Plan: | 1e herziening Schinkelpolder - t.o. Mr. Jac. Takkade 8 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0358.01B-VG01 |
Sinds 1970 is aan de Jac. Takkade 8 een seringenkwekerij gevestigd. De kwekerij heeft een omvang van ca. 3 ha. De trekheesters zijn gelegen in de Oosteinderpoelpolder. Langs de Jac. Takkade zijn een aantal kassen gelegen en is een bedrijfswoning gesitueerd. Het bedrijf heeft verzocht om een tweede bedrijfswoning op te mogen richten. De woning is geprojecteerd op het terrein van de schapenweide aan de andere kant van de kade.
Een bestemmingsplan kent zowel een juridische als een beleidsmatige doelstelling. Het juridische doel van het onderhavige bestemmingsplan is de bouw van een tweede bedrijfswoning planologisch-juridisch mogelijk te maken. Het beleidsmatige doel is de voorwaarden aan te geven waarbinnen de gewenste woning gestalte kan krijgen. Het bestemmingsplan moet daarnaast een actueel beheerkader bieden voor de bebouwings- en gebruiksmogelijkheden op de locatie. het beheer van de toekomstige situatie.
Op het perceel waar de tweede bedrijfswoning is voorzien is in de huidige situatie het bestemmingsplan "Schinkelpolder" van toepassing, zoals vastgesteld door de raad van de gemeente op 4 juli 2013.
De gronden hebben ingevolge artikel 3 van dit bestemmingsplan de bestemming "Agrarisch-Tuinbouw". Tevens gelden voor de gronden de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie 2" en 'Waterstaat - Waterkering" en zijn de gebiedsaanduidingen van toepassing. Het onderhavige bestemmingsplan vervangt ter plaatse van de geprojecteerde woning het bestemmingsplan "Schinkelpolder en de op grond daarvan vigerende bestemmingen.
afbeelding: uitsnede planverbeelding bestemmingsplan "Schinkelpolder"
Deze plantoelichting bevat de verantwoording van dit bestemmingsplan en geeft een toelichting op de keuzes die hebben geleid tot de nieuwe planregeling. Hoofdstuk 2 geeft een beschrijving van het plangebied. In hoofdstuk 3 gaat in op de in het gebeid aangetroffen ruimtelijke waarden en functies. Hoofdstuk 4 bevat de beschrijving van de voor het gebied relevante wet- en regelgeving van de hogere overheden. De doelstellingen van het ruimtelijke beleid van de gemeente worden toegelicht in hoofdstuk 5. Hoe de planvisie is vertaald in de keuze van bestemmingen wordt uiteengezet in hoofdstuk 6. Hoofdstuk 7 doet verslag van de wijze waarop burgers en overlegpartners bij de planvorming zijn betrokken. De motivering van de verschillende aspecten van uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan volgt in hoofdstuk 8. Hoofdstuk 9 bevat tot slot een toelichting op de systematiek van de planregels.
De projectlocatie is gelegen aan de overzijde van de kade ten opzichte van de bestaande bedrijfswoning aan de Mr. Jac. Takkade 8. Aan deze zijde van de kade heeft de kwekerij evenwijdig aan de kade een strook grond in bezit.
De tweede bedrijfswoning is voorzien in aansluiting op de bestaande woonbebouwing langs deze zijde van de kade. Voor de begrenzing van het plangebied worden de kadastrale grenzen aangehouden van het perceel waarop de woning is geprojecteerd. Het betreft het perceel kadastraal bekend gemeente Aalsmeer, sectie A, nummer 03079. Het betreffende perceel heeft een oppervlakte van 2.195m2.
Het plangebied is aldus globaal begrensd door:
afbeelding: globale begrenzing projectlocatie
In de huidige situatie eindigt de bebouwing aan de oostzijde van de Mr. Jac. Takkade bij het woonhuis met nummer 9. Vanaf dit woonhuis is het talud van de dijk verder onbebouwd en aan te merken als grasland. De gronden doen nu dienst als schapenweide.
Hoewel niet als zodanig als lint erkend, is de bebouwing aan de oostzijde van de kade te typeren als lintbebouwing. De bestaande woningen langs dit deel van de kade zijn vrijstaand en bevinden zich op ruimte, groene kavels. Ze zijn overwegend uitgevoerd met één bouwlaag met kap. Er is geen duidelijke rooilijn te herkennen.
De nieuwe bedrijfswoning heeft functioneel een relatie met de bestaande kwekerij aan de overzijde van de dijk. Ruimtelijk dient de nieuwe woning onderdeel uit te maken van de bestaande bebouwing langs de oostzijde van de dijk. Deze bebouwing vormt de grens tussen het beschermde landschapsgezicht aan de westzijde van de dijk (het zogenaamde landschapsgeziecht "Bovenlands-Benedengebied") en de complexmatige bebouwing behorende bij het achtergelegen glastuinbouwgebied van de Schinkelpolder aan de oostzijde van de dijk. De geprojecteerde woning kan worden gezien als een aanvulling van het bestaande bebouwingslint.
Dit hoofdstuk beschrijft de planologische status quo van het gebied met als doel op voorhand een inventarisatie te maken van de ruimtelijke relevante feiten en omstandigheden die op voorhand van belang geacht kunnen worden voor de planontwikkeling. Het gaat dan om een beschrijving van de aanwezige waarden, eventuele milieuhygiënische belemmeringen en occupatiepatronen.
Grondgebonden waarden hebben betrekking op landschap en natuur, archeologie, cultuurhistorie en water. Indien in het plangebied grondgebonden waarden worden aangetroffen, dient hiermee bij de planontwikkeling rekening te worden gehouden.
Het plangebied is gelegen in de nabijheid van het natuurbeschermingswetgebied van de Oosteinderpoel. De Oosteinderpoel maakt samen met delen van de bovenlanden end e westeinderplassen deel uit van de Ecologische Hoofdstructuur. het plangebied zelf maakt hiervan geen onderdeel uit. Vanwge de isolerende werking van de Mr. Jac. Takkade heeft het perceel geen binding met het natuurgebied.
De informatiekaart Landschap en Cultuurhistorie van de provincie Noord-Holland geeft een overzicht van waardevolle landschappelijke en cultuurhistorische elementen en structuren.
In november 2009 heeft de tweede Kamer ingestemd met de moderniseringsplannen van de Monumentenwet. Eén van de veranderingen is dat cultuurhistorische belangen mee dienen te worden gewogen in de ruimtelijke ordening. Dit is verankerd in artikel 3.1.6 onder 4 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). De gemeente heeft daarom voor haar grondgebied een cultuurhistorische analyse uitgevoerd. Dit heeft geresulteerd in de Globale, Cultuurhistorische analyse 'Gebroken landen, geheelde gronden"(CHA) die op 29 maart 2012 is vastgesteld.
In de CHA is een onderverdeling gemaakt in deelgebieden waarbij per deelgebied beleidsaanbevelingen zijn gemaakt. Het plangebied van dit bestemmingsplan behoort als onderdeel van de Schinkelpolder samen met de Oosteinderpolder en de Zuider-legmeerpolder tot het deelgebied jonge droogmakerijen. Aanbevelingen voor het deelgebied van de jonge droogmakerijen zijn:
Vanuit cultuurhistorisch perspectief zijn voor de verdere planontwikkeling een aantal elementen van belang.
In de eerste plaats is dat de nabijheid van de molen "De Zwarte Ruiter" die in 1777-1778 is gebouwd als poldermolen. De woning is geprojecteerd binnen de molenbiotoop zoals die ter bescherming van de windvang van deze molen opde informatiekaart van de provincie en op het voorheen geldende bestemmingsplan is opgenomen.
In de tweede plaats is dat het feit dat de woning is geprojecteerd in het talud van de dijk van de Mr. Jac. Takkade. Het historisch bepalende tracé an de kade dient intact te blijven.
In de derde plaats is de woning gebrojecteerd in het beschermde landschapsgezicht "Bovenland-Benedenland", dat gelegen is op de grens tussen het bovenland van Oosteinde en het benedenland van de Schinkelpolder. Ook de hiervoor genoemde molen maakt onderdeel uit van dit landschapsgezicht. De planontwikkeling mag het landschapsbeeld niet aantasten.
De gemeente heeft op 24 juni 2010 de Beleidsnota Archeologie vastgesteld, waarin het gemeentelijke archeologiebeleid uiteen is gezet. Daarbij is onderscheid gemaakt in verschillende categorieën met bijbehorend regime. Het plangebied behoort tot het gebied waarvoor een regime van de vierde categorie geldt. Dit betekent dat archeologisch onderzoek noodzakelijk is vanaf een oppervlakte van het bouwplan van 10.000 m2 en grondroerende werkzaamheden met een diepte vanaf 40 cm.
Het plangebied ligt in het beheersgebied van het Hoogheemraadschap van Rijnland. Uit de legger van het Hoogheemraadschap blijkt dat de Mr. Jac. Takkade een regionale waterkering is. Ter bescherming van de boezemkering is op de legger een kernzone aangegeven. Op grond van de Keur van het Hoogheemraadschap is een aantal werkzaamheden ter plaatse van deze kernzone verboden teneinde het waterkerende vermogen van de kering niet aan te tasten. Het plangebied is in deze kernzone gelegen.
Het plangebied is gelegen op de rand van de Schinkelpolder, feitelijk in het talud van de dijk. De Schinkelpolder is een laaggelegen polder met een De totale oppervlakte van de polder is 243 ha. De polder is verdeeld over zes peilvlakken. Het plangbied valt binnen het bemalingsgebied Aalsmeer centrum. het afvalwater wordt voa een hoofdgemaal - in heheer bij het hoogheemraadschap Rijnland - getransporteerd naar de dichtstbijzijnde rioolwaterzuiveringsinstallatie (RWZI) gelegen aan de Molenvliet. In de Schinkelpolder zijn gemengde rioolstelsels aanwezig.
Op de bodemkaart is aangegeven dat de bodem in het gebied van de Schinkelpolder bestaat uit veen. De bodemkwaliteitskaarten die voor de gemeenten Aalsmeer, Amstelveen, Ouder-Amstel en Uithoorn in het kader van het regionale bodembeheersplan zijn opgesteld (juni 2008) geven aan voor zowell de bovengrond als de ondergornd de verwachtng dat deze schoon is. Voor deze zone geldt dat de verwachting is dat de bovengrond schoon is.
In 2008 is onderzoek uitgevoerd naar de luchtkwaliteit van de gemeente Aalsmeer. In dat onderzoek is indertijd niet gebleken dat er binnen de gemeente sprake is van een overschrijving van de normen. Het onderzoek is inmiddels niet meer actueel, maar geeft voldoende basis voor de stelling dat op voorhand geen knelpunten ten aanzien van luchtkwaliteit te verwachten zijn.
Het plangebied is gelegen in de nabijheid van het industrieterrein "Schiphol-Oost". Op 11 november 2011 heeft de gemeetne Haarlemmermeer een nieuwe zonegroens vastgesteld voor het industrieterrein. Hierbij is de gesaneerde gelduidscontour van 55 dB9A) enigszins teruggelegd. Het plangebied ligt hier echter gedeeltelijk binnen. Op voorhand kan gesteld worden dat de akoestische situatie ter laatse van de nieuwe woning de aandacht behoeft.
De planlocatie is gelegen aan de rand van het glastuinbouwgebied van de Schinkelpolder. Bij de planontwikkeling dient rekening gehouden te worden met de achtergelegen bedrijvigheid. Voor de milieuzonering van glastuinbouwbedrijven ten opzichte van woningen wordt als richtlijn overeenkomstig de brochure "Bedrijven en Milieuzonering" categorie 2 toegepast. Op grond hiervan geldt in gemengd gebied een afstand van 10 meter.
In en in de omgeving van de Schinkelpolder zijn een aantal risicobronnen aanwezig. een belangrijke daarvan is de locatie Schiphol-Oost die is aangemerkt als een omvangrijke Bevi-inrichting met opslag van kerosine en zoutzuur. het plangebied ligt net buiten de veiligheids-controur van deze inrichting. Dichter bij het langebied zijn op een aantal locaties langs de Mr. Jac. Takkkade bovengrondse propaantanks aanwezig. Het plangebied ligt op voldoende afstand van deze locaties. Over de Bosrandweg, als provinciale weg, vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. Het plangebied bevindt zich buiten de veiligheidszone die heirvoor geldt. Er bevindt zich geen buisleidingen in de nabijheid van het gebied, waarmee op voorhand rekening moet worden gehouden.
Het plangebied is gelegen in de nabijheid van de luchthaven Schiphol en is opgenomen in het beperkingengebied van het Luchthavenindelingbesluit (hierna: LIB). Het Luchthavenindelingbesluit legt beperkingen op aan ruimtelijke ontwikkelingen die binnen het plangebied mogelijk zijn. Het betreft bouw- en gebruiksmogelijkheden. Voor het plangebied gelden hoogtebeperkingen voor bebouwing en gelt een verbod op vogelaantrekkende functies.
In het plangebied is in de huidige situatie slechts één functie te onderscheiden. Het perceel is in gebruik als schapenweide.
In deze paragraaf worden de voorwaarden toegelicht die op grond van het beleid van hogere overheden voor ontwikkelingen gelden.
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. Het bij de structuurvisie behorende Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) was al op 30 december 2011 in werking getreden. In de structuurvisie staan de plannen voor ruimte en mobiliteit. De nieuwe structuurvisie vervangt verschillende beleidsnota's, waaronder de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040 en de Nota Mobiliteit. In de structuurvisie zijn drie hoofddoelen geformuleerd om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn tot 2028. Het gaat hierbij om de volgende doelstellingen:
Uit deze drie hoofddoelen komen onderwerpen voort die van nationaal belang zijn.
Structuurvisies hebben geen bindende werking voor andere overheden dan de overheid die de visie heeft vastgesteld. De nationale belangen uit de structuurvisie die juridische borging vragen, worden daarom geborgd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), de Amvb Ruimte. Deze Amvb is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen en zorgt voor sturing en helderheid van deze belangen vooraf.
In het Barro zijn bepalingen opgenomen ten aanzien van:
Het onderhavige plan raakt niet aan de rijksbelangen als opgenomen in het Barro.
In deze paragraaf worden de voorwaarden toegelicht die op grond van het beleid van hogere overheden voor ontwikkelingen gelden.
De provincie heeft op 21 juni 2010 de "Structuurvisie Noord-Holland 2040 - Kwaliteit door veelzijdigheid" vastgesteld. De structuurvisie geeft aan welke provinciale belangen aan de orde zijn in de ruimtelijke ordening in Noord-Holland. De structuurvisie bevat de ontwikkelingsstrategie voor de komende dertig jaar. In het bijbehorende uitvoeringsprogramma is de ontwikkelingsstrategie uitgewerkt in concrete activiteiten met als doel uiteindelijk de visie te realiseren.
Uitgangspunt van het ruimtelijke beleid is ook in de toekomst Noord-Holland aantrekkelijk te laten blijven als diverse, internationaal concurrerende regio, in contact met het water en met de kracht van het landschap als basis. Hieruit volgen een aantal provinciale belangen. De drie hoofdbelangen, duurzaam ruimtegebruik, klimaatbestendigheid en ruimtelijke kwaliteit van cultuurlandschappen, natuurgebieden en groen om de stad, vormen gezamenlijk de ruimtelijke hoofddoelstelling van de provincie.
Door middel van de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie (PRVS) is de doorwerking naar gemeentelijke bestemmingsplannen geregeld. De actuele PRVS is op In de verordening is op 3 februari 2014 door provinciale staten vastgesteld en op 9 februari 2014 gepubliceerd. Het provinciale beleid in regels vertaald. Het betreft regels voor de inhoud van en de toelichting op bestemmingsplannen over onderwerpen in zowel het landelijke als het bestaand bebouwd gebied van Noord-Holland waarmee een provinciaal belang mee gemoeid is. Nieuwe ontwikkelingen, zoals woningbouw, aanleg van bedrijventerrein of kantoren, dienen plaats te vinden binnen het bestaand bebouwd gebied.
Volgens de totaalkaart van de Structuurvisie en in de verordening is het plangebied van dit bestemmingsplan gelegen in Bestaand Bebouwd gebied en het glastuinbouwconcentratiegebied. Als Bestaand Bebouwd gebied is aangewezen het gebied met de bestaande of de bij een geldend bestemmingsplan toegelaten woon- of bedrijfsbebouwing en kassen. Een bestemmingsplan geeft aan Bestaand Bebouwd Gebied uitsluitend bestemmingen en regels die met de functie kassen in overeenstemming zijn. Een nieuw glastuinbouwgebied of een uitbreiding van het glastuinbouwbedrijf is uitsluitend toegestaan binnen het glastuinbouwconcentratiegebied en mag in een bestemmingsplan niet onmogelijk worden gemaakt.
De onderhavige ontwikkeling ziet op de toevoeging van een woning aan de rand van het Bestaand Bebouwd Gebied in het talud van de waterkering. De mogelijkheid om glastuinbouwbedrijven uit te breiden of op te richten worden door het plan niet belemmerd. Het bestemmingsplan is dan ook niet in strijd met het ruimtelijke beleid van de provincie.
Het beleid van de waterbeheerder en de bijbehorende ambities worden neergelegd in zogenaamde waterbeheerplannen. Voor de periode 2010-2015 wordt in het waterbeheerplan van het Hoogheemraadschap Rijnland het accent meer dan voorheen op uitvoering gelegd. De drie hoofddoelstellingen van het beleid voor deze periode zijn bescherming tegen overstromingen, het zorgdragen voor voldoende water en het garanderen van gezond water. Wat betreft bescherming en veiligheid is cruciaal dat de waterkeringen voldoende hoog en stevig zijn en blijven en dat rekening wordt gehouden met mogelijk toekomstige dijkverbeteringen. Wat betreft voldoende water gaat het er om het complete watersysteem goed in te richten, goed te beheren en goed te onderhouden. Daarbij wil Rijnland dat het watersysteem op orde en toekomstbestendig wordt gemaakt met het oog op de klimaatverandering.
Het belangrijkste instrument om de taken als waterbeheerder uit te voeren is de zogenaamde keur. De keur is een verordening van de waterbeheerder met wettelijke regels over:
gemalen.
De keur bevat verbodsbepalingen voor werken en werkzaamheden in of bij waterkeringen, watergangen en andere waterstaatswerken. Door middel van een water vergunning kan van dit verbod een ontheffing worden verkregen. De keur stelt zo de waterbeheerder in staat om door middel van vergunningverlening en handhaving het watersysteem op orde te houden of te krijgen.
Per 22 december 2009 is een nieuwe keur in werking getreden en zijn nieuwe beleidsregels van kracht geworden. De beleidsregels zijn in 2011 geactualiseerd. Een nieuwe keur was nodig vanwege de tot stand koming van de Waterwet en de als gevolg van deze wet nieuwe verdeling van bevoegdheden op onderdelen van het waterbeheer. Aan de nieuwe keur zijn tevens bepalingen toegevoegd over het onttrekken van grondwater en het infiltreren van de bodem.
In het bestemmingsplan is de regelgeving van de keur doorvertaald.
De gemeente Aalsmeer maakt onderdeel uit van een plusregio als bedoeld in de Wet Gemeenschappelijke regelingen. De gemeente neemt deel in de Stadsregio Amsterdam.
De Stadsregio Amsterdam is een samenwerkingsverband van 16 gemeenten in de regio Amsterdam. De Stadsregio Amsterdam werkt aan verbetering van de bereikbaarheid, de leefbaarheid en de ruimtelijke ontwikkeling van het gezamenlijke grondgebied. De beleidsvelden waarop de samenwerking zich richt zijn onder andere gericht op de ruimtelijke ordening, verkeer en vervoer, maar ook op economische zaken, wonen en jeugdzorg. Het meerjarenbeleid op deze beleidsterreinen is vastgelegd in de Regionale Agenda.
Het regionaal structuurplan Metropoolregio Amsterdam vormt het afwegingskader voor ruimtelijke ontwikkelingen in de regio. Hoofddoelstellingen zijn inspelen op maatschappelijke ontwikkelingen door het bieden van ruimte voor het functioneren van wonen, werken, verplaatsen en recreëren, het creëren van een internationaal aantrekkelijk en concurrerend vestigingsmilieu voor zowel bedrijven als werknemers, ook op het gebied van wonen en voorzieningen, en het tegelijkertijd verhogen van de kwaliteit van het milieu.
Het onderhavige plan raakt niet aan de doelstellingen van het beleid van de stadsregio.
De gemeente heeft op grond van de Wet gemeenschappelijke regelingen geen regeling gesloten.
In de kabinetsnota nationaal Milieubeleidsplan 4 uit 2001 (NMP) wordt het milieubeleid uiteengezet. De doelstelling van het NMP4 is een transformatie tot stand te brengen tot een duurzame samenleving.
In het NMP4 wordt geconstateerd dat in een aantal opzichten nog niet kan worden voldaan aan de basisvereisten voor een goede milieukwaliteit. Vooral het stedelijke gebied behoeft nog aandacht. Volgens het NMP4 staat de kwaliteit van de leefomgeving onder druk door een opeenstapeling van milieuproblemen die onder andere veroorzaakt worden door de intensiteit van het verkeer, de ouderdom van de bewoning, de bedrijvigheid en de beperkte aanwezigheid van groen. Er zijn gezondheidsrisico's als gevolg van luchtvervuiling, geluidhinder, of als gevolg van een hoge kans dat zich een calamiteit voordoet. Om de milieukwaliteit van de stedelijke omgeving te vergroten moeten geluidhinder en lucht-, bodem- en grondwaterverontreiniging worden aangepakt.
Het voorliggende bestemmingsplan ziet op de toevoeging van een nieuwe woning in aansluiting op de woonbebouwing langs de mr. Jac. Takkade 8. De kwaliteit van de leefomgeving wordt door het plan niet aangetast.
In de nota Mensen, Wonen en Wensen heeft het kabinet in november 2000 haar visie op het wonen in de 21e eeuw neergelegd. De nota stelt de burger centraal in het woonbeleid, omdat uit onderzoek is gebleken, dat de woonwensen van de burger nog onvoldoende worden bediend. Kwaliteit en de keuzevrijheid dienen centraal te staan.
De vijf kernopgaven van het beleid zijn:
Ten aanzien van het bevorderen van wonen en zorg op maat wordt opgemerkt, dat de keuzevrijheid verder vergroot wordt door het verbeteren en vergroten van het aanbod van woningen die geschikt zijn voor zorgbehoevenden. Dit aanbod dreigt in de nabije toekomst af te nemen door de herstructurering van de naoorlogse wijken. Om dit op te vangen, wil het kabinet met gemeenten, provincies en woningcorporaties concrete afspraken maken over de aantallen te bouwen levensloopbestendige en toegankelijke woningen en over de aanpassingen in de bestaande woningvoorraad. Het verbeteren van de stedelijke woonkwaliteit is nodig om de stad weeraantrekkelijk te maken om in te wonen. Het kabinet heeft een visie op de totale bouwopgave, die nodig is om de gewenste woonkwaliteit in de steden tot stand te brengen. Daarbij gaat het vooral om een transformatie-opgave, waarbij de stedelijke buiten-centrum milieus worden getransformeerd in centrum-stedelijke milieus en/of groen-stedelijke milieus.
Het rijk hecht groot belang aan de nabijheid en bereikbaarheid van voorzieningen in de wijk. Gemeenten moeten daarop nadrukkelijk letten bij het vaststellen van bestemmingsplannen. Een concentratie van voorzieningen als kinderopvang, scholen, gezondheidscentra en welzijnsvoorzieningen biedt zowel zorgbehoevenden als hun verzorgers uitkomst. Dat geldt ook voor ouders die werk en de zorgtaak voor hun kinderen willen combineren.
De regionale woonvisie (zoals vastgesteld door de Regioraad op 14 december 2004) is het beleidskader op het gebied van volkshuisvesting voor de 16 gemeenten in de stadsregio Amsterdam voor de komende 10 jaar. Hiervoor geldt, dat wordt aangesloten op de beleidsdoelstelling die zijn genoemd in de Regionale Agenda van het ROA. De regionale Woonvisie geeft richting aan de programmering en prioriteiten op het gebied van wonen. In de visie zijn de ambities voor het wonen verder uitgewerkt. Het beleid richt zich op kwantiteit, kwaliteit, beschikbaarheid en openheid.
Het onderhavige bestemmingsplan raakt als zodanig de beleidsdoelstellingen op het gebied van wonen niet. Het bestemmingsplan beoogt te voorzien in de actuele woonwens van belanghebbende.
Het beleid op het terrein van verkeer en vervoer is voor de gehele regio vastgelegd in het Regionaal Verkeer- en vervoerplan Regionaal Orgaan Amsterdam (RVVP). Dit plan is op 14 december 2004 door de regiodeelraad van de Stadsregio vastgesteld. Alle regiogemeenten hebben zich hieraan gecommitteerd. In het RVVP zijn voor elk type vervoer netwerken vastgesteld, waarbij de volgende ambities zijn overeengekomen:
Het RVVP is bepalend voor de financiering van onderdelen van het netwerk. Voor Aalsmeer in het bijzonder zijn in het RVVP van belang de omlegging van de N201, de regionale fietsroutes door Aalsmeer en het netwerk voor hoogwaardig openbaar vervoer (HOV) in Aalsmeer. De ambities voor het hoogwaardig openbaar vervoer zijn neergelegd in de op 24 juni 2008 door de Regioraad vastgestelde OV-Visie 2010-2030. Op grond hiervan wordt in de komende twee decennia het regionaal openbaar vervoer verbeterd en uitgebreid. Doelstelling daarbij is dat het gezamenlijke spitsaandeel van fiets en openbaar vervoer in hoogstedelijk gebied groeit naar 70%, in grote kernen naar 50% en in kleinere kernen naar 30%.
De belangrijkste herkomsten en bestemmingen in de stadsregio dienen hoogfrequent met elkaar verbonden te zijn, met hooguit één overstap op een hoogwaardig knooppunt. Het netwerk bestaat uit verschillende samenhangende lagen: naast het nationale en internationale vervoer met intercity's en hogesnelheidslijnen zijn er regionaal twee lagen. Ten eerste is dat een combinatie van de regionale trein en de stadsgewestelijke metro. Ten tweede gaat het om hoogwaardige vormen van tram en bus. Deze kenmerken zich door een hoge frequentie, snelheid (onder meer door middel van vrije banen en voorrang op kruisingen) en betrouwbaarheid.
Het voorliggende bestemmingsplan raakt de beleidsdoelstellingen op het gebied van verkeer en vervoer niet.
Het plangebied is gelegen in de nabijheid van de luchthaven Schiphol. Het plangebeid is gelegen in het beperkingengebied van het luchthavenindelingbesluit. Het luchthavenindelingbesluit legt beperkingen op aan de ruimtelijke ontwikkelingen die binnen het plangebied mogelijk zijn. Het betreft daarbij beperkingen met betrekking tot bouwhoogtes en beperkingen met betrekking tot mogelijke functies.
Het het plangebied ligt buiten de zones waarvoor geldt dat geen gevoelige functies of nieuwe bebouwing mag worden toegevoegd. Wel geldt er het verbod op vogelaantrekkende functies om de kans opo vogelaanvaring te beperken. Tevens gelden er als gevolg van veiligheidsnormen met het gevaar op het doorschieten en te vroeg landen van vliegtuigen alsmede in verband met de navigatie- en communicatieapparatuur beperkingen ten aanzien van de maximaal toegelaten hoogtes van gebouwen. Ter plaatse van het plangebeid mag de hoogte 45 meter bedragen. De hoogtes gelden vanaf het peil van Schiphol (4 m -NAP). Dat betekent dat alle in het Lib genoemde hoogtematen worden gerelateerd aan de referentiehoogte van de luchthaven Schiphol.
Het bestemmmingsplan ziet niet op de toevoeging van vogelaantrekkende functies. tevens wordt de toegelaten maximale bouwhoogte niet poverschreden. Vanwege de nabijheid van de luchthaven Schiphol zijn er voor het plan derhalve geen belemmeringen.
Het actuele ruimtelijke beleid van de gemeente is neergelegd in de Gebiedsvisie Aalsmeer 2020, zoals vastgesteld door de raad van de gemeente op 26 november 2009.
De omlegging van de N201 en de herontwikkeling van het tracé van de Burgemeester Kasteleinweg en aangrenzende gronden, alsmede de transformatie van verouderde glastuinbouwgebieden worden in de Gebiedsvisie 2020 als een gegeven beschouwd. Ingevolge de gebiedsvisie dient het ruimtelijke beleid van de gemeente gericht te zijn op een duurzame en kwalitatief sterke ontwikkeling van economie, wonen en recreatie met als voorwaarde het behoud van de leefbaarheid, het dorpse karakter, de bereikbaarheid en het op peil brengen van voorzieningen. De aandacht dient verlegd te worden van uitbreiding naar verbetering van de kwaliteit van de leefomgeving. Functies of ontwikkelingen die dit frustreren moeten worden tegengegaan. Inzet voor de linten buiten de woonkernen daarbij is ontvlechten van wonen en bedrijvigheid.
De beleidsdoelstellingen van de gebiedsvisie worden door het voorliggende bestemmingsplan niet doorkruist.
Op 14 juli 2011 is de woonvisie voor de gemeente Aalsmeer vastgesteld door de gemeenteraad. De woonvisie kan worden gezien als uitwerking van de in 2009 vastgestelde Gebiedsvisie Aalsmeer 2020 en geeft de visie van de gemeente weer op het gebied van wonen. In de Gebiedsvisie is de aandacht verlegd van kwantiteit naar kwaliteit. Daarbij zijn een aantal speerpunten van het beleid vastgesteld:
Het onderhavige bestemmingsplan is een voorbeeld van het inspelen op specifieke woonwensen.
Voor de bereikbaarheid van Aalsmeer is de aanleg van de 'omgelegde N201' van cruciaal belang. De omlegging van de N201 leidt tot een gehele nieuwe verkeersstructuur in Aalsmeer. Voor de toekomst is de opgave de gemeente bereikbaar te houden en tegelijkertijd de woonkernen te ontlasten. In het eind 2009 vastgestelde Aalsmeers verkeer- en vervoerplan (AVVP) zijn drie doelstellingen vastgelegd:
Het bestemmingsplan raakt niet aan de doelstellingen van het Aalsmeers- Verkeer en Vervoerplan.
In 2008 heeft de Kamer van Koophandel Amsterdam op verzoek van de Ondernemersvereniging Aalsmeer de Handreiking Economische Visie Aalsmeer opgesteld. In navolging van dit initiatief heeft het College een zogenaamde oplegnotitie vastgesteld. Hierin is geoordeeld dat het gestelde in de Handreiking als economisch beleid voor de gemeente Aalsmeer kan worden overgenomen. De oplegnotitie verwoordt aldus het gemeentelijke economische beleid en de Handreiking geeft hieraan de inhoudelijke onderbouwing. De detailhandelstructuurvisie (juni 2008) en de Visie Recreatie en toerisme (juni 2008) vormen bijlagen bij de Handreiking en oplegnotitie.
In de oplegnotitie wordt gesteld dat er een sterke economische worteling in de lokale gemeenschap is. De lokale economie levert een belangrijke bijdrage aan het welzijn van de inwoners van Aalsmeer. Het voorliggende plan beoogt de plaatselijke en voor Aalsmeer zo kenmerkende trekheestercultuur een impuls te geven dor tegemoet te komen aan de wens om een tweede woning in het nabijheid van het familiebedrijf te hebben. Het bestemmingsplan draagt daarmee bij aan het streven de lokale economie te behouden en versterken.
Vanwege de toevoeging van een woning is sprake van een ontwikkelplan. De op grond van het voorheen geldende bestemmingsplan vigerende bestemming "Agrarisch-Tuinbouw" komt ten gevolge van dit bestemmingsplan te vervallen ten gunste van een woonbestemming. De op basis van het voorheen geldende bestemmignsplan opgelegde dubbelbestemmingen blijven ook in het onderhavige bestemmingsplan van kracht.
Voor het gebied van de Schinkelpolder geldt het ontwikkelperspectief van glastuinbouw. De gronden waarop de woning is geprojecteerd bevinden zich aan de rand van het glastuinbouwgebied en maken feitelijk niet deel uit van het voor glastuinbouw bestemde gebied. Voor deze specifieke locatie zijn dan ook geen ontwikkelingen voorzien die mogelijk door dit plan worden doorkruist.
Gelet op de uitkomsten van de gebiedsinventarisatie en voorwaarden vanuit het ruimtelijke beleid, zijn voor de verschillende gronden de volgende bestemmingen gekozen.
De in het gebied aanwezige gebiedsgerichten kwaliteiten en belemmeringen zijn als volgt bestemd:
In het plangebied bevinden zich geen ruimtelijke functies die bestemd dienen te worden.
De beoogde woonfunctie is bestemd als "Wonen".
In dit hoofdstuk wordt inzicht gegeven in de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.
De doelstelling van het onderhavige bestemmingsplan is in aansluiting op de woningen langs de Mr. Jac. Takkade 8 een woning te realiseren. Omdat het plan een zeer beperkte schaal heeft en vooral direct omwonenden hierbij belang hebben is besloten om geen inspraak te verlenen over de ontwikkeling. Direct belanghebbende zijn bij de planvoorbereiding betrokken door de initiateifnemer, die de voorlopige tekeningen van de woning aan de omwonenenden heeft voorgelegd en toegelicht.
Op grond van artikel 3.1.1. Bro is het voorontwerp van het onderhavige plan op 20 maart 2015 toegezonden aan de gebruikelijke overlegpartners, te weten:
Het voorontwerp bestemmingsplan heeft alleen voor het Hoogheemraadschap van Rijnland aanleiding gegeven voor een vooroverlegreactie. De waterbeheerder adviseert dat de werkzaamheden worden uitgevoerd in de kernzone van de regionale kering Mr. Jac. Takkade en de Schinkelpolder, zodat hiervoor een watervergunning nodig is. De bebouwing inclusief fundering en de maximale ontgravingsdiepe mogen niet in het profiel van de vrije ruimte van de kering plaatshebben. Initiatiefnemer heeft onder meer hierover reeds informeel met de waterbeheerder overlegd. Bij de verdere uitwerking van het bouwplan wordt met deze voorwaarde rekening gehouden.
Overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.9a van de Wet ruimtelijke ordening, wordt het ontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd met de mogelijkheid voor een ieder om te reageren. Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 19 juni 2015 tot en met 30 juli 2015 ter inzage gelegen. Er zijn geen zienswijzen ingediend.
Uit de bestaande situatie en de voor de toekomst gewenste situatie kunnen (wettelijke) belemmeringen en voorwaarden voortkomen voor het onderhavige bestemmingsplan. Het uitgangspunt is dat het bestemmingsplan uitvoerbaar is en dat er voldoende blijk wordt gegeven van een goede ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk wordt verslag gedaan van het op grond van artikel 3.6.1 lid f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) onderzoek naar de uitvoerbaarheid van het plan.
Bij de verkenning van de mogelijkheden om nieuwe functies in een gebied te realiseren dient de bodemkwaliteit te worden betrokken. Inzicht in eventuele beperkingen aan het bodemgebruik in verband met milieuhygiënische risico's voor mens, plant en dier, is noodzakelijk. Tevens dienen de mogelijkheden en kosten om deze beperkingen door middel van actief bodembeheer weg te nemen te worden aangegeven.
Uit de beschikbare gegevens over de kwaliteit van de bodem en het gebruik ter plaatse, kan de planlocatie als onverdacht worden aangemerkt. Nader bodemonderzoek is niet nodig.
Op basis van hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer is het nodig een planontwikkeling te toetsen aan de wettelijke eisen die gelden op het gebied van de luchtkwaliteit. Op 1 augustus 2009 is het een Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) in werking getreden. Het NSL heeft tot doel om alle overschrijdingen van de luchtkwaliteitsnormen op te lossen. Het NSL omvat een omvangrijk pakket maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren.
Een ruimtelijke ontwikkeling kan vanuit het oogpunt van luchtkwaliteit doorgang vinden indien wordt voldaan aan één van de volgende punten:
a. er is geen sprake van een normoverschrijding;
b. er is per saldo sprake van een verbetering;
c. het project draagt niet in betekenende mate (NIBM) bij aan de luchtkwaliteit;
d. het project is opgenomen in het Nationaal Samenwerkingsprogramma
luchtkwaliteit.
Alleen projecten die "niet in betekende mate" bijdragen aan een verslechtering van de luchtkwaliteit kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit worden uitgevoerd. Een project draagt in niet betekende mate bij aan de luchtverontreiniging wanneer aannemelijk is (door berekening of motivering) dat de 3% grens niet wordt overschreden. Deze grens is 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijnstof of stikstofdioxide. Dit criterium is een "of-benadering". Indien de grens van 3% voor één van beide stoffen wordt overschreden, verslechtert het project de luchtkwaliteit in betekenende mate.
De 3% grens is voor een aantal categorieën projecten in een ministeriële regeling omgezet in getalsmatige grenzen. Voor woningen is de grens hierbij bepaald op 1.500 woningen netto bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee onsluitingswegen.
Het onderhavige bestemmingsplan maakt slechts één nieuwe woning mogelijk. Het plan heeft daarom geen gevolgen voor de luchtkwaliteit, zodat nader onderzoek op dit gebied niet aan de orde is.
De beoordeling van het aspect geluid in ruimtelijke plannen vindt zijn grondslag voor spoor- en wegverkeerslawaai en gezoneerde industrieterreinen in de Wet geluidhinder en voor vliegverkeerlawaai in de Wet luchtvaart en het bijbehorende Luchthavenindelingbesluit. Daarnaast vindt de beoordeling van geluid zijn grondslag in de Wet ruimtelijke ordening en de verplichting te voldoen aan de eisen van een goede ruimtelijke ordening. Een goede ruimtelijke ordening veronderstelt eveneens dat een goed woon- en leefklimaat is gewaarborgd.
Het bestemmingsplan maakt een nieuwe geluidgevoelige functie mogelijk. Gelet op het feit dat het plangebied gelegen is binnen de geluidzone van het industrieterrein Schiphol-Oost, is daarom door het onderzoeksbureau Doornbos Bouwadvies en makelaardij akoestisch onderzoek uitgevoerd naar de vereiste geluidwering van de gevel van de geprojecteerde woning.
Volgens de in november 2014 door de provincie Noord-Holland uitgevoerde geluidberekeningen bedraagt de geluidbelasting op de noordwest- en de noordoostgevel 57 dB(A) vanwege de proefdraaiplaats bij hangar 11 van de KLM. Daarmee voldoet de geluidbelasting op deze gevels niet aan de maximaal te verlenen hogere waarde van 55 dB(A) voor nieuwe situaties. Daarom wordt voorgesteld om deze beide gevels uit te voeren als zgn. dove gevels. In dat geval hoeft de geluidbelasting namelijk niet te worden getoetst aan de geluidgrenswaarden uit de Wet geluidhinder.
De geluidbelasting op de zuidwestgevel bedraagt 52 dB(A). Deze belasting is zeer kritisch omdat deze gevel precies in het verlengde ligt van de maatgevende proefdraaiplaats. Door de woning enigszins te draaien zou een gunstiger geluidsituatie op deze gevel worden gerealiseerd. vanuit stedenbouwkundig oogpunt is het draaien van de woning echter ongewenst. Gelet op de kritische situatie, indien de woning niet wordt gedraaid, wordt voorgesteld om voor deze gevel een hogere waarde van 55 dB(A) vast te stellen.
De geluidwering van de geluidbelaste gevels dient te voldoen aan de eisen uit het Bouwbesluit 2012. Voor de zuidwestgevel dient de vereiste geluidwering tenminste 55-35= 20 dB(A) te bedragen. Omdat volgens het Bouwbesluit de geluidwering standaard tenminste 20 dB(A) dient te bedragen, hoeven aan deze gevel geen extra geluidwerende matregelen te worden getroffen. De geluidwering van de dove noordwest- en de noordoostgevel dient tenminste 57-35= 22 dB(A) te bedragen. Uit het aangepaste akoestisch rapport d.d. 2 januari 2015 blijkt dat met de in hoofdstuk 1 van het rapport genoemde geluidwerende maatregelen en materialen ruimschoots aan de vereiste geluidwering van 22 dB(A) wordt voldaan.
Samenvattend zijn de conclusies van het akoestisch onderzoek de volgende:
Met de uitvoering van de maatregelen die in het akoestisch rapport worden voorgesteld, kan er een voldoende aanvaardbaar akoestisch leefklimaat worden gewaarborgd en zijn er met het oog op geluid geen belemmeringen meer voor het plan. Het ontwerp hogeregrenswaardenbesluit wordt tegelijkertijd met het ontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd.
Om water integraal onderdeel te laten uitmaken van de ruimtelijke planning, is het nodig dat de ruimtelijke gevolgen van de wateropgaven in ruimtelijke plannen worden uitgewerkt. Om dit effectief te kunnen doen, wordt in het planstelsel van de Waterwet een koppeling gelegd met het planstelsel van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening.
Dit wil zeggen dat de waterplannen op Rijksniveau en op provinciaal niveau ook ruimtelijke plannen (structuurvisies) zijn op basis van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening. Uitgangspunt is dat geen conflict ontstaat tussen ruimtelijk planologische regels en waterhuishoudkundige regelingen. De keur van het hoogheemraadschap blijft onverkort van toepassing op alle handelingen in het watersysteem. De keur heeft immers een breder bereik dan een ruimtelijk plan. Een bestemmingsplan borgt de ruimtelijke kwaliteit. De Keur ziet op het functioneren van het watersysteem. Dit kent ruimtelijke, maar ook technische aspecten.
Vanwege het feit dat de nieuwe woning in de kern- en beschermingszone van een regionale waterkering is geprojecteerd, zodat hiervoor een keurvergunning noodzakelijk is, heeft initiatiefnemer het bouwplan op 27 oktober 2014 ter advisering aan de waterbeheerder voorgelegd. Uit de schriftelijke reactie van de waterbeheerder blijkt, dat watercompensatie niet aan de orde is en voorts, dat voor het bouwplan, een watervergunning verkregen zal kunnen worden.
Op 1 april 2002 is de Flora- en faunawet in werking getreden. Doel van deze wet is de bescherming van de dier- en plantensoorten in Nederland. Tegelijkertijd vormt deze wet de implementatie van Europeesrechtelijke en internationale verplichtingen (Habitatrichtlijn, Vogelrichtlijn en Verdrag van Bern).
De wet kent een verbod op het aantasten of verstoren van zowel extra beschermde als overige soorten, alsmede het aantasten of verstoren van de nesten, holen of andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfplaatsen, behoudens verlening van ontheffing door de minister van EL&I. Beschermde soorten zijn onder meer alle amfibieën, reptielen, vleermuizen en vrijwel alle vogels.
Het onderhavige bestemmingsplan maakt een woning mogelijk op een locatie die in gebruik is als schapenweide. Gelet op het huidige gebruik is de aanwezigheid van beschermde soorten niet aannemelijk. Nader onderzoek naar flora en fauna is daarom niet nodig.
De gemeente Aalsmeer heeft op 24 juni 2010 de beleidsnota Archeologie vastgesteld. In de gemeentelijke Beleidsnota Archeologie wordt uiteengezet op welke wijze de gemeente Aalsmeer verantwoordelijkheid neemt voor het eigen bodemarchief.
De gemeente is ingedeeld in verschillende gebieden met elk eigen regels voor wat betreft de wijze waarop bij ontwikkelingen rekening gehouden dient te worden met archeologie. Voor het plangebied geldt op grond van de Beleidsnota, dat er een hoge verwachtingswaarde geldt. Bij ontwikkelingen vanaf een oppervlakte van 10.000m2 is nader archeologisch onderzoek vereist.
Het plan blijft ruimschoots binnen deze grens, zodat er met het oog op de archeologische waarde van het gebied bestaan er geen belemmeringen voor het onderhavige bestemmingsplan.
De westzijde van de Mr. Jac. Takkade is gelegen in het beschermd landschaps- dorpsgezicht "Bovenland-Benedengebied", als vastgesteld door de raad van de gemeente in juni 2013. Met het landschapsgezicht is hoofdzakelijk beoogd de tegenstelling tussen het bovenland van oosteidne en het benedenland van de Schinkelpolder, zoals dat tot uitdrukking omt in het dijkprofiel van de Mr. Jac. Takkade te beschermen. In beginsel is daarom terughoudendheid met nieuwe bebouwing geboden.
Doordat de locatie van de nieuwe woning in het bestemmingsplan is vastgelegd in de voet van de dijk en ophoging van de grond hierdoor achterwege kan blijven, wordt de beleving van de dijk als grens tussen hooggelegen en laaggelegen land niet aangetast. Vanuit cultuurhistorisch perspectief zijn er voor het onderhavige bestemmingsplan geen belemmeringen.
Externe veiligheid betreft het beheersen van de veiligheid van personen in de omgeving van een risico-opleverende activiteiten met gevaarlijke stoffen. Het kan daarbij gaan om industriële activiteiten, transportroutes en buisleidingen. Vanuit de overheid worden normen gesteld met betrekking tot het plaatsgebonden risico, dat aanvaardbaar wordt geacht, en wordt een oriëntatiewaarde en verantwoordingsplicht voorgeschreven voor het groepsrisico.
Om invloed te hebben op de situatie voor externe veiligheid moet het plangebied deel uit maken van het invloedsgebied van risicovolle inrichtingen, transportroutes en buisleidingen. Het plangebied ligt niet binnen het invloedsgebied van één van deze risicobronnen, zodat er vanuit het het belang van externe veiligheid geen belemmering is voor het onderhavige bestemmingsplan.
Milieuzonering heeft met name betrekking op milieuaspeten die een ruimtelijke dimensie hebben, te weten, geur, stof, geluid en gevaar. Milieuzonering zorgt voor een voldoende afstand tussen milieubelastende activiteiten en milieugevoelige functies. Het doel hiervan is enerzijds milieuhinder bij woningen en andere gevoelige functies te voorkomen en anderzijds aan bedrijven voldoende milieuruimte te bieden voor het uitoefenen van hun bedrijfsactiviteiten.
Een belangrijk hulpmiddel om hiermee rekening te houden is de VNG-brochure "bedrijven en milieuzonering" die voor het eerst in 1986 verscheen en voor het laatst in 2009 is geactualiseerd. In deze brochure is een omvangrijke lijst van bedrijven opgenomen, waarin per bedrijf voor een aantal aspecten de mate van ruimtelijke relevante hinder is weergegeven. In de richtafstandenlijst zijn bedrijven op grond van hun potentiële hinder ingedeeld in zes categorieën. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten, geur, stof, geluid en gevaar voor een omgevingstype rustige woonwijk en rustig buitengebied en omgevingstype gemengd gebied. De grootste van de vier afstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand tot het omgevingstype.
De Schinkelpolder is aan te merken als gemengd gebied. Direct achter de woning bevindt zich een perceel dat behoort bij de naastgelegen kwekerij. De percelen zijn door middel van een sloot van elkaar gescheiden. Op grond van de richtafstanden dient een kwekerij zich tenminste op 10 meter afstand van een woning van een derde te bevinden.
De afstand van de geprojecteerde woning tot de grens van het achtergelegen agrarische perceel bedraagt circa 10 meter, zodat aan de richtafstanden wordt voldaan en de toekomstige bedrijfsuitoefening van het naastgelegen bedrijf niet wordt belemmerd.
Met het oog op de verkeerssitutatie kan wordenvastgesteld dat de schaal van de beoogde ontwikkeling te klein is om effect te hebben op de verkeersafwikkeling op de Mr. Jac. Takkade en via de Mr. Jac. Takkade op de Oosteinderweg.
Het Aalsmeers Verkeer- en vervoerplan (AVVP) "leefbaar en bereikbaar (23 februari 2010) is leidend voor een beoordeling van de parkeersituatie. Hierin is onder meer het parkeerbeleid van de gemeente Aalsmeer vastgelegd. De parkeernormering in het AVVP heeft alleen betrekking op nieuwe woongebieden en niet op herontwikkeling in bestaand gebied. Voor de berekening van de parkeerbehoefte zijn daarom de normen van het CROW (Centrum voor Regelgeving en Onderzoek in de Grond-, Water- en Wegenbouw en de Verkeerstechniek) aangehouden.
Voor een woning van deze omvang wordt uitgegaan van een parkeerbehoefte van twee plaatsen. Hierin kan op eigen terrein worden voorzien.
Het onderhavige bestemmingsplan maakt een nieuwe woning mogelijk en betreft derhalve een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan (zie art. 6.2.1. Bro) waarvoor ingevolge artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening de gemeenteraad een exploitatieplan dient vast te stellen.
In afwijking hiervan behoeft de gemeenteraad bij een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan, geen exploitatieplan vast te stellen, indien:
Met betreffende initiateifnemer is op 18 maart 2014 een overeenkomst tot kostenverhaal gesloten, zodat het verhaal van kosten anderszins is verzekerd. Het is tevens niet nodig een tijdvak of fasering of regels dan wel een uitwerking van regels publiekrechtelijk op te leggen. Van het vaststellen van een exploitatieplan kan derhalve worden afgezien.
Niet is gebleken dat de ontwikkelende partij(en) over onvoldoende middelen beschikt om de bedoelde ontwikkelingen te kunnen realiseren en de exploitatiebijdrage aan de gemeente te voldoen.
De gronden zijn in eigendom van de ontwikkelende partij. Daarom hoeft niet te worden ingegaan op de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan in het licht van eigendomsverwerving of het toepassen van het instrument van onteigening van onroerende zaken als bedoeld in de Onteigeningswet.
Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en is uitvoerbaar voor het verlenen van een omgevingsvergunning.
Handhaving op het gebied van ruimtelijke ordening spitst zich toe op het gebruik van de gronden en opstallen en het uitvoeren van werken en werkzaamheden waarvoor een aanlegvergunning nodig is. Handhaving kan kortweg worden omschreven als: elke handeling die er op is gericht de naleving van rechtsregels te bevorderen of een overtreding te beëindigen.
Overeenkomstig aanbeveling 4 van de Inspectie Ruimtelijke ordening dient een bestemmingsplan een handhavingsparagraaf te bevatten. Hierin dient een toelichting te worden gegeven op de wijze waarop de gemeente het juridische normenkader van het bestemmingsplan zal handhaven, dat door middel van de planregels in samenhang met de planverbeelding in het leven is geroepen.
Het niet naleven van een bestemmingsplan komt neer op het ondergraven van één van de meest waardevolle en invloedrijkste instrumenten van de gemeentelijke overheid. Daarnaast is het een inbreuk op en aantasting van de belangrijkste waarborgen die de burger op gemeentelijk niveau heeft. De burger mag immers verwachten en eisen van de gemeentelijke overheid dat zij de regelgeving die zij in het bestemmingsplan heeft opgenomen ook zal handhaven. Het niet naleven en handhaven van het bestemmingsplan tast de geloofwaardigheid van de gemeente in het algemeen aan. Om deze redenen is het noodzakelijk de handhaving van bestemmingsplannen ter hand te nemen en te blijven nemen.
Uit de planregeling volgt geen directe opgave voor handhaving. Er zijn immers geen strijdige en illegale functies geconstateerd. Het gemeentelijke beleid voor de aanpak van de handhaving is neergelegd in de Nota "handhaving in Aalsmeer, 2011-2015", zoals vastgesteld op 12 mei 2011 door de gemeenteraad. Deze nota beschrijft de visie, doelstellingen, prioriteiten, uitgangspunten en strategieën op het gebied van toezicht en handhaving.
De nota stelt een hoge prioriteit aan een gebiedsgerichte handhaving van geactualiseerde bestemmingsplannen. Het onderhavige bestemmingsplan heeft hierbij geen prioriteit gekregen. Dit houdt in dat handhaving van excessen plaats vindt binnen het rode spoor van het uitvoeringsprogramma Handhaving 2013-2014. Binnen de reguliere werkzaamheden wordt primair handhavend opgetreden naar aanleiding van handhavingverzoeken. In andere gevallen wordt in beginsel niet actief handhavend opgetreden. Handhaving van beperktere illegale situaties binnen dit bestemmingsplan kunnen desgewenst op termijn gebiedsgericht en projectmatig worden opgepakt.
In hoofdstuk 6 van deze plantoelichting heeft de waardering van de in het gebied aangetroffen functies en waarden plaatsgevonden. Daarbij is verantwoord hoe deze waardering is vertaald in de keuze van bestemmingen en het bijbehorende normenkader. In dit hoofdstuk wordt de systematiek van de planverbeelding en de planregels nader toegelicht voor zover dat noodzakelijk is voor een juiste interpretatie van het bestemmingsplan.
Met de inwerkingtreding van de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2008 is de systematiek van bestemmingsplannen grotendeels vastgelegd. In de regeling worden nadere regels gesteld over vormgeving, inrichting, authenticiteit, methodes en technieken en beschikbaarstelling van digitale instrumenten. De bij de regeling behorende Standaard Vergelijkbare bestemmingsplannen 2008 (SVBP 2008) bevat de richtlijnen voor de opzet en verbeelding van bestemmingsplannen. De regeling standaarden ruimtelijke ordening 2008 en de bijbehorende SVBP 2008 zijn in 2013 vervangen door de nieuwe Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012 en moeten verplicht met ingang van 1 juli 2013 worden toegepast. Het onderhavige bestemmingsplan is in overeenstemming met de SVBP 2012 tot stand gebracht. Voor zover (geoorloofd) van de standaarden wordt afgeweken of deze standaarden een bepaalde interpretatieruimte laten bij de toepassing daarvan, wordt hieronder de plansystematiek toegelicht.
De bestemmingen en aanduidingen zoals weergegeven in de verbeelding van het GML-bestand dienen in samenhang met de regels te worden gelezen. In opvolging van de voorschriften van artikel 3.2.1, 3.2.2 en 3.2.4 van het Besluit ruimtelijke ordening zijn standaardregels opgenomen. De SVBP 2008 schrijft voor op welke wijze de regels dienen te zijn ingedeeld en hoe elke planregel moet worden opgebouwd. Daarnaast heeft de gemeente een bepaalde vaste werkwijze voor het toepassen van de SVBP 2008 die bij de vormgeving van het bestemmingsplan is gevolgd. In overeenstemming met de SVBP 2008 zijn de planregels neergelegd in vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, bestemmingsregels, algemene regels en overgang- en slotregels zijn opgenomen. In deze paragraaf wordt voor elk van deze hoofdstukken verantwoord op welke wijze de richtlijnen van de SVPB 2008 zijn toegepast.
In overeenstemming met de SVBP bevat het eerste hoofdstuk van de planregels de inleidende regels van het bestemmingsplan. Deze regels hebben tot doel duidelijkheid te bieden over de interpretatie van de in het bestemmingsplan gehanteerde begrippen en termen. Dit zijn de in artikel 1 neergelegde begripsbepalingen. Een aantal van de gegeven definities wordt bindend voorgeschreven in de SVBP. Voor zover de regels bepalingen bevatten over aan te houden maatvoeringen, wordt in de inleidende regels aangegeven hoe deze maten moeten worden bepaald. Dit zijn de meetvoorschriften. De SVBP schrijft voor een aantal maatvoeringen de wijze van meten dwingend voor.
Na de inleidende regels volgen de bestemmingsregels. Hierin zijn in overeenstemming met de SVBP achtereenvolgens en in alfabetische volgorde de planregels opgenomen van de voorkomende bestemmingen. De bestemmingen zijn gekozen in overeenstemming met de richtlijnen van de SVBP voor wat betreft de hoofdgroepen van bestemmingen en de daarbinnen vallende functies. Het gaat in dit bestemmingsplan om de volgende enkelbestemmingen:
Naast enkelbestemmingen kunnen in een bestemmingsplan ook dubbelbestemmingen voorkomen. Dubbelbestemmingen zijn van toepassing op gronden waar twee of meer onafhankelijk van elkaar voorkomende bestemmingen aan de orde zijn. In dit bestemmingsplan komen de volgende dubbelbestemmingen voor:
De regels van een bestemming hebben een in de SVPB dwingend voorgeschreven opbouw met een vaste volgorde van daarin voorkomende elementen. De SVBP schrijft voor dat het eerste onderdeel van de bestemmingsregels de 'bestemmingsomschrijving' bevat, waarin de gebruiksdoeleinden van de bestemming worden omgeschreven. In aanvulling op de SVBP is in overeenstemming met de gemeentelijke werkwijze in de bestemmingsomschrijving een subgeleding aangebracht. Het eerste sublid geeft een algemene doeleindenomschrijving. Het tweede sublid bevat vervolgens de opsomming van het gebruik dat binnen deze omschrijving toegestaan is. Voor zover eventueel verboden gebruik niet in de algemene verbodsregels kan worden ondergebracht, is een derde sublid opgenomen, waarin wordt aangegeven welk gebruik op de betreffende gronden in elk geval niet is toegestaan.
Overeenkomstig de SVBP zijn de bouwregels telkens vervat in het tweede lid van de bestemmingsregels. Volgens de voorgeschreven plansystematiek dienden de bouwregels te worden gelezen in samenhang met de algemene bepalingen in het tweede inleidende artikel over de wijze van meten. In het bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de mogelijkheden die de SVBP biedt om met behulp van bouwaanduidingen en maatvoeringaanduidingen aanwijzingen te geven over de wijze van bouwen en verschijningsvormen van bouwen. De in het plan gebruikte aanduidingen komen voor in de bij de SVBP opgenomen lijst van aanduidingen.
Volgens de SVBP worden de algemene regels ondergebracht in hoofdstuk 3 van de planregels. De algemene regels moeten worden opgevat als de afsluitende regels van het bestemmingsplan. Zij vormen het voorwaardenscheppende kader van het bestemmingsplan als geheel. Hoewel de SVBP wel de volgorde van de algemene regels bepaalt, laat deze de keuze vrij om de algemene regels in één artikel samen te nemen, of deze geordend per onderwerp in verschillende artikelen neer te leggen. Vanwege de grote verscheidenheid van zaken die in de algemene regels aan de orde komen, wordt in de gemeentelijke werkwijze de voorkeur gegeven aan de tweede variant, waarbij aan elk onderwerp een artikel wordt gewijd. Naast de wettelijk verplichte anti-dubbeltelbepaling die onder de algemene regels moet worden geplaatst zijn in dit bestemmingsplan met name de gebiedsaanduidingen van belang. De antidubbeltelbepaling betreft een standaardbepaling die als zodanig is voorgeschreven in artikel 3.2.4 van het Besluit ruimtelijke ordening. De antidubbeltelregel heeft tot doel dat gronden die al eens in aanmerking zijn genomen bij het verlenen van omgevingsvergunningen niet nogmaals worden meegeteld. De algemene gebruiksregels bevatten in elk geval een verklaring van hetgeen in het bestemmingsplan onder verboden gebruik moet worden verstaan. Naast een verwijzing naar het algemene gebruiksverbod van artikel 7.2 van de Wet ruimtelijke ordening in samenhang met artikel 2.1 lid 1 onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, zijn zo nodig specifieke gebruiksverboden opgenomen ter invulling van het algemene gebruiksverbod. Volgens de SVBP dienen in hoofdstuk 4 van de planregels de overgangs- en slotregels te worden ondergebracht. Hier vinden de wettelijk voorgeschreven bepalingen met betrekking tot het overgangsrecht een plaats, alsmede de citeertitel van het bestemmingsplan opgenomen.
Sinds de inwerkingtreding van de digitale verplichtingen van het Besluit ruimtelijke ordening op 1 januari 2010 is het digitale bestemmingsplan juridisch bindend. De planverbeelding is digitaal vorm gegeven overeenkomstig de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012. De systematiek van de planverbeelding in dit bestemmingsplan vormt geen aanvulling op of geoorloofde afwijking van de SVBP en behoeft in die zin dus geen nadere toelichting. De Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2008 schrijft ook voor hoe de koppeling tussen de planverbeelding met de andere planonderdelen in de dataset dient plaats te vinden. Het digitale plan is de verzameling geometrisch bepaalde planobjecten dat is vervat in een GML-bestand met bijbehorende regels. De digitale ruimtelijke informatie wordt zowel digitaal als analoog verbeeld.
De digitale bestandenset heeft het volgende planidentificatienummer gekregen: NL.IMRO.0358.01B-VO01. De SVBP bevat richtlijnen over de wijze waarop de inhoud van de planregels digitaal moet worden weergegeven. Het digitale bestemmingsplan is overeenkomstig deze richtlijnen vervaardigd. Het SVBP schrijft voorts voor dat de digitale verbeelding alle relevante bestemmingsplaninformatie kan tonen, maar over de wijze waarop dat gebeurt is niets geregeld dan dat het opvragen van bestemmingsplaninformatie op interactieve wijze dient plaats te vinden. De planregels worden aangehaald als "regels van het bestemmingsplan 1e herziening Schnkelpolder - t.o. Mr. Jac. Takkade 8".
De analoge verbeelding leidt tot de analoge plankaart op papier. Ook voor de analoge verbeelding bevat de SVBP richtlijnen over de weergave van de inhoud van het bestemmingsplan. Daarnaast geldt voor de analoge verbeelding dat deze alle te verbeelden informatie moet bevatten. Er zijn regels over de opbouw van de legenda van de analoge verbeelding, over het opnemen van de noordpijl en een schaal op de plankaart en over het materiaal waarvan de plankaart wordt vervaardigd. Tevens dient bij de vaststelling van het bestemmingsplan te worden aangegeven welke ondergrond voor de analoge planverbeelding is gebruikt. Het plangebied is op één kaartblad vervat met een schaal van 1:500. Als ondergrond is de GBK gebruikt van 13 maart 2015.