Plan: | Windpark Nieuwegein |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0356.BPWINDPARK-VA03 |
Klimaatbeleid
Richtinggevend beleidskader voor het rijksbeleid vormt het VN-Klimaatverdrag (1992) en het daarbij behorende Kyoto-protocol (1997), waarin de Europese Unie heeft toegezegd in de periode van 2008 tot 2012 de CO2-emissies met 8% terug te brengen ten opzichte van de uitgestoten hoeveelheid in 1990. Voor 2020 ligt er een doelstelling van 20% reductie in de CO2-uitstoot ten opzichte van 1990. Voor het aandeel duurzame energie is, eveneens voor 2020, een doelstelling van 16% in het regeerakkoord overeengekomen. In het regeerakkoord wordt verder gestreeft naar een volledige duurzame energievoorziening in 2050.
Bestuursovereenkomst Landelijke Ontwikkeling Windenergie (BLOW)
In overleg tussen Rijk en provincies zijn in 2001 doelstellingen afgesproken in de Bestuursovereenkomst Landelijke Ontwikkeling Windenergie (BLOW). Deze richtte zich op een taakstelling van 1500 MW in 2010. De ondertekenaars van het BLOW waren alle Nederlandse provincies, de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG), de Ministeries van VROM, EZ, Landbouw, Natuurbeheer en Visserij (LNV), Verkeer en Waterstaat (V&W) en Defensie. De landelijke doelstelling van 1500 MW geïnstalleerd windvermogen op land is in 2010 ruimschoots gepasseerd. Een aantal provincies, te weten Flevoland en Noord- en Zuid-Holland, heeft meer windvermogen opgesteld dan hun BLOW-taakstelling. Provincie Utrecht had een taakstelling van 50 MW. Dit vermogen is in de provincie Utrecht nog niet bereikt.
Het vorige kabinet heeft in het Nationaal Plan van Aanpak Windenergie vastgelegd welke maatregelen nodig zijn om de productiecapaciteit van windturbines te verdubbelen. In de periode tot 2012 zou de financiering van windparken met een totaal vermogen van 4000 MW (op land) moeten zijn toegewezen. In de periode 2011 tot 2020 moet er nog eens 2000 MW extra windenergie op land worden gerealiseerd.
Op dit moment bekijkt het huidige kabinet de doelstelling voor Wind op Land opnieuw en zal de ambitie alleen nog maar naar boven bijgesteld worden.
Structuurvisie infrastructuur en ruimte
Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Daar streeft het Rijk naar met een aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Een actualisatie van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid is daarvoor nodig. De verschillende beleidsnota's op het gebied van ruimte en mobiliteit zijn gedateerd door nieuwe politieke accenten en veranderende omstandigheden zoals de economische crisis, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen onder andere omdat groei, stagnatie en krimp gelijktijdig plaatsvinden. De structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.
In de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte formuleert het Rijk drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
Rijk en provincies zetten in op het ruimtelijk mogelijk maken van de doorgroei van windenergie op land tot minimaal 6000 MW in 2020. Daarnaast zet het Rijk in op voldoende ruimte voor op termijn 6000 MW op zee. Niet alle delen van Nederland zijn geschikt voor grootschalige winning van windenergie. Het Rijk zal daarom in de structuurvisie Wind op land, in samenwerking met de provincies, voorkeursgebieden voor grootschalige windenergie op land aanwijzen.
De plaatsingsstrategie met grootschalige dan wel kleinschalige bundeling van windturbines is een belangrijke taak voor de provinciale overheden, zowel voor wat betreft de keuze en schaal van de bundeling als de afstemming op de diverse landschapstypen en mogelijkheden tot combinatie met infrastructuur en bedrijventerreinen. Aan deze voorkeur wordt voldaan: het windpark is ruimtelijk inpasbaar in combinatie met de A27 en in combinatie met bedrijventerrein Het Klooster.
De plaatsing van windturbines nabij de hoofdinfrastructuur mag niet conflicteren met de inrichting van vrijwaringszones1 en met zonering vanuit het oogpunt van externe veiligheid en milieu. In dit verband is een risicoanalyse van het projectplan ter beoordeling voorgelegd aan de Brandweer Regio Utrechts Land (vroeger BRUL, tegenwoordig VRU) en het RIVM/CEV. Het BRUL heeft aangegeven geen advies te zullen geven aangaande het windpark, omdat de beoordeling hiervan buiten de competentie van het BRUL ligt. Het RIVM/CEV heeft de risicoanalyse wel beoordeeld en haar bevindingen aan de gemeente Nieuwegein toegestuurd (zie paragraaf 3.5.3 externe veiligheid). RIVM/CEV heeft zich in haar reactie geconcentreerd op de consequenties voor de lpg-stations en het wegrestaurant. Het RIVM acht het gebruik van de risicoanalyse voor vergunningverlening verdedigbaar voor wat de in de analyses genoemde risico- en dominoafstanden betreft.