterieure overeenkomst.

 

6.1.2 Exploitatieplan

 

Voor het bestemmingsplan is geen exploitatieplan, als bedoeld in artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening, opgesteld omdat het verhalen van de kosten van de grondexploitatie in het plangebied anderszins is verzekerd (zie paragraaf 6.1.1).

 

6.1.3 Planschadevergoeding

 

Het verhaal van eventueel aan derden te betalen tegemoetkomingen in schade als bedoeld in afdeling 6.1 Wet ruimtelijke ordening en andere nadeelcompensatie is geregeld in voornoemde anterieure overeenkomst.

 

 

 

 

 

 

6.2 Economische uitvoerbaarheid voor particulier initiatief

 

6.2.1 Sociaal-economische uitvoerbaarheid

 

In de planregels van het bestemmingsplan zijn geen eisen opgenomen met betrekking tot sociale huurwoningen of sociale koopwoningen, particulier opdrachtgeverschap of branches van detailhandel zodat hier niet verder hoeft te worden ingegaan op de uitvoerbaarheid van die eisen.

 

 

6.3 Economische uitvoerbaarheid voor de regio

 

6.3.1 Ladder van duurzame verstedelijking

 

Op 1 oktober 2012 is het Besluit ruimtelijke ordening aangepast. Teneinde een zorgvuldig ruimtegebruik te stimuleren dient bij het mogelijk maken van een nieuwe stedelijke ontwikkeling te worden gemotiveerd dat deze voorziet in een actuele regionale behoefte. De motivatie dient te gebeuren aan de hand van een drietal treden:

1. actuele regionale behoefte;

2. benutting van beschikbare gronden in bestaand stedelijk gebied; en

3. mogelijkheden om locatie passend te ontsluiten in geval van realisatie buiten bestaand stedelijk gebied.

 

Volgens artikel 1.1.1, eerste lid onder i. van het Besluit ruimtelijke ordening, is een stedelijke ontwikkeling gedefinieerd als "een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen". Het bestemmingsplan voorziet in de bouw van een (beperkt) aantal recreatiewoningen, en vormt daarmee een ontwikkeling die kan worden toegerekend tot de categorie van "andere stedelijke voorzieningen".

 

De beoogde ontwikkeling is derhalve getoetst aan de treden van de ladder (zie bijlage 1 van deze toelichting). Op basis hiervan kan worden geconcludeerd dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voldoet aan de uitgangspunten van duurzaam ruimtegebruik.

 

 

 

 

 

 

 

B. TECHNISCHE UITVOERBAARHEID

 

Op grond van vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State dient de toelichting van een bestemmingsplan vergezeld te gaan van een beoordeling van de milieutechnische en ander technische uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan, in het bijzonder die van nieuwe ontwikkelingen ten opzichte van het voorheen geldende planregime.

 

 

6.4 Milieutechnische uitvoerbaarheid

 

In deze paragraaf wordt ingegaan op de milieutechnische uitvoerbaarheid van de uitvoerbaarheid van de ontwikkelingslocaties in het bestemmingsplan. In hoofdstuk II van deze toelichting is op de milieuaspecten van het plangebied ingegaan voor zover die relevant zijn voor een goede ruimtelijke ordening.

 

 

6.4.1 Geluidskwaliteit

 

Het bestemmingsplan maakt geen geluidsbronnen of nieuwe geluidgevoelige objecten mogelijk. Recreatiewoningen genieten geen bescherming op grond van de Wet geluidhinder.

 

Evenmin leidt de beoogde planontwikkeling tot een toename van verkeer, zodat niet hoeft te worden ingegaan op de geluidstechnische uitvoerbaarheid van het plan.

 

6.4.2 Luchtkwaliteit

 

Het bestemmingsplan leidt niet tot een toename van het aantal verkeersbewegingen zodat verkennend onderzoek naar de effecten op de luchtkwaliteit achterwege kan blijven.

 

6.4.3 Bodemkwaliteit

 

Ter vaststelling van de bodemkwaliteit op de ontwikkelingslocatie is op 16 oktober 2015 door het onderzoeksbureau PJ Milieu BV een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (zie bijlage 2 van deze toelichting).

 

Uit het onderzoek is gebleken dat de locatie verdacht is ten aanzien van een aantal typen bodemverontreinigingen. Aangezien de gehalten aldrin en zink de interventiewaarden overschrijden, is nader bodemonderzoek noodzakelijk naar de aard, mate, omvang en oorzaken van de verhoogde gehalten.

 

Nader onderzoek is momenteel echter moeilijk uitvoerbaar, aangezien de bestaande kwekerij nog in bedrijf is en de aanwezige oppervlakteverhardingen een dergelijk onderzoek bemoeilijken. Daarom wordt aanbevolen dit nader onderzoek in het bestemmingsplan als voorwaarde op te nemen voor het verlenen van een omgevingsvergunning. Het onderzoek zal worden uitgevoerd na sloop van de (bovengrondse) opstallen.

 

 

6.5 Verkeerstechnische uitvoerbaarheid

 

In deze paragraaf wordt ingegaan op de verkeerstechnische uitvoerbaarheid van de ontwikkelingslocaties in het bestemmingsplan. In hoofdstuk II van deze toelichting is bij het functionele onderzoek reeds ingegaan op de huidige verkeersinfrastructuur in het plangebied.

 

6.5.1 Verkeer

 

De bestaande verkeersgeneratie is berekend voor een glastuinbouwbedrijf met circa 10.000 vierkante meter aan glasopstanden. Een glastuinbouwbedrijf met een dergelijke omvang correspondeert met een aantal van 35 motorvoertuigenbewegingen per etmaal.

 

Het bestemmingsplan voorziet in de bouw van maximaal 15 recreatiewoningen en in de beëindiging van het bestaande glastuinbouwbedrijf. Voor een recreatiewoning geldt een aantal van 2,3 motorvoertuigenbewegingen per etmaal (CROW publicatie 317 kencijfers parkeren en verkeersgeneratie). In de nieuwe situatie is dus eveneens sprake van zo'n 35 motorvoertuigenbewegingen per etmaal. De verwachting is wel dat het aandeel van het vrachtverkeer in de nieuwe situatie zal afnemen, hetgeen de verkeersveiligheid uiteraard ten goede zal komen.

 

 

 

6.5.2 Parkeren

 

Voor het bestemmingsplan geldt als uitgangspunt dat parkeren dient plaats te vinden op eigen terrein. Volgens het gemeentelijke parkeerbeleid geldt een parkeernorm van 1,5 parkeerplaats per recreatiewoning. Het bestemmingsplan voorziet in de bouw van maximaal 15 recreatiewoningen. Dit correspondeert met 23 parkeerplaatsen.

 

De omvang van het plangebied en de voorgenomen inrichting van de recreatiegronden laten zien dat de realisering van een dergelijk aantal parkeerplaatsen goed inpasbaar is.

 

6.5.3 Verkeersbesluiten

 

Voor de uitvoering van het bestemmingsplan worden geen daarop geënte verkeers- besluiten ingevolge artikel 18 van de Wegenverkeerswet 1994 genomen.

 

 

6.6 Ecologische uitvoerbaarheid

 

In deze paragraaf wordt ingegaan op de ecologische uitvoerbaarheid van de ontwikkelingslocaties in het bestemmingsplan. In hoofdstuk II van deze toelichting is bij het functionele onderzoek reeds ingegaan op de natuurlijke en landschappelijke eigenschappen in het plangebied.

 

6.6.1 Procedure op grond van de Natuurbeschermingswet

 

In het plangebied of in de directe nabijheid van het plangebied bevindt zich geen natuurbeschermingsgebied als bedoeld in de Natuurbeschermingswet, zodat met het effect van de uitvoering van het bestemmingsplan op zo’n gebied geen rekening hoeft te worden gehouden.

 

6.6.2 Ontheffing op grond van de Flora- en faunawet

 

Soortenbescherming is altijd van toepassing. In Nederland is de bescherming van soorten opgenomen in de Flora- en faunawet. De Flora- en faunawet is gericht op het duurzaam in stand houden van soorten in hun natuurlijk leefgebied. Als een ruimtelijke ingreep rechtstreeks kan leiden tot verstoring of vernietiging van bepaalde beschermde soorten of hun leefgebied, kan het project in strijd zijn met de Flora- en faunawet. Voor het beoordelen van de doorwerking van het aspect soortenbescherming moet worden nagegaan of het besluitgebied beschermde soorten (zowel planten als dieren) herbergt. De mogelijke negatieve effecten van de ingreep op betreffende soorten moeten worden beschreven.

 

Het volledige oppervlak van het plangebied (behoudens de ecologische oever aan de Haarlemmerringvaart, die ook ecologische oever blijft) is verhard. Er staan kassen of er is sprake van verharde paden of een teeltvloer van kunststof. Daardoor is het voorkomen van bijzondere soorten flora of fauna hoogst onaannemelijk.

 

De mogelijkheden voor zowel flora als fauna zijn dermate beperkt dat niet kan worden gesteld dat hier sprake zal zijn van een gunstig (of zelfs acceptabel) leefklimaat. Na de transformatie zal het leefklimaat aanzienlijk verbeteren voor zowel flora als fauna. Dit heeft geleid tot de conclusie dat de ecologische uitvoerbaarheid van het plan is gewaarborgd en dat flora- en fauna onderzoek achterwege kan blijven.

 

 

 

 

 

6.7 Waterstaatkundige uitvoerbaarheid

 

In deze paragraaf wordt ingegaan op de waterstaatkundige uitvoerbaarheid van de ontwikkelingslocaties in het bestemmingsplan. In hoofdstuk II van deze toelichting is bij het functionele onderzoek reeds ingegaan op de waterstaatkundige situatie in het plangebied (waterparagraaf).

 

6.7.1 Ontheffing van de keurvoorschriften

 

Voor de uitvoering van het bestemmingsplan is een keurvergunning nodig op grond van de Algemene Keur van het Hoogheemraadschap van Rijnland.

 

 

 

C. JURIDISCHE UITVOERBAARHEID

 

Op grond van vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State dient de toelichting van een bestemmingsplan vergezeld te gaan van een beoordeling van de juridische uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan, in het bijzonder die van nieuwe ontwikkelingen ten opzichte van het voorheen geldende planregime

 

 

6.8 Zakenrechtelijke uitvoerbaarheid

 

 

6.8.1 Grondbeleid van de gemeente

 

In deze paragraaf wordt ingegaan op de grondtransacties en andere juridische handelingen van de gemeente inzake de gronden van de ontwikkelingslocaties in het bestemmingsplan. De nadruk van die handelingen ligt op plan- en locatieontwikkeling in het plangebied.

 

6.8.1.1 Voorkeursrecht

 

Voor de locatieontwikkeling heeft de gemeente geen gebruik hoeven te maken van het instrument van het voorkeursrecht voor gemeenten bij verwerving van onroerende zaken, als bedoeld in de Wet voorkeursrecht gemeenten.

 

6.8.1.2 Verwerving in eigendom en onteigening

 

Voor de locatieontwikkeling behoefde de gemeente geen onroerende zaken in eigendom te verkrijgen. Evenmin hoefde de gemeente gebruik te maken van het instrument van onteigening van onroerende zaken, als bedoeld in de Onteigeningswet.

 

 

6.8.2 Publiekprivate samenwerking

 

In deze paragraaf wordt ingegaan op de publiekprivate samenwerking van de gemeente met private partijen die bij de uitvoering van het bestemmingsplan zijn betrokken. De nadruk van deze samenwerking ligt op plan- en locatieontwikkeling in het plangebied.

 

Voor de locatieontwikkeling hoefde de gemeente geen verbintenissen aan te gaan voor publiekprivate samenwerking.

 

 

 

 

6.9 Uitvoerbaarheid met het oog op de Wabo

 

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en is uitvoerbaar voor het verlenen van een omgevingsvergunning.

 

HOOFDSTUK 7 BESTEMMINGEN EN PLANREGELS

 

 

 

 

De waardering van de functies in het plangebied, die plaatsvond in hoofdstuk IV van deze toelichting, heeft geresulteerd in de planregels en de planverbeelding van dit bestemmingsplan. Op basis van het in dit hoofdstuk gegeven raamwerk vond de juridisch-technische vertaling van de waardering van de functies naar planverbeelding en planregels plaats. Dit hoofdstuk vormt met dat gegeven de zogenaamde “juridische paragraaf” van het bestemmingsplan om het juridische normenkader van het bestemmingsplan op een juiste wijze te kunnen interpreteren.

 

Daarnaast is in dit hoofdstuk de wijze aangegeven waarop de gemeente het bestemmingsplan zal handhaven.

 

 

 

A. PLANSYSTEMATIEK

 

In dit onderdeel wordt een toelichting gegeven op de planregels en de planverbeelding van het bestemmingsplan.

 

 

7.1 Standaardvorm en planregels

 

7.1.1 Wettelijk voorgeschreven standaardisering

 

Met de inwerkingtreding van de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2008 is de systematiek van bestemmingsplannen grotendeels vastgelegd. In de regeling worden nadere regels gesteld aan de vormgeving, inrichting, authenticiteit, technieken en beschikbaarstelling van digitale instrumenten. De bij deze regeling behorende Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (inmiddels SVBP 2012) bevat de richtlijnen voor de opzet en verbeelding van bestemmingsplannen.

 

Daarnaast zijn in de planregels de standaardregels opgenomen als geboden in artikelen 3.2.1 en 3.2.2 van het Besluit ruimtelijke ordening. In een apart artikel zijn de bijzondere gebruiksverboden opgenomen voor alle bestemmingen, welke verboden aansluiten op het wettelijk verbod als neergelegd in artikel 7.10 van de Wet ruimtelijke ordening.

 

Voorts is de Werkafspraak terminologie Wabo in Standaard voor Vergelijkbare bestemmingsplannen van september 2010 verwerkt. Die werkafspraak in het kader van de ministeriële regeling is gemaakt met het oog op de invoering van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) op 1 oktober 2010.

 

7.1.2 Aanvulling en geoorloofde afwijking van de SVBP 2012

 

De planregels en de planverbeelding van dit bestemmingsplan zijn toegesneden op de specifieke behoefte aan planregulering voor het gegeven plangebied. In de hierna volgende paragrafen is de aan het bestemmingsplan eigen plansystematiek toegelicht voor zover die een aanvulling vormt op een (geoorloofde) afwijking van de SVBP 2012.

 

 

 

 

 

7.2 Systematiek van de planregels

 

In deze paragraaf wordt ingegaan op de systematiek van de planregels in dit bestemmingsplan, voor zover die een aanvulling vormen of een geoorloofde afwijking van de SVBP 2012.

 

7.2.1 Bestemmingsregels

 

7.2.1.1 Bestemmingen

Na de inleidende regels volgen de bestemmingsregels. Hierin zijn achtereenvolgens en in alfabetische volgorde de planregels opgenomen van de voorkomende enkelvoudige en dubbele bestemmingen. Het gaat in dit bestemmingsplan om de volgende bestemmingen:

 

- Natuur;

- Recreatie - Verblijfsrecreatie;

- Water;

- Waarde - Archeologie 1;

- Waarde - Archeologie 2;

 

7.2.1.2 Gebruiksregels

De doeleinden van de bestemming of de dubbelbestemming, waarvan opname in de planregels is geboden op grond van artikel 3.1.3 van het Besluit ruimtelijke ordening, zijn in de planregels voor elke bestemming in eerste instantie vervat in het onderdeel “bestemmingsomschrijving”. Van het onderdeel “specifieke gebruiksregels” wordt in de planregels vooral gebruik gemaakt om regels te geven voor de onder de bestemming of dubbelbestemming vallende functieaanduidingen, bouwaanduidingen en andere aanduidingen.

 

7.2.1.3 Bouwregels

De bouwregels voor de bestemmingen en dubbelbestemmingen zijn overeenkomstig de SVBP 2012 telkens vervat in het tweede lid van de bestemmingsregels. Volgens de voorgeschreven plansystematiek dienen de bouwregels te worden gelezen in samenhang met de algemene bepalingen voor het toepassen van de bouwregels, als gegeven in het tweede inleidende artikel (wijze van meten).

In het bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de mogelijkheid die de SVBP biedt om met behulp van bouw- en maatvoeringaanduidingen aanwijzingen te geven over de wijze van bouwen en verschijningsvormen van bouwen. De in het plan gebruikte aanduidingen komen voor in de bij de SVBP opgenomen lijst van aanduidingen.

 

7.2.1.4 Aanlegregels

In de planregels zijn aanlegregels opgenomen voor zover het de dubbelbestemmingen betreft, met uitzondering van de dubbelbestemming Waterstaat - Waterkering. Het aanlegverbod en de daarop gegeven uitzonderingen, als ook de voorwaarden waaronder een aanlegvergunning mag worden verleend, verschillen per dubbelbestemming.

 

7.2.2 Overige regels

 

De “Inleidende regels”, de “Algemene regels” en de “Overgangs- en slotregels” zijn op de volgende manier vorm en inhoud gegeven:

 

7.2.2.1 Inleidende regels

De inleidende regels kennen de volgende onderverdeling:

 

Begrippen

Het artikel “Begrippen” verklaart de in de planregels voorkomende begrippen. Een aantal van de gegeven definities wordt bindend voorgeschreven in de SVBP. In aanvulling op deze standaarden is een aantal begrippen toegevoegd waarvan een nadere definitie van belang is voor een juiste interpretatie van de planregels.

 

Wijze van meten

In het artikel “Wijze van meten” worden naast de meetregels die zijn overgenomen uit de SVBP, eveneens regels gegeven voor onder meer het overschrijden van de bouwhoogte en bouwdiepte.

 

7.2.2.2 Algemene regels

Hoewel de SVBP 2012 wel de volgorde van de algemene regels bepaalt, laat deze de keuze vrij om de algemene regels in één artikel samen te nemen, of deze geordend per onderwerp in verschillende artikelen neer te leggen. Vanwege de grote verscheidenheid van zaken die in de algemene regels aan de orde komen, wordt in de gemeentelijke werkwijze de voorkeur gegeven aan de tweede variant, waarbij aan elk onderwerp een artikel wordt gewijd. De algemene regels kennen de volgende onderverdeling.

 

Anti-dubbeltelbepaling

De “anti-dubbeltelbepaling” betreft een standaardbepaling die als zodanig is voorgeschreven in artikel 3.2.4 van het Besluit ruimtelijke ordening.

 

Algemene bouwregels

In het artikel “Algemene bouwregels” zijn de regels gegeven voor:

 

- het toepassen van de bouwregels voor ondergeschikte bouwdelen

 

Algemene gebruiksregels

In het artikel “Algemene gebruiksregels" zijn naast een verwijzing naar het algemene gebruiksverbod van artikel 7.2 van de Wet ruimtelijke ordening in samenhang met artikel 2.1, lid 1. onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, specifieke gebruiksverboden ter invulling van het algemene gebruiksverbod opgenomen.

 

Algemene aanduidingsregels

In het artikel “Algemene aanduidingsregels” zijn de gebiedsaanduidingen samen genomen en van een passende regeling voorzien. Niet is de systematiek gevolgd, in het geval dat de aanduiding meerdere bestemmingsvlakken omvat, dat een gebiedsaanduiding in elk bestemmingsartikel wordt vermeld van de bestemming waarop die aanduiding ziet.

 

Algemene afwijkingsregels

In het artikel “Algemene afwijkingsregels” wordt omschreven in welke gevallen afwijking kan worden verleend voor overschrijding van de bouwgrenzen, voor zover deze afwijkingen niet onder de regel “algemene bouwregels” vallen. Dit betreft bijvoorbeeld de bevoegdheid om bij omgevingsvergunning af te wijken van de voorgeschreven maten en percentages.

 

Algemene procedureregels

In het artikel “Algemene procedureregels” staan de procedureregels vermeld voor het toepassen van de nadere eisen regeling.

 

7.2.2.3 Overgangs- en slotregels

De planregels worden volgens de standaardopbouw afgesloten met de overgangs- en slotregels. Het overgangsrecht is wettelijk neergelegd in artikel 3.2.1. Bro en als zodanig overgenomen. De slotregel bevat alle bestemmingsplannen welke geheel of gedeeltelijk worden vervangen met dit bestemmingsplan.

 

 

 

7.3 Systematiek van de planverbeelding

 

In deze paragraaf wordt ingegaan op de systematiek van de planverbeelding in dit bestemmingsplan, voor zover die een aanvulling vormen of een geoorloofde afwijking van de SVBP 2008.

 

7.3.1 Uniek registratienummer

 

De planverbeelding is digitaal vorm gegeven overeenkomstig de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2008. De digitale planverbeelding en de andere onderdelen van de dataset hebben het volgende planidentificatienummer gekregen:

 

- NL.IMRO.0358.09X2-VG01

 

Ook voor de analoge verbeelding bevat de SVBP 2012 richtlijnen over de weergave van de inhoud van het bestemmingsplan. Het plangebied is op één kaartblad vervat met een schaal van 1 : 1.000. Als ondergrond is de GBKN d.d. 9 maart 2015 gebruikt.

 

7.3.2 Koppeling digitale planverbeelding met andere onderdelen

 

De koppeling van de planverbeelding in de dataset met de andere planonderdelen heeft plaatsgevonden zoals voorgeschreven in de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2008. De dataset bestaat uit:

 

- het GML-bestand van de planverbeelding;

- het XML-geleideformulier;

- de onderliggende bestanden zoals ondergrond en overige topografische informatie;

- PDF- en HTML-bestanden voor respectievelijk de verbeelding van plantoelichting en planregels.

 

 

 

 

B. HANDHAVINGSTRATEGIE

 

In dit onderdeel wordt een toelichting gegeven op de wijze waarop de gemeente het juridische normenkader van het bestemmingsplan, gegeven met planregels en planverbeelding, zal handhaven.

 

 

7.4 Beleidsmatige prioriteiten in de handhaving

 

In deze paragraaf wordt ingegaan op het handhavingsbeleid van de gemeente en in het bijzonder de beleidsmatige prioriteiten die het gemeentebestuur met dat beleid voor handhaving voorstaat.

 

7.4.1 Nota Handhaving in Aalsmeer 2011 - 2015

 

In deze paragraaf wordt ingegaan op het handhavingsbeleid van de gemeente en in het bijzonder de beleidsmatige prioriteiten die het gemeentebestuur met dat beleid voor handhaving voor ogen heeft.

 

Het gemeentelijk beleid voor handhaving is neergelegd in de Nota “Handhaving in Aalsmeer, 2011-2015”. De nota stelt een hoge prioriteit aan een gebiedsgerichte handhaving van geactualiseerde bestemmingsplannen. Een gebiedsgerichte aanpak die wordt ondersteund door actuele en handhaafbare bestemmingsvoorschriften.

 

Voor de oude gevallen verschuift de grondslag voor handhaving naar het nieuwe bestemmingsplan. De voorheen geldende bestemmingsplannen, waarmee de functies reeds in strijd waren, hebben immers hun rechtskracht verloren als gevolg waarvan de mogelijkheid vervalt om de gebruiksbepalingen van deze plannen te handhaven.