direct naar inhoud van Regels

Ophelialaan - Jac. P. Thijsselaan

Status: vastgesteld
Identificatie: NL.IMRO.0358.07R-VG01
Plantype: bestemmingsplan

TOELICHTING

 

Bestemmingsplan

Ophelialaan - Jac. P. Thijsselaan

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Inhoudsopgave

 

HOOFDSTUK 1 INLEIDING

1.1 Aanleiding, achtergrond en doelstelling

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

1.3 Geldende bestemmingsplannen

1.4 Juridische procedures

1.5 Leeswijzer

HOOFDSTUK 2 PLANBESCHRIJVING

2.1 Huidige situatie en omgeving

2.2 Toekomstige situatie en omgeving

HOOFDSTUK 3 PLANOPZET EN JURIDISCHE REGELING

3.1 Algemeen

3.2 De bestemmingen

HOOFDSTUK 4 UITVOERBAARHEID

4.1 Economische uitvoerbaarheid

4.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

4.3 Handhaving

HOOFDSTUK 5 BELEIDSKADER

5.1 Inleiding

5.2 Rijksbeleid

5.3 Provinciaal en regionaal beleid

5.4 Gemeentelijk beleid

HOOFDSTUK 6 OMGEVINGSASPECTEN EN -KWALITEIT

6.1 Bodem

6.2 Water

6.3 Verkeer en Parkeren

6.4 Geluid

6.5 Luchtkwaliteit

6.6 Externe veiligheid

6.7 Natuur en Ecologie

6.8 Cultuurhistorie en Archeologie

6.9 Milieueffectrapportage (m.e.r.)

6.10 Luchthaven Schiphol

6.11 Bezonningsstudie

 

 

 

HOOFDSTUK 1 INLEIDING

 

 

 

1.1 Aanleiding, achtergrond en doelstelling

 

Het bestemmingsplan is onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro) het belangrijkste publiekrechtelijke instrument om ruimtelijke doelstellingen te realiseren.

 

Het onderhavige bestemmingsplan heeft betrekking op de herontwikkeling van de locaties Ophelialaan 230 (inclusief 228a) en de Jac. P. Thijsselaan 2 te Aalsmeer, gelegen in de wijk Stommeer. Het plangebied van deze locaties en het onderhavige bestemmingsplan wordt ook wel de "De Hoeksteen" genoemd.

 

De aanleiding voor het onderhavige bestemmingsplan "Ophelialaan - Jac. P. Thijsselaan" is het vertrek van de basisschool (PCBS) De Hoeksteen, na het opgaan van de basisschool in het nieuwe IKC Triade in de wijk Hornmeer. De gemeente is eigenaar van de betreffende gronden en gebouwen. Dit biedt de mogelijkheid om het vrijkomende terrein van De Hoeksteen te herontwikkelen. In de huidige situatie worden de gebouwen gebruikt door maatschappelijke organisaties. Daarnaast heeft de gemeente ook de woning aan de Jac. P. Thijsselaan 2 in eigendom. Het doel is om beide locaties samen te voegen tot één (project)gebied. De gemeente beoogt het plangebied te herontwikkelen naar woningbouw, met deels sloop-nieuwbouw en met deels een gebouwtransformatie.

 

Het plangebied maakt deel uit van een beschermd dorpsgezicht. Bij de herontwikkeling wordt uitgegaan van een passende transformatie van het hoofdgebouw van de voormalige school De Hoeksteen, waarbij woningen in het historisch waardevolle gebouw worden ingepast.

 

Op 16 maart 2023 heeft de gemeenteraad een zogenaamde Startnotitie voor het project De Hoeksteen vastgesteld. Met de vaststelling van de Startnotitie heeft de raad tevens aangegeven dat een bestemmingsplanprocedure kan worden opgestart.

 

In het kader van de beoogde herontwikkeling met woningen, en de benodigde wijziging van het planologisch kader, is het onderhavige bestemmingsplan "Ophelialaan - Jac. P. Thijsselaan" opgesteld.

 

 

 

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

 

Het plangebied bestaat uit twee locaties en is gelegen aan de (kruising van de) wegen Ophelialaan en Jac. P. Thijsselaan. Langs deze wegen staat veelvuldig bebouwing. Het gebied ligt redelijk centraal in Aalsmeer, tussen de hoofdwegen N196 (westelijk) en N201 (oostelijk), en nabij het Seringenpark en de Algemene begraafplaats Aalsmeer. De Ophelialaan sluit aan op de N196. Het plangebied wordt begrensd door de Ophelialaan aan de noordzijde, de Jac. P. Thijsselaan aan de oostzijde en door woonpercelen aan de zuid- en westzijde.

 

 

 
Afbeelding 1.2A: Ligging plangebied

 [image]

 

Afbeelding 1.2B: Ligging en globale begrenzing plangebied, en omgeving plangebied

 [image]

 

 

 

1.3 Geldende bestemmingsplannen

 

Dit bestemmingsplan vervangt gedeeltelijk de volgende bestemmingsplannen:

 

Deze geldende bestemmingsplannen komen met het in werking treden van dit bestemmingsplan gedeeltelijk te vervallen, namelijk ter plaatse van het onderhavige plangebied.

 

De vigerende/voorgaande bestemmingen van het bestemmingsplan "Stommeer" op de onderhavige locatie zijn 'Maatschappelijk', 'Groen' en 'Wonen - 3'. Binnen de eerste twee bestemmingen zijn woningen niet toegestaan en kan de beoogde bebouwing niet worden gerealiseerd, en in het bouwvlak van de bestemming 'Wonen - 3' kan slechts één woning worden gerealiseerd. Om de voorgestane ontwikkeling mogelijk te maken dient het bestemmingsplan gedeeltelijk te worden herzien. Door middel van deze planaanpassing, ofwel het onderhavige bestemmingsplan, wordt de realisatie van de beoogde woningen mogelijk gemaakt.

 

 

 

1.4 Juridische procedures

 

Het vigerende bestemmingsplan "Stommeer" kent ter plaatse van het onderhavige plangebied geen bestemmingen ten behoeve van de voorgestane woningen en nieuwbouw. Derhalve is voor het project een juridisch planologische procedure noodzakelijk om de voorgestane ontwikkeling (planologisch) toe te staan en om daarna de benodigde omgevingsvergunning voor het bouwen te kunnen verlenen. De juridisch planologische procedure betreft een bestemmingsplanprocedure op grond van de Wet ruimtelijke ordening (Wro).

 

Bestemmingsplan

Vanwege het feit dat het onderhavige woningproject niet past binnen de regels van het vigerende bestemmingsplan, is het opstellen van een nieuw bestemmingsplan noodzakelijk. Dit betreft het onderhavige bestemmingsplan "Ophelialaan - Jac. P. Thijsselaan". De bestemmingsplanprocedure ziet er als volgt uit.

 

De procedure voor het bestemmingsplan wordt op basis van artikel 3.8 Wet ruimtelijke ordening (Wro) en afdeling 3.4 Algemene wet bestuursrecht (Awb) gevoerd.

De bestemmingsplanprocedure start met de kennisgeving van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan, via digitale weg in het Gemeenteblad en op de gemeentelijke website (RoPubliceer).

Het ontwerpbestemmingsplan wordt zes weken ter inzage gelegd en binnen deze termijn kan een ieder zienswijzen bij de gemeente(raad) indienen. De ingediende zienswijzen worden - voor zover nodig/mogelijk - verwerkt in het (vast te stellen) bestemmingsplan.

 

Na de vaststelling van het bestemmingsplan door de gemeenteraad ligt het vastgestelde bestemmingsplan zes weken ter inzage, en kan een beroepschrift bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State worden ingediend. Tevens kan een verzoek om een voorlopige voorziening bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State worden ingediend.

 

 

 

 

1.5 Leeswijzer

 

In hoofdstuk twee worden de uitgangspunten van het nieuwe ruimtegebruik gegeven en de visie voor het plangebied beschreven. Hoofdstuk drie bevat de juridische vertaling van de visie van het bestemmingsplan. In hoofdstuk vier komt de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan aan bod. Om een indruk te krijgen wat met het bestemmingsplan wordt beoogd en hoe het juridisch vertaald wordt, is het lezen van deze hoofdstukken voldoende.

 

Hoofdstuk vijf en zes geven de achtergronden, toelichting en motivatie op de gemaakte keuzen weer die uiteindelijk hebben geleid tot de planopzet. In hoofdstuk vijf gaat verder in op de beleidskaders. In het laatste hoofdstuk komen de omgevingsaspecten aan bod.

 

 

 

 

HOOFDSTUK 2 PLANBESCHRIJVING

 

 

 

2.1 Huidige situatie en omgeving

 

Het plangebied is gelegen aan de (kruising van de) wegen Ophelialaan en Jac. P. Thijsselaan. De lanen maken onderdeel uit van de historische hoofdstructuur van Aalsmeer. De wegen worden gekenmerkt door aanliggende woonbebouwing, met nabij de kruising de bebouwing van de school De Hoeksteen. Ten noordoosten van het plangebied ligt aan de kruising, tegenover de voormalige school, de Open Hof Kerk en verderop het Seringenpark. Ook de begraafplaats van Aalsmeer is nabijgelegen. Verder is het plangebied aan alle andere zijden omsloten door achtertuinen van woonbebouwing.

 

 

 

2.2 Toekomstige situatie en omgeving

 

Het nieuw te realiseren bouwplan bestaat uit totaal 22 woningen. Het bestaande schoolgebouw wordt omgebouwd naar 8 woningen. De overige gebouwen op het terrein worden gesloopt. Op het achterterrein komt er nieuwbouw van 12 woningen. Aan de Jac. P. Thijsselaan worden 2 nieuwe woningen gebouwd.

 

Hieronder een verkavelingsschets en impressies.

[image]

Voor deze ontwikkeling is een beeldkwaliteitsplan opgesteld (zie bijlage 7). Dit beeldkwaliteitsplan zal worden toegevoegd aan de Welstandsnota. Bouwplannen moeten dan getoetst worden aan dit beeldkwaliteitsplan.

 

 

 

 

 

HOOFDSTUK 3 PLANOPZET EN JURIDISCHE REGELING

 

 

 

3.1 Algemeen

 

In dit hoofdstuk wordt inzicht gegeven in de wijze waarop de gewenste ruimtelijke en functionele ontwikkeling van het plangebied juridisch is vertaald. In het voorgaande hoofdstuk is beschreven welke ontwikkelingen in het plangebied plaatsvinden. In dit hoofdstuk wordt aangegeven welke juridisch-planologische instrumenten daarbij worden ingezet.

 
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) die per 1 juli 2008 in werking is getreden verplicht gemeenten tot het opstellen van een bestemmingsplan voor het gehele grondgebied. In de Wro en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is nader uitgewerkt uit welke onderdelen een bestemmingsplan in ieder geval moet bestaan.

 
Het juridische deel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de regels. Deze onderdelen zijn bindend voor de burger. De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en gebouwen en bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing. De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor de toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. De toelichting is niet juridisch bindend, maar wordt als handvat en beleidskader/interpretatiekader voor het bestemmingsplan gebruikt.

 
De bruikbaarheid van deze instrumenten is geheel afhankelijk van het doel van het bestemmingsplan en de gewenste bestemmingsmethodiek van de gemeente Aalsmeer. Uitgangspunt is dat het bestemmingsplan moet voorzien in een passende regeling voor de komende tien jaar, dit is de geldigheidsduur van een bestemmingsplan.

 

 

 

3.2 De bestemmingen

 

artikelsgewijze beschrijving regels en bestemmingen

 

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

 

Begrippen (artikel 1)

hierin worden de begrippen gedefinieerd die in de planregels worden gebruikt.

 

Wijze van meten (artikel 2)

hierin wordt aangegeven hoe de diverse maten worden gemeten en de inhoud en oppervlakte van bouwwerken worden berekend om zo een eenduidige toepassing van de bebouwingregeling te bewerkstelligen.

 

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

 

Groen (artikel 3)

De bestemming Groen is bedoeld voor openbaar groen. Binnen de bestemming zijn wel andere functies mogelijk die binnen groen gerealiseerd kunnen worden. Dit zijn bijvoorbeeld water, bruggen, speelvoorzieningen, bermen, toegangspaden, voetpaden en een fietsenberging ter plaatse van de aanduiding fietsenberging.

 

Verkeer - verblijfsgebied (artikel 4)

De bestemming Verkeer en verblijf is bedoeld voor langzaamrijdend verkeer, fietsers, en parkeren. Het verblijven in deze ruimte is gelijkwaardig aan de verkeersfunctie.

Water (artikel 5)

De bestemming water is bedoeld voor watergangen.

 

Wonen - 1 (artikel 6)

De bestemming Wonen - 1 is bedoeld voor aaneengebouwde en gestapelde woningen. Op de verbeelding is het maximale aantal woningen aangegeven en tevens de maximale goot- en bouwhoogte.

 

Wonen - 2 (artikel 7)

De bestemming Wonen - 2 is bedoeld voor aaneengebouwde en twee-aaneengebouwde woningen. Op de verbeelding is het maximale aantal woningen aangegeven en tevens de maximale goot- en bouwhoogte.

 

Wonen - 3 (artikel 8)

De bestemming Wonen - 3 is bedoeld voor twee-aaneengebouwde woningen. Op de verbeelding is het maximale aantal woningen aangegeven en tevens de maximale goot- en bouwhoogte.

 

Waarde - Cultuurhistorie Gemeente (artikel 9)

Deze dubbelbestemming is opgenomen omdat het plangebied valt in het aangewezen beschermd Dorpsgezicht Berkenlaan, Jac. P. Thijsselaan en Kastanjelaan.

 

Hoofdstuk 3 Algemene regels

 

Anti-dubbeltelregel (artikel 10)

Deze bepaling dient om te voorkomen dat bijvoorbeeld een grondoppervlak dat in een bepaald geval al eens als berekeningsgrondslag voor de toelaatbare oppervlakte aan bebouwing heeft gediend, later nog eens als berekeningsgrondslag voor een ander bouwwerk wordt gebruikt, maar dat dan tot gevolg heeft dat in het eerste geval een situatie ontstaat die afwijkt van het plan.

 

Algemene bouwregels (artikel 11)

In dit artikel (toegelaten overschrijdingen) wordt aangegeven in welke gevallen de in dit plan aangegeven bestemmingsgrenzen, bouwgrenzen en/of hoogtematen overschreden mogen worden. Dit betreffen bijvoorbeeld liftkokers, schoorstenen en balkons.

 

Algemene afwijkingsregels (artikel 12)

In dit artikel wordt bepaald in het kader van welke algemene afwijkingen in het plangebied gebruik gemaakt kan worden.

 

Luchtvaartverkeerszone-LIB (artikel 13 t/m 16)

Hier wordt aangegeven waar de gronden binnen de gebiedsaanduidingen en vrijwaringszones (Luchtvaartverkeerzones LIB) voor bedoeld zijn.

 

Overige regels (artikel 17)

Vanwege het voorkomen van verschillende overlappende dubbelbestemmingen in het gebied is besloten op deze plaats de onderlinge verhouding van de verschillende dubbelbestemmingen te regelen.

 

 

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

 

Overgangsrecht (artikel 18)

Samengevat wordt hierin gewaarborgd dat bouwwerken en gebruiksvormen die bij de totstandkoming van het plan reeds bestaan, maar nu in strijd raken met het plan, mogen blijven bestaan. Daarbij wordt het hierin mogelijk gemaakt om op te treden tegen eerder ontstaan illegaal gebruik.

 

Slotregel (artikel 19)

Voor de duidelijkheid, o.a. bij benoeming en verwijzing, is hierin een eenduidige naam voor het gehele plan inclusief de toelichting aangegeven.

 

 

 

 

HOOFDSTUK 4 UITVOERBAARHEID

 

 

 

4.1 Economische uitvoerbaarheid

 

4.1.1 Financieel-economische haalbaarheid

Het gehele plangebied, inclusief de opstallen van de school en de bijgebouwen, is in

eigendom bij de gemeente.

 

Schoolgebouw

Voor de transformatie van het schoolgebouw en de bebouwing van de naastgelegen kavel dient een ontwerpproces te worden doorlopen, waarbij een architect wordt geselecteerd die een schetsontwerp, voorlopig ontwerp en definitief ontwerp maakt. Voor de kosten van dit ontwerpproces heeft de raad tijdens de besluitvorming over de Startnotitie een voorbereidingskrediet van € 242.000,­ beschikbaar gesteld.

 

Grondexploitatie

Het project wordt gerealiseerd op grond die volledig in eigendom is van de gemeente.

Dit betekent dat de gemeente de kosten van dit project dekt uit de opbrengsten door gronduitgifte. Hiertoe wordt door de raad een gemeentelijke grondexploitatie vastgesteld op het moment dat ook in de raad het bestemmingsplan wordt vastgesteld. De haalbaarheidsstudie heeft uitgewezen dat er een positief resultaat behaald kan worden (prijspeil 2022). Voor de gronduitgifte zal vervolgens een tender worden uitgeschreven, oftewel een competitie waarbij gegadigden worden uitgenodigd een grondbieding te doen op basis van het gewenste Woningbouwprogramma. Ook kunnen andere gunningscriteria deel uitmaken van de tender zoals bijvoorbeeld duurzaamheid. Uitgangspunt is dat de opbrengst uit de grondbieding hoger is dan de kosten van het project.

 

4.1.2 Verhaal van kosten

De gemeente is op grond van artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening verplicht om

bij het mogelijk maken van een bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1 van het Besluit

ruimtelijke ordening, een exploitatieplan vast te stellen ten behoeve van het verhalen

van de door de gemeente te maken kosten, tenzij voorafgaand aan de vaststelling van

de bestemmingswijziging een overeenkomst tot stand is gekomen waarin dit

kostenverhaal is verzekerd.

Aangezien de gemeente het kostenverhaal via gronduitgifte heeft verzekerd hoeft er geen exploitatieplan te worden vastgesteld noch een overeenkomst inzake kostenverhaal te worden gesloten. Het kostenverhaal is kortom anderszins verzekerd.

 

 

 

4.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

 

4.2.1 Inspraak

Er is een digitale informatieavond gehouden op 10 februari 2022, waarbij eenieder kon worden ingelicht over de concept startnotitie 'De Hoeksteen' van het bouwplan en waarbij gelegenheid is gegeven om vragen te stellen en reacties naar voren te brengen. Vlak daarna is aanvullend gesproken met omwonenden die daaraan behoefte hadden. Vervolgens zijn de mogelijkheden verkend om naar aanleiding van de reacties de startnotitie aan te passen. Deze aanpassingen zijn inzichtelijk gemaakt voor de belanghebbenden en teruggekoppeld in een bijeenkomst op 20 juni 2022.

Op 20 juni 2022 heeft er een tweede fysieke informatiebijeenkomst plaatsgevonden waar de aanpassingen aan het bouwplan gepresenteerd zijn.

 

De concept startnotitie is na goedkeuring door college van B en W vrijgegeven voor participatie. Dat houdt in dat belanghebbenden 4 weken de gelegenheid hebben gekregen om te reageren op de concept startnotitie.

 

Het ontwerp is gedurende zes weken ter inzage gelegd van vrijdag 9 juni tot en met donderdag 20 juli 2023. Gedurende de termijn van ter inzage legging heeft eenieder de gelegenheid gekregen om schriftelijk zienswijzen kenbaar te maken. Er zijn 6 zienswijzen ingediend. De beantwoording van de zienswijzen is terug te vinden in bijlage 10, nota van beantwoording.

 

 

4.2.2 Bro-partners

 

In het kader van het wettelijk vooroverleg op grond van het Besluit op de ruimtelijke ordening is het voorontwerp toegezonden aan de hieronder genoemde provinciale en rijksdiensten en andere instanties op 17 maart 2023.

De toezending is gedaan met het verzoek om binnen 3 weken te reageren en met de mededeling, dat indien niet binnen die termijn zal zijn gereageerd, wordt aangenomen, dat het voorontwerp bestemmingsplan geen aanleiding heeft gegeven tot het maken van opmerkingen.

 

  1. Gedeputeerde Staten van Noord-Holland;

  2. Hoogheemraadschap van Rijnland;

  3. Waternet;

  4. Steunpunt Monumenten en Archeologie (MOOI Noord-Holland);

  5. Gasunie;

  6. Liander;

  7. Brandweer Amstelland;

 

De instanties welke staan vermeld onder de nummers 3 t/m 5 hebben niet gereageerd, zodat mag worden aangenomen, dat het voorontwerp geen aanleiding heeft gegeven tot het maken van opmerkingen.

 

De instanties welke staan vermeld onder de nummers 6 en 7 hebben te kennen gegeven, dat zij geen opmerkingen hebben, dan wel dat het voorontwerp geen onderwerpen raken waarbij deze instanties belang hebben.

 

Het Hoogheemraadschap van Rijnland heeft gereageerd en gevraagd of de toelichting aangevuld kan worden met het huidige beleid. Het beleid is verwerkt in de toelichting. Daarnaast hebben ze ook verzocht om een duiker te vervangen door een open watergang. Deze duiker ligt buiten het plangebied en maakt daarmee geen onderdeel uit van deze ontwikkeling. In het kader van dit bestemmingsplan zal daarom ook de duiker niet vervangen worden door een open watergang.

 

Gedeputeerde Staten van Noord-Holland heeft schriftelijk gereageerd op het voorontwerp bestemmingsplan. Op basis van deze reactie is de toelichting aangevuld met een paragraaf over geluid van de luchthaven in relatie tot de te bouwen woningen.

 

 

 

4.3 Handhaving

 

 

4.3.1 Uitvoerings- en handhavingsbeleid

 

Handhaving op het gebied van ruimtelijke ordening spitst zich toe op het gebruik van de gronden en opstallen, de maatvoering van bouwwerken en het uitvoeren van werken en werkzaamheden waarvoor een omgevingsvergunning nodig is. Handhaving kan kortweg worden omschreven als: elke handeling die er op is gericht de naleving van rechtsregels te bevorderen of een overtreding te beëindigen. Handhaving is geen doel op zich maar draagt bij aan de realisatie van de ruimtelijke doelstellingen die met het bestemmingsplan worden beoogd en de bescherming van de verschillende belangen die worden gewaarborgd.

  

Een bestemmingsplan bevat daarom een handhavingsparagraaf. Hierin wordt een toelichting gegeven op de wijze waarop de gemeente het juridische normenkader van het bestemmingsplan handhaaft, dat door middel van de planregels in samenhang met de planverbeelding in het leven is geroepen.

  

Het niet naleven van een bestemmingsplan komt neer op het ondergraven van één van de meest waardevolle en invloedrijkste instrumenten van de gemeentelijke overheid. Daarnaast is het een inbreuk op en aantasting van de belangrijkste waarborgen die de burger en bedrijven op gemeentelijk niveau hebben. De maatschappij mag immers verwachten en eisen van de gemeentelijke overheid dat zij de regelgeving die zij in het bestemmingsplan heeft opgenomen ook zal handhaven. Het niet naleven en handhaven van het bestemmingsplan tast de geloofwaardigheid van de gemeente in het algemeen aan. Om deze redenen is het noodzakelijk het bestemmingsplannen te handhaven en te blijven handhaven.

  

De gemeente is verplicht om uitvoerings- (vergunningverlening) en handhavingsbeleid vast te stellen in een of meer documenten, waarin gemotiveerd wordt aangegeven welke doelen wij onszelf stellen bij de uitvoering en handhaving en welke activiteiten we daarvoor zullen uitvoeren. Deze verplichting is nu al opgenomen in het Besluit omgevingsrecht en komt ook in de Omgevingswet terug.

 

De gemeente heeft aan deze verplichting invulling gegeven in het actuele VTH beleidsplan, waarin zowel het uitvoerings- als het handhavingsbeleid is opgenomen. Deze nota beschrijft de visie, doelstellingen, prioriteiten, uitgangspunten en strategieën op het gebied van vergunningverlening, toezicht en handhaving. Het is gebaseerd op een analyse van de problemen die zich kunnen voordoen met betrekking tot de naleving van de geldende wetgeving, waaronder dit bestemmingsplan. Een andere belangrijk uitgangspunt zijn de toepasselijke algemeen verbindende voorschriften, de beleidskaders en een analyse van inzichten, technieken en werkwijzen die gebruikt kunnen worden voor de uitvoering.

 

Het gehele uitvoerings- en handhavingsbeleid geeft ten minste inzicht in:

 

In de jaarlijkse uitvoeringsprogramma’s worden deze prioriteiten vertaald in daadwerkelijke activiteiten. Jaarlijks evalueren we de uitgevoerde inspanningen en toetsen we de bijdrage aan de beleidsdoelstellingen. Doen we nog de juiste dingen op de juiste wijze of signaleren we ontwikkelingen die een aanpassing van het (ruimtelijke) beleid vragen? Het uitvoeringsprogramma, jaarverslag en de evaluatie worden toegestuurd aan de gemeenteraad.

 

 

 

 

HOOFDSTUK 5 BELEIDSKADER

 

 

 

5.1 Inleiding

 

Dit hoofdstuk geeft een overzicht van de belangrijkste ruimtelijke beleidskaders. Achtereenvolgens komt het relevante rijks-, provinciale, regionale en gemeentelijk beleid aan bod. Het beleid en de wetgeving op milieugebied wordt behandeld in hoofdstuk 6.

 

 

 

5.2 Rijksbeleid

 

5.2.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

 

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld. Hierin zijn de kaders van het nieuwe rijksbeleid opgenomen. Deze Omgevingsvisie is de opvolger van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012). De NOVI is een instrument van de nieuwe Omgevingswet en loopt vooruit op de inwerkingtreding van die wet. Vanwege het uitstel van de inwerkingtreding van de Omgevingswet komt de NOVI als structuurvisie uit onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze structuurvisie gelden als een omgevingsvisie, zoals in de nieuwe wet bedoeld. In de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) wordt door het Rijk een langetermijnvisie gegeven op de toekomstige ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI bestaat uit een visie, toelichting en uitvoeringsagenda. De combinatie van deze drie documenten zorgt voor een toetsing die leidt tot nationale strategische keuzes en gebiedsgericht maatwerk.

 

De NOVI heeft de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vervangen. De SVIR (het beleid) gaat geheel op in de NOVI, behalve enkele onderdelen van bijlage 6, ‘Essentiële onderdelen Nota Mobiliteit’. De NOVI richt zich op nationale belangen, en de nationale belangen opgenomen in de SVIR maken onderdeel uit van de NOVI.

 

Afbeelding 5.2: Afwegen met de NOVI. Bron: Nationale Omgevingsvisie.

 [image]

 

De NOVI beschrijft een toekomstperspectief met de ambities: wat willen we bereiken? Vervolgens worden de 21 nationale belangen in de fysieke leefomgeving en de daaruit voortkomende opgaven beschreven. Die opgaven zijn in feite het verschil tussen de ambitie en de huidige situatie en verwachte ontwikkelingen.

 

 

De vier prioriteiten

De Uitvoeringsagenda beschrijft de vier prioriteiten. De opgaven uit de toelichting kunnen veelal niet apart van elkaar worden aangepakt. Als een samenhangende, integrale aanpak nodig is, over de sectoren heen, vraagt dit een andere inzet. De samenhang tussen opgaven manifesteert zich rond vier prioriteiten.

 

Drie afwegingsprincipes

Het doel van de Omgevingswet is het bereiken van een balans tussen: '(a) het bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit en (b) doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de fysieke leefomgeving ter vervulling van maatschappelijke behoeften'. Beschermen en ontwikkelen sluiten elkaar niet per definitie uit en kunnen elkaar zelfs versterken. Echter, gaan beschermen en ontwikkelen niet altijd en overal zonder meer samen en zijn soms echt onverenigbaar. Een optimale balans tussen deze twee vergt steeds een zorgvuldige afweging en prioritering van ongelijksoortige belangen. Om dit afwegingsproces en de omgeving inclusieve benadering richting te geven, is in de NOVI een drietal afwegingsprincipes geformuleerd:

 

Relevantie plangebied

Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een NOVI-gebied. Voorliggend plan voorziet in een nieuwe ruimtelijke kwaliteit op gedeeltelijk braakliggend terrein en draagt daarmee bij aan de woon- en leefomgeving in Aalsmeer (sterke en gezonde steden en regio's).

 

5.2.2 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en Amvb Ruimte

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte schetst het kabinet hoe Nederland er in 2040 uit moet zien: concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Het ruimtelijke en mobiliteitsbeleid wordt meer aan provincies en gemeenten overgelaten. Hieronder valt bijvoorbeeld het landschapsbeleid. De Rijksoverheid richt zich op nationale belangen, zoals een goed vestigingsklimaat, een degelijk wegennet en waterveiligheid.

 

Tot 2028 heeft het kabinet in de SVIR 3 Rijksdoelen geformuleerd:

 

Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor die belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken ('je gaat er over of niet'). Buiten deze belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

Tevens werkt het Rijk aan eenvoudigere regelgeving. Daarbij verwacht het Rijk dat medeoverheden zich eveneens inzetten voor meer eenvoud en verdere integratie op het gebied van ruimtelijke regelgeving. Hierdoor neemt de bestuurlijke drukte af en ontstaat er ruimte voor regionaal maatwerk.

 

 

Rol provincies en gemeenten bij ruimte en mobiliteit

De provincies en gemeenten krijgen in het nieuwe ruimtelijke en mobiliteitsbeleid meer bevoegdheden. Bijvoorbeeld op het gebied van landschappen, verstedelijking en het behoud van groene ruimte. Provincies en gemeenten zijn volgens het kabinet beter op de hoogte van de situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties. Daardoor kunnen zij beter afwegen wat er in een gebied moet gebeuren. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei, aansluitend op de woonwensen van mensen. Bij beheer en ontwikkeling van natuur krijgen boeren en particulieren in het landelijk gebied een grotere rol. Bij gebiedsontwikkeling wordt de daadwerkelijke vraag van bewoners, bedrijven en organisaties leidend. Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen, wordt een ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Dat betekent: eerst kijken of er vraag is naar een bepaalde nieuwe ontwikkeling, vervolgens kijken of het bestaande stedelijk gebied of bestaande bebouwing kan worden hergebruikt en, mocht nieuwbouw echt nodig zijn, zorgen voor een optimale (multimodale) bereikbaarheid. Het Rijk vindt de stedelijke regio's van mainports, brainport, greenports en valleys van nationale betekenis. Gebiedsontwikkelingen van nationaal belang zoals de Zuidas en Structuurvisie Mainport Schiphol Amsterdam Haarlemmermeer worden doorgezet. Om nieuwe projecten van de grond te krijgen, zoekt het Rijk in samenwerking met marktpartijen en andere overheden naar nieuwe vormen van financiering.

 

Bereikbaarheid verbeteren

Om de bereikbaarheid te verbeteren, zet het Rijk in op investeren, innoveren en instandhouden. Het Rijk geeft vanuit het verlengde Infrastructuurfonds na 2020 prioriteit aan het oplossen van bereikbaarheidsknelpunten voor de main-, brain- en greenports. Bij het verbeteren van de bereikbaarheid wordt sterk gelet op het samenspel tussen alle modaliteiten in samenhang met ruimtelijke ontwikkeling.

 

Op de weg wordt doorgaand verkeer en bestemmingsverkeer zo veel mogelijk gescheiden, In de Randstad wordt voor snelwegen de standaard 2x4 rijstroken Op het spoor kunnen reizigers vanaf 2020 spoorboekloos reizen (op de drukste trajecten 6 intercity's en 6 sprinters per uur). Verder wordt veel geld uitgetrokken voor wegenonderhoud. Daarnaast wordt er innovatief omgegaan met benutting van infrastructuur, zoals ruimere openstelling spitsstroken, introductie intelligente transportsystemen en afspraken met werkgevers over terugdringen woon- werkverkeer.

 

Juridische doorwerking

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) definieert de beleidsverantwoordelijkheid van het rijk inzake de ruimtelijke ordening en mobiliteit. Deze verantwoordelijkheid zal betrekking hebben op basisnormen op het gebied van milieu, leefomgeving, (water)veiligheid en het beschermen van unieke ruimtelijke waarden; (inter)nationale hoofdnetten en ruimtelijke voorwaarden voor versterking van de economische structuur. De structuurvisie moet de Nota Mobiliteit, de Nota Ruimte, de Mobiliteitsaanpak en Randstad 2040 vervangen.

 

De nationale belangen uit de structuurvisie worden in de Amvb Ruimte juridisch geborgd. Deze Amvb komt in de plaats van de eerdere ontwerp-Amvb Ruimte die in 2009 aan de Tweede kamer is aangeboden. De Amvb Ruimte wordt in juridische termen aangeduid als: Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). De Amvb is deels opgebouwd uit hoofdstukken afkomstig van de 'oude' Amvb en deels uit nieuwe onderwerpen.

 

De Amvb is een van de uitvoeringsinstrumenten die kunnen worden ingezet om het Rijksbeleid in het beleid van lagere overheden te laten implementeren. De Amvb Ruimte bevat de juridische kaders voor onder meer het bundelen van verstedelijking, de rijksbufferzones, nationale landschappen, de ecologische hoofdstructuur, de kust, grote rivieren, militaire terreinen, de mainportontwikkeling van Rotterdam en de Waddenzee. Hiermee kan bijvoorbeeld precies aangegeven worden in welke zones bestemmingsplannen geen bestemmingen mogen bevatten die verdere verstedelijking toestaan. Dit moet leiden tot snellere besluitvorming en minder bestuurlijke drukte.

 

Relevantie onderhavige plan

Geen van de in de structuurvisie opgenomen onderwerpen heeft invloed op het onderhavige plan. Het onderhavige plan heeft geen invloed op de nationale belangen die in de structuurvisie worden benoemd. De structuurvisie vormt derhalve geen belemmering voor het project Herontwikkeling De Hoeksteen en het onderhavige bestemmingsplan.

 

5.2.3 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) geeft de juridische kaders die nodig zijn om het vigerend ruimtelijk rijksbeleid te borgen en legt daarmee nationale ruimtelijke belangen vast. De ruimtelijke onderwerpen van nationaal belang zijn daardoor beperkt. Het Barro bevat regels die de beleidsruimte van andere overheden ten aanzien van de inhoud van ruimtelijke plannen inperken, daar waar nationale belangen dat noodzakelijk maken.

 

Relevantie onderhavige plan

Geen van de in het Barro geregelde onderwerpen heeft invloed op het onderhavige plan. Het onderhavige plan heeft geen invloed op de nationale belangen die in het Barro zijn geborgd. Het Barro vormt derhalve geen belemmering voor het project Herontwikkeling De Hoeksteen en het onderhavige bestemmingsplan.

 

5.2.4 Ladder voor duurzame verstedelijking

De "Ladder voor duurzame verstedelijking" heeft als doel een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. De ladder voor duurzame verstedelijking is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geïntroduceerd en is vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), in artikel 3.1.6, lid 2. De onderbouwing van de behoefte aan woningen en andere functies wordt gedaan aan de hand van de ladder voor duurzame verstedelijking.

 

De ladder voor duurzame verstedelijking is sinds 1 juli 2017 gewijzigd. Het principe van de ladder is hetzelfde gebleven. Met betrekking tot de (nieuwe) ladder staat in het Bro, in artikel 3.1.6, lid 2, de volgende bepaling opgenomen:

"De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien."

 

Relevantie onderhavige plan

De ladder voor duurzame verstedelijking dan wel artikel 3.1.6, lid 2 Bro is van toepassing op het project Herontwikkeling De Hoeksteen en het onderhavige bestemmingsplan, omdat er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Derhalve wordt hierna de behoefte aan het plan ofwel de woningen onderbouwd.

 

Onderbouwing behoefte woningen (nut en noodzaak project/plan)

 

Algemeen

De sluiting van de school De Hoeksteen, de verouderde uitstraling van het terrein en de leegstand van het schoolgebouw hebben gezorgd voor een behoefte aan andere functies dan de huidige/voormalige functie van het gebied.

Gezien de woongebieden in de omgeving van de planlocatie, is het wenselijk om, in verband met de kwaliteit van de leefomgeving, de onderhavige locatie te herontwikkelen. Woningbouw op de locatie van het onderhavige plangebied wordt gezien als de oplossing voor het verouderde en ongebruikte perceel. Grondgebonden woningen in bestaande en nieuwe bebouwing is een invulling waaraan behoefte is. Die behoefte, en de mate waarin, wordt hierna onderbouwd.

 

De (regionale) behoefte aan woningen dient te worden onderbouwd in het kader van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Bij een bestemmingsplan, dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dient te worden beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele behoefte. De voorgenomen woningen in het onderhavige plan (project Herontwikkeling De Hoeksteen), in Aalsmeer, beoogt te voorzien in een (regionale) behoefte aan woningen. Het betreft in meerdere woongebouwen met in totaal 22 grondgebonden woningen. In het onderhavige bestemmingsplan wordt de realisatie van maximaal 22 woningen mogelijk gemaakt, waarvan tenminste 25% sociale koopwoningen moeten betreffen.

Ter onderbouwing van de sociale huur- en/of koopwoningen woningbouw op de onderhavige locatie wordt gebruik gemaakt van het rapport

 

"Oplegger Regionaal Actieprogramma Wonen 2016 t/m 2020 Amstelland­Meerlanden, Amsterdam, Zaanstreek­Waterland" (voorheen Stadsregio Amsterdam) en de 'Monitor Woningbouw 2021' van de provincie Noord­Holland. Met de gegevens in deze rapportages is de 'ladder­toets woningen' in dit bestemmingsplan opgesteld.

 

Eind 2016 heeft de voormalige stadsregio Amsterdam het Regionaal Actieprogramma (RAP) Stadsregio 2016­2020 opgesteld, welke in juli 2017 aangevuld is. Het RAP en de 'oplegger' met aanvullingen vormen samen het geldende RAP voor de regio. Het RAP is een belangrijk document voor het voldoen aan de Provinciale Ruimtelijke Verordening.

In dit geval wordt het RAP gebruikt om de regionale kwantitatieve en kwalitatieve behoefte naar woningbouw te toetsen.

Daarnaast is gekeken naar de Monitor Woningbouw (2021) van de provincie Noord­Holland, welke de basis vormt voor de regionale woonafspraken tussen de provincie en de regio's. De Monitor Woningbouw 2021 kijkt naar de productie, plancapaciteit en woningbehoefte.

De 22 woningen zijn aangemeld en opgenomen in de monitor.

 

Regio

De provincie Noord­Holland heeft in 2010 in de woonvisie vier deelregio's bepaald. Eén daarvan is de Stadsregio Amsterdam (SRA). Sinds januari 2017 is de SRA opgedeeld in drie deelregio's, te weten Amstelland­Meerlanden, Amsterdam en Zaanstreek­Waterland. In het RAP 2016­2020 worden deze drie regio's beschouwd als de marktregio Amsterdam. De inhoudelijke ambities en doelstellingen blijven ongewijzigd. Aalsmeer en daarmee het plangebied is gelegen in de regio Amstelland­Meerlanden en in de marktregio Amsterdam. Voor de onderhavige toets van woningbehoefte wordt dus naar deze regio's gekeken.

 

Kwantitatieve behoefte

In artikel 6.3 van de Omgevingsverordening (zie ook paragraaf 5.3.2) wordt bepaald dat een bestemmingsplan uitsluitend kan voorzien in een nieuwe stedelijke ontwikkeling als deze ontwikkeling in overeenstemming is met de binnen de regio gemaakte schriftelijke afspraken. Voor wat betreft de regionale afstemming is artikel 2 van de 'Uitvoeringsregeling regionale afspraken nieuwe stedelijke ontwikkelingen 2017' van toepassing. In de provinciale woningbouwmonitor plancapaciteit is het plangebied opgenomen als woningbouwlocatie met maximaal 1000 woningen. De locatie is bovendien door de Metropoolregio Amsterdam (MRA) opgenomen op de lijst van kansrijke locaties om te komen tot de beoogde versnelling van de woningbouwproductie in verband met de aanzienlijke opgave in de metropoolregio.

 

Kwalitatieve behoefte

In de Gebiedsvisie Aalsmeer 2020 (zie paragraaf 5.4.1) heeft de gemeente aangegeven wat betreft woningbouw de lijn van een beheerste bevolkingsgroei te volgen. Kwaliteit gaat voor kwantiteit. De centrale ambitie in de Woonvisie Aalsmeer 2011-2020 (zie paragraaf 5.4.4) is in te willen spelen op de bestaande woonwensen en dat stelt de gemeente voor de opgave een grotere variatie in het woningaanbod te realiseren. Uit de analyse blijkt dat, naast de blijvende grote vraag naar eengezinswoningen, zeker ook in specifieke woonbehoeften van jongeren, starters en ouderen moet worden voorzien. De sociale huurvoorraad vervult een belangrijke functie in het huisvesten van de aandachtsgroep. De gemeente ziet graag dat de omvang van de sociale huurvoorraad ook in de toekomst van voldoende omvang en kwaliteit moet zijn om de aandachtsgroep voldoende keuze te bieden. Voor de middeninkomens wordt ingezet op een betere bereikbaarheid van koop- en huurwoningen in het midden en duurdere segment.

De beoogde ontwikkeling van het plangebied voorziet in rijwoningen en beperkt in twee-onder-één-kap woningen. Een deel van de woningen is bedoeld voor sociale huur of koop. De beoogde woningen van het plan voorzien in een financieel divers aanbod.

 

Conclusie

De voorgestane ontwikkeling van het plangebied voorziet in zowel een kwantitatieve als kwalitatieve behoefte. Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de uitgangspunten van de Ladder voor Duurzame Verstedelijking.

 

 

5.2.5 Luchthavenindelingbesluit Schiphol

 

De kaders van het Luchthavenindelingbesluit (LIB) Schiphol vormen geen belemmering voor het onderhavige plan. Dit staat toegelicht in paragraaf 6.10.

 

 

 

5.3 Provinciaal en regionaal beleid

 

5.3.1 Omgevingsvisie NH2050

De "Omgevingsvisie NH2050 ­ Balans tussen economische groei en leefbaarheid" is op 19 november 2018 door Provinciale Staten van Noord­Holland vastgesteld. De Omgevingsvisie NH2050 betreft een structuurvisie op grond van de Wet ruimtelijke ordening. In de omgevingsvisie heeft de provincie haar ruimtelijke toekomstvisie vastgelegd en heeft zij tevens aangegeven hoe zij deze visie denkt te zullen realiseren.

 

Het uitgangspunt van de omgevingsvisie is dat Noord­Holland een relatief hoog welvaarts­ en welzijnsniveau heeft. Om deze ook voor de toekomst vast te kunnen houden, richt de provincie zich op een goede balans tussen economische groei en leefbaarheid. Zodanig dat bij veranderingen in het gebruik van de fysieke leefomgeving de doelen voor een gezonde en veilige leefomgeving overeind blijven.

 

In de omgevingsvisie worden ambities genoemd op het gebied van de leefomgeving, het gebruik van de leefomgeving en de energietransitie.

 

De ambities ten aanzien van de leefomgeving luiden als volgt. Een klimaatbestendig en waterrobuust Noord­Holland. In het kader van gezondheid en veiligheid, het behouden en waar mogelijk verbeteren van de kwaliteit van de fysieke leefomgeving. Het vergroten van de biodiversiteit van Noord­Holland.

 

Voor het gebruik van de leefomgeving gelden de volgende ambities.

Een duurzame economie met innovatie als belangrijke motor, daardoor is er ruimte voor ontwikkeling van circulaire economie, duurzame landbouw, energietransitie en experimenten.

 

Verder wil de provincie vraag en aanbod van woon­ en werklocaties beter afstemmen (kwantitatief en kwalitatief). Daarbij moet woningbouw, in overeenstemming met de kwalitatieve behoeftes en trends, vooral in en aansluitend op de bestaande verstedelijkte gebieden worden gepland. Duurzaamheid van de totale woningvoorraad is het uitgangspunt.

De derde ambitie binnen deze categorie is het effectief, veilig en efficiënt kunnen verplaatsen van inwoners, bedrijven en producten van Noord­Holland, waarbij negatieve gevolgen van de mobiliteit op klimaat, gezondheid, natuur en landschap steeds nadrukkelijk worden meegewogen.

Als laatste geldt het behouden en versterken van de unieke kwaliteiten van de diverse landschappen en de cultuurhistorie.

Voor energietransitie is de overkoepelende ambitie dat Noord­Holland in 2050 volledig klimaatneutraal is en gebaseerd op hernieuwbare energie. Daarom is er ruimte voor de noodzakelijke energietransitie en daarvoor benodigde infrastructuur. Dit alles rekening houdende met de ambities voor verstedelijking en landschap.

 

Relevantie onderhavige plan

Per project wordt door de gemeente Aalsmeer bekeken hoe bij de ambities van de provincie kan worden aangesloten.

 

Bij de veranderingen in de fysieke leefomgeving door het onderhavige project zal er sprake zijn van een aantrekkelijke, gezonde en veilige leefomgeving. Er zullen leegstaande verouderde panden en ongebruikt terrein verdwijnen, terwijl een cultuurhistorisch waardevol pand blijft behouden. De nieuwbouw en gebouwtransformatie en bijbehorende nieuwe inrichting van het perceel zorgt voor verbeteringen in de fysieke leefomgeving. De nieuwe woningen zullen voldoen aan de nu geldende eisen ten aanzien van energie. De woningen zullen geen gasaansluiting kennen. Tevens wordt bij de woningen extra rekening gehouden met de geluidsbelasting vanwege het vliegverkeer van Schiphol.

 

Het onderhavige project is niet of nauwelijks te beschouwen als nieuwe verstedelijking. Aangezien er sprake is van een transformatie van een bestaand bebouwd gebied en verhard terrein, en van inbreiding, hoeft er geen stedelijke uitbreiding plaats te vinden. Dit komt het behoud van landschap ten goede. De beoogde stedelijke inbreiding is nodig om te kunnen voldoen aan de woningbehoefte.

 

 

5.3.2 Omgevingsverordening NH2020

De provincie heeft op 22 oktober 2020 een nieuwe verordening vastgesteld, zijnde de

Omgevingsverordening NH2020. Deze verordening is op 19 december 2022 gewijzigd

vastgesteld. In de Omgevingsverordening NH2020 worden de eerste stappen gezet op de

sturingsfilosofie uit de Omgevingsvisie NH2050 te vertalen in juridische regels. Deze

sturingsfilosofie luidt als volgt: we gaan uit van het principe 'Lokaal wat kan, regionaal

wat moet', gelet op de diversiteit aan regio's, om ruimte te bieden aan maatwerk en om

vorm te kunnen geven aan een wendbare samenleving. Hierbij staat de opgave centraal.

 

Planspecifiek

Het plangebied ligt binnen de LIB 5 zone van Schiphol. Deze zone is toegelicht in paragraaf 6.4 en vormt verder geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

 

Conclusie

Verder zijn er geen relevante aanvullende eisen ten aanzien van het voorgenomen plan vanuit de Omgevingsverordening NH2020 waarmee gesteld kan worden dat het plan in overeenstemming is met het provinciale ruimtelijke beleid.

 

 

 

5.4 Gemeentelijk beleid

 

5.4.1 Gebiedsvisie Aalsmeer 2020

Het actuele ruimtelijke beleid van de gemeente is neergelegd in de Gebiedsvisie Aalsmeer 2020, vastgesteld door de gemeenteraad op 26 november 2009. De Gebiedsvisie heeft de status van structuurvisie op grond van de Wet ruimtelijke ordening.

 

Ingevolge de gebiedsvisie dient het ruimtelijke beleid van de gemeente gericht te zijn op een duurzame en kwalitatief sterke ontwikkeling van economie, wonen en recreatie met als voorwaarde het behoud van de leefbaarheid, het dorpse karakter, de bereikbaarheid en het op peil brengen van voorzieningen. De aandacht dient verlegd te worden van uitbreiding naar verbetering van de kwaliteit van de leefomgeving. Functies of ontwikkelingen die dit frustreren moeten worden tegengegaan.

 

Uit de gebiedsvisie volgen een aantal thema's die in het kader van de kwaliteit van de leefomgeving aandacht behoeven. Daarbij gaat het in de eerste plaats om de aanwezigheid van groen en water in de woonomgeving. Bij nieuwe ontwikkelingen in de woonbuurten dient het structurerende groen en water in de wijk te worden behouden en, waar mogelijk, versterkt. Op grond van de Gebiedsvisie wordt de kwaliteit van

de woonomgeving ook gedefinieerd door de mate waarin sprake is van een kenmerkende, samenhangende structuur. Nieuwe ontwikkelingen dienen deze samenhang en herkenbaarheid als uitgangspunt te nemen en te bekrachtigen. Op het gebied van wonen wil de gemeente de accenten verleggen en meer aandacht

besteden aan de kwaliteit van de woonomgeving. Maar tegelijkertijd wil Aalsmeer ook het woningaanbod op peil houden en in de toekomst geschikte woningen kunnen blijven aanbieden, passend bij de vraag en het karakter van Aalsmeer. Het gaat dus om een accentverschuiving: blijven bouwen, maar met meer oog voor kwaliteit.

 

Planspecifiek

Volgens de bij de gebiedsvisie behorende kaart ligt de (woningbouw)ontwikkeling in het gebied wat is aangeduid als wonen. Er wordt daarmee aangesloten bij de ambitie voor een duurzame en kwalitatief sterke ontwikkeling van wonen. De voorliggende ontwikkeling past binnen het ruimtelijk beleid van de gemeente, zoals in de Gebiedsvisie beschreven.

 

 

5.4.2 Aalsmeers verkeer- en vervoerplan

Voor de bereikbaarheid van Aalsmeer is de aanleg van de 'omgelegde N201' van cruciaal belang. De omlegging van de N201 leidt tot een gehele nieuwe verkeersstructuur in Aalsmeer. Voor de toekomst is de opgave de gemeente bereikbaar te houden en tegelijkertijd de woonkernen te ontlasten. In het eind 2009 vastgestelde Aalsmeers verkeer- en vervoerplan (AVVP) zijn drie doelstellingen vastgelegd:

 

In de AVVP zijn diverse wensbeelden opgenomen voor de wegcategorisering binnen Aalsmeer. In het AVVP is per kern ingegaan op de gemaakte afwegingen voor de verkeerssituatie. De belangrijkste discussiepunten in Kudelstaart hebben betrekking op de Kudelstaartseweg, Hoofdweg, de Mijnsherenweg en de Bilderdammerweg. Het gaat hierbij vooral om de verkeersveiligheid. De belangrijkste keuzes die betrekking hebben op Kudelstaart vinden plaats op de Kudelstaartseweg en de Mijnsherenweg. De variaties in snelheid laten een verschuiving van intensiteit zien tussen beide wegen.

 

In het AVVP is ook gekeken naar routes voor goederenvervoer. Uitgangspunt is dat de werkgebieden en bedrijventerreinen goed toegankelijk moeten zijn voor vrachtverkeer zonder dat sprake is van overlast in woon- en werkgebieden. De wegen voor goederenvervoer moeten voldoende breed zijn en er geldt in principe een maximum snelheid van 50 km/uur. Ten aanzien van het goederenvervoer is het wensbeeld dat deze over de Hoofdweg en Mijnsherenweg rijdt en daarmee Kudelstaart bediend.

 

Ten aanzien van het fietsverkeer moet deze op korte afstanden (< 7,5 kilometer) een serieus alternatief vormen voor de interne autoverplaatsingen. Aalsmeer moet daarom een herkenbare fietsinfrastrucuur krijgen, waarbij - naast veiligheid - comfort en snelheid uitgangspunten zijn. Dit betekent naast directe en veilige routes ook goede en voldoende stallingvoorzieningen bij de belangrijkste (publiekstrekkende) bestemmingen. De nadruk in het fietsbeleid ligt op verbeteren van utilitaire verbindingen. De aanleg van ontbrekende schakels in de regionale en lokale hoofdroutes heeft de hoogste prioriteit, omdat hiervan het meeste effect wordt verwacht.

 

Planspecifiek

Het plan de Hoeksteen sluit aan op bestaande infrastructuur en is daarmee dan ook in overeenstemming met het verkeers- en vervoersplan.

 

5.4.3 Nota Parkeernormen Aalsmeer

Eind 2012 heeft het CROW (Landelijk kenniscentrum voor verkeer en vervoer) nieuwe parkeerkencijfers gepubliceerd. De 'oude' cijfers dateren van 2004 en dienden als basis voor de parkeernormen zoals vastgesteld in het Aalsmeer Verkeer- en Vervoerplan (AVVP). In het AVVP zijn echter alleen normen opgenomen voor de categorie 'wonen'.

 

De aanleiding voor deze Nota Parkeernormen Aalsmeer is als volgt:

 

Het vaststellen van parkeernormen en toepassingsregels is om diverse redenen belangrijk en nuttig. Door het parkeren nadrukkelijk te toetsen en de juiste parkeernorm zo vroeg mogelijk in een planproces te bepalen wordt parkeeroverlast voorkomen en wordt de verkeersveiligheid verbeterd. Indien een ontwikkelaar namelijk te weinig parkeerplaatsen realiseert op eigen terrein, gaan er ook mensen in de omgeving parkeren met mogelijk parkeeroverlast en verkeersonveilige situaties tot gevolg.

 

Voor burgers, bedrijven en ontwikkelaars is met deze nota duidelijk welke normen gehanteerd worden bij een aanvraag. Bovendien bevat de nota duidelijke toepassingsregels om uit te leggen hoe de parkeernormen gehanteerd moeten worden. Hierdoor zorgen we er als gemeente voor dat er voldoende parkeerplaatsen aanwezig zijn en dat mogelijk verwachte parkeerproblemen vanaf het begin van het planproces worden voorkomen.

 

Planspecifiek

Middels een voorwaardelijke verplichting in de regels wordt gewaarborgd dat er voldoende parkeerplaatsen wordt gerealiseerd bij de woningen conform de Parkeernota van Aalsmeer.

 

5.4.4 Woonagenda 2020 en raadsprogramma 2022 - 2026

De Woonagenda 2020 formuleert (op hoofdlijnen) de volgende 3 opgaven:

  1. Een passende woningvoorraad: meer gericht op één- en tweepersoonshuishoudens;

  2. Toekomstbestendige woningen: aardgasloos en zoveel mogelijk energieneutraal;

  3. Leefbare buurten: gericht op zowel fysieke (woonmilieu, klimaatadaptatie, wonen en

vliegen) als sociale (voorkomen van segregatie) aspecten.

 

In de woonvisie wordt expliciet aandacht gevraagd voor de huisvesting van specifieke

doelgroepen zoals jongeren, starters en ouderen naast gezinnen. De meeste jongeren zijn gezien hun gemiddelde inkomen vaak aangewezen op het goedkope en lage

middensegment. Een segment dat in Aalsmeer beperkt beschikbaar is. Opgave uit de

Woonagenda is om het segment woningen dat toegankelijk is voor jongeren te vergroten.

 

Voor grote woningbouwprojecten met meer dan 50 woningen schrijft de woonagenda een prijsklasseverdeling voor in het woningbouwprogramma. Deze is, bij prijspeil 2022, als volgt:

- 25% van de woningen met een sociale huur tot €763,- per maand en/of goedkope

koopwoningen met een v.o.n.-prijs tot €213.000,-

- 35% woningen in het middeldure segment met een huur tussen €763,- en €957,- per

maand en koopwoningen met een v.o.n.-prijs tussen de €213.000,- en €386.000,-

- 40% dure woningen met een huur hoger dan €957,- per maand en koopwoningen met

een v.o.n.-prijs hoger dan €386.000,-

 

Planspecifiek

Voor het kleine project, zoals de Hoeksteen, zou volgens de woonagenda in de segmentering maatwerk mogen worden toegepast (voor projecten met minder dan 50 woningen). In de concept startnotitie was toen nog gekozen voor maatwerk met 27% dure koopwoningen en het merendeel (73%) aan koopwoningen in het lage middensegment.

 

In het nieuwe raadsprogramma 2022-2026 is de ambitie gesteld om in de

prijsklasseverdeling meer goedkope woningen te realiseren. Vanuit het College is gevraagd om voor dit project zoveel als mogelijk aan te sluiten bij de ambities uit het raadsprogramma 2022-2026. Dit leidt tot onderstaande prijsklasseverdeling, bij prijspeil 2022:

- 35% van de woningen met een sociale huur tot €763,- per maand en/of goedkope

koopwoningen met een v.o.n.-prijs tot €213.000,-

- 30% woningen in het middeldure segment met een huur tussen €763,- en €957,- per

maand en koopwoningen met een v.o.n.-prijs tussen de €213.000,- en €386.000,-

- 35% dure woningen met een huur hoger dan €957,- per maand en koopwoningen met

een v.o.n.-prijs hoger dan €386.000,-

 

Conform de Woonagenda legt de gemeente voor alle nieuw opgeleverde woningen een

zelfbewoningsplicht van minimaal 5 jaar op.

 

 

5.4.5 Groenvisie

Op 2 oktober 2014 heeft de gemeenteraad van Aalsmeer de Groenvisie 'Groen en blauw voor jou' vastgesteld. De visie geeft inzicht in de koers voor beleid, inrichting en beheer van het groen voor heel Aalsmeer. Een doel van de groenvisie is het verbeteren van de ruimtelijke structuur door samenhang van groen en water te bevorderen.

 

Het plangebied is gelegen in het bebouwd gebied waar het groen de status 'bovenwijks groen' en 'wijkgroen' heeft gekregen. Het bovenwijks groen betreft onderdelen van de groenstructuur die een hoofdrol spelen in de structuur van het beouwd gebied en beeldbepalend zijn voor Aalsmeer. Bovenwijks groen heeft een functie voor de gehele gemeente en soms zelfs daarbuiten. Het wijkgroen bevat onderdelen van de groenstructuur die beeldbepalend zijn voor het groene karakter van de wijken. Het wijkgroen is van belang voor de leefkwaliteit van de Aalsmeerse wijken. Belangrijk verschil met het bovenwijks groen is dat het wijkgroen meer integraal onderdeel uitmaakt van de afzonderlijke wijken. Akkerbouwgronden zijn zeer beperkt aanwezig. De akkerbouwgrond ten zuiden van Kudelstaart behoort tot de hoofdgroenstructuur vanwege het open karakter.

 

Een aantal parken in Aalsmeer heeft een bijzonder karakter en uitstraling waardoor ze zowel van (recreatieve) betekenis zijn voor de bewoners van Aalsmeer als voor bezoekers van Aalsmeer Het gaat hierbij om de het Hornmeerpark, het Seringenpark, Stokkeland, het Boomkwekerskerkhof en het park bij Kudelstaart. De wijkparken hebben een belangrijke recreatieve betekenis voor de omwonenden in de betreffende wijk. De begraafplaats bij de katholieke kerk Kudelstaart behoort tot de hoofdgroenstructuur vanwege de hier aanwezige beplanting en/of cultuurhistorishe waarde.

 

De Aalsmeerse leefkwaliteit wordt versterkt door waardevol groen te behouden en de functionaliteit van het groen te versterken. Dit leidt ertoe dat Aalsmeer door bewoners en bezoekers als een waterrijke en groene, bloemrijke gemeente wordt ervaren.

Om deze functionaliteit te versterken staan twee doelen centraal :

  1. het verbeteren van de ruimtelijke structuur door groene-blauwe samenhang aan te brengen en verbindingen te leggen;

  2. het verbeteren van de toegankelijkheid en beleefbaarheid van het groen en water voor omwonenden en recreanten.

 

In Aalsmeer kunnen vier verschillende typen woongebieden worden onderscheiden: het oude dorpscentrum, de klassieke uitbreidingen, de moderne uitbreidingen en de bebouwingslinten. Binnen elk gebied zijn specifieke groenkwaliteiten te vinden. Het groenbeleid is erop gericht die specifieke kwaliteiten te versterken.

 

Planspecifiek

Een specifiek doel voor klassieke uitbreidingswijken zoals Stommeer, en dus voor het betreffende plangebied, is versterking van de belevingswaarde van groen door de afwisseling van open en gesloten groen te versterken. Hieronder vallen het versterken van zichtlijnen en het vergroten van zicht op water en bosschages. De groene omgeving is van grote waarde voor de kwaliteit van leven in het gebied en vergroot de aantrekkingskracht van het plangebied. Het groen bevindt zich overwegend in een goede conditie en is daarmee randvoorwaardelijk van belang voor het project. Bomen die in slechte conditie zijn en bomen die aan de rand van de nieuwe watergang staan worden verwijderd. Het openbare groen aan randen van het plangebied aan de Ophelialaan en de Jac. P. Thijsselaan blijft behouden en wordt daar waar mogelijk (vooral de hoek) verbeterd. Het bestaande groen tussen de beoogde nieuwbouw op het achterterrein van de voormalige school en de achtertuinen van de bestaande woningen aan de Ophelialaan en Berkenlaan wordt door de nieuwbouw kleiner, maar krijgt een kwaliteitsimpuls om zo het belangrijke foerageergebied van de gewone dwergvleermuis in de zuidoosthoek en langs het water te borgen. Gezonde vitale bomen blijven in ieder geval behouden, waaronder de boom waarin de ransuil zich heeft gevestigd.

Bomen die niet behouden kunnen worden, dienen één op één of anders kwalitatief (waaronder leibomen) gecompenseerd te worden binnen het plangebied. In het plangebied moet zoveel als mogelijk nieuw groen gerealiseerd worden in het kader van klimaatadaptatie, ter bevordering van de leefomgevingskwaliteit van de natuur (foerageergebied van de vleermuizen), als afscherming ten aanzien van de bestaande (zij- en) achtertuinen en voor de positieve invloed op de perceptie van geluid.

De beoogde inrichting van het plangebied is in overeenstemming met de Groenvisie.

 

 

 

 

HOOFDSTUK 6 OMGEVINGSASPECTEN EN -KWALITEIT

 

 

6.1 Bodem

 

Beleidskader en wettelijk kader

Het bodembeleid heeft tot doel een balans te vinden tussen bodemgebruik en bescherming van bodemfuncties. Met bescherming wordt bedoeld dat een bodemgebruik duurzaam, veilig en gezond is. Bescherming is niet alleen tegen verontreiniging gericht, maar in principe tegen elke aantasting die het gebruik benadeeld.

 

Het beleid voor bodembescherming kent drie sporen. Het eerste spoor bestaat uit het oplossen van de knelpunten die zijn ontstaan door historische verontreinigingen. Hiervoor is een programmatische aanpak opgesteld, die in de Wet bodembescherming is opgenomen. Het doel, om in 2015 geen locaties meer te hebben waar acute gezondheidsrisico optreden, is in Aalsmeer bereikt. Het tweede spoor richt zich op het voorkomen van nieuwe aantasting door het stellen van regels aan activiteiten in en op de bodem. De Wet milieubeheer vormt hiervoor de basis. Het derde spoor is het ruimtelijke spoor (Wro en Bro) dat tot doel heeft te komen tot een 'goede ruimtelijke ordening'. Dit gebeurt door een nieuwe gebruiksfunctie alleen te bestemmen op gronden met voldoende bodemkwaliteit. Als ijkpunt kunnen de bodemnormen uit de Regeling bodemkwaliteit worden toegepast. Bij bestaand bodemgebruik worden momenten van grondverzet aangegrepen om de bodemkwaliteit zo nodig te verbeteren.

In gebieden met intensief bodemgebruik is het niet altijd mogelijk om de juiste bodemkwaliteit tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten te bereiken. Het Besluit bodemkwaliteit (Bkk) biedt dan de mogelijkheid om op projectniveau af te wijken van de generieke normen, mits op gebiedsniveau de kwaliteit niet vermindert en dit beleid door lokaal bestuur wordt vastgesteld. In Aalsmeer is wel gebiedsspecifiek beleid opgenomen in de Nota bodembeheer (2019), maar dat is niet van toepassing op deze locatie.

 

Bodemkwaliteit plangebied

In het verkennend (water)bodemonderzoek (projectnummer 22HB0299-A1) op de locatie De Hoeksteen aan de Ophelialaan 228a-230(a) te Aalsmeer wordt geconcludeerd dat er geen beperkingen aanwezig zijn voor de voorgenomen locatieontwikkeling.

 

Grond

 

Grondwater

 

Waterbodem

Indien het wordt toegepast op de landbodem valt het slib in klasse industrie.

 

Veiligheid

 

 

 

 

Opgemerkt wordt dat:

 

Eindconclusie

Uit de resultaten van het uitgevoerde onderzoek blijkt dat er geen beperkingen aanwezig zijn voor de voorgenomen locatieontwikkeling.

 

Aanbevelingen

Aanbevolen wordt:

 

Conclusie

Uit de resultaten van het uitgevoerde onderzoek blijkt dat er geen beperkingen aanwezig zijn voor de voorgenomen locatieontwikkeling.

 

 

 

6.2 Water

 

Beleid

 

Waterbeheerprogramma 6 (WBP6)
Goed waterbeheer is van levensbelang om in Rijnland te kunnen wonen, werken en genieten. Hoe pakken we dat aan en wat zijn de plannen voor de komende 6 jaar? Op deze website presenteert Rijnland zijn waterbeheerprogramma (WBP6) voor 2022 - 2028. Zie: Over WBP6 | Waterbeheerprogramma 6 (wbp6rijnland.nl).

 

Blauwe lens
De gevolgen, kansen en oplossingen van klimaatverandering voor het beheergebied van het hoogheemraadschap van Rijnland zijn onderzocht. Het resultaat van dit onderzoek is het Rapport Blauwe Lens (Rapport Blauwe Lens). De Blauwe Lens leert ons dat het gebied en het watersysteem veerkrachtiger en flexibeler moeten worden. Een belangrijk inzicht is dat we de problemen niet moeten afwentelen op onze omgeving, maar water juist moeten inzetten als ordenende kracht in ruimtelijke ontwikkeling. Met deze constatering bevestigt De Blauwe Lens de noodzaak om water leidend te maken.

 

Keur van Rijnland 2020
Er zijn regels voor wat je als bewoner of bedrijf wel en niet mag doen in en bij water, dijken en gemalen. Zo houden we het watersysteem schoon en veilig. Voor water gerelateerde werkzaamheden zijn er regels vastgelegd in de Keur van Rijnland 2020 samen met bijbehorende uitvoeringsregels. De uitvoeringsregels kan een zorgplicht, een algemene regel en een beleidsregel/vergunningplicht bevatten.

Rijnland is op dit moment bezig met het klimaatrobuuster maken van haar huidige regels. Op het moment van de vergunningaanvraag wordt getoetst aan de regels die op dat moment gelden.

Waterparagraaf (project specifieke zaken)

 

Regionale uitwerking Blauwe Lens

Rijnland streeft naar een klimaatbestendige inrichting en leefomgeving met daarbij als aandachtspunten water robuustheid, verkoeling en aan behoud of ontwikkeling van natuurwaarden, landschap en cultuurhistorie. Rijnland is onderverdeeld in vier gebiedstypen. Per gebied is er een uitwerking met betrekking tot een waterrobuuste inrichting, een droogtebestendige inrichting en een natuurinclusieve inrichting. Het gebied waarin u te werk gaat heeft als ondergrond voornamelijk veen.

 

Keur en beleidsregels

Rijnland heeft belangen om watergangen en waterkeringen in stand te houden, kwel tegen te gaan en te snelle afwatering te voorkomen. Om deze belangen te beschermen zijn onze beleidsregels opgesteld in de Keur.

 

Watergangen
Watergangen zorgen ervoor dat we genoeg ruimte hebben om te veel regenwater te bergen, zorgen voor voldoende afvoer van water en voor voldoende aanvoer van water. Er zijn regels opgesteld om activiteiten die plaatsvinden in en rondom de watergangen goed de laten verlopen, zodat het belang van het watersystem blijft gewaarborgd.

Een legger is een register waarin van alle wateren in het Rijnlandse beheergebied het volgende is weergegeven: de ligging en de vereiste afmetingen, wie verantwoordelijk is voor het onderhoud en wat dit onderhoud inhoudt, zie: Legger oppervlaktewateren (rijnland.net).

 

Klimaatadaptatie

Nationale maatlat klimaatadaptatie
De ontwikkeling van de maatlat duurt een half jaar en gebeurt samen met de (bouw)sector. Naast de landelijke koepels van publieke en private sector worden decentrale overheden, bedrijven en experts betrokken via interviews en een klankbordgroep. Zij hebben namelijk al ervaring met ontwerpen, ontwikkelen, en bouwen van klimaatadaptieve gebieden en gebouwen. Zij brengen deze ervaringen in en denken mee over de invulling van de maatlat. De maatlat wordt binnenkort opgeleverd. Ontwikkeling van landelijke maatlat voor een groene klimaatadaptieve gebouwde omgeving gestart! - Klimaatadaptatie (klimaatadaptatienederland.nl).

 
Noord-Holland en de Metropoolregio Amsterdam hebben een bouwopgave van zo’n 325.000 woningen tot 2050. De opgave is deze nieuwbouwlocaties zo te realiseren dat zij voorbereid zijn op de steeds extremere weersomstandigheden: het risico op hitte, droogte, wateroverlast en overstromingen ten gevolge van de wereldwijde klimaatverandering. Om richting te geven aan deze opgave is een Basisveiligheidsniveau voor klimaatbestendige nieuwbouw opgesteld voor de Metropoolregio Amsterdam en de provincie Noord-Holland.

 

Het basisveiligheidsniveau bestaat uit uitgangspunten en doelvoorschriften voor nieuwbouw (gebiedsontwikkeling) op de thema’s wateroverlast, droogte, hitte, overstromingen en natuur inclusief bouwen. Het beschrijft een totaalpakket aan doelvoorschriften waar nieuwbouw binnen de Metropoolregio Amsterdam en provincie Noord-Holland aan zou moeten voldoen om klimaatbestendig te zijn, schade door het veranderende klimaat te verminderen en de leefbaarheid te vergroten.

 

Deltaprogramma ruimtelijke adaptatie
De basis van regelgeving voor klimaatadaptatie is het Deltaprogramma ruimtelijke adaptatie. In het Deltaplan Ruimtelijke adaptatie staan alle projecten en maatregelen die ervoor gaan zorgen dat Nederland in 2050 waterrobuust en klimaatbestendig is ingericht. De stresstesten, risicodialogen en de uitvoeringsagenda’s zijn hier onderdeel van.

  

Waterbewustzijn

Om te zorgen dat ons gebied beter bestand is tegen de gevolgen van klimaatverandering is het noodzakelijk om de (gebouwde) omgeving hier op aan te passen middels technologische en praktisch maatregelen. Het betrekken van de (toekomstige) bewoners is net zo noodzakelijk.

  

Er zijn verschillende reden waarom het betrekken van (toekomstige) bewoners en/of gebruikers zo belangrijk en waardevol is. Ten eerste is het belangrijk dat zij zich er (meer) van bewust zijn dat ook zij in hun dagelijkse leven te maken kunnen krijgen met klimaatproblemen, zoals wateroverlast en droogte. Wanneer deze context wordt geschept, groeit het draagvlak en begrip voor deze maatregelen en zal ook de relevantie en noodzaak voor een klimaat adaptieve inrichting toenamen. Het waterbewustzijn neemt toe.

  

(Toekomstige) Bewoners en/of gebruikers betrekken bij een project kan op verschillende manieren. Van belang is dat er altijd een informatieve basis verstrekt wordt waarop men het waterbewustzijn kan bouwen. De gemeente en/of projectontwikkelaar (in samenwerking met het waterschap) kan ook sturen op advisering van de (toekomstige) bewoners en/of gebruikers. Bijvoorbeeld over nemen van waterbesparende maatregelen binnenshuis (of hergebruik van water) of hoe men de tuin zo kan inrichten dat deze aantrekkelijk is voor diverse dieren. Wanneer de planning dit toe laat is het ook mogelijk om (toekomstige) bewoners en/of gebruikers te betrekken bij het ontwerpproces. Dit kan leiden tot meer creatieve besluitvorming, meer draagvlak en het gevoel van eigenaarschap.

  

Relevantie plangebied

Bij ruimtelijke plannen dient een watertoets te worden uitgevoerd. Doel van de watertoets is om de relatie tussen planvorming en waterhuishouding te versterken. Ruimtelijke ontwikkelingen dienen daartoe te worden getoetst door de waterbeheerder. Bij een watertoets moeten de gevolgen voor de waterhuishouding in beeld worden gebracht.

In het plangebied is het beleid van het Hoogheemraadschap van Rijnland (HvR) van toepassing. Activiteiten moeten voldoen aan de eisen die worden gesteld vanuit de Keur. Bij (de uitvoering van) het onderhavige plan en de beoogde ontwikkeling dient rekening te worden gehouden met het beleid en de Keur van het Hoogheemraadschap van Rijnland (HvR).

 

Het onderhavige plangebied ligt niet binnen de beschermingszones van een waterkering.

 

Aan de zuidrand, en door en langs de westzijde van het plangebied, bevindt zich een watergang met beschoeiingen. De watergang zal worden aangepast met de uitvoering van het plan. Het deel van de watergang dat onder een pleindeel en bebouwing doorloopt wordt gedempt en verplaatst. De bestaande watergang aan de zuidrand blijft bestaan, maar zal planinwaarts worden verbreed en worden voorzien van een talud/oever. Aan de zuidwestrand/westzijde wordt een nieuwe watergang gerealiseerd met een natuurvriendelijke oever (flauw talud). Per saldo blijft het wateroppervlak gelijk.

Elke demping van water dient voor 100% te worden gecompenseerd binnen het peilgebied. Bij een toename van verharding met meer dan 500 m2 dient binnen het betreffende peilgebied 15% van het extra verhard oppervlak als open water te worden gecompenseerd.

 

In het onderhavige plangebied wordt, in het kader van de voorgestane ontwikkeling, 110 m2 water gedempt (van de 372 m2 water in het plangebied) en 200 m2 nieuw water gerealiseerd (totaal 462 m2 water in het plangebied). Een toename van 90 m2.

 

Bovendien wordt het water in het nieuwe bestemmingsplan expliciet bestemd, niet het geval bij het nu geldende bestemmingsplan.

 

In het plangebied wordt 812 m2 bebouwing gesloopt en er komt 451 m2 aan nieuwe bebouwing terug. Er is daarmee geen sprake van een toename van verhard oppervlak met de realisatie van de bouwplannen, maar een afname van het verhard oppervlak van 361 m2.

 

Grondwater

Het maaiveld wordt niet verlaagd, en het grondwaterpeil ligt doorgaans 1 meter onder maaiveld. Aangezien er bij de nieuwbouw tevens geen (semi-)verdiepte delen worden gerealiseerd die nabij de grondwaterstand zitten, is het grondwater geen aandachtspunt of belemmering voor het onderhavige plan.

 

Vooroverleg HvR

Het onderhavige (bouw)plan is voorgelegd aan het Hoogheemraadschap van Rijnland (HvR). HvR heeft aangegeven geen bezwaren te hebben tegen het plan.

 

Conclusie

Met het onderhavige plan is er geen sprake van functies en activiteiten die, per saldo, leiden tot een aantasting van de waterhuishouding. Het verhard oppervlak neemt af met het project. De, met de aanpassing van de watergang gepaarde, demping van water, wordt gecompenseerd met een nieuwe watergang met een natuurvriendelijke oever.

Het aspect water is geen belemmering voor het onderhavige bestemmingsplan.

 

 

 

6.3 Verkeer en Parkeren

 

Als een project of ruimtelijk plan voorziet in de toevoeging van verkeersaantrekkende functies dienen de gevolgen voor de verkeer- en parkeersituatie te worden beoordeeld. Allereerst wordt inzicht gegeven in de parkeervraag.

 

Parkeren

Het onderhavige plan met 22 woningen op de locatie 'Ophelialaan 230 - Jac. P. Thijsselaan 2' leidt tot een nieuwe parkeervraag. In het kader van de voorgestane 22 woningen is de parkeervraag, ofwel de behoefte aan parkeerplaatsen, bepaald. De parkeervraag wordt berekend op basis van de bij de woningen behorende parkeernorm. De bepaling van de parkeervraag met betrekking tot het onderhavige plan is hierna gegeven.

 

De gemeente Aalsmeer heeft in de Nota Parkeernormen 2016 de parkeernormen vastgelegd. Uitgangspunt is dat het parkeren binnen het plangebied wordt opgelost. Gezien de ligging van de woning, is het uitgangspunt voor de Jac. P. Thijsselaan 2 om het parkeren op eigen terrein (perceel) op te lossen. Daarin geldt een norm van 1,5 plekken voor woningen kleiner dan 100m2 en 1,9 plekken per woning met een grootte tussen de 100m2 en 140m2. Een woning groter dan 140m2 kent een parkeernorm van 2,2. In het plan zijn 16 (16 x 1,5) kleine woningen en 6 (6 x 1,9) middelgrote woningen voorzien. De totale parkeernorm komt afgerond naar boven uit op 36. De parkeerplekken in het openbaar gebied ten behoeve van de huidige school mogen gebruikt worden in de parkeerbalans van het plangebied, mits er in de huidige situatie aantoonbaar geen knelpunt ontstaat als gevolg van een verandering in het dubbelgebruik. Het gebruik van de parkeerplaatsen ten behoeve van de school vindt namelijk op andere momenten plaats, dan het parkeren voor bewoners. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van aanwezigheidspercentages, genoemd in de Nota parkeernormen 2016. De langsparkeerplaatsen aan de Ophelialaan en Jac. P. Thijsselaan blijven gehandhaafd en uit parkeeronderzoek blijkt dat deze parkeerplaatsen grotendeels niet gebruikt worden.

 

Aan de achter-/zuidzijde van het schoolgebouw worden op het eigen terrein 30 parkeerplaatsen gerealiseerd. Er worden 2 parkeerplaatsen gerealiseerd bij de 2 woningen aan de Jac. P. Thijsselaan. De overige 4 benodigde parkeerplaatsen kunnen worden gevonden in de bestaande beschikbare parkeerplaatsen in de Jac. P. Thijsselaan.

 

Binnen en bij het plangebied is gezien het bovenstaande voldoende ruimte en parkeergelegenheid om de 36 benodigde parkeerplaatsen te realiseren en beschikbaar te hebben voor de beoogde woningen.

 

Verkeersgeneratie
Van een verkeersaantrekkende werking is bij het onderhavige plan in beperkte mate sprake. Aangezien de planlocatie in de huidige situatie niet meer wordt gebruikt, zal er sprake zijn van een verkeerstoename.

 

Per grondgebonden woning wordt uitgegaan van 7 motvoertuigbewegingen per etmaal.

Uitgaande van 22 grondgebonden woningen wordt een toename verwacht van 154

mvt/etmaal. Er zijn in het voorjaar van 2022 tellingen gehouden op de Ophelialaan. Tussen de Aalsmeerderweg en de Parklaan zijn ca. 3300 mvt/etmaal geteld. Aangezien de toename van de verkeersintensiteit op de Ophelialaan, Jac. P. Thijsselaan, Zwartweg en N-wegen vanwege de onderhavige woningen beperkt is, zal de verkeersgroei naar verwachting niet tot verkeersproblemen leiden.

 

Voor de bereikbaarheid van de nood- en hulpdiensten dient in het plangebied een

keermogelijkheid te worden gerealiseerd bij doodlopende wegen.

 

Bij de afwikkeling van verkeer tijdens de bouw dient afgestemd te worden met

bereikbaarheidsregie Aalsmeer om zodoende de aan- en afvoer goed vast te leggen.

Vooralsnog gaat de voorkeur uit naar dat het bouwverkeer dan via de Ophelialaan,

Aalsmeerderweg, Middenweg en uiteindelijk via de N201 aan en af komt rijden.

 

Conclusie

Bij het project worden voldoende parkeerplaatsen gerealiseerd. De verkeerstoename vanwege het onderhavige plan is beperkt. De aspecten verkeer en parkeren zijn geen belemmering voor het onderhavige plan voor de 22 woningen op de locatie 'Ophelialaan 230 - Jac. P. Thijsselaan 2'.

 

 

 

6.4 Geluid

 

Beleidskader

In het algemeen maakt een bestemmingsplan de aanwezigheid van geluidproducerende bronnen, zoals industrie en wegverkeer, ruimtelijk mogelijk. Ook worden bestemmingen mogelijk gemaakt die een zekere mate van rust behoeven, zoals woningen en ziekenhuizen.

 

De beoordeling van het aspect geluid in ruimtelijke plannen vindt zijn grondslag voor spoor- en wegverkeerslawaai en gezoneerde industrieterreinen in de Wet geluidhinder en voor vliegverkeerlawaai in de Wet luchtvaart en het bijbehorende Luchthavenindelingbesluit. Daarnaast vindt de beoordeling van geluid zijn grondslag in de Wet ruimtelijke ordening, op grond van een goed woon- en leefklimaat.

 

In de Wet geluidhinder zijn voorkeursgrenswaarden vastgesteld. Als daar niet aan voldaan kan worden, is het in bepaalde situaties mogelijk om zogenoemde hogere waarden vast te stellen. De gemeenteraad van Amstelveen heeft de "Deelnota Hogere Waarden" vastgesteld. In deze nota is de procedure uitgewerkt om de hogere waardenprocedure te doorlopen. In het hogere waardenbeleid is een aantal aspecten opgenomen die bij de afweging van een hogere waarde een rol speelt. Deze aspecten zijn:

  1. het heersende geluidsniveau;

  2. het toetsingskader om af te wijken van het heersende geluidsniveau;

  3. cumulatie en compensatie.

 

Industrie algemeen

Voor de kleinere bedrijfsterreinen waarvoor zonering niet verplicht is geven de Handreiking Industrielawaai en Vergunningverlening (VROM 1998) en de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering', richtlijnen over de wijze waarop met het aspect geluid in bestemmingsplannen moet worden omgegaan. De Handreiking geeft onder meer, ter voorkoming van geluidshinder bij geluidsgevoelige bestemmingen, streefwaarden.

Voor de grote industrieterreinen, spoor- en verkeerswegen is in de Wet geluidhinder (Wgh) een wettelijk kader ontwikkeld voor geluidzonering gekoppeld aan een systeem van grenswaarden.

Wegverkeer

Tijdens de voorbereiding van een bestemmingsplan moet inzicht worden gegeven in de geluidsbelasting op nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen die gesitueerd worden binnen de zone van een weg. In geval sprake is van aanleg van een nieuwe weg zal ook de geluidsbelasting veroorzaakt door verkeer op de nieuwe weg op de bestaande geluidgevoelige bestemmingen in beeld moeten worden gebracht.

 

Luchtverkeer

Bij de ingebruikname van de vijfde baan van Schiphol (Polderbaan) op 20 februari 2003 is het Luchthavenindelingbesluit (Lib) in werking getreden. Hiermee zijn nieuwe beperkingen gesteld aan het ruimtegebruik rond de luchthaven. Naast het luchthavengebied is een beperkingengebied aangegeven. In het beperkingengebied zijn een aantal deelgebieden onderscheiden, waarvoor verschillende regels gelden. Het gaat om o.a. een geluidssloopzone en een beperkingen geluidszone. Deze bepalingen moeten in de bestemmingsplannen worden verwerkt.

 
Planspecifiek

Er is een geluidsonderzoek (kenmerk M+P.GWA.22.02.1) uitgevoerd.

De nieuwe woningen in het plan de Hoeksteen te Aalsmeer ondervinden een verhoogde

geluidsbelasting ten gevolge van het vliegverkeer op Schiphol en bij twee woningen is sprake van een verhoogde geluidsbelasting vanwege wegverkeer over de 30 km/u wegen. Dit heeft geen consequentie voor het vast te stellen bestemmingsplan. Wel stelt het Bouwbesluit 2012 [3] eisen aan de geluidwering van de uitwendige scheidingsconstructie voor deze woningen vanwege het vliegverkeer.

 

Voor nieuwbouwwoningen dient de geluidswering van de gevels en het dak minimaal gelijk te zijn aan de geluidsbelasting vanwege luchtvaart van 59 dB – een maximale binnenwaarde van 33 dB = 26 dB. Echter: omdat de geluidspieken van individuele vliegtuigpassages slaapverstoringen kunnen veroorzaken en slaapverstoringen een negatief effect op de gezondheid hebben, wordt in het kader van een goede ruimtelijke ordening geadviseerd om aan de woningen een geluidwering aan te brengen van minimaal 32 dB. Op deze manier ontstaat er een aanvaardbaar woon - en leefklimaat.

 

Voor de te transformeren woningen geldt dat moet worden uitgegaan van een rechtens verkregen niveau. Dit is gelijk aan het niveau dat op enig moment door technische voorschriften is verkregen en niet lager is dan de eisen voor een bestaand bouwwerk. Het is daarbij mogelijk dat voor de te transformeren woningen geen wettelijke eisen voor de geluidswering bestaan ook gezien het bouwjaar 1932 van de voormalige school.

 

Het Bouwbesluit 2012 [3] geeft als eis voor het binnenniveau voor nieuwbouwwoningen een maximale waarde van 33 dB. Ten opzichte van de heersende geluidsbelasting voor het luchtvaartlawaai van 59 dB ter plaatse levert dit een karakteristieke geluidwering op van minimaal 26 dB. Met de wettelijke eisen voor de geluidwering vanwege het luchtvaartlawaai zal ook de geluidswering voldoende zijn voor het wegverkeerslawaai.

 

Om te voldoen aan een goede ruimtelijke ordening ten aanzien van een acceptabel woon- en leefklimaat en de ontwikkellocatie een verhoogde geluidbelasting ten gevolge van vliegtuiggeluid ondervindt, wordt geadviseerd ook aan de woningen in het te transformeren bestaande schoolgebouw een geluidwering conform nieuwbouweisen aan te brengen. In dit geval betekent dat een geluidwering van de gevels en het dak van minimaal 26 dB. Ook hier geldt echter dat geluidspieken van individuele vliegtuigpassages slaapverstoringen kunnen veroorzaken en slaapverstoringen hebben een negatief effect op de gezondheid. Daarom wordt ook bij het te transformeren schoolgebouw geadviseerd om een geluidwering aan te brengen van minimaal 32 dB. Op deze manier ontstaat er een aanvaardbaar woon - en leefklimaat.

 

 

 

6.5 Luchtkwaliteit

 

Wettelijk kader, en beleid

Het belangrijkste wettelijke kader is de Wet luchtkwaliteit die is opgenomen in de Wet milieubeheer. Daarnaast zijn enkele Algemene Maatregelen van Bestuur van belang, namelijk het “Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)” en de “Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)”.

 

Als nationaal beleid is enkele jaren geleden het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) opgezet en vastgelegd.

Een project of plan zal moeten voldoen aan één of meerdere van de andere luchtkwaliteitseisen die zijn vastgesteld bij de invoering van het NSL en in de Wet luchtkwaliteit (wijziging van de Wet milieubeheer) zijn opgenomen.

De luchtkwaliteitseisen staan in hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer. Eén luchtkwaliteitseis is het voldoen aan grenswaarden uit bijlage 2 Wet milieubeheer.

 

Met de Wet luchtkwaliteit (Wlk) is gestreefd naar meer flexibiliteit als het gaat om de koppeling van luchtkwaliteitseisen en ruimtelijke ontwikkelingen. Deze flexibiliteit is met name terug te vinden in een verdeling in projecten die in betekende mate (IBM) of niet in betekenende mate (NIBM) bijdragen aan de luchtkwaliteit. NIBM­projecten hoeven niet langer getoetst te worden aan de grenswaarden.

 

Besluit niet in betekenende mate [NIBM] bijdragen, en Regeling NIBM bijdragen

In het “Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)” en de daarop gebaseerde “Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)” is geregeld welke projecten niet meer getoetst hoeven te worden. Projecten, die maximaal 3% van de grenswaarde (= 1,2 µg/m3 voor zowel NO2 als PM10) bijdragen aan de lokale luchtkwaliteit, vallen onder de definitie van NIBM en hoeven niet meer getoetst te worden aan de grenswaarden uit de Wm.

Bij ministeriële regeling kunnen categorieën van gevallen worden aangewezen waarbij een besluit, aangaande een project, in ieder geval niet in betekenende mate bijdraagt. In de “Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)” zijn categorieën projecten opgenomen die niet in betekenende mate (NIBM) bijdragen aan de luchtkwaliteit.

In de ‘Regeling NIBM bijdragen’ is onder meer opgenomen dat voor woningbouwlocaties van een bepaalde omvang sprake is van niet in betekenende mate (NIBM) bijdragen aan de luchtkwaliteit ofwel dat het woningbouwproject geen aanmerkelijke negatieve invloed heeft op de luchtkwaliteit. Voor woningbouwprojecten is de regeling van toepassing op woningbouwlocaties, indien een dergelijke locatie, in geval van één ontsluitingsweg, netto niet meer dan 1.500 nieuwe woningen omvat, dan wel, in geval van twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling, netto niet meer dan 3.000 woningen omvat.

 

Luchtkwaliteitssituatie plan(gebied)

Het onderhavige plan omvat 22 woningen. Met dit aantal woningen zal het plan en project Herontwikkeling De Hoeksteen niet in betekende mate (NIBM) bijdragen aan de luchtkwaliteit. Dit kan worden geconstateerd op grond van de “Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)”.

Verder blijkt uit het Centraal Instrument Monitoring Luchtkwaliteit (cimlk.nl) dat de concentraties aan de luchtverontreinigende stoffen NO2, PM10 en PM2,5 in de omgeving van het onderhavige plangebied ruim onder de grenswaarden (voor jaargemiddelde concentraties) liggen, in zowel 2018, 2020 als 2030. Dit volgt uit het toets­/rekenpunt van het Centraal Instrument Monitoring Luchtkwaliteit (cimlk.nl) liggend vlakbij het plangebied (langs de Molenvlietweg).

De huidige luchtkwaliteit ter plaatse van de onderhavige locatie is ruim voldoende zodat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening.

 

Conclusie

Er is ten aanzien van het onderhavige plan sprake van 'niet in betekende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtkwaliteit. Met NIBM bijdragen wordt voldaan aan de eisen van de Wet milieubeheer. Er is bij het plan en project Herontwikkeling De Hoeksteen geen relevant effect op de luchtkwaliteit. Tevens is de huidige luchtkwaliteit in de omgeving van het plangebied ruim voldoende.

De luchtkwaliteit, of een geringe verandering daarvan, vormt geen belemmering voor het onderhavige bestemmingsplan.

 

 

 

6.6 Externe veiligheid

 

Beleidskader en wettelijk kader

Bij externe veiligheid gaat het om de vraag of de veiligheid van personen in de omgeving van een risico­opleverende activiteit met gevaarlijke stoffen voldoende is gewaarborgd. Het gaat hier met name om de risico's van inrichtingen met gevaarlijke stoffen en de risico's van het vervoer van gevaarlijke stoffen over de (hoofd)wegen, spoorwegen en waterwegen en door buisleidingen. De veiligheidskaders en ­normen zijn vastgelegd in respectievelijk het Besluit externe veiligheid inrichtingen, Besluit externe veiligheid transportroutes en Besluit externe veiligheid buisleidingen.

De risicokaart (Noord­Holland) geeft inzicht in de risico's in de woon­ en werkomgeving. Op de risicokaart staan meerdere typen risicobronnen en ongevallen. De gegevens zijn afkomstig van gemeenten, waterschappen, provincies en Rijk.

 

Planspecifiek

Het plangebied ligt niet binnen het invloedgebied van de dichtstbijzijnde hogedruk aardgasleiding. Er is geen LPG-tankstation, Bevi-inrichting of route gevaarlijke stoffen in de buurt waarmee rekening moet worden gehouden. Wel ligt het plangebied binnen de LIB5 zone (zie paragraaf 6.10). Externe veiligheid is dan ook geen belemmering voor de ontwikkeling die mogelijk gemaakt wordt met dit bestemmingsplan.

 

 

 

6.7 Natuur en Ecologie

 

Wettelijk kader

Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Doel van deze wet is de bescherming van soorten en leefgebieden. De wet is een implementatie van Europeesrechtelijke en internationale verplichtingen (Habitatrichtlijn, Vogelrichtlijn, Verdrag van Bern en Verdrag van Bonn).

De Wet natuurbescherming beslaat zowel soortenbescherming als gebiedsbescherming. De wet kent een beschermingsregime voor soorten van de Vogelrichtlijn, voor soorten van de Habitatrichtlijn en voor andere soorten. Het komt er onder andere op neer dat soorten niet opzettelijk gedood, gevangen of verstoord mogen worden. Ook het beschadigen of vernielen van voortplantingsplaatsen en rustplaatsen is verboden. Vrijwel alle vogels zijn beschermd ingevolge de Vogelrichtlijn. Habitatrichtlijnsoorten zijn bijvoorbeeld alle vleermuissoorten. Onder de andere soorten vallen bijvoorbeeld de ringslang en grote modderkruiper. Gedeputeerde Staten kunnen in sommige gevallen ontheffing verlenen van de verbodsbepalingen voor de andere soorten. Met betrekking tot de gebiedsbescherming wordt hoofdzakelijk gekeken naar de Natura 2000­gebieden en het Natuurnetwerk Nederland (NNN).

 

 

Plangebied

 

Soortenbescherming

Op basis van eerder uitgevoerde quickscan in het kader van de Wet natuurbescherming (RPS advies- en ingenieursbureau bv, referentie NL202003918-R20-219 d.d. 17 maart 2020) is naar voren gekomen dat aanvullend onderzoek noodzakelijk is ten aanzien van vleermuizen, huismus en gierzwaluw voor de gebouwen aan de Ophelialaan 230 en onderzoek naar vleermuizen voor het woonhuis aan de Jac. P. Thijsselaan. In 2020 is het aanvullend soortgericht onderzoek (RPS advies- en ingenieursbureau bv, referentie NL202003918-R20-942 d.d. 23 november 2020) naar vleermuizen, huismus en gierzwaluw uitgevoerd voor de Ophelialaan 230 en de Jac. P. Thijsselaan. Tijdens het vleermuizenonderzoek is een voortplantingsplaats van ransuil aangetroffen in een boom op het terrein van Ophelialaan 230. Daarom is ook een aanvullend onderzoek naar ransuil uitgevoerd. Andere beschermde natuurwaarden waarvoor aanvullend onderzoek of een ontheffingsaanvraag nodig zijn, anders dan vleermuizen, huismus, gierzwaluw en ransuil, zijn niet in het geding. Wel dienen de opgenomen voorzorgsmaatregelen opgevolgd te worden uit de quickscan rapportages.

 

In onderhavig rapport worden de resultaten van het aanvullend onderzoek naar vleermuizen, huismus, gierzwaluw en ransuil behandeld met de effectanalyse. Ten behoeve van het verkrijgen van een ontheffing is het activiteitenplan opgesteld.

 

Gebiedsbescherming

Het meest dichtbij gelegen Natura 2000-gebied is Botshol. Botshol ligt op circa 9,5 kilometer afstand. De Nieuwkoopse Plassen & De Haeck liggen op 11,5 kilometer en Kennermerland-Zuid op 13,5 kilometer afstand.

De verspreiding van emissies en de bijdrage aan de stikstofdepositie ten gevolge van het project De Hoeksteen is op 14 maart 2023 berekend met het rekenprogramma AERIUS Calculator (zie bijlage 4). Uit de uitgevoerde berekeningen van de gebruiksfase en bouwfase blijkt dat de stikstofdepositie niet meer dan 0,00 mol/ha/jaar bedraagt; de uitvoerfiles (GML) zijn bijgevoegd. Het onderhavige plan zal afzonderlijk of in combinatie met andere plannen geen relevante significante cumulatieve effecten kunnen veroorzaken ter plaatse van nabijgelegen Natura 2000-gebieden.

 

Conclusie

 

Soortenbescherming

Naar aanleiding van de aangetroffen en te verwachten beschermde soorten, de negatieve effecten op deze soorten en de daaraan gekoppelde voorzorgs- en mitigerende maatregelen kan de volgende conclusie getrokken worden ten aanzien van de toetsing aan de Wet natuurbescherming:

 

Gebiedsbescherming

Uit het stifstokstof depositieonderzoek blijkt dat de ontwikkeling 'De Hoeksteen' afzonderlijk of in combinatie met andere plannen geen relevante significante cumulatieve effecten kunnen veroorzaken ter plaatse van nabijgelegen Natura 2000-gebieden.

 

 

 

6.8 Cultuurhistorie en Archeologie

 
In de beleidsnota Archeologie wordt aangegeven wat de archeologische verwachtingswaarde binnen de gemeente is en wanneer bij ruimtelijke ingrepen nader archeologisch onderzoek vereist is. Het plangebied is in de nota en de bijbehorende kaart gekwalificeerd als “archeologie vrij”, zodat bij nieuwe ontwikkelingen geen archeologisch onderzoek noodzakelijk is.

 

Ten behoeve van het bestemmingsplan zijn de cultuurhistorische waarden in het gebied in beeld gebracht. Het plangebied ligt in een beschermd Dorpsgezicht Berkenlaan, Jac. P. Thijsselaan en Kastanjelaan. Hiervoor is in de planregels dubbelbestemming opgenomen. Nader onderzoek naar cultuurhistorische waarden is niet noodzakelijk.

 

 

 

6.9 Milieueffectrapportage (m.e.r.)

 

Het instrument en de procedure milieueffectrapportage (m.e.r.) is geregeld in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer en in (samenhang met) het Besluit milieueffectrapportage.

 

Voor alle plannen en projecten waarbij de activiteit is opgenomen in (Bijlage D van) het Besluit milieueffectrapportage (Besluit mer) moet door het bevoegd gezag worden beoordeeld of een milieueffectrapport moet worden gemaakt.

 

Via een m.e.r.­beoordeling worden de milieueffecten van de gewenste ontwikkeling onderzocht. Op basis hiervan wordt beoordeeld en beslist of een milieueffectrapport moet worden opgesteld.

 

Volgens onderdeel D 11.2 van de Bijlage bij het Besluit mer dient er voor de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen een m.e.r.­beoordeling te worden gedaan.

 

 

Relevantie onderhavige plan

Het onderhavige plan betreft geen stedelijk ontwikkelingsproject of een andere activiteit opgenomen in het (Bijlage D van) het Besluit milieueffectrapportage. Daarom hoeft voor het onderhavige plan geen m.e.r.-beoordelingsbesluit te worden genomen. Er hoeft in beginsel niet te worden beoordeeld of voor het onderhavige plan dan wel planologisch besluit een milieueffectrapport (MER) moet worden gemaakt. Wel dient te worden beoordeeld of vanwege het plan 'belangrijke nadelige milieugevolgen' zijn te verwachten.

 

Er zijn geen 'belangrijke nadelige milieugevolgen' vanwege het onderhavige plan te verwachten, zoals blijkt uit alle beschreven relevante milieuaspecten in hoofdstuk 6. Derhalve hoeft er geen milieueffectrapport te worden gemaakt voor het onderhavige bestemmingsplan. Het mer-beoordelingsbesluit hierover is genomen op 22 maart 2023 (zie bijlage 5).

 

 

 

6.10 Luchthaven Schiphol

 

6.10.1 Wettelijk kader - Luchthavenindelingbesluit (LIB) Schiphol

 

Het oorspronkelijke Luchthavenindelingbesluit (LIB) Schiphol is op 31 augustus 2004 gewijzigd in werking getreden. Met het LIB wordt in kaartmateriaal een zogenaamd beperkingengebied vastgesteld. Het LIB bevat voor dat beperkingengebied regels waarbij beperkingen zijn gesteld ten aanzien van de bebouwing en het gebruik van gronden, voor zover die beperkingen noodzakelijk zijn met het oog op de veiligheid en de geluidsbelasting in verband met de nabijheid van de luchthaven Schiphol.

 

Per 4 november 2015 is een wijziging van het Luchthavenindelingbesluit (LIB) in werking getreden (zie Staatsblad met nr. 389). Doel van deze wijziging is om de vliegveiligheid rondom Schiphol in afdoende mate te borgen. Hiervoor zijn de zogenaamde toetshoogtes in de omgeving van Schiphol aanzienlijk verlaagd. Bestemmingsplannen dienen deze verlaagde toetshoogtes in acht te nemen. Gebouwen hoger dan de toetshoogtes kunnen alleen toegestaan worden indien het Rijk hiervoor een verklaring van geen bezwaar (vvgb) heeft afgegeven of een positief radar advies heeft afgegeven. Het instrument "radar advies" is een nieuw instrument naast het reeds bestaande vvgb. Voor de radartoets gelden afzonderlijke toetshoogtes; deze zijn opgenomen in een nieuwe kaart in bijlage 4a bij het LIB.

 

De procedures ­ in het kader van een aanvraag van een omgevingsvergunning ­ voor een vvgb en een radaradvies gelden allebei afzonderlijk van elkaar maar kunnen ook samenvallen wanneer verschillende toetsvlakken worden doorsneden.

 

De genoemde beperkingen betreffen:

 

Op 1 januari 2018 is het LIB gewijzigd in werking getreden. De regelwijziging ziet op een eigen bevoegdheid voor het lokaal bestuur om binnen bestaand stedelijk gebied woningen toe te voegen. In het gebied binnen zone 4 (van de kaart van bijlage 3 LIB) blijft wel de grens van 25 woningen per bouwplan gehandhaafd. In het bestaand stedelijk gebied tussen de grens van zone 4 en de 20 Ke­contour gelden nu en ook onder het regime van het nieuwe LIB geen kwantitatieve beperkingen aan woningbouw. In het landelijk gebied zijn volgens het LIB nieuwe woningbouwlocaties niet toegestaan.

 

 

6.10.2 Situatie plan(gebied) en relevantie onderhavige plan

 

Het onderhavige plangebied ligt binnen het beperkingengebied geluidsgevoelige gebouwen, betreffende nummer 4 van bijlage 3 van het LIB Schiphol. Voor dit 'zone 4' gebied geldt als beperking dat maximaal 25 woningen per bouwplan is toegestaan binnen bestaand stedelijk gebied. Het onderhavige plan omvat maximaal 22 woningen, en voldoet daarmee aan artikel 2.2.1c van het LIB.

 

Het onderhavige plangebied valt binnen het beperkingengebied voor hoogtes van het LIB. De algemene bouwhoogtebeperking voor de planlocatie betreft 26 meter ten opzichte van NAP. De bouwhoogtebeperking in verband met radar voor de planlocatie betreft 40 tot 41 meter ten opzichte van NAP.

De onderhavige bouwplannen en bebouwing kennen een maximale bouwhoogte van 9 meter ten opzichte van het peil en circa 6 meter ten opzichte van het NAP.

De onderhavige bouwwerken kennen een bouwhoogte die voldoet aan de toegestane bouwhoogtes van het LIB. Alle bebouwing van het plan voldoet aan de toegestane bouwhoogtes van het LIB.

 

Het onderhavige plan betreft geen bebouwing en functie die een vogelaantrekkende werking heeft.

 

Rekenschap geven: externe veiligheid

Het onderhavige plangebied ligt binnen het afwegingsgebied geluid en externe veiligheid ofwel binnen de 20 Ke­contour, betreffende nummer 5 van bijlage 3 van het LIB Schiphol. De kans op een vliegtuigongeval binnen het plangebied is zeer klein te noemen. Deze is in ieder geval kleiner dan 1 op de 1 miljoen per jaar, gelet op de ligging buiten de LIB 3 zone. Een dergelijke kans wordt in het algemeen (bij andere risicobronnen) als zo gering gezien dat het risico aanvaardbaar wordt geacht. Er wordt uiteraard alles aan gedaan om het vliegverkeer zo veilig mogelijk te laten verlopen. De (rijks)overheid stelt strenge eisen aan luchthavens, de verkeersleiding en luchtvaartmaatschappijen. De eisen gelden voor vliegtuigen (technische veiligheid) maar ook voor persoonlijke veiligheid. Er zijn regels voor bemanningen, voor mensen die op of in de buurt van een luchthaven werken en voor reizigers. De rijksoverheid controleert of de organisaties aan de gestelde eisen voldoen. De gemeente kan geen maatregelen treffen om ongelukken met vliegverkeer te voorkomen (bronmaatregelen).

 

Beschrijving maatregelen

  1. De noord- en hulpdiensten treden in het geval van een vliegtuigongeval volgens het hiervoor geldende protocol op. De kwaliteit van de nood- en hulpdiensten wordt door intensieve monitoring steeds verbeterd. Sinds de Bijlmerramp zijn de lokale rampenplannen verbeterd. Lokale bestuurders zijn en worden getraind in het leiding geven tijdens crisissituaties.

  2. Voor een snelle en adequate hulpverlening in geval van een ramp is het van belang dat de locatie voor hulpdiensten goed bereikbaar is en dat mensen de mogelijkheid hebben om te vluchten. Het plangebied is voor hulpdiensten goed bereikbaar voor gemotoriseerd verkeer. Daar komt bij dat de uitrijpost van brandweer en ambulance hemelsbreed op nog geen kilometer afstand van de locatie ligt. Hulpdiensten kunnen daardoor zeer snel ter plaatse zijn.

  3. De directe omgeving van het plangebied wordt gekenmerkt door veel openheid. Het Seringenpark, de begraafplaats en het sportpark zijn open gebieden waar inwoners in geval van een ramp naartoe kunnen vluchten dan wel opgevangen worden. Bijkomend voordeel is dat zowel in het park als aan de rand van de begraafplaats zich oppervlaktewater bevindt. In geval van een ramp kan dit gebruikt worden als bluswater.

  4. Door de type bebouwing in de Ophelialaan en de Jac. P. Thijsselaan en de aanwezigheid van de onbebouwde gebieden wordt de omgeving van het plangebied gekenmerkt door een lage bebouwingsdichtheid. Ook het bouwplan zelf is bescheiden van aard. Het gaat om 22 woningen. Daardoor zijn er in het gebied relatief weinig mensen woonachtig. Ook dit verkleint de kans op dodelijke slachtoffers op de grond in geval van een vliegtuigongeluk.

 

Gelet op de ligging van de woningen nabij de uitrijpost van hulpdiensten, (blus)water en groen, het lage woningaantal in combinatie met de zeer lage kans op een groen, het lage woningaantal in combinatie met de zeer lage kans op een vliegtuigongeval, wordt deze ontwikkeling aanvaardbaar geacht.

 

Belangenafweging geluidbelasting vs. noodzaak tot woningbouw

In juli 2016 is er tussen regio, Rijk en luchtvaartsector een akkoord bereikt binnen het

onderdeel “wonen en vliegen” van het SMASH­traject. Met dit akkoord is met het oog

op de leefbaarheid en vitaliteit en in verband met de woningbouwopgave in de

metropoolregio meer afwegingsruimte voor woningbouw overeengekomen voor het

lokaal bestuur. Per 1 januari 2018 is conform deze afspraken het Luchthaven­

indelingbesluit gewijzigd. Tevens is het beleid voor het gebied binnen de 20 Ke­contour

in het Lib verankerd.

 

In samenhang met de vergroting van de lokale afwegingsruimte dienen gemeenten de

afspraken na te komen die zijn gemaakt om te voorkomen dat de luchtvaartsector voor

extra kosten komt te staan door nieuwe woningbouwontwikkelingen. Kern van deze

afspraken is het rekenschap geven van vliegtuiggeluid in ruimtelijke plannen, mede

met het oog op objectieve en vroegtijdige informatievoorziening van (toekomstige)

bewoners. In samenspraak met de gemeenten in de regio is een handreiking opgesteld

hoe op transparante wijze de afspraak over rekenschap geven in te vullen. Deze

handreiking is in een provinciale beleidsregel vertaald. Bij de beoordeling van

ruimtelijke plannen zal de provincie aan deze regel toetsen. Conform deze regel dient in

ruimtelijke plannen een aantal stappen te worden doorlopen om te kunnen concluderen

dat aan de afspraak over rekenschap geven is voldaan:

a. een weergave en beschrijving van de exacte ligging van de woningbouwlocatie in

het beperkingengebied;

b. een beschrijving van de huidige geluidssituatie op die woningbouwlocatie;

c. een beschrijving van verwachte toekomstige ontwikkelingen die kunnen zorgen voor

een verandering van de huidige geluidssituatie op de woningbouwlocatie;

d. een beschrijving van de belangen die met de beoogde woningbouw zijn gemoeid

gelet op de leefbaarheid en de lokale vitaliteit, de kwaliteit van de locatie en/of de

regionale woningbouwmarkt en woningbouwopgave;

e. een slotconclusie over de bevindingen naar aanleiding van de onderwerpen bedoeld

in a., b., c. en d.

 

Ad a: De ligging in het beperkingengebied

De planlocatie is gelegen binnen de 20 Ke contour.

 

Ad b: de huidige geluidssituatie

Gegevens over de actuele geluidbelasting vanwege vliegtuigverkeer kunnen worden

ontleend aan de geluidbelastingkaarten die elke vijf jaar volgens de Europese richtlijn

omgevingslawaai worden opgesteld en de informatie op de website van het

Bewonersaanspreekpunt Schiphol. In het kader van de Europese richtlijn

omgevingslawaai karteren gemeenten de geluidsbelasting van een luchthaven als die

groter of gelijk is aan 55 dB Lden of 50 dB Lnight. De huidige geluidbelastingkaarten

dateren van juni 2017. Volgens deze kaarten ondervindt de planlocatie een

geluidbelasting van meer dan 55 dB Lden en 50 dB Lnight.

Conform het Bouwbesluit 2012 bedraagt de minimale karakteristieke geluidwering van

de gevel 20 dB bij een binnenniveau van 33 dB in de woningen. Voor de bepaling van

de karakteristieke geluidwering van de gevels dient uitgegaan te worden van de

gecumuleerde geluidbelasting op de gevels.

 

Ad c: toekomstige ontwikkeling

De huidige operatie op Schiphol benaderde (voor de corona ­pandemie) het maximale

scenario van 500.000 vluchten. De beschreven actuele geluidbelasting benadert

daarmee de geluidbelasting die op basis van het maximale aantal van 500.000 vluchten

gerealiseerd zal worden. Afhankelijk van de specifieke weersomstandigheden zal dan de

geluidbelasting per jaar enigszins kunnen verschillen. Gezondheidsrisico’s van

geluidoverlast worden vooral in verband gebracht met slaapverstoring. Van belang in

dit verband is dat de Aalsmeerderbaan in beginsel ’s nachts is gesloten. De nacht duurt

van 23.00 uur tot 06.00 uur. De sluiting van de Aalsmeerderbaan in de nacht staat

voor zover nu bekend ook in de toekomst niet onder druk.

 

ad d: het belang van woningbouw

Het gaat in dit geval om een vrijgekomen locatie waarvoor een passende invulling moet

worden gevonden. Daarnaast voorziet woningbouw op deze locatie in een actuele

behoefte, (zie paragraaf 5.2.4). Daarin wordt geconcludeerd dat deze behoefte voor

deze woningbouwregio in ruime mate aanwezig is. Sterker nog, er dreigt een tekort aan

locaties waarbinnen de grote behoefte kan worden ingelost. Dit vertaald zich o.a. in het

door het Rijk uitgedragen beleid dat woningbouw binnen de 20 Ke­contour, mits binnen

BSG, hier een bijdrage aan kan leveren. Een zoektocht naar een geschikte locatie

buiten de 20 Ke­contour is dus nu niet aan de orde omdat voor deze specifieke locatie

een herstructureringsopgave ligt die vanuit het oogpunt van leefbaarheid dient te

worden opgepakt. Transformatie naar een andere kostendrager dan wonen is niet

passend in het karakter van de directe omgeving, namelijk woningbouw.

 

Ad e: slotconclusie

Het wijzigen van de maatschappelijke bestemming (voormalige school) in het gebied en een herinvulling met woningbouw levert een kwaliteitsverbetering op. Wonen is, gezien het karakter van de omgeving, de enige voor de hand liggende bestemming. Hiertegen

bestaan vanuit de afweging van de geluidbelasting vanwege vliegtuiggeluid geen

zwaarwegende bezwaren. Geconcludeerd kan worden dat er groot belang aan het

realiseren van de woningbouw wordt gehecht en dat daarbij de aanwezige geluidshinder

zorgvuldig en transparant is meegewogen.

 

De woningen dienen conform het Bouwbesluit te worden gebouwd zodat het

geluidsniveau in de woning niet hoger zal zijn dan 33 dB. Afhankelijk van persoonlijke

omstandigheden kan vliegtuiglawaai voor hinder zorgen. Om deze reden is het van

belang open en transparant te informeren over de mogelijkheid van vliegtuiglawaai.

Door vroegtijdig te informeren over geluidhinder van vliegtuigen kan hinderbeleving

worden voorkomen. Informatievoorziening over vliegtuiggeluid valt buiten de reikwijdte

van dit bestemmingsplan. In het kader van het bouwproject wordt op een deugdelijke

informatievoorziening van de toekomstige bewoners ingezet.

 

 

6.10.3 Conclusie

Het beperkingengebied van Schiphol vormt geen belemmering voor het onderhavige plan. Er wordt tevens afdoende rekening gehouden met het geluid vanwege het vliegverkeer van Schiphol.

 

 

 

6.11 Bezonningsstudie

In het kader van deze ontwikkeling is er een bezonningsstudie uitgevoerd (zie bijlage 8). Er is getoetst aan de lichte TNO-norm. De lichte TNO-norm is een gebruikelijke methode om de bezonning van woningen in een stedelijk gebied te beoordelen. In een stedelijke omgeving kunnen minder hoge eisen aan de bezonning worden gesteld en moet er mee rekening worden gehouden dat bebouwing van invloed kan zijn op de bezonning. Om die reden is de lichte TNO-norm toegepast in plaats van de ‘strengere’ zware TNO-norm. Er wordt voldaan aan de lichte TNO-norm als de zon minimaal 2 uur per dag op het midden van de vensterbank aan de binnenkant van het raam van de woonkamer valt, gedurende de periode 19 februari t/m 21 oktober. Uit deze bezonningsstudie blijkt dat de bezonning voor de omliggende gebouwen, waarbij rekening is gehouden met hetgeen wat het nieuwe bestemmingsplan planologisch maximaal mogelijk maakt, voldoet aan de lichte TNO-norm.