direct naar inhoud van 2.9 Milieu
Plan: Vreeswijk - Noord
Status: onherroepelijk
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0356.BPVN2010001-OH01

2.9 Milieu

In het kader van dit bestemmingsplan worden geen activiteiten uit bijlage C en D van het Besluit milieueffectrapportage mogelijk gemaakt die aanleiding geven een m.e.r.-beoordeling of een (plan- of project)MER op te stellen. Dit geldt ook voor activiteiten uit de Provinciale Milieuverordening. In (de directe omgeving) van het plangebied ligt geen Natura 2000-gebied. Met de uitvoering van het bestemmingsplan is het derhalve niet noodzakelijk om een passende beoordeling (planMER) in het kader van de Europese Habitatrichtlijn op te stellen.

2.9.1 Bedrijven en Milieuzonering

Op het bedrijventerrein De Wiers Zuid bevinden zich de meeste bedrijven. Met uitzondering van de museumwerf die zich in de woonwijk bevindt.

Bedrijven
Om milieuhinder als gevolg van de bedrijfsactiviteiten (buiten het milieuspoor) al in het ruimtelijk spoor te voorkomen, worden in het bestemmingsplan grenzen gesteld aan de toelaatbaarheid van de bedrijfsactiviteiten. Uitgaande van de afstand tot de bedrijfsbestemmingen en het gebiedstype van de milieugevoelige functies (in dit geval (bedrijfs)woningen op het bedrijventerrein en woningen in de omgeving) wordt in de regels bepaald welke bedrijfsactiviteiten worden toegelaten. In de regels wordt voor dit doel gebruikgemaakt van een zogenaamde Staat van Bedrijfsactiviteiten. Dit is een lijst waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar toenemende milieubelasting. Deze Staat van bedrijfsactiviteiten is gebaseerd op de VNG-publicatie "Bedrijven en Milieuzonering" (2009). In deze lijst worden voor een groot aantal bedrijfstypen en -activiteiten richtafstanden ten opzichte van een "rustige woonwijk" vermeld. Zoals ook in de VNG-publicatie is aangegeven en in vaste jurisprudentie is bevestigd, kan voor andere omgevingstypen dan "een rustige woonwijk" worden afgeweken van deze richtafstanden. Voor een nadere toelichting op de Staat van Bedrijfsactiviteiten wordt verwezen naar bijlage 6.

Toelaatbaarheid bedrijven
Het bedrijventerrein binnen het plangebied is geschikt voor uiteenlopende bedrijfsfuncties. In de huidige situatie komen er ook zeer uiteenlopende bedrijven op het bedrijventerrein voor. Het gaat voornamelijk om bedrijven uit de milieucategorie 1 tot en met 3.2. Daarnaast zijn er twee bedrijven met milieucategorie 4.1 gevestigd.
De museumwerf van het binnenvaartmuseum is niet gevestigd op het bedrijventerrein, maar ligt in de woonwijk. De scheepswerf valt onder milieucategorie 5.1.

Bij de milieuzonering voor het onderhavige bestemmingsplan is rekening gehouden met gevoelige functies in de omgeving en met de gewenste zonering van bedrijfsfuncties (locatie hoogwaardige bedrijvigheid, producerende bedrijven, kantoren etc.).

Gevoelige functies en gebiedstypen 
Voor de milieuzonering dient rekening te worden gehouden met diverse (clusters van) woningen binnen het plangebied en in de directe omgeving daarvan.
Hierbij is onderscheid gemaakt tussen:

  • 1. woningen in een rustige woonwijk grenzend aan het bedrijventerrein:
    voor de woningen in een rustige woonwijk zijn de volledige richtafstanden conform VNG-publicatie gehanteerd;
  • 2. burgerwoningen langs de rand van het bedrijventerrein en op het bedrijventerrein zelf:
    voor de burgerwoningen langs de rand van het bedrijventerrein en op het bedrijventerrein zelf wordt met maximaal 1 afstandsstap afgeweken van de bovengenoemde richtafstanden omdat het daarbij om een gemengd gebied gaat (geen rustige woonwijk): ter plaatse is de woonfunctie in hoge mate gemengd met bedrijvigheid en/of agrarische activiteiten;
  • 3. bedrijfswoningen op het bedrijventerrein:
    de op het bedrijventerrein aanwezige bedrijfswoningen zullen worden gehandhaafd. Het betreft een bestaande situatie die reeds enige beperkingen op kan leveren voor omliggende bedrijven. Bedrijfswoningen vormen een heel specifiek type woningen waar vanuit bestaande wetgeving minder hoge eisen aan het woon- en leefklimaat kunnen worden gesteld in relatie tot nabijgelegen bedrijvigheid. Hierdoor is het bestemmen van bedrijfswoningen als burgerwoningen niet gewenst: voor burgerwoningen worden vaak hogere eisen gesteld in het kader van het voorkomen van milieuoverlast. In de directe omgeving van bedrijfswoningen zijn vanwege het specifieke type woningen bedrijven uit maximaal categorie 3.1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten toegestaan. Bedrijven uit categorie 3.2 zijn op een afstand van 100 m toegestaan.

Milieuzonering in het plangebied
In de directe omgeving van woningen worden alleen bedrijven uit de categorieën 1 en 2 uit de Staat van Bedrijfsactiviteiten toegelaten. Dit zijn bedrijven die tussen of direct naast woningen kunnen worden toegelaten in gemengde gebieden.
Verder het bedrijventerrein op loopt de toegestane milieucategorie op tot maximaal 3.2. Op het bedrijventerrein zijn als recht geen bedrijven uit milieucategorie 4.1. meer toegestaan.

Inschaling bestaande bedrijven
De bestaande bedrijven in het gebied zijn geïnventariseerd en ingeschaald volgens de Staat van Bedrijfsactiviteiten. In de praktijk blijkt dat op het bedrijventerrein De Wiers Zuid vijf bedrijven zijn die een hogere milieucategorie hebben dan is toegestaan op basis van de milieuzonering. Voor een overzicht van de betreffende bedrijven wordt verwezen naar bijlage 4.
In het voorliggende bestemmingsplan krijgen deze bedrijven een aparte regeling. Op deze manier worden de betreffende bedrijven niet belemmerd in hun bedrijfsvoering. Zodra het bedrijf stopt mag uitsluitend het huidige bedrijfstype of een bedrijfstype met een lagere milieucategorie terugkomen.

(Bedrijfs) woningen
In het plangebied zijn enkele bestaande bedrijfswoningen aanwezig. In dit bestemmingsplan worden de bedrijfsactiviteiten mogelijk gemaakt die zijn toegestaan volgens de vigerende milieuvergunningen. Daarnaast moeten de bedrijven in hun huidige bedrijfsvoering al rekening houden met de betreffende woningen. Als uitgangspunt geldt dat er geen nieuwe bedrijfswoningen mogelijk worden gemaakt.

Horeca
Op het bedrijventerrein is het schippersinternaat gevestigd. Het schippersinternaat heeft een kantine met een cateringfunctie.
Huis de Wiers is gevestigd op het bedrijventerrein. In het kantoorpand is een horeca-onderneming gevestigd. Het betreft een restaurant, waaraan in de zomer ook een terras wordt gevoegd.
De Museumwerf Vreeswijk heeft een kleinschalig theehuis. Dit is als ondergeschikte activiteit bij het museum toegestaan.

2.9.2 Geluid

Geluidsgevoelige bestemmingen
De Wet geluidhinder stelt normen voor de aanvaardbare geluidsbelastingen aan de gevels van geluidsgevoelige bestemmingen. De normen gelden alleen binnen geluidzones van gezoneerde wegen, spoorlijnen (waaronder specifieke (snel)tramlijnen) en industrieterreinen.
De Wet milieubeheer geeft normen voor de aanvaardbare geluidsbelastingen vanwege inrichtingen op de gevels van geluidsgevoelige bestemmingen. De normen gelden per inrichting afzonderlijk. De Wet milieubeheer is ook van kracht voor inrichtingen die niet op een gezoneerd industrieterrein liggen.
Geluidsgevoelige bestemmingen zijn woningen, woonwagenstandplaatsen, onderwijsgebouwen, ziekenhuizen, verpleeghuizen en andere gezondheidszorg-gebouwen. Andere bestemmingen, zoals kantoren en winkels, zijn niet geluidsgevoelig. Voor deze bestemmingen gelden dan ook geen geluidsnormen aan de gevels.

Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening gehouden dient te worden: wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai.
Artikel 76 Wgh verplicht ertoe om bij de vaststelling van een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden binnen een geluidzone ter zake van de geluidsbelasting van de gevel van geprojecteerde geluidsgevoelige bestemmingen (zoals woningen) de grenswaarden uit de Wgh in acht te nemen. Bij het voorbereiden van de vaststelling van zo'n bestemmingsplan moet akoestisch onderzoek worden gedaan naar die geluidsbelasting.

2.9.2.1 Weg- en railverkeer

Op grond van artikel 74 Wgh heeft iedere weg van rechtswege een geluidzone, met uitzondering van:

  • wegen die liggen binnen een tot woonerf bestemd gebied;
  • wegen waarop een wettelijke snelheid geldt van ten hoogste 30 kilometer per uur.

De breedte van de zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van de ligging van de weg in binnen- of buitenstedelijk gebied.

Normen nieuwe situaties
Voor woningen geldt voor wegverkeer een voorkeursgrenswaarde Lden van 48 dB incl. aftrek ex art. 110g Wgh. Voor binnenstedelijke wegen is de maximaal toelaatbare geluidsbelasting Lden voor woningen 63 dB incl. aftrek. Voor buitenstedelijke wegen is de maximaal toelaatbare geluidsbelasting Lden voor woningen 53 dB incl. aftrek. Een woonbestemming is niet mogelijk bij een geluidsbelasting boven de maximale grenswaarde. Andere niet geluidsgevoelige bestemmingen zijn wel mogelijk. Voor woningbouw met een hogere geluidsbelasting dan de voorkeursgrenswaarde kan in sommige gevallen bij Burgemeester en wethouders een hogere grenswaarde worden aangevraagd. Deze voorwaarden zijn geregeld in de Wet geluidhinder, het Besluit geluidhinder en het gemeentelijke beleid hogere waarden.

De voornaamste voorwaarden hieruit zijn:

  • de geluidsbelasting is zoveel mogelijk verlaagd; hiertoe kunnen geluidsbeperkende maatregelen bij de bron of in het overdrachtsgebied (geluidschermen of -wallen) worden ingezet; de doeltreffendheid, de stedenbouwkundige inpassing en de kosten van de maatregelen, maar ook de verkeersveiligheid, zijn van doorslaggevend belang bij de besluitvorming over de uitvoering van die maatregelen;
  • de geluidsbelasting is niet hoger dan de maximale ontheffingswaarde; de hoogte van deze ontheffingswaarde is situatieafhankelijk en mag maximaal 63 dB bedragen bij wegverkeergeluid en 68 dB bij railverkeergeluid;
  • de ruimtelijke ordening en de desbetreffende bouwkundige uitwerking is op de geluidssituatie afgestemd; er moet naar gestreefd worden dat de nieuwe woning minimaal één geluidsluwe gevel ) en een buitenruimte heeft. In beginsel gelden deze indelingseisen ook voor andere geluidsgevoelige bestemmingen dan woningen;
  • de geluidswering van de gevels is voldoende; afhankelijk van de hoogte van de geluidsbelasting en de bouwkundige opbouw van de gevels, hebben de geluidsgevoelige gebouwen een verbeterde geluidswering nodig.

Normen gewijzigde situaties
Volgens de Wet geluidhinder is sprake van een gewijzigde situatie als de geluidsbelasting met 2 dB of meer toeneemt door wijzigingen op of aan een weg, mits de geluidsbelasting na wijziging niet hoger is dan 63 dB. Bij railverkeergeluid betreft het een toename van 3 dB of meer. In een gewijzigde situatie kan de geluidsbelasting van een geluidsgevoelige bestemming hoger zijn dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB bij wegverkeergeluid en 55 dB bij railverkeergeluid. Dan moet hiervoor ontheffing verleend zijn door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nieuwegein. Een ontheffing kan alleen verkregen worden, als voldaan is aan bepaalde voorwaarden. Deze voorwaarden zijn geregeld in de Wet geluidhinder, het Besluit geluidhinder en het gemeentelijk beleid hogere waarden.

De voornaamste voorwaarden wijken niet af van de eerder beschreven normen zoals die gelden voor nieuwe situaties.

Plangebied
Dit bestemmingsplan laat geen nieuwe woningen en geen andere nieuwe geluidsgevoelige functies toe. Bovendien worden geen nieuwe wegen of spoorwegen aangelegd.

Wegverkeer
Alle wegen hebben een geluidzone, behalve wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/h geldt en wegen die liggen binnen een als woonerf aangeduid gebied. De omvang van de geluidzone wordt bepaald door het type weg en de functie van de weg, het aantal rijstroken van die weg en het gebied waarin de weg is gelegen.

Het plangebied ligt in de zones van de Weg van de Binnenvaart en een klein gedeelte van de Nijverheidsweg. De overige wegen in het plangebied zijn 30 km/h wegen. Het gebied ligt niet in de zones van de rijkswegen A2 en A27.
Bij de realisatie van nieuwe geluidgevoelige bestemmingen moet rekening gehouden worden met wegen die een zone hebben.

Spoorwegen
Het plangebied is niet in de zone van een spoorweg gelegen.

2.9.2.2 Industrielawaai

Beleidskader
In de Wet geluidhinder is bepaald dat er rond bedrijventerreinen waar, op grond van een geldend bestemmingsplan, zogeheten 'grote lawaaimakers' zijn toegestaan, een geluidzone dient te zijn vastgesteld. Met grote lawaaimakers wordt een categorie van bedrijven bedoeld waarvan kan worden uitgegaan dat het geluid nog op grote afstanden goed hoorbaar is. Bovendien is het gezien de aard van de werkzaamheden ingewikkeld om het geluid te reduceren. Het kan bijvoorbeeld gaan om werkzaamheden die in de open lucht (moeten) plaatsvinden.

Buiten de geluidzone mag de gezamenlijke geluidsbelasting (gerekend op 5 m hoogte), als gevolg van de bedrijven op het gezoneerde bedrijventerrein, niet hoger zijn dan 50 dB(A). Dit wordt bij vergunningverlening in het kader van de Wet milieubeheer bewaakt.

Binnen de geluidzone worden eisen gesteld aan de maximale geluidsbelasting op woningen en andere geluidsgevoelige objecten. Bij nieuwbouw geldt een voorkeurswaarde van 50 dB(A). Is de geluidsbelasting boven deze waarde, dan kan onder voorwaarden een ontheffing van de voorkeurswaarde worden verleend tot en met maximaal 55 dB(A); in geval van bestaande bebouwing mag dit 60 dB(A) zijn.

Bestaande geluidzones Plettenburg-De Wiers en De Wiers Zuid
Het industrieterrein Plettenburg-De Wiers en De Wiers Zuid zijn beide aangemerkt als gezoneerd industrieterrein. De zone hangt vooral samen met de aanwezigheid van diverse grote lawaaimakers (cf. Wet geluidhinder) op de bedrijventerreinen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0356.BPVN2010001-OH01_0008.png"  

Figuur - situatietekening gezoneerd industrieterrein Plettenburg - de Wiers en De Wiers Zuid (deel A), met vigerende geluidzone (rood)

De geldende geluidzone is feitelijk opgebouwd uit de afzonderlijke geluidzone van beide bedrijventerreinen.
In de huidige situatie is echter ook het gebied tussen de Grindoever, Zandoever, IJzerwerf en de Wierselaan nog steeds formeel aangemerkt als gezoneerd industrieterrein.

afbeelding "i_NL.IMRO.0356.BPVN2010001-OH01_0009.png"  

Figuur - oude situatietekening gezoneerd industrieterrein De Wiers Zuid (deel A en deel B)

Het meest zuidelijke deel van het gezoneerde industrieterrein is het terrein van het binnenvaartmuseum "Museumwerf Vreeswijk". De Museumwerf dient te worden aangemerkt als een grote lawaaimaker.

2.9.3 Externe veiligheid
2.9.3.1 Wettelijk kader

De regelgeving op het gebied van de externe veiligheid heeft als doel de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld door activiteiten met gevaarlijke stoffen tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Deze regels zijn vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb), en de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (CRnvgs). Deze circulaire wordt naar verwachting ingetrokken als de regelgeving voor het basisnet vervoer gevaarlijke stoffen in werking treedt (planning: medio 2013).

De regels voor transport en voor buisleidingen kennen dezelfde pijlers en dezelfde systematiek als de regelgeving voor inrichtingen. Het externe veiligheidsbeleid kent twee pijlers:

  • het plaatsgebonden risico;
  • het groepsrisico.

Het plaatsgebonden risico
Dit wordt bepaald op basis van de risicobron en wordt gebruikt om het minimum beschermingsniveau waar de samenleving recht op heeft aan te geven. Dit minimum beschermingsniveau wordt uitgedrukt in een grenswaarde en kan ruimtelijk worden weergegeven als een contour. Het ruimtebeslag van deze contour is veelal beperkt.

Het groepsrisico
Met het groepsrisico wordt aangegeven welk beschermingsniveau ontstaat als mensen (omdat ze wonen, werken, recreëren in de nabije omgeving) en industriële risico's bij elkaar in de buurt komen. Verder dient het groepsrisico om een afweging te kunnen maken over de wenselijkheid van de voorgenomen activiteit (herbestemming, verdichting, etc) in relatie tot de risicobron. Dit wordt de verantwoordingsplicht genoemd. Het groepsrisico moet uitgerekend worden voor het invloedsgebied, het gebied waarin personen nog worden meegeteld voor de berekening van het groepsrisico.

2.9.3.2 Planbeschrijving

In of nabij het plangebied zijn de volgende risicobronnen aanwezig die van invloed zijn op het plangebied:

  • het LPG tankstation Tinq Vreeswijk;
  • de vaarwegen het Merwedekanaal en het Lekkanaal.
afbeelding "i_NL.IMRO.0356.BPVN2010001-OH01_0010.png"  

Figuur - Uitsnede risicokaart (bron: risicokaart.nl)

Het plangebied ligt verder buiten de toetsingsafstanden van andere risicobedrijven waarop het Bevi van toepassing is, of van buisleidingen waarop het Bevb van toepassing is, of van rijkswegen.

In Nieuwegein is een route voor gevaarlijke stoffen aangewezen. Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over transportassen geldt volgens de circulaire Rnvgs een invloedsgebied van 200 meter. De aangewezen route ligt op meer dan 200 m afstand van het plangebied. Wel is voor het plangebied t.b.v. het LPG-tankstation een ontheffing van de route verleend. Het vervoer hiervan is echter zo beperkt, dat deze niet van invloed is op het projectplan.

2.9.3.2.1 LPG tankstation Tinq Vreeswijk

Plaatsgebonden risico
De doorzet aan LPG van het tankstation zoals vastgelegd in de milieuvergunning bedraagt minder dan 1.000 m³. In de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi) is in dit geval voor LPG-tankstations de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico vertaald in de volgende afstandsnormen:

  • ten minste 35 meter vanaf het vulpunt (bestaande situatie);
  • ten minste 25 meter vanaf het LPG-reservoir;
  • ten minste 15 meter vanaf de afleverzuil.

Binnen deze contouren bevinden zich geen kwetsbare objecten. Wel bevinden zich enkele beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour. Namelijk de bedrijfspanden aan de Nijverheidsweg 16 en 16a binnen de contouren van de ondergrondse tank en het vulpunt. Binnen de contouren van het vulpunt en/of afleverzuil bevindt zich het kantoorpand aan de Montageweg 1 (< 1.500 m2) en het bedrijfspand aan de Montageweg 1a.
Deze situatie is acceptabel omdat er sprake is van een bestaande situatie. Het niet de bedoeling is van het Bevi in bestaande ruimtelijke situaties te saneren vanwege de aanwezigheid van beperkt kwetsbare objecten. In de gemeentelijk Beleidsvisie externe veiligheid (Raadsbesluit 2007-304 van 30 oktober 2007 ) is aangesloten bij voorgaande en dit hierin expliciet is verwoord.

Verantwoording van het groepsrisico
In Wet milieubeheer is bepaald dat bij ruimtelijk besluiten het groepsrisico verantwoord moet worden. Hierbij dient minimaal aangegeven te worden de omvang van het invloedsgebied, de personendichtheid in het invloedsgebied, maatregelen ter beperking van het groepsrisico, mogelijkheden voorbereiding rampenbestrijding en de zelfredzaamheid van personen.

Risicoberekening
Voor de identificatie van de knelpunten groepsrisico heeft VROM in augustus van 2009 de LPG-tool 2007 beschikbaar gesteld. Echter, in tegenstelling tot de LPG-tool 2004, is deze niet geschikt voor tankstations waar zich beperkt kwetsbare objecten binnen de 25 m van het vulpunt bevinden, zoals in dit geval.
In opdracht van de provincie is daarom voor dit tankstation een Kwantitatieve Risico Analyse (QRA) uitgevoerd in mei 2010 door DHV (rapport MD-AF20100617/MVI; zie bijlage 8). Hierin is het groepsrisico onderzocht met behulp van het rekenprogramma safeti.nl.

Invloedsgebied
Het invloedsgebied voor het groepsrisico van LPG-tankstations bedraagt volgens het Revi 150 meter rondom de LPG-installatie, en valt gedeeltelijk over plangebied Plettenburg-De Wiers. Zie voor de bedrijven en het aantal personen in het invloedsgebied de QRA van DHV.

Groepsrisico
Uit de QRA's blijkt dat zonder de twee veiligheidsmaatregelen (zie onder maatgevend scenario) er een overschrijding van de oriëntatiewaarde (OW) van het groepsrisico met een factor 8,8. Na de implementatie door neemt de hoogte van het groepsrisico af tot een factor 0,66 van de OW. In dit bestemmingsplan of het bestemmingsplan Plettenburg-De Wiers worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt waardoor in de toekomst het groepsrisico nog verder kan toenemen.
Daarnaast mag bij conserverende bestemmingsplannen bij de verantwoording ervan uitgegaan worden dat de maatregelen genomen zijn (Informatieblad VROM Gewijzigde afstanden LPG-autogastankstations (voor bestaande situaties), maart 2007).

Maatgevend scenario
Het maatgevend scenario bij een LPG-tankstation is normaliter een BLEVE1 van de tankauto. Nadat de tankauto´s met een hittewerende bekleding zijn uitgerust is dit niet meer het geval. In deze situatie zijn de risico´s als gevolg van de LPG-tank bepalend voor de hoogte van het groepsrisico. Het maatgevende scenario hierbij is een gaswolkexplosie2. Bij zeer stabiel weer en belemmerende uitstroming bestaat de grootste kans op vorming van een vrije gaswolk, met een effectafstand van maximaal 240 meter. De grootste effectafstand treedt echter op bij hoge windsnelheid, tot maximaal 300 meter. Ter vergelijking, de effectafstand van een BLEVE van de tankwagen is circa 320 meter.

Rampenbestrijding
Voor de gemeente als geheel is op 21 juni 2005 het crisisbeheersingsplan gemeente Nieuwegein vastgesteld. Voor het plangebied is geen apart rampenbestrijdingsplan. Wel is er een model rampbestrijdingsplan LPG veiligheidsregio Utrecht i.o. De brandweer zal trachten de uitstroomopening te dichten, ontstekingsbronnen te verwijderen uit de directe omgeving en de gaswolk te verdunnen door deze te vernevelen en te sturen. Bij het tankstation zijn blusputten aanwezig en de bluscapaciteit bedraagt 60 m3 per uur. Er zijn voldoende opstelmogelijkheden voor de bluswagens. Het is de taak van de politie om het gebied af te zetten bij een vertraagde gaswolkontsteking. Direct na aankomst zal de beslissing genomen worden of de omgeving geëvacueerd moet worden. De procedure en organisatie hiervoor is in het crisisbeheersingsplan opgenomen.

Zelfredzaamheid
Onder zelfredzaamheid wordt de mogelijkheid verstaan om zichzelf in geval van een incident tijdig in veiligheid te kunnen brengen. Dat wil zeggen dat omwonenden en ook medewerkers zonder hulp van hulpdiensten op een plaats weten te komen waar zij de schadelijke effecten niet ondervinden. In het effectgebied bevinden zich geen objecten met daarin mensen met verminderde zelfredzaamheid. Daarnaast is de afstand om tot buiten het effectgebied te vluchten is relatief kort (300 meter).

Conclusie
Uit voorgaande blijkt dat het groepsrisico als gevolg van het LPG-tankstation Tinq Vreeswijk geen belemmering voor dit plan vormt.

2.9.3.2.2 Vaarwegen

In het westelijk deel van het plangebied bevindt zich het Merwedekanaal en grenzend aan het plangebied in het oosten bevindt zich het Lekkanaal. Op de vaarwegen is de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen 2010 van toepassing en beide gaan deel uitmaken van het Basisnet water.

Merwedekanaal
Het Merwedekanaal is een zogenaamde groene vaarweg. Bij groene vaarwegen is er geen PR10-6 contour voor het plaatsgebonden risico en dus geen veiligheidsafstand. Daarnaast zijn geen 'plasbrand-aandachtsgebieden' aangewezen. Verder is het groepsrisico bij groene vaarwegen lager dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde en hoeft niet verantwoord te worden in de ruimtelijke onderbouwing.

Lekkanaal
In het basisnet water is het ARK aangewezen als een zwarte vaarweg. De PR10-6 contour ligt maximaal tot op de oever, er is geen veiligheidszone. Wel is er een plasbrandaandachtsgebied van 25 meter waarbinnen slechts gemotiveerd gebouwd mag worden. Dit plan maakt bebouwing binnen deze zone niet mogelijk.
Het groepsrisico moet verantwoord binnen 200 meter van de vaarweg indien het aantal inwoners de 1.500 per hectare bij dubbelzijdige bebouwing overschrijdt. Bij enkelzijdige bebouwing geldt 2.500 inwoners per ha. Bij het Lekkanaal ligt de dichtheid van personen hier ruim beneden.
Het groepsrisico hoeft dus niet verantwoord te worden.

2.9.4 Luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer zijn eisen opgenomen waaraan de luchtkwaliteit in de buitenlucht moet voldoen. Hierbij is onderscheid gemaakt in grenswaarden waaraan nu moet worden voldaan en grenswaarden waaraan in de toekomst moet worden voldaan. De meest kritische stoffen zijn stikstofdioxide en fijn stof. Aan de andere stoffen die in de Wet worden genoemd wordt in Nederland, behoudens bijzondere situaties, overal voldaan.
Op grond van artikel 5.16 Wm kan de gemeenteraad een bestemmingsplan met mogelijke gevolgen voor de luchtkwaliteit alleen vaststellen wanneer aannemelijk is gemaakt dat:

  • het bestemmingsplan niet leidt tot het overschrijden van de in de wet genoemde grenswaarden, of;
  • de luchtkwaliteit als gevolg van het bestemmingsplan per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft, of, bij een beperkte toename, door een met de ontwikkeling samenhangende maatregel of effect, per saldo verbetert, of;
  • het bestemmingsplan niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een stof waarvoor in de wet grenswaarden zijn opgenomen, of;
  • de ontwikkeling is opgenomen of past in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit.

Niet in betekenende mate bijdragen
In de Regeling “niet in betekenende mate bijdragen” zijn categorieën van gevallen aangewezen die in ieder geval niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Een bijdrage is “niet in betekenende mate” als de toename maximaal drie procent van de jaargemiddelde grenswaarde van fijn stof of stikstofdioxide bedraagt. Wanneer een ontwikkeling valt onder één van die categorieën is het niet nodig een onderzoek naar de luchtkwaliteit uit te voeren. De categorieën van gevallen zijn:

  • woningbouwprojecten met niet meer dan 1.500 woningen en één ontsluitingsweg;
  • woningbouwprojecten met niet meer dan 3.000 woningen en twee ontsluitingswegen;
  • kantoorlocaties met een brutovloeroppervlakte van niet meer dan 100.000 m2 en één ontsluitingsweg;
  • kantoorlocaties met een brutovloeroppervlakte van niet meer dan 200.000 m2 en twee ontsluitingswegen.

Verder is een bepaalde combinatie van woningen en kantoren zonder nader onderzoek mogelijk en is er voor sommige inrichtingen geen onderzoeksplicht.

Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit
In het NSL staan enerzijds maatregelen die gemeenten, provincies en rijk nemen om de luchtkwaliteit te verbeteren en anderzijds grootschalige, “in betekenende mate” projecten die tot verslechtering kunnen leiden. Per saldo kan Nederland hiermee in 2011 overal aan de grenswaarden van fijn stof voldoen en in 2015 aan de grenswaarden voor stikstofdioxide. Nederland heeft op basis van het NSL van de Europese Commissie uitstel gekregen van de inwerkingtreding van de grenswaarden.

Toepasbaarheidsbeginsel
Op locaties die niet voor het publiek toegankelijk zijn, op het terrein van inrichtingen, op rijbanen van wegen en in de middenbermen van wegen hoeft de luchtkwaliteit niet te worden beoordeeld (het “toepasbaarheidsbeginsel”).

Plangebied
Dit bestemmingsplan is conserverend van aard: het legt de bestaande situatie vast en maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk. Dit betekent dat de luchtkwaliteit niet zal verslechteren als gevolg van het vaststellen van het bestemmingsplan. Op grond van de Wet milieubeheer is het daarom niet nodig de luchtkwaliteit te onderzoeken. Er wordt immers voldaan aan artikel 5.16 lid b: de luchtkwaliteit blijft ten minste gelijk ten gevolge van de vaststelling van het bestemmingsplan.

2.9.5 Bodem

In deze paragraaf wordt de bodemkwaliteit in het plangebied beschreven op basis van de beschikbare historische gegevens en de gegevens uit de rapporten van bodemonderzoeken en saneringsevaluaties in het Bodeminformatiesysteem van de Gemeente Nieuwegein.

Onderzocht moet worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Bij bouwactiviteiten is ook in het kader van de omgevingsvergunning onderzoek naar de kwaliteit van de bodem nodig. In de praktijk worden deze onderzoeken vaak gecombineerd. Hierbij mogen bodemonderzoeken in principe niet ouder zijn dan 5 jaar.

Bodemgegevens plangebied
In het plangebied zijn een aantal locaties aan te wijzen, die als verdachte locatie opgenomen zijn in het Historisch Bodembestand in het Bodeminformatiesysteem van de gemeente. Dit betekent dat lokaal in het verleden verdachte activiteiten hebben plaatsgevonden welke mogelijk tot een bodemverontreiniging hebben geleid. Pas op basis van bodemonderzoek kan dan worden aangetoond of werkelijk sprake is van bodemverontreiniging. De mate waarin de locaties verdacht zijn, is veelal afhankelijk van de vroegere bedrijfsactiviteiten op deze locaties. Er zijn geen aanwijzingen dat de nog aanwezige bedrijven in het plangebied op dit moment onvoldoende maatregelen treffen om bodemverontreiniging te voorkomen. Bodembeschermende voorzieningen bij bedrijven worden, indien noodzakelijk, afgedwongen via de Wet milieubeheer (voorschrift in de milieuvergunning of een nadere eis bij meldingplichtige bedrijven).

Bodemonderzoeken en saneringen
In het plangebied zijn diverse bodemonderzoeken uitgevoerd. De resultaten van deze bodemonderzoeken hebben in een aantal gevallen geleid tot bodemsaneringen. Ook zijn er een aantal gevallen van ernstige verontreiniging bekend. Bij herinrichting of functiewijziging dient een nader onderzoek uitgevoerd te worden. Eventueel hierbij geconstateerde belemmeringen kunnen weggenomen worden door het nemen van saneringsmaatregelen.
De bodemkwaliteit in het plangebied levert op basis van de beschikbare (archief)gegevens geen belemmeringen op voor de in het bestemmingsplan gestelde gebruiksfuncties.

Omdat in dit bestemmingsplan sprake is van herbestemmen van bestaande situaties is op dit moment geen nader inzicht vooraf in de bodemsituatie nodig. Bij (vervangende) nieuwbouw zal apart bodemonderzoek gedaan worden in het kader van de omgevingsvergunningaanvraag