Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Standplaatsen Liesbosch
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0356.LI2013HER001-VA03

Regels

1 Inleidende regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 Plan
Het bestemmingsplan Standplaatsen Liesbosch van de gemeente Nieuwegein.

1.2 Bestemmingsplan
De geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0356.LI2013HER001-VA03 met de bijbehorende regels

1.3 Aanduiding
Op de verbeelding weergegeven vlak of figuur, waar gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het
gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 Aanduidingsgrens
De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 Archeologisch monument
Een aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden.

1.6 Archeologisch onderzoek
Onderzoekswerkzaamheden naar het bodemarchief die ten behoeve van de archeologische monumentenzorg worden uitgevoerd volgens de eisen zoals gesteld in de vigerende Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA).

1.7 Archeologisch rapport
Rapportage waarin de archeologische waarde van het terrein waarop de aanvraag betrekking heeft wordt vastgesteld, die naar het oordeel van het dagelijkse bestuur voldoet aan de vigerende Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie.

1.8 Archeologische verwachting
Waarden waarvan de aanwezigheid in de bodem aannemelijk is of vermoed wordt.

1.9 Archeologische waarden
Waarden waarvan de aanwezigheid bekend is in de vorm van fysieke overblijfselen in de bodem.

1.10 Bebouwing
Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.11 Bedrijf
Een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan-huis-verbonden beroepen daaronder niet begrepen.

1.12 Bestaand
  1. bij bebouwing: bebouwing, die op het moment van inwerkingtreding van de beheersverordening tot stand is gekomen in overeenstemming met de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht dan wel tot stand mag komen met in achtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
  2. bij gebruik: gebruik overeenkomstig het voorheen geldende bestemmingsplan, dan wel bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht mag worden uitgevoerd.
1.13 Bestemmingsgrens
De grens van een bestemmingsvlak.

1.14 Bestemmingsvlak
Een bepaald vlak met eenzelfde bestemming, zoals weergegeven op de verbeelding.

1.15 Bouwen
Plaatsen, geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen of vergroten van een bouwwerk.

1.16 Bouwvlak
Een bepaald vlak, zoals weergegeven op de verbeelding, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.17 Bouwwerk
Een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.18 Detailhandel
Het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop), het verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.19 Dienstverlening
Het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder belwinkel en internetcafé.

1.20 Functie
Doeleinden ten behoeve waarvan gebruik van gebouwen en/of gronden of aangewezen delen
daarvan, is toegestaan.

1.21 Gebouw
Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.22 Geluidsbelasting vanwege een industrieterrein
De etmaalwaarde van het equivalente geluidsniveau in dB(A) op een bepaalde plaats, veroorzaakt door de gezamenlijke inrichtingen en toestellen, aanwezig op het industrieterrein, het geluid van niet tot de inrichting behorende motorvoertuigen op het terrein daaronder niet begrepen, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder.

1.23 Geluidszone - industrie
De met het vlak 'geluidzone - industrie' aangewezen zone, zoals bedoeld in artikel 40 van de Wet geluidhinder.

1.24 Groothandel
Het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan wederverkopers dan wel aan instellingen of personen ter aanwending in een andere bedrijfsactiviteit.

1.25 Hoofdgebouw
Een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.26 Horeca
Het bedrijfsmatig verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken, het bedrijfsmatig, exploiteren van zaalaccommodatie en/of het bedrijfsmatig verstrekken van nachtverblijf, waaronder bed & breakfast, discotheek, feestzaal, partyboerderij.

1.27 Industrieterrein
Terrein waaraan een bestemming is gegeven die de mogelijkheid van vestiging van inrichtingen, behorende tot een bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen categorie van inrichtingen die in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken, insluit.

1.28 Kantoor
Het bedrijfsmatig verlenen van diensten waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder begrepen congres- en vergaderaccommodatie.

1.29 Maaiveld
De gemiddelde hoogte van het terrein ten tijde van het rechtskracht verkrijgen van het bestemmingsplan.

1.30 Nutsvoorzieningen
Voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling, telefooncellen en apparatuur voor telecommunicatie.

1.31 Ondergronds bouwwerk
Een (gedeelte van) een bouwwerk, waarvan de bovenkant van de vloer is gelegen op ten minste 1,75 m beneden peil.

1.32 Onderkomen
Een voor verblijf geschikt, al dan niet aan zijn bestemming onttrokken, vaar- of voertuig of andere besloten ruimte, voor zover dat of die niet als een bouwwerk is aan te merken, alsook een tent.

1.33 Overkapping
Een bouwwerk, geen gebouw zijnde, omsloten door ten hoogste één wand en voorzien van een gesloten dak.

1.34 Parkeervoorzieningen
Elke al dan niet overdekte stallingsgelegenheid ten behoeve van gemotoriseerd verkeer.

1.35 Peil
  1. voor gebouwen, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan een weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  2. indien in of op het water wordt gebouwd: het Nieuw Amsterdams Peil of een ander plaatselijk aan te houden waterpeil;
  3. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende maaiveld.
1.36 Perifere detailhandel
Detailhandel in goederen die wegens aard en omvang niet of moeilijk in traditionele winkelcentra zijn te verkopen, te weten detailhandel in auto’s, boten, motoren, caravans, in grove bouwmaterialen, in keuken en sanitair, tuincentra, bouwmarkten, detailhandel in wonen (90% van het winkelvloeroppervlakte dient bestemd te zijn voor meubels, vloerbedekking of woningtextiel).

1.37 Productiegebonden detailhandel
Detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie.

1.38 Prostitutie
Het zich beschikbaar stellen voor en het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.

1.39 Risicovolle inrichting
Een bedrijf als bedoeld in artikel 2, lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

1.40 Seksinrichting
De voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie plaatsvindt.

1.41 Standplaats
Het vanaf een vaste plaats op een openbare en in de openlucht gelegen plaats te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel aanbieden van diensten gebruikmakend van fysieke middelen, zoals een kraam, een wagen of een tafel.

1.42 Verbeelding
De gewaarmerkte kaart met nummer: NL.IMRO.0356.LI2013HER001-VA03 met bijbehorende verklaring waarop de bestemmingen van de in het bestemmingsplan begrepen gronden zijn aangegeven.

1.43 Voorgevellijn
De voorste grens van het bouwvlak die is gericht naar de weg en waarop de bebouwing is georiënteerd.

1.44 Windturbine
Een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voor het omzetten van windenergie in mechanische, elektrische of thermische energie.

1.45 Zelfstandig kantoor
Een kantoor dat niet ondergeschikt is aan en niet samenhangt met andere, ter plaatse uitgeoefende bedrijfsactiviteiten.

1.46 Zoneringsplichtige inrichtingen
Inrichtingen die in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken als bedoeld in Bijlage I, onderdeel D, van het Besluit omgevingsrecht.
Artikel 2 Wijze van meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.2 de brutovloeroppervlakte
binnenwerks, met dien verstande dat de totale vloeroppervlakte ten dienste van kantoren, winkels of bedrijven, met inbegrip van de daarbij behorende magazijnen en overige dienstruimten, worden opgeteld.

2.3 dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.4 de goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.5 de inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.6 de oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijventerrein
 
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bedrijventerrein' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 4.2' bedrijven die voorkomen in categorie 1, 2, 3.1, 3.2, 4.1 of 4.2 van de van deze regels deel uitmakende Staat van Bedrijfsactiviteiten;
  2. groothandelsbedrijven;
  3. bestaande perifere detailhandel;
  4. wegen en straten, wandel- en fietspaden.
Ten dienste van en in verband met deze bestemming zijn toegelaten:
  1. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  2. bijbehorende voorzieningen, zoals erven, parkeer- en groenvoorzieningen en water.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Gebouwen
Voor het bouwen van gebouwen geldt de volgende bepaling:
  1. het bouwen van gebouwen is niet toegestaan.
3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
  1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 3 m bedragen;
  2. het bouwen van een reclamemast is niet toegestaan;
  3. de bouwhoogte van lichtmasten en technische installaties mag niet meer dan 40 m bedragen;
  4. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 6 m bedragen;
  5. het bepaalde onder c en d geldt niet voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ter geleiding, begeleiding en regeling van het verkeer.
3.3 Specifieke gebruiksregels
3.3.1 Niet-toegestaan gebruik
Met betrekking tot het gebruik in strijd met de bestemming gelden de volgende regels:
  1. opslag van meer dan 10.000 kg consumentenvuurwerk per bedrijf is niet toegestaan;
  2. zoneringsplichtige inrichtingen zijn niet toegestaan;
  3. bedrijfswoningen zijn niet toegestaan;
  4. risicovolle inrichtingen zijn behoudens bestaande inrichtingen niet toegestaan;
  5. opslag van goederen is niet toegestaan;
  6. detailhandel is niet toegestaan, tenzij het
    1. detailhandel betreft als ondergeschikte nevenactiviteit van de bedrijfsuitoefening, in op het bedrijf geproduceerde goederen;
    2. detailhandel betreft zoals bedoeld in lid 3.1 onder c;
    3. detailhandel betreft zoals bedoeld in lid 12.2.
3.4 Afwijken van de gebruiksregels
 
3.4.1 Afwijking ander soort bedrijf
Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in lid 3.1, onder a, ten behoeve van het vestigen van bedrijven die niet zijn genoemd in de van deze regels deel uitmakende Staat van Bedrijfsactiviteiten of bedrijven uit één categorie hoger dan krachtens lid 3.1, onder a, op de betreffende plaats is toegestaan, mits het betreffende bedrijf naar aard en invloed op de omgeving gelijkgesteld kan worden met bedrijven die ter plaatse krachtens lid 3.1, onder a, zijn toegestaan.

3.4.2 Afwijking perifere detailhandel
Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in lid 3.3.1 onder f, ten behoeve van perifere detailhandel.
Artikel 4 Verkeer - Verblijfsgebied
 
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. wegen en straten, wandel- en fietspaden met een functie voornamelijk gericht op zowel verblijf als op de afwikkeling van het doorgaande verkeer;
  2. parkeer-, groen en speelvoorzieningen;
  3. waterhuishoudkundige doeleinden, waterberging, oeververbindingen en waterlopen;
  4. ondergrondse afvalcontainers;
  5. geluidwerende voorzieningen.
Ten dienste van en in verband met deze bestemming zijn toegelaten:
  1. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
4.2 Bouwregels
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen: 
  1. de bouwhoogte van lichtmasten en geluidwerende voorzieningen mag niet meer dan 15 m bedragen;
  2. de bouwhoogte van abri's mag niet meer dan 3 m en de oppervlakte per abri niet meer dan 10 m² bedragen;
  3. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 m bedragen.
Artikel 5 Leiding - Hoogspanningsverbinding
 
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor:
  1. bovengrondse hoogspanningsleiding met de hartlijn van de leiding uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'hartlijn leiding - hoogspanning';
Ten dienste van en in verband met deze bestemming zijn toegelaten:
  1. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
5.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
  1. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 5.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met dien verstande dat:
    1. de bouwhoogte van hoogspanningsmasten ten hoogste 60 m bedraagt;
    2. de bouwhoogte van overige bouwwerken geen gebouwen ten hoogste 3 m
      bedraagt;
  2. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de
    bestaande fundering.
5.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in lid 5.2, ten behoeve van het bouwen overeenkomstig de desbetreffende andere bestemming van deze gronden, mits:
  1. hierdoor geen blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van en de veiligheidssituatie rond de betreffende leiding en
  2. ter zake daarvan vooraf advies van de betreffende leidingbeheerder is ingewonnen.
5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.4.1 Aanlegverbod zonder omgevingsvergunning
Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' zonder een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
  1. het aanbrengen van hoog opgroeiende beplantingen en bomen;
  2. het aanleggen van andere kabels en leidingen dan in de bestemmingsomschrijving aangegeven, en daarmee verband houdende constructies;
  3. het aanleggen van watergangen en -partijen.
5.4.2 Uitzonderingen op het verbod
Het verbod als bedoeld in sublid 5.4.1, is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:
  1. betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer;
  2. op het tijdstip van het van kracht worden van de verordening in uitvoering zijn, dan wel krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning, vrijstelling of anderszins mogen worden uitgevoerd.
5.4.3 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning
Werken en werkzaamheden als bedoeld in sublid 5.4.1, zijn slechts toelaatbaar, mits:
  1. geen blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het doelmatig functioneren van en de veiligheidssituatie rond de betreffende leiding;
  2. ter zake daarvan vooraf advies van de betreffende leidingbeheerder is ingewonnen.
Artikel 6 Waarde - Archeologie 4
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde – Archeologie 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van aanwezige of naar verwachting aanwezige archeologische waarden.
6.2 Bouwregels
6.2.1 Omgevingsvergunning voor het bouwen
Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere, op deze gronden voorkomende bestemmingen dient de aanvrager van de omgevingsvergunning voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 500 m² en waarvoor graaf- en/of heiwerkzaamheden plaatsvinden dieper dan 30 cm beneden maaiveld, een rapport te overleggen waarin:
  1. de aanwezigheid van archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate zijn vastgesteld; en
  2. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
6.2.2 Voorwaarde omgevingsvergunning
Indien uit het in sublid 6.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen zullen of kunnen worden verstoord, kunnen burgemeester en wethouders één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
6.2.3 Uitzonderingen
Het bepaalde in sublid 6.2.1 en 6.2.2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij:
  1. de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en
  2. gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
6.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
6.3.1 Omgevingsvergunningplicht
Behoudens het bepaalde in sublid 6.3.2, is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders op en in de in lid 6.1 bedoelde gronden de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
  1. grondwerkzaamheden dieper dan 0,3 m en met een oppervlakte van meer dan 500 m², waartoe worden gerekend het afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage;
  2. het verlagen van het waterpeil;
  3. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  4. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie-, of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
6.3.2 Uitzondering omgevingsvergunningplicht
Het in sublid 6.3.1 gestelde verbod geldt niet voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden:
  1. in het kader van het normale beheer en onderhoud;
  2. in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen, mits verricht door een ter zake deskundige;
  3. waarmee op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan is of mag worden begonnen krachtens een verleende vergunning.
6.3.3 Toetsingscriteria
De omgevingsvergunning als bedoeld in lid 6.3.1 kan pas worden verleend:
  1. indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden van de gronden;
  2. nadat door de aanvrager een rapport is overgelegd waarin:
    1. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en
    2. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd;
  3. nadat ter beoordeling van het archeologisch rapport advies wordt ingewonnen bij een ter zake deskundige.
6.3.4 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning
Indien uit het in lid 6.3.3 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het uitvoeren van werken of werkzaamheden zullen worden verstoord, kunnen één of meerdere van de volgende voorwaarden worden verbonden aan de omgevingsvergunning:
  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
Artikel 7 Waarde - Archeologie 8
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde – Archeologie 8' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van aanwezige of naar verwachting aanwezige archeologische waarden.
7.2 Bouwregels
7.2.1 Omgevingsvergunning voor het bouwen
Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere, op deze gronden voorkomende bestemmingen dient de aanvrager van de omgevingsvergunning voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 10.000 m² en waarvoor graaf- en/of heiwerkzaamheden plaatsvinden dieper dan 150 cm beneden maaiveld, een rapport te overleggen waarin:
  1. de aanwezigheid van archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate zijn vastgesteld; en
  2. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
7.2.2 Voorwaarde omgevingsvergunning
Indien uit het in sublid 7.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen zullen of kunnen worden verstoord, kunnen burgemeester en wethouders één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
7.2.3 Uitzonderingen
Het bepaalde in sublid 7.2.1 en 7.2.2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij:
  1. de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en
  2. gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
7.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
7.3.1 Omgevingsvergunningplicht
Behoudens het bepaalde in sublid 7.3.2, is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders op en in de in lid 7.1 bedoelde gronden de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
  1. grondwerkzaamheden dieper dan 150 cm en met een oppervlakte van meer dan 10.00 m², waartoe worden gerekend het afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage;
  2. het verlagen van het waterpeil;
  3. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  4. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie-, of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
7.3.2 Uitzondering omgevingsvergunningplicht
Het in sublid 7.3.1 gestelde verbod geldt niet voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden:
  1. in het kader van het normale beheer en onderhoud;
  2. in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen, mits verricht door een ter zake deskundige;
  3. waarmee op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan is of mag worden begonnen krachtens een verleende vergunning.
7.3.3 Toetsingscriteria
De omgevingsvergunning als bedoeld in lid 7.3.1 kan pas worden verleend:
  1. indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden van de gronden;
  2. nadat door de aanvrager een rapport is overgelegd waarin:
    1. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en
    2. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd;
  3. nadat ter beoordeling van het archeologisch rapport advies wordt ingewonnen bij een ter zake deskundige.
7.3.4 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning
Indien uit het in lid 7.3.3 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het uitvoeren van werken of werkzaamheden zullen worden verstoord, kunnen één of meerdere van de volgende voorwaarden worden verbonden aan de omgevingsvergunning:
  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
Artikel 8 Waterstaat
 
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waterstaat' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor:
  1. het onderhoud en instandhouding hoofdwatergangen en andere voorzieningen ten behoeve van de hoofdwatergang.
Ten dienste van en in verband met de primaire bestemming zijn toegelaten:
  1. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
8.2 Bouwregels
Voor het bouwen gelden de volgende regels:
  1. op de gronden mogen ten behoeve van de in lid 8.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
  2. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de
    bestaande fundering.
8.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in lid 8.2, ten behoeve van het bouwen overeenkomstig de desbetreffende andere bestemming van deze gronden, mits:
  1. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de hoofdwatergang;
  2. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de betreffende beheerder van de betreffende hoofdwatergang.
8.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
8.4.1 Aanlegverbod zonder omgevingsvergunning
Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Waterstaat' zonder een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
  1. het aanleggen van wegen, paden, banen en andere oppervlakteverhardingen;
  2. het veranderen van het huidige maaiveldniveau door ontginnen, bodemverlagen, egaliseren, afgraven of ophogen;
  3. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en/of bomen;
  4. het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een of andere wijze indrijven van voorwerpen;
  5. diepploegen;
  6. het aanleggen van kabels en leidingen en daarmee verband houdende constructies;
  7. het aanleggen van watergangen of het vergraven, verruimen of dempen van reeds bestaande
    watergangen.
8.4.2 Uitzonderingen op het aanlegverbod
Het verbod als bedoeld in sublid 8.4.1, is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:
  1. betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer;
  2. op het tijdstip van het van kracht worden van het bestemmingsplan in uitvoering zijn, dan wel krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning, vrijstelling of anderszins mogen worden uitgevoerd.
8.4.3 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning
De werken of werkzaamheden als bedoeld in sublid 8.4.1, zijn slechts toelaatbaar, mits:
  1. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de hoofdwatergang;
  2. vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij de beheerder van de betreffende hoofdwatergang.
3 Algemene regels
 
Artikel 9 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 10 Algemene bouwregels
 
10.1 Overschrijding bouwgrenzen
De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van aanduidingsgrenzen, aanduidingen en bestemmingsregels worden overschreden door:
  1. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding ten hoogste 2,5 m bedraagt;
  2. tot gebouwen behorende erkers en serres, mits de overschrijding ten hoogste 2 m bedraagt; 
  3. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding ten hoogste 1,5 m bedraagt.
Artikel 11 Algemene gebruiksregels
Een gebruik in strijd met de bestemmingen en het ten aanzien daarvan bepaalde is in ieder geval het gebruik van:
  1. gronden en bouwwerken als of ten behoeve van nieuwe seksinrichtingen;
  2. onbebouwde gronden als stand- of ligplaats van onderkomens, tenzij dit gebruik verband houdt met de verwerkelijking van de bestemming of met het gebruik overeenkomstig de bestemming;
  3. onbebouwde gronden als opslag-, stort- of bergplaats van machines, voer- en vaartuigen en andere al of niet afgedankte stoffen, voorwerpen en producten, tenzij dit gebruik verband houdt met de verwerkelijking van de bestemming of met het gebruik overeenkomstig de bestemming.
Artikel 12 Algemene aanduidingsregels
12.1 Geluidszone - industrie
Ter plaatse van de aanduiding 'Geluidzone - industrie'
  1. ligt de rond het industrieterrein Liesbosch gelegen zone als bedoeld in artikel 40 van de Wet geluidhinder, buiten welke zone de geluidsbelasting vanwege het desbetreffende terrein de waarde van 50 dB(A) niet te boven mag gaan;
  2. zijn nieuwe geluidsgevoelige objecten niet toegestaan.
12.2 Overige zone - standplaatsen
 
12.2.1 Aanduidingsomschrijving
Voor de gronden aangeduid met 'Overige zone - standplaatsen' gelden de volgende bepalingen:
  1. naast de aldaar vigerende bestemming(en) zijn tevens standplaatsen toegestaan;
  2. het aantal standplaatsen mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal standplaatsen' is aangeduid.
12.2.2 Gebruiksregels
De standplaats als bedoeld in lid 12.1.1, inclusief bijbehorende voorzieningen zoals luifels, uitstallingen en vuilnisbakken, heeft een oppervlak van maximaal 28 m².
Artikel 13 Algemene afwijkingsregels
 
13.1 Afwijkingen
Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen in afwijking van:
  1. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot maximaal 10% van die maten, afmetingen en percentages;
  2. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geeft;
  3. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
  4. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat nutsgebouwtjes, wachthuisjes ten behoeve van het openbaar vervoer, telefooncellen, gebouwtjes ten behoeve van de bediening van kunstwerken, toiletgebouwtjes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes worden gebouwd, mits de inhoud per gebouwtje maximaal 50 m³ zal bedragen;
  5. het bepaalde ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de bouwhoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot maximaal 10 m;
  6. het bepaalde ten aanzien van de maximale bouwhoogte van gebouwen en toestaan dat de bouwhoogte van gebouwen wordt vergroot ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers en lichtkappen, mits:
    1. de oppervlakte van de vergroting niet meer dan 10% van de oppervlakte van het betreffende bouwvlak bedraagt;
    2. de bouwhoogte niet meer dan 1,25 maal de maximale bouwhoogte van het betreffende gebouw bedraagt;
  7. het bepaalde ten aanzien van de maximale bouwhoogte van gebouwen en toestaan dat de bouwhoogte op het dakvlak ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals liftschachten en installaties, mits:
    1. de oppervlakte van de vergroting niet meer dan 10% van de oppervlakte van het betreffende dakvlak bedraagt;
    2. de bouwhoogte niet meer dan 3,5 m bedraagt.
13.2 Voorwaarden
Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 13.1, wordt niet verleend, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.
4 Overgangs- en slotregels
Artikel 14 Overgangsrecht
14.1 Overgangsrecht bouwwerken
  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
  2. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig ontheffing verlenen van het eerste lid voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 14.1 onder a met maximaal 10%;
  3. Het bepaalde in lid 14.1 onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreden van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
14.2 Overgangsrecht gebruik
  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 14.2 onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  3. Indien het gebruik, bedoeld in lid 14.2 onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  4. Het bepaalde in lid 14.2 onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 15 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan Standplaatsen Liesbosch van de gemeente Nieuwegein.