Uiterweg 116A - Marinapark
Status: | ontwerp |
Identificatie: | NL.IMRO.0358.09X-OW01 |
Plantype: | bestemmingsplan |
regels
Bestemmingsplan "Uiterweg 116A - Marinapark"
Ontwerpbestemmingsplan
Inhoudsopgave
Artikel 4 Recreatie - Verblijfsrecreatie
Artikel 6 Waarde - Archeologie 2
Artikel 7 Waarde - Archeologie 3
Artikel 10 Algemene gebruiksregels
Artikel 11 Algemene aanduidingsregels
Artikel 12 Algemene afwijkingsregels
Artikel 13 Algemene wijzigingsregels
HOOFDSTUK 4 OVERGANGS- EN SLOTREGELS
HOOFDSTUK 1 INLEIDENDE REGELS
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 plan:
het bestemmingsplan 'Uiterweg 116A - Marinapark' met identificatienummer
NL.IMRO.0358.09X-OW01 van de gemeente Aalsmeer;
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de bijbehorende bijlagen;
1.3 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de planregels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.4 aanlegplaats
plaats waar een pleziervaartuig kan afmeren, niet zijnde een woonark.
1.5 archeologische waarde:
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de kennis en studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit de oude tijden;
1.6 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
1.7 bedrijf
een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen danwel bedrijfsmatig verlenen van diensten (daaronder niet begrepen aan-huis-verbonden-beroepen, detailhandel, horeca, publieksgerichte dienstverlening, maatschappelijke en culturele voorzieningen en bedrijfsmatige sportdoeleinden);
1.8 bestaande bebouwing c.q. bouwwerken:
van bestaande bebouwing c.q. bouwwerken is sprake indien op de datum van inwerkingtreding van dit plan op de desbetreffende plaats een gebouw of bouwwerk rechtmatig aanwezig is en overeenkomstig de bestemming wordt gebruikt;
1.9 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.10 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.11 bijbehorend bouwwerk:
uitbreiding van een hoofdgebouw, dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of een ander bouwwerk, met een dak;
1.12 Bouwlaag
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren (of horizontale balklagen) is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder.
1.13 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;
1.14 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.15 bouwwerk:
een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;
1.16 boveninsteek watergang:
de snijlijn van het maaiveld en het beloop van een watergang;
1.17 dagrecreatie
een vorm van recreëren die zich beperkt tot één dag (zonder overnachting);
1.18 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop) verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die de goederen kopen, huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
1.19 dienstverlening:
het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder een belwinkel en internetcafé.
1.20 erf:
een al dan niet bebouwd perceel of een gedeelte daarvan dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw;
1.21 erfscheiding:
de scheiding tussen twee onroerende zaken die niet aan dezelfde eigenaar behoren, niet door dezelfde gebruikers worden benut, dan wel louter kadastraal gescheiden zijn;
1.22 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.23 helofytenfilter
een biologisch waterfilter (zuiveringsmoeras) dat wordt gebruikt voor de zuivering van water met als doel om de kwaliteit van het oppervlaktewater te verbeteren;
1.24 hoofdgebouw:
een gebouw dat door aard, constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste bouwwerk is aan te merken;
1.25 hoofdverblijf
de plaats waar een persoon gedurende een jaar het merendeel van de nachten doorbrengt en waar het sociale leven van deze persoon zich afspeelt;
1.26 horeca:
het bedrijfsmatig verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken, het bedrijfsmatig exploiteren van zaalaccommodatie en/of het bedrijfsmatig verstrekken van nachtverblijf, waarbij de volgende categorieën van horeca worden onderscheiden:
horeca 1, daghoreca: horecabedrijven zoals lunchrooms, koffie-/theehuizen en ijssalons;
horeca 2, (fastfood)restaurants, cafetaria's, snackbars en shoarmazaken: horecabedrijven die in hoofdzaak zijn gericht op het bedrijfsmatig verstrekken van al dan niet ter plaatse bereide etenswaren, alsmede het verstrekken van alcoholhoudende en alcoholvrije dranken. Het accent ligt op de verkoop van al dan niet ter plaatse bereide etenswaren;
horeca 3, café's, eetcafé's en bars: horecabedrijven die in hoofdzaak zijn gericht op het bedrijfsmatig verstrekken van overwegend alcoholhoudende dranken, al dan niet in combinatie met het verstrekken van kleine etenswaren; het accent ligt op de verkoop van dranken dan wel op het verstrekken van kleine etenswaren;
horeca 4, dancings, discotheken en nachtclubs: horecabedrijven die in hoofdzaak zijn gericht op het bedrijfsmatig bieden van gelegenheid tot dansen al dan niet in combinatie met het verstrekken van alcohol en niet alcohol-houdende dranken, zoals een dancing of discotheek;
horeca 5, hotel: horecabedrijven die zijn gericht op het verschaffen van logies en het daarmee verband houdende ter plaatse nuttigen van voedsel en dranken en al dan niet ruimte biedt voor vergaderingen en cursussen;
horeca 6, zaalaccommodaties: horecabedrijven die in hoofdzaak zijn gericht op het bedrijfsmatig exploiteren van zaalaccommodatie en waar het verstrekken van voedsel en dranken en het (laten) organiseren van feesten en partijen (daaraan) ondergeschikt is
1.27 kampeermiddel
een recreatiemiddel als bedoeld in artikel 40, leden 2 en 3, van de Woningwet.
1.28 kantoor:
een gebouw, of een deel daarvan, dat wordt gebruikt voor de bedrijfsmatige verlening van diensten op administratief, financieel, ontwerptechnisch, juridisch of andere daarmee gelijk te stellen gebied. Bij een bedrijfsgebonden kantoor staat de dienstverlening ten dienste van, en is verbonden aan, de uitoefening van bedrijfsactiviteiten (niet zelfstandig kantoor). Bij een zelfstandig kantoor is dat niet het geval;
1.29 lessenaarsdak
dak met één hellend, niet onderbroken, dakvlak;
1.30 ligplaats
een gedeelte van het openbaar water door een woonark of woonboot ingenomen of bestemd om door een woonark of woonboot met bijbehorende voorzieningen te worden ingenomen;
1.31 niet-zelfstandig kantoor:
een onderdeel van een bedrijf, dat andere bedrijfsactiviteiten als inkomstenbron heeft en waarvoor het kantoor uitsluitend een ondersteunende functie heeft
1.32 nutsvoorzieningen:
voorzieningen, al dan niet als bouwwerk of meerdere bij elkaar behorende bouwwerken, ten behoeve van telecommunicatie en de water-, gas- en elektriciteitsdistributie alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in elk geval worden begrepen transformatorhuisjes, pompstations, gemalen, telefooncellen en zendmasten;
1.33 ondergeschikte detailhandel:
detailhandel uitsluitend ten dienste van de hoofdfunctie waarbij de hoofdfunctie in overwegende mate behouden blijft en waarbij het aldus gegenereerde financiële resultaat niet meer dan 10% van het totale bedrijfsresultaat uitmaakt;
1.34 ondergeschikte horeca:
een horeca-activiteit die uitsluitend ten dienste staat van de hoofdactiviteit, naar aard en omvang ondergeschikt is aan de hoofdactiviteit en uitsluitend toegankelijk is via de hoofdactiviteit.
1.35 ondergronds bouwen:
1.36 ondergronds bouwwerk, geen gebouw zijnde:
een (gedeelte van een) bouwwerk, waarvan de bovenkant van de vloer is gelegen op ten minste 1,75 meter beneden peil;
1.37 ondergrondse gebouwen of ruimten:
een (gedeelte van een) gebouw of ruimte, waarvan de bovenkant van de vloer is gelegen op ten minste 1,75 meter beneden peil, verticaal gemeten straks langs de omtrek van het gebouw;
1.38 overkapping:
een bouwwerk dat geen gebouw is, voorzien van een gesloten dak en met ten hoogste aan één zijde een gesloten wand;
1.39 peil:
voor gebouwen waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
voor gebouwen en andere bouwwerken in het talud van de dijk: de hoogte van het afgewerkte maaiveld ter plaatse van de naar de dijk toegekeerde zijde van het bouwwerk;
in overige gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.
1.40 permanente bewoning
het gebruik van een kampeermiddel, recreatieverblijf of vakantiehuis door een persoon, gezin of andere groep van personen, op een wijze die ingevolge de Wet basisregistratie personen persoonsgegevens noopt tot inschrijving van bewoner(s) in de basisadministratie persoonsgegevens van de gemeente Aalsmeer, terwijl deze perso(o)n(en) niet aannemelijk kan/kunnen maken elders over een hoofdverblijf te beschikken;
1.41 plangebied:
het grondgebied waarop het bestemmingsplan betrekking heeft;
1.42 pleziervaartuig
een vaartuig, hoofdzakelijk gebruikt en bestemd voor niet-bedrijfsmatige varende recreatie;
1.43 recreatiebedrijf
een bedrijf, dan wel stichting of andere rechtspersoon, dat uitsluitend het bedrijfsmatig aanbieden van dagrecreatie of verblijfsrecreatie of beide, met de daartoe gerichte recreatievoorzieningen, als oogmerk heeft en daarbij tevens zorgdraagt voor het beheer en onderhoud van het eventueel bijbehorende recreatieterrein.
1.44 recreatief nachtverblijf
recreatie in ruimten welke zijn bestemd voor recreatief nachtverblijf, door personen die hun hoofdverblijf elders hebben; onder recreatief verblijf wordt niet verstaan het verblijf noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden of arbeid.
1.45 recreatieterrein
de gronden behorende bij het recreatiebedrijf waarop recreatieverblijven en/of kampeer- middelen kunnen worden geplaatst.
1.46 recreatievoorzieningen, bedrijfsmatig aangeboden
voorzieningen die worden aangeboden door een recreatiebedrijf, gericht op de dienstverlening aan de recreant die recreëert op het recreatieterrein van dat recreatie- bedrijf, zoals bouwwerken voor ontspanning en vermaak of voor het beheer van het recreatieterrein (stroomvoorziening, verlichting, bewegwijzering e.d.).
1.47 recreatiewoning
een permanent ter plaatse aanwezig gebouw, geen woonkeet en geen stacaravan of andere constructie op wielen zijnde, dat blijkens zijn aard en inrichting kennelijk is bestemd om te worden gebruikt als verblijfsruimte ten behoeve van verblijfsrecreatie (vakantiehuisje) en dat niet als hoofdverblijf dient voor welke gebruiker dan ook van dat gebouw.
1.48 restaurant:
een horecabedrijf, dat in hoofdzaak is gericht op het verstrekken van maaltijden voor gebruik ter plaatse en waar het verstrekken van dranken (daaraan) ondergeschikt is;
1.49 seksinrichting:
een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of daarmee naar de aard en omvang vergelijkbare activiteiten, in de vorm van seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting wordt in elk geval begrepen een prostitutiebedrijf, erotische massagesalon, seksbioscoop, -theater, -winkel, -automaat, -club of parenclub;
1.50 stacaravan
een kampeermiddel in de vorm van een caravan dat voor meerdere toeristische seizoenen op het recreatieterrein is geplaatst als verblijfsruimte ten behoeve van verblijfsrecreatie en dat niet als hoofdverblijf dient voor welke gebruiker dan ook van dat recreatiemiddel.
1.51 steiger
een gebouwde of drijvende constructie langs een oever die tot aanlegplaats dient voor pleziervaartuigen;
1.52 talud
het schuine vlak langs een weg, watergang of van een dijk;
1.53 verblijfsrecreatie
het houden van recreatief nachtverblijf, niet zijnde een hotel, een pension of een woning anders dan een vakantiehuis, verblijf bij een volkstuin en een tent of caravan;
1.54 vlonder
een langs een oever gelegen bouwwerk dat bestaat uit een vloerconstructie;
1.55 voorgevel:
de naar de weg gekeerd zijde of aan de voorzijde van een gebouw gelegen gevel;
1.56 voorgevelrooilijn:
de lijn welke kan worden getrokken in het verlengde van de naar het openbare gebied gekeerde gevel(s) van de hoofdbebouwing;
1.57 woning:
een (gedeelte van een) gebouw, dat dient voor de huisvesting van één afzonderlijke huishouding en daardoor is aan te merken als wooneenheid, niet zijnde een bijzondere woonvorm, dan wel voor de huisvesting van niet meer dan drie personen naast de huishouding dan wel vier personen wanneer er daarnaast geen huishouding in het gebouw is ondergebracht.
1.58 woonark
een drijvend object, in algemene zin niet bestemd of ingericht om te varen, doorgaans voorzien van een betonnen casco met vierkante of rechthoekige opbouw, waaronder begrepen een drijvende woning zowel ten behoeve van permanente als niet-permanente bewoning;
Artikel 2 Wijze van meten
Bij toepassing van deze planregels wordt als volgt gemeten:
2.1 bouwhoogte van een bouwwerk:
Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.2 de goothoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.3 de ondergrondse bouwdiepte van een bouwwerk
Vanaf het bouwkundig peil tot het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend.
2.4 de oppervlakte van een bouwwerk
Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.5 de afstand
Bij het meten worden afstanden gemeten daar waar deze afstanden het kleinst zijn.
HOOFDSTUK 2 BESTEMMINGSREGELS
Artikel 3 Natuur
3.1 bestemmingsomschrijving
De voor 'Natuur' (N) aangewezen gronden zijn bestemd voor:
het behoud en de versterking van natuurwetenschappelijke en/of ecologische waarden;
recreatief medegebruik, in de vorm van wandelen, vissen, natuur- en landschapsbeleving of andere niet-gemotoriseerde recreatieve activiteiten;
groenvoorzieningen;
oevers en oeverbeschoeiingen;
voetpaden;
nutsvoorzieningen;
water en (ondergrondse) waterhuishoudkundige voorzieningen;
3.2 bouwregels
Op de gronden als bedoeld in 3.1 van dit artikel mogen ten behoeve van de bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd. Daarvoor gelden de volgende regels:
de bouwhoogte van wegbewijzeringsborden, aanduidingsborden, en dergelijke mag niet meer bedragen dan 2,50 meter;
de bouwhoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 meter;
overkappingen en gebouwde terrein- en erfafscheidingen zijn niet toegestaan.
3.3 specifieke gebruiksregels
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:
agrarische doeleinden;
verblijfsrecreatie;
staanplaats of ligplaats voor onderkomens;
sport-, wedstrijd- of speelterreinen, kampeer- of caravanterreinen en parkeren;
detailhandel;
horeca;
buitenopslag en buitenstalling van goederen, voer- en vaartuigen;
het afmeren van vaartuigen.
3.4 omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.4.1 Uitvoeringsverbod zonder omgevingsvergunning
Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Natuur' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen gebouwen zijnde, of werkzaamheden te verrichten:
het dempen, graven, vergroten of herprofileren van watergangen en waterpartijen;
het aanleggen van dammen, dijken of andere taluds, of het vergraven dan wel ontgraven van bestaande dammen, dijken en taluds
het ontginnen, verlagen van de bodem, afgraven, ophogen of egaliseren dan wel anderszins aanbrengen van wijzigingen in het maaiveld;
het permanent opslaan van goederen.
het aanbrengen van drainagesystemen, tenzij het de vervanging van een bestaande drainage betreft;
het aanbrengen van gesloten oppervlakteverhardingen.
3.4.2 Uitzonderingen op het uitvoeringsverbod
Dit verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:
betrekking hebben op normaal onderhoud;
noodzakelijk zijn in verband met het op de betreffende bestemming gerichte beheer of gebruik van de gronden;
mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning of krachtens een in het kader van de Wet natuurbescherming vastgesteld beheerplan;
reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan.
3.4.3 Toelaatbaarheid
De werken of werkzaamheden als bedoeld in 3.4.1 van dit artikel zijn alleen toelaatbaar als door die werken of werkzaamheden of door de daarvan direct of indirect te verwachten gevolgen de in 3.1 genoemde doeleinden dan wel waarden van deze gronden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet wezenlijk worden of kunnen worden verkleind.
3.4.4 Advies over omgevingsvergunning
Alvorens te beslissen op een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk of werkzaamheid als bedoeld in 3.4.1 van dit artikel wint het bevoegd gezag advies in van de natuur- en landschapsdeskundige omtrent de vraag als bedoeld in 3.4.3 van dit artikel. Wanneer de waterhuishouding en/of de waterafvoer in het geding is, moet het Hoogheemraadschap van Rijnland daarover worden gehoord.
Artikel 4 Recreatie - Verblijfsrecreatie
4.1 bestemmingsomschrijving
De voor 'Recreatie - Verblijfsrecreatie' (R-VR) aangewezen gronden zijn bestemd voor:
bedrijfsmatig aangeboden recreatievoorzieningen ten behoeve van verblijfsrecreatie, daaronder begrepen voorzieningen voor recreatief nachtverblijf, uitsluitend in de vorm van recreatiewoningen;
bijbehorende erven, terreinen en voorzieningen, zoals ontsluitingswegen ten behoeve van de bereikbaarheid van de recreatiewoningen;
groenvoorzieningen, mede voor de inrichting en de landschappelijke inpassing van het recreatieterrein;
oeverbeschoeiingen, waterpartijen, waterhuiskundige voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterkwaliteit;
ondergeschikte en bijbehorende horeca, uitsluitend in de horeca-categorieën 1. en 2 als aangegeven in artikel 1.26 van deze planregels;
een receptiegebouw, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding specifieke vorm van recreatie - receptiegebouw' sr-rg);
overige voorzieningen die nodig zijn voor het recreatief verblijf, zoals rijwegen en wandelpaden, steigers, vlonders, parkeervoorzieningen, aanlegplaatsen, tuinen, sport- en spelvoorzieningen, nutsvoorzieningen en voorzieningen voor het inzamelen van afval, fietsenstallingen en dergelijke.
4.2 bouwregels
4.2.1 Algemeen
Op de gronden als bedoeld in 4.1 van dit artikel mogen ten behoeve van de bestemming uitsluitend worden gebouwd:
hoofdgebouwen en bijgebouwen van het hoofdgebouw, die uitsluitend binnen het bouwvlak mogen worden geplaatst;
andere gebouwen, die uitsluitend op een daartoe gerichte functieaanduiding en binnen het bijbehorende bouwvlak mogen worden geplaatst;
bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die in en buiten het bouwvlak mogen worden geplaatst.
4.2.2 Hoofdgebouwen
Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de aanduidingen op de planverbeelding en de volgende regels:
als hoofdgebouwen mogen uitsluitend recreatiewoningen worden gebouwd;
de goot- en bouwhoogte van het hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan is aangegeven op de planverbeelding;
het hoofdgebouw moet zijn voorzien van een zadeldak dan wel samengestelde delen daarvan;
de voorgevels van het hoofdgebouw moeten evenwijdig te liggen aan de gevellijn, zoals deze binnen het betreffende bouwvlak is aangegeven met de figuur 'gevellijn';
overkappingen zijn uitsluitend toegestaan als integraal onderdeel van het hoofdgebouw;
per hoofdgebouw is één bijgebouw toestaan met een oppervlakte van maximaal 6 m2, mits aangebouwd aan het hoofdgebouw;
vrijstaande bijgebouwen zijn niet toegestaan;
ondergronds bouwen is niet toegestaan;
met dien verstande dat:
op de gronden met de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 1' (sba-1):
de hoofdgebouwen uitsluitend als vrijstaande recreatiewoningen mogen worden gebouwd, dan wel geschakeld tot tien-onder-één kap;
op de gezamenlijke gronden met deze bouwaanduiding niet meer dan 26 recreatiewoningen mogen worden gebouwd;
de recreatiewoningen uit maximaal anderhalve bouwlaag en een kap mogen bestaan;
de recreatiewoningen in een onderlinge afstand van ten minste 3 meter moeten worden geplaatst met dien verstande dat deze onderlinge afstand niet geldt indien recreatiewoningen aan elkaar zijn gebouwd;
de oppervlakte van een recreatiewoning niet meer dan 45 m2 mag bedragen.
op de gronden met de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 2' (sba-2):
de hoofdgebouwen uitsluitend mogen worden gebouwd als blokken van maximaal negen aaneengebouwde en/of gestapelde recreatiewoningen;
op de gezamenlijke gronden van deze bouwaanduiding niet meer dan 52 recreatiewoningen mogen worden gebouwd;
de hoofdgebouwen uit maximaal anderhalve bouwlaag en een kap mogen bestaan;
de hoofdgebouwen in een onderlinge afstand van ten minste 4 meter moeten worden geplaatst;
de gezamenlijke oppervlakte van hoofdgebouwen niet meer dan 1.350 m2 mag bedragen;
in afwijking van het bepaalde in artikel 4.2.1 onder a. balkons buiten het bouwvlak zijn toegelaten, voor zover de overschrijding van het bouwvlak niet meer dan 2,5 meter bedraagt.
op de gronden met de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 3' (sba-3):
de hoofdgebouwen uitsluitend als vrijstaande recreatiewoningen mogen worden gebouwd;
op de gezamenlijke gronden van deze bouwaanduiding niet meer dan 12 recreatiewoningen mogen worden gebouwd;
de recreatiewoningen uit niet meer dan anderhalve bouwlaag en een kap mogen bestaan;
in afwijking van het bepaalde in artikel 4.2.1 onder c. het gebouw mag zijn voorzien van een plat dak of een lessenaarsdak;
de afstand tussen de voorgevel en de zijgevels van een recreatiewoning enerzijds en de boveninsteek van de naastgelegen watergang ten minste 3 meter moet bedragen;
per bouwvlak de voorgevels van de recreatiewoningen in dezelfde richting ten opzichte van de naastgelegen watergang moeten worden geplaatst;
de onderlinge afstand tussen de recreatiewoningen ten minste 6 meter moet bedragen;
het oppervlak van een recreatiewoning niet meer dan 65 m2 mag bedragen.
4.2.3 Andere gebouwen
Voor het bouwen van gebouwen, anders dan hoofdgebouwen, gelden op gronden met de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - receptiegebouw' '(sr-rg)' de volgende regels:
het gebouw moet zijn voorzien van een zadeldak dan wel samengestelde delen daarvan;
de goot- en bouwhoogte van het gebouw mogen niet meer bedragen dan de aangegeven maximale goothoogte, respectievelijk maximale bouwhoogte.
4.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijn, gelden de volgende regels:
de bouwhoogte van wegbewijzeringsborden, aanduidingsborden, en dergelijke mag niet meer bedragen dan 2,5 meter;
de bouwhoogte van verlichtingsarmaturen en lichtmasten mag niet meer bedragen dan 4 meter;
de bouwhoogte van sport- en spelwerktuigen mag niet meer bedragen dan 5 meter;
de bouwhoogte van vlaggenmasten en banieren mag niet meer bedragen dan 5 meter;
de bouwhoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 meter;
gebouwde erfafscheidingen zijn niet toegestaan.
4.3 nadere eisen
Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de plaats en afmetingen van de bebouwing ter waarborging van:
de waterhuishouding;
de brandveiligheid en rampenbestrijding;
de kwaliteit van de openbare ruimte, zoals een samenhangend bebouwingsbeeld en de landschappelijke inrichting;
de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken.
4.4 afwijken van de bouwregels
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 4.2.4 onder f. voor het bouwen van erfafscheidingen, onder voorwaarde dat:
erfscheidingen uitsluitend dienen ter afscherming van het recreatieterrein (terreinafscheiding);
erfafscheidingen niet zijn gesitueerd langs de bestemmingen 'Natuur' of 'Water';
de hoogte van erfafscheidingen niet meer dan 2,5 meter mag bedragen.
4.5 voorwaarden m.b.t. het afgeven van een omgevingsvergunning voor bouwen
4.5.1 Bodemkwaliteit
Een omgevingsvergunning voor het bouwen, verbouwen, uitbreiden en/of de functiewijziging van een gebouwd of perceel wordt slechts verleend, wanneer een nader onderzoek naar de bodemkwaliteit heeft uitgewezen dat de bodem geschikt is voor de daarop te realiseren functie(s).
4.5.2 Parkeernormen
Een omgevingsvergunning voor het bouwen, verbouwen, uitbreiden en/of functiewijziging van een gebouw of perceel wordt slechts verleend, wanneer wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid conform het bepaalde in 4.6.3
4.5.3 Afwijken van de parkeernormen
Indien uit een door de aanvrager van een omgevingsvergunning te overleggen parkeerbalans blijkt dat niet (geheel) kan worden voldaan aan voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein, waarbij rekening gehouden wordt met dubbelgebruik en de benodigde parkeerplaatsen niet in de openbare ruimte kunnen worden gerealiseerd, kan het bevoegd gezag in afwijking van het hiervoor onder "Parkeernormen" bepaalde de omgevingsvergunning verlenen indien:
de (resterende) parkeerbehoefte meer dan 2 parkeerplaatsen betreft, of:
met de verwezenlijking van het bouwplan een bijzonder gemeentelijk belang is gemoeid.
4.5.4 Nadere eisen parkeernormen
Het bevoegd gezag kan bij de omgevingsvergunning nadere eisen stellen ten aanzien van:
de aard, plaats en inrichting van de parkeer- en/of stallingsgelegenheid;
de aanwezigheid en aanduiding van parkeer- en/of stallingsgelegenheid uitsluitend ten behoeve van invaliden.
4.6 specifieke gebruiksregels
4.6.1 Receptiegebouw van het recreatiebedrijf
Binnen het kader van de bestemmingsomschrijving als gegeven in artikel 4.1 onder f. is ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - receptiegebouw' '(sr-rg)' het volgende specifieke gebruik toegestaan:
receptie- en kantoorruimte van het recreatiebedrijf;
bedrijfsgerelateerde opslag van goederen en materieel.
4.6.2 Voorzieningen ten behoeve van de waterkwaliteit
Binnen het kader van de bestemmingsomschrijving als gegeven in artikel 4.1 onder d. is uitsluitend het gebruik toegestaan van voorzieningen ten behoeve van de waterkwaliteit, waaronder helofytenfilters.
4.6.3 Parkeernormen
Binnen het kader van de bestemmingsomschrijving als gegeven in artikel 4.1 zijn de volgende parkeernormen van toepassing:
voor recreatiewoningen ter plaatse van de aanduidingen 'specifieke bouwaanduiding - 1' (sba-1) en 'specifieke bouwaanduiding - 3' (sba-3): ten minste 1,5 parkeerplaatsen per recreatiewoning;
voor recreatiewoningen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 2' (sba-2): ten minste 0,8 parkeerplaatsen per recreatiewoning.
4.6.4 Strijdig gebruik
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:
wedstrijd-, kampeer- of caravanterreinen;
permanente bewoning;
het gebruik van recreatiewoningen voor de uitoefening van een beroep of bedrijf in welke vorm dan ook;
recreatief nachtverblijf in gebouwen, anders dan recreatiewoningen;
huisvesting van arbeidsmigranten;
detailhandel;
zelfstandige horeca;
ondergeschikte horeca, anders dan bedoeld in artikel 4.1 onder e;
opslag, anders dan inherent aan het toegelaten gebruik, waarbij buitenopslag en buitenstalling van goederen als strijdig gebruik wordt aangemerkt;
het afmeren van woonarken.
Artikel 5 Water
5.1 bestemmingsomschrijving
De voor 'Water' (WA) aangewezen gronden zijn bestemd voor:
waterlopen, waterplassen en (ondergrondse) waterhuishoudkundige voorzieningen;
het behoud en herstel van natuurwaarden;
oevers en groenvoorzieningen langs het water;
de bij waterlopen en waterplassen behorende bouwwerken waaronder keermuren voor de waterbeheersing, oeverbeschoeiingen, duikers;
aanlegplaatsen voor pleziervaartuigen, steigers en vlonders;
langzaam verkeer op het water;
ter plaatse van de aanduiding 'brug' (br), een oeververbinding (brug) ten behoeve van wegen en paden.
5.2 bouwregels
Op de gronden als bedoeld in 5.1 van dit artikel mogen ten behoeve van de bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd en gelden de volgende bouwregels ten aanzien van:
5.2.1 Steigers en vlonders
Voor het bouwen van steigers en vlonders gelden de aanduidingen op de planverbeelding en de volgende regels:
steigers en vlonders mogen uitsluitend worden gebouwd evenwijdig en aansluitend aan de oevers die zijn bestemd als bestemming Recreatie - Verblijfsrecreatie;
de breedte en de bouwhoogte mag niet meer dan 1 meter bedragen;
er moet een vrije vaarbreedte van ten minste 3,5 meter gewaarborgd zijn;
het bouwen op een steiger of vlonder is niet toegestaan;
in afwijking van het bepaalde onder a. van dit artikel mogen steigers ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - steigers dwars' (sba-sted) tevens dwars op de oever worden gebouwd, met dien verstande dat de lengte van de steiger, gerekend vanaf de oeverlijn, niet meer dan 10 meter mag bedragen.
5.2.2 Overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van overige bouwwerken die geen gebouwen zijn, gelden de volgende regels:
de bouwhoogte van bruggen mag niet meer dan 8 meter bedragen;
de breedte van bruggen mag niet meer dan 3,5 meter bedragen;
de bouwhoogte van andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 meter bedragen;
5.3 specifieke gebruiksregels
5.3.1 Strijdig gebruik
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken, wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:
ligplaats voor woonarken.
5.4 omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.4.1 Uitvoeringsverbod zonder omgevingsvergunning
Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Water' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
het dempen, graven, vergroten of herprofileren van watergangen en waterpartijen;
het aanleggen van dammen, dijken of andere taluds, of het vergraven dan wel ontgraven van bestaande dammen, dijken en taluds
het ontginnen, verlagen van de bodem, afgraven, ophogen of egaliseren van gronden;
het aanbrengen van wijzigingen van drainagesystemen.
5.4.2 Uitzonderingen op het uitvoeringsverbod
Dit verbod is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:
betrekking hebben op normaal onderhoud;
noodzakelijk zijn in verband met het op de betreffende bestemming gerichte beheer of gebruik van de gronden;
mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning of krachtens een in het kader van de Wet natuurbescherming vastgesteld beheerplan;
reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan.
5.4.3 Toelaatbaarheid
De werken of werkzaamheden als bedoeld in 5.4.1 van dit artikel zijn alleen toelaatbaar als door die werken of werkzaamheden of door de daarvan direct of indirect te verwachten gevolgen de in 5.1 genoemde doeleinden dan wel waarden van deze gronden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet wezenlijk worden of kunnen worden verkleind.
5.4.4 Advies over omgevingsvergunning
Alvorens te beslissen omtrent een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk of werkzaamheid als bedoeld in 5.4.1 van dit artikel wint het bevoegd gezag advies in van het Hoogheemraadschap van Rijnland omtrent de vraag als bedoeld in 5.4.3 van dit artikel.
Artikel 6 Waarde - Archeologie 2
6.1 bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 2' (WR-A2) aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), primair bestemd voor de bescherming van de archeologische waarden van de gronden.
6.2 bouwregels
Op de in 6.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten behoeve van overige aan deze gronden toegekende bestemmingen worden gebouwd indien deze bouwwerken voldoen aan de volgende regels:
de bodemingrepen daardoor tot een maximale diepte van 0,40 meter reiken én het bouwwerk een oppervlakte van maximaal 50 m2 bedraagt;
het bepaalde onder a. is niet van toepassing indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder het peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
6.3 afwijken van de bouwregels
6.3.1 Afwijkingsbevoegdheid
Met een omgevingsvergunning kan afgeweken worden van het bepaalde in 6.1 onder a. voor het bouwen ten behoeve van een overige aan deze gronden toegekende bestemming indien de aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport heeft overlegd waarin wordt aangetoond dat:
op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn; of;
op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden niet worden verstoord, of;
dat de archeologische waarden van de gronden naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate worden veiliggesteld.
6.3.2 Voorwaarden
Indien uit het onder 6.3.1 van dit artikel genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van een omgevingsvergunning zullen of kunnen worden aangetast, kan het bevoegd gezag aan de omgevingsvergunning één of meer van de volgende voorwaarden verbinden:
de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
de verplichting tot het doen van opgravingen;
de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan de door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
6.3.3 Voorwaarden voor afwijking m.b.t. mogelijke verstoring archeologisch materiaal
De omgevingsvergunning als bedoeld in 6.3.1 wordt niet verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overlegd, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgelegd. Alvorens een omgevingsvergunning te verlenen wordt een provinciale archeoloog, of een hiermee gelijk te stellen archeologische deskundige om advies gevraagd.
6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
6.4.1 Verboden werkzaamheden
Het is verboden op of in de als Waarde - Archeologie 2 (WR-A2) bestemde gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
het ophogen, egaliseren en ontginnen van gronden;
het bodemverlagen of afgraven van gronden waarvoor geen ontgrondingsvergunning is vereist;
het bebossen van gronden;
het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, voet-, ruiter- of rijwielpaden, banen of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
het graven of dempen van sloten, watergangen, vijvers of vaarten;
het tot stand brengen en/of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;
het uitvoeren van heiwerken en/of het indrijven van scherpe voorwerpen in de bodem;
voor de onder a t/m h genoemde werkzaamheden is een omgevingsvergunning nodig wanneer sprake is van grondbewerkingen dieper dan 40 cm én groter dan 50 m2.
6.4.2 Toegestane werkzaamheden
Het onder 6.4.1 bedoelde verbod is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:
het normale onderhoud betreffen;
op archeologisch onderzoek gericht zijn;
reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit bestemmingsplan.
6.4.3 Voorwaarden voor omgevingsvergunning
Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 6.4.1 kan worden verleend indien de aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport heeft overlegd waarin wordt aangetoond dat:
op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn; of
dat de archeologische waarden van de gronden naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate worden veiliggesteld.
6.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan met toepassing van artikel 3.6 lid 1, sub a Wro te wijzigen door de bestemming 'Waarde - Archeologie 2' (WA-A2) te wijzigen in een ander regime, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat in de betreffende gronden een hogere of lagere archeologische verwachting aanwezig is.
6.6 Nadere eisen
Het bevoegd gezag kan nadere eisen te stellen aan de situering en de inrichting van de gronden, indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse beschermingswaardige archeologische resten aanwezig zijn. Toepassing van deze bevoegdheid mag niet leiden tot een onevenredige beperking van het meest doelmatige gebruik.
Artikel 7 Waarde - Archeologie 3
7.1 bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 3' (WR-A3) aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), primair bestemd voor de bescherming van de archeologische waarden van de gronden.
7.2 bouwregels
Op de in 7.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten behoeve van overige aan deze gronden toegekende bestemmingen worden gebouwd indien deze bouwwerken voldoen aan de volgende regels:
de bodemingrepen daardoor tot een maximale diepte van 0,40 meter reiken én het bouwwerk een oppervlakte van maximaal 500 m2 bedraagt;
het bepaalde onder a. is niet van toepassing indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder het peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
7.3 afwijken van de bouwregels
7.3.1 Afwijkingsbevoegdheid
Met een omgevingsvergunning kan afgeweken worden van het bepaalde in 7.1 onder a. voor het bouwen ten behoeve van een overige aan deze gronden toegekende bestemming indien de aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport heeft overlegd waarin wordt aangetoond dat:
op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn; of;
op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden niet worden verstoord, of;
dat de archeologische waarden van de gronden naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate worden veiliggesteld.
7.3.2 Voorwaarden
Indien uit het onder 7.3.1 van dit artikel genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van een omgevingsvergunning zullen of kunnen worden aangetast, kan het bevoegd gezag aan de omgevingsvergunning één of meer van de volgende voorwaarden verbinden:
de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
de verplichting tot het doen van opgravingen;
de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan de door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
7.3.3 Voorwaarden voor afwijking m.b.t. mogelijke verstoring archeologisch materiaal
De omgevingsvergunning als bedoeld in 7.3.1 wordt niet verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overlegd, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgelegd. Alvorens een omgevingsvergunning te verlenen wordt een provinciale archeoloog, of een hiermee gelijk te stellen archeologische deskundige om advies gevraagd.
7.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
7.4.1 Verboden werkzaamheden
Het is verboden op of in de als Waarde - Archeologie 3 (WR-A3) bestemde gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
het ophogen, egaliseren en ontginnen van gronden;
het bodemverlagen of afgraven van gronden waarvoor geen ontgrondingsvergunning is vereist;
het bebossen van gronden;
het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, voet-, ruiter- of rijwielpaden, banen of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
het graven of dempen van sloten, watergangen, vijvers of vaarten;
het tot stand brengen en/of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;
het uitvoeren van heiwerken en/of het indrijven van scherpe voorwerpen in de bodem;
voor de onder a t/m h genoemde werkzaamheden is een omgevingsvergunning nodig wanneer sprake is van grondbewerkingen dieper dan 40 cm én groter dan 500 m2.
7.4.2 Toegestane werkzaamheden
Het onder 7.4.1 bedoelde verbod is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:
het normale onderhoud betreffen;
op archeologisch onderzoek gericht zijn;
reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit bestemmingsplan.
7.4.3 Voorwaarden voor omgevingsvergunning
Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 7.4.1 kan worden verleend indien de aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport heeft overlegd waarin wordt aangetoond dat:
op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn; of
dat de archeologische waarden van de gronden naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate worden veiliggesteld.
7.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan met toepassing van artikel 3.6 lid 1, sub a Wro te wijzigen door de bestemming 'Waarde - Archeologie 3' (WA-A3) te wijzigen in een ander regime, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat in de betreffende gronden een hogere of lagere archeologische verwachting aanwezig is.
7.6 Nadere eisen
Het bevoegd gezag kan nadere eisen te stellen aan de situering en de inrichting van de gronden, indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse beschermingswaardige archeologische resten aanwezig zijn. Toepassing van deze bevoegdheid mag niet leiden tot een onevenredige beperking van het meest doelmatige gebruik.
HOOFDSTUK 3 ALGEMENE REGELS
Artikel 8 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 9 Algemene bouwregels
9.1 Algemene regels voor ondergeschikte bouwdelen
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen zoals;
plinten, pilasters, kozijnen, standplaatsen voor hemelwater, schoorstenen, gevelversieringen, ventilatiekanalen en liftschachten;
gevel- en kroonlijsten, luifels, uitgebouwde bijbehorende bouwwerken, balkons en overstekende daken;
putten, leidingen, goten en inrichtingen voor de watervoorziening of de afvoer of verzameling van water-rioolstoffen;
hijsinrichtingen,
buiten beschouwing gelaten, voor zover de overschrijding van bouw- c.q. bestemmings- grenzen niet meer dan 1 meter bedraagt.
Artikel 10 Algemene gebruiksregels
10.1 Strijdig gebruik
Onder strijdig gebruik, als bedoeld in artikel 2.1. lid 1. onder c. van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, wordt in ieder geval verstaan:
het gebruik van niet-bebouwde grond en/of water als staan- of ligplaats voor kampeermiddelen buiten de daarvoor aangewezen gronden;
het gebruik van niet-bebouwde grond als staan- of ligplaats voor (menselijk of dierlijk) verblijf geschikte, al dan niet aan hun bestemming onttrokken, vaar- of voertuigen, arken of andere objecten, voor zover die niet als bouwwerk zijn aan te merken;
het gebruik van niet-bebouwde grond als opslag, stort- of bergplaats van al dan niet afgedankte stoffen, voorwerpen en producten, tenzij dit gebruik noodzakelijk is voor of verband houdt met de verwerkelijking van de bestemming of met het op de bestemming gerichte beheer van de gronden;
het gebruik van bouwwerken of het laten gebruiken van bouwwerken als seksinrichting.
Artikel 11 Algemene aanduidingsregels
11.1 Luchvaartverkeerzone - lib art. 2.2.1c nr. 4
Op de gronden met de aanduiding 'luchtvaartverkeerzone - LIB art. 2.2.1c nr. 4' zijn met het oog op geluidbelasting geen geluidgevoelige gebouwen toegestaan, behoudens:
toevoeging binnen bestaand stedelijk gebied van niet meer dan 25 woningen per bouwplan of binnen lintbebouwing van niet meer dan 3 woningen per bouwplan;
een geluidgevoelig gebouw ter vervanging van een bestaand geluidgevoelig gebouw, mits van gelijke aard en gelijke schaal en onder de voorwaarde dat het te vervangen gebouw wordt verwijderd of dat de functie en bestemming van het te vervangen gebouw wordt omgezet naar niet-geluidgevoelig;
herstructurering van een bestaand stedelijk gebied, indien dit niet leidt tot een toename met meer dan 25 woningen en indien dit niet leidt tot een toename van de capaciteit van andere geluidgevoelige gebouwen binnen dit gebied;
nieuwbouw van een bedrijfswoning, voor zover de noodzaak daarvan is aangetoond.
Indien strijd ontstaat tussen het bepaalde in dit artikel en andere regels die ter plaatse gelden, prevaleert dit artikel.
11.2 Luchtvaartverkeerzone - lib artikel 2.2.2 nr.4 toetshoogtes
Op de gronden met de aanduiding 'luchtvaartverkeerzone - LIB art. 2.2.2 nr.4 toetshoogtes' zijn geen objecten toegestaan die hoger zijn dan de in bijlage 1 bij deze regels aangegeven maximale waarden.
Op de gronden met de aanduiding 'luchtvaartverkeerzone - LIB art. 2.2.2 nr.4 toetshoogtes' zijn geen bomen of struiken toegestaan die hoger zijn dan de in bijlage 1 bij deze regels aangegeven maximale waarden indien de Inspectie Leefomgeving en Transport op schriftelijk verzoek van de exploitant van de luchthaven Schiphol of Luchtverkleersleiding Nederland beoordeelt dat deze een belemmering vormen voor de veiligheid van het luchtverkeer.
In afwijking van het hiervoor onder a bepaalde. is een object hoger dan de desbetreffende maximale waarde toegestaan indien:
het object opgericht of geplaatst is overeenkomstig een bouwvergunning of een aanlegvergunning dan wel een omgevingsvergunning, of voor het object een dergelijke vergunning is verleend en de vergunning is verleend voor 1 januari 2015, mits binnen twee jaar na die datum een begin met de werkzaamheden is gemaakt, of
het betreft herbouw, verbouw of vervangende nieuwbouw van objecten als bedoeld onder 1, mits de hoogte en het totale volume van het oorspronkelijke object niet worden overschreden.
In afwijking van het hiervoor onder a bepaalde is een object dat hoger is dan de desbetreffende maximale waarde eveneens toegestaan voor zover dit in overeenstemming is met een verklaring van geen bezwaar als bedoeld in artikel 8.9 van de Wet luchtvaart.
Op de in hiervoor onder a bedoelde gronden is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, voor zover deze werken of werkzaamheden reiken tot een hoogte boven de in dat lid bedoelde maximale waarden.
Indien strijd ontstaat tussen het bepaalde in dit artikel en andere regels die ter plaatse gelden, prevaleert dit artikel.
11.3 Luchtvaartverkeerzone - lib artikel 2.2.2a nr.4a toetshoogtes radar
Op de gronden met de aanduiding 'luchtvaartverkeerzone - LIB art. 2.2.2a nr.4a toetshoogtes radar' zijn objecten toegestaan die hoger zijn dan de in bijlage 2 bij deze regels aangegeven maximale waarde mits uit een advies van de Inspectie Leefomgeving en Transport blijkt dat het object geen belemmering vormt voor het functioneren van radarapparatuur met het oog op veilig luchtverkeer.
Op de gronden met de aanduiding 'luchtvaartverkeerzone - LIB art. 2.2.2a nr.4a toetshoogtes radar' zijn geen bomen of struiken toegestaan die hoger zijn dan de in bijlage 2 bij deze regels aangegeven maximale waarden indien de Inspectie Leefomgeving en Transport op schriftelijk verzoek van de exploitant van de luchthaven Schiphol of Luchtverkleersleiding Nederland beoordeelt dat deze een belemmering vormen voor het functioneren van radarapparatuur met het oog op veilig luchtverkeer.
In afwijking van het hiervoor onder a bepaalde. is een object hoger dan de desbetreffende maximale waarde toegestaan indien:
het object opgericht of geplaatst is overeenkomstig een bouwvergunning of een aanlegvergunning dan wel een omgevingsvergunning, of voor het object een dergelijke vergunning is verleend en de vergunning is verleend voor 1 januari 2015, mits binnen twee jaar na die datum een begin met de werkzaamheden is gemaakt, of
het betreft herbouw, verbouw of vervangende nieuwbouw van objecten als bedoeld onder 1, mits de hoogte en het totale volume van het oorspronkelijke object niet worden overschreden.
Op de in hiervoor onder a bedoelde gronden is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, voor zover deze werken of werkzaamheden reiken tot een hoogte boven de in dat lid bedoelde maximale waarden.
Indien strijd ontstaat tussen het bepaalde in dit artikel en andere regels die ter plaatse gelden, prevaleert dit artikel.
11.4 Luchtvaartverkeerzone - lib artikel 2.2.3
Op de gronden met de aanduiding 'luchtvaartverkeerzone - LIB art. 2.2.3' (zie bijlage 3 bij deze regels) is een grondgebruik of een bestemming binnen de volgende categorieën niet toegestaan:
industrie in de voedingssector met extramurale opslag of overslag;
viskwekerijen met extramurale bassins;
opslag of verwerking van afvalstoffen met extramurale opslag of verwerking;
natuurreservaten en vogelreservaten;
moerasgebieden en oppervlaktewateren groter dan 3 hectare.
In afwijking van sub a is dit grondgebruik of deze bestemming toegestaan voor zover dit gebruik of deze bestemming rechtmatig is op de datum van inwerkingtreding van dit plan.
In afwijking van sub a is dit grondgebruik of deze bestemming eveneens toegestaan voor zover dit in overeenstemming is met een verklaring van geen bezwaar als bedoeld in artikel 8.9 van de Wet luchtvaart.
Indien strijd ontstaat tussen het bepaalde in dit artikel en andere regels die ter plaatse gelden, prevaleert dit artikel.
Artikel 12 Algemene afwijkingsregels
12.1 Afwijkingsbevoegdheid voor afmetingen en maten
Het bevoegd gezag kan middels een omgevingsvergunning afwijken van de regels van het bestemmingsplan voor afwijkingen van voorgeschreven afmetingen en maten, waaronder percentages, met niet meer dan 15%, voor zover zulks van belang is voor een technisch of esthetisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein.
12.2 Afwijkingsbevoegdheid voor kleine bouwwerken
Het bevoegd gezag kan middels een omgevingsvergunning afwijken van de regels van het bestemmingsplan voor:
het bouwen van kleine niet voor bewoning bestemde bouwwerken voor nutsvoorzieningen, zoals bewaarplaatsen voor huisvuilcontainers, gasdrukregelstations, schakelhuisjes, gemaalgebouwtjes, wachthuisjes en transformatorhuisjes, waarvan de bouwhoogte niet meer dan 3 meter en de oppervlakte niet meer dan 20 m² bedragen;
het bouwen van geluidwerende voorzieningen, vrijstaande muren, riooloverstortkelders, boven- en ondergrondse containerruimten, zonnecollectoren, en informatie- en reclameborden;
het plaatsen van bouwwerken die geen gebouwen zijn ten behoeve van zend-, ontvangst- en of sirenemasten op elk gebouw, met in achtneming van de hoogtebeperkingen die gelden ingevolge het luchthavenindelingsbesluit (LIB) Schiphol;
overschrijdingen van bestemmings-, bouw- en aanduidingsgrenzen, voor zover dit van belang is voor een technisch of esthetisch betere realisering van bestemmingen of van bouwwerken dan wel voor zover dit noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein, met dien verstande dat de overschrijdingen niet meer dan 3 meter mogen bedragen.
Het bepaalde onder a. tot en met d. van dit artikel is slechts van toepassing indien hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de gebruiksmogelijkheden, zoals bepaald in dit bestemmingsplan, van aangrenzende gronden en bouwwerken.
Artikel 13 Algemene wijzigingsregels
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de in het plan opgenomen bestemmingen te wijzigen ten behoeve van:
overschrijdingen van bestemmingsgrenzen, voor zover dit van belang is voor een technisch of esthetisch betere realisering van bestemmingen of van bouwwerken, dan wel voor zover dit noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijding mag echter niet meer bedragen dan 3 meter en het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot;
overschrijding van bestemmingsgrenzen en toestaan dat het beloop van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geeft. De overschrijding mag echter niet meer bedragen dan 3 meter en het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot;
het aanpassen van opgenomen regels van de voorafgaande artikelen, waarbij verwezen wordt naar regels in wettelijke regelingen, indien deze wettelijke regelingen na vaststelling het plan worden gewijzigd.
Artikel 14 Overige regels
14.1 Werking wettelijke regelingen
De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze wettelijke regelingen luiden dan wel van kracht zijn op het moment van vaststelling van het plan.
HOOFDSTUK 4 OVERGANGS- EN SLOTREGELS
Artikel 15 Overgangsrecht
15.1 Overgangsrecht bouwwerken
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
Het bevoegd gezag kan eenmalig een omgevingsvergunning verlenen om af te wijken van het bepaalde onder a. voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het bepaalde onder a. met maximaal 10%.
Het bepaalde onder a. van dit artikel is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
15.2 Overgangsrecht gebruik
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a., te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a., na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
Het bepaalde onder a. van dit artikel is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 16 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Uiterweg 116A - Marinapark'.