direct naar inhoud van Regels

Bestemmingsplan Zwarteweg

Status: ontwerp
Identificatie: NL.IMRO.0358.07K-OW02
Plantype: bestemmingsplan

Planregels

Zwarteweg

 

 

 
Inhoudsopgave

 

Artikel 1 Begrippen

Artikel 2 Wijze van meten

Hoofdstuk 2 BESTEMMINGSREGELS

Artikel 3 Groen

Artikel 4 Verkeer - Verblijfsgebied

Artikel 5 Water

Artikel 6 Wonen - 1

Artikel 7 Wonen - 2

Hoofdstuk 3 ALGEMENE REGELS

Artikel 8 anti-dubbeltelregel

Artikel 9 algemene bouwregels

Artikel 10 algemene afwijkingsregels

Artikel 11 Luchtvaartverkeerzone - LIB artikel 2.2.1

Artikel 12 Luchtvaartverkeerzone - LIB artikel 2.2.2

Artikel 13 Luchtvaartverkeerzone - LIB artikel 2.2.2a

Artikel 14 Luchtvaartverkeerszone - LIB artikel 2.2.3

Hoofdstuk 4 OVERGANGS- EN SLOTREGELS

Artikel 15 overgangsrecht

Artikel 16 slotregel

 

 

Hoofdstuk 1 INLEIDENDE REGELS

 

 

Artikel 1 Begrippen

In dit plan wordt verstaan onder:

1.1 plan:

het bestemmingsplan "Bestemmingsplan Zwarteweg" van de gemeente Aalsmeer;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0358.07K-OW02 met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen);

1.3 aan- en uitbouw:

bijbehorend bouwwerk, zijnde een direct aan de gevel van het hoofdgebouw bestemde uitbreiding van de eerste bouwlaag;

1.4 aan-huis-verbonden bedrijf

het door (één van) de hoofdbewoners bedrijfsmatig verlenen van diensten, niet zijnde een beroep aan huis, dan wel het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, niet vallend onder vergunningsplicht van de Wet milieubeheer en geheel of overwegend door middel van handwerk, dat door de beperkte omvang ervan in de woning en de daarbij behorende bijgebouwen kan worden uitgeoefend met overwegend behoud van de woonfunctie en dat een ruimtelijke uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.5 aan-huis-verbonden beroep:

het uitoefenen van een vrij beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op het terrein van de administratieve, juridische, medische, therapeutische, kunstzinnige, ontwerp-technische dienstverlening of hiermee gelijk te stellen dienstverlening door (één van) de hoofdbewoners, dat door de beperkte omvang ervan in diens woning en de daarbij behorende bijgebouwen kan worden uitgeoefend met overwegend behoud van de woonfunctie en dat een ruimtelijke uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.6 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.7 aanduidingsvlak:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.8 aaneengebouwde woning:

een woning die deel uitmaakt van een bouwmassa bestaande uit drie of meer hoofdgebouwen;

1.9 aanpijling:

een blijkens de daarop voorkomende verklaring als zodanig opgenomen aanduiding, die aangeeft welke bestemming/aanduiding van toepassing is op de aangepijlde gronden;

1.10 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.11 beroeps- c.q. bedrijfsvloeroppervlakte:

de totale vloeroppervlakte van de ruimte die wordt gebruikt voor een aan-huis-verbonden beroep of een aan-huis-verbonden(dienstverlenend) bedrijf inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke;

1.12 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.13 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.14 bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;

1.15 boeiboord:

de opstaande kant van een dakgoot, of opstaande kant bij platte daken;

1.16 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.17 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.18 bouwlaag:

Een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren is begrensd, niet zijnde een kelder, souterrain en kap;

1.19 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.20 bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel;

1.21 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.22 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.23 carport:

een niet aan alle zijden met wanden omsloten overdekte ruimte ten behoeve van de stalling van (motor-)voertuigen;

1.24 containerbergingen:

bergingen voor de kliko's/rolemmer;

1.25 dak:

iedere bovenbeëindiging, vlak of hellend, van een gebouw;

1.26 dakkapel:

een toevoeging van ondergeschikte omvang binnen een hellend dakvlak, waarbij het karakter van het dak in stand blijft;

1.27 dakterras:

een vanuit een gebouw betreedbaar plat dakvlak, voorzien van een vloerafscheiding (hekwerk, balustrade);

1.28 druiplijn:

de lijn die van onderen het dak begrenst;

1.29 eengezinshuis/eengezinswoning:

een woning bestemd voor één huishouden;

1.30 eerste bouwlaag:

de bouwlaag op de begane grond;

1.31 erf:

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan of een beheersverordening van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden;

1.32 erfafscheiding:

een scheiding tussen erven, tuinen en/of openbare ruimten in de vorm van een bouwwerk, dan wel beplanting;

1.33 erker:

een aan de voor- of zijgevel van een woning of een ander gebouw geplaatste uitbouw in één bouwlaag, waarvan de buitenzijde is begrensd door kozijnen, welke onlosmakelijk verbonden is met en deel uitmaakt van de hoofdmassa van die woning of dat gebouw. De uitbouw dient uit functioneel oogpunt ondergeschikt en uit architectonisch oogpunt een aanvulling op de hoofdvorm te zijn;

1.34 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.35 geluidgevoelige functies:

bewoning of andere geluidgevoelige functies zoals bedoeld in de Wet geluidhinder c.q. het besluit grenswaarden binnen zones rond industrieterreinen, het Besluit grenswaarden binnen zones langs wegen en/of het Besluit geluidhinder spoorwegen;

1.36 geluidgevoelige gebouwen:

gebouwen welke dienen ter bewoning of ten behoeve van een andere geluidgevoelige functie zoals bedoeld in de Wet geluidhinder, c.q. het Besluit grenswaarden binnen zones rond industrieterreinen, het Besluit grenswaarden binnen zones langs wegen en/of het Besluit geluidhinder spoorwegen;

1.37 goot:

opvangbak voor hemelwater;

1.38 hogere grenswaarde:

een maximale waarde voor de geluidbelasting, die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder, c.q. het Besluit grenswaarden binnen zones rond industrieterreinen, het Besluit grenswaarden binnen zones langs wegen en/of het Besluit geluidhinder spoorwegen;

1.39 hoofdgebouw:

gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is, exclusief eventuele aan- en uitbouwen;

1.40 hoofdverblijf:

de plaats waar een persoon gedurende een jaar het merendeel van de nachten doorbrengt en waar het sociale leven van deze persoon zich afspeelt;

1.41 huishouden:

één persoon, een gezin of een hiermee gelijk te stellen groep van personen van beperkte omvang, die bij verblijf in een woning of een recreatiewoning de daar aanwezige essentiële woonvoorzieningen deelt;

1.42 kruin:

het wegbaangedeelte dat is ingenomen door rijbanen, veiligheidsstroken en bermen;

1.43 kunstobject:

voortbrengsel van de beeldende kunsten in de vorm van een bouwwerk, geen gebouw zijnde;

1.44 kunstwerk:

civieltechnisch werk voor de infrastructuur van wegen, water, spoorbanen, waterkeringen en/of leidingen niet bedoeld voor permanent menselijk verblijf;

1.45 maaiveld:

de bovenkant van het oorspronkelijke dan wel (verhoogd of verlaagd) aangelegd terrein waar een bouwwerk zal worden opgericht;

1.46 mantelzorg:

het bieden van zorg aan een ieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband;

1.47 normale onderhouds- of exploitatiewerkzaamheden

werkzaamheden die regelmatig noodzakelijk zijn voor een goed beheer van de gronden, waaronder begrepen de handhaving dan wel de realisering van de bestemming;

1.48 nutsvoorzieningen:

gebouwen of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de waterhuishouding, de distributie van gas, water, elektra, telematische diensten, voorzieningen ten behoeve van openbaar vervoer en vergelijkbare doeleinden;

1.49 ondergronds bouwen:

het bebouwen en in gebruik nemen van de ruimte onder het maaiveld (zoals kelders en parkeergarages);

1.50 onderkomens:

voor verblijf geschikte – al dan niet aan hun oorspronkelijke bestemming en/of gebruik onttrokken – voertuigen, vaartuigen, woonschepen, toercaravans, stacaravans, tenten of gedeelten daarvan, voorzover deze niet als bouwwerken zijn aan te merken;

1.51 openbaar toegankelijk gebied:

weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994, alsmede pleinen, parken, plantsoenen, openbaar water en ander openbaar gebied dat voor publiek algemeen toegankelijk is, met uitzondering van wegen uitsluitend bedoeld voor de ontsluiting van percelen door langzaam verkeer;

1.52 opslag:

het bedrijfsmatig opslaan, verhandelen of verpakken van goederen;

1.53 peil:

  1. voor gebouwen, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan een weg of tuin grenst: de hoogte van die weg of tuin ter plaatse van de hoofdtoegang van het gebouw;

  2. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld;

1.54 platte afdekking:

een horizontaal vlak ter afdekking van een gebouw;

1.55 praktijkruimte:

een gebouw of een gedeelte van een gebouw, dat door zijn inrichting en indeling geschikt is om te worden gebruikt door beoefenaren van vrije beroepen; onder vrije beroepen worden in dit plan verstaan (para)medische, juridische, therapeutische, ontwerp-technische, administratieve, kunstzinnige en daarmee gelijk te stellen beroepen;

1.56 scheidingslijn:

een aangegeven lijn, die de grens aangeeft tussen delen van bestemmings- en/of bouwvlakken, waardoor verschillende, in de regels nader aangegeven, regelingen van toepassing zijn;

1.57 seksinrichting:

een gebouw of een gedeelte van een gebouw waarin handelingen en/of voorstellingen plaatsvinden van erotische en/of pornografische aard. Hieronder worden mede begrepen een seksbioscoop, -theater, -automatenhal en -winkel;

1.58 sociale koopwoning

koopwoning als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, onder e van het Besluit ruimtelijke ordening;

1.59 souterrain:

een bijzondere bouwlaag waarbij de vloer onder het gemiddelde aangrenzende peil is gelegen en waarbij de vloer van de bovengelegen bouwlaag maximaal 2,0 meter boven het gemiddeld aangrenzend straatpeil is gelegen;

1.60 straatmeubilair:

de bij of op de weg behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder begrepen: abri´s, afvalbakken, (ondergrondse) afvalcontainers, alarmeringsinstallaties met bijbehorende antennes, bloemen- of plantenbakken, brandkranen, draagconstructies voor reclame, fietsenrekken, gedenktekens, lichtmasten, parkeermeters, schakelkasten, speeltoestellen, straatverlichting, telefooncellen met bijbehorende antennes, urinoirs, verkeersborden, verkeersgeleiders, verkeerslichten, vitrines, voorwerpen van beeldende kunst, bewegwijzering en zitbanken; onder straatmeubilair worden niet begrepen verkooppunten voor motorbrandstoffen;

1.61 talud:

het schuine vlak langs een weg, watergang of van een dijk;

1.62 verdieping:

een boven de begane grond gelegen bouwlaag;

1.63 voorgevel:

de naar het openbaar toegankelijk gebied gekeerde gevel van een hoofdgebouw, of indien een perceel met meerdere zijden aan een weg grenst, de gevel die door de ligging, de situatie ter plaatse en/of de indeling van het gebouw als voorgevel moet worden aangemerkt;

1.64 voorkeursgrenswaarde:

de maximale waarde voor de geluidbelasting, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder c.q. het Besluit grenswaarden binnen zones rond industrieterreinen, het Besluit grenswaarden binnen zones langs wegen en/of het Besluit geluidhinder spoorwegen;

1.65 vrij beroep:

de uitoefening van een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende bijgebouwen wordt uitgeoefend door een bewoner van het perceel, waaronder niet wordt begrepen de uitoefening van detailhandel;

1.66 waterhuishoudkundige voorzieningen:

voorzieningen die het waterhuishoudingbelang dienen, zoals watergangen (sloten), kunstwerken, bruggen, onderhoudsstroken ten behoeve van het beheer en onderhoud van een watergang en dergelijke;

1.67 waterkering:

grondlichamen (dijk) of constructie met als functie bescherming van lager gelegen gebied (veelal polders) tegen water buiten dat gebied;

1.68 weg

alle voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande wegen of paden daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de wegen of paden behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de wegen liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen;

1.69 Wet:

de Wet ruimtelijke ordening, zoals deze luidt op het tijdstip van het in ontwerp ter inzage leggen van dit plan;

1.70 woning:

een (gedeelte van een) gebouw, dat dient voor de huisvesting van één afzonderlijke huishouding en daardoor is aan te merken als wooneenheid, niet zijnde een bijzondere woonvorm, dan wel voor de huisvesting van niet meer dan drie personen naast de huishouding dan wel vier personen wanneer er daarnaast geen huishouding in het gebouw is ondergebracht;

1.71 zone:

een op de verbeelding aangegeven gebied, waarvoor aanvullende bepalingen gelden;

1.72 zoneringsregeling:

de op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan geldende regels inzake de zonering langs hogedruk aardgastransportleidingen en watertransportleidingen.

 

 

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 bebouwd oppervlak van een bouwperceel:

de oppervlakte van alle op een bouwperceel gelegen bouwwerken tezamen;

2.2 bebouwingspercentage:

het deel van het bouwvlak uitgedrukt in procenten dat bebouwd mag worden;

2.3 bouwdiepte van een gebouw

vanaf de buitenwerkse voorgevelvlak tot de buitenwerkse achtergevelvlak van het desbetreffende hoofdgebouw;

2.4 bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.5 breedte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse zijgevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren van het hoofdgebouw, gezien vanaf de voorgevel of het verlengde daarvan;

2.6 bruto vloeroppervlak (bvo)

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.7 dakhelling:

de hoek, gemeten in graden, van een hellend dakvlak ten opzichte van een horizontaal vlak;

2.8 goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil (maaiveld) tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.9 inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.10 oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, nederwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.11 vloeroppervlakte woning:

de som van de oppervlakten van alle bouwlagen, deel uitmakende van het hoofdgebouw, daar onder begrepen kelderruimten en zolderruimten voorzover de vrije hoogte ten minste 1.50 meter bedraagt, en met uitzondering van: ruimten waar kleinere vrije hoogte dan 1.50 meter aanwezig is, alsmede balkons, bijgebouwen, gemeenschappelijke berg-, verkeers- en wasruimten en loggia's;

2.12 gebruiksoppervlakte (gbo)

De totale oppervlakte van een woning gemeten op vloerniveau, tussen de opgaande scheidingsconstructies die de desbetreffende ruimte of groep van ruimte omhullen conform NEN 2580.

 

 

Hoofdstuk 2 BESTEMMINGSREGELS

 

 

Artikel 3 Groen

 

3.1 bestemmingsomschrijving

 

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. groenvoorzieningen;

 

met daaraan ondergeschikt:

  1. parkeervoorzieningen;

  2. wegen, straten en paden;

  3. fiets- en voetpaden;

  4. speelvoorzieningen;

  5. water, waterlopen en waterpartijen;

  6. nutsvoorzieningen;

  7. bruggen;

 

met de daarbij behorende:

  1. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

 

3.2 bouwregels

 

3.2.1 Gebouwen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

 

3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. de hoogte van kunstwerken mag niet meer bedragen dan 6 meter;

  2. de hoogte van palen en masten mag niet meer bedragen dan 10 meter;

  3. de hoogte van andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 4 meter.

 

3.3 specifieke gebruiksregels

 

3.3.1 Strijdig gebruik

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo wordt in ieder geval gerekend:

  1. het gebruik van gronden als opslag-, stort- of bergplaats van al dan niet afgedankte voorwerpen, stoffen of producten, behoudens voorzover dat noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte beheer van de gronden;

  2. het gebruik van gronden als staan- of ligplaats, alsmede kampeerterrein;

  3. het gebruik van gronden voor het beproeven van voer- of vaartuigen, voor het beoefenen van auto- of motorsport of de (model) vliegsport en voor het houden wedstrijden met motorvoertuigen of bromfietsen;

  4. het gebruik van gronden voor sport- of wedstrijdterrein, landingsplaats, dagcamping dan wel voor de ruitersport.

 

 

Artikel 4 Verkeer - Verblijfsgebied

 

4.1 bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. rijwegen;

  2. fiets- en voetpaden;

  3. parkeervoorzieningen;

 

met de daarbij behorende:

  1. in- en uitritten;

  2. waterhuishoudkundige voorzieningen;

  3. bruggen;

  4. groenvoorzieningen en speelvoorzieningen

  5. openbare nutsvoorzieningen;

  6. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

  7. infrastructurele voorzieningen met het oog op het beheer van de bestemming.

 

met daaraan ondergeschikt:

  1. straatmeubilair.

 

4.2 bouwregels

 

4.2.1 Gebouwen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

 

4.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. de hoogte van palen en (licht-)masten en andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer, mag niet meer bedragen dan 10 meter;

  2. de hoogte van andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan rechtstreeks ten behoeve van de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer mag niet bedragen dan 5 meter.

 

4.3 specifieke gebruiksregels

 

4.3.1 Strijdig gebruik

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo wordt in ieder geval gerekend:

  1. het gebruik van de gronden voor de opslag van goederen;

  2. het gebruik van gronden en bouwwerken voor een seksinrichting.

 

 

Artikel 5 Water

 

5.1 bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. waterberging, waterhuishouding, waterlopen, recreatiewater;

 

met de daarbij behorende:

  1. bruggen, nutsvoorzieningen en speelvoorzieningen;

  2. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

  3. voorzieningen met het oog op het beheer van de bestemming;

 

5.2 bouwregels

 

5.2.1 Gebouwen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

 

5.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. de hoogte van palen, (licht-)masten en kunstwerken mag niet meer bedragen dan 6 meter;

  2. de hoogte van andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer bedragen dan 3 meter.

 

5.3 specifieke gebruiksregels

 

5.3.1 Strijdig gebruik

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in artikel 2.1., eerste lid, onder c, van de Wabo wordt in ieder geval gerekend:

  1. het gebruik ten behoeve van drijvende steigers en ander daarmee vergelijkbaar drijftuig;

  2. het gebruiken of laten gebruiken van gronden als ligplaats of aanlegsteiger voor woonschepen en bedrijfsschepen.

 

 

Artikel 6 Wonen - 1

 

6.1 bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. woningen ten behoeve van het wonen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-verbonden beroep of -bedrijf zoals omschreven in lid 6.5.1;

  2. minimaal 2 parkeerplaatsen per woning, conform de Nota Parkeernormen Aalsmeer;

 

met de daarbij behorende:

  1. tuinen en erven;

  2. waterhuishoudkundige voorzieningen;

  3. groenvoorzieningen, speelvoorzieningen en openbare nutsvoorzieningen;

  4. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

 

6.2 bouwregels

 

6.2.1 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  1. een hoofdgebouw mag uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;

  2. als hoofdgebouw mogen uitsluitend woningen worden gebouwd;

  3. de afstand van de voorgevel tot aan het openbaar gebied dient minimaal 2 meter en maximaal 8 meter te bedragen;

  4. een hoofdgebouw mag maximaal 11,5 meter diep zijn;

  5. het aantal woningen binnen het bouwvlak mag de aangegeven waarde ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' niet overschrijden;

  6. de woningen dienen als twee onder één kap te worden gerealiseerd;

  7. de vrije zijde van het hoofdgebouw, behoudens de bijbehorende bouwwerken, dient minimaal 3 meter van de zijdelingse perceelgrenzen te worden gerealiseerd;

  8. de minimale afstand van de zijgevel tot aan het openbaar gebied dient 1 meter te bedragen;

  9. de goot- en bouwhoogte van een hoofdgebouw ter plaatse van de aanduiding 'maximum goot- en bouwhoogte' mag niet worden overschreden;

  10. het is toegestaan de maximum goothoogte te overschrijden tot maximaal 40% van de gootlengte, mits deze doorbreking niet hoger wordt dan de nok;

  11. een dak dient te zijn voorzien van een nok;

  12. de dakhelling van een hoofdgebouw, mag niet meer dan 60º bedragen. Deze contouren gelden voor tenminste twee dakvlakken;

  13. een eventueel voorerfgebied mag niet worden bebouwd, behoudens een erker in één bouwlaag;

  14. bij woningen met een kap mag een dakkapel worden gerealiseerd, met dien verstande dat:

  1. voor zover gelegen op het dakvlak aan de straatzijde of op het dakvlak aan de zijde van de zijtuin, de dakkapel niet breder mag zijn dan de helft van de breedte van het dakvlak van het hoofdgebouw;

  2. voor zover gelegen op het dakvlak aan de achtertuinzijde, de zijkanten van de dakkapel op meer dan 0,5 meter van de zijkanten van het dakvlak van het hoofdgebouw worden gerealiseerd;

  3. de bovenzijde van de dakkapel ten minste 0,5 meter onder de noklijn van het dakvlak wordt gerealiseerd;

  4. de onderzijde van de dakkapel ten minste 0,5 meter en maximaal 1 meter boven de gootlijn van het dakvlak wordt gerealiseerd;

  5. per dakvlak meerdere dakkapellen zijn toegestaan indien de dakkapellen op dezelfde bouwlaag worden gerealiseerd en deze dakkapellen tezamen voldoen aan de hiervoor opgenomen breedte- of afstandsmaten.

 

6.2.2 Bijbehorende bouwwerken

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken van het hoofdgebouw gelden de volgende regels:

  1. behoudens vergunningvrije bouwwerken conform artikel 2 van Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht ten aanzien van vergunningvrij bouwen, zijn geen bijbehorende bouwwerken toegestaan. Indien de regelgeving ten aanzien van vergunningvrij bouwen gedurende de planperiode door het bevoegd gezag wordt gewijzigd, wordt rekening gehouden met de wijziging van deze regels;

  2. de regel onder a. vindt toepassing met inachtneming van het bepaalde in artikel 6.1 van deze planregels.

 

6.2.3 Erkers

Voor het bouwen van erkers gelden de volgende regels:

  1. een erker mag ter plaatse van de voorgevel worden gerealiseerd;

  2. de diepte van een erker mag maximaal 1 meter bedragen;

  3. de breedte van een erker mag maximaal 3/5 deel bedragen van de oorspronkelijke gevelbreedte waar tegenaan wordt gebouwd;

  4. de hoogte van een erker mag niet hoger zijn dan 0,25 meter boven de eerste bouwlaag van de woning;

  5. een erker wordt niet toegestaan als door de erker geen mogelijkheid meer is om twee parkeerplaatsen in stand te houden.

 

6.2.4 Ondergrondse bouwwerken

Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden de volgende regels:

  1. ondergrondse bouwwerken mogen gesitueerd worden onder de gebouwen;

  2. de diepte van ondergrondse bouwwerken mag niet meer bedragen dan één bouwlaag met een diepte (vrije hoogte) van 3 meter;

  3. het realiseren van ondergrondse bouwwerken mag geen nadelige effecten hebben op de bodem- en waterhuishouding. Hiertoe dient de aanvrager (vooraf) een watervergunning aan te vragen bij de Waterbeheerder.

 

6.2.5 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan:

  1. 6 meter voor palen;

  2. 3 meter voor (licht)masten;

  1. erf- en perceelafscheidingen bij woningen in een voorerfgebied mogen niet hoger zijn dan 1 meter;

  2. voor erf- en perceelafscheidingen bij woningen in een voorerfgebied, hoger dan 1 meter, dat grenst aan een openbaar toegankelijk gebied gelden de volgende voorwaarden:

  1. de hoogte mag, vanaf het aansluitende terrein, niet meer dan 2,00 meter bedragen, mits het voorerfgebied minimaal 2,50 meter diep is ten opzichte van de voorgevelrooilijn van de woning ;

  2. vanaf 1 meter hoog tot 2,00 meter hoog mag de afscheiding slechts bestaan uit een transparant rasterwerk dat minimaal 90% open van structuur is, en zich leent voor begroeiing;

  3. de bouwhoogte van gemetselde penanten mag niet meer dan 2,00 meter bedragen;

  1. voor erf- en perceelsafscheidingen in een achtererfgebied geldt een maximale bouwhoogte van 2 meter.

 

6.3 Afwijken van de bouwregels

 

6.3.1 Erkers

Zolang het ondergeschikte karakter van de erker gehandhaafd blijft, kan met een omgevingsvergunning afgeweken worden van:

  1. het bepaalde in artikel 6.2.3 sub b tot een diepte van maximaal 2,50 meter onder de voorwaarde dat een erker ter plaatse van de voorgevel een niet te bebouwen strook van minimaal gelijke breedte is als de diepte van de erker;

  2. het bepaalde in artikel 6.2.3 sub c tot een breedte van maximaal 2/3 van de breedte van het gevelvlak;

  3. een erker wordt niet toegestaan als door de erker geen mogelijkheid meer is om twee parkeerplaatsen in stand te houden.

 

6.3.2 Voorwaarden voor afwijken

De in lid 6.3.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, mits:

  1. de geluidbelasting vanwege het wegverkeer en industrie van geluidgevoelige gebouwen niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, of een verkregen hogere grenswaarde;

  2. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    1. het straat- en bebouwingsbeeld;
    2. de woonsituatie;
    3. de verkeersveiligheid; en
    4. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

 

6.4 Voorwaarden m.b.t. het afgeven van een omgevingsvergunning voor bouwen

 

6.4.1 Parkeernorm

Een omgevingsvergunning voor bouwen kan slechts worden verleend indien voorzien wordt in minimaal 2 parkeerplaatsen per woning.

 

6.4.2 Laden en/of lossen

Indien de bestemming van een gebouw aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden en/of lossen van goederen, moet in deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien aan, in of onder dat gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort.

 

6.4.3 Afwijken van de parkeernormen

Indien uit een door de aanvrager van een omgevingsvergunning te overleggen parkeerbalans blijkt dat niet (geheel) kan worden voldaan aan voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein waarbij rekening gehouden wordt met dubbelgebruik en de benodigde parkeerplaatsen niet in de openbare ruimte kunnen worden gerealiseerd, kunnen Burgemeester en Wethouders in afwijking van het bepaalde in 8.3.1 omgevingsvergunning verlenen indien:

  1. de (resterende) parkeerbehoefte meer dan 2 parkeerplaatsen betreft, of;

  2. met de verwezenlijking van het bouwplan een bijzonder gemeentelijk belang is gemoeid.

 

6.4.4 Afwijken van het laden en/of lossen

Burgemeester en wethouders kunnen in afwijking van het bepaalde in 8.3.2 omgevingsvergunning verlenen indien:

  1. het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of

  2. voor zover op andere wijze in de nodige laad- en/of losruimte wordt voorzien.

 

6.4.5 Nadere eisen parkeernormen

Burgemeester en wethouders kunnen bij de omgevingsvergunning nadere eisen stellen ten aanzien van:

  1. de aard, plaats en inrichting van de parkeer- of stallingsgelegenheid;

  2. de aanwezigheid en aanduiding van parkeer- en/of stallingsgelegenheid uitsluitend ten behoeve van invaliden.

 

6.5 specifieke gebruiksregels

 

6.5.1 Aan -huis-gebonden-beroep of bedrijf

Het uitoefenen van een aan-huis-gebonden beroep en/of bedrijf is toegestaan onder de

volgende voorwaarden:

  1. de woonfunctie als primaire functie gehandhaafd blijft;

  2. het bruto-vloeroppervlak voor de uitoefening van het aan-huis-gebonden beroep danwel het aan-huis-gebonden bedrijf mag maximaal 30 % van de vloeroppervlakte van de woning bedragen, met inbegrip van de daarbij behorende bouwwerken;

  3. het gebruik niet leidt tot een onevenredige aantasting van de verkeersontsluiting en parkeersituatie ter plaatse;

  4. het beroep of bedrijf alleen door de bewoner(s) wordt uitgeoefend respectievelijk gevoerd;

  5. er geen horeca-activiteiten en geen detailhandel plaatsvinden;

  6. er geen buitenopslag plaatsvindt, noch beroeps- of bedrijfsmatige activiteiten in de openbare ruimte rond de woning, met uitzondering van in- en uitladen.

 

6.5.2 Strijdig gebruik

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo wordt in ieder geval gerekend:

  1. het gebruiken of doen gebruiken van meer dan 30% van de vloeroppervlakte van een woning, met inbegrip van de daarbij behorende aan- en/of bijgebouwen, als kantoor- en/of praktijkruimte ten behoeve van een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf;

  2. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken voor bewoning;

  3. platte afdekking hoofdgebouw;

  4. opslag voor goederen;

  5. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.

 

 

Artikel 7 Wonen - 2

 

7.1 bestemmingsomschrijving

De voor 'Woongebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. woningen ten behoeve van het wonen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-verbonden beroep of -bedrijf zoals omschreven in lid 7.4.3

  2. voet- en rijwielpaden;

  3. parkeervoorzieningen;

 

met de daarbij behorende:

  1. tuinen en erven;

  2. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

  3. waterhuishoudkundige voorzieningen;

  4. groenvoorzieningen, speelvoorzieningen en openbare nutsvoorzieningen;

  5. infrastructurele voorzieningen ten behoeve van de bestemming;

 

met daaraan ondergeschikt:

  1. straatmeubilair.

 

7.2 bouwregels

 

7.2.1 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  1. een hoofdgebouw mag uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;

  2. ter plaatse van de bouwaanduiding 'gestapeld' dienen de woningen gestapeld te worden gerealiseerd;

  3. er mogen minimaal twee of maximaal drie losstaande woongebouwen worden gerealiseerd;

  4. de totale footprint mag maximaal 5500 m2 bedragen;

  5. het aantal woningen binnen het bouwvlak mag de aangegeven waarde ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' niet overschrijden;

  6. bij een plat dak mag de bouwhoogte van een hoofdgebouw ter plaatse van de maatvoeringaanduiding aanduiding 'maximum bouwhoogte' niet worden overschreden;

  7. indien er een kap wordt gerealiseerd mag de maximum goot- en bouwhoogte van een hoofdgebouw ter plaatse van de maatvoeringaanduiding aanduiding 'maximum goothoogte, maximum bouwhoogte' niet worden overschreden;

  8. ter plaatse van de bouwaanduiding 'specifieke bouwaanduiding - hoogteaccent mogen er maximaal drie hoogteaccenten worden gerealiseerd;

  9. een hoogteaccent mag een maximale oppervlakte van 400 m2 bvo hebben per bouwlaag;

  10. één hoogteaccent dient aan de zuidoostzijde te zitten en mag een maximale bouwhoogte krijgen van 25 meter bij platte afdekking of een goothoogte van 24 meter en een bouwhoogte van 26 meter bij een kap;

  11. twee hoogteaccenten mogen een bouwhoogte krijgen van maximaal 19 meter bij een platte afdekking of een maximale goothoogte van 18 meter en een bouwhoogte van 20 meter bij een kap;

  12. de dakhelling van een kap mag niet meer dan 70º bedragen;

  13. de gemiddelde oppervlakte van alle woningen mag maximaal 65 m2 gbo bedragen;

  14. tussen twee woongebouwen (gevels) dient een onbebouwde ruimte van minimaal 30 meter te zitten;

  15. tussen drie woongebouwen (gevels) dient er twee keer een onbebouwde ruimte van minimaal 20 meter te zitten.

 

7.2.2 Ondergrondse bouwwerken

Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden de volgende regels:

  1. ondergrondse bouwwerken mogen gesitueerd worden onder de gebouwen;

  2. de diepte van ondergrondse bouwwerken mag niet meer bedragen dan één bouwlaag met een diepte (vrije hoogte) van 3 meter;

  3. het realiseren van ondergrondse bouwwerken mag geen nadelige effecten hebben op de bodem- en waterhuishouding. Hiertoe dient de aanvrager (vooraf) een watervergunning aan te vragen bij de Waterbeheerder.

 

7.2.3 parkeervoorzieningen

Gebouwen ten behoeve van het parkeren mogen een maximale bouwhoogte hebben van 4 meter.

 

7.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  1. de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan:

  1. 6 meter voor palen en (licht-)masten;

  2. 4 meter voor voorzieningen ten behoeve van het parkeren;

  3. 3 meter voor het overige.

 

7.3 Voorwaarden m.b.t. het afgeven van een omgevingsvergunning voor bouwen

 

7.3.1 Parkeernormen

Een omgevingsvergunning voor bouwen kan slechts worden verleend indien voorzien wordt in minimaal 1,3 parkeerplaats per woning.

 

7.3.2 Nadere eisen parkeernormen

Burgemeester en wethouders kunnen bij de omgevingsvergunning nadere eisen stellen ten aanzien van:

  1. de aard, plaats en inrichting van de parkeer- of stallingsgelegenheid;

  2. de aanwezigheid en aanduiding van parkeer- en/of stallingsgelegenheid uitsluitend ten behoeve van invaliden.

 

7.3.3 Laden en/of lossen

Indien de bestemming van een gebouw aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden en/of lossen van goederen, moet in deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien aan, in of onder dat gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort.

 

7.3.4 Afwijken van het laden en/of lossen

Burgemeester en wethouders kunnen in afwijking van het bepaalde in 8.3.2 omgevingsvergunning verlenen indien:

  1. het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of

  2. voor zover op andere wijze in de nodige laad- en/of losruimte wordt voorzien.

 

7.4 Specifieke gebruiksregels

 

7.4.1 Categorisering woningen

Minimaal 35% van alle woningen, inclusief de woningen uit artikel 6, dienen te worden gerealiseerd als middeldure huurwoning conform het beleid 'Verordening doelgroepen woningbouw Aalsmeer 2019.

 

7.4.2 Strijdig gebruik

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo wordt in ieder geval gerekend:

  1. het gebruiken of doen gebruiken van meer dan 30% van de vloeroppervlakte van een woning, met inbegrip van de daarbij behorende aan- en/of bijgebouwen, als kantoor- en/of praktijkruimte ten behoeve van een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf;

  2. het gebruik van bijbehorende bouwwerken voor bewoning;

  3. losstaande bijbehorende bouwwerken;

  4. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.

 

7.4.3 Aan -huis-gebonden-beroep of bedrijf

Het uitoefenen van een aan-huis-gebonden beroep en/of bedrijf is toegestaan onder de

volgende voorwaarden:

  1. de woonfunctie als primaire functie gehandhaafd blijft;

  2. het bruto-vloeroppervlak voor de uitoefening van het aan-huis-gebonden beroep danwel het aan-huis-gebonden bedrijf mag maximaal 30 % van de vloeroppervlakte van de woning bedragen, met inbegrip van de daarbij behorende bouwwerken;

  3. het gebruik niet leidt tot een onevenredige aantasting van de verkeersontsluiting en parkeersituatie ter plaatse;

  4. het beroep of bedrijf alleen door de bewoner(s) wordt uitgeoefend respectievelijk gevoerd;

  5. er geen horeca-activiteiten en geen detailhandel plaatsvinden;

  6. er geen buitenopslag plaatsvindt, noch beroeps- of bedrijfsmatige activiteiten in de openbare ruimte rond de woning, met uitzondering van in- en uitladen.

 

 

Hoofdstuk 3 ALGEMENE REGELS

 

 

Artikel 8 anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

 

 

Artikel 9 algemene bouwregels

 

9.1 Toegelaten overschrijdingen

Het is toegestaan de in dit plan aangegeven bestemmings-, bouwgrenzen en/of hoogtematen te overschrijden:

  1. ten behoeve van toegangen van bouwwerken, luifels, stoepen, stoeptreden, reclameuitingen, vrijhangende balkons (al dan niet ondersteund door kolommen) bij woongebouwen, gaanderijen en funderingen en daarmee gelijk te stellen onderdelen van gebouwen, voor zover de bouwgrens met niet meer dan 2.50 meter wordt overschreden en deze onderdelen van gebouwen niet worden opgericht op gronden, bestemd voor verkeer en tevens een niet te bebouwen strook van 1 meter in acht wordt genomen ten opzichte van de gronden, bestemd voor verkeersdoeleinden;

  2. vrijhangende balkons, gaanderijen, luifels en reclameuitingen boven een verkeersbestemming is mogelijk indien er een vrije hoogte aanwezig is van 4,20 m boven de rijweg, met inbegrip van een strook van 0,50 m breedte ter weerszijden van die rijweg en een minimale vrije hoogte van 2,20 m boven een ander deel van de weg;

  3. ten behoeve van plaatselijke verhogingen op gebouwen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers, trappenhuizen en lichtkappen, alsmede technische voorzieningen, mits:

  1. de oppervlakte van de vergroting niet meer dan 25% van de oppervlakte van het dak(vlak) bedraagt;

  2. de hoogte niet meer dan 5 meter van de maximale (bouw)hoogte van het betreffende gebouw.

 

 

Artikel 10 algemene afwijkingsregels

Met een omgevingsvergunning kan afgeweken worden van:

 

  1. de in de bestemmingsregels opgenomen maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages, uitsluitend indien dit nodig is voor een technische betere realisering van het plan. Dit is niet van toepassing bij toegelaten binnenplanse afwijkingen;

  2. de bestemmingsregels en toestaan dat de inrichting van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of verkeersintensiteit daartoe aanleiding geven;

  3. de bestemmingsregels en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;

  4. de bestemmingsregels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot niet meer dan 10 meter;

  5. de bestemmingsregels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, en ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten, wordt vergroot tot niet meer dan 40 meter;

  6. de bestemmingsregels ten behoeve het bouwen van kleine niet voor bewoning bestemde gebouwtjes ten behoeve van de dienstverlening van overheidswege, het openbaar bestuur en openbare nutsbedrijven, zoals transformatorhuisjes, gemaalgebouwtjes en wachthuisjes voor verkeersdiensten, mits de inhoud per gebouwtje niet meer bedraagt dan 50 m³ en de bouwhoogte niet meer dan 4 meter;

 

Geen omgevingsvergunning wordt verleend indien:

  1. daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan (bijvoorbeeld door schaduwwerking) aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;

  2. dit leidt tot aantasting van de ruimtelijke karakteristiek ter plaatste.

 

 

Artikel 11 Luchtvaartverkeerzone - LIB artikel 2.2.1

 

11.1 Omschrijving

Ter plaatse van de aanduiding 'luchtvaartverkeerzone-lib artikel 2.2.1' gelden beperkingen voor bebouwing en gebruik als bedoeld in het Luchthavenindelingbesluit.

 

11.2 Bouwregels

Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'luchtvaartverkeerzone-lib artikel 2.2.1 nr. 4' gelden de beperkingen met betrekking tot bebouwing zoals gesteld in artikel 2.2.1c van het 'Luchthavenindelingbesluit Schiphol'.

 

11.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 18.2 indien de minister van Infrastructuur en Waterstaat een verklaring van geen bezwaar afgeven zoals bedoeld in artikel 8.9 van de Wet luchtvaart.

 

11.4 Gebruiksregels

Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'luchtvaartverkeerzone-lib artikel 2.2.1 nr. 4' gelden de beperkingen met betrekking tot gebruik zoals gesteld in artikel 2.2.1c  van het 'Luchthavenindelingbesluit Schiphol'.

Artikel 2.2.1e van het 'Luchthavenindelingbesluit Schiphol' is overeenkomstig van toepassing.

 

11.5 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 18.4 indien de minister van Infrastructuur en Waterstaat een verklaring van geen bezwaar afgeven zoals bedoeld in artikel 8.9 van de Wet luchtvaart.

 

 

Artikel 12 Luchtvaartverkeerzone - LIB artikel 2.2.2

 

12.1 Omschrijving

Ter plaatse van de aanduiding 'luchtvaartverkeerzone-lib artikel 2.2.2' gelden beperkingen met betrekking tot toetshoogten van gebouwen, andere bouwwerken geen gebouwen zijnde en objecten als bedoeld in het Luchthavenindelingbesluit Schiphol.

 

12.2 Bouwregels

Ter plaatse van de aanduiding 'luchtvaartverkeerzone-lib artikel 2.2.2' gelden beperkingen met betrekking tot de hoogte van gebouwen, andere bouwwerken geen gebouwen zijnde en objecten, zoals gesteld in artikel 2.2.2 van het 'Luchthavenindelingbesluit Schiphol'.

 

12.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 19.2 indien de minister van Infrastructuur en Waterstaat een verklaring van geen bezwaar afgeven zoals bedoeld in artikel 8.9 van de Wet luchtvaart.

 

 

Artikel 13 Luchtvaartverkeerzone - LIB artikel 2.2.2a

 

13.1 Omschrijving

Ter plaatse van de aanduiding 'luchtvaartverkeerzone-lib artikel 2.2.2a' gelden beperkingen van hoogten ter bescherming van het functioneren van radarapparatuur als bedoeld in het Luchthavenindelingbesluit Schiphol.

 

13.2 Bouwregels

Ter plaatse van de aanduiding 'luchtvaartverkeerzone-lib artikel 2.2.2a' gelden beperkingen met betrekking tot de hoogte van gebouwen, andere bouwwerken geen gebouwen zijnde en objecten, zoals gesteld in artikel 2.2.2a van het 'Luchthavenindelingbesluit Schiphol'.

 

13.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 20.2 indien uit een advies van de Inspectie Leefomgeving en Transport blijkt dat het object geen belemmering vormt voor het functioneren van radarapparatuur met het oog op veilig luchtverkeer.

 

 

Artikel 14 Luchtvaartverkeerszone - LIB artikel 2.2.3

 

14.1 Omschrijving

Ter plaatse van de aanduiding 'Luchtvaarverkeerzone-LIB artikel 2.2.3' gelden beperkingen met betrekking tot de vogelaantrekkende werking als bedoeld in het Luchthavenindelingbesluit Schiphol.

 

14.2 Specifieke gebruiksregels

Ter plaatse van de aanduiding 'Luchtvaarverkeerzone-LIB artikel 2.2.3' gelden beperkingen met betrekking tot de vogelaantrekkende werking zoals gesteld in artikel 2.2.3 van het 'Luchthavenindelingbesluit Schiphol'.

 

14.3 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 21.2 indien de minister van Infrastructuur en Waterstaat een verklaring van geen bezwaar afgeven zoals bedoeld in artikel 8.9 van de Wet luchtvaart.

 

 

Hoofdstuk 4 OVERGANGS- EN SLOTREGELS

 

 

Artikel 15 overgangsrecht

 

15.1 Overgangsrecht bouwwerken

 

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning of een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;

  2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

 

15.2 Afwijken

 

Met een omgevingsvergunning kan eenmalig afgeweken worden van lid 15.1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 15.1 met maximaal 10%.

 

15.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken

 

Lid 15.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

 

15.4 Overgangsrecht gebruik

 

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

 

15.5 Strijdig gebruik

 

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdig gebruik, bedoeld in lid 15.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

 

15.6 Verboden gebruik

 

Indien het gebruik, bedoeld in lid 15.4, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

 

15.7 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik

 

Lid 15.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsregels van dat plan.

 

 

Artikel 16 slotregel

Deze regels kunnen worden aangehaald als:

Regels van het Bestemmingsplan Zwarteweg.

 

Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van PM 2023

De griffier, de voorzitter,