direct naar inhoud van Regels

Uiterweg 116A - Marinapark

Status: ontwerp
Identificatie: NL.IMRO.0358.09X-OW01
Plantype: bestemmingsplan

TOELICHTING

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

BESTEMMINGSPLAN

 

Uiterweg 116A - Marinapark

 

Herziening Uiterweg Plasoevers 2005 - Uiterweg 116a

 

 

 

 

 

(ontwerp)

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Inhoudsopgave

 

HOOFDSTUK 1 INLEIDING

1.1 Aanleiding en doelstelling

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

1.3 Geldende bestemmingsplan

1.4 Leeswijzer

HOOFDSTUK 2 BESCHRIJVING HUIDIGE SITUATIE PLANGEBIED

2.1 Algemene beschrijving van het plangebied

2.2 Soorten van functies in het plangebied

HOOFDSTUK 3 VISIE PLANGEBIED

HOOFDSTUK 4 PLANOPZET

4.1 Algemeen

4.2 De bestemmingen

4.3 De planverbeelding

HOOFDSTUK 5 BELEIDSKADER

5.1 Inleiding

5.2 Rijksbeleid

5.3 Provinciaal beleid

5.3.2 Provinciale Ruimtelijke Verordening

5.4 Gemeentelijk beleid

HOOFDSTUK 6 OMGEVINGSKWALITEIT

6.1 Water

6.2 Geluid

6.3 Luchtkwaliteit

6.4 Externe veiligheid

6.5 Flora en fauna

6.6 Archeologie

6.7 Bodem

6.8 Verkeer en parkeren

6.9 Bedrijven en milieuzonering

6.10 Vormvrije m.e.r-beoordeling

HOOFDSTUK 7 UITVOERBAARHEID

7.1 Economische uitvoerbaarheid

7.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

HOOFDSTUK 1 INLEIDING

 

1.1 Aanleiding en doelstelling

 

Voor de gronden van de voormalige jachthaven 'de Aardbei' aan de Uiterweg 116a in Aalsmeer bestaat een initiatief tot herontwikeling van het terrein voor (hoogwaardige) verblijfsrecreatie. In verband hiermee zal het van oudsher aanwezige jachthavenbedrijf plaatsmaken voor een recreatieterrein met maximaal negentig recreatieverblijven, een receptiegebouw, parkeervoorzieningen en aanlegplaatsen voor recreatievaartuigen. De beoogde ontwikkeling past niet in het vigerende bestemmingsplan 'Uiterweg-Plasoevers 2005', dat momenteel integraal wordt herzien. Daar de herontwikkeling van de gronden aan de Uiterweg 116a in een dermate gevorderd stadium is, kan niet worden gewacht totdat de integrale herziening van het bestemmingsplan is afgerond en wordt de beoogde ontwikkeling mogelijk gemaakt met het thans voorliggende bestemmingsplan.

 

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

 

Het gebied van het bestemmingsplan (hierna: plangebied) heeft betrekking op de gronden aan de Uiterweg 116a, kadastraal bekend als AMR03, sectie H, nummers 821, 2150, 2153, 3342, 3343, 3380 en 3571.

 

De gronden zijn gelegen achter het woonlint van de Uiterweg en worden aan de noordzijde begrensd door de Ringvaart van de Haarlemmermeerpolder. De west- en oostzijde van het plangebied wordt op natuurlijke wijze begrensd door de naastgelegen waterstroken. De keuze van deze plangrenzen is primair ingegeven door de begrenzing van het beoogde recreatieterrein, met inbegrip van het aangrenzende water en de als 'natuur' in te richten strook langs de Ringvaart.

 

Bij de bepaling van de plangrenzen zijn de woningen nabij de toegang van het terrein, waaronder die aan de Uiterweg 116, buiten het plangebied gehouden. Deze woningen maken geen onderdeel uit van de planontwikkeling. De rijwegen die zijn bedoeld voor de ontsluiting en bereikbaarheid van de toekomstige recreatiepercelen, zijn wel binnen het plangebied gebracht.

 

1.3 Geldende bestemmingsplan

 

Tot aan het moment dat het voorliggende bestemmingsplan in werking is getreden is binnen het plangebied het bestemmingsplan “Uiterweg Plasoevers 2005”, zoals vastgesteld door de raad van de gemeente Aalsmeer op 18 december 2006 en goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van Noord-Holland op 12 juni 2007 van kracht. Het bestemmingsplan is op 3 september 2008 bij uitspraak van de Raad van State onherroepelijk geworden.

 

[image] 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Ligging plangebied in het geldende bestemmingsplan “Uiterweg Plasoevers 2005”

 

 

De huidige bestemming is ‘Jachthaven I’ en ‘Agrarische doeleinden’. Het initiatief past niet binnen de bouw- en gebruiksmogelijkheden die mogelijk zijn op basis van dit bestemmingsplan. Om het initiatief mogelijk te maken is voorliggend bestemmingsplan opgesteld.

1.4 Leeswijzer

Na de inleiding in dit hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 de beschrijving van de bestaande situatie gegeven. Hoofdstuk 3 beschrijft het ruimte gebruik voor de komende tien jaar. Hoofdstuk 4 bevat de juridische vertaling van de visie van het bestemmingsplan. In hoofdstuk 5 en 6 komen de relevante beleidskaders en de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan aan bod. Hoofdstuk 7 tot slot beschrijft de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het initiatief.

 

 

 

 

 

HOOFDSTUK 2 BESCHRIJVING HUIDIGE SITUATIE PLANGEBIED

 

 

2.1 Algemene beschrijving van het plangebied

De bestaande inrichting van het plangebied laat duidelijk de gebruiksporen zien van het voorheen aanwezige jachthavenbedrijf. De activiteiten van het bedrijf zijn inmiddels beëindigd.

 

De zuidzijde van het plangebied wordt gekenmerkt door de aanwezigheid van voormalige bedrijfsgebouwen in de vorm van boothuizen, loodsen en werkruimten. De tussengelegen gronden zijn grotendeels voorzien van oppervlakteverhardingen.

Het overige deel van het plangebied bestaat uit enkele losse enclaves die door middel van loopbruggen over het water met elkaar zijn verbonden. Deze enclaves hebben een overwegend groene invulling met grasland en opgaande beplanting. Ook is diverse bebouwing aanwezig. De tussengelegen watergangen geven (mede) vorm aan de typische verkavelings- en slagenstructuur die kenmerkend is voor het gehele Uiterweg- gebied.

 

Als jachthaven werd het plangebied bovendien gekenmerkt door de aanwezigheid van een groot aantal ligplaatsen voor pleziervaartuigen. Deze ligplaatsen met bijbehorende voorzieningen zijn inmiddels verwijderd.

 

Het plangebied ligt langs de Uiterweg. De Uiterweg is één van de oudste linten in Aalsmeer met oorspronkelijk aan beide zijden een sloot en aan beide zijden bebouwing. De sloot aan de noordzijde is in 1949 gedempt. De kavelsloten liggen haaks op de weg en de woonbebouwing wordt afgewisseld door voormalige boerderijen die veelal als rijksmonument zijn aangewezen. Het is het enige lint in de gemeente waar de zogenaamde langhuisboerderijen voorkomen. De Uiterweg wordt gekenmerkt door een diversiteit aan architectuur. De bedrijfsbebouwing achter de woonbebouwing bestaat voornamelijk uit kassen en loodsen.

 

 

2.2 Soorten van functies in het plangebied

 

In het plangebied vallen de volgende (groepen van) functies te onderkennen.

 

2.2.1 Bedrijven

 

Op de gronden aan de Uiterweg 116a was een jachthavenbedrijf aanwezig (Jachthaven De Aardbei) met omstreeks 120 ligplaatsen. Het bedrijf is beëindigd met het oog op de herbestemming van de gronden voor verblijfsrecreatie.

 

De voormalige bedrijfsgebouwen met een oppervlakte van ruim 3.200 m2 vierkante meter, zullen worden verwijderd ten behoeve van de voorgenomen herontwikkeling. Ook overige verharding zal worden verwijderd.

 

2.2.2 Groenvoorzieningen

 

Binnen het plangebied is voornamelijk groen aanwezig voor de inrichting van het voorheen aanwezige jachthavenbedrijf. Met name het middendeel en het noordelijke deel van het plangebied heeft een groene invulling met grasland en opgaande beplanting.

 

2.2.3 Verkeersverbindingen en parkeerplaatsen

 

Ontsluiting voor gemotoriseerd verkeer

Het plangebied wordt voor gemotoriseerd verkeer ontsloten door twee in- en uitritten op de Uiterweg. De Uiterweg eindigt aan de westkant op de Ringvaart. Aan de oostzijde maakt de weg verbinding met het dorpscentrum van Aalsmeer en takt daar aan op de Van Cleeffkade/ Stationsweg.

 

Ontsluiting voor langzaam verkeer

Het plangebied wordt voor langzaam verkeer ontsloten door de Uiterweg. Met het oog hierop is de weg voorzien van een trottoir/loopstrook die varieert van 1,35 meter tot 2,00 meter, evenals een gemarkeerde fietsstrook aan weerszijden van de weg. Voor voetgangers en fietsers bestaat (in het zomerseizoen) de mogelijkheid om per voetveer naar de overzijde te worden gezet. Het overige verkeer moet ergens op de weg omkeren en via het dorpscentrum het gebied weer verlaten.

 

Verkeersintensiteit

De Uiterweg heeft een verhardingsbreedte van gemiddeld 5,50 meter, met uitzondering van smalle weggedeeltes ter hoogte van bruggen. Binnen de huidige vormgeving van de Uiterweg kunnen twee personenauto’s elkaar passeren, waarbij de eerder genoemde fietssuggestiestroken worden gebruikt om uit te wijken.

 

De verkeersintensiteit op een gemiddelde werkdag bedraagt 3.856 motorvoertuigen per etmaal. De verdeling van de verkeersintensiteiten over de uren van het etmaal is passend bij de mix van functies (wonen, werken en recreatie) die door de Uiterweg worden ontsloten. Het aandeel middelzwaar en zwaar verkeer is 1,7% en 0,9%.

 

Om de verkeersbelasting van het zware verkeer, en het draaien daarvan op de Uiterweg, te verminderen is in 2010 een inrijverbod voor vrachtwagens ingesteld voor voertuigen met een lengte van 20 meter of meer. Bij nieuwe ontwikkelingen geldt als voorwaarde dat eventueel zwaar verkeer dient te (kunnen) keren op eigen terrein.

 

Voor de Uiterweg geldt een maximumsnelheid van 50km per uur. De gereden snelheid op de Uiterweg is acceptabel. De gemiddelde snelheid ligt rond de 30km per uur. Uitgaande van een 30km weg ligt de bovengrens van de wegcapaciteit ongeveer op 6.000 motorvoertuigen per dag.  Dit houdt in dat er voldoende restcapaciteit is voor een toename van het verkeer, ook rekening houdende met de autonome verkeersgroei van 2 procent.

 

2.2.4 Nutsvoorzieningen

 

In het plangebied zijn geen inrichtingen en verbindingen (kabels en leidingen) aanwezig die deel uitmaken van een distributienet voor nutsvoorzieningen (elektriciteit, aardgas en water).

 

2.2.5 Watergangen en waterbergingen

 

In en langs het plangebied bevindt zich een aantal watergangen die een belangrijke functie hebben bij de instandhouding van de typische slagenstructuur en verkavelingspatroon van het Uiterweggebied. De watergangen staan in verbinding met de Ringvaart en de Westeinderplassen en vervullen derhalve tevens een functie voor de pleziervaart, overigens zonder onderdeel uit te maken van een doorgaande route.

 

 

 

 

HOOFDSTUK 3 VISIE PLANGEBIED

 

De gronden van het voormalige jachthavenbedrijf zullen worden (her-)ingericht ten behoeve van de verblijfsrecreatie. In dat verband zal de van oudsher aanwezige bedrijfsbebouwing plaatsmaken voor een nautisch recreatiepark (Marinapark Aalsmeer) met verschillende recreatiewoningen en -appartementen.

 

De beoogde doorontwikkeling van jachthaven 'De Aardbei' naar watersportgerelateerde verblijfsrecreatie, conform de ontwikkelstrategie voor het toeristisch-economische profiel, levert het Uiterweggebied een belangrijke economische meerwaarde op.

 

De plannen voorzien in een recreatiepark met (maximaal) 90 hoogwaardige recreatie- verblijven, vooralsnog onderverdeeld in 26 'bootappartementen', '52 'bootsuites' en 12 vrijstaande 'lodges'. Deze accommodaties kunnen als volgt worden getypeerd.

 

Bootappartementen:

Maximaal 26 recreatieverblijven die bestaan uit anderhalve bouwlaag met een kap, aaneen gebouwd in rijvorm, met een bebouwd oppervlakte van circa 45 m2 per verblijf;

 

Bootsuites:

Maximaal 52 recreatieverblijven die bestaan uit anderhalve bouwlaag met een kap, aaneen gebouwd in blokken van minimaal vier en maximaal negen, met een gezamenlijk vloeroppervlak van maximaal 1.350 m2.

 

Lodges:

Maximaal 12 vrijstaande recreatieverblijven van anderhalve bouwlaag met een wisselende verschijningsvorm, met een oppervlakte tot maximaal 65 m2.

 

Receptiegebouw:

Voorts wordt op de bestaande locatie (achter Uiterweg 114) een nieuw receptiegebouw gerealiseerd, uitgevoerd in twee bouwlagen met een kap en een oppervlakte van ongeveer 200 m2. Het gebouw zal mede dienst doen voor het gebruik van ondergeschikte horeca, uitsluitend ter ondersteuning van het recreatiebedrijf.

 

Met het oog op de voorgenomen planontwikkeling zal de voormalige bebouwing van het jachthavenbedrijf worden gesloopt. Het betreft zowel de bebouwing aan de voorzijde (twee loodsen, een schuur en kantoorruimte) met een oppervlakte van 2.872 m2 en de bebouwing aan de achterzijde (tuinhuisjes, schuurtjes, e.d.) met een oppervlakte van 200 m2. In totaal zal er een oppervlakte van 3.219 m2 aan bebouwing worden gesloopt.

 

 

 

[image] 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

[image] 

Nieuwe bouwmogelijkheden (links) versus bestaande (te slopen) bebouwing

 

 

HOOFDSTUK 4 PLANOPZET

 

4.1 Algemeen

 

In dit hoofdstuk wordt inzicht gegeven in de wijze waarop de gewenste ruimtelijke en functionele ontwikkeling van het plangebied juridisch is vertaald. In het voorgaande hoofdstuk is beschreven welke ontwikkelingen in het plangebied plaatsvinden. In dit hoofdstuk wordt aangegeven welke juridisch-planologische instrumenten daarbij worden ingezet.

 
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) die per 1 juli 2008 in werking is getreden, verplicht gemeenten tot het opstellen van een bestemmingsplan voor het gehele grondgebied. In de Wro en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is nader uitgewerkt uit welke onderdelen een bestemmingsplan in ieder geval moet bestaan.

 
Het juridische deel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de regels. Deze onderdelen zijn bindend voor de burger. De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en gebouwen en bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing. De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor de toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. De toelichting is niet juridisch bindend, maar wordt als handvat en beleidskader/interpretatiekader voor het bestemmingsplan gebruikt.

 
De bruikbaarheid van deze instrumenten is geheel afhankelijk van het doel van het bestemmingsplan en de gewenste bestemmingsmethodiek van de gemeente Aalsmeer. Uitgangspunt is dat het bestemmingsplan moet voorzien in een passende regeling voor de komende tien jaar, dit is de geldigheidsduur van een bestemmingsplan.

 

 

4.2 De bestemmingen

 

4.2.1 Bestemmingsregels

 

Bestemmingen

Na de inleidende regels (Hoofdstuk 1 van de regels) volgen in Hoofdstuk 2 van de regels de bestemmingsregels. Hierin zijn achtereenvolgens en in alfabetische volgorde de planregels opgenomen van de voorkomende enkelvoudige en dubbele bestemmingen. Het gaat in dit bestemmingsplan om de volgende bestemmingen:

 

 

en de dubbelbestemmingen:

 

 

Gebruiksregels

De doeleinden van de bestemming of de dubbelbestemming, waarvan opname in de planregels is geboden op grond van artikel 3.1.3 van het Besluit ruimtelijke ordening, zijn in de planregels voor elke bestemming in eerste instantie vervat in het onderdeel “bestemmingsomschrijving”. Van het onderdeel “specifieke gebruiksregels” wordt in de planregels vooral gebruik gemaakt om regels te geven voor de onder de bestemming of dubbelbestemming vallende functieaanduidingen, bouwaanduidingen en andere aanduidingen.

 

Bouwregels

De bouwregels voor de bestemmingen en dubbelbestemmingen zijn overeenkomstig de SVBP 2012 telkens vervat in het tweede lid van de bestemmingsregels. Volgens de voorgeschreven plansystematiek dienen de bouwregels te worden gelezen in samenhang met de algemene bepalingen voor het toepassen van de bouwregels, als gegeven in het tweede inleidende artikel (wijze van meten).

In het bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de mogelijkheid die de SVBP 2012 biedt om met behulp van bouw- en maatvoeringsaanduidingen aanwijzingen te geven over de wijze van bouwen en verschijningsvormen van bouwen. De in het plan gebruikte aanduidingen komen voor in de bij de SVBP 2012 opgenomen lijst van aanduidingen.

 

Regels voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

In de planregels zijn regels opgenomen voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, waarvoor een omgevingsvergunning is vereist. Dit betreft de bestemmingen 'Natuur' en 'Water', alsmede de dubbelbestemmingen. Het verbod voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden en de daarop gegeven uitzonderingen, als ook de voorwaarden waaronder een vergunning mag worden verleend, verschillen per (dubbel-)bestemming.

 

 

4.2.2 Overige regels

 

De 'Inleidende regels', de 'Algemene regels' en de 'Overgangs- en slotregels' zijn op de volgende manier vorm en inhoud gegeven:

 

Inleidende regels

De inleidende regels in Hoofdstuk 1 van de regels kennen de volgende onderverdeling:

 

Begrippen

Het artikel 'Begrippen' verklaart de in de planregels voorkomende begrippen. Een aantal van de gegeven definities wordt bindend voorgeschreven in de SVBP 2012. In aanvulling op deze standaarden is een aantal begrippen toegevoegd waarvan een nadere definitie van belang is voor een juiste interpretatie van de planregels.

 

Wijze van meten

In het artikel 'Wijze van meten' worden naast de meetbepalingen die zijn overgenomen uit de SVBP 2012, eveneens meetbepalingen gegeven voor onder meer van de hoogte van een bouwwerk en de ondergrondse bouwdiepte van een bouwwerk.

 

Algemene regels

Hoewel de SVBP 2012 wel de volgorde van de algemene regels bepaalt, laat deze de keuze vrij om de algemene regels in één artikel samen te nemen, of deze geordend per onderwerp in verschillende artikelen neer te leggen. Vanwege de grote verscheidenheid van zaken die in de algemene regels aan de orde komen, wordt in de gemeentelijke werkwijze de voorkeur gegeven aan de tweede variant, waarbij aan elk onderwerp een artikel wordt gewijd. De algemene regels in Hoofdstuk 3 van de regels kennen de volgende onderverdeling.

 

Anti-dubbeltelbepaling

De 'anti-dubbeltelbepaling' betreft een standaardbepaling die als zodanig is voorgeschreven in artikel 3.2.4 van het Besluit ruimtelijke ordening.

 

Algemene bouwregels

In het artikel 'Algemene bouwregels' zijn de regels gegeven voor het toepassen van de bouwregels voor ondergeschikte bouwdelen

 

Algemene gebruiksregels

In het artikel 'Algemene gebruiksregels' zijn naast een verwijzing naar het algemene gebruiksverbod van artikel 7.2 van de Wet ruimtelijke ordening in samenhang met artikel 2.1, lid 1. onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, specifieke gebruiksverboden ter invulling van het algemene gebruiksverbod opgenomen.

 

Algemene aanduidingsregels

In het artikel 'Algemene aanduidingsregels' zijn de in het plangebied voorkomende gebiedsaanduidingen opgenomen en van een passende regeling voorzien. Niet is de systematiek gevolgd, in het geval dat de aanduiding meerdere bestemmingsvlakken omvat, dat een gebiedsaanduiding in elk bestemmingsartikel wordt vermeld van de bestemming waarop die aanduiding ziet.

 

Algemene afwijkingsregels

In het artikel 'Algemene afwijkingsregels' wordt omschreven in welke gevallen afwijking kan worden verleend voor overschrijding van de bouwgrenzen, voor zover deze afwijkingen niet onder de regel “algemene bouwregels” vallen. Dit betreft bijvoorbeeld de bevoegdheid om bij omgevingsvergunning af te wijken van de voorgeschreven maten en percentages.

 

Algemene wijzigingsregels

In het artikel 'Algemene wijzigingsregels' zijn geringe afwijkingen opgenomen, waarvoor Burgemeester en wethouders bevoegd zijn de bestemmingen in dit plan te wijzigen.

 

Algemene procedureregels

In het artikel 'Algemene procedureregels' staan de procedureregels vermeld voor het toepassen van de nadere eisen regeling.

 

Overige regels

In het artikel 'Overige regels' is bepaald dat de wettelijke regelingen, waarnaar in het bestemmingsplan wordt verwezen, gelden op het moment van de vaststelling van dit bestemmingsplan.

 

Overgangs- en slotregels

De planregels worden volgens de standaardopbouw in Hoofdstuk 4 afgesloten met de overgangs- en slotregels. Het overgangsrecht is wettelijk neergelegd in artikel 3.2.1. van het Besluit ruimtelijke ordening en als zodanig overgenomen. De slotregel bevat de namen van alle bestemmingsplannen welke geheel of gedeeltelijk worden vervangen met dit bestemmingsplan en de citeertitel van dit bestemmingsplan.

 

4.3 De planverbeelding

 

In deze paragraaf wordt ingegaan op de systematiek van de planverbeelding in dit bestemmingsplan, voor zover die een aanvulling vormen of een geoorloofde afwijking van de SVBP 2012.

 

4.3.1 Uniek registratienummer

 

De planverbeelding is digitaal vorm gegeven overeenkomstig de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2008. De digitale planverbeelding en de andere onderdelen van de dataset hebben het volgende planidentificatienummer gekregen: NL.IMRO.0358.NLIMRO.0358.09X-OW01

 

Ook voor de analoge verbeelding bevat de SVBP 2012 richtlijnen over de weergave van de inhoud van het bestemmingsplan. Het plangebied is op één kaartblad vervat met een schaal van 1 : 1.000. Als ondergrond is de BGT d.d. 24 november 2020 gebruikt.

 

4.3.2 Koppeling digitale planverbeelding met andere onderdelen

 

De koppeling van de planverbeelding in de dataset met de andere planonderdelen heeft plaatsgevonden zoals voorgeschreven in de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012. De dataset bestaat uit:

 

 

 

 

 

 

 

 

HOOFDSTUK 5 BELEIDSKADER

 

5.1 Inleiding

 

Dit hoofdstuk geeft een overzicht van de belangrijkste ruimtelijke beleidskaders. Achtereenvolgens komt het relevante rijks-, provinciale, regionale en gemeentelijk beleid aan bod. Het beleid en de wetgeving op milieugebied wordt behandeld in hoofdstuk 6.

 

5.2 Rijksbeleid

 

Hieronder volgt het beleid van het rijk, waar indien relevant voor het plangebied rekening wordt gehouden in dit bestemmingsplan.

 

5.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en Amvb Ruimte

 

Op 12 februari 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. De SVIR is op 13 maart 2012 in werking getreden. Het bij de structuurvisie behorende Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) was al op 30 december 2011 in werking getreden. In de structuurvisie staan de plannen voor ruimte en mobiliteit. De nieuwe structuurvisie vervangt verschillende beleidsnota's, waaronder de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040 en de Nota Mobiliteit. In de structuurvisie zijn drie hoofddoelen geformuleerd om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn tot 2028. Het gaat hierbij om de volgende doelstellingen:

 

Uit deze drie hoofddoelen komen onderwerpen voort die van nationaal belang zijn.

Structuurvisies hebben geen bindende werking voor andere overheden dan de overheid die de visie heeft vastgesteld. De nationale belangen uit de structuurvisie die juridische borging vragen, worden daarom geborgd in het Besluit algemene regels ruimtelijke

ordening (Barro), de Amvb Ruimte. Deze Amvb is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen en zorgt voor sturing en helderheid van deze belangen vooraf.

 

Geen van de in het Barro geregelde onderwerpen heeft invloed op het onderhavige plangebied. De betreffende onderwerpen zijn niet aan de orde in het kader van dit bestemmingsplan.

 

Op 1 juli 2017 is de Nieuwe Ladder voor Duurzame Verstedelijking in werking getreden (artikel 3.1.6 lid 2 en 3 Bro). De nieuwe Ladder is ten opzichte van de voorgaande Ladder vereenvoudigd. De drie treden zijn komen te vervallen en er is een nieuwe bepaling toegevoegd. De Laddertoets geldt alleen voor plannen die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken. Onder een nieuwe stedelijke ontwikkeling wordt verstaan: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'.

Toetsing aan de nieuwe Ladder houdt in dat een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving bevat van de behoefte aan die ontwikkeling. Indien het bestemmingsplan een ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied dient tevens een motivering te worden opgenomen waarin wordt onderbouwd waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

 

Volgens artikel 1.1.1, eerste lid onder i. van het Besluit ruimtelijke ordening, is een stedelijke ontwikkeling gedefinieerd als "een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen". Het bestemmingsplan voorziet in de realisering van een recreatieterrein met een aantal recreatieverblijven, en is daarmee een ontwikkeling die kan worden toegerekend tot de categorie van "andere stedelijke voorzieningen".

 

De beoogde ontwikkeling is derhalve getoetst aan de treden van de ladder (zie bijlage 1, Onderbouwing regionale behoefte inzake ladder duurzame verstedelijking, jachthaven De Aardbei/Rotteveel 21 september 2016. Uit dit onderzoek volgt dat

de ontwikkeling van Marinapark Aalsmeer met vernieuwende accommodaties zorgt voor een interessant product voor zowel koper als huurder en een toevoeging gaat betekenen voor Aalsmeer en omgeving. Door de sterk groeiende vraag, zal deze ontwikkeling andere verblijfsrecreatieve functies niet onder druk zetten, maar zorgen voor innovatie en een betere spreiding van recreanten in de regio Amsterdam.

Er is dus ruimte en behoefte in de markt voor nieuwe concepten. De opzet van het

recreatiepark is passend bij de trends en ontwikkelingen in de recreatiemarkt en zorgt voor de gevraagde vernieuwing. Het past binnen het recreatief profiel van Aalsmeer, waarin ingezet wordt op nieuwe verblijfsaccommodaties voor de (internationale) gast van nu. Op basis van het onderzoek kan worden geconcludeerd dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voldoet aan de uitgangspunten van duurzaam ruimtegebruik.

 

5.2.2 Luchthavenindelingbesluit Schiphol (2002)

In het Luchthavenindelingbesluit Schiphol (Lib) dat hoort bij de Wet Luchtvaart zijn ruimtelijke maatregelen in verband met de luchthaven Schiphol opgenomen. Op gronden zoals bedoeld in artikel 2.2.1, 2.2.2, 2.2.2a en 2.2.3 van het Luchthavenindelingbesluit gelden in bepaalde gebieden rondom Schiphol aanvullende bepalingen met betrekking tot bebouwing en gebruik van bebouwing, bouwhoogten en functies met een vogelaantrekkende werking.

 

Op 1 januari 2018 is een nieuwe versie van het LIB van kracht geworden. Gemeenten hebben daarin meer ruimte gekregen voor een afweging tussen enerzijds het beperkt houden van de hinder door luchtvaartgeluid en anderzijds woningbouw. De 20Ke-contour is nu ook in het LIB opgenomen als LIB 5-gebied.

De regelwijziging ziet op een eigen bevoegdheid voor het lokaal bestuur om binnen bestaand stedelijk gebied woningen toe te voegen. In het gebied binnen zone 4 blijft wel de grens van 25 woningen per bouwplan gehandhaafd. In het bestaand stedelijk gebied binnen de 20 Ke-contour gelden geen kwantitatieve beperkingen aan woningbouw.

 

Relevantie plangebied

Het plangebied is gelegen binnen zone 4 van het Luchthavenindelingbesluit (artikel 2.2.1c). Binnen het plangebied gelden beperkingen ten aanzien van de bouwhoogte, maar die liggen boven de in het plangebied toegelate bouwhoogten. In het plangebied zijn geen vogelaantrekkende functies toegestaan (artikel 2.2.3), zoals: industrie in de voedingssector met extramurale opslag of overslag, viskwekerijen met extramurale bassins, opslag of verwerking van afvalstoffen met extramurale opslag of verwerking, natuurreservaten of vogelreservaten, moerasgebieden of oppervlaktewater groter dan 3 hectare. Op het plangebied ligt een gebiedsaanduiding ten behoeve van deze hoogtebeperkingen (toets- en radarhoogten) en beperkingen voor vogelaantrekkende bestemmingen. Er mogen geen gebouwen of bouwwerken worden gerealiseerd die hoger zijn dan in de desbetreffende bijlagen bij de planregels is aangegeven, hier wordt aan voldaan. Tevens zijn binnen het plangebied geen bestemmingen aanwezig die een vogelaantrekkende werking hebben. Het bestemmingsplan is in overeenstemming met het Luchthavenindelingbesluit.

 

5.3 Provinciaal beleid

 

5.3.1 Omgevingsvisie Noord-Holland 2050

 

De "Omgevingsvisie NH2050 - Balans tussen economische groei en leefbaarheid" betreft een structuurvisie op grond van de Wet ruimtelijke ordening.

In de omgevingsvisie heeft de provincie haar ruimtelijke toekomstvisie vastgelegd en heeft zij tevens aangegeven hoe zij deze visie denkt te zullen realiseren.

Het uitgangspunt van de omgevingsvisie is dat Noord-Holland een relatief hoog welvaarts- en welzijnsniveau heeft. Om deze ook voor de toekomst vast te kunnen houden, richt de provincie zich op een goede balans tussen economische groei en leefbaarheid. Zodanig dat bij veranderingen in het gebruik van de fysieke leefomgeving de doelen voor een gezonde en veilige leefomgeving overeind blijven.

In de omgevingsvisie worden ambities genoemd op het gebied van de leefomgeving, het gebruik van de leefomgeving en de energietransitie.

 

De ambities ten aanzien van de leefomgeving luiden als volgt:

 

Voor het gebruik van de leefomgeving gelden de volgende ambities:

 

Voor energietransitie is de overkoepelende ambitie dat Noord-Holland in 2050 volledig klimaatneutraal is en gebaseerd op hernieuwbare energie. Daarom is er ruimte voor de noodzakelijke energietransitie en daarvoor benodigde infrastructuur. Dit alles rekening houdende met de ambities voor verstedelijking en landschap.

 

Relevantie plangebied

De Omgevingsvisie NH2050 staat de uitvoerbaarheid van het initiatief niet in de weg.

 

 

5.3.2 Provinciale Ruimtelijke Verordening

De regels van de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) vloeien voort uit de Structuurvisie Noord-Holland 2040. Met de inwerkingtreding van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro) in 2008 hebben provincies de bevoegdheid gekregen een ruimtelijke verordening vast te stellen. In deze verordening kan de provincie regels stellen met betrekking tot de inhoud van gemeentelijke bestemmingsplannen, (tijdelijke) afwijkingsbesluiten en beheersverordeningen. Door middel van de PRV is de doorwerking naar gemeentelijke bestemmingsplannen geregeld. In de verordening is het provinciale beleid in regels vertaald. Het betreft regels voor de inhoud van en de toelichting op bestemmingsplannen over onderwerpen binnen het gehele provinciale grondgebied (Hoofdstuk 2, artikelen 5a t/m 8a) en specifiek voor het landelijke gebied van Noord-Holland waarmee een provinciaal belang mee gemoeid is (Hoofdstuk 3, artikelen 13a t/m 18). Daarnaast worden er regels gesteld over thema's die betrekking hebben op de Groene Ruimte (Hoofdstuk 4), de Blauwe Ruimte (Hoofdstuk 5) en Energie (Hoofdstuk 6). Uitgangspunt is dat nieuwe stedelijke ontwikkelingen (zoals gesteld in artikel 1.1.1, onder i. Bro) zoals woningbouw, aanleg van bedrijventerrein of kantoren in overeenstemming zijn met regionale afspraken (artikel 5a) Gedeputeerde Staten hebben op 28 februari 2017 nadere regels vastgesteld om deze regionale afspraken te concretiseren. Zoals is gebleken uit paragraaf 5.2 is de onderhavige ontwikkeling te zien als een nieuwe (overige)stedelijke ontwikkeling, die voldoet aan de ladder voor duurzame verstedelijking.

 

T.a v. de PRV is tevens van belang dat er sprake is van een ontwikkeling binnen Unesco- erfgoederen, aangezien het plangebied gelegen is binnen het Stellingengebied van Amsterdam. Artikel 22 van de PRV stelt in dat verband dat er uitsluitend mag worden voorzien in nieuwe functies en uitbreiding van de bebouwing van bestaande functies voorzover deze de kernkwaliteiten en/of Uitzonderlijke Universele Waarden van een Nationaal Landschap en werelderfgoed behouden of versterken. Ook mag er niet worden voorzien in een grootschalige stads- of dorpsontwikkelingslocaties of ontwikkelingen mogelijk maken die het erfgoed aantasten of doen verdwijnen. Voor de materiele invulling van deze uit de PRV voortvloeiende vereisten is naar de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie verwezen.

 

Stelling van Amsterdam

Deze structuur bestaat uit twee militaire verdedigingsgordels uit de laat-19e, vroeg-20e eeuw. De verdediging werd uniek vormgegeven, met gebruikmaking van de karakteristieken van het omringende landschap en door het onder water zetten (inundatie) van het land. Dit is de reden dat de linies tevens zijn opgenomen in de Werelderfgoedlijst van UNESCO. De waterlinies zijn van groter belang dan enkel als krijgskundig monument. Ze brengen ook op markante wijze landschappelijke samenhang tot expressie en zijn daarmee een verrijking van het cultuurlandschap. Naast hun cultuurhistorische en landschappelijke betekenis vormen de linies een 'stiltelandschap' waar openheid en rust te ervaren zijn. De verdedigingslinie was 135 kilometer lang en bestond uit 46 forten.

 

Leidraad Landschap en Cultuurhistorie

Noord-Holland biedt een rijke variatie aan landschappen, kernen en cultuurhistorische monumenten. Er zijn wadden, duinen, polders, heidevelden, veenweiden en droogmakerijen. De provincie onderscheidt zich door zijn openheid, de grote afwisseling en de contrasten in het landschap. Elk deel heeft zijn eigen ontstaansgeschiedenis, die vaak nog goed afleesbaar is in het landschap. Het huidige landschap van Noord-Holland is een erfenis met een grote aantrekkingskracht op mensen die in de provincie wonen, werken en recreëren. De hoge kwaliteit ervan draagt bij aan het economische vestigingsklimaat in de provincie. Het landschap is echter een dynamische leefomgeving die al sinds mensenheugenis verandert en dat ook zal blijven doen. De provincie wil dan ook ruimte blijven bieden aan nieuwe ontwikkelingen, op een manier die bijdraagt aan de waarden en kwaliteiten van het landschap en waarbij de ontstaansgeschiedenis herkenbaar blijft. Nieuwe ruimtelijke plannen moeten de ontwikkelingsgeschiedenis, de bebouwingskarakteristiek en de inpassing in de wijdere omgeving als uitgangspunt hanteren. Meetpunt hiervoor is deze beleidsnota, waarin de eisen voor de gewenste ruimtelijke kwaliteit zijn vastgelegd. Voor het plangebied is één relevante structuur (Stelling van Amsterdam) en één relevant ensemble (Aalsmeer - Uithoorn) beschreven.

 

Ensemble Aalsmeer Uithoorn

Het ensemble Aalsmeer-Uithoorn ligt ten zuidwesten van Amsterdam en tussen de ensembles Haarlemmermeerpolder en Amstelscheg. Dit ensemble bevat een complex samenstel van droogmakerijenlandschap en veenpolderlandschap met plassen, ontginningslinten en restanten van het voormalige veenontginningslandschap (veenbovenlanden). Het veenpolderlandschap reikt van Aalsmeer tot Amsterdam en bestaat uit een samenstel van het veenbovenland met ontginningslinten (Aalsmeer en Amstelveen), het grote open water van de (uitgeveende) Westeinderplassen en de Nieuwe Meer. Langs de ontginningslinten van Aalsmeer (Uiterweg, Oosteinderweg) liggen tuinderijen op de restanten veenbovenland en petgaten. Aan de westrand van het ensemble vormen de ringvaart en de ringdijk van de Haarlemmermeer samen een ruimtelijke drager. Aan de noordzijde van de Westeinderplas bevindt zich een langgerekt eilandenrijk van veenbovenlanden met verspringende kavels, waar het plangebied onderdeel van uitmaakt. Het bestaat uit een dubbele reeks eilanden in dezelfde zuidwest-noordoostrichting Deze vormen een aantrekkelijke (recreatieve) zone tussen Amsterdam en het Groene Hart. De Bovenlanden en de Westeinderplassen vormen een belangrijke ecologische en recreatieve verbinding tussen Amsterdam en het Groene Hart. Het zichtbaar houden van de Westeinderplas en het vergroten van de toegankelijkheid van het water is een belangrijk speerpunt uit de Leidraad. Met de provincie Noord-Holland, als siteholder van de Stelling van Amsterdam, zijn samenwerkingsafspraken gemaakt (vastgelegd in een Plan van Aanpak en Uitvoeringsovereenkomst) op het terrein van o.a:

 

Als Unesco-erfgoed staat het behoud van de waarde van de stelling voorop. In het algemeen is het zaak de waarden van de stelling te behouden en/of te versterken. De strategie is verder gericht op versterking van cultuurhistorische patronen en objecten door een (bescheiden) toevoeging van nieuwe functies en landschapselementen. Het accent ligt op combinaties met het blauwgroene en toeristisch-recreatieve programma in aansluiting op de stad. Ook kleinschalige stedelijke functies, zoals maatschappelijke en culturele voorzieningen en woon/werkmilieus in zeer lage dichtheden, kunnen hierbinnen een plek krijgen.

 

NNN-gebied

Artikel 19 van de PRV geeft regels voor het behoud en de ontwikkeling van Natuurnetwerk Nederland (NNN) en natuurverbindingen. Het plangebied is gelegen in de nabijheid van het NNN-gebied, maar maakt hier geen onderdeel van uit, zoals de onderstaande afbeelding laat zien:

 

 

[image] 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

NNN-gebied

 

Resumerend kan gelet op voorgaande gesteld worden dat met de beoogde herontwikkeling de kernkwaliteiten van de Stelling van Amsterdam niet aangetast worden en zelfs verbeteren. Het onderhavige initiatief levert daarbij een bijdrage aan het toeristisch-recreatieve programma. Geconcludeerd wordt dat er vanuit het provinciale ruimtelijke beleid geen belemmeringen bestaan voor de beoogde herontwikkeling.

 

5.4 Gemeentelijk beleid

 

5.4.1 Structuurvisie Uiterweg

 

Met deze structuurvisie heeft de gemeente zich ten doel gesteld om voor het gebied van de Uiterweg een toekomstbestendig ontwikkelperspectief te schetsen, waarbij ruimtelijke en duurzame kwaliteit en economisch welvaren hand in hand gaan.

 

De structuurvisie onderkent dat de ambitie van Aalsmeer Waterdorp, zoals neergelegd in de Gebiedsvisie Aalsmeer 2020, in toenemende mate onder grote druk komt te staan. Economische zowel als demografische ontwikkelingen hebben er toe geleid dat de watersport allang geen groeisector meer is. Onder meer de vergrijzing van de watersport is een belangrijk punt van zorg. Dit stelt de gemeente voor de opgave de jachthavenbedrijven in het gebied te accommoderen bij het zoeken naar nieuwe verdienmodellen.

 

Ook op andere terreinen dient zich een problematiek aan die dringend om oplossingen en regie vraagt, waaronder die van de vrijkomende kweekgronden. Veel ondernemers in het gebied zien geen toekomst meer in de (glas)tuinbouw. Dat vraagt om ingrijpen, anders zal het landschap in de loop van de tijd verrommelen. Ook zal er ingegrepen moeten worden om de unieke eilandenstructuur in de Westeinderplassen te behouden. Veel van de voormalige akkers zijn slecht beschoeid en de landen zullen, als er niets wordt gedaan, steeds verder afkalven. Daarnaast stelt de verdergaande economische neergang van de van oudsher aanwezige trekheestercultuur de gemeente voor de uitdaging nieuwe bestemmingen te vinden voor voormalige agrarische gronden.

 

Maar de structuurvisie ziet ook kansen. Door ruimte te bieden aan differentiatie en specialisatie van de bedrijfsvoering kunnen jachthavenbedrijven in staat worden gesteld om nieuwe produkt-markt-combinaties aan te bieden. Daarnaast liggen er kansen om te profiteren van de sterke groei in de verblijfsrecreatie. Voor deze sector zijn er in de gemeente weinig mogelijkheden, waardoor kansen niet of nauwelijks worden benut. Door in te zetten op (met name) watergerelateerd verblijfsrecreatie heeft de gemeente met de Westeinderplassen een belangrijke troef in handen om de ambitie van Aalsmeer als levendig en toeristisch waterdorp te verwezenlijken en de lokale economie te versterken.

 

Relevantie plangebied

De planontwikkeling voorziet in de transformatie van een jachthaven naar een nautisch recreatiepark. Een dergelijke ontwikkeling past in de doelstelling van de structuurvisie om het toeristisch recreatieve profiel van de Uiterweg te verbreden en aansluiting te zoeken bij de moderne watersportbeleving, waarbij niet het 'bezit' maar het 'gebruik' centraal staat ("watersport zonder gedoe").

 

In dit verband kiest het initiatief voor een interessante mix van verblijfsrecreatie en watersportfaciliteiten. In de plannen zijn de recreatieverblijven nadrukkelijk georiënteerd op het water en voorzien van een aanlegplaats. Ook elders in het park wordt veelvuldig aansluiting gezocht met het water door middel van steigers, vlonders, ligplaatsen en andersoortige watercontactpunten. De natuurlijke en waterrijke uitstraling versterken het nautische karakter van het park.

 

Met de plannen voor watersportgelieerde verblijfsrecreatie wordt geïnvesteerd in de ambitie om het Uiterweggebied duurzaam te transformeren naar een hoogwaardig watersportrecreatiegebied. Daarnaast biedt de ontwikkeling ook een duidelijke economische meerwaarde. Niet alleen vanwege de financiële investering als zodanig, maar zeker ook door het aanbieden van recreatief nachtverblijf. Het langer 'vasthouden' van bezoekers zal immers leiden tot meer bestedingen in het gehele Uiterweggebied.

 

De recreatieverblijven zullen op de landtongen, aan de achterzijde van het terrein, worden gebouwd als verspreid liggende lodges. De bootsuites en -appartementen zijn voorzien aan de voorzijde van het terrein. Hierdoor komt ook het zwaartepunt van de bebouwing aan de voorzijde te liggen, overeenkomstig het uitgangspunt van de rood- groene gradiënt, zoals gegeven door de structuurvisie.

 

De recreatieverblijven zullen worden gebouwd met een maximale goot- en bouwhoogte van respectievelijk 5 en 7 meter. In het voorheen geldende bestemmingplan "Uiterweg Plasoevers 2005" mocht bedrijfsbebouwing worden opgericht met een maximale goot- en bouwhoogte van respectievelijk 6 en 9 meter. Dit betekent dus een inperking van de toegestane bouwhoogte. Met de maximale goot- en bouwhoogte van 5 en 7 meter wordt een bouwvorm mogelijk gemaakt die bestaat uit 'anderhalve' bouwlaag met een kap. Dit principe wordt ook voor de lintbebouwing van de Uiterweg gehanteerd, zij het dat daar thans veelal een (hogere) bouwhoogte is toegestaan van 8,5 tot 9 meter.

 

Voorts zullen de gevels van de recreatieverblijven evenwijdig, dan wel haaks, op de bestaande verkavelingsstructuur worden gepositioneerd. Daarmee voldoen de recreatie- verblijven aan de gegeven randvoorwaarden van de structuurvisie.

 

De planontwikkeling laat de bestaande land- en waterstructuren in het plangebied, waaronder het slagenlandschap en de verkavelingstructuur, ongemoeid. Ook de overige gebiedskwaliteiten die in de structuurvisie zijn benoemd, zoals de zichlijnen langs de watergangen en de visuele relatie met de Ringvaart, worden niet aangetast. Voor de realisering van de plannen behoeft er niet of nauwelijks water te worden gedempt, zodat de noodzaak van watercompensatie achterwege blijft.

 

De verschillende enclaves in het plangebied zullen onderling met elkaar worden verbonden door steeds maximaal één brug. De bruggen zullen op een afstand komen te liggen van ten minste 100 meter, gerekend vanaf de Uiterweg. Eveneens in lijn met de structuurvisie zal een strook grond met een breedte van 20 meter langs de Ringvaart worden ingericht als een onbebouwde, groene zoom. Voorts zijn de plannen erop ingericht om het parkeren zoveel mogelijk aan het zicht te onttrekken.

 

Geconcludeerd kan worden dat de plannen van Marinapark passen in het beleid van de structuurvisie Uiterweg en kunnen worden toegerekend aan de ontwikkelstrategie van het ‘tweede kwadrant’. In dat verband wordt specifiek de doorontwikkeling van jachthavens als voorbeeld genoemd, conform de basisstrategie voor het toeristisch-economisch profiel.

 

Door de geringe kwalititatieve meerwaarde kan de planontwikkeling niet worden gerekend tot de buitencategorie van het vierde kwadrant (topstrategie). Dat neemt niet weg dat de planontwikkeling voldoet aan het hierboven genoemde ontwikkelperspectief, als ook aan de overige uitgangspunten van de structuurvisie.

 

5.4.2 Gebiedsvisie Aalsmeer 2020

 

De Gebiedsvisie Aalsmeer 2020 beoogt de ambitie van 'Aalsmeer Waterdorp' verder gestalte te geven en Aalsmeer als aantrekkelijke waterrecreatiegemeente op de kaart te zetten. Het bloemenimago van Aalsmeer is als gevolg van de ontwikkelingen in deze sector in de richting van de toerist aan het verbleken. Het gebied rond de Westeinderplassen moet de spil vormen van het toeristisch recreatief profiel. Daarvoor is een kwaliteitsimpuls nodig, zodat recreatie en toerisme als belangrijke pijlers van de economie beter benut kunnen worden. De Gebiedsvisie ziet hiervoor belangrijke kansen.

 

Relevantie plangebied

Om de ambitie verder vorm en inhoud te geven zijn de Bovenlanden in de Gebiedsvisie, samen met de Westeinderplassen, als ontwikkelgebied aangewezen. De hierboven genoemde structuurvisie Uiterweg is de uitwerking hiervan, althans voor wat betreft het gebied rond de Uiterweg. De oostelijke Bovenlanden (rond de Oosteinderweg) zijn in deze structuurvisie buiten beschouwing gelaten.

 

5.4.3 Ander ruimtelijk beleid van de gemeente

 

In het bestemmingsplan is afstemming met het volgende andere beleid van de gemeente tot uitdrukking gekomen.

 

5.4.3.1 Cultuurhistorische nota "Gebroken landen, geheelde gronden"

 

De cultuurhistorische nota “Gebroken landen, geheelde gronden”, geeft ter voorbereiding op nader cultuurhistorisch beleid een beschrijving en analyse van cultuurhistorisch onderscheiden deelgebieden en bevat een aantal beleidsaanbevelingen ten behoeve van het behoud en de bescherming van cultuurhistorische waarden. In de nota wordt het gebied van de niet-verveende en hogere landen rond de oude ontginningslinten van de Uiterweg, evenals de Oosteinderweg, Calslagen en Kudelstaart, als ook de (verdwenen) Westeinderdijk tussen de kleine en de grote poel, onderscheiden als deelgebied met hoge cultuurhistorische waarde.

De essentiële kenmerken van het deelgebied leiden tot de volgende beleids- aanbevelingen:

 

  1. behoud en versterking van de karakteristieke bebouwingslinten en het bijbehorende verkavelingspatroon en bebouwingskarakteristiek;

  2. behoud van het profiel en aanzien van de oude wegen zoals de Uiterweg en de Oosteinderweg, inclusief de nog aanwezige wegsloten;

  3. behoud, versterking of ontwikkeling om te komen tot een redelijk “groen” aanzien van de achterkanten van de kavels in zijn totaliteit;

  4. maatregelen voor het fysieke behoud van met name eilanden van de Westeinderdijk.

 

Het voorliggende initiatief is niet in strijd met de uitgangspunten van de Nota.

 

5.4.3.2 Nota Archeologie

 

In de Wet op de Archeologische Monumentenzorg is aangegeven dat gemeenten verantwoordelijk zijn voor hun eigen bodemarchief. Om te kunnen voldoen aan het gestelde in de Wet op de Archeologische Monumentenzorg dienen de gemeenten te beschikken over archeologiebeleid. Het gemeentelijk beleid van Aalsmeer is vastgelegd in de Beleidsnota Archeologie Gemeente Aalsmeer d.d. 24 juni 2010 met bijbehorende beleidskaart. Volgens deze kaart geldt voor het plangebied een middelbare tot hoge archeologische verwachtingswaarde (zie verder paragraaf 6.6 van deze toelichting).

 

5.4.3.3 Nota Lintenbeleid

 

Het doel van de op 22 december 2011 vastgestelde beleidsnota “Ruimtelijke beoordeling bouwen in de Linten van Aalsmeer” is om te komen tot een helder toetsingskader voor het beoordelen van ontwikkelingen in woonlinten. Inzet van het beleid is om bestaande lintenstructuur te behouden en te versterken. De linten van Aalsmeer hebben van oorsprong een hoge cultuurhistorische en landschappelijke kwaliteit. Op grond van de beleidsnota wordt de in de nabijheid van het plangebied gelegen lint van de Uiterweg gerekend tot één van de historische linten. Om de lintenstructuur te beschermen zijn in het lintenbeleid verschillende ruimtelijke en architectonische uitgangspunten geformuleerd waarmee bij ontwikkelingen in de linten rekening gehouden dient te worden. Naast algemene ruimtelijke voorwaarden die aan ontwikkelingen binnen worden gesteld, gelden voor de verschillende linten tevens specifieke voorwaarden afgestemd op het oorspronkelijke kenmerkende karakter van het betreffende lint.

 

Het bestemmingsplan maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk in de linten, zodat het bestemmingsplan daarmee niet raakt aan de doelstellingen van het lintenbeleid.

 

5.4.3.4 Groenvisie

Op 2 oktober 2014 heeft de raad van de gemeente Aalsmeer een visie op groen, natuur en openluchtrecreatie vastgesteld. Deze Groenvisie bestendigt voor het gebied van de Uiterweg het ontwikkelperspectief van landschappelijk aantrekkelijk recreatiegebied. Speerpunten zijn versterking van zichtbaarheid en toegankelijkheid van de plas, het behoud van de eilandenstructuur en verbetering van het recreatieve product. Kansen voor de versterking van natuur en recreatie doen zich vooral voor bij de ontwikkeling van de Groene As. In de beleidsdoelstellingen wordt onderscheid gemaakt tussen de eilanden langs de Westeinderdijksloot en de Westeinderplassen enerzijds en de Bovenlanden anderzijds. Voor de eilanden zet de Groenvisie in op behoud van de eilandenstructuur, behoud en ontwikkeling van natuur en versterking van het extensieve recreatieve gebruik van de eilanden. Voor de Bovenlanden richt het beleid zich op behoud en versterking van het halfopen landschap, behoud en versterking van natuurwaarden en verbetering van recreatiemogelijkheden, met een accent op waterrecreatie en onder gelijktijdige verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Dit betekent dat recreatieve ontwikkelingen landschappelijk worden ingepast.

 

5.4.3.5 Aalsmeers Verkeer- en vervoerplan (AVVP)

 

Op genoemde datum heeft de gemeenteraad van Aalsmeer de “Kadernota verkeer en vervoer” (hierna te noemen: kadernota) vastgesteld. Hierin staan de uitgangspunten en randvoorwaarden voor dit Aalsmeers Verkeer en Vervoerplan (het AVVP.)

De omlegging van de N201 en de nieuwe invulling van het voormalige tracé van de N201 hebben ruimtelijke consequenties in Aalsmeer. Gevoegd bij de bestaande knelpunten in de verkeersnetwerken levert dit een aantal concrete opgaven op, die bepalend zijn voor het functioneren van het (toekomstige) verkeer- en vervoersysteem in Aalsmeer. Deze opgaven zijn te herleiden aan de thema's bereikbaarheid, veiligheid en leefbaarheid.

 

Voor de bereikbaarheid van Aalsmeer is de aanleg van de 'omgelegde N201' van cruciaal belang. Het zorgt voor een complete verandering van (doorgaande) verkeersstromen. Veel van de opgaven voor de toekomstige verkeersstructuur zijn te herleiden tot het dilemma tussen het bereikbaar willen houden van de gemeente, zonder dat er te veel ongewenst verkeer door de kernen rijdt (leefbaarheid). Ook de lange gestrekte wegen (linten) binnen de gemeente maken een heldere keuze tussen de functie, vormgeving en het gebruik van de weg, noodzakelijk. Van belang daarbij is uiteraard het feit dat de Uiterweg een doodlopende weg betreft die uitsluitend een functie heeft voor het bestemmingsverkeer. De opties voor functie en gebruik zijn daardoor beperkt.

 

Openbaar vervoer

De gemeente Aalsmeer wil het regionale openbaar vervoer de komende jaren verbeteren. Er wordt onder andere een HOV-verbinding gerealiseerd in oost-westrichting via de bestaande N201. De lijnen 171 en 172 tussen Aalsmeer en Amstelveen blijven in principe gehandhaafd en worden zo hoogwaardig mogelijk uitgevoerd (snelheid, frequentie). Waar nodig en mogelijk worden op kruispunten en wegvakken aanvullende (optimaliserings)maatregelen getroffen. Daar waar de buslijnen elkaar kruisen is een nieuw busstation in Aalsmeer langs het tracé van de voormalige N201 (Burgemeester Kasteleinweg) voorzien.

 

Fietsverkeer

Op korte afstanden (< 7,5 kilometer) moet de fiets een serieus alternatief vormen voor de interne autoverplaatsingen. Aalsmeer moet daarom een herkenbare fietsinfrastructuur krijgen, waarbij - naast veiligheid - comfort en snelheid uitgangspunten zijn. Dit betekent naast directe en veilige routes ook goede en voldoende stallingvoorzieningen bij de belangrijkste (publiekstrekkende) bestemmingen. Het gaat dan om zowel onbewaakte als (gratis) bewaakte stallingen. De aanleg van ontbrekende schakels in de regionale en lokale hoofdroutes heeft de hoogste prioriteit, omdat hiervan het meeste effect wordt verwacht. Onder ontbrekende schakels vallen ook kortsluitingen naar haltes van openbaar vervoer. Verbetering van recreatieve fiets- en wandelroutes heeft een lagere prioriteit en wordt daarom in combinatie met andere werken of onderhoud uitgevoerd.

 

Parkeren

Het beleid van de gemeente Aalsmeer is erop gericht om bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen voldoende parkeervoorzieningen te realiseren, conform de landelijke parkeerkengetallen van de CROW. Het parkeren ten behoeve van bedrijfsfuncties, met name die op bedrijventerreinen, dient in principe op eigen terrein plaats te vinden.

 

 

HOOFDSTUK 6 OMGEVINGSKWALITEIT

 

6.1 Water

Het doel van waterbeheer in Nederland bestaat van oudsher uit het beschermen tegen overstromingen en het ontwateren van laaggelegen gebieden. Door de klimaatverandering is nieuw beleid gemaakt voor deze taken van veiligheid en peilbeheer. Dit vereist mogelijk ruimte vanwege de versterking en verbreding van dijken en waterkerende werken of voor extra waterberging. Een ander doel betreft het zorgen voor schoon en gezond water. Voor schoon water is een goed functionerend watersysteem vereist met voldoende volume en doorstroming. Een ecologische oeverinrichting is wenselijk, maar legt beslag op de ruimte.

 

Grondwater wordt volop benut voor de productie van drinkwater. De laatste jaren ontwikkelt het grondwater zich tot een bron en/of opslagmedium voor warmte. Dit vormt een bijdrage aan de beperking van het gebruik van fossiele brandstoffen. Efficiëntie van benutting is een van de redenen voor ruimtelijke ordening van de ondergrond.

 

Kaderrichtlijn Water

De Kaderrichtlijn water is een Europese richtlijn die moet leiden tot een verbetering van de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater. De Kaderrichtlijn moet in landelijke wet- en regelgeving worden omgezet. Met de komst van de Implementatiewet EG-kaderrichtlijn water is de KRW vertaald in de Nederlandse wetgeving. De Europese Kaderrichtlijn heeft gevolgen voor de gemeente op het gebied van riolering, afkoppelen, toepassing van bouwmaterialen en het ruimtelijke beleid. Er worden ecologische en fysisch-chemische doelen geformuleerd die afhankelijk zijn van de functie van een watergang.

 

Nationaal Waterplan

Het Nationaal Waterplan 2016-2021 (NWP2) is opgesteld op basis van de Waterwet en is de opvolger van het Nationaal Waterplan 2009 – 2015. Het NWP2 geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050.

 

Met dit NWP2 zet het Rijk een volgende ambitieuze stap in het robuust en toekomstgericht inrichten van ons watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit, een duurzaam beheer en goede milieutoestand van de Noordzee en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart. Hierbij streeft het Rijk naar een integrale benadering, door economie (inclusief verdienvermogen), natuur, scheepvaart, landbouw, energie, wonen, recreatie en cultureel erfgoed zo veel mogelijk in samenhang met de wateropgaven te ontwikkelen. Het beleid en de maatregelen in dit Nationaal Waterplan dragen bij aan het vergroten van het waterbewustzijn in Nederland.

 

Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten tevens een structuurvisie. Het Nationaal Waterplan is zelfbindend voor het Rijk. In het Nationaal Waterplan legt het Rijk onder meer de strategische doelen voor het waterbeheer vast. Rijkswaterstaat (RWS) neemt in het Beheer- en Ontwikkelplan voor de Rijkswateren (Bprw) de condities en maatregelen op voor het operationeel beheer om deze strategische doelen te bereiken. Het NWP is kaderstellend voor het Bprw. Het kabinet vraagt andere overheden het NWP te vertalen in hun beleidsplannen.

 

Waterwet

De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en verbetert de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Voor de organisatie van het waterbeheer bevat het Waterbesluit de toedeling van oppervlaktewaterlichamen in beheer bij het Rijk en regels over het verstrekken van informatie met betrekking tot het waterbeheer. Ook regelt het Waterbesluit procedurele en inhoudelijke aspecten van het nationale waterplan en het beheerplan voor de rijkswateren en enkele inhoudelijke aspecten van de plannen in verband met implementatie van de kaderrichtlijn water en de richtlijn overstromingsrisico's. Voorts bevat het besluit bepalingen over de wijze waarop de aanvraag om een watervergunning wordt gedaan, waaronder de gevallen waarin een elektronische aanvraag wordt ingediend.

De Waterregeling bevat regels over de organisatie van het waterbeheer, een aantal kaarten over de toedeling van beheer, de begrenzing van oppervlaktewaterlichamen en de aanwijzing van de drogere oevergebieden, alsmede regels voor gegevensverstrekking aan het Rijk op grond van Europese verplichtingen. Verder regelt de Waterregeling een enkel inhoudelijk aspect van het regionaal waterplan en de beheerplannen.

 

In de Waterwet is gekozen voor een systeem waarin iedere bestuurslaag haar beleid formuleert en dit vastlegt in plannen. De plannen geven aan wat iedere bestuurslaag wil doen in een bepaalde planperiode om de doelstellingen van het waterbeheer te halen. Deze plannen zijn bindend voor de eigen bestuurslaag. De Waterwet sluit op dit punt zoveel mogelijk aan bij de sturingsvisie van de Wet ruimtelijke ordening.

 

Bestuursakkoord Water

Het bestuursakkoord Water volgt op het Nationaal Bestuursakkoord Water en bevat hernieuwde afspraken over bestuur, financiën en richtinggevende kaders voor onder andere water. De maatregelen uit het Bestuursakkoord Water zijn gericht op:

De doelstellingen van het ‘oude’ Nationaal Bestuursakkoord blijven van kracht.

 

Provinciale Watervisie 2016-2021

De Provinciale Watervisie is van kracht sinds 23 december 2015 en geldt tot 2021. Het plan geeft duidelijkheid over de strategische waterdoelen tot 2040 en de acties tot 2021. De volgende doelen worden nagestreefd:

waarborgen van voldoende bescherming van mens, natuur en bedrijvigheid tegen overstromingsrisico’s;

 

Een belangrijk middel voor het realiseren van deze waterdoelen is het via integrale gebiedsontwikkeling proactief zoeken naar kansrijke combinaties met veiligheid, economie, recreatie, landbouw, milieu, landschap, cultuur en natuur. Het Waterplan heeft voor de ruimtelijke aspecten de status van een structuurvisie op basis van de Wro.

 

Beleidsregels Keur 2017

De Keur van hoogheemraadschap van Rijnland is op 1 september 2017 in werking getreden. De keur is een verordening waarin Rijnland regels stelt die nodig zijn om binnen het beheergebied waterveiligheid, droge voeten, voldoende oppervlaktewater en schoon oppervlaktewater te bieden.

Het belangrijkste onderdeel van de keur is hoofdstuk 3. In dit hoofdstuk heeft Rijnland vastgelegd op welke wijze handelingen die invloed hebben op het functioneren van het watersysteem worden gereguleerd. Het gaat hierbij om regulering via een zorgplicht, algemene regel, vergunningplicht of een absoluut verbod. Dit houdt in dat handelingen in het watersysteem in eerste instantie via de zorgplicht gereguleerd worden.

 

Bij handelingen waarop de zorgplicht van toepassing is, zijn er geen of nagenoeg geen nadelige effecten op het functioneren van het watersysteem te verwachten. De zorgplicht is dit vangnet. Op basis van deze zorgplicht krijgt eenieder de verplichting om bij het uitvoeren van handelingen voldoende zorg voor het functioneren van het watersysteem in acht te nemen. In de keur is aangegeven welke randvoorwaarden hierbij in acht moeten worden genomen.

 

Gemeentelijk rioleringsplan Aalsmeer (GRP) 2015-2020

De gemeente stelt zich tot doel om tot een doelmatige invulling van de zorgplichten voor afvalwater, hemelwater en grondwater te komen. Aan de rioleringszorg liggen vijf hoofddoelen ten grondslag. Dit zijn: duurzame bescherming volksgezondheid, voorkomen van wateroverlast, duurzame bescherming van natuur en milieu, voorkomen van hinder en toekomstgerichte (afval)waterketen en grondwatersysteem.

 

De belangrijkste wettelijke verplichtingen en bevoegdheden van gemeenten op het gebied van de afvalwaterketen en de grondwaterzorgplicht kunnen als volgt worden samengevat:

 

Relevantie plangebied

Het plangebied ligt in het beheersgebied van het Hoogheemraadschap van Rijnland. Het plangebied maakt onderdeel uit van het hoofdwaterstelsel (de boezem) van Rijnland. Dit is een stelsel van aaneengesloten wateren waarin één peil wordt gehandhaafd, die het (overtollig) boezemwater via de Ringvaart van de Haarlemmermeer afgevoerd naar het Noordzeekanaal. Het gebied ligt in een peilvlak met een zomerpeil van NAP -0,60 en een winterpeil van NAP -0,64. Het water in de boezem van Aalsmeer is onderdeel van het waterlichaam dat is opgenomen in de Kaderrichtlijn Water. De percelen maken onderdeel uit van de Bovenlanden, stroken waarin het bovenveen bewaard is gebleven. De watergangen vormen de natuurlijke scheiding tussen deze percelen aan de Uiterweg.

 

Voor het realiseren van de voorgenomen planontwikkeling behoeft nauwelijks water te worden gedempt. Evenmin zal nieuw water worden gegraven. Het verharde oppervlak zal nagenoeg gelijk blijven. Het bebouwde oppervlak zal toenemen van circa 3.200 m2 naar 3.500 m2. De beoogde bebouwde oppervlakte blijft ruimschoots binnen de bouwmogelijkheden van het voorheen geldende bestemmingsplan blijft en neemt bovendien nog geen 10% toe ten opzichte van de bestaande situatie. Voldaan wordt aan de bepalingen van de Keur. Het aspect water staat de uitvoerbaarheid van het initiatief niet in de weg.

 

 

6.2 Geluid

 

Wet geluidhinder

De beoordeling van het aspect geluid in ruimtelijke plannen vindt zijn grondslag voor spoor- en wegverkeerslawaai en gezoneerde industrieterreinen in de Wet geluidhinder en voor vliegverkeerlawaai in de Wet luchtvaart en het bijbehorende Luchthavenindelingbesluit. Daarnaast vindt de beoordeling van geluid zijn grondslag in de Wet ruimtelijke ordening, op grond van een goed woon- en leefklimaat.

 

In de Wet geluidhinder zijn voorkeursgrenswaarden vastgesteld. Als daar niet aan voldaan kan worden, is het in bepaalde situaties mogelijk om zogenoemde hogere waarden vast te stellen. De gemeenteraad van Aalsmeer heeft de "Deelnota Hogere Waarden" vastgesteld. In deze nota is de procedure uitgewerkt om de hogere waardenprocedure te doorlopen. In het hogere waardenbeleid is een aantal aspecten opgenomen die bij de afweging van een hogere waarde een rol speelt. Deze aspecten zijn:

  1. het heersende geluidsniveau;

  2. het toetsingskader om af te wijken van het heersende geluidsniveau;

  3. cumulatie en compensatie.

 

Industrie algemeen

Voor de kleinere bedrijfsterreinen waarvoor zonering niet verplicht is geven de Handreiking Industrielawaai en Vergunningverlening (VROM 1998) en de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering', richtlijnen over de wijze waarop met het aspect geluid in bestemmingsplannen moet worden omgegaan. De Handreiking geeft onder meer, ter voorkoming van geluidshinder bij geluidsgevoelige bestemmingen, streefwaarden.

Voor de grote industrieterreinen, spoor- en verkeerswegen is in de Wet geluidhinder (Wgh) een wettelijk kader ontwikkeld voor geluidzonering gekoppeld aan een systeem van grenswaarden.

Wegverkeer

Tijdens de voorbereiding van een bestemmingsplan moet inzicht worden gegeven in de geluidsbelasting op nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen die gesitueerd worden binnen de zone van een weg. In geval sprake is van aanleg van een nieuwe weg zal ook de geluidsbelasting veroorzaakt door verkeer op de nieuwe weg op de bestaande geluidgevoelige bestemmingen in beeld moeten worden gebracht.

 

Luchtverkeer

Bij de ingebruikname van de vijfde baan van Schiphol (Polderbaan) op 20 februari 2003 is het Luchthavenindelingbesluit (Lib) in werking getreden. Hiermee zijn nieuwe beperkingen gesteld aan het ruimtegebruik rond de luchthaven. Naast het luchthavengebied is een beperkingengebied aangegeven. In het beperkingengebied zijn een aantal deelgebieden onderscheiden, waarvoor verschillende regels gelden. Het gaat om o.a. een geluidssloopzone en een beperkingen geluidszone. Deze bepalingen moeten in de bestemmingsplannen worden verwerkt.

 
Relevantie plangebied

Het bestemmingsplan maakt geen geluidsbronnen of nieuwe geluidgevoelige objecten mogelijk. Recreatiewoningen genieten geen bescherming op grond van de Wet geluidhinder. In het kader van een goede ruimtelijke ordening kan in dat verband nog worden opgemerkt dat de bouwvlakken waarbinnnen recreatiewoningen mogelijk worden gemaakt op zo'n 75 m van de Uiterweg zijn gelegen. Het aspect geluid staat gelet op voorgaande uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan niet in de weg.

 

6.3 Luchtkwaliteit

Sinds 15 november 2007 zijn de hoofdlijnen voor regelgeving van de luchtkwaliteitseisen vastgelegd in de Wet milieubeheer (Wm). Artikel 5.16 Wm geeft weer onder welke voorwaarden de bestuursorganen bepaalde bevoegdheden (zoals wijzigingen van een bestemmingsplan) mogen uitoefenen. Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen luchtkwaliteitseisen in principe geen belemmering:

 
Vanaf 1 augustus 2009 is het NSL in werking getreden. In het NSL zijn alle maatregelen opgenomen die de luchtkwaliteit moeten verbeteren en tevens zijn ruimtelijke ontwikkelingen opgenomen die de luchtkwaliteit verslechteren. Overheden zijn gehouden de in het NSL opgenomen maatregelen uit te voeren en kunnen het NSL gebruiken als onderbouwing bij plannen voor de NSL-projecten. Met het NSL laat de Nederlandse overheid zien hoe zij aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit gaat voldoen.

 
Grenswaarden

Voor de beoordeling van de situatie in de omgeving van het plan zijn met name de volgende grenswaarden uit de Wet milieubeheer relevant:

 
Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen)

Met het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' - zoals een school of kinderopvang - in de nabijheid van provinciale wegen (binnen 50 meter) en rijkswegen (binnen 300 meter) beperkt. Dat geldt voor nieuwe situaties en bestaande situaties die worden uitgebreid, waarbij sprake is van een (dreigende) overschrijding van de grenswaarden voor NO2 of PM10. Binnen dit bestemmingsplan bevinden zich geen gevoelige bestemmingen.

 
Besluit en Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)

In het Besluit niet in betekenende mate (NIBM) bijdragen (luchtkwaliteitseisen) is vastgelegd wanneer een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Een project is NIBM als het niet meer dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde voor NO2 en PM10 bijdraagt; concreet betekent dit een bijdrage van maximaal 1,2 µg/m3. Met name NO2 en PM10 zorgen in Nederland nog voor overschrijdingen van grenswaarden, vandaar dat deze grens is gekozen.

In de Regeling NIBM is een aantal categorieën met maximale groottes aangewezen die NIBM zijn, waaronder woningbouw, kantoren en bepaalde inrichtingen. Als een project binnen de grenzen van deze Regeling valt, is verdere toetsing aan de grenswaarden niet nodig.

 

Relevantie plangebied

Een woningbouwproject wordt in de Regeling NIBM als niet in betekenende mate aangemerkt, indien het maximaal 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg betreft. In het projectgebied worden maximaal 90 (recreatie)woningen met bijbehorende voorzieningen voorzien. Dit aantal valt ruimschoots onder de in de Regeling NIBM vastgestelde aantallen. Ook leidt de realisatie van het initiatief niet tot een dusdanige verkeersaantrekkende werking, dat de beoogde ontwikkeling in betekenende mate bijdraagt. Het project kan dan ook als niet in betekenende mate beschouwd worden

Verder zal binnen het plangebied niet, of slechts in zeer beperkte mate aan schepen worden gewerkt, hetgeen een verbetering betekent ten opzichte van de voorheen bestaande situatie (jachthaven). Het aspect luchtkwaliteit staat niet aan de uitvoerbaarheid van het initiatief in de weg.

 

 

6.4 Externe veiligheid

Bij externe veiligheid gaat het om de risico's die derden lopen als gevolg van bepaalde activiteiten. In Aalsmeer gaat het met name om de risico's van inrichtingen met gevaarlijke stoffen, het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg en door buisleidingen.

 
Besluit externe veiligheid inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor personen in de omgeving van het bedrijf. Het gaat daarbij onder meer om bedrijven die vallen onder het BRZO (Besluit Risico's Zware Ongevallen), LPG-tankstations en opslagplaatsen met gevaarlijke stoffen.

 
Belangrijke begrippen in het kader van externe veiligheid zijn het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Het plaatsgebonden risico is in het Bevi gedefinieerd als het "risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als de kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof of gevaarlijke afvalstof betrokken is".

 

Het groepsrisico is gedefinieerd als de "cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof of gevaarlijke afvalstof betrokken is".

 

Verder zijn kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten van belang. Kwetsbare objecten zijn bijvoorbeeld scholen, kantoorgebouwen met een bruto vloeroppervlak van meer dan 1.500 m2 en woningen met een dichtheid van meer dan twee woningen per hectare. Beperkt kwetsbare objecten zijn onder meer sporthallen, zwembaden en woningen met een dichtheid van maximaal twee woningen per hectare.

 

Het Bevi bevat eisen voor het plaatsgebonden risico en regels voor het groepsrisico. Voor het plaatsgebonden risico geldt onder meer een grenswaarde van 10-6 per jaar voor kwetsbare objecten in nieuwe situaties. Voor het groepsrisico geldt dat de gemeenteraad verantwoording moet afleggen over de wijze waarop het groepsrisico is meegewogen in de besluitvorming.

 
Besluit externe veiligheid transportroutes

Op 1 april 2015 is de Wet Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen inwerking getreden. Deze wet vervangt de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Het doel van Basisnet is om gevaarlijke stoffen te kunnen vervoeren tussen de belangrijkste industriële plaatsen in Nederland en in het buitenland en de risico's voor omwonenden langs de routes binnen de wettelijke grenzen te houden. Het systeem Basisnet heeft betrekking op het vervoer van gevaarlijke stoffen over grote vaarwegen, spoorwegen en autowegen.

 
Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb)

Het Besluit externe veiligheid buisleidingen regelt de taken en verantwoordelijkheden van leidingexploitanten en gemeenten. De belangrijkste eisen aan bestemmingsplannen zijn: ruimtelijke reservering voor plaatsgebonden risico, verantwoording van het groepsrisico en een ruimtelijke reservering voor zogenoemde belemmeringenstroken met een aanlegvergunningenstelsel.

 
Relevantie beschrijving plangebied

Voor dit bestemmingsplan is toetsing aan het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi, 2004), het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt, 2015) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb, 2010) van belang.

 

Op grond van de regels voor externe veiligheid moeten afstanden in acht worden genomen tussen risicovolle activiteiten en (beperkt) kwetsbare objecten. In de regelgeving wordt uitgegaan van een risicobenadering - en niet van het volledig uitsluiten van het risico - waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

 

Relevantie plangebied

Volgens de provinciale risicokaart is het plangebied niet gelegen binnen het invloedsgebied van een risicobron. Ook de landelijk raadpleegbare risicokaart (www.risicokaart.nl) wijst niet op mogelijke belemmeringen voor het onderhavige bestemmingsplan in dat verband. Het aspect externe veiligheid is dan ook geen belemmering voor het bestemmingsplan en de daarin opgenomen planontwikkeling.

 

6.5 Flora en fauna

Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Doel van deze wet is de bescherming van soorten en leefgebieden. De wet is een  implementatie van Europeesrechtelijke en internationale verplichtingen (Habitatrichtlijn, Vogelrichtlijn, Verdrag van Bern en Verdrag van Bonn).

 

De wet kent een beschermingsregime voor soorten van de Vogelrichtlijn, voor soorten van de Habitatrichtlijn en voor andere soorten. Het komt er onder andere op neer dat soorten niet opzettelijk gedood, gevangen of verstoord mogen worden. Ook het beschadigen of vernielen van voortplantingsplaatsen en rustplaatsen is verboden. Gedeputeerde Staten kunnen in sommige gevallen ontheffing verlenen van de verbodsbepalingen. Vrijwel alle vogels zijn beschermd ingevolge de Vogelrichtlijn. Habitatrichtlijnsoorten zijn bijvoorbeeld alle vleermuissoorten. Onder andere soorten vallen onder andere de ringslang en de grote modderkruiper.

 

De gemeente Aalsmeer adviseert om de gedragscodes van Stadswerk te gebruiken. Er is een code voor bestendig beheer en onderhoud en een code voor ruimtelijke ingrepen.

 
Relevantie plangebied

Ten behoeve van het initiatief heeft het onderzoeksbureau IDDS op 9 november 2015 onderzoek gedaan naar de flora en fauna in het plangebied. Bij het veldonderzoek zijn geen beschermde plant- en diersoorten aangetroffen. Op grond van gewijzigde wetgeving is dit onderzoek geactualiseerd (zie bijlage 3, IDDS 28 mei 2020. Uit het onderzoek blijkt dat het aspect ecologie de uitvoerbaarheid van het initiatief niet in de weg staat.

Ten aanzien van het aspect stikstof geldt dat in de directe nabijheid van het plangebied geen Natura 2000 gebieden met stikstofgevoelige habitats aanwezig zijn. De afstand tussen het plangebied en het meest dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied Botshol is dermate groot (>10 km) dat negatieve effecten in dit Natura 2000-gebied vrijwel uitgesloten kunnen worden. Ter onderbouwing hiervan is een quick scan verricht (zie bijlage 4, stikstofonderzoek Marinapark Aalsmeer, IDDS, 20 mei 2020).Uit het onderzoek blijkt dat er geen beschermde natuurgebieden worden getroffen door deze ontwikkeling. De rekentool geeft op basis van de opgestelde input, geen rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/j. Als gevolg van het planvoornemen treedt er dus geen stikstofdepositie op in Natura 2000-gebied. De berekeningen voor de aanlegfase zijn opgenomen in bijlage 5, die voor de gebruiksfase in bijlage 6. De Wet natuurbescherming staat de uitvoering van het initiatief niet in de weg.

 

6.6 Archeologie

 

Wet op de archeologische monumentenzorg

In de Wet op de archeologische monumentenzorg is het doel van het in 1992 gesloten Verdrag van Valletta (Malta) verwerkt, te weten: bescherming van het archeologische erfgoed als bron van het Europese gemeenschappelijke geheugen en als middel voor geschiedkundige en wetenschappelijke studie. Om dat doel te bereiken moet de wetgever het archeologisch erfgoed betrekken bij de ruimtelijke ordening. Tevens dient de financiering van het archeologisch onderzoek en het behoud in de bodem te worden geregeld. Kern van de wet is dat gemeenten verantwoordelijk worden voor de archeologische monumentenzorg binnen de gemeentegrenzen. Verder wordt het verrichten van opgravingen aan de markt overgelaten.

Door de wet heeft de gemeente een nieuwe wettelijke taak gekregen: bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient de gemeente rekening te houden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden. Dit houdt in dat de gemeente bij de voorbereiding van een nieuw bestemmingsplan moet onderzoeken of de grond een archeologische waarde of verwachting bezit. In het bestemmingsplan kunnen archeologische voorschriften worden opgenomen wanneer de gemeente de grond bestemd heeft als archeologisch waardevol of onderzoeksgebied. De aanvrager van een omgevingsvergunning en een omgevingsvergunning voor aanlegactiviteiten moet zelf de kosten dragen voor het voldoen aan de archeologische voorschriften, uitgaande van het principe 'De verstoorder betaalt'. De aanvrager heeft recht op nadeelcompensatie van de gemeente wanneer de kosten onredelijk hoog zijn.

 
Het principe dat de veroorzaker betaalt geldt uitsluitend wanneer de wet uitdrukkelijk bepaalt dat er een archeologisch voorschrift aan de vergunning kan worden verbonden.

 
De volgende archeologische voorschriften worden in de wet genoemd:

 

De provincie of het rijk kunnen in plaats van de gemeente bevoegd zijn om beslissingen te nemen over terreinen met archeologische resten. Het gaat daarbij om vergunningen voor ontgrondingen en om vergunningen inzake beschermde archeologische monumenten die voorkomen op de monumentenlijst van het rijk. Aan deze vergunningen kunnen dezelfde archeologische voorschriften worden verbonden.

 
Het rijk is ook het bevoegd gezag bij toevalsvondsten, waarvan sprake is wanneer er bij werkzaamheden onverwacht archeologische resten worden aangetroffen. Vondsten met archeologische waarde dienen te worden aangegeven bij het provinciaal depot voor archeologie van de provincie Noord-Holland.

 

Relevantie plangebied

Het plangebied is gedeeltelijk gelegen in een gebied dat op de Archeologische Verwachtingskaart (2010) is aangegeven als ‘waardevol’ en van ‘hoge waarde’. Dit betekent dat de verwachtingswaarde voor het aantreffen van archeologische waarden in de bodem hoog is.

 

[image] 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Uitsnede Archeologische Beleidsadvieskaart Aalsmeer

 

Binnen het plangebied is archeologisch vooronderzoek vereist bij plannen die een bodemverstoring teweeg brengen met een oppervlakte van 50 vierkante meter of meer (groen gekleurde deel) en een diepte van 40 cm of meer. De noordzijde van het perceel (blauw gekleurde gedeelte) is aangeduid als van ‘middelhoge waarde’; hier geldt dat archeologisch vooronderzoek vereist is bij plannen die een bodemverstoring teweeg brengen met een oppervlakte van 500 vierkante meter of meer en een diepte van 40 cm of meer.

 

Omdat bij onderhavig plangebied bodemverstoring met een oppervlakte van meer dan 50 m² zal optreden in het gebied met een hoge archeologische waarde, is inventariserend archeologisch vooronderzoek vereist. Het doel van het onderzoek is het vaststellen of er sprake is van archeologische vondsten en of de ontwikkelingen nadelige gevolgen hebben voor de bescherming en het behoud van dit archeologisch erfgoed.

 

Ten behoeve van het initiatief is in opdracht van Jachthaven de Aardbei het ‘Archeologisch Bureauonderzoek en Inventariserend Veldonderzoek, verkennende fase Jachthaven De Aardbei, Aalsmeer' uitgevoerd door Archeologisch bureau IDDS. Dit onderzoek, met projectnummer 46460815, is bijgevoegd in bijlage 7 van deze toelichting.

 

Tijdens het booronderzoek is geconstateerd dat het plangebied ligt in een diep verstoord veengebied. Door intensieve graafwerkzaamheden in het verleden is de bodem diep omgezet en is de natuurlijke top van het veen volledig verstoord. De aanleg van de jachthaven heeft waarschijnlijk de bovengrond van het plangebied, waarin alle archeologische waarden werden verwacht, volledig verstoord. Het plangebied heeft nu dus nog slechts een zeer lage archeologische verwachting, zeker voor intacte archeologische waarden. Op basis van de resultaten van het inventariserend veldonderzoek wordt daarom geadviseerd om geen vervolgonderzoek uit te laten voeren. Het rapport is op 2 maart 2016 getoetst door de regio-archeoloog en akkoord bevonden.

 

Het uitgevoerde archeologisch onderzoek is erop gericht om de kans op het onverwacht aantreffen dan wel het ongezien vernietigen van archeologische waarden bij bouwwerkzaamheden in het plangebied te verkleinen. Aangezien het onderzoek is uitgevoerd door middel van een steekproef kan echter, op basis van de onderzoeksresultaten, de aan- of afwezigheid van eventuele archeologische waarden niet gegarandeerd worden. Indien bij de projectrealisering alsnog archeologische waarden worden aangetroffen, dienen deze op grond van de Erfgoedwet te worden gemeld. Het aspect archeologie staat de uitvoerbaarheid van het initiatief niet in de weg.

 

6.7 Bodem

 

Wettelijk- en Beleidskader

Het bodembeleid heeft tot doel een balans te vinden tussen bodemgebruik en bescherming van bodemfuncties. Met bescherming wordt bedoeld dat een bodemgebruik duurzaam, veilig en gezond is. Bescherming is niet alleen tegen verontreiniging gericht, maar in principe tegen elke aantasting die het gebruik benadeeld.

 

Het beleid voor bodembescherming kent drie sporen. Het eerste spoor bestaat uit het oplossen van de knelpunten die zijn ontstaan door historische verontreinigingen. Hiervoor is een programmatische aanpak opgesteld, die in de Wet bodembescherming is opgenomen. Het doel, om in 2015 geen locaties meer te hebben waar acute gezondheidsrisico optreden, is in Aalsmeer bereikt. Het 2e spoor richt zich op het voorkomen van nieuwe aantasting door het stellen van regels aan activiteiten in en op de bodem. De Wet Milieubeheer vormt hiervoor de basis. Het 3e en laatste spoor is het ruimtelijke spoor (Wro) dat tot doel heeft te komen tot een ‘goede ruimtelijke ordening. Dit gebeurt door nieuwe gebruiksfunctie (b.v. wonen) alleen te bestemmen op gronden met voldoende bodemkwaliteit. Bij bestaand bodemgebruik worden natuurlijk momenten aangegrepen om de bodemkwaliteit zo nodig te verbeteren. Als ijkpunt kunnen de bodemnormen uit de Regeling bodemkwaliteit worden toegepast.

 

In gebieden met intensief bodemgebruik is het niet altijd mogelijk om de juiste bodemkwaliteit tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten te bereiken. Het Besluit bodemkwaliteit (Bkk) biedt dan de mogelijkheid om op projectniveau af te wijken van de generieke normen, mits op gebiedsniveau de kwaliteit niet verminderd en dit beleid door lokaal bestuur wordt vastgesteld. De 3 sporen komen te zijner tijd samen in de Omgevingswet. De uitgangspunten van de Nota bodembeheer worden dan vertaald in de omgevingsvisie en resp. omgevingsplannen.

 
Provinciale milieuverordening

De provincie beschermt aardkundig interessante gebieden, 'aardkundige waarden', die iets vertellen over manier waarop het landschap is ontstaan. Ze vormen ons aardkundig erfgoed. In de praktijk betekent dit dat alleen grond mag worden toegepast die voldoet aan de bodemchemische normen en die bodemfysisch vergelijkbaar is met de in het toepassingsgebied voorkomende grondsoort. Dit is vastgelegd in de Provinciale milieuverordening.

 

Relevantie plangebied

Ter vaststelling van de bodemkwaliteit op de ontwikkelingslocatie is op 30 november 2015 door het onderzoeksbureau IDDS een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (projectnummer 1508H485/DBI/rap1). Het is onderzoek is bijgevoegd in bijlage 8 van deze toelichting.

 

Uit het onderzoek is gebleken dat de locatie verdacht is ten aanzien van een aantal typen bodemverontreinigingen. Aangezien de in de grond aangetroffen matige tot sterke gehalten zware metalen de interventiewaarden overschrijden, is nader bodemonderzoek noodzakelijk naar de aard, mate, omvang en oorzaken van de verhoogde gehalten.

 

Nader onderzoek is momenteel echter moeilijk uitvoerbaar, aangezien de (nog) aanwezige bedrijfsgebouwen en andere oppervlakteverhardingen een dergelijk onderzoek bemoeilijken. Daarom wordt dit nader onderzoek als voorwaarde op te nemen voor het verlenen van een omgevingsvergunning. Het onderzoek zal worden uitgevoerd na sloop van de (bovengrondse) opstallen. In het kader van de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan is de ontwikkelaar in staat evt. saneringskosten voor zijn rekening te nemen.

 

6.8 Verkeer en parkeren

Verkeer

Ontsluiting voor gemotoriseerd verkeer

Het plangebied wordt voor gemotoriseerd verkeer ontsloten door twee in- en uitritten

op de Uiterweg. De Uiterweg eindigt aan de westkant op de Ringvaart. Aan de oostzijde

maakt de weg verbinding met het doprscentrum van Aalsmeer en takt daar aan op de

Van Cleeffkade/ Stationsweg.

 

Ontsluiting voor langzaam verkeer

Het plangebied wordt voor langzaam verkeer ontsloten door de Uiterweg. Met het oog

hierop is de weg voorzien van een trottoir/loopstrook die varieert van 1,35 meter tot

2,00 meter, evenals een gemarkeerde fietsstrook aan weerszijden van de weg. Voor

voetgangers en fietsers bestaat (in het zomerseizoen) de mogelijkheid om per voetveer

naar de overzijde te worden gezet. Het overige verkeer moet ergens op de weg

omkeren en via het dorpscentrum het gebied weer verlaten.

 

Verkeersintensiteit

De Uiterweg heeft een verhardingsbreedte van gemiddeld 5,50 meter, met uitzondering

van smalle weggedeeltes ter hoogte van bruggen. Binnen de huidige vormgeving van

de Uiterweg kunnen twee personenauto’s elkaar passeren, waarbij de eerder genoemde

fietssuggestiestroken worden gebruikt om uit te wijken.

De verkeersintensiteit op een gemiddelde werkdag bedraagt 3.856 motorvoertuigen per

etmaal. De verdeling van de verkeersintensiteiten over de uren van het etmaal is

passend bij de mix van functies (wonen, werken en recreatie) die door de Uiterweg

worden ontsloten. Het aandeel middelzwaar en zwaar verkeer is 1,7% en 0,9%.

Om de verkeersbelasting van het zware verkeer, en het draaien daarvan op de

Uiterweg, te verminderen is in 2010 een inrijdverbod voor vrachtwagens ingesteld voor

voertuigen met een lengte van 20 meter of meer. Bij nieuwe ontwikkelingen geldt als

voorwaarde dat eventueel zwaar verkeer dient te (kunnen) keren op eigen terrein.

Voor de Uiterweg geldt een maximumsnelheid van 50km per uur. De gereden snelheid

op de Uiterweg is acceptabel. De gemiddelde snelheid ligt rond de 30km per uur.

Uitgaande van een 30km weg ligt de bovengrens van de wegcapaciteit ongeveer op

6.000 motorvoertuigen per dag. Dit houdt in dat er voldoende restcapaciteit is voor

een toename van het verkeer, ook rekening houdende met de autonome verkeersgroei

van 2 procent.

 

De bestaande verkeersgeneratie is berekend voor een jachthavenbedrijf met circa 100 ligplaatsen. Een jachthavenbedrijf met een dergelijke omvang correspondeert met een aantal van 27 motorvoertuigenbewegingen (mvt) per etmaal. Het bijbehorende havenkantoor en de botenloods, voor de winterstalling van circa 150 boten, genereerde respectievelijk 8 en 2 mvt per etmaal. De gezamenlijke verkeersgeneratie komt daarmee op 37 mvt per etmaal. 31 Recreatie- eilandjes aan de achterzijde van het terrein werden voornamelijk bezocht door dagjesmensen die daar niet bleven slapen en dus dagelijks heen en weer reden. Voor de verkeersbewegingen zijn die vergelijkbaar met recreatiewoningen, dus 31 x 2,3 = 71,3 verkeersbewegingen per etmaal. Daarmee komt het aantal verkeersbewegingen op basis van de bestaande planologische situatie op circa 100 m.v.t. per etmaal.

 

Het bestemmingsplan voorziet in de bouw van maximaal 90 recreatiewoningen met bijbehorende voorzieningen. Voor een recreatiewoning geldt een aantal van 2,3 motorvoertuigenbewegingen per etmaal (CROW publicatie 317 kencijfers parkeren en verkeersgeneratie). In de nieuwe situatie is daarmee sprake van zo'n 207 motorvoertuigenbewegingen per etmaal. Dit komt neer op een toename van circa 100 bewegingen per etmaal. Gelet op de restcapaciteit van Uiterweg, zoals hierboven beschreven kan een dergelijke toename zonder problemen worden afgewikkeld via de Uiterweg.

 

Parkeren

Voor het bestemmingsplan geldt als uitgangspunt dat parkeren dient plaats te vinden op eigen terrein. Volgens de gemeentelijke parkeernota, zoals vastgesteld door de raad van Aalsmeer op 22 september 2016, geldt een parkeernorm van 1,5 parkeerplaats per recreatiewoning. Deze norm sluit echter niet goed aan bij de parkeerbehoefte van de recreatiewoningen die worden gebouwd als 'bootsuites', met een capaciteit van maximaal twee personen. Deze verblijfsaccommodaties genereren een parkeerbehoefte die vergelijkbaar is met die van kamerverhuur (0,8 parkeerplaatsen per kamer).

 

De totale parkeerbehoefte van de planontwikkeling is derhalve als volgt berekend:

52 'bootsuites' x 0,8 = 42

26 'bootappartementen x 1,5 = 39

12 'lodges' x 1,5 = 18

 

De omvang van het plangebied en de voorgenomen inrichting van de recreatiegronden laten zien dat het maximaal aantal benodigde parkeerplaatsen (99) goed inpasbaar is. Ter borging van de parkeervoorzieningen is een zogenaamde voorwaardelijke verplichting in de regels opgenomen.

 

 

6.9 Bedrijven en milieuzonering

 

Voor het behoud en de verbetering van de kwaliteit van de woon- en leefomgeving is een juiste afstemming tussen de verschillende voorkomende functies en wonen noodzakelijk. Daarbij kan gebruik worden gemaakt van een milieuzonering die uitgaat van richtinggevende afstanden tussen hinderlijke functies (in de vorm van gevaar, geluid, geur, stof) en gevoelige functies. In de brochure 'Bedrijven en milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) (versie 2009) zijn deze richtafstanden opgenomen. Daarnaast bepaalt de feitelijke (planologische) situatie eveneens in hoeverre bedrijven in de bestaande situatie reeds beperkt worden in hun bedrijfsvoering. De VNG-brochure wordt gebruikt als hulpmiddel (niet als blauwdruk) bij het opstellen van bestemmingsplannen met nieuwe milieugevoelige functies of nieuwe milieubelastende functies. Er bestaat geen plicht om de brochure te hanteren, wel is het een algemeen aanvaarde methode in Nederland gebleken.

In de brochure zijn aan de verschillende bedrijfsactiviteiten, milieucategorieën en richtafstanden toegekend voor de aspecten gevaar, stof, geur en geluid. De afstanden zijn gebaseerd op een rustige woonwijk. Als er sprake is van een gemengd gebied mag er een afstandstrap minder worden gehanteerd.

 

Relevantie plangebied

Het plangebied wordt aan weerszijden begrensd door bedrijfsgronden. Ten westen bevindt zich jachthaven Piet Huis, gelegen aan de Uiterweg 134. Dit bedrijf is volgens de VNG-handreiking aan te merken als milieucategorie 3.1 (SBI 2008: 932). Voor bedrijven in deze milieucategorie geldt een richtafstand van 50 meter, welke vanwege de ligging in gemengd gebied met één stap mag worden verkleind tot 30 meter. De bepalende factor bij deze richtafstand is het aspect geluid. Het bestemmingsplan houdt deze afstand, voor wat betreft de situering van de nieuw te bouwen recreatieverblijven, in acht.

 

Ten oosten, aan de Uiterweg 104 bevindt zich Eshuis Marine BV. Dit bedrijf is primair gericht op de (winter)stalling van sport- en recreatievaartuigen alsmede de verkoop van watersportartikelen en scheepsbenodigdheden. Dit bedrijf is volgens de VNG-handreiking aan te merken als milieucategorie 2 (SBI 2008: 52109). Voor bedrijven in deze milieucategorie geldt een richtafstand van 30 meter, welke vanwege de ligging in gemengd gebied met één stap mag worden verkleind tot 10 meter. De bepalende factor bij deze richtafstand is het aspect geluid. De nieuw te bouwen recreatiewoningen zijn voorzien op een afstand van circa 20 meter, hetgeen ruimschoots voldoende is.

 

Ten zuiden van het plangebied, aan de Uiterweg 127, bevindt zich het bedrijf P.K. Harting Holding BV dat op deze locatie - middels een werkmaatschappij - voorziet in de (winter)stalling van sport- en recreatievaartuigen. Dit bedrijf is volgens de VNG-handreiking aan te merken als milieucategorie 2 (SBI 2008: 52109). Voor bedrijven in deze milieucategorie geldt een richtafstand van 30 meter, welke vanwege de ligging in gemengd gebied met één stap mag worden verkleind tot 10 meter. Het bestemmingsplan houdt deze afstand, voor wat betreft de situering van de nieuw te bouwen recreatieverblijven, in acht. Het aspect bedrijven en milieuzonering staat de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan niet in de weg.

 

 

6.10 Vormvrije m.e.r-beoordeling

 

Op 1 april 2017 is het Besluit m.e.r. aangepast. Het besluit is aangepast omdat de Europese rechter heeft geoordeeld dat de drempelwaarden voor m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten onvoldoende recht deden aan de vraag of er sprake is van "aanzienlijke gevolgen voor het milieu". Het gewijzigde besluit is op 7 juli 2017 in werking getreden en de drempelwaarden zijn nu indicatief. Dat betekent dat als een project (ruim) onder de drempelwaarden blijft er toch een toetsing moet worden gedaan. Het bevoegd gezag moet zich er van vergewissen dat er daadwerkelijk geen aanzienlijke gevolgen voor het milieu zijn.

Bij de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met een oppervlakte van 100 hectare of meer of als de ontwikkeling een aaneengesloten gebied en 2000 woningen of meer omvat is er een beoordelingsplicht. De drempelwaarden in het Besluit m.e.r. (kolom 2-'gevallen' in de D-lijst) zijn gebaseerd op algemene kenmerken van een activiteit en een globale aanname dat bij gevallen onder de drempelwaarde geen belangrijke nadelige milieugevolgen zullen optreden. Dat hoeft echter niet altijd het geval te zijn: in bepaalde gevallen kan een activiteit met een kleinere omvang wel degelijk belangrijke nadelige milieugevolgen hebben.

De consequentie van de nieuwe regeling is dat in elk besluit of plan, dat betrekking heeft op activiteiten, die voorkomen op de D-lijst aandacht moet worden besteed aan m.e.r. Er zal een toets moeten worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets, die dus een nieuw element is in de m.e.r.-regelgeving, wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Het bevoegd gezag moet zich er van vergewissen dat er daadwerkelijk geen aanzienlijke gevolgen voor het milieu zijn en hierover een separaat besluit nemen.

 

Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:

 

De vormvrije m.e.r.-beoordeling is dus altijd nodig als een besluit of plan wordt voorbereid over activiteiten die voorkomen op de D-lijst. Voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling bestaan geen vereisten voor de vorm, maar wel voor de inhoud.

 

Toetsing

Ten behoeve van het initiatief is door initiatiefnemer een aanmeldnotitie m.e.r. aangeleverd (zie bijlage 9, aanmeldnotitie m.e.r.-beoordeling Marinapark Aalsmeer, IDDS 19 mei 2020). Uit het onderzoek dat in het kader van dit bestemmingsplan is uitgevoerd is gebleken dat de planontwikkeling niet tot significante nadelige effecten zal leiden. Omvangrijke negatieve milieueffecten zijn hierdoor uitgesloten, waardoor het opstellen van een plan-m.e.r. niet nodig is. Het college heeft hiertoe op PM een besluit genomen. Het aspect m.e.r.-beoordeling vormt hiermee geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.

 

 

 

HOOFDSTUK 7 UITVOERBAARHEID

 

 

7.1 Economische uitvoerbaarheid

 

Grondexploitatie

De gemeente is op grond van artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening verplicht om

bij het mogelijk maken van een bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1 van het Besluit

ruimtelijke ordening, een exploitatieplan vast te stellen ten behoeve van het verhalen

van de door de gemeente te maken kosten, tenzij voorafgaand aan de vaststelling van

de bestemmingswijziging een overeenkomst tot stand is gekomen waarin dit

kostenverhaal is verzekerd. Voorliggend initiatief betreft een bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1 sub b van het Besluit ruimtelijke ordening waarvoor in principe een exploitatieplan dient te worden opgesteld. De gemeente heeft met de aanvrager, ten behoeve van onderhavige grondexploitatie, een anterieure overeenkomst gesloten waarin de kosten voor de grondexploitatie worden verhaald op aanvrager. De met de ontwikkelaar afgesloten anterieure overeenkomst voorziet in een kostenverevening overeenkomstig de Structuurvisie. Het is niet nodig een tijdvak of fasering of regels danwel een uitwerking van regels publiekrechtelijk op te leggen. Hiermee is het verhaal van kosten anderszins verzekerd en het opstellen van een exploitatieplan is derhalve niet noodzakelijk.

 

Planschade

'Planschade', is de schade die iemand lijdt doordat hij of zij in een planologisch nadeliger situatie is gekomen als gevolg tussen de nieuwe (onvoorziene) planologische situatie en de bestaande/ oude situatie. De kans op planschade wordt in het onderhavige geval gering geacht. De 'oude' jachthavenbestemming wordt omgezet naar een bestemming recreatie, die nagenoeg dezelfde bouwmogelijkheden kent. Ten behoeve van het aspect planschade is bovendien een overeenkomst met de ontwikkelaar gesloten, die evt. planschadekosten voor zijn/ haar rekening neemt. Het aspect planschade staat de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan niet in de weg.

 

 

7.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

 

In een beginstadium van de planvorming is overleg gevoerd met de provincie Noord- Holland. Provincie Noord-Holland.Op 31 oktober 2017 hebben Gedeputeerde Staten een eerste reactie gegeven op het voorontwerpbestemmingsplan. Daarin hebben zij geadviseerd om te onderzoeken hoe de uitgangspunten van de gemeentelijke Structuurvisie Uiterweg beter in het ontwerp voor de Uiterweg 116a kunnen worden verwerkt. Daarnaast werd de aanbeveling gedaan om een meer uitgebreid beeldkwaliteitsplan te laten maken dat specifiek gericht is op deze ontwikkeling. Alvorens het plan voor te leggen aan de Adviescommissie Ruimtelijke Ontwikkeling (ARO) zal meer informatie en beeldmateriaal beschikbaar moeten komen.

 

Uitkomsten overleg met de ARO

Met in achtneming van het advies en de aanbevelingen van Gedeputeerde Staten van Noord-Holland is het ontwikkelingsplan voor de Uiterweg 116a op 7 maart 2018 met een nadere onderbouwing en voorzien van een meer uitgebreid beeldkwaliteitsplan voorgelegd aan de Adviescommissie Ruimtelijke Ontwikkeling (ARO). Bij brief van 24 april 2018 hebben Gedeputeerde Staten verzocht om in het ontwerpbestemmingsplan in te gaan op het advies van de ARO.

De conclusies van de ARO kunnen, samengevat, als volgt worden weergegeven.

De ARO kan zich op stuctuurniveau goed vinden in de hoofdlijnen van het plan. de nieuwe ontwikkeling is goed ingebed in de verkavelingsstructuur en het slotenpatroon van het gebied en borduurt daarmee voort op de historische ontwikkeling.

 

Op inrichtingsniveau heeft de ARO enkele adviezen gegeven welke als volgt in de planvorming zijn verwerkt.

 

 

7.2.1 Bro-partners

 

In het kader van het wettelijk vooroverleg op grond van artikel 3.1.1. van het Besluit op de ruimtelijke ordening is het voorontwerp van het bestemmingsplan vervolgens toegezonden aan de hieronder genoemde provinciale en rijksdiensten en andere instanties op 29 oktober 2019. De toezending is gedaan met het verzoek om binnen 4 weken te reageren en met de mededeling, dat indien niet binnen die termijn zal zijn gereageerd, wordt aangenomen, dat het voorontwerp geen aanleiding heeft gegeven tot het maken van opmerkingen.

 

  1. Gedeputeerde Staten van Noord-Holland

  2. Hoogheemraadschap Rijnland.

 

Van beide instanties is geen reactie ontvangen, waaruit de conclusie kan worden getrokken dat zij kunnen instemmen met de planvorming.

 

7.2.2 Inspraak

 

Op 5 september 2016 heeft op de ontwikkelingslocatie een inloopavond plaatsgevonden waarbij omwonenden zijn geïnformeerd over de voorgenomen plannen. De informatie- bijeenkomst betrof een initiatief van de betrokken grondeigenaren, zonder inbreng en betrokkenheid van de gemeente.

 

Vervolgens heeft heeft het voorontwerp van dit bestemmingsplan met ingang van 20 september 2019 voor een periode van zes weken ter visie gelegen op grond van de gemeentelijke inspraakverordening.Tijdens deze periode werd op 2 oktober 2019 een informatiebijeenkomst gehouden, waarop de initiatiefnemer en de gemeente waren vertrgenwoordigd om het voorontwerpbestemmingsplan en de op grond daarvan mogelijke functies toe te lichten en vragen te beantwoorden. Door de initiatiefnemer is een verslag van deze avond gemaakt dat als bijlage 10 aan deze toelichting is gehecht.

 

Tijdens deze termijn zijn 6 inspraakreacties op het voorontwerp ontvangen. Voor de beantwoording van deze reacties wordt verwezen naar Nota van Inspraak in bijlage 11 van deze toelichting.

 

7.2.3 Zienswijzen

 

Met ingang van [p.m.] heeft het ontwerp van dit bestemmingsplan ter visie gelegen voor het indienen van zienswijzen, als bedoeld in artikel 3.8, lid 1, van de Wet ruimtelijke ordening.

 

Tijdens deze termijn zijn [p.m.] zienswijzen ingediend.