direct naar inhoud van Regels

Wijzigingsplan Nieuw Oosteinde, Oranjestraat naast 3

Status: vastgesteld
Identificatie: NL.IMRO.0358.03H-VG01
Plantype: wijzigingsplan

TOELICHTING

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Inhoudsopgave

 

HOOFDSTUK 1 INLEIDING

1.1 Aanleiding en doelstelling

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

1.3 Geldende bestemmingsplannen

1.4 Leeswijzer

HOOFDSTUK 2 VISIE PLANGEBIED

2.1 Uitgangspunten

2.2 Functionele en ruimtelijke uitwerking

HOOFDSTUK 3 PLANOPZET

3.1 Algemeen

3.2 De bestemmingen

3.3 Motivatie gemaakte keuzes

HOOFDSTUK 4 UITVOERBAARHEID

4.1 Economische uitvoerbaarheid

4.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

HOOFDSTUK 5 BESCHRIJVING HUIDIGE SITUATIE PLANGEBIED

5.1 Functioneel gebruik

5.1.1 Wonen

5.2 Ruimtelijke karakteristiek

5.2.1 Het plangebied in groter verband

5.2.2 Cultuurhistorie/archeologie

HOOFDSTUK 6 BELEIDSKADER

6.1 INLEIDING

6.2 Rijksbeleid

6.2.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

6.2.2 Luchthavenindelingbesluit Schiphol (2002)

6.3 Provinciaal en regionaal beleid

6.3.1 Omgevingsvisie NH2050

6.3.2 Omgevingsverordening NH2020

6.3.3 Leidraad Landschap en Cultuurhistorie

6.4 Gemeentelijk beleid

6.4.1 Gebiedsvisie Aalsmeer 2020

6.4.2 Nota Parkeernormen Aalsmeer

6.4.3 Woonagenda 2020

HOOFDSTUK 7 OMGEVINGSKWALITEIT

7.1 Bodem

7.2 Water

7.3 Archeologie

7.4 Geluid

7.5 Luchtkwaliteit

7.6 Externe veiligheid

7.7 Flora en fauna

7.8 Duurzaamheid

7.9 Besluit Mer

 

HOOFDSTUK 1 INLEIDING

 

1.1 Aanleiding en doelstelling

 

Het bestemmingsplan is het belangrijkste publiekrechtelijk instrument om doelstellingen te realiseren. In de Wet ruimtelijke ordening (hierna Wro) behoudt het bestemmingsplan de belangrijke rol in het ruimtelijk planstelsel. Het bestemmingsplan is en blijft een belangrijk – zo niet het belangrijkste –normstellende instrumentarium voor het ruimtelijk beleid.

 

Dit wijzigingsplan maakt een extra bouwvlak mogelijk voor een nieuwe vrijstaande woning. Het heeft nu de bestemming wonen zonder bouwvlak in het bestemmingsplan Nieuw Oosteinde. Het huidige gebruik is een paardenbak waarvoor een functie-aanduiding is opgenomen in het vigerende bestemmingsplan. In het vigerende bestemmingsplan Nieuw Oosteinde is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor het toevoegen van een extra bouwvlak.

 

 

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

 

Het plangebied ligt naast Oranjestraat 3 te Aalsmeer.

 

1.3 Geldende bestemmingsplannen

 

Op het betreffende perceel geldt het bestemmingsplan Nieuw Oosteinde, vastgesteld op 13 juni 2013. Met dit wijzigingsplan wordt er een bouwvlak toegevoegd aan de bestemming wonen op het perceel. Het wijzigingsplan wordt het nieuwe ruimtelijk/juridische toetsingskader voor omgevingsvergunningen.

 

 

1.4 Leeswijzer

 

In hoofdstuk twee worden de uitgangspunten van het ruimtegebruik voor de komende tien jaar gegeven. Hoofdstuk drie bevat de juridische vertaling van de visie van het wijzigingsplan. In hoofdstuk vier komt de uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan aan bod. Om een indruk te krijgen wat met het wijzigingsplan wordt beoogd en hoe het juridisch vertaald wordt, is het lezen van deze hoofdstukken voldoende.

 

Hoofdstuk vijf tot en met zeven geven de achtergronden, toelichting en motivatie op de gemaakte keuzen weer die uiteindelijk hebben geleid tot de planopzet. In hoofdstuk vijf wordt een beschrijving van het plangebied gegeven. Hoofdstuk zes gaat verder in op de beleidskaders. In het laatste hoofdstuk komen de omgevingsaspecten aan bod.

 

 

HOOFDSTUK 2 VISIE PLANGEBIED

 

2.1 Uitgangspunten

Het plangebied ligt in de woonwijk Nieuw Oosteinde. Deze woonwijk bevindt zich in het oosten van de gemeente Aalsmeer vlakbij de grens met Amstelveen. Het plangebied ligt tussen de Oranjestraat en Hornweg.

De woonwijk bestaat met een aaneenschakeling van oude en nieuwe woonbuurten hoofdzakelijk uit woongebied met een hoge bebouwingsdichtheid. De bebouwingsstructuur is evenals elders in Aalsmeer zuid-oost en noord-west gericht. De bebouwingstypologie is overwegend grondgebonden, in de vorm van (half) vrijstaande en aaneengebouwde woningen. De wijk wordt omzoomd door de bestaande lintbebouwing langs de Aalsmeerderweg, de Machineweg en de Hornweg. Aan de oostelijke en zuidelijke rand wordt de woonwijk begrensd door open agrarisch gebied.

2.2 Functionele en ruimtelijke uitwerking

Naast Oranjestraat 3 en achter Hornweg 251 ligt een onbebouwd perceel in het tot daar verder ononderbroken lint. Momenteel ligt er een paardenbak die hobbymatig wordt gebruikt. De realisatie van een woning op dit perceel zorgt ervoor dat het lint tot hier compleet is.

 

De andere percelen in het lint van de Oranjestraat hebben ook de bestemming 'wonen'. Planologisch bestaat er geen bezwaar om de wijzigingsbevoegdheid uit de regels toe te passen en op deze locatie een woonhuis te realiseren.

 

 

HOOFDSTUK 3 PLANOPZET

 

3.1 Algemeen

In dit hoofdstuk wordt inzicht gegeven in de wijze waarop de gewenste ruimtelijke en functionele ontwikkeling van het plangebied juridisch is vertaald. In het voorgaande hoofdstuk is beschreven welke ontwikkelingen in het plangebied plaatsvinden. In dit hoofdstuk wordt aangegeven welke juridisch-planologische instrumenten daarbij worden ingezet.

 

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) die per 1 juli 2008 in werking is getreden verplicht gemeenten tot het opstellen van een bestemmingsplan voor het gehele grondgebied. In de Wro en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is nader uitgewerkt uit welke onderdelen een bestemmingsplan in ieder geval moet bestaan.

 

Het juridische deel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de regels. Deze onderdelen zijn bindend voor de burger. De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en gebouwen en bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing. De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor de toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. De toelichting is niet juridisch bindend, maar wordt als handvat en beleidskader/interpretatiekader voor het bestemmingsplan gebruikt.

 

De bruikbaarheid van deze instrumenten is geheel afhankelijk van het doel van het bestemmingsplan en de gewenste bestemmingsmethodiek van de gemeente Aalsmeer. Uitgangspunt is dat het bestemmingsplan moet voorzien in een passende regeling voor in ieder geval de komende tien jaar.

 

 

3.2 De bestemmingen

 

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

 

Begrippen (artikel 1)

hierin worden de begrippen gedefinieerd die in de planregels worden gebruikt.

 

Wijze van meten (artikel 2)

hierin wordt aangegeven hoe de diverse maten worden gemeten en de inhoud en oppervlakte van bouwwerken worden berekend om zo een eenduidige toepassing van de bebouwingregeling te bewerkstelligen.

 

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

 

Wonen - 2 (artikel 3)

De voor 'Wonen - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor: woonhuizen al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis- verbonden beroep of bedrijf tot maximaal 30% van de vloeroppervlakte van de woning, bijbehorende bouwwerken met de daarbij behorende erven. Ook dient er binnen deze bestemming te worden geparkeerd.

 

Hoofdstuk 3 Algemene regels

 

Anti-dubbeltelregel (artikel 4)

Deze bepaling dient om te voorkomen dat bijvoorbeeld een grondoppervlak dat in een bepaald geval al eens als berekeningsgrondslag voor de toelaatbare oppervlakte aan bebouwing heeft gediend, later nog eens als berekeningsgrondslag voor een ander bouwwerk wordt gebruikt, maar dat dan tot gevolg heeft dat in het eerste geval een situatie ontstaat die afwijkt van het plan.

 

Algemene bouwregels (artikel 5)

In dit artikel (toegelaten overschrijdingen) wordt aangegeven in welke gevallen de in dit plan aangegeven bestemmingsgrenzen, bouwgrenzen en/of hoogtematen overschreden mogen worden. Dit betreffen bijvoorbeeld liftkokers, schoorstenen en balkons.

 

Algemene gebruiksregels (artikel 6)

In dit artikel wordt aangegeven welk gebruik wel en niet toegestaan is.

 

Algemene afwijkingsregels (artikel 7)

In dit artikel worden afwijkingsmogelijkheden voor afmetingen en maten en kleine bouwwerken opgenomen.

 

Luchtvaartverkeerszone-LIB (artikel 8, 9 en 10)

Hier wordt aangegeven waar de gronden binnen de gebiedsaanduidingen en vrijwaringszones (Luchtvaartverkeerzones LIB) voor bedoeld zijn.

 

Overige regels (artikel 11)

In dit artikel wordt bepaald dat de wettelijke regeling gelden, waar naar verwezen wordt in de regls, op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp wijzigingsplan.

 

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

 

Overgangsrecht (artikel 12)

Samengevat wordt hierin gewaarborgd dat bouwwerken en gebruiksvormen die bij de totstandkoming van het plan reeds bestaan, maar nu in strijd raken met het plan, mogen blijven bestaan. Daarbij wordt het hierin mogelijk gemaakt om op te treden tegen eerder ontstaan illegaal gebruik.

 

Slotregel (artikel 13)

Voor de duidelijkheid, o.a. bij benoeming en verwijzing, is hierin een eenduidige naam voor het gehele plan inclusief de toelichting aangegeven.

 

 

3.3 Motivatie gemaakte keuzes

De specifieke wijzigingsbevoegdheid is als volgt neergelegd in artikel 12.4.1 van de planregels van het bestemmingsplan "Nieuw Oosteinde":

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met inachtneming van de Wet ruimtelijke ordening, het bestemmingsplan te wijzigen door het verplaatsen, samenvoegen, verwijderen, toevoegen, vergroten en/of verkleinen van één of meer bouwvlakken en/of aanduidingsvlakken "specifieke bouwaanduiding - bouwperceel bijgebouwen", met dien verstande dat:

  1. de afstand van een bouwvlak tot de zijdelingse perceelsgrens na toepassing van de wijzigingsbevoegdheid minimaal 3 meter bedraagt;

  2. de zijdelingse aanduidingsgrens 'specifieke bouwaanduiding - bouwperceel bijgebouwen' na toepassing van de wijzigingsbevoegdheid grotendeels overeenkomt met de zijdelingse perceelsgrens;

  3. het toevoegen van een bouwvlak uitsluitend is toegestaan indien uit akoestisch onderzoek blijkt dat de geluidbelasting ter plaatse van de woning niet hoger is dan de voorkeurgrenswaarde dan wel indien voor de woning een hogere grenswaarde is verleend.

 

Om de wijzigingsbevoegdheid toe te kunnen passen dient aan alle drie voorwaarden te worden voldaan.

 

Het wijzigingsplan voldoet op de volgende wijze aan de voorwaarden die zijn verbonden aan de wijzigingsbevoegdheid:

 

a. de afstand van een bouwvlak tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt 3 meter;

De bouwvlakken zijn opgenomen in de lijn van de overige woonbebouwing op dit deel van de Oranjestaart. Bij de bepaling van de grenzen van het bouwvlak is de voorgeschreven afstand tot de zijdelingse perceelsgrens van tenminste 3 meter aan weerszijden in acht genomen. Aan de onder a genoemde voorwaarde van de wijzigingsbevoegdheid wordt derhalve voldaan.

 

b. de zijdelingse aanduidingsgrens "specifieke bouwaanduiding - bouwperceel bjgebouwen" komt overeen met de zijdelingse perceelsgrens;

Aan de onder b genoemde voorwaarde van de wijzigingsbevoegdheid wordt voldaan.

 

c. de voorkeursgrenswaarde dan wel de voor de woning verleende hogere grenswaarde wordt niet overschreden volgens akoestisch onderzoek;

Er is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Uit dit onderzoek blijkt dat de voorkeursgrenswaarde niet wordt overschreden. Aan de onder c genoemde voorwaarde van de wijzigingsbevoegdheid kan dan ook worden voldaan.

 

Geconcludeerd wordt dat aan alle voorwaarden om de wijzigingsbevoegdheid toe te kunnen passen, wordt voldaan.

 

 

HOOFDSTUK 4 UITVOERBAARHEID

 

 

4.1 Economische uitvoerbaarheid

 

Het uitvoeren van het project heeft geen financiële gevolgen voor de gemeente. De financiële verantwoordelijkheid voor het project en het daarbij horende risico wordt volledig gedragen door de initiatiefnemer. De gemeente heeft ten behoeve van het project met de initiatiefnemer een anterieure overeenkomst gesloten, als bedoeld in artikel 6.4a Wet ruimtelijke ordening. De kosten zijn dankzij de overeenkomst anderszins verzekerd waardoor een exploitatieplan niet nodig is. De economische

uitvoerbaarheid van het plan is hiermee verzekerd.

 

Planschade

Naar aanleiding van een zienswijze is er een QuickScan planschade uitgevoerd (zie bijlage 7). Hieruit blijkt dat eventueel planschade binnen het normaal maatschappelijke risico valt. Het onderdeel planschade staat daar mee de uitvoerbaarheid van het plan niet in de weg.

 

4.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

 

4.2.1 Bro-partners

 

In het kader van het wettelijk vooroverleg op grond van het Besluit op de ruimtelijke ordening is het (concept) ontwerp wijzigingsplan toegezonden aan de Gedeputeerde Staten van Noord-Holland en het Hoogheemraadschap van Rijnland. De toezending is gedaan met het verzoek om binnen 4 weken te reageren en met de mededeling, dat indien niet binnen die termijn zal zijn gereageerd, wordt aangenomen, dat het (concept) ontwerp wijzigingsplan geen aanleiding heeft gegeven tot het maken van opmerkingen.

 

Het Hoogheemraadschap van Rijnland had in eerste instantie een opmerking over een zone van 2 langs de watergang vrijhouden van bebouwing. Het bouwplan bevat een vergunningvrije uitbouw in die zone. De initiatiefnemer heeft verzocht aan het Hoogheemraadschap van Rijnland om toestemming te geven voor deze uitbouw. Dat heeft het Hoogheemraadschap van Rijnland per mail gedaan. De provincie Zuid-Holland had geen opmerkingen op het concept wijzigingsplan.

 

4.2.2 Inspraak

 

Het ontwerp is gedurende zes weken ter inzage gelegd van vrijdag 17 december 2021 tot en met donderdag 27 januari 2022. Gedurende de termijn van ter inzage legging heeft eenieder de gelegenheid gekregen om schriftelijk zienswijzen kenbaar te maken. Er zijn drie zienswijzen ingediend. Deze zienswijzen gaven geen aanleiding om het plan te wijzigen. Naar aanleiding van de zienswijzen zijn er wel extra onderzoeken uitgevoerd. Het gaat hierbij om een bezonningsstudie, een natuurwaardenonderzoek, een quickscan planschade en een bodemonderzoek.

Voor de zienswijzen en de beantwoording van de zienswijzen wordt verwezen naar de Nota van Beantwoording zienswijzen, dat als bijlage 9 is opgenomen bij de Toelichting van dit bestemmingsplan.

 

 

HOOFDSTUK 5 BESCHRIJVING HUIDIGE SITUATIE PLANGEBIED

 

Dit is een beschrijving van de huidige situatie van het plangebied. Alle ontwikkelingen die mogelijk worden gemaakt met dit bestemmingsplan zijn al behandeld in hoofdstuk 2.

 

5.1 Functioneel gebruik

 

5.1.1 Wonen

Het bestemmingsplan handhaaft de huidige bestemming 'wonen - 2'.

Naast de dubbelbestemmingen of eventuele aanduidingen is er geen andere bestemming dan 'wonen - 2' in het plangebied.

 

 

5.2 Ruimtelijke karakteristiek

 

5.2.1 Het plangebied in groter verband

Het plangebied maakt onderdeel uit van de rustige woonwijk Nieuw Oosteinde. Deze woonwijk bestaat voornamelijk uit grondgebonden woningen in de vorm van aaneengebouwd, twee-onder-een-kap en vrijstaand.

 

 

5.2.2 Cultuurhistorie/archeologie

De Leidraad Landschap en Cultuurhistorie van de provincie Noord-Holland geeft een overzicht van waardevolle landschappelijke en cultuurhistorische elementen en structuren. De gemeente heeft voor haar grondgebied een Globale Cultuurhistorische analyse uitgevoerd. Deze is op 29 maart 2012 door de raad van de gemeente vastgesteld. Het plangebied is aangemerkt als jonge droogmakerij. De aanbevelingen die uit deze nota volgen hebben vooral betrekking op de randen van het plangebied. Ingevolge de nota dient het beleid gericht te zin op het behoud van de bebouwingslinten met hun bebouwingskarakteristieken en variatie.

De gemeente heeft een Beleidsnota Archeologie in 2016 vastgesteld waarin het gemeentelijk archeologiebeleid is uiteen gezet. Daarnaast is er in 2018 een archeologische verwachtingskaart opgesteld. Daarbij is onderscheid gemaakt in verschillende categorieën met bijbehorend regime. Voor het gehele plangebied geldt dat er geen archeologische verwachting is.

 

HOOFDSTUK 6 BELEIDSKADER

 

6.1 INLEIDING

Dit hoofdstuk geeft een overzicht van de belangrijkste ruimtelijke beleidskaders. Achtereenvolgens komt het relevante rijks-, provinciale, regionale en gemeentelijk beleid aan bod. Het beleid en de wetgeving op milieugebied wordt behandeld in hoofdstuk 7.

 

6.2 Rijksbeleid

 

6.2.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

De Nationale Omgevingsvisie, de NOVI, komt voort uit de Omgevingswet en is een langetermijnvisie op de toekomstige ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland.

Uitgangspunt is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang. De NOVI richt zich op vier prioriteiten:

  1. Ruimte maken voor de klimaatverandering en energietransitie;

  2. De economie van Nederland verduurzamen en ons groeipotentieel behouden;

  3. Onze steden en regio's sterker en leefbaarder maken;

  4. Het landelijk gebied toekomstbestendig ontwikkelen.

 

De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven is combinaties te maken en win-win situaties te creëren, maar dit is niet altijd mogelijk. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

  1. Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: in het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI zoeken we naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van onze ruimte;

  2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;

  3. Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat onze leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.

 

Voor het plangebied geldt de prioriteit "Sterke en gezonde steden en regio's". Binnen deze prioriteit zijn een aantal beleidskeuzes gesteld waaronder de beleidskeuze "het hanteren van een integrale verstedelijkingsstrategie". Verstedelijking vraagt zorgvuldig en gebiedsgericht maatwerk vanuit een brede benadering. In lijn met de drie afwegingsprincipes moet integrale leefomgevingskwaliteit voorop staan als basis voor de te maken keuzes. Op basis daarvan kan een afweging plaatsvinden waarbij aan alle relevante ruimtelijk-fysieke opgaven zoveel mogelijk recht wordt gedaan. Er moet daarbij voor worden gezorgd dat er flexibel en snel kan worden ingespeeld op nieuwe wensen en ontwikkelingen in de samenleving.

 

Vanwege de relatie met verschillende nationale belangen (waaronder die op het gebied van klimaat, milieu, duurzaamheid, leefomgevingskwaliteit, bereikbaarheid) doet het Rijk ook actief mee bij de integrale uitwerking van deze verstedelijkingsstrategie. In samenwerking met gemeenten, provincies, metropoolregio’s en andere relevante stakeholders worden, bijvoorbeeld via de gebiedsgerichte bereikbaarheidsprogramma’s van de metropoolregio’s Amsterdam (MRA), Rotterdam Den Haag (MRDH) en Utrecht (MRU), nadere keuzes over de mogelijke gebiedsontwikkelingen gemaakt.

 

Woondeal MRA

De regio Amsterdam moet de komende zes jaar 100.000 woningen bouwen. Tot 2040 betreffen dit 230.000 woningen (huidige prognose). Deze woningen moeten structureel voldoende betaalbaar blijven. Het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties heeft deze afspraken met de MRA op 5 juli 2019 ondertekend in een woondeal. De Minister en Regio spannen zich in om voldoende woningproductie te realiseren om te voldoen aan de groeiende woningbehoefte en de tekorten in alle segmenten terug te dringen.

 

 

6.2.2 Luchthavenindelingbesluit Schiphol (2002)

Door middel van het Luchthavenindelingbesluit (LIB) is rond de luchthaven Schiphol een beperkingengebied aangewezen. Hierbinnen gelden regels omtrent beperking van bestemming en gebruik van grond in verband met het externe veiligheidsrisico en de

geluidbelasting vanwege het luchthavenverkeer. Daarnaast worden regels gesteld omtrent beperkingen van de maximale hoogte van objecten, en van vogelaantrekkende bestemmingen en vogelaantrekkend gebruik. De hoogtebeperkingen zijn opgelegd om ervoor te zorgen dat vliegtuigen op een veilige manier van en naar de luchthaven Schiphol kunnen vliegen. De beperkingen voor de vogelaantrekkende bestemmingen en vogelaantrekkend gebruik zijn opgelegd om te voorkomen dat zich in de nabijheid van de luchthaven concentraties vogels bevinden, die hinderlijk kunnen zijn voor vliegtuigen.

 

Het plangebied ligt in zone 5 van het beperkingengebied (LIB). In artikel 2.2.1d lid 1 van het LIB is bepaald dat er geen nieuwe woningen gebouwd mogen worden buiten bestaand stedelijk gebied. Het plangebied voor de nieuwe woning ligt binnen bestaand stedelijk gebied en is daarmee niet strijdig met artikel 2.2.1d van het LIB.

Voor het project zijn de regels ten aanzien van vogels en de hoogtes relevant:

 

In artikel 2.2.2 van het LIB is bepaald dat objecten niet hoger mogen zijn dan de aangegeven maximale waarden. Voor de projectlocatie geldt een maximale hoogte van 25 meter NAP. De beoogde bouwhoogte van de woning is 9 meter, en voldoet dus aan de maximale hoogtemaat volgens het LIB.

 

In artikel 2.2.3 van het LIB is bepaald dat er op gronden gelegen binnen de invloedssfeer van dat artikel geen vogelaantrekkende functies mogen rusten. Het plangebied ligt binnen deze invloedssfeer, maar onderhavig plan voorziet niet in een vogelaantrekkende functie.

 

 [image]

Afbeelding 5: Uitsnede beperkingengebied bebouwing LIB zone 5 (Oranjestraat naast 3 aangegeven met rood kruisje)

 

Op grond van artikel 2.2.1d lid 2 van het LIB moet er gemotiveerd worden op welke wijze rekening is gehouden met mogelijke gevolgen van een vliegtuigongeval met meerdere slachtoffers op de grond.

Het risico van een vliegtuigongeval neemt toe naarmate de intensiteit van het ruimtegebruik toeneemt. Bij het voorgenomen plan neemt de intensiteit van het ruimtegebruik nauwelijks toe. Van belang hierbij is ook de aanwezigheid van gevaarlijke of ontplofbare objecten op de grond, waardoor vervolgschade kan ontstaan. In en nabij het plangebied ontbreken deze objecten. De kans op een vliegtuigongeval nabij het

plangebied is zeer klein. Deze kans is in ieder geval kleiner dan 1 op de 1 miljoen per jaar, gelet op de ligging buiten de zone 3 van het beperkingengebied. Een kans van 1 op de 1 miljoen per jaar is dusdanig gering dat het risico aanvaardbaar wordt geacht. Om de risico's bij een vliegtuigongeval zo laag mogelijk te houden kunnen maatregelen ten behoeve van de bestrijdbaarheid van de gevolgen, zoals het verbeteren van vlucht- en toegangswegen voor hulpdiensten, en de zelfredzaamheid van personen, zoals voorlichting, rampenbestrijdingsplannen en oefeningen, getroffen worden. Het plangebied is goed te ontvluchten en goed bereikbaar voor hulpdiensten. Het uitgangspunt voor de beoogde woning is dat bewoners zichzelf en anderen goed

kunnen redden. Er worden geen functies voorzien voor personen met een minder fysieke gesteldheid, die daardoor een beperkte zelfredzaamheid hebben. Verder is het advies aan personen om bij een vliegtuigongeval niet te gaan kijken, afstand te houden bij brand vanwege hitte, giftige rook en mogelijk vrijkomende gevaarlijke stoffen en 112 te bellen.

 

Vergelijking met andere risico's en risicoprofiel: zoals bovenstaand is toegelicht is de

waarschijnlijkheid van een vliegtuigongeval zeer beperkt. Vergeleken met andere risicobronnen, zoals reguliere branden, verkeersongevallen en wateroverlast, is het risico zeer laag. Met het voorgenomen plan verbetert de ruimtelijke kwaliteit. In de toekomstige situatie wordt meer levendigheid verwacht, wat een positief effect op de sociale veiligheid heeft. Er wordt geadviseerd het risico op een vliegtuigongeval, vergeleken met andere risico's en rekening houdend met de positieve uitwerking van

het plan, aanvaardbaar te achten.

 

Beschrijving van de maatregelen, zelfredzaamheid en vluchtroutes: de locatie is bereikbaar voor hulpdiensten vanaf de westzijde (MAchineweg) en de zuidzijde (Hornweg). De initiatiefnemer zal de toekomstige bewoners van de beoogde woning informeren over de risico's en over hoe zij moeten handelen bij een vliegtuigongeval. De vluchtroutes bevinden zich in twee windrichtingen. Direct aangrenzend aan het plangebied is open water aanwezig dat gebruikt kan worden voor de bluswatervoorziening. Het beoogde plan zal voldoen aan de veiligheidseisen die volgen uit het Bouwbesluit 2012 en eventueel het advies van de Veiligheidsregio Amsterdam-Amstelland.

 

Conclusie

Het Lib vormt geen belemmering voor onderhavige plan. De bouwhoogte bedraagt 9 meter, onder de maximaal toegestane hoogte van 25 meter. Het plangebied ligt binnen zone 5 van het LIB, maar binnen bestaand stedelijk gebied en is daarmee in overeenstemming met het LIB. Daarnaast maakt het plan ook geen vogelaantrekkende functies mogelijk.

 

 

6.3 Provinciaal en regionaal beleid

 

6.3.1 Omgevingsvisie NH2050

De "Omgevingsvisie NH2050 - Balans tussen economische groei en leefbaarheid" is op 19 november 2018 door Provinciale Staten van Noord-Holland vastgesteld. De Omgevingsvisie NH2050 betreft een structuurvisie op grond van de Wet ruimtelijke ordening. In de Omgevingsvisie heeft de provincie haar ruimtelijke toekomstvisie vastgelegd en heeft zij tevens aangegeven hoe zij deze visie denkt te zullen realiseren.

 

Het uitgangspunt van de omgevingsvisie is dat Noord-Holland een relatief hoog welvaarts- en welzijnsniveau heeft. Om deze ook voor de toekomst vast te kunnen houden, richt de provincie zich op een goede balans tussen economische groei en leefbaarheid. Zodanig dat bij veranderingen in het gebruik van de fysieke leefomgeving de doelen voor een gezonde en veilige leefomgeving overeind blijven. In de omgevingsvisie worden ambities genoemd op het gebied van de leefomgeving, het gebruik van de leefomgeving en de energietransitie.

  

De ambities ten aanzien van de leefomgeving luiden als volgt. Een klimaatbestendig en waterrobuust Noord-Holland. In het kader van gezondheid en veiligheid, het behouden en waar mogelijk verbeteren van de kwaliteit van de fysieke leefomgeving. Het vergroten van de biodiversiteit van Noord-Holland.

  

Voor het gebruik van de leefomgeving gelden de volgende ambities. Een duurzame economie met innovatie als belangrijke motor, daardoor is er ruimte voor ontwikkeling van circulaire economie, duurzame landbouw, energietransitie en experimenten. Verder wil de provincie vraag en aanbod van woon- en werklocaties beter afstemmen (kwantitatief en kwalitatief). Daarbij moet woningbouw, in overeenstemming met de kwalitatieve behoeftes en trends, vooral in en aansluitend op de bestaande verstedelijkte gebieden worden gepland. Duurzaamheid van de totale woningvoorraad is het uitgangspunt. De derde ambitie binnen deze categorie is het effectief, veilig en efficiënt kunnen verplaatsen van inwoners, bedrijven en producten van Noord-Holland, waarbij negatieve gevolgen van de mobiliteit op klimaat, gezondheid, natuur en landschap steeds nadrukkelijk worden meegewogen. Als laatste geldt het behouden en versterken van de unieke kwaliteiten van de diverse landschappen en de cultuurhistorie.

 

Voor energietransitie is de overkoepelende ambitie dat Noord-Holland in 2050 volledig klimaatneutraal is en gebaseerd op hernieuwbare energie. Daarom is er ruimte voor de noodzakelijke energietransitie en daarvoor benodigde infrastructuur. Dit alles rekening houdende met de ambities voor verstedelijking en landschap.

 

Conclusie

Het onderhavige plan maakt verbetering van de stedelijke structuur mogelijk. Het lint van de Oranjestraat wordt versterkt. Er wordt een woning gebouwd op een plek die al een woonbestemming heeft. De woning wordt duurzaam en energiezuinig aangelegd. Het is daarmee in lijn met de Omgevingsvisie NH2050.

 

6.3.2 Omgevingsverordening NH2020

In de Omgevingsverordening NH2020 zijn regels samengevoegd op het gebied van natuur, milieu, mobiliteit, erfgoed, ruimte en water. Hierdoor is het makkelijker geworden om te zien welke regels waar gelden. De provincie wil met de omgevingsverordening ontwikkelingen, zoals woningbouw en de energietransitie, mogelijk maken en zet in op het beschermen van mooie en bijzondere gebieden in Noord-Holland. Ze zoeken naar een evenwichtige balans tussen economische groei en leefbaarheid.

De Omgevingsverordening NH2020 is gebaseerd op de huidige wet- en regelgeving. Met deze omgevingsverordening loopt de provincie vooruit op de Omgevingswet, omdat ze door 21 verordeningen samen te voegen alvast werken in de geest van de omgevingswet.

 

Bodem

Het doel is om de kwaliteit van de fysieke leefomgeving te behouden en waar mogelijk te verbeteren. Dat betreft onder meer ontwikkelingen in de ondergrond. Zie paragraaf 7.1 (Bodem). Uit een bodemonderzoek uit 2005 en 2022 blijkt dat er geen verontreinigen zijn gevonden.

 

Landelijk gebied

Volgens de Provinciale kaart is het perceel gelegen in stedelijk gebied waar woningbouw is toegestaan.

 

 

6.3.3 Leidraad Landschap en Cultuurhistorie

Noord-Holland heeft een grote variëteit aan landschappen en een rijke cultuurhistorie. De lange ontwikkelingsgeschiedenis van de provincie is goed terug te zien in de verschillende landschappen met hun kenmerkende elementen, patronen en structuren. De historische objecten en structuren zijn uniek en geven identiteit aan het gebied: molens, stolpen, droogmakerijen, de Westfriese Omringdijk en de Stelling van Amsterdam, maar ook vele honderden archeologische vindplaatsen uit allerhande perioden. Het Noord-Hollandse landschap leeft en blijft zich voortdurend ontwikkelen. De provincie wil de kwaliteit en diversiteit van het Noord-Hollands landschap en de dorpen behouden en ontwikkelen. Het begrip 'ruimtelijke kwaliteit' heeft een belangrijke plek gekregen in de nieuwe Structuurvisie Noord-Holland 2040 en de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie. Nieuwe functies en eisen brengen met zich mee dat de inrichting en het gebruik van het stedelijke en landelijke gebied voortdurend moet worden aangepast. Nieuwe elementen en structuren worden aan het landschap toegevoegd terwijl oude verdwijnen. Soms gaan deze ontwikkelingen ten koste van landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten, het 'gebiedseigene'. De Provincie Noord-Holland wil verantwoord met het verleden omgaan en tegelijkertijd ruimte bieden aan nieuwe ontwikkelingen. De provincie wil de Noord-Hollandse landschappen optimaal gebruiken door hun kenmerkende kwaliteiten te koesteren en te benutten bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Het basisuitgangspunt van het beleid is dan ook 'behoud door ontwikkeling'. Nieuwe ruimtelijke plannen moeten de ontwikkelingsgeschiedenis, de bebouwingskarakteristiek en de inpassing in de wijdere omgeving als uitgangspunt hanteren. Meetpunt hiervoor is deze beleidsnota, waarin de eisen voor de gewenste ruimtelijke kwaliteit zijn vastgelegd. Via artikel 15 van de Omgevingsverordening NH2020 is de ruimtelijke kwaliteitseis geborgd in de provinciale regelgeving. Nieuw stedelijke ontwikkelingen dienen te voldoen aan de uitgangspunten zoals vermeld in deze Leidraad.

 

Aansluitend op de uitgangspunten van de Provinciale Leidraad Landschap en Cultuurhistorie, bestaat ook in Aalsmeer de wens de kenmerkende kwaliteiten, de diversiteit en identiteit van de gemeente te koesteren en te benutten bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Verschillende ruimtelijke analyses en beleidsnota's van de gemeente Aalsmeer (bijv. Lintenbeleid, cultuurhistorische analyse 'Gebroken landen, geheelde gronden', Masterplan Herenweg en de structuurvisie Uiterweg) biedt hier een goed startpunt toe. De meest karakteristieke objecten, die ons doen herinneren aan vroeger tijden, zijn aangewezen als monument of beschermd gezicht. Voor grotere landschappelijke structuren die karakteristiek zijn voor de gemeente kunnen ruimtelijke plannen als bestemmingsplannen, beeldkwaliteitplannen en structuurplannen als beoordelingskader gebruikt worden.

 

Conclusie

De Leidraad Landschap en Cultuurhistorie vormt geen belemmering voor onderhavige ontwikkeling. De dichtstbijzijnde monumenten bevinden zich op 100 m en 800 m afstand hemelsbreed (Hornweg 261 oude boerderij en Aalsmeerderweg 208 stationsgebouw). Het plangebied lig in een gebied met geen archeologische verwachtingswaarde.

 

6.4 Gemeentelijk beleid

 

6.4.1 Gebiedsvisie Aalsmeer 2020

 

Het actuele ruimtelijke beleid van de gemeente is neergelegd in de Gebiedsvisie Aalsmeer 2020, zoals vastgesteld door de raad van de gemeente op 26 november 2009. De Gebiedsvisie heeft de status van structuurvisie op grond van de Wet ruimtelijke ordening.

 

Ingevolge de Gebiedsvisie dient het ruimtelijke beleid van de gemeente gericht te zijn op een duurzame en kwalitatief sterke ontwikkeling van economie, wonen en recreatie met als voorwaarde het behoud van de leefbaarheid, het dorpse karakter, de bereikbaarheid en het op peil brengen en houden van voorzieningen. De aandacht dient verlegd te worden van uitbreiding naar verbetering van de kwaliteit van de leefomgeving. Functies of ontwikkelingen die dit frustreren moeten worden tegengegaan.

 

Ruimtelijk karakter

Voor Aalsmeer zijn er goede mogelijkheden in een ontwikkelingsrichting die uitgaat van het besef dat de gemeente Aalsmeer over unieke cultuurhistorische en landschappelijke kwaliteiten beschikt. De ruimtelijke structuren zoals de Westeinderplassen, de Bovenlanden, de historische dorpskernen en de lintstructuren, vertellen gezamenlijk het verhaal van de ontstaansgeschiedenis van de gemeente. Ten aanzien van het ruimtelijk karakter wordt er voor gekozen het accent te leggen op het behoud en versterken van het dorpse karakter.

 

Groen en water

De Gebiedsvisie richt zich op het creëren van een duidelijke hoofdstructuur en het verkrijgen van meer kwaliteit op het gebied van groen en water op wijkniveau. Door de schaarse ruimte zijn de mogelijkheden daarvoor echter beperkt en is daarom maatwerk gewenst.

 

Behoud en herstel van bestaande structurele water- en groenelementen zijn daarom belangrijke doelen in de Gebiedsvisie. Deze doelen kunnen op hoofdlijn worden bereikt door op gemeenteniveau:

 

En op wijkniveau:

 

Wonen

Op het gebied van wonen wil de gemeente de accenten verleggen en meer aandacht besteden aan de kwaliteit van de woonomgeving. Maar tegelijkertijd wil Aalsmeer ook het woningaanbod op peil houden en in de toekomst geschikte woningen kunnen blijven aanbieden, passend bij de vraag en het karakter van Aalsmeer.

De volgende aspecten zijn daarbij van belang: meer differentiatie in het woningbouwprogramma, aandacht voor de woonomgeving, duurzaam bouwen en duurzame energie, herstructurering en het op peil houden van het woningaanbod.

 

 

Uitvoeringsparagraaf Gebiedsvisie

Op 18 december 2014 heeft de gemeenteraad de uitvoeringsparagraaf met uitvoeringsagenda van de Gebiedsvisie Aalsmeer 2020 vastgesteld. Hierin worden verschillende strategische beleidsvoornemens uitgewerkt in concrete acties. Aangegeven wordt hoe deze activiteiten financieel gedekt worden en op welke termijn deze worden gerealiseerd. De activiteiten en maatregelen worden uitgesplitst in doe-, denk- en droomplannen. Doeplannen kenmerken zich door een hoogste prioriteit waarmee met beperkte middelen snel resultaat kan worden geboekt. Hiermee kan direct aan de slag worden gegaan. Denkplannen hebben ook een hoge prioriteit maar vragen meer onderzoek. Hier dienen vooral kansen benut te worden zodra ze zich voordoen. Tot slot dragen de droomplannen bij aan de ontwikkeling van Aalsmeer maar zijn deze niet op korte termijn realiseerbaar. Dit bestemmingsplan frustreert de realisatie van de ambities niet.

 

Conclusie

De Oranjestraat ligt in een bestaande woonwijk en door de opvulling van het gat in het lint, een kwaliteitsimpuls voor de omgeving. Het voldoet daarmee aan de Gebiedsvisie Aalsmeer 2020.

 

 

 

6.4.2 Nota Parkeernormen Aalsmeer

Eind 2012 heeft het CROW (Landelijk kenniscentrum voor verkeer en vervoer) nieuwe parkeerkencijfers gepubliceerd. De 'oude' cijfers dateren van 2004 en dienden als basis voor de parkeernormen zoals vastgesteld in het Aalsmeer Verkeer- en Vervoerplan (AVVP). In het AVVP zijn echter alleen normen opgenomen voor de categorie 'wonen'.

 

De aanleiding voor deze Nota Parkeernormen Aalsmeer is als volgt:

 

Het vaststellen van parkeernormen en toepassingsregels is om diverse redenen belangrijk en nuttig. Door het parkeren nadrukkelijk te toetsen en de juiste parkeernorm zo vroeg mogelijk in een planproces te bepalen wordt parkeeroverlast voorkomen en wordt de verkeersveiligheid verbeterd. Indien een ontwikkelaar namelijk te weinig parkeerplaatsen realiseert op eigen terrein, gaan er ook mensen in de omgeving parkeren met mogelijk parkeeroverlast en verkeersonveilige situaties tot gevolg.

 

Voor burgers, bedrijven en ontwikkelaars is met deze nota duidelijk welke normen gehanteerd worden bij een aanvraag. Bovendien bevat de nota duidelijke toepassingsregels om uit te leggen hoe de parkeernormen gehanteerd moeten worden. Hierdoor zorgen we er als gemeente voor dat er voldoende parkeerplaatsen aanwezig zijn en dat mogelijk verwachte parkeerproblemen vanaf het begin van het planproces worden voorkomen.

 

Middels een voorwaardelijke verplichting in de regels wordt gewaarborgd dat er voldoende parkeerplaatsen wordt gerealiseerd bij de woningen conform de Parkeernota van Aalsmeer.

 

Conclusie

In Aalsmeer geldt een parkeernorm van 2,2 voor een woning met een bruto vloeroppervlak groter dan 140 m2, afgerond 3. Op eigen terrein is voorzien in drie parkeerplaatsen, in overeenstemming met de Nota Parkeernormen Aalsmeer.

 

6.4.3 Woonagenda 2020

Komende jaren richt het college zich op uitbreiding van het aantal koopwoningen in het goedkope middensegment, starterswoningen én meer levensloopbestendige woningen voor ouderen. Het aantal sociale huurwoningen zal minimaal gelijk blijven. Ook is er ruimte voor creatieve, nieuwe woonvormen op nieuwe locaties en in bestaande panden. Daarnaast worden de komende jaren statushouders gehuisvest wordt er gewerkt aan veilige en betaalbare huisvesting voor arbeidsmigranten

 

Passende woningvoorraad

Het moet voor huishoudens met een laag- of middeninkomen, jongeren en starters, senioren, spoedzoekers, en kwetsbare inwoners mogelijk zijn een passende woning te vinden.

 

Toekomstbestendige woningen

Woningen, winkels en ander vastgoed in moeten in 2040 CO2-neutraal, aardgasvrij en circulair zijn.

 

Leefbare wijken

Hierbij gaat het om de vraag hoe ene buurt sociaal en fysiek moet worden ingericht om prettig te wonen.

 

Conclusie

De woning die wordt gerealiseerd zal een toekomstbestendige woning zijn.

 

 

HOOFDSTUK 7 OMGEVINGSKWALITEIT

 

7.1 Bodem

 

Wettelijk- en Beleidskader

Het bodembeleid heeft tot doel een balans te vinden tussen bodemgebruik en bescherming van bodemfuncties. Met bescherming wordt bedoeld dat een bodemgebruik duurzaam, veilig en gezond is. Bescherming is niet alleen tegen verontreiniging gericht, maar in principe tegen elke aantasting die het gebruik benadeeld.

 

Het beleid voor bodembescherming kent drie sporen. Het eerste spoor bestaat uit het oplossen van de knelpunten die zijn ontstaan door historische verontreinigingen. Hiervoor is een programmatische aanpak opgesteld, die in de Wet bodembescherming is opgenomen. Het doel, om in 2015 geen locaties meer te hebben waar acute gezondheidsrisico's optreden, is in Aalsmeer bereikt.

 

Het tweede spoor richt zich op het voorkomen van nieuwe aantasting door het stellen van regels aan activiteiten in en op de bodem. De Wet Milieubeheer vormt hiervoor de basis. Ook het Besluit bodemkwaliteit is hier onderdeel van.

 

Het derde spoor is het ruimtelijke spoor (Wro) dat tot doel heeft te komen tot een ‘goede ruimtelijke ordening'. Dit gebeurt door nieuwe gebruiksfuncties (bv. wonen) alleen te bestemmen op gronden met voldoende bodemkwaliteit. Bij bestaand bodemgebruik worden natuurlijke momenten aangegrepen om de bodemkwaliteit zo nodig te verbeteren. Als ijkpunt kunnen de bodemnormen uit de Regeling bodemkwaliteit worden toegepast.

 

In gebieden met intensief bodemgebruik en veel grondverzet is het niet altijd mogelijk om de juiste bodemkwaliteit tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten te bereiken. Het Besluit bodemkwaliteit (Bkk) biedt dan de mogelijkheid om op projectniveau af te wijken van de generieke normen, mits (op gebiedsniveau) de kwaliteit niet verminderd. In Aalsmeer is dit gebiedspecifiek beleid opgenomen in de Nota bodembeheer(2019). Deze Nota bodembeheer 2019 is een instrument voor grondverzet en bevat geen beleid voor de beoordeling van ruimtelijke plannen.

 

De drie sporen komen te zijner tijd samen in de Omgevingswet. De uitgangspunten van de Nota bodembeheer worden dan vertaald in de omgevingsvisie en de omgevingsplannen die daar uitvoering aan geven.

 

Relevantie plangebied

Er heeft in 2005 een bodemonderzoek plaatsgevonden op het perceel van de beoogde nieuwe woning. Uit dit rapport (zie bijlage 1a) kwam dat het perceel niet verontreinigd was. Gezien het gebruik sinds 2005, hobbymatige paardenhouderij, is het niet aannemelijk dat er in de tussentijd een geval van ernstige bodemverontreiniging is ontstaan. Er kan daarom afgeweken worden van de verplichting om een actueel bodemonderzoek aan te leveren. Het onderzoek uit 2005 is hiermee voldoende actueel en het aspect bodem is hiermee geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

Maar naar aanleiding van een zienswijze op dit aspect is er alsnog verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (zie bijlage 1b). Dit onderzoek bevestigd dat er geen verontreinigingen aanwezig zijn die een belemmering vormen voor de uitvoering van het plan.

 

 

 

7.2 Water

 

Beleidsdoelen water

Het doel van waterbeheer in Nederland bestaat van oudsher uit het beschermen tegen overstromingen en het ontwateren van laaggelegen gebieden. Door de klimaatverandering is nieuw beleid gemaakt voor deze taken van veiligheid en peilbeheer. Dit vereist mogelijk ruimte vanwege de versterking en verbreding van dijken en waterkerende werken of voor extra waterberging. Een ander doel betreft het zorgen voor schoon en gezond water. Voor schoon water is een goed functionerend watersysteem vereist met voldoende volume en doorstroming. Een ecologische oeverinrichting is wenselijk, maar legt beslag op de ruimte.

 

Grondwater wordt volop benut voor de productie van drinkwater. De laatste jaren ontwikkelt het grondwater zich tot een bron en/of opslagmedium voor warmte. Dit vormt een bijdrage aan de beperking van het gebruik van fossiele brandstoffen. Efficiëntie van benutting is een van de redenen voor ruimtelijke ordening van de ondergrond.

 

Kaderrichtlijn Water

De Kaderrichtlijn water is een Europese richtlijn die moet leiden tot een verbetering van de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater. De Kaderrichtlijn moet in landelijke wet- en regelgeving worden omgezet. Met de komst van de Implementatiewet EG-kaderrichtlijn water is de KRW vertaald in de Nederlandse wetgeving. De Europese Kaderrichtlijn heeft gevolgen voor de gemeente op het gebied van riolering, afkoppelen, toepassing van bouwmaterialen en het ruimtelijke beleid. Er worden ecologische en fysisch-chemische doelen geformuleerd die afhankelijk zijn van de functie van een watergang.

 

Nationaal Waterplan

Het Nationaal Waterplan 2022-2027 (NWP) is de opvolger van het Nationaal Waterplan 2016 – 2021. Het NWP werkt in de geest van de omgevingswet.

Het doel van het NWP is een toekomstbestendig water in Nederland voor de periode 2022 – 2027 en verder. Daarbij wordt gewerkt aan schoon, veilig en voldoende water dat klimaatadaptief en toekomstbestendig is. 

 

Het NWP beschrijft de nationale beleids- en beheerdoelen op het gebied van klimaatadaptatie, waterveiligheid, zoetwater & waterverdeling, waterkwaliteit & natuur, scheepvaart, en de functies van de rijkswateren. Denk aan het omgaan met droogte, onze dijken, en het borgen van de drinkwatervoorziening en de bevaarbaarheid van onze rivieren en kanalen.

 

Hoogheemraadschap van Rijnland

Het plangebied is gelegen binnen de grenzen van het Hoogheemraadschap van

Rijnland.

 

Waterbeheerplan 5 (2016-2021)

Het Hoogheemraadschap van Rijnland heeft op 9 maart 2016 het nieuwe Waterbeheerplan (WBP5) vastgesteld. In het ‘Waterbeheerplan 5 2016–2021’ staat samen werken aan water staat centraal, zodat nu en in de toekomst in dit unieke deel van Nederland onder zeeniveau gewoond, gewerkt en gerecreëerd kan worden. Water is een maatschappelijke opgave en Rijnland wil, samen met zijn omgeving, werken aan duurzaam en efficiënt waterbeheer tegen zo laag mogelijke maatschappelijke kosten.

Die toekomst wordt mede bepaald door trends in klimaat en maatschappij en de noodzaak om op duurzame wijze met onze omgeving om te gaan. De verwachte toename van neerslag en droogte, bodemdaling, verzilting zeespiegelrijzing en de verdergaande verstedelijking, leggen een steeds grotere druk op het watersysteem. De hoofdambitie is schoon water en droge voeten.

 

Dit wordt bereikt door:

 

 

De Keur van het hoogheemraadschap van Rijnland

Op grond van de Waterwet is Rijnland als waterschap bevoegd via een eigen verordening, de Keur, regels te stellen aan handelingen die het watersysteem beïnvloeden. Sedert 1 juli 2015 heeft Rijnland een nieuwe Keur. Het uitgangspunt van deze Keur is ‘ja, tenzij’: in beginsel zijn handelingen en/of werken in het watersysteem toegestaan, tenzij expliciet in deze Keur anders is bepaald. Indien dat het geval is, zijn er nadere regels voor die handelingen vastgesteld. Nadere regels zijn voorschriften van een algemene regel of voorwaarde waaronder een vergunningplichtig(e) werk of handeling wordt toegestaan. Denk hierbij aan werken of handelingen in of nabij:

 

Maar ook aan:

 

De Keur vermeldt expliciet welke handelingen vergunningplichtig zijn en welke aan algemene regels of aan de zorgplicht moeten voldoen. Wie bijvoorbeeld op een waterkering wil bouwen, moet een watervergunning aanvragen bij Rijnland (én een omgevingsvergunning bij de gemeente). Daarnaast is het zonder watervergunning verboden de waterstand op een peil te brengen of te houden, anders dan het peil dat daarvoor in het betreffende peilbesluit is opgenomen of dat normaal wordt aangehouden. Ook is het verboden zonder watervergunning in het profiel van vrije ruimte werken te plaatsen. Ook moet een toename van verharding gecompenseerd worden door het op voorhand graven van extra oppervlaktewater. Rijnland hanteert de eis dat bij een toename van verharding van meer dan 500m², ter compensatie 15% van het extra verharde oppervlak als waterberging in de vorm van oppervlaktewater dient te worden gecompenseerd. Ook hiervoor is een watervergunning vereist.

 

Strategische samenwerkingsagenda Aalsmeer

De gemeente Aalsmeer en het hoogheemraadschap van Rijnland werken al jaren constructief met elkaar samen. De afgelopen jaren kreeg de samenwerking onder meer vorm via het stedelijk Waterplan Aalsmeer. De gemeente Aalsmeer en Hoogheemraadschap van Rijnland willen de samenwerking de komende jaren voortzetten in de vorm van een bestuurlijke strategische samenwerkingsagenda. Hiermee wordt een kader geboden voor de inspanningen die gericht zijn op een robuust watersysteem dat toegerust is op klimaatverandering. En dat goed beleefd wordt door diverse gebruikers.

 

Gemeentelijk rioleringsplan Aalsmeer (GRP) 2015-2020

De gemeente stelt zich tot doel om tot een doelmatige invulling van de zorgplichten voor afvalwater, hemelwater en grondwater te komen. Aan de rioleringszorg liggen vijf hoofddoelen ten grondslag. Dit zijn: duurzame bescherming volksgezondheid, voorkomen van wateroverlast, duurzame bescherming van natuur en milieu, voorkomen van hinder en toekomstgerichte (afval)waterketen en grondwatersysteem.

 

Relevantie plangebied

Het waterhuiskundig belang wordt door het plan niet geschaad. De toename aan verhard oppervlak is zodanig klein dat er geen watercompensatie nodig is. Bovendien is er met de bouw van de 9 woningen aan de Oranjestraat extra water gecreerd.

 

7.3 Archeologie

 

Wet op de archeologische monumentenzorg

De Erfgoedwet vormt samen met de Omgevingswet het wettelijke fundament voor de archeologie in Nederland. Onderdelen van de voormalige Monumentenwet over archeologie worden overgeheveld naar de Omgevingswet. Voorbeelden daarvan zijn de verplichting om rekening te houden met archeologie bij het opstellen van bestemmingsplannen (straks omgevingsplannen) en de vergunningverlening voor het verstoren van archeologische rijksmonumenten. Dit houdt in dat de gemeente bij de voorbereiding van een nieuw bestemmingsplan moet onderzoeken of de grond een archeologische waarde of verwachting bezit. In het bestemmingsplan kunnen archeologische voorschriften worden opgenomen wanneer de gemeente de grond bestemd heeft als archeologisch waardevol of onderzoeksgebied

 

De basis van de bescherming van archeologisch erfgoed in de Erfgoedwet is het verdrag van Valletta (ook wel het verdrag van Malta) uit 1992. Dit gaat uit van de bescherming van het archeologische erfgoed als bron van het Europese gemeenschappelijke geheugen en als middel voor geschiedkundige en wetenschappelijke studie. Om dat doel te bereiken moet de wetgever het archeologisch erfgoed betrekken bij de ruimtelijke ordening. Tevens dient de financiering van het archeologisch onderzoek en het behoud in de bodem te worden geregeld. Kern van de wet is dat gemeenten verantwoordelijk worden voor de archeologische monumentenzorg binnen de gemeentegrenzen. De bescherming heeft als doel om

archeologisch erfgoed zoveel mogelijk in situ, dus in de grond, te behouden. Dankzij het principe van “de verstoorder betaalt”, dat ervan uitgaat dat de aanvrager van een omgevingsvergunning en een omgevingsvergunning voor aanlegactiviteiten zelf de kosten moet dragen voor het voldoen aan de archeologische voorschriften, worden meer archeologische resten in situ behouden.

 

Het principe dat de veroorzaker betaalt geldt uitsluitend wanneer de wet uitdrukkelijk bepaalt dat er een archeologisch voorschrift aan de vergunning kan worden verbonden.

 

De volgende archeologische voorschriften worden in de wet genoemd:

 

Het rijk is het bevoegd gezag bij toevalsvondsten, waarvan sprake is wanneer er bij werkzaamheden onverwacht archeologische resten worden aangetroffen (paragraaf 5.4 Erfgoedwet). Vondsten met archeologische waarde dienen te worden aangegeven bij het provinciaal depot voor archeologie van de provincie Noord-Holland.

 

Erfgoedverordening Aalsmeer

De gemeenteraad heeft op 9 februari 2017 de Erfgoedverordening Aalsmeer vastgesteld. De verordening ziet toe op het beheer en behoud van cultureel erfgoed gelegen binnen Aalsmeer, dat van bijzonder belang is vanwege de cultuurhistorische of wetenschappelijke betekenis. Op grond van deze verordening is het, voor zover dat nog niet in een bestemmingsplan is geregeld, verboden binnen een archeologisch verwachtingsgebied zonder omgevingsvergunning de bodem dieper dan 40 cm te verstoren.

 

Relevantie plangebied

Het plangebied ligt in een gebied zonder archeologische waarde. Archeologie is daarmee geen belemmering voor de bouw van de nieuwe woning.

 

7.4 Geluid

 

Beleidskader

In het algemeen maakt een bestemmingsplan de aanwezigheid van geluidproducerende bronnen, zoals industrie en wegverkeer, ruimtelijk mogelijk. Ook worden bestemmingen mogelijk gemaakt die een zekere mate van rust behoeven, zoals woningen en ziekenhuizen.

 

Wet geluidhinder

De beoordeling van het aspect geluid in ruimtelijke plannen vindt zijn grondslag voor spoor- en wegverkeerslawaai en gezoneerde industrieterreinen in de Wet geluidhinder en voor vliegverkeerlawaai in de Wet luchtvaart en het bijbehorende Luchthavenindelingbesluit. Daarnaast vindt de beoordeling van geluid zijn grondslag in de Wet ruimtelijke ordening, op grond van een goed woon- en leefklimaat.

 

In de Wet geluidhinder zijn voorkeursgrenswaarden vastgesteld. Als daar niet aan voldaan kan worden, is het in bepaalde situaties mogelijk om zogenoemde hogere waarden vast te stellen. De gemeenteraad van Aalsmeer heeft de "Deelnota Hogere Waarden" vastgesteld. In deze nota is de procedure uitgewerkt om de hogere waardenprocedure te doorlopen. In het hogere waardenbeleid is een aantal aspecten opgenomen die bij de afweging van een hogere waarde een rol speelt. Deze aspecten zijn:

  1. het heersende geluidsniveau;

  2. het toetsingskader om af te wijken van het heersende geluidsniveau;

  3. cumulatie en compensatie.

 

Industrie algemeen

Voor de kleinere bedrijfsterreinen waarvoor zonering niet verplicht is geven de Handreiking Industrielawaai en Vergunningverlening (VROM 1998) en de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering', richtlijnen over de wijze waarop met het aspect geluid in bestemmingsplannen moet worden omgegaan. De Handreiking geeft onder meer, ter voorkoming van geluidshinder bij geluidsgevoelige bestemmingen, streefwaarden.

Voor de grote industrieterreinen, spoor- en verkeerswegen is in de Wet geluidhinder (Wgh) een wettelijk kader ontwikkeld voor geluidzonering gekoppeld aan een systeem van grenswaarden.

 

Wegverkeer

Tijdens de voorbereiding van een bestemmingsplan moet inzicht worden gegeven in de geluidsbelasting op nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen die gesitueerd worden binnen de zone van een weg. In geval sprake is van aanleg van een nieuwe weg zal ook de geluidsbelasting veroorzaakt door verkeer op de nieuwe weg op de bestaande geluidgevoelige bestemmingen in beeld moeten worden gebracht.

 

Luchtverkeer

Bij de ingebruikname van de vijfde baan van Schiphol (Polderbaan) op 20 februari 2003 is het Luchthavenindelingbesluit (Lib) in werking getreden. Hiermee zijn nieuwe beperkingen gesteld aan het ruimtegebruik rond de luchthaven. Naast het

luchthavengebied is een beperkingengebied aangegeven. In het beperkingengebied is een aantal deelgebieden onderscheiden, waarvoor verschillende regels gelden. Het gaat om o.a. een geluidssloopzone en een beperkingen geluidszone. Deze bepalingen moeten in de bestemmingsplannen worden verwerkt.

 

Relevantie plangebied

Vanwege het wegverkeer en het luchtverkeer is er een akoestisch onderzoek uitgevoerd (zie bijlage 2) voor de bouw van een woning naast Oranjestraat nummer 3. Uit het onderzoek blijkt dat de geluidsbelasting vanwege wegverkeerslawaai voldoet aan de in de Wet geluidhinder gestelde voorkeursgrenswaarde van 48 dB. De gecumuleerde geluidsbelasting, inclusief wegen met een maximumsnelheid van 30 km/uur, bedraagt 51 dB. Hiermee vormt wegverkeerslawaai geen belemmering voor de realisatie van de woning. De planlocatie is gelegen binnen de 20 Ke-contour van luchthaven Schiphol. De planlocatie bevindt zich binnen stedelijk het bestaand stedelijk gebied. Hiermee wordt voldaan aan de in de Omgevingsverordening NH2020, artikel 5e, lid 1 gestelde voorwaarde zodat de realisatie van een nieuwe woning binnen het bestemmingsplan in principe mogelijk is. De planlocatie bevindt zich binnen de 55 dB (Lden) en 60 dB (Lden) geluidscontouren van luchthaven Schiphol. In verband met de relevante geluidbelasting vanwege Schiphol dienen de bewoners rekening te houden met mogelijke geluidhinder vanwege vliegverkeer. Uitgaande van een geluidbelasting van ten hoogste 62 dB op de gevels en het dak van de woning bedraagt benodigde karakteristieke geluidswering van de gevels 29 dB. Dit houdt in dat rekening dient te worden gehouden met aanvullende gevelweringsmaatregelen van +9 dB ten opzichte van de in het Bouwbesluit gestelde minimale karakteristieke geluidwering van 20 dB. Deze aanvullende gevelweringsmaatregelen zijn geborgd in het Bouwbesluit. De omgevingsvergunning die ingediend gaat worden nadat het wijzigingsplan inwerking is getreden wordt getoetst aan artikel 3.4 van het Bouwbesluit. Bij de aanvraag moet dus een akoestisch rapport zitten waaruit blijkt met welke (gevelwerings)maatregelen zij voldoen aan artikel 3.4 van het Bouwbesluit.

 

Gezien het bovenstaande zal er geen sprake zal zijn van een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat bij de toekomstige woning en daarmee voldoet deze ontwikkeling aan een goede ruimtelijke ordening.

 

7.5 Luchtkwaliteit

Sinds 15 november 2007 zijn de hoofdlijnen voor regelgeving van de luchtkwaliteitseisen vastgelegd in de Wet milieubeheer (Wm). Artikel 5.16 Wm geeft weer onder welke voorwaarden de bestuursorganen bepaalde bevoegdheden (zoals wijzigingen van een bestemmingsplan) mogen uitoefenen. Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen luchtkwaliteitseisen in principe geen belemmering:

 

Vanaf 1 augustus 2009 is het NSL in werking getreden. In het NSL zijn alle maatregelen opgenomen die de luchtkwaliteit moeten verbeteren en tevens zijn ruimtelijke ontwikkelingen opgenomen die de luchtkwaliteit verslechteren. Overheden zijn gehouden de in het NSL opgenomen maatregelen uit te voeren en kunnen het NSL gebruiken als onderbouwing bij plannen voor de NSL-projecten. Met het NSL laat de Nederlandse overheid zien hoe zij aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit gaat voldoen.

 

Grenswaarden

Voor de beoordeling van de situatie in de omgeving van het plan zijn met name de volgende grenswaarden uit de Wet milieubeheer relevant:

 

Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen)

Met het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' - zoals een school of kinderopvang - in de nabijheid van provinciale wegen (binnen 50 meter) en rijkswegen (binnen 300 meter) beperkt. Dat geldt voor nieuwe situaties en bestaande situaties die worden uitgebreid, waarbij sprake is van een (dreigende) overschrijding van de grenswaarden voor NO2 of PM10. Binnen dit bestemmingsplan bevinden zich geen gevoelige bestemmingen.

 

Besluit en Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)

In het Besluit niet in betekenende mate (NIBM) bijdragen (luchtkwaliteitseisen) is vastgelegd wanneer een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Een project is NIBM als het niet meer dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde voor NO2 en PM10 bijdraagt; concreet betekent dit een bijdrage van maximaal 1,2 µg/m3. Met name NO2 en PM10 zorgen in Nederland nog voor overschrijdingen van grenswaarden, vandaar dat deze grens is gekozen.

In de Regeling NIBM is een aantal categorieën met maximale groottes aangewezen die NIBM zijn, waaronder woningbouw, kantoren en bepaalde inrichtingen. Als een project binnen de grenzen van deze Regeling valt, is verdere toetsing aan de grenswaarden niet nodig.

 

Relevantie plangebied

Een woningbouwproject wordt in de Regeling NIBM als niet in betekenende mate aangemerkt, indien het maximaal 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg betreft. In het projectgebied wordt één woning gerealiseerd. Dit aantal valt ruimschoots onder de in de Regeling NIBM vastgestelde aantallen. Ook leidt de realisatie van het initiatief niet tot een dusdanige verkeersaantrekkende werking, dat de beoogde ontwikkeling in betekenende mate bijdraagt. Het project kan dan ook als niet in betekenende mate beschouwd worden.

 

 

7.6 Externe veiligheid

Bij externe veiligheid gaat het om de risico's die derden lopen als gevolg van bepaalde activiteiten. In Aalsmeer gaat het met name om de risico's van inrichtingen met gevaarlijke stoffen, het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg en door buisleidingen.

 
Besluit externe veiligheid inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor personen in de omgeving van het bedrijf. Het gaat daarbij onder meer om bedrijven die vallen onder het BRZO (Besluit Risico's Zware Ongevallen), LPG-tankstations en opslagplaatsen met gevaarlijke stoffen.

 

Belangrijke begrippen in het kader van externe veiligheid zijn het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Het plaatsgebonden risico is in het Bevi gedefinieerd als het "risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als de kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof of gevaarlijke afvalstof betrokken is".

 

Het groepsrisico is gedefinieerd als de "cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof of gevaarlijke afvalstof betrokken is".

 

Verder zijn kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten van belang. Kwetsbare objecten zijn bijvoorbeeld scholen, kantoorgebouwen met een bruto vloeroppervlak van meer dan 1.500 m2 en woningen met een dichtheid van meer dan twee woningen per hectare. Beperkt kwetsbare objecten zijn onder meer sporthallen, zwembaden en woningen met een dichtheid van maximaal twee woningen per hectare.

 

Het Bevi bevat eisen voor het plaatsgebonden risico en regels voor het groepsrisico. Voor het plaatsgebonden risico geldt onder meer een grenswaarde van 10-6 per jaar voor kwetsbare objecten in nieuwe situaties. Voor het groepsrisico geldt dat de gemeenteraad verantwoording moet afleggen over de wijze waarop het groepsrisico is meegewogen in de besluitvorming.

 

Besluit externe veiligheid transportroutes

Op 1 april 2015 is de Wet Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen inwerking getreden. Deze wet vervangt de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Het doel van Basisnet is om gevaarlijke stoffen te kunnen vervoeren tussen de belangrijkste industriële plaatsen in Nederland en in het buitenland en de risico's voor omwonenden langs de routes binnen de wettelijke grenzen te houden. Het systeem Basisnet heeft betrekking op het vervoer van gevaarlijke stoffen over grote vaarwegen, spoorwegen en autowegen.

 

Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb)

Het Besluit externe veiligheid buisleidingen regelt de taken en verantwoordelijkheden van leidingexploitanten en gemeenten. De belangrijkste eisen aan bestemmingsplannen zijn: ruimtelijke reservering voor plaatsgebonden risico, verantwoording van het groepsrisico en een ruimtelijke reservering voor zogenoemde belemmeringenstroken met een aanlegvergunningenstelsel.

 

Relevantie plangebied?

Voor dit bestemmingsplan is toetsing aan het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi, 2004), het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt, 2015) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb, 2010) van belang.

 

Op grond van de regels voor externe veiligheid moeten afstanden in acht worden genomen tussen risicovolle activiteiten en (beperkt) kwetsbare objecten. In de regelgeving wordt uitgegaan van een risicobenadering - en niet van het volledig uitsluiten van het risico - waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

 

Het plangebied ligt niet in externe veiligheid risicogebied. De dichtbijzinde gasleiding ligt op 1073 meter afstand, en de dichtsbijzijnde vuurwerkopslag ligt op ca 900 meter afstand. Op onderstaande afbeelding (6) is te zien dat andere risicodragende elementen in de directe omgeving van het plangebied zich op geruime afstand bevinden. Het plangebied ligt binnen zone 5 van het LIB (Schiphol), wat betekent dat gemotiveerd moet worden op welke wijze er rekening is gehouden met de gevolgen van een vliegtuigongeval met meerdere slachtoffers op de grond. In paragraaf 6.2.2 is gemotiveerd op welke wijze er rekening is gehouden met mogelijke gevolgen van een vliegtuigongeval met meerdere slachtoffers op de grond.

 

 [image]

 

Afbeelding 6: EV en het plangebied (rood omcirkelt)

 

7.7 Flora en fauna

Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Doel van deze wet is de bescherming van soorten en leefgebieden. De wet is een  implementatie van Europeesrechtelijke en internationale verplichtingen (Habitatrichtlijn, Vogelrichtlijn, Verdrag van Bern en Verdrag van Bonn).

 

De wet kent een beschermingsregime voor soorten van de Vogelrichtlijn, voor soorten van de Habitatrichtlijn en voor andere soorten. Het komt er onder andere op neer dat soorten niet opzettelijk gedood, gevangen of verstoord mogen worden. Ook het beschadigen of vernielen van voortplantingsplaatsen en rustplaatsen is verboden. Gedeputeerde Staten kunnen in sommige gevallen ontheffing verlenen van de verbodsbepalingen. Vrijwel alle vogels zijn beschermd ingevolge de Vogelrichtlijn. Habitatrichtlijnsoorten zijn bijvoorbeeld alle vleermuissoorten. Onder andere soorten vallen onder andere de ringslang en de grote modderkruiper.

 

De gemeente Aalsmeer adviseert om de gedragscodes van Stadswerk te gebruiken. Er is een code voor bestendig beheer en onderhoud en een code voor ruimtelijke ingrepen.

 

Relevantie plangebied

Het plangebied bestaat uit een paardenbak. Gezien dit gebruik is er geen sprake van Flora & Fauna die onder de Wet natuurbescherming valt. Flora & Fauna vormt daarmee geen belemmering voor de bouw van de woning. Maar naar aanleiding van een zienswijze is er toch nog een natuurwaardenonderzoek uitgevoerd (zie bijlage 8), waaronder ook onderzoek is gedaan naar vleermuizen. Uit dit onderzoek blijkt dat er geen natuurwaarden zijn die een belemmering vormen voor het voorgenomen bouwplan.

 

Vleermuizen

Uit het onderzoek blijkt dat er geen vleermuizen zijn waargenomen en er zijn geen aanwijzingen gevonden dat vleermuizen een rust- of voortplantingsplaats in het plangebied bezetten. Door het uitvoeren van de voorgenomen activiteiten wordt geen vleermuis verstoord of gedood en wordt geen vaste rust- of voortplantingsplaats verstoord, beschadigd of vernield.  Het plangebied vormt geen verbindende schakel in een lijnvormig landschapselement en maakt daarom geen onderdeel uit van een vliegroute van vleermuizen. Uitvoering van de voorgenomen activiteiten heeft geen negatief effect op vliegroutes van vleermuizen. Vermoedelijk foerageren verschillende

vleermuissoorten boven het water buiten het plangebied, maar dat vormt geen belemmering voor het voorgenomen bouwplan gezien de ligging buiten het plangebied.

Stikstof

Het projectgebied ligt niet binnen een Natura 2000-gebied. Het meest nabijgelegen stikstofgevoelige Natura 2000-gebied is ‘Botshol’ op een afstand van circa 7,8 kilometer. Het projectgebied ligt eveneens niet binnen de begrenzing van het NNN. De dichtstbijzijnde gronden die zijn aangemerkt als NNN liggen op ruim 1,3 kilometer afstand van het projectgebied.

 

Vanwege de ligging buiten het Natuurnetwerk Nederland leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties omdat de bescherming van het Natuurnetwerk Nederland geen schaduwwerking kent. Vanwege de ligging op enige afstand van Natura2000-gebied, leidt de uitvoering van de fysieke werkzaamheden niet tot verstoring van natuurlijke kenmerken en waarden van beschermde Habitattypen in Natura 2000-gebied. Naast directe invloed is ook de indirecte invloed als gevolg van de ontwikkeling van belang. Hierbij gaat het in voorliggend geval met name om de stikstofdepositie. BJZ.nu heeft in voorliggend geval een onderzoek naar

stikstofdepositie uitgevoerd (zie bijlage 3). Uit de resultaten blijkt dat in de gebruiksfase van de ontwikkeling geen sprake is van een stikstofdepositie dat significant negatieve effect heeft op Natura 2000-gebieden. Voor de ontwikkeling is geen sprake van een vergunningsplicht in het kader van de Wet natuurbescherming als gevolg van te verwachten stikstofemissie.

 

7.8 Duurzaamheid

Aalsmeer zet in op duurzaamheid in brede zin: duurzame energie, circulaire economie én een kansrijke samenleving. Daarnaast heeft Nederland heeft zich aangesloten bij het Klimaatakkoord in Parijs en heeft toegezegd dat onze energievoorziening in 2050 volledig duurzaam is. Aalsmeer streeft er in 2040 vrij te zijn van fossiele brandstoffen.

Dat betekent dat er alternatieven moeten komen voor olie, kolen en gas. Die alternatieven zijn er in bijvoorbeeld wind of aardwarmte en zonne-energie.

 

BENG (bijna energieneutraal gebouw)

Vanaf 1 januari 2021 geldt BENG (Bijna Energieneutraal Gebouw) als nieuwe wetgeving in Nederland die de huidige EPC-norm voor nieuwbouw vervangt. BENG is gebaseerd op de “Trias Energetica”, een driestappenstrategie om een energiezuinig ontwerp te maken. De huidige EPC-methode om de energieprestatie van woningen te berekenen voldoet niet meer. Bij de huidige EPC nieuwbouweis is het bijvoorbeeld mogelijk om het energieverlies van een woning door de gebouwvorm, bijvoorbeeld door een grote glaswand, te compenseren met zonnepanelen.

Er is daardoor bij de huidige eis geen relatie met het energieverbruik per m2. De BENG-eisen houden hier wel rekening mee. Er wordt een aparte eis gesteld aan de buitenkant van een gebouw, de zogenoemde schil, om de energiebehoefte te limiteren.

Dit noemen we BENG 1. Daarnaast moet de energievraag van een gebouw zo veel mogelijk uit hernieuwbare energie bestaan: de BENG 3-eis. En tenslotte moet de resterende energiebehoefte zo efficiënt mogelijk worden opgewekt: BENG 2. Zowel de nieuwbouw van het schoolgebouw als de woningen moeten aan deze normen gaan voldoen.

 

Circulair bouwen

Een toekomstbestendige economie is een circulaire economie, waarbij wordt ingezet op hergebruik van grondstoffen. De bouw biedt concrete kansen voor de circulaire economie. Er worden veel materialen gebruikt en de resultaten zijn tastbaar. Het is goed om in te zetten op: hergebruik van minerale grondstoffen; levensduurverlenging en hoogwaardig hergebruik.

 

Relevantie plangebied

Er wordt voldaan aan de eisen uit het Bouwbesluit. Hiermee is de woning energiezuinig en duurzaam.

 

 

7.9 Besluit Mer

Het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) is essentieel om te kunnen bepalen of bij de voorbereiding van een plan een m.e.r.-(beoordelings)procedure moet worden doorlopen. Voor plannen en besluiten die nadelige gevolgen voor het milieu (kunnen) hebben wordt vaak een m.e.r. doorlopen.

 

Op 7 juli 2017 is het gewijzigde Besluit m.e.r. in werking getreden. De wijziging houdt in dat B&W voortaan ook een besluit moeten nemen over de vormvrije m.e.r.-beoordeling.

Voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling gelden twee voorwaarden:

 

Via een vormvrije m.e.r.-beoordeling worden de milieueffecten van de gewenste ontwikkeling onderzocht. Op basis hiervan wordt beoordeeld of een milieueffectrapportage of m.e.r.-beoordeling moet worden opgesteld.

 

Toetsing

Het besluit tot het verlenen van een omgevingsvergunning heeft betrekking op activiteiten die voorkomen op de D-lijst uit het Besluit m.e.r. (D11.2: de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen). Voor deze activiteit zijn drempelwaarden opgenomen voor de omvang van het stedelijke ontwikkelingsproject. Deze drempelwaarden betreffen stedelijke ontwikkelingsprojecten met een omvang van:

  1. een oppervlakte van 100 hectare of meer;

  2. een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat, of;

  3. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

 

Het voornemen om 1 woning te realiseren ligt (ver) onder de drempelwaarde uit het Besluit m.e.r. Op basis hiervan moet gekeken worden of een vormvrije m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is.

 

Ligging gebied

Het gebied zelf kent geen bijzondere natuurwaarden of een bijzonder landschap.

Archeologisch gezien heeft het wel waarde. Er worden geen milieunormen overschreden.

 

De locatie ligt op ruim 6 km verwijderd van een Natura 2000-gebied, van externe werking kan geen sprake zijn. Het plangebied grenst niet aan het Natuur Netwerk Nederland (NNN). De projectlocatie behoort niet tot een waterwinlocatie, waterwingebied of grondwaterbeschermingsgebied.

 

Milieugevolgen

De omvang van de voorgenomen ontwikkeling brengt geen zodanige productie van afvalstoffen, verontreiniging, hinder en risico van ongevallen met zich mee op basis waarvan belangrijke negatieve gevolgen voor het milieu zijn te verwachten. In de vorige paragrafen zijn verschillende milieueffecten beschouwd, zoals geluid en luchtkwaliteit. Hieruit blijkt dat er door de ontwikkeling geen sprake is van nadelige milieugevolgen.

 

Relevantie plangebied

Gelet op vorenstaande hoeft er voor de realisatie van de nieuwe woningen geen milieueffectrapport te worden opgesteld en geen m.e.r.-beoordeling te worden uitgevoerd. Er is in het kader van de aanvraag een aanmeldnotitie voor de m.e.r.-beoordeling opgesteld (bijlage 4) waarna het bevoegd gezag een m.e.r.-beoordelingsbesluit heeft genomen (bijlage 5).

 

 

7.10 Bezonningsstudie

 

Naar aanleiding van zienswijzen is er een bezonningsstudie uitgevoerd (zie bijlage 6). Er is getoetst aan de lichte TNO-norm. De lichte TNO-norm is een gebruikelijke methode om de bezonning van woningen in een stedelijk gebied te beoordelen. In een stedelijke omgeving kunnen minder hoge eisen aan de bezonning worden gesteld en moet er mee rekening worden gehouden dat bebouwing van invloed kan zijn op de bezonning. Om die reden is de lichte TNO-norm toegepast in plaats van de ‘strengere’ zware TNO-norm. Er wordt voldaan aan de lichte TNO-norm als de zon minimaal 2 uur per dag op het midden van de vensterbank aan de binnenkant van het raam van de woonkamer valt, gedurende de periode 19 februari t/m 21 oktober. Uit deze bezonningsstudie blijkt dat de bezonning voor de omliggende gebouwen, waarbij rekening is gehouden met hetgeen wat het nieuwe bestemmingsplan planologisch maximaal mogelijk maakt, voldoet aan de lichte TNO-norm.