direct naar inhoud van TOELICHTING
Plan: Nieuwegein - Structuurbaan
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0356.BPPW2022HER001-VA03

TOELICHTING

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Bij de kruising van de Structuurbaan met de De Malapertweg, in de wijk Plettenburg te Nieuwegein, bestaat het voornemen om 52 woningen te realiseren. Het plan gaat uit van zes hoekwoningen, zes tussenwoningen, acht twee-onder-een kapwoningen en vijf vrijstaande woningen. Daarnaast voorziet het plan in 27 appartementen verdeeld over vijf bouwlagen met bijbehorende parkeerplaatsen.

Het initiatief kan niet worden gerealiseerd op grond van het ter plaatse geldende bestemmingsplan, omdat het de bestemmingen bedrijf en agrarisch heeft. Om de bestemming wonen planologisch-juridisch mogelijk te maken, is een procedure tot vaststelling van een nieuw bestemmingsplan als bedoeld in artikel 3.1 Wet ruimtelijke ordening (Wro) noodzakelijk. Met voorliggend bestemmingsplan wordt het plan voorzien van een ruimtelijk juridisch kader. In deze toelichting wordt de beoogde ontwikkeling beschreven en wordt aangetoond dat voldaan kan worden aan de eisen van een goede ruimtelijke ordening.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied is gelegen aan de Structuurbaan en de De Malapertweg in het noorden van Nieuwegein. De locatie grenst aan een kantoren- en bedrijventerrein. Rond de toekomstige planlocatie liggen enkele vrijstaande woningen. Ten westen, op enige afstand, van de planlocatie bevindt zich de Plettenburgerbaan die naar het centrum van Nieuwegein leidt. Ten oosten loopt het Amsterdam-Rijnkanaal. Het plangebied wordt in het noorden begrensd door de tuinen van de percelen aan de De Malapertweg. Aangezien er in de directe omgeving woningen zijn sluit het realiseren van extra woningen goed aan bij de bestaande functies.

De planlocatie is gelegen op meerdere percelen, die kadastraal bekend staan als gemeente Jutphaas, sectie D, percelen 3325, 3327, 3421, 3423, 2121, 2123, 2124, 1950. Het plangebied heeft een totale oppervlakte van 19.161 m2. In de onderstaande figuren is de ligging van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0356.BPPW2022HER001-VA03_0001.png"
Figuur: Luchtfoto met aanduiding plangebied (bron: PDOK viewer)

afbeelding "i_NL.IMRO.0356.BPPW2022HER001-VA03_0002.png"
Figuur: Uitsnede kadastrale kaart (bron: perceelloep.nl)

1.3 Vigerende planologische situatie

Het plangebied ligt grotendeels binnen de begrenzing van het bestemmingsplan 'Structuurbaan 30 en achterterrein'. Dit bestemmingsplan is vastgesteld door de raad van de gemeente Nieuwegein op 30 april 2015. Ook vigeert momenteel ten noorden van het plangebied nog het bestemmingsplan 'Plettenburg-De Wiers 2009'. Dit bestemmingsplan is vastgesteld door de gemeenteraad van Nieuwegein op 9 december 2010.

In het bestemmingsplan kent het plangebied de enkelbestemmingen 'Agrarisch', 'Bedrijf', 'Groen' en 'Water' en de dubbelbestemmingen 'Waarde- Archeologie- 4', 'Waarde- Cultuurhistorie', 'Waterstaat' en 'Leiding - Brandstof'. Verder kent het plangebied een gebiedsaanduiding 'Geluidzone - industrie'. Zie ruimtelijkeplannen.nl voor de volledige omschrijvingen van de bestemmingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0356.BPPW2022HER001-VA03_0003.png"

Figuur: Uitsnede bestemmingsplan (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

Enkelbestemming 'Agrarisch'

De voor 'agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. agrarische bedrijven;
  • b. agrarische dienstverlenende bedrijven;
  • c. hobbymatig agrarisch gebruik

Ten dienste van en in verband met deze bestemming zijn toegelaten:

  • d. bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  • e. groenvoorzieningen en waterpartijen

Enkelbestemming 'Bedrijf'

De voor 'bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor

  • a. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - 1', een hoveniers- en fruitbedrijf;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - 2', een hoveniers- en fruitbedrijf en een aannemersbedrijf;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 2', bedrijven in maximaal categorie 2 van de staat van bedrijfsactiviteiten zoals opgenomen in Bijlage 1;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'ontsluiting': een ontsluitingsweg ten behoeve van de bedrijven en de functies genoemd in artikel 3 lid 3.1;

ten dienste van en in verband met deze bestemming zijn toegelaten:

  • e. gebouwen;
  • f. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • g. bijbehorende voorzieningen, zoals erven, parkeer- en groenvoorzieningen en water.

Het beoogde plan past niet binnen de enkelbestemmingen 'Agrarisch' en 'Bedrijf' en daarom niet binnen het vigerende bestemmingsplan. Tevens is het niet zonder meer toegestaan binnen de gebiedsaanduiding 'industrie' geluidsgevoelige objecten te realiseren.

Conclusie

Onderhavig initiatief om 52 woningen te realiseren is strijdig met het vigerende bestemmingsplan 'Structuurbaan 30 en achterterrein', omdat er binnen de bestemmingen 'Agrarisch' en 'Bedrijf' geen woningen zijn toegestaan. Ook zijn er beperkingen wat betreft geluid, cultuurhistorie en waterstaat vanuit de vigerende dubbelbestemmingen en gebiedsaanduidingen.

1.4 Opzet bestemmingsplan en toelichting

Het bestemmingsplan 'Nieuwegein - Structuurbaan' bestaat uit de volgende stukken:

  • toelichting;
  • bijlage bij toelichting
  • verbeelding, schaal 1:1000 (IDN nummer: NL.IMRO.0356.xxxxx21-0001;
  • planregels.

De toelichting is niet juridisch bindend, maar vormt een belangrijk onderdeel van het bestemmingsplan. De toelichting geeft aan wat de beweegredenen en achtergronden zijn die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot heeft de toelichting als doel om het bestemmingsplan te begrijpen en de regels op een correcte manier na te leven.

De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan en kunnen enkel in samenhang met elkaar 'gelezen' worden.

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plangebied begrepen gronden en opstallen aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn regels en bepalingen gekoppeld om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen.

De toelichting is als volgt opgebouwd:

  • Hoofdstuk 2 staat stil bij de huidige en toekomstige situatie van het plangebied;
  • in Hoofdstuk 3 is een beknopt overzicht opgenomen van de belangrijkste beleidsvisies van de verschillende overheden die relevant zijn voor het plangebied;
  • de gevolgen of effecten op de planologische- en milieutechnische aspecten worden in Hoofdstuk 4 beschreven;
  • in Hoofdstuk 5 worden de gehanteerde bestemmingen met bijbehorende regeling beschreven;
  • Hoofdstuk 6 behandelt ten slotte de economische uitvoerbaarheid en maatschappelijke uitvoerbaarheid. Hierin worden de resultaten beschreven van de gevolgde inspraakprocedure en het vooroverleg conform artikel 3.1.1 Bro.

Hoofdstuk 2 Beschrijving van de situatie

2.1 Huidige situatie

De locatie is gelegen aan een oud bebouwingslint (voorheen de Overeindsche weg en nu De Malapartweg) naar Rijnhuizen en was vroeger een boomgaard. De oorspronkelijke verkavelingsrichting ligt schuin op de weg. Aan het bebouwingslint wordt van oudsher gewoond.

Het plangebied betreft de voormalige bedrijfslocatie van aannemingsbedrijf Jos Scholman. Het verharde opslag terrein ligt nu grotendeels braak. De bedrijfsgebouwen worden gebruikt als opslag. De locatie ligt vlakbij de, overwegend vrijstaande, woningen aan De Malapertweg.

De locatie is goed ontsloten via de Structuurbaan en vanaf het zuidelijke gelegen bedrijventerrein.

afbeelding "i_NL.IMRO.0356.BPPW2022HER001-VA03_0004.png"

Figuur: Foto huidige situatie (bron: Google Maps)

2.2 Toekomstige situatie

Ter hoogte van de kruising van de Structuurbaan met de De Malapertweg wordt een plan voor woningbouw gerealiseerd. De woningen zijn voor diverse doelgroepen. Het betreffen rijwoningen, twee-onder-een kapwoningen, vrijstaande woningen alsmede appartementen. Het gaat om 6 hoekwoningen, 6 tussenwoningen, 8 twee-onder-een kapwoningen en 5 vrijstaande woningen, 27 appartementen (5 bouwlagen), met 76 bijbehorende parkeerplaatsen.

Belangrijkste uitgangspunten voor het plan zijn het benadrukken van de oorspronkelijke kavelrichting en het maken van een groene kamer/boomgaard gelegen achter het lint. Hierdoor ontstaat deels een rechthoekig gebied, een kamer achter het lint, dat ontwikkeld kan worden met grondgebonden woningen en een appartementencomplex.

De bebouwing is aan de zijde van het lint 'dunner' (vrijstaand en twee-onder-een kapwoningen) en verdicht zich richting het zuiden naar het bedrijventerrein met een drietal blokjes met rijwoningen. In totaal komen er 25 grondgebonden woningen. Aan de zuidzijde van het gebied is een hoogte accent toegevoegd aan het Amsterdam Rijnkanaal waar 27 appartementen in gerealiseerd worden. De appartementen krijgen een oppervlakte van minimaal 60 m2 GBO. De bestaande woning aan de Structuurbaan blijft behouden en wordt ingepast in het plan. De grondgebonden woningen zijn vrije sector koop, de appartementen zijn vrije sector huur of koop.

De locatie wordt ontsloten via de zuid-oostzijde naar de Structuurbaan en via de zuidzijde richting de Archimedesbaan. Langs de woonstraat wordt geparkeerd. Bij het appartement bevinden zich haakse parkeerplaatsen. Door de groenzone in het noorden komt een langzaam verkeersverbinding voor voetgangers richting de Malapertweg. Aan de oostzijde is door de groenzone wellicht mogelijkheid voor een tweede verbinding voor voetgangers.

De zone aan de zijde van het Amsterdam Rijnkanaal wordt deels groen ingericht en aan de zuidzijde komt een hoogte-accent van vijf lagen. Dit gebouw markeert de locatie aan de zijde van de Structuurbaan en heeft vrij uitzicht op het Amsterdam Rijnkanaal en de waterpartij ten zuiden van de locatie.

Groen

Als overgangszone en ten behoeve van het behouden van het open karakter tussen de bestaande kavels langs de Malapartweg en de nieuwe bebouwing komt een brede groenzone die ingericht kan worden met fruitbomen en natuurlijke speelplekken. Dat geldt ook voor het groen langs de Structuurbaan waar het appartementenblok wordt gesitueerd en de bestaande woning wordt ingepast.

Langs de straten (die de oorspronkelijke noord-zuid-gerichte kavelrichting accentueren) komen groenzones met daarin wadi's ten behoeve van de wateropvang.

De grondgebonden woningen worden voorzien van pv panelen en een warmtepomp. Het beschikbare dakvlak van het appartementengebouw zal benut worden voor zonnepanelen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0356.BPPW2022HER001-VA03_0005.png" Figuur: Tekening gewenste situatie (bron: van Bokhorst)

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld als rijksstructuurvisie. De NOVI vervangt onder andere de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De NOVI is de langetermijnvisie voor een duurzame fysieke leefomgeving in Nederland.

Nederland staat voor een aantal urgente maatschappelijke opgaven, die zowel lokaal als regionaal, nationaal en internationaal spelen. Grote en complexe opgaven zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw zullen Nederland flink veranderen. Nederland heeft een lange traditie van zich aanpassen. Deze opgaven worden benut om vooruit te komen en tegelijkertijd het mooie van Nederland te behouden voor de generaties na ons. De NOVI biedt een perspectief om deze grote opgaven aan te pakken, om samen Nederland mooier en sterker te maken en daarbij voort te bouwen op het bestaande landschap en de (historische) steden. Omgevingskwaliteit is het kernbegrip: dat wil zeggen ruimtelijke kwaliteit én milieukwaliteit. Met inachtneming van maatschappelijke waarden en inhoudelijke normen voor bijvoorbeeld gezondheid, veiligheid en milieu. In dat samenspel van normen, waarden en collectieve ambities, stuurt de NOVI op samenwerking tussen alle betrokken partijen.

De NOVI heeft de maatschappelijke opgaven samengevat in 4 prioriteiten:

  • 1. Ruimte voor klimaatadaptie en energietransitie;
  • 2. Duurzaam economisch groeipotentieel;
  • 3. Sterke en gezonde steden en regio's;
  • 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Onder deze prioriteiten hangen 21 nationale belangen die het lokale, regionale en provinciale niveau overstijgen. Deze belangen hebben onder andere betrekking op het realiseren van een goede leefomgevingskwaliteit, zorg dragen voor een woningvoorraad die aansluit op woonbehoeften, het beperken van klimaatverandering, et cetera. De verantwoordelijkheid van het omgevingsbeleid ligt voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen, waardoor inhoudelijke keuzes in veel gevallen ook het beste regionaal kunnen worden gemaakt. Met de NOVI wordt het proces in gang gezet waarmee de keuzes voor de leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.

Conclusie

Onderhavig initiatief betreft een ontwikkeling van beperkte omvang zonder strijdigheid met rijksbelangen. Het plan sluit aan bij het doel om een woningvoorraad te creëren die aansluit op woonbehoeften. Het rijksbeleid is voor het toevoegen van 52 woningen in Nieuwegein niet relevant, er is geen rijksbelang. In het plan is aandacht voor klimaatadaptatie en energietransitie.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden. Gemeenten moeten bij het vaststellen van bestemmingsplannen, wijzigingsplannen of uitwerkingsplannen rekening houden met het Barro. Doel van het Barro is bepaalde onderwerpen uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte te verwezenlijken. In het Barro worden een aantal projecten opgesomd die een groot Rijksbelang hebben. Per project worden regels gegeven, waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen. De regels zijn een uitwerking van de onderwerpen uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.

In het Barro zijn veertien onderwerpen met bijzonder rijksbelang beschreven:

  • Rijksvaarwegen;
  • Project mainportontwikkeling Rotterdam;
  • Kustfundament;
  • Grote rivieren;
  • Waddenzee en waddengebied;
  • Defensie;
  • Hoofdvaarwegen en landelijke spoorwegen;
  • Elektriciteitsvoorziening;
  • Buisleidingen van nationaal belang voor het vervoer van gevaarlijke stoffen;
  • Natuurnetwerk Nederland;
  • Primaire waterkeringen buiten het kustfundament;
  • IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte);
  • Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarden;
  • Ruimtereservering parallelle Kaagbaan.

Conclusie

Het initiatief valt onder een van de projecten uit het Barro (Erfgoederen met uitzonderlijke universele waarden). De huidige bescherming van de Nieuwe Hollandse Waterlinie is geregeld in het Barro. De Uitzonderlijke Universele Waarde van de Hollandse Waterlinies is:

  • Een buitengewoon voorbeeld van een Europees verdedigingssysteem van de moderne tijd dat intact is gebleven;
  • Een ingenieus systeem van militaire verdediging door inundatie dat gebruik maakt van eigenschappen en elementen van het aanwezige landschap;
  • Uniek in de Europese architectuurgeschiedenis;
  • Een illustratie van Nederlandse inventiteit in land- en waterbeheersing.

De bescherming van het Barro werkt door in het provinciale en gemeentelijke planologische beleid. In onder andere het provinciale verordening zijn regels opgenomen voor het behouden en versterken van de Nieuwe Hollandse Waterlinie. Dit wordt verder toegelicht in paragraaf 3.2.1, 3.2.2 en 4.3.2. Door de gewenste ontwikkeling zal geen nationaal belang worden geschaad.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

De verplichte toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking is vastgelegd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het Barro verwijst naar het Bro; geformuleerd is dat deze toetsing een procesvereiste is bij alle nieuwe ruimtelijke besluiten en plannen ten aanzien van bijvoorbeeld kantoorlocaties en woningbouwlocaties. Gemotiveerd dient te worden hoe een zorgvuldige afweging is gemaakt ten aanzien van het ruimtegebruik. De kernbepaling van de Ladder, artikel 3.1.6 lid 2 Bro, luidt:

'De toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied.'

Stedelijke ontwikkeling

Om aan deze verplichting uit het Bro te kunnen voldoen dient allereerst te worden nagegaan of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling.

In het Bro is het begrip stedelijke ontwikkeling als volgt vastgelegd:

'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.'

Uit jurisprudentie blijkt dat er in beginsel sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling vanaf de realisatie van 12 woningen. Onderhavig initiatief betreft meer dan dit aantal, de bouw van 52 woningen, waardoor het doorlopen van de laddertoets noodzakelijk is. Het plan wordt gerealiseerd in bestaand stedelijk gebied.

Om dit te onderbouwen dienen de onderstaande twee stappen te worden doorlopen;

  • 1. er dient een beoordeling plaats te vinden door betrokken overheden of de beoogde ontwikkeling voorziet in een behoefte;

De regio Utrecht kent een sterke druk op de woningmarkt. De behoefte aan woningen is zowel provinciaal, regionaal als gemeentelijk uitvoerig onderbouwd in onder andere de Provinciale Structuurvisie 2013 – 2028 en de Kadernota Wonen en Binnenstedelijke ontwikkeling van de provincie Utrecht, de Regionale Woonvisie 2030 en het Regiodocument van de BRU en de Woonvisie 2015 van de gemeente Nieuwegein.Teneinde de vraag naar woningen te kunnen opvangen, zijn op basis van de Woonvisie 2015 ca. 4.600 extra woningen nodig tot 2025, waarvan een deel reeds in procedure of aanbouw is. De woonvisie spreekt over een bouwambitie van een groot aantal woningen. Voorliggend initiatief met 52 woningen past binnen deze programmering en sluit aan bij het realiseren van de woningbouwopgave in de gemeente en regio.

  • 2. indien er een vraag is aangetoond, dient een beoordeling plaats te vinden door betrokken overheden of de ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd door locaties voor herstructurering of transformatie te benutten. Indien het bestemmingsplan de ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, is een motivering benodigd waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Het plan wordt gerealiseerd in bestaand stedelijk gebied. Omdat de ruimtevraag geheel binnen stedelijk gebied opgevangen wordt is trede 2 van de ladder niet aan de orde.

Conclusie

Op basis van jurisprudentie blijkt dat het doorlopen van de laddertoets voor voorliggend initiatief noodzakelijk is, deze is hierboven doorlopen. Concluderend kan gesteld worden dat het voorliggende plan in lijn is met de ladder voor duurzame verstedelijking. Het initiatief met 52 woningen voorziet in de woningbehoefte van de gemeente Nieuwegein en de regio Utrecht en voldoet aan duurzaam ruimtegebruik.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie

Provinciale Staten hebben de Omgevingsvisie van de provincie Utrecht op 10 maart 2021 vastgesteld. Dat betekent dat de provincie Utrecht - vooruitlopend op de Omgevingswet - vanaf 1 april 2021 aan de slag is gegaan met de uitvoering van het omgevingsbeleid, zoals verwoord in de Omgevingsvisie.

De Omgevingswet staat voor een goede balans tussen het benutten en beschermen van de fysieke leefomgeving en geeft mee dat lokale afwegingen mogelijk zijn als een veilige en gezonde omgeving daarbij gebaat is. Het beleid voor die gezonde en veilige leefomgeving is in de Omgevingsvisie opgedeeld in zeven beleidsthema's. De sociale en veilige leefomgeving loopt als een rode draad door de beleidsthema's heen. Het betreft de volgende beleidsthema's:

    • 1. Stad en land gezond;
    • 2. Klimaatbestendig en waterrobuust;
    • 3. Duurzame energie;
    • 4. Vitale steden en dorpen;
    • 5. Duurzaam, gezond en veilig bereikbaar;
    • 6. Levend landschap, erfgoed en cultuur;
    • 7. Toekomstbestendige natuur en landbouw.

De volgende onderwerpen uit de Omgevingsvisie zijn direct relevant voor onderhavige ontwikkeling.

Plan specifiek

Ontwikkelen van een samenhangend groenblauw netwerk

Mensen zijn aantoonbaar gezonder als ze in een bruikbare en bereikbare groene omgeving wonen. Zo’n omgeving maakt ontspanning mogelijk en stimuleert bewegen en ontmoeten. Door de grote druk op de ruimte is het noodzakelijk om onze groenblauwe ruimte efficiënt en multifunctioneel in te delen en te benutten. De provincie richt zich daarom op de ontwikkeling van groenblauwe structuren en gebieden die meerdere van onze doelen ondersteunen, zoals een gezonde leefomgeving, klimaatbestendige leefomgeving, natuur/biodiversiteit en recreatie, en die passen bij het bodem- en watersysteem. Deze groenblauwe structuren vormen ook een belangrijke basis voor ons andere beleid.

Beschermingszone drinkwaterwinning

Drinkwaterbedrijven en overheden zijn samen verantwoordelijk voor het duurzaam veiligstellen van de openbare drinkwatervoorziening. Dit wordt ook wel de 'zorgplicht drinkwater' genoemd. Voor de bescherming van de bestaande drinkwaterwinningen in onze provincie hebben wij een beschermingszone drinkwaterwinning. Vanwege de bevolkingsgroei en de toenemende bedrijvigheid hebben we tot 2050 extra drinkwater nodig, waarvoor oppervlakte- en grondwater wordt onttrokken. Hiervoor ontwikkelen we samen met de drinkwaterbedrijven nieuwe grondwaterwinningen en breiden we bestaande grondwaterwinningen uit.

Het is van belang om daarnaast een deel van het grondwater te beschermen, om ook de groei van de drinkwatervraag op te kunnen vangen op de langere termijn en in extreme situaties (zoals nu nog niet voorziene extra sterke bevolkingsgroei of een veel hoger verbruik per persoon). Daartoe beschermen we het gebied dat we de strategische grondwatervoorraad noemen (in onder andere de landelijke Structuurvisie Ondergrond (STRONG) wordt dit de Aanvullende Strategische Voorraden genoemd). Bij onttrekkingen uit deze grondwatervoorraden geldt als uitgangspunt dat deze voorraden niet worden uitgeput. Het beoogde plan is relatief kleinschalig en zal geen invloed hebben op de kwaliteit van het grond- en oppervlaktewater voor drinkwaterwinning.

Verbeteren van de grondwaterkwaliteit

De provincie wil de de kwaliteit en kwantiteit van de grondwaterlichamen (voldoende en schoon grondwater) verbeteren om te voldoen aan de KRW-doelen. Ze beschermen het grondwater ten behoeve van de volgende functies: menselijke consumptie, toekomstige drinkwaterwinning (strategische grondwatervoorraden) en grondwaterafhankelijke natuur en landbouw. Ze pakken historische grondwaterverontreinigingen aan en hanteren hierbij het volgende kader in ons beleid:

  • De KRW-doelen en de Grondwater-richtlijn (GRW) zijn leidend in het beleid;
  • De kwaliteit van het grondwater moet aansluiten op de functies en opgaven in het gebied;
  • De kwaliteit van het grondwater moet (waar relevant) geleidelijk worden verbeterd.

Ze willen controle blijven houden op de grondwaterkwaliteit en de (historische) verontreinigingen. De opgaven waar ze voor staan en de situatie van het bodem- en grondwatersysteem verschillen per gebied. Daarom wil de provincie zo veel mogelijk per gebied gezamenlijk met waterbeheerders, gemeenten, drinkwaterbedrijven en andere partners het beleid en de aanpak van het (bodem-) en grondwatersysteem bepalen.

Overstroombaar gebied

Eén van de belangrijkste risico's van klimaatveranderingen in de delta Nederland is een overstroming. In de Richtlijn Overstromingsrisico (ROR) hebben alle Europese lidstaten afspraken gemaakt om de overstromingsrisico's te beperken. De provincie zorgt voor de overstromingsrisicokaarten. De provincie Utrecht geeft het overstroombaar gebied aan, waarbinnen we met gemeenten, waterbeheerders en de Veiligheidsregio Utrecht samenwerken aan de gevolgenbeperking bij overstromingen. Daarnaast is in de Omgevingsverordening een regel opgenomen om in overstroombaar gebied rekening te houden met overstromingsrisico's.

Stedelijk gebied

Gezien de grote ruimtevraag die op de provincie afkomt, is het zaak om zorgvuldig om te gaan met de ruimte. Een groot gedeelte van de mensen woont graag in een stedelijke of dorpse omgeving. De menging en aanwezigheid van functies zoals wonen, werken en voorzieningen draagt bij aan deze aantrekkelijkheid. Binnen het stedelijk gebied van steden en dorpen is nog veel ruimte aanwezig die kan worden benut voor verdichting, herontwikkeling of intensivering. In de afgelopen jaren zijn er weliswaar al veel binnenstedelijke locaties ontwikkeld, maar er zijn nog steeds binnenstedelijke mogelijkheden en er komen continu nieuwe mogelijkheden bij. Door structurele economische veranderingen verliezen veel gebouwen en locaties hun oorspronkelijke functie en komen daarmee voor herontwikkeling in beeld. Deze drie aspecten maken dat de provincie zich primair zal blijven inzetten op binnenstedelijke ontwikkeling.

Ze vragen daarbij aandacht voor de wijze van verdichting. Om te kunnen voldoen aan de toekomstige behoefte aan wonen en werken zullen ze zich moeten inspannen om, in alle kernen, innovatiever en compacter te bouwen dan we tot nu toe gewend zijn. De mate van compactheid is afhankelijk van de locatie, en hangt ook af van hetgeen mogelijk is relatie tot onze opgaven en ambities op het gebied van onder andere binnenstedelijke kwaliteit, energieneutraliteit en gezondheid. Bijvoorbee ld door in te zetten op hoogbouw en lagere parkeernormen komt er meer ruimte beschikbaar voor groen. Wij zetten in op een efficiënt gebruik van de ruimte, zodat het benodigde aantal extra hectares voor de woningbouwopgave zo veel mogelijk beperkt blijft.

afbeelding "i_NL.IMRO.0356.BPPW2022HER001-VA03_0006.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0356.BPPW2022HER001-VA03_0007.png"

Kaart stedelijk gebied. (bron: planviewer provincie Utrecht)

Unesco Hollandse Waterlinies

De gronden ten noorden en oosten van het plangebied zijn aangewezen als 'genomineerd UNESCO - Hollandse Waterlinies'. De uitzonderlijke universele waarde van het UNESCO Werelderfgoed wil de provincie in stand houden, versterken en beter beleefbaar maken. Bij ontwikkelingen in het UNESCO-gebied mag de uitzonderlijke universele waarde in principe niet worden aangetast. In lijn met de instructie van het Rijk in het Besluit kwaliteit leefomgeving beschrijft de provincie Utrecht de kernkwaliteiten van de Hollandse Waterlinies en de Neder-Germaanse Limes in de Omgevingsverordening:

  • UNESCO – Hollandse Waterlinies: een samenhangend stelsel van forten, dijken, kanalen en inundatiekommen, een groen en overwegend rustig karakter en ten slotte de openheid. De huidige situatie vormde de basis voor de nominatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0356.BPPW2022HER001-VA03_0008.png"

Kaart erfgoed. (bron: planviewer provincie Utrecht)

CHS Militair erfgoed

Het plangebied zelf is aangewezen als 'CHS-Militair erfgoed'. Cultuurhistorische waarden van de leefomgeving wil de provincie beschermen en benutten, door ze beter zichtbaar en beleefbaar te maken en door ze te gebruiken als dragers en aanjagers van ruimtelijke kwaliteit bij ruimtelijke ontwikkelingen. Daarbij stimuleren ze ook op de inzet van kunst en creatief ontwerp. Mede in het kader van de Erfgoed Deal willen ze investeren in het zichtbaar en beleefbaar maken van erfgoed in relatie tot de grote transities van de leefomgeving. In de Cultuurhistorische hoofdstructuur leggen we de nadruk op gebieden die gemeentegrenzen overstijgen: historische buitenplaatszones, militair erfgoed, agrarische cultuurlandschappen, archeologisch waardevolle zones en historische infrastructuur.

Het militair erfgoed van de voormalige waterlinies en heeft al langer de bijzondere aandacht van de provincie. Samen met gemeenten en eigenaren hebben ze geïnvesteerd in behoud en ontwikkeling van deze gebieden. Net als in buitenplaatszones staan we kleinschalige verstedelijking toe als deze ten dienste staat van het behoud van de cultuurhistorische waarden.

3.2.2 Interim omgevingsverordening

Provinciale Staten hebben eveneens op 10 maart 2021 de interim Omgevingsverordening van de provincie Utrecht vastgesteld. De interim omgevingsverordening bevat instructieregels over taken en bevoegdheden van gemeenten en waterschappen. Daarnaast bevat de interim omgevingsverordening direct werkende regels. Dit zijn regels die rechtstreeks gelden voor bedrijven, burgers en andere initiatiefnemers bij het uitvoeren van een activiteit. Andere voorbeelden van direct werkende regels zijn de meld- en informatieplichten en de specifieke zorgplichten. Regels over bijvoorbeeld een vergunningplicht gelden ook voor bedrijven, burgers en andere initiatiefnemers.

Plan specifiek

Overstroombaar gebied

Het plangebied is gelegen in een overstroombaar gebied. Met betrekking tot deze gronden stelt artikel 2.10 van de Interim omgevingsverordening dat een bestemmingsplan bestemmingen en regels bevat die rekening houden met overstromingsrisico's. Binnendijks is dit van toepassing op kwetsbare en vitale objecten en woonwijken en bedrijventerreinen. Buitendijks is dit ook van toepassing op individuele woningen en bedrijven. Door een goed bedachte locatiekeuze en inrichting kunnen gevolgen van een overstroming aanzienlijk beperkt worden. In dit kader is de 'Handreiking Overstromingsrobuust Inrichten' opgesteld. Bij het verdere ontwerp van de nieuwbouw wordt rekening gehouden met de richtlijnen zoals gesteld in de handreiking om gebieden met overstromingsrisico's veiliger te maken.

Grondwaterbeschermingszones

Het plangebied is gelegen in een beschermingszone drinkwaterwinning met een kwetsbare strategische grondwatervoorraad. Met betrekking tot deze gronden stelt artikel 3.5 van de Interim omgevingsverordening dat een bestemmingsplan geen activiteiten toelaat en geen bestemmingen en regels bevat die een risico vormen voor de grond- en oppervlaktewaterwinning voor menselijke consumptie. Zoals eerder aangegeven betreft onderhavig plan een woonfunctie wat geen verontreinigingsrisico met zich mee brengt. De voorgenomen ontwikkeling is in overeenstemming met de Interim omgevingsverordening.

Met betrekking tot deze gronden stelt artikel 3.7. het volgende. Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op locaties binnen een Waterwingebied, Grondwaterbeschermingsgebied, Boringsvrije zone, Beschermingszone oppervlaktewaterwinning, 100-jaarsaandachtsgebied of Kwetsbare strategische grondwatervoorraad laat geen activiteiten toe en bevat geen bestemmingen en regels die een risico vormen voor de grond- en oppervlaktewaterwinning voor menselijke consumptie.

Unesco Hollandse Waterlinies

Het plangebied is gelegen in een cultuurhistorische waardevolle zone. Met betrekking tot deze gronden stelt artikel 7.2 van de Interim omgevingsverordening dat een bestemmingsplan rekening dient te houden met de waarden.

Dit artikel gaat over het behouden, in stand houden en zo mogelijk versterken van de uitzonderlijke universele waarde van het (beoogde) UNESCO Werelderfgoed Hollandse Waterlinies, dat bestaat uit de Stelling van Amsterdam en de Nieuwe Hollandse Waterlinie. Het gaat om een medebewindstaak op basis van artikel 2.13.4 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening. Het erfgoed Hollandse Waterlinies werd in 2019 voorgedragen voor de UNESCO Werelderfgoedstatus. Op 26 juli 2021 is de Nieuwe Hollandse Waterlinie opgenomen op de Werelderfgoedlijst van UNESCO.

De hoofdkenmerken van de Hollandse Waterlinies zijn het strategisch landschap, het watermanagement en de militaire werken. De belangrijkste te onderscheiden componenten van de uitzonderlijke universele waarde van het Werelderfgoed Hollandse Waterlinies zijn, voor de Nieuwe Hollandse Waterlinie:

  • a. het unieke, in samenhang met het landschap ontworpen negentiende en twintigste-eeuwse hydrologische en militairverdedigingssysteem, bestaande uit:
    • 1. inundatiegebieden;
    • 2. een zone met verdedigingswerken als forten, batterijen, lunetten betonnen mitrailleurkazematten en groepsschuilplaatsen in hun samenhang met de omgeving;
    • 3. voormalige schootsvelden (visueel open) en verboden kringen (merendeels onbebouwd gebied) rondom de forten;
    • 4. waterwerken als waterlichamen, sluizen, inlaten, duikers, en dijken functionerend in samenhang met verdedigingswerken en inundatiegebieden;
    • 5. overige elementen als beschutte wegen, (resten van) loopgraven en tankgrachten;
    • 6. de landschappelijke inpassing en camouflage van de voormalige militaire objecten; en
    • 7. de historische vestingstructuur van de vestingsteden, waaronder Nieuwersluis, gelegen in de Provincie Utrecht;
  • b. de grote openheid; en
  • c. het groene en overwegend rustige karakter.

Met het realiseren van het voorgenomen plan worden geen belangen van de Nieuwe Hollandse Waterlinie geschaad. De zone bevindt zich namelijk alleen aan de rand van het plangebied, waar geen bebouwing of structurele wijzigingen aan de structuur worden toegestaan.

CHS militair erfgoed

Het plangebied is gelegen in een cultuurhistorische waardevolle zone. Met betrekking tot deze gronden stelt artikel 7.7 van de Interim omgevingsverordening dat een bestemmingsplan rekening dient te houden met de waarden van de Cultuurhistorische hoofdstructuur en en regels dient te stellen ter bescherming en benutting van deze waarden. Voor het plangebied gelden de kernkwaliteiten die zijn opgesteld voor 'Militair erfgoed', dat bestaat uit het deelgebied Nieuwe Hollandse Waterlinie. Van de Nieuwe Hollandse Waterlinie wil de provincie de volgende kernkwaliteiten behouden:

  • a. het unieke, in samenhang met het landschap ontworpen negentiende en twintigste-eeuwse hydrologische en militairverdedigingssysteem, bestaande uit een samenhangend stelsel van onder andere forten, dijken, kanalen en inundatiekommen;
  • b. groen en overwegend rustig karakter;
  • c. openheid

Met deze waarden wordt rekening gehouden met de regels van de dubbelbestemming 'Cultuurhistorie' dat komt te liggen op het noordelijke gedeelte van het plangebied. Daarnaast wordt ter plaatse van het appartementengebouw rekening gehouden met de bouwhoogte in de directe omgeving om aantasting van de visuele integriteit te voorkomen. Met deze dubbelbestemming wordt de cultuurhistorische waarde van de Nieuwe Hollandse Waterlinie beschermd.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Nieuwegein verstedelijkt en vergroent

Op 1 april 2021 is de gemeentelijke omgevingsvisie 'Nieuwegein verstedelijkt en vergroent' vastgesteld door de gemeenteraad. De omgevingsvisie is het thematisch ruimtelijk beleidsdocument waarin doelstellingen op de middellange termijn worden vormgegeven. De gemeente Nieuwegein wil samen met inwoners, ondernemers en initiatiefnemers werken aan een duurzaam, veilig en gezond Nieuwegein. In de omgevingsvisie worden de ambities van Nieuwegein besproken en welke keuzes Nieuwegein maakt om de geschetste toekomstige stad te realiseren. In de omgevingsvisie zijn speerpunten opgesteld welke onder andere betrekking hebben op de thema's ruimte voor groen en ontmoeten, bouwen van woningen en klimaatdoelstellingen.

Voor voorliggend plan zijn de doelstelling omtrent woningbouw direct relevant voor onderhavige ontwikkeling. De behoefte aan woningen in de stad en in de regio is groot. Nieuwegein draagt bij aan een oplossing door woningbouw. Dat doet de gemeente gericht op twee grote locaties, namelijk City en Rijnhuizen. Ook zijn er 65 kleinere locaties aangewezen waar woningbouw mogelijk is. De gemeente wil dat Nieuwegein een aantrekkelijke en veilige woon- en werkstad blijft voor iedereen, meteen passende woning in iedere levensfase.

Wat betreft woningbouw ambieert de gemeente Nieuwegein dat het zorgt voor een woningvoorraad die aansluit op de wensen en behoeftes van alle inwoners. Hierbij garandeert de gemeente de kwaliteit, duurzaamheid en veiligheid van de nieuw toe te voegen woningen. Gestreefd wordt naar een woningaanbod dat toekomstbestendig is en geschikt voor jonge gezinnen, starters en doorstromers, maar ook voor ouderen en mensen met een beperking of een zorgbehoefte.

De behoefte naar woningen neemt nog steeds toe. De gemeente Nieuwegein kiest ervoor om de woningbehoefte te accomoderen. Op de locaties uit het woningbouwprogramma 2030 ziet de gemeente potentie voor circa 7500 woningen, mits in balans met mobiliteit en voorzieningen in de stad. De huidige planlocatie is in dit woningbouwprogramma ook aangewezen als potentiële locatie voor woningbouw (nummer 64 - De Malapertweg).

Nieuwegein maakt zich klaar voor een duurzame toekomst. De gemeente streeft er onder andere naar om energieneutraal te zijn in 2040 en daarmee de uitstoot van broeikasgassen drastisch te verlagen. Om deze ambitie te behalen dienen er bij de bouw van nieuwe woningen diverse maatregelen getroffen te worden. Om te voorkomen dat het energievraagstuk groter wordt door de toevoeging van nieuwbouw zet de gemeente in op GPR 8 en ten minste op energieneutrale bouw en ten minste Nul-op-de-meter voor nieuwbouw grondgebonden woningen. Daarnaast streeft de gemeente dat daken zoveel mogelijk ingezet worden voor zon op dak en/of klimaatadaptatie.

Het plangebied maakt onderdeel uit van de Hollandse Waterlinie. Ontwikkeling in dit Unesco werelderfgoed gebied dienen bij te dragen aan de instandhouding, versterking en toegankelijkheid van de kernkwaliteiten. Een ontwerp dient geïnspireerd te zijn op de historische kernkwaliteiten en historische ontwikkeling van het plangebied en de directe omgeving.

Conclusie

Het voorgenomen plan draagt bij aan de ambities uit de gemeentelijke omgevingsvisie en voorziet in de herontwikkeling van een verouderd bedrijventerrein naar woningbouw. Er wordt gestreefd naar het creëren van woningen met een hoogwaardige architectuur.

Op de locatie geldt een diepte restrictie waardoor de bodem als efficiënte bron voor verwarmen en koelen niet benut kan worden. Daarom wordt in de woningen een luchtwarmtepomp toegepast. Het project kent een  lange doorlooptijd, waarbij bij aanvang het uitgangspunt is geweest om de woningen aan BENG te laten voldoen (BENG was toenttertijd nog geen wetgeving). Om tegemoet te komen aan de gemeentelijke omgevingsvisie, welke gedurende de looptijd van het project in werking is getreden, is besloten om de woningen beter te scoren dan het wettelijke vereiste met betrekking tot BENG en te streven naar energieneutraal (gebouw gebonden energie) voor de grondgebonden woningen. Het appartementencomplex wordt conform BENG uitgevoerd.

Overeenkomstig de ambitie van de omgevingsvisie om daken zoveel mogelijk in te zetten voor zon en klimaatadaptatie, worden de bergingen in het plan voorzien van een groendak. Daarnaast is het streven om het dak van het appartementencomplex zoveel als mogelijk in te richten met pv panelen. Tevens worden er in het kader van klimaatadaptatie wadi's gerealiseerd om regenwater in op te vangen. De wadi's accentueren de vroegere watergangen en oorspronkelijk kavelrichting. Zodoende wordt er rekening gehouden met de cultuurhistorie van het gebied en sluit dit aan op de kernkwaliteiten van de Hollandse Waterlinie.

Het accentueren van de oorspronkelijke kavelrichting wordt verstrekt door toepassing van bomen in/langs de wadi. Het toevoegen van bomen in het plan alsmede de oriëntatie van de woningen dragen bij aan het voorkomen van hittestress.

3.3.2 Woonvisie 2015 en Woningbouwprogramma 2030

Op 18 mei 2017 is het woningbouwprogramma 2030 Gemeente Nieuwegein uitgebracht. Ook is in 2015 de woonvisie uitgebracht. Deze beleidstukken worden hieronder toegelicht.

De vraag naar woonruimte in Nieuwegein en de Utrechtse regio groeit hard. De verwachting is dat dit de aankomende 25 jaar zo blijft en pas daarna stabiliseert. Het bestaande woningbouwprogramma tot 2030 voorziet onvoldoende in deze vraag. Tot 2030 zijn nog meer woningen nodig om ervoor te zorgen dat Nieuwegein een aantrekkelijke woonstad blijft. Voor de Nieuwegeiners zelf, die hierdoor in Nieuwegein kunnen blijven wonen. En voor mensen uit de regio, die (opnieuw) kiezen voor Nieuwegein als woonstad. Samen met de stad is het afgelopen jaar uitgebreid gekeken naar de woonbehoefte en naar mogelijkheden om de extra woningen die nodig zijn, te realiseren binnen de gemeentegrenzen. De gemeente kan gezien de uitkomsten van de enquête, het onderzoek naar potentiële locaties en de woningbouwcapaciteit (aantallen woningen) van deze locaties (de locatie is aangemerkt als kansrijke locatie voor woningbouw), deels voorzien in de benodigde woningbouwcapaciteit.

In het woningbouwprogramma is een lijst met 68 kansrijke woningbouwlocaties opgesteld. De planlocatie is onderdeel van kansrijke woningbouwlocatie 64 'De Malaperweg'. Dit is weergegeven in onderstaand figuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0356.BPPW2022HER001-VA03_0009.png" Figuur: Uitsnede Woningbouwprogramma 2030 met globale aanduiding plangebied (bron: Gemeente Nieuwegein)

Met de vier opgaven die de gemeente centraal stellen in deze woonvisie en de ambities die ze daarbij hebben geformuleerd denken ze een belangrijke bijdrage te kunnen leveren aan dit doel. Het gaat daarbij om de volgende opgaven:

  • Vitale stad: Binnen het woningbouwprogramma 2030 wordt op basis van de analyse van de woningbouwlocaties de ambitie verhoogd van 3500 naar 5000 woningen. Inwoners moeten hun wooncarrière in Nieuwegein kunnen maken. Burgerinitiatieven ten aanzien van woningbouw en transformatie moeten worden gefaciliteerd.
  • Betaalbaar wonen: De sociale huurwoningen die te huur worden aangeboden dienen qua prijs te passen bij de vraag van onze woningzoekenden. Een sociale huurwoningvoorraad met een omvang van 30% van de woningvoorraad, die gedifferentieerd is naar grootte. En de positie van woningzoekenden om in aanmerking te komen voor een huurwoning verbeteren
  • Wonen en zorg: Door middel van nieuwbouw en transformatie te voorzien in voldoende nultredenwoningen en verzorgd wonen, en de (regionale) woonruimteverdeling zodanig in te richten, dat een woning ook op het gebied van zorg en welzijn bij de juiste persoon terecht komt.
  • Kwaliteit en duurzaamheid: Verduurzaming van de woningvoorraad om zo bij te dragen aan een verlaging van de woonlasten en het terugdringen van het energieverbruik. Verbetering van de kwaliteit en uitstraling van de bestaande woningvoorraad. Duurzame nieuwbouw en transformatie.

Conclusie

De planlocatie draagt bij aan het woningbouwprogramma en de woonvisie. Er worden extra woningen gerealiseerd die duurzaam zijn.

3.3.3 Routekaart Energieneutraal 2040

De gemeente Nieuwegein wil in 2040 een klimaatneutrale stad zijn ('Coalitieakkoord 2014-2018' en 'Routekaart Energieneutraal Nieuwegein 2040').

Dit sluit aan op het in werking getreden Klimaatverdrag van Parijs. Om klimaatneutraal te worden is het van belang om de energievoorziening volledig te verduurzamen. Dit betekent een aardgasloze gebouwde omgeving, waarbij elektrisch wordt gekookt en verwarmd wordt of via elektrische warmtepompen (individueel of collectief) of andere duurzame technieken.

De gemeente Nieuwegein ziet graag dat er nu al volledig energieneutraal wordt gebouwd. Energieneutraal betekent momenteel: bouwen met een EPC=0,0 waarbij al het gebouwgebonden energieverbruik is verduurzaamd. Bouwers worden uitgedaagd om extra prestaties te leveren op energieneutraliteit. Liefst via een 'nul-op-de-meter' energieconcept, waarbij zowel gebouw- als gebruikersgebonden energieverbruik is verduurzaamd.

De gemeente realiseert zich dat er bij nieuwbouw meer mogelijk is dan bij transformatie. De gemeente heeft een hoge ambitie op het terrein van duurzaamheid en ziet graag dat bouwinitiatiefnemers dit zoveel waar mogelijk overnemen en uitwerken in concrete maatregels.

Het is van belang om te bouwen met gezonde materialen, het materiaalgebruik te reduceren, zoveel mogelijk te recyclen en grondstofkringlopen te sluiten ('Cradle tot cradle' en 'Circulair bouwen'). Daarom heeft de gemeenteraad de nota ´Bouwen voor de toekomst; duurzaam bouwen beleid gemeente Nieuwegein vastgesteld. Hierin is de ambitie geformuleerd om bij nieuwbouw en renovatie te streven naar een milieuprestatieverbetering van 15% of hoger t.o.v. de op dat moment geldende gebruikelijke bouwstandaard in Nederland. Daarnaast zijn er enkele basismaatregelen vastgesteld:

  • Bij nieuwbouw een lage temperatuurverwarming systeem toepassen.
  • Geen uitlogende bouwmetalen toepassen.
  • Alleen aantoonbaar duurzaam geproduceerd hout (conform criteria TPAC) toepassen.
  • Een handleiding voor gebouwgebruikers opstellen.
  • Bij nieuwbouw een duurzaam gezond binnenmilieu waarborgen.

De milieuprestatie kan bij (ver)bouwplannen inzichtelijk worden gemaakt met het duurzaam bouwen instrument GPR-gebouw. Hiermee worden de prestaties beoordeeld en gewogen op de duurzaamheidsthema's: Gezondheid en Gebruikskwaliteit (People), Energie en Milieu (Planet) en Toekomstwaarde (Profit). GPR-gebouw geeft per thema een score op een schaal van 1 tot 10. In Nieuwegein dient de GPR voor alle thema's minimaal 7,0 te zijn, waarbij de thema's energie en milieu mogen worden gekoppeld tot één DPG-score (Duurzaamheids Prestatie Gebouw).

De gemeente streeft naar het vergroten van het aandeel groene daken. Groene daken zorgen niet alleen voor wooncomfort, ze zijn ook mooi om te zien en dragen bij aan waterberging en verkoeling in onze stad.

Conclusie

Er wordt bij dit plan rekening gehouden met duurzaamheid. De grondgebonden woningen en het apaprtementencomplex worden conform BENG uitgevoerd. Daarnaast is het streven naar energieneutraal (gebouw gebonden energie) voor de grondgebonden woningen. De woningen zijn zeer energiezuinig door toepassing van pv panelen en een warmtepomp. Het dakvlak van de appartementen wordt benut voor panelen. In het kader van klimaatadaptatie worden er wadi's gerealiseerd om regenwater in op te vangen en het toevoegen van bomen en de orientatie van de woningen zal bijdragen aan het voorkomen van hittestress. Hemelwater wordt op eigen terrein opgelost, zichtbare afvoer naar wadi's.

Met de nieuwe Beng regelgeving per 1 januari 2021 zijn toekomstige bewoners verzekerd van een duurzame woning waarbij het gebouw gebonden verbruik is verduurzaamd.

3.3.4 Welstandsnota

Bouwplannen moeten voldoen aan 'welstand'. Dat wil zeggen dat een ontwerp voldoende kwaliteit moet hebben zodat het goed past bij de functie en de bestaande omgeving. De gemeente toetst het bouwplan daarom aan de Nota Ruimtelijke Kwaliteit, deze is gepubliceerd in februari 2016. Daarin staan algemene richtlijnen voor een goed ontwerp. De nota is op 18 februari 2016 vastgesteld in samenspraak met de bewoners van Nieuwegein. Het uitgangspunt hierbij was: streng daar waar het moet, en vrij daar waar het kan. Bewoners hebben aangegeven welke gebouwen en locaties zij in hun wijk bijzonder vinden. Dit is verwerkt in de nota.

De basisprincipes zijn beschreven in de notitie 'Architectonische kwaliteit, een notitie over architectuurbeleid'.

  • 1. vorm, functie en constructie
  • 2. relatie tussen gebouw en omgeving
  • 3. evenwicht tussen helderheid en complexiteit
  • 4. associaties met de bouw- en/of stijlperiode
  • 5. schaal- en maatverhoudingen
  • 6. materiaal, kleur, licht en detaillering

De gemeente Nieuwegein hanteert verschillende beleidsniveau's. Het beoogde plan valt binnen de niveaus vrij, regulier en bijzonder. Nieuwbouwplannen worden echter nooit gezien als vrij en een niveau hoger beoordeeld.

  • Vrij: Dit beleidsniveau is niet van toepassing bij nieuwbouwplannen. Bij Nieuwbouwplannen wordt altijd een niveau hoger beoordeeld, dus regulier.
  • Regulier: Dit niveau geldt voor het grootste gedeelte van Nieuwegein. Reguliere bebouwing zonder veel bijzondere betekenis voor de geschiedenis en identiteit van Nieuwegein. Behoud van de ruimtelijke opzet en ruimtelijke vernieuwing is in dit gebied beide mogelijk. Er wordt vooral gekeken naar de massa en vorm en de ruimtelijke inpassing in het bestaande gebied. De ruimtelijke kwaliteit mag in deze gebieden niet verslechteren.
  • Bijzonder: Bijzondere architectuur en stedenbouw, beeldbepalende gebouwen en gebieden. Gebouwen die een bijdrage leveren aan de geschiedenis en identiteit van Nieuwegein. Gebieden met veel ruimtelijke kwaliteit. Er wordt gekeken naar de massa en vorm, en de essentiële eigenschappen van de bebouwings- en omgevingskarakteristiek. Doel is respect voor de huidige bebouwing en omgeving en het versterken van deze ruimtelijke kwaliteit. De ruimtelijke kwaliteit mag niet verslechteren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0356.BPPW2022HER001-VA03_0010.png"
Kaart welstandsniveaus (bron: Gemeente Nieuwegein)

Het ontwerp van de gebouwen is thans vormgegeven in goed overleg met de commissie ruimtelijke kwaliteit. Op 26 april 2022 zijn de tekeningen van de grondgebonden woningen en het appartementencomplex gepresenteerd aan de adviescommissie MooiSticht. Het ontwerp van de grondgebonden woningen is op meerdere onderdelen conform het eerdere advies van MooiSticht aangepast. Dit betreft onder andere de inrichting van de groenstrook aan de noordzijde en de relatie tussen de kopbebouwing aan de noordzijde en de groenstrook. De grondgebonden woningen hebben dorps/landelijk karakter in aansluiting op de bestaande bebouwing aan de Malapertweg. Door toepassing van divers kleur- en materiaalgebruik en verspringing van nok- en goothoogten ontstaat er een gedifferentieerd straatbeeld. Het appartementengebouw mag een eigen uitstraling hebben waarbij aandacht wordt gevraagd voor zorgvuldige materialisering.

3.3.5 Goenstructuurplan Nieuwegein 2017

Op 18 mei 2017 heeft de gemeenteraad van Nieuwegein het Groenstructuurplan Nieuwegein vastgesteld. Het openbaar groen maakt onderdeel uit van veel verschillende ruimtelijke plannen. Wat de gemeente Nieuwegein mist is een overall visie, waarmee flexibel ingespeeld kan worden op ontwikkelingen (zoals bewonersinitiatieven, ruimtelijke plannen en klimaatverandering) en die tegelijkertijd de kwaliteit bewaakt en de kosten voor aanleg en onderhoud beheerst.

De structuren die we op de Groenstructuurplankaart benoemen zijn gebaseerd op de functie, het gebruik en de waarde van het groen. Hoe en waar krijgen alle belangen een plaats: recreatie, cultuurhistorie, landschap, biodiversiteit en klimaatadaptatie. Het doel van dit Groenstructuurplan is onder andere 'het ontwikkelen en behouden van het “groene geraamte” van Nieuwegein. Het “groene geraamte” vormt de visueel en ecologisch samenhangende ruimtelijke structuur van Nieuwegein. Het is een gezond, soortenrijk, evenwichtig, robuust en aaneengesloten netwerk van natuur- en groengebieden en ondersteunt de thema’s uit de structuurvisie. Dit groene geraamte is van algemeen belang en wil de gemeente daarom beschermen en waar nodig versterken'.

Onderstaand figuur toont een uitsnede van de overzichtskaart behorend bij het Groenstructuurplan. Het figuur toont dat er rondom het plangebied een cultuurhistorische lijn loopt en een wijkweg. Er bevindt zich geen natuur, groensgroen met natuurwaarde of overig gebruiksgroen in en rondom het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0356.BPPW2022HER001-VA03_0011.png"
Figuur: Uitsnede overzichtskaart behorend bij het Groenstructuurplan met aanduiding plangebied (bron: Gemeente Nieuwegein)

De planlocatie is momenteel onbebouwd. De beplanting in de gewenste situatie is in dit stadium van het plan nog niet bekend. Gestreefd wordt de randen van het plangebied zo groen als mogelijk in te richten. Daarom zijn deze gronden, op het westen na, bestemd als 'Groen'. In deze groenzones worden onder andere (fruit)bomen geplant. Daarnaast is het streven om in deze zones inheemse soorten te planten, om zo de biodiversiteit van het plangebied te vergroten.

3.3.6 Economische visie

Op 23 november 2017 heeft de gemeenteraad van Nieuwegein de Economische Visie Nieuwegein vastgesteld. Het doel van de economische visie Nieuwegein is de werkgelegenheid behouden en nieuwe werkgelegenheid aantrekken. Deze beleidsnota geeft aan hoe de gemeente Nieuwegein vanuit een overkoepelende visie denkt bedrijven en bijbehorende werkgelegenheid te behouden en nieuwe werkgelegenheid aan te trekken. De visie heeft een pragmatische insteek. Daar vroegen de ondernemers en werkgevers om. In de visie is de Economische agenda 2017-2022 opgenomen. Met daarin opgenomen concrete projecten en maatregelen. Nieuwegein heeft de volgende visie geformuleerd:

  • Nieuwegein streeft naar een gezonde lokale en regionale economie waar iedereen aan kan meedoen. Een economie die goed is voor ondernemers, werkgevers én werknemers. Werken aan verbinding en vertrouwen staan daarbij centraal. De gemeente wil deze rol actief op zich nemen door te investeren in haar relaties.
  • Nieuwegein brengt ondernemers en werkgevers met elkaar in verbinding zodat kansen in beeld worden gebracht en er nieuwe initiatieven, innovaties en partnerschappen ontstaan.
  • Nieuwegein hecht waarde aan onderzoeken om op bepaalde thema's meer verdieping en inzichten te krijgen gebaseerd op feiten en cijfers. Waardoor effectiever beleid wordt ontwikkeld.Tegelijkertijd zorgt Nieuwegein ervoor dat het ondernemersklimaat zich blijvend kan verbeteren en wordt dit ook actief naar buiten uitgedragen waardoor ondernemers verleid worden om in Nieuwegein te blijven of zich te vestigen.
  • Tegelijkertijd zorgt Nieuwegein ervoor dat het ondernemersklimaat zich blijvend kan verbeteren en wordt dit ook actief naar buiten uitgedragen waardoor ondernemers verleid worden om in Nieuwegein te blijven of zich te vestigen.
  • Nieuwegein werkt vanuit de leidende principes van een 'ja, mits houding' en het feit dat ondernemers recht hebben op snelle en duidelijke besluitvorming. Onduidelijkheid remt het innovatie- en investeringsvermogen en daarmee de werkgelegenheid.

Conclusie

Het voorgenomen plan voorziet in het herbestemmen van een voormalig bedrijfslocatie naar woningbouw. Het plan is niet in strijd met de gemeentelijke economische visie.

Hoofdstuk 4 Uitvoeringsaspecten

In dit hoofdstuk zullen de relevante uitvoeringsaspecten bij het plan worden besproken. Hierin is aandacht voor de verschillende milieuaspecten zoals flora en fauna en luchtkwaliteit, en is er aandacht voor milieuzonering, verkeer en parkeren en externe veiligheid.

4.1 Flora en fauna

4.1.1 Wettelijk kader

Wet natuurbescherming

Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Deze wet heeft de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet vervangen. Het doel is om met één wet en minder regels de wet makkelijker te kunnen toepassen. Vanaf 1 januari 2017 bepalen de provincies wat wel en niet mag in de natuur in hun gebied. Ook zorgen de provincies vanaf deze datum voor vergunningen en ontheffingen. De Rijksoverheid blijft verantwoordelijk voor het beleid van grote wateren, zoals het IJsselmeer.

De Wet natuurbescherming regelt de bescherming van Natura 2000-gebieden. Ter bescherming van deze Natura 2000-gebieden voorziet de Wet natuurbescherming in een vergunningenregime voor het realiseren of verrichten van projecten en andere handelingen die de natuurlijke kenmerken van een aangewezen Natura 2000-gebied kunnen aantasten.

Voorts voorziet de Wet natuurbescherming in de bescherming van planten- en diersoorten binnen en buiten de beschermde natuurgebieden. Het uitgangspunt is dat beschermde planten- en diersoorten geen schade mogen ondervinden. Voor het uitvoeren van werkzaamheden in de openbare ruimte is het niet altijd nodig een vrijstelling of een ontheffing aan te vragen. Voor onder andere reguliere werkzaamheden of ruimtelijke ontwikkelingen geldt een vrijstelling voor beschermde soorten op voorwaarde dat gehandeld wordt volgens een goedgekeurde gedragscode. Verder worden vrijstellingsregelingen op de nationaal beschermde soorten per provincie vastgesteld.

Wanneer het onmogelijk is schade aan streng beschermde planten en dieren tijdens ruimtelijke ontwikkelingen en inrichting te voorkomen, moet altijd een ontheffing worden aangevraagd. De voorwaarden verbonden aan een vrijstelling of een ontheffing zijn afhankelijk van de status van de planten- en diersoorten die in het plangebied voorkomen.

Natuurnetwerk Nederland

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden. Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied. In het NNN liggen onder andere bestaande natuurgebieden en alle Natura 2000- gebieden. Het NNN is op provinciaal niveau uitgewerkt en middels ruimtelijke nota's en verordeningen voorzien van juridische doorwerking. In sommige provincies bestaan er naast het NNN ook nog andere groene zones die een zekere mate van bescherming genieten.

4.1.2 Effect te vergunnen activiteiten

Door een ecoloog van bureau Els & Linde B.V. is op 4 mei 2020 beoordeeld of er beschermde planten en diersoorten aanwezig zijn binnen de planlocatie en of deze soorten schade ondervinden van de gewenste ontwikkelingen (bijlage 1)

Beschermde soorten

Uit de resultaten van de quickscan is gebleken dat de kans op huismussen en gierzwaluwen niet is uit te sluiten. Een afdoend onderzoek naar deze soorten is noodzakelijk en uitgevoerd (bijlage 2).

Uit de resultaten van het afdoend onderzoek is gebleken dat binnen de planlocatie huismussen voorkomen. Binnen de planlocatie is de aanwezigheid van een nestplek van de huismus aangetoond. Er zijn geen gierzwaluwen binnen het plangebied aangetroffen.

Voor het tegengaan van negatieve effecten zijn mitigerende en compenserende maatregelen in de vorm van het aanbieden van minimaal 2 (geschikte) alternatieve nestplaatsen noodzakelijk. Deze nestplaatsen zijn op 26 mei 2021 geplaatst. Om zorg te dragen voor een juiste uitvoering wordt geadviseerd te werken met een Ecologisch werkprotocol.

Voorafgaande en tijdens de werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met de aanwezige soorten die vallen onder het zorgbeginsel van de Wet natuurbescherming. Voor de ruimtelijke plannen is geen ontheffing van de Wet natuurbescherming noodzakelijk. In verband met de aanwezigheid van 1 nestplek van de huismus, is het noodzakelijk om 2 alternatieve nestplaatsen aan te bieden.

De kans op aanwezigheid van vleermuizen is niet aannemelijk, een afdoend onderzoek is niet nodig. Op de planlocatie zijn twee watergangen te vinden, algemeen voorkomende amfibieën zijn hier niet uit te sluiten, maar geeft geen reden tot vervolgonderzoek. Ten behoeve van het plan is eveneens geen ontheffing van de Wet natuurbescherming noodzakelijk.

Gezien de omgeving is de kans op aanwezigheid van algemeen voorkomende broedvogels aanwezig. Op de planlocatie is er mogelijkheid voor algemeen voorkomende broedvogels om te nestelen in de begroeiing en de bomen op het perceel. Er moet rekening gehouden worden met het broedseizoen voor en tijdens de werkzaamheden op de planlocatie.

Gebiedsbescherming

Het beschermde Natura 2000-gebied ligt op een afstand van ruim 9 km ten zuidwesten en 11 km ten noorden van de planlocatie. De werkzaamheden betreffen sloop en nieuwbouw. De kans dat er een significante wijziging in de emissie is, is aanwezig. Een berekening van de stikstofdepositie op de Natura 2000-gebieden is noodzakelijk en uitgevoerd, gezien de aard van de werkzaamheden. Andere aantastingen van kwalificerende habitats of soorten in het Natura 2000-gebied door de werkzaamheden, kunnen eveneens niet worden uitgesloten. Om te bepalen of er sprake is van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden en stikstofdepositie een belemmering vormt voor het voorgenomen plan, is een stikstofdepositieberekening uitgevoerd. De uitkomsten van deze berekening worden besproken in paragraaf 4.1.3.

Algemene zorgplicht

Voorts geldt bij uitvoering van werkzaamheden ten allen tijde een de algemene zorgplicht (artikel 1.11 Wet natuurbescherming). Deze schrijft voor dat nadelige gevolgen voor flora en fauna zoveel als mogelijk voorkomen moeten worden. Dit betekent dat wanneer tijdens uitvoering van de werkzaamheden een algemeen beschermde soort als konijn, veldmuis of gewone pad wordt aangetroffen zij de ruimte en tijd moet krijgen om een veilig heenkomen te zoeken. Indien nodig kunnen aangetroffen exemplaren verplaatst worden naar een naastgelegen ruimte waar geen werkzaamheden uitgevoerd worden.

4.1.3 Stikstofdepositieberekening

Sinds 2015 was het Programma Aanpak Stikstof (hierna: PAS) van kracht. Het programma bevatte een integrale beoordeling van de bron- en gebiedsgerichte maatregelen voor de aanpak van de stikstofproblematiek. Deze maatregelen werden getroffen in en nabij de Natura 2000-gebieden die onderdeel zijn van het PAS.

Als gevolg van de uitspraak van de Raad van State van 29 mei 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:1603) geldt het PAS voor geen enkel Natura 2000-gebied meer. Dit betekent ook dat de collectieve passende beoordeling via het PAS door de uitspraak is komen te vervallen. Met de AERIUS Calculator kunnen de effecten van ruimtelijke ontwikkelingen op Natura 2000-gebieden worden bepaald. Door de uitspraak is in het kader van dit bestemmingsplan ook gekeken naar de mogelijk te verwachten effecten.

Het dichtstbijzijnde Natura-2000 gebied betreft 'Uiterwaarden-Lek' op een afstand van circa 9 kilometer. Van belang is dat de Wet stikstofreductie en natuurverbetering (Wsn) op 1 juli 2021 in werking is getreden. In de Wsn is een partiële vrijstelling van de natuurvergunningplicht opgenomen voor bouwactiviteiten in de bouw-, aanleg- en sloopfase, waarin emissies tijdelijk en beperkt zijn. Daarmee hoeft de stikstofdepositie voor de bouw-, aanleg- en sloopfase niet meer te worden berekend en verschuift de nadruk naar de structurele uitstoot die een project in de gebruiksfase veroorzaakt.

Er is door Kubiek Ruimtelijke Plannen op 27 januari 2022 een stikstofdepositieberekening uitgevoerd met behulp van de AERIUS Calculator om de stikstofdepositie op Natura 2000-gebied te bepalen ten gevolge van een ruimtelijke ontwikkeling (zie bijlage 3 en 4). Er zijn geen rekenresultaten gevonden hoger dan 0,00 mol/ha/jaar.

4.1.4 Conclusie

Gelet op het voorgaande kan worden geconcludeerd dat er vanuit de flora- en faunaregelgeving geen beperkingen worden opgelegd aan onderhavig initiatief. Voor het tegengaan van effecten zijn mitigerende en compenserende maatregelen in de vorm van het aanbieden van minimaal 2 (geschikte) alternatieve nestplaatsen noodzakelijk. Middels de stikstofdepositieberekening is aangetoond dat er geen rekenresultaten gevonden zijn hoger dan 0,00 mol/ha/jaar.

4.2 Bodemkwaliteit

4.2.1 Wettelijk kader

De Wet Bodembescherming schrijft voor dat in het kader van een ruimtelijk planologische procedure moet worden aangetoond dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het gewenste nieuwe gebruik. De bodemkwaliteit kan (negatief) van invloed zijn op de gewenste nieuwe ontwikkeling.

Indien sprake is van een functiewijziging zal er in veel gevallen een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd op de planlocatie. Door middel van een dergelijk onderzoek kan in beeld worden gebracht of de bodemkwaliteit en de beoogde functie van het plangebied bij elkaar passen.

4.2.2 Resultaten onderzoek

Voorliggend initiatief voorziet in een toename van het aantal woningen. Er is in 2014 een onderzoek gedaan naar de nulsituatie wat betreft bodem. Ook is er door Linge Milieu bv een onderzoek gedaan naar de bodemkwaliteit op 2 juni 2017 (bijlage 5 en 6).

De bodem bestaat uit siltige klei, overgaand in grijs zand op 2.0 á 2.5 m-mv. Op een groot deel van de voormalige boomgaard is een half-verharding van menggranulaat aangebracht. Deze laag heeft een dikte van 0.3 tot 0.5 meter en is geen onderdeel van de bodem. Er is buiten het menggranulaat geen puin van betekenis in de grond waargenomen.

Volgens het kadaster is er voor percelen 3325 en 3327 een saneringsplicht.

Grond

De grond direct onder de half-verharding ter plaatse van de voormalige boomgaard is niet verontreinigd; Voor geen van de stoffen uit het NEN 5740-pakket wordt daarin een achtergrondwaarde overschreden. In de grond waar de sloot langs de westkant van het bedrijfsterrein mee is gedempt is lood als enige licht verhoogd. Van de bestrijdingsmiddelen zijn DDD en DDE licht verhoogd. Dit zijn beiden afbraakproducten van DDT.

Grondwater

Het grondwater ter plaatse van de verdachte deellocatie op het bedrijfsterrein kan als schoon worden beschouwd. Alleen voor barium wordt de streefwaarde overschreden. De kwaliteit van het grondwater in de drie peilbuizen komt overeen met de kwaliteit zoals vastgesteld bij eerder onderzoek, in oktober 2014.

Ook toen waren olie en aromaten nergens boven de streefwaarde verhoogd. Geconcludeerd kan worden dat de activiteiten van Koop Bronbemaling BV de afgelopen drie jaar niet geleid hebben tot enige verontreiniging in het grondwater.

In juni en augustus 2020 is door Linge Milieu bv een actualisatie-bodemonderzoek inclusief asbest uitgevoerd (Bijlage 7). Aanleiding voor het onderzoek is de mogelijke ontwikkeling van de locatie. Doel van het onderzoek is het actualiseren en aanvullen van de resultaten van eerder onderzoek. De belangrijkste conclusies zijn als volgt.

De bodem van het terrein bestaat uit klei, overgaand in zand op 2.5 á 3.0 m-mv. Bij het onderzoek is voornamelijk klei of zandige klei waargenomen, plaatselijk overgaand in zand op 1.5 m-mv. De meeste boringen zijn tot 2.5 m-mv kleiig. De bovengrond op het zuidelijk deel van het terrein is sterk puinhoudend. Deze laag heeft een dikte van 0.3 á 0.5 meter. Er is visueel nergens asbest-verdacht materiaal aangetroffen.

Grond

De zandige en kleiige boven- en ondergrond van het terrein aan de Structuurbaan is wat betreft de stoffen uit het standaard NEN 5740-pakket niet boven de tussenwaarde verontreinigd. De aanwezigheid van puin resulteert dus niet in daadwerkelijke verontreiniging.

Bestrijdingsmiddelen

Er zijn zes grondmonsters van de grond direct onder de opgebrachte laag puin en zand op bestrijdingsmiddelen geanalyseerd. In één wordt voor DDE de interventiewaarde overschreden. Dit is een boring binnen de verontreinigingscontour van 2004. In andere boringen, ook binnen de bekende verontreinigingscontour zijn maximaal licht verontreinigd met bestrijdingsmiddelen (DDE). De bestrijdingsmiddelen zijn in 2004 aangemerkt als geval van verontreiniging. De ernst en omvang van de verontreiniging zullen sinds 2004 niet of weinig zijn gewijzigd.

Asbest

Visueel is nergens asbest waargenomen. Er zijn vijf mengmonsters van grond en sterk puinhoudend zand op asbest geanalyseerd. Analytisch is door het lab in één van de vijf monsters asbest kleiner dan 20 mm aangetoond. Dit is het mengmonster van de diepere en kleiige ondergrond van de sleuven 4, 5 en 6, aan de westkant van de locatie. Daarin zijn sporen aan puin waargenomen. Het asbest in het monster bestaat uit twee stukjes, met een grootte tussen 8 en 20 mm. De stukjes zijn door het lab omschreven als hecht-gebonden chrysotiel en crocidoliet en resulteren in een gewogen gehalte van precies 100 mg/kg ds.

Voor asbest in grond en puin is een interventiewaarde (hergebruiksnorm) van toepassing van max 100 mg/kg ds. Dat houdt in dat grond of puin met een gewogen asbestgehalte boven de 100 mg/kg ds niet herbruikbaar is als grond of puin. Conclusie van het onderzoek is dat het puin of de puinhoudende grond van de locatie aan de Structuurbaan niet boven de hergebruiksnorm verontreinigd is met asbest.

Grondwater

Het grondwater stond op het moment van het onderzoek op circa 1.2 m-mv. Het grondwater is licht verontreinigd met barium. Dit metaal is landelijk verhoogd en niet specifiek voor het terrein aan de Structuurbaan zelf.

Conclusies en aanbevelingen

De bestrijdingsmiddelen op het zuidelijk deel van het terrein zijn aangemerkt als geval van verontreiniging. Bij wijze van sanering is in 2008 een laag schoon zand en menggranulaat aangebracht, als isolatie-maatregel. Afhankelijk van de toekomstige inrichting van het terrein zullen maatregelen genomen moeten worden voor de (rest)verontreiniging met bestrijdingsmiddelen. Als de laag menggranulaat en schoon zand wordt gehandhaafd bij de ontwikkeling zijn verdere maatregelen niet nodig. Deze laag is onderdeel geweest van sanering en erkend als isolatiemaatregel. Als er wel gegraven moet worden in de verontreinigde grond, dan zal dat door een BRL SIKB 7000-erkend aannemer uitgevoerd moeten worden. Mogelijk kan dat op basis van een BUS-melding. Gezien de status van de bestrijdingsmiddelen als restverontreiniging zou dat overlegd moeten worden met het bevoegd gezag in deze, RUD Utrecht, namens Gemeente Nieuwegein.

Aanbevolen wordt onderzoek naar PFAS uit te voeren als bekend is welke grond afgevoerd moet gaan worden voor de ontwikkeling van het terrein. Als er voor de afvoer van grond partijkeuring uitgevoerd nodig is, dan moeten deze partijen standaard op PFAS worden gekeurd.

Naar aanleiding van het bodemonderzoek is een BUS-melding gedaan. Deze is bijgevoegd in bijlage 8.

4.2.3 Conclusie

Op basis van de resultaten van het bodemonderzoek blijkt er vanuit het aspect bodem beperkte belemmeringen zijn voor onderhavig initiatief. Volgens het kadaster is er voor meerdere percelen binnen het ontwikkelingsgebied een saneringsplicht (bestrijdingsmiddelen en PAK). De grond zal gesaneerd worden. De BUS-melding voor deze sanering is bijgevoegd als bijlage 8.

Na de nog te verrichte bodemsanering zal de grond geschikt voor het beoogd gebruik. Tevens zal voor het oostelijk deel een aanvullend bodemonderzoek worden verricht om ook een compleet beeld te krijgen van de verontreinigingssituatie.

4.3 Cultuurhistorie en archeologie

4.3.1 Wettelijk kader

Vanaf 1 juli 2016 is de Erfgoedwet van kracht. Doelstelling van de wet is de bescherming en het behoud van archeologische en cultuurhistorische waarden. In de Erfgoedwet is vastgelegd hoe met het erfgoed van nationaal belang wordt omgegaan, wie welke verantwoordelijkheden daarin heeft en hoe het toezicht wordt geregeld.

Als gevolg van deze wet wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het erfgoed meegewogen zoals alle andere aspecten die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.

4.3.2 Cultuurhistorie

Het plangebied kent geen aanduiding als rijks- of gemeentelijk monument en is niet aangemerkt als beeldbepalend of karakteristiek in het geldende bestemmingsplan. De omgeving en het landschap worden deels aangeduid als cultuurhistorisch waardevol. Het plangebied valt binnen de Nieuwe Hollandse Waterlinie welke sinds 26 juli 2021 is opgenomen op de Werelderfgoedlijst van UNESCO. Op het plangebied is artikel 7.2 van de Interim omgevingsverordening van toepassing. Dit artikel ziet toe op het behouden, in stand houden en zo mogelijk versterken van de UNESCO Werelderfgoed Hollandse Waterlinies.

De uitzonderlijke universele waarde van de Nieuwe Hollandse Waterlinie zoals besproken in paragraaf 3.1.2 worden met het voorgenomen plan niet geschaad. Om de universe waarden te borgen binnen het plangebied is voor een deel van de gronden de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie' opgenomen. Deze dubbelbestemming ziet toe de bescherming en het behoud van aanwezige cultuurhistorische waarden, bestaande uit onder andere een oud bewoningslint langs ontginningsas, met stroken verkaveling en de cultuurhistorische waarde van de Nieuwe Hollandse Waterlinie. Zo blijft een deel van een oud bewoningslint ook in voorliggend plan herkenbaar. Tussen de nieuwbouw en het lint blijft een groene zone behouden. Deze groene zone krijgt de enkelbestemming 'Groen', waardoor op deze locatie geen gebouwen gebouwd mogen worden. Tevens geldt voor een groot gedeelte van deze groenzone de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie'.

In 2012 heeft de gemeente een interdisciplinaire studie gemaakt naar het aardkundige, historisch geografisch, historisch-bouwkundig en stedenbouwkundig erfgoed in de gemeente Nieuwegein. Deze studie heeft geleid tot het RAAP-Rapport 2538 “Jonge stad, oude kwaliteiten”. In het rapport zijn adviezen opgenomen hoe om te gaan met de diverse landschappen. Het plangebied valt binnen het bewonerslint van De Malapertweg. Voor het oude bewonerslint is de volgende ontwikkelingsrichting beschreven, waarbij gelijk is aangegeven hoe het plan rekening houdt met de gegeven punten:

  • a. Handhaaf het karakter door geen nieuwe bebouwing toe te staan en zeer terughoudend te zijn bij uitbreiding van bestaande bebouwing.
    Er is een overgangszone bestemd met een dubbelbestemming voor cultuurhistorie, waardoor openheid wordt geborgd. Dit is in lijn met het geldende bestemmingsplan waarin voor de overgangszone een agrarische bestemming was toegekend.
  • b. Structuur bij voorkeur bestemmen voor langzaam verkeer.
    De woonbuurt zal enkel bestemmingsautoverkeer aantrekken. De cultuurhistorische zone is enkel bestemd voor voetgangers en bestemmingsfietsverkeer.
  • c. Weg niet verbreden of indien mogelijk terugbrengen naar vroegere breedte.
    De Malapertweg wordt niet verbreed en de ontsluiting van de nieuwe woonbuurt verloopt via de Structuurbaan/Archimedesbaan. Het wegprofiel binnen het plangebied is dorps (ca. 4,8 meter) maar wel passend aan de minimale eisen die in de huidige tijd gelden voor de hulpdiensten.
  • d. Laanbeplanting streven naar doorgaande continue structuur.
    In het huidige plan wordt deze structuur van rijbaan met laanbeplanting toegepast.
  • e. Op- en afritten over sloten of weteringen via bruggen, indien toch via duikers dan deze smal houden.
    In de huidige stedenbouwkundige opzet wordt met een knipoog naar deze structuur van bruggen en dammen verwezen. Op diverse plekken binnen het plan grenst de wadi direct aan de voortuin. Woningtoegangen/inritten worden vorm gegeven als zijnde “dammetjes”.
  • f. Handhaaf de maat van oude perceelindeling, uitbreiding van tuinen, erven of terreinen van naburige woningen of (agrarische) bedrijven over oude perceelgrenzen niet toestaan. Bij nieuwbouw (bijvoorbeeld bij vervanging van gebouwen) de richting van de stroken en sloten in acht nemen.
    De cultuurhistorische dubbelbestemming wordt gerespecteerd. De nieuwe bebouwing bevindt zich op voldoende afstand van de Malapertweg. In de stedenbouwkundige opzet is rekening gehouden met de voormalige sloot- en kavelrichting, deze hebben de beoogde stedenbouwkundige opzet bepaald.

Hierdoor brengt de gewenste ontwikkeling geen schade toe aan bestaande cultuurhistorische panden of structuren. Met het voorgenomen plan wordt voldaan aan hetgeen wat in artikel 7.2 wordt voorgeschreven. Het plan brengt geen schade toe aan de Nieuwe Hollandse Waterlinie.

4.3.3 Archeologie

Gemeenten zijn verplicht om bij het vaststellen van bestemmingsplannen rekening te houden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden.

Voorts geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken. Dat melden dient terstond te gebeuren.

De gronden ter plaatse van de gewenste ontwikkeling zijn volgens het bestemmingsplan 'Structuurbaan 30 en achterterrein' verwachtingsgebied voor archeologische vondsten, het heeft een 'waarde - archeologie 4' bestemming. Wanneer er groter dan een oppervlakte van 500 m2 wordt gebouwd of dieper dan 30 cm is er verder onderzoek benodigd. Op 23 februari 2021 is om deze reden een archeologisch vooronderzoek opgeleverd door RAAP Archeologisch Adviesbureau. De definitieve onderzoeksrapportage is toegevoegd als bijlage 9.

Op grond van de onderzoeksresultaten en onder verwijzing naar de doelstellingen, hebben ze de volgende uitspraken gedaan:

  • Het pleistocene oppervlak ligt op 9 tot 13 m diepte en zal door de geplande ingrepen niet worden geraakt.
  • In het plangebied kunnen resten van bewoning worden aangetroffen uit de periode vanaf het

Neolithicum tot en met de Late Middeleeuwen in de top van de oeverafzettingen van de stroomgordel van Jutphaas, afgedekt door een pakket kleiige komafzettingen van 70 tot 130 cm dik. Mogelijk heeft in het plangebied ophoging en/of egalisatie plaatsgevonden waardoor de dikte van dit pakket plaatselijk dikker of dunner kan zijn.

Op basis van de resultaten van het onderzoek blijkt dat in het plangebied (mogelijk) archeologische resten bedreigd worden door de voorgenomen bodemingrepen. Daarom wordt geadviseerd om de plannen zodanig aan te passen dat verstoring wordt voorkomen. Dat kan door bodemingrepen binnen het traject van het afdekkende kleipakket uit te voeren waardoor het relevante archeologische niveau niet geraakt wordt. Ophogingen kunnen helpen om dit niveau ook te sparen op plaatsen waar diepere ingrepen in de bodem noodzakelijk zijn.

Ongeacht of planaanpassing mogelijk is, wordt aanbevolen in het kader van de bestaande planvorming de onderstaande vervolgstap uit het proces van de Archeologische Monumentenzorg (AMZ) te nemen.

Om de gespecificeerde verwachting aan te vullen en te verfijnen en om de dikte van het afdekkende kleipakket in detail in beeld te brengen wordt een vervolgonderzoek geadviseerd in de vorm van een inventariserend veldonderzoek door middel van een verkennend booronderzoek. Een dergelijk vervolgonderzoek heeft tot doel de opbouw van de ondergrond, de bodemopbouw en/of bodemverstoringen gedetailleerd in kaart te brengen. Aan de hand daarvan kan de in dit bureauonderzoek opgestelde archeologische verwachting worden getoetst en kunnen concrete gegevens worden verzameld over gaafheid en diepteligging van de verwachte archeologische resten.

Op 1 april 2021 is de rapportage van dit inventariserend veldonderzoek (verkennend booronderzoek) opgeleverd. De definitieve onderzoeksrapportage is samen met het archeologisch vooronderzoek toegevoegd als bijlage 9.

Op grond van de onderzoeksresultaten en onder verwijzing naar de doelstellingen, hebben ze de volgende uitspraken gedaan.

  • Tijdens het veldwerk zijn onder het recente ophogingspakket in de top van de natuurlijke (kom)afzettingen restanten van de oude bouwvoor aangetroffen vanaf 30-65 cm –mv, met name in het noordwestelijk deel van het plangebied, ter hoogte van het AMK-terrein. Afgezien van de bouwvoor zijn in de intacte afzettingen geen aanwijzingen voor een duidelijke cultuurlaag aangetroffen. Op een dieper niveau binnen de natuurlijke afzettingen zijn intacte oeverafzettingen aangetroffen, met lokaal hierin de vorming van een laklaag. Er is op dit niveau geen sprake van een ‘vuile laag’/cultuurlaag.
  • Alhoewel het onderzoek primair verkennend van karakter was, konden met het gehanteerde boorgrid nederzettingen uit de perioden (laat neolithicum/) bronstijd-middeleeuwen met een omvang tussen 500-1200 m2 en met een archeologische laag worden opgespoord. Dergelijke nederzettingen worden op basis van de resultaten niet meer verwacht in het plangebied. Vindplaatsen van kleinere omvang en/of zonder archeologische laag konden hiermee echter niet worden opgespoord. Ten aanzien van de laklaag en de top van de oeverafzettingen blijft de archeologische verwachting voor het aantreffen van dergelijke vindplaatsen uit de periode (laat neolithicum/bronstijd/)ijzertijd-Romeinse tijd en de late middeleeuwen dan ook hoog. De datering van de laklaag is niet bekend. Op basis van de stratigrafie en de NAP-hoogte kan het gaan om een potentieel archeologisch niveau uit de periode ijzertijd-Romeinse tijd dat in dat geval stratigrafisch is gescheiden van het bovenliggende laatmiddeleeuwse niveau.
  • De mate van diepe verstoring van de oorspronkelijke bodemopbouw is over het gehele plangebied bezien beperkt, getuige de aanwezigheid van (een restant van) de oude bouwvoor. Dit niveau is met name in het noordwestelijk deel van het plangebied waargenomen. Diepere verstoring van het maaiveld uit de nieuwe tijd (en mogelijk late middeleeuwen) en dieper is voornamelijk aanwezig in het zuidoostelijk deel van het plangebied, de zone ten oosten van boring 3 (inclusief bebouwde delen).

Op basis van de resultaten van het onderzoek blijkt dat in het plangebied op twee stratigrafische niveaus (mogelijk) archeologische resten bedreigd worden door de voorgenomen bodemingrepen. Aangezien het bovenste niveau aanwezig is vanaf 30-65 cm –mv, lijkt planaanpassing om dit niveau te ontzien bij de voorgenomen ontwikkelingen niet mogelijk, afgezien van het aanbrengen van een integrale ophoging waarbinnen de geplande ontgravingen beperkt kunnen blijven.

Indien planaanpassing niet mogelijk is, of er bijvoorbeeld inderdaad kruipruimtes worden aangelegd, wordt aanbevolen in het kader van de bestaande planvorming de onderstaande vervolgstap uit het proces van de Archeologische Monumentenzorg (AMZ) te nemen. Geadviseerd wordt om bij graafwerkzaamheden dieper dan 0,3 m -mv een inventariserend veldonderzoek karterende (en eventueel waarderende) fase, bestaande uit een proefsleuvenonderzoek (IVO-P), uit te laten voeren.

In april en mei 2021 is een archeologisch vooronderzoek in de vorm van een inventariserend veldonderzoek (karterend booronderzoek). De rapportage van het inventariserend veldonderzoek (karterend booronderzoek) is bijgevoegd als bijlage 10.

Op grond van de onderzoeksresultaten en onder verwijzing naar de doelstellingen, kunnen de volgende uitspraken worden gedaan:

  • Direct onder het opgebrachte pakket is in vrijwel het gehele plangebied de oude bouwvoor aangetroffen, benoemd als cultuurlaag in het verkennend onderzoek. Hieronder zijn de natuurlijke afzettingen aanwezig in de vorm van oever- op kleiige en zandige geulafzettingen van de Jutphaas stroomgordel. In de oeverafzettingen is op twee niveaus een vegetatiehorizont (laklaag) aanwezig: ca. 0,95 m +NAP en ca. 0,16 m +NAP. Het bovenste (jongste) niveau bevindt zich hoog in het profiel en hangt lokaal direct onder de bouwvoor. De onderste laklaag bevindt zich dieper in de oeverafzettingen en de aanwezigheid hiervan lijkt samen te hangen met de ligging in een lager deel van de kronkelwaard.
  • In het plangebied blijkt de onderste laklaag vermoedelijk onder natte omstandigheden te zijn gevormd in een lager gelegen zone binnen de kronkelwaard van de Jutphaas stroomgordel, min of meer centraal in het plangebied. De datering van dit niveau is niet bekend. Wel kan de verwachting voor de aanwezigheid van nederzettingsresten op dit niveau worden bijgesteld naar een lage verwachting. Afhankelijk van de precieze aard en datering van deze zone kunnen mogelijk wel losse vondsten worden aangetroffen, die te verwachten zijn in een natte(re) context. In welke periode dergelijke vondsten geplaatst zouden kunnen worden is niet duidelijk.
  • De handmatige bemonstering van de onderste laklaag in de karterende fase van het booronderzoek werd bemoeilijkt door de aanwezigheid van de losse puinlaag aan het maaiveld. De monsters zijn hierdoor zeer waarschijnlijk gecontamineerd met materiaal uit boven gelegen lagen. De in de boringen en monsters aangetroffen indicatoren wijzen in ieder geval op gebruik vanaf de late middeleeuwen en met name in de nieuwe tijd. Of deze indicatoren daadwerkelijk afkomstig zijn uit de bemonsterde niveaus is dus niet duidelijk. Er zijn tijdens het karterend booronderzoek geen indicatoren uit de periode ijzertijd – Romeinse tijd aangetroffen.
  • Op basis van het karterend booronderzoek kan de gespecificeerde archeologische verwachting ten aanzien van het niveau van de cultuurlaag eveneens worden bijgesteld. De cultuurlaag betreft over het gehele plangebied een oude bouwvoor. De hierin aangetroffen indicatoren wijzen op agrarisch gebruik in de periode late middeleeuwen – nieuwe tijd. Er zijn geen aanwijzingen voor huisplaatsen uit de late middeleeuwen aangetroffen. Sporen van agrarisch gebruik (kuilen, greppels e.d.) kunnen nog wel intact aanwezig zijn. De mogelijkheid dat in de nabijheid van het AMK-terrein met resten van huize Stormerdijk, hieraan gerelateerde grondsporen aanwezig zijn in het plangebied, kan gehandhaafd blijven. De kans hierop zal kleiner worden naarmate de afstand tot het AMK-terrein en de ontginningsas huidige Malapertweg) groter wordt. Dergelijke sporen zijn met een booronderzoek niet (systematisch) te karteren. De bovenkant van de oude bouwvoor is aangetroffen tussen 20 en 95 cm –mv (ca. 1,73 tot 0,63 m +NAP). Een eventueel sporenniveau uit deze perioden is zichtbaar direct onder deze bouwvoor.
  • Stratigrafisch gezien kunnen de oeverafzettingen (met terrestrische laklaag) onder de oude bouwvoor het loopvlak hebben gevormd in de late prehistorie - Romeinse tijd. Dit zou kunnen betekenen dat een sporenniveau uit de ijzertijd/Romeinse tijd onder de oude bouwvoor (en mogelijk onderkant van een laklaag) aanwezig kan zijn. Er is evenwel geen vondstmateriaal aangetroffen dat gedateerd kan worden in deze periode. Voor de aanwezigheid van resten van bewoning (van enige omvang) uit deze periode geldt dan ook een lage verwachting. Aangezien de Jutphaas stroomgordel met name in de Romeinse tijd al intensief in cultuur gebracht was, kunnen op dit niveau wel sporen van agrarisch gebruik worden verwacht. Deze sporen kunnen bestaan uit onder meer kuilen, greppels, sporen van waterbeheersing en zullen zich aftekenen in de oeverafzettingen onder de bovenste laklaag en/of de oude bouwvoor vanaf ongeveer 65 cm –mv / 0,95 m +NAP. Dergelijke sporen zijn met een booronderzoek niet (systematisch) te karteren.
  • Op basis van het karterend booronderzoek kan richting gegeven worden aan het advies voor het uitvoeren van een proefsleuvenonderzoek (IVO-P; karterende en waarderende fase). In het gehele plangebied kunnen onder de oude bouwvoor sporen van agrarisch gebruik aanwezig zijn uit de periode late middeleeuwen – nieuwe tijd. Tevens kunnen overige sporen (geen bewoningssporen) gerelateerd aan huize Stormerdijk (AMK-terrein 2953) aanwezig zijn. Deze worden met name verwacht in de zone grenzend aan het AMK-terrein. Een precieze begrenzing is echter niet aan te geven op basis van het booronderzoek. Op basis van de onderzoeksresultaten van het verkennend en karterend booronderzoek lijkt het logisch te starten met de aanleg van proefsleuven in het noordwesten van het plangebied en van daaruit verder te werken al naar gelang de resultaten in deze zone. Aanvullend hierop kan de landschappelijke setting van de onderste laklaag nader worden onderzocht en eventuele hieraan gerelateerde archeologische resten worden opgespoord.
  • In de zuidoostelijke zone van het plangebied, ter hoogte van de huidige bebouwing en omringende verharding, heeft het booronderzoek weinig informatie opgeleverd over de bodemopbouw en/of de aanwezigheid van archeologische resten. Naar verwachting is de bodemopbouw onder de bebouwing verstoord tot onder de oude bouwvoor. Rondom de bebouwing is in het merendeel van de wel geslaagde boringen de bodemopbouw verstoord tot onder de oude bouwvoor. Naar verwachting zullen eventueel aanwezige archeologische resten deels verstoord zijn en zal de informatiewaarde gering zijn. Wellicht kan de uitvoering van het proefsleuvenonderzoek in deze zone (zone 2 op figuur 8) afhankelijk gesteld worden van de resultaten van het proefsleuvenonderzoek in het meer kansrijke deel van het plangebied (noordelijk deel van zone 1 op figuur 8).

Op basis van de resultaten van het onderzoek blijkt dat in het plangebied (mogelijk) archeologische resten bedreigd worden door de voorgenomen bodemingrepen. Daarom wordt geadviseerd om de plannen zodanig aan te passen dat verstoring wordt voorkomen. Dat kan door de bodemingrepen te beperken tot het in het plangebied aanwezige opgebrachte pakket.

Indien planaanpassing (plaatselijk) niet mogelijk is, wordt aanbevolen in het kader van de bestaande planvorming de onderstaande vervolgstap uit het proces van de Archeologische Monumentenzorg (AMZ) te nemen. Dit onderzoek dient meer inzicht te geven in de aard, omvang, datering, diepteligging, gaafheid, conservering en waarde van deze archeologische resten. Dit onderzoek kan bestaan uit een proefsleuvenonderzoek (IVO-P; karterende en waarderende fase).

Ten behoeve van het proefsleuvenonderzoek is reeds een Programma van Eisen opgesteld. Dit Programma van Eisen is ter goedkeuring toegestuurd naar de gemeente Nieuwegein welke een akkoord heeft gegeven op het Programma van Eisen. Het goedgekeurde Programma van Eisen is opgenomen in bijlage 11 van de toelichting. Het proefsleuvenonderzoek is uitgevoerd. De rapportage van het proefsleuven onderzoek is opgenomen in bijlage 12.

Het proefsleuvenonderzoek heeft slechts een geringe hoeveelheid relevante archeologische sporen opgeleverd. Deze lijken te moeten worden gezien als zogenaamde off-site sporen. Mogelijk gaat het om de resten van een gebouwtje dat solitair in een akker of veld stond. Duidelijke aanwijzingen voor de datering of voor de aanwezigheid van een groter complex zijn niet aangetroffen.

Op grond van deze conclusie wordt het bevoegd gezag dan ook geadviseerd om de dubbelbestemming archeologie voor het plangebied te verwijderen en het plangebied vrij te geven voor verdere ontwikkeling. Wel dient erop te worden gewezen dat er altijd sprake blijft van een meldplicht op het moment dat men onverhoopt toch archeologische resten aantreft tijdens de bouwwerkzaamheden.

4.3.4 Conclusie

De ontwikkeling vindt plaats in beschermd archeologisch gebied. Uit het verkennend bureau- en booronderzoek blijkt dat nader onderzoek in de vorm van een proefsleuvenonderzoek noodzakelijk te zijn. Het proefsleuvenonderzoek is uitgevoerd. Omdat het proefsleuvenonderzoek slechts een geringe hoeveelheid relevante archeologische sporen heeft opgeleverd en geadviseerd wordt het plangebied vrij te geven, vervalt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4'. Het plangebied kent geen archeologische dubbelbestemming meer.

4.4 Luchtkwaliteit

4.4.1 Wettelijk kader

De Wet luchtkwaliteit maakt onderscheid tussen grote en kleine ruimtelijke projecten. Een project is klein als het niet in betekende mate (NIBM) leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. De grens ligt bij een toename van de NO2 en/of PM10 jaarconcentratie met maximaal 3% van de grenswaarden (of wel een toename van aximaal 1,2 ìg/m3NO2 en/of PM10). NIBM projecten kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Een plan kan gezien worden als NIBM wanneer het minder dan 1500 woningen bevat. Grotere projecten daarentegen kunnen worden opgenomen in het NSLprogramma, mits ook overtuigend wordt aangetoond dat de effecten van dat project worden weggenomen door maatregelen.

4.4.2 Beoordeling

De ontwikkeling kan, gezien de beperkte omvang, aangemerkt worden als een project dat niet in betekenende mate van invloed is op de luchtkwaliteit. Dit omdat het plan minder dan 1500 woningen bevat. Toetsing van het aspect luchtkwaliteit is daardoor, op grond van artikel 4 van de Regeling NIBM niet noodzakelijk. Er behoeft dus niet getoetst te worden aan de grenswaarden.

4.4.3 Conclusie

Het project kan worden beschouwd als een NIBM-project. Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit kan dan ook achterwege blijven.

4.5 Parkeren en verkeer

4.5.1 Parkeren

Het benodigde aantal parkeerplaatsen is berekend aan de hand van de kencijfers van het 'Koersdocument parkeren' dat op 24 september 2020 is vastgesteld door de gemeeteraad van de gemeente Nieuwegein. Het plangebied wordt gekenmerkt als de rest bebouwde kom in sterk stedelijk gebied. In totaal zijn er 74,65 parkeerplaatsen nodig (zie bijlage 13). Onderstaand figuur toont de berekening van de parkeerbehoefte en welke normen aangehouden zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0356.BPPW2022HER001-VA03_0012.png"

Er wordt op eigen terrein voldaan aan 76 parkeerplaatsen in het plan. Dit is weergegeven in onderstaand figuur. De parkeerbehoefte conform het Koersdocument parkeren komt neer op afgerond 75 parkeerplaatsen. Daarmee wordt voldaan aan de parkeerbehoefte en vormt het aspect parkeren geen belemmering voor het voorgenomen plan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0356.BPPW2022HER001-VA03_0013.png"

4.5.2 Verkeer

Het plangebied wordt ontsloten via de Structuurbaan en via een voetpad naar De Malapertweg. Dit zijn respectievelijk een 50 en 30 km/u weg.

In de huidige situatie is de verkeersgeneratie te bepalen aan de hand van de CROW publicatie 381 'Toekomstbestendig Parkeren'. Momenteel is op de planlocatie, ter plaatse van Structuurbaan 30, een aannemersbedrijf gevestigd. Dit bedrijfsgebouw heeft een oppervlakte van circa 1.940 m2. Het bouwvlak heeft in het vigerende bestemmingsplan 'Structuurbaan 30 en achterterrein' echter een oppervlakte van circa 2.465 m2 en mag volledig bebouwd worden. Dit vormt het uitgangspunt voor het berekenen van de verkeersgeneratie in de gewenste situatie. Voor het berekenen van de huidige verkeersgeneratie is voor een aannemersbedrijf gekeken naar de functie 'bedrijf arbeidsextensief/bezoekersextensief'. Conform de CROW-publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren' geldt een kencijfer van maxmaal 5,3 per 100 m2 bvo. Het aannemersbedrijf heeft daarmee een verkeersgeneratie van maximaal 130,6 mvt/etmaal. Dit is gebaseerd op een aannemersbedrijf 'bedrijf arbeidsextensief/bezoekersextensief' in rest bebouwde kom in sterk stedelijk gebied.

Tevens is het ter plaatse van de planlocatie planologisch gezien ook nog mogelijk dat een tweede bedrijf zich op de planlocatie vestigt. Conform het vigerende bestemmingsplan 'Structuurbaan 30 en achterterrein' is er op het binnenterrein nog een tweede bouwvlak aanwezig. Hier mag een hoveniers- en fruitbedrijf zich vestigen. Het bouwvlak heeft een oppervlakte van 4.970 m2. Dit bouwvlak mag voor maximaal 40% bebouwd worden. Dit staat gelijk aan een bedrijfsgebouw van maximaal 1.988 m2. Voor het berekenen van de verkeersgeneratie voor een hoveniersbedrijf is gekeken naar de functie 'bedrijf arbeidsextensief/bezoekersextensief'. Conform de CROW-publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren' geldt een kencijfer van maxmaal 5,3 per 100 m2 bvo. Het mogelijke hoveniersbedrijf heeft daarmee een verkeersgeneratie van maximaal 105,4 mvt/etmaal. Dit is gebaseerd op een hoveniersbedrijf 'bedrijf arbeidsextensief/bezoekersextensief' in rest bebouwde kom in sterk stedelijk gebied.

In de huidige planologische situatie geldt daarmee een verkeersgeneratie van maximaal 236 mvt/per etmaal.

De verkeersgeneratie voor de gewenste situatie is eveneens bepaald met behulp van CROW publicatie 381 'Toekomstbestendig Parkeren'. Hierbij is uitgegaan van de gegevens voor rest bebouwde kom in sterk stedelijk gebied.

Type woning   Maximale verkeersgeneratie per woning   Aantal   Totaal  
2^1-kap woningen   8,2   8   65,6  
Rijwoningen   7,5   12   90,0  
Vrijstaande woningen   8,6   5   43,0  
Vrije sector huur of koop   6,0   27   162  
Totaal       360,6  

De verkeersgeneratie neemt met onderhavig initiatief toe met 124,6 mvt/etmaal. De capaciteit van de Structuurbaan is voldoende om de toename in het verkeer op te vangen. Het verkeer dat afkomstig is uit het plangebied kan het plangebied in twee richtingen verlaten over de Structuurbaan.

Gezien de ligging van het plangebied en de verkeerssituatie ter hoogte van het plangebied wordt aangenomen dat dit niet tot problemen leidt met de verkeersafwikkling in en rond het plangebied.

4.5.3 Conclusie

Voorgenomen initiatief zal niet leiden tot verkeerskundige en/of parkeertechnische problemen. Parkeren wordt op eigen terrein opgelost en de verkeersgeneratie neemt slechts zeer beperkt toe.

4.6 Geluidhinder

4.6.1 Wettelijk kader

Wegverkeer, railverkeer en scheepsverkeer

Langs alle (spoor)wegen – met uitzondering van 30 km/u-wegen en woonerven – bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones waarbinnen de geluidshinder vanwege de (spoor)weg getoetst moet worden. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken/spoorstaven en van binnen- of buitenstedelijke ligging. Op basis van jurisprudentie dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening ook bij 30 km/u-wegen de aanvaardbaarheid van de geluidsbelasting te worden onderbouwd. Het scheepvaartlawaai afkomstig van het scheepvaartverkeer over het nabij gelegen Amsterdam-Rijnkanaal en Lekkanaal is in het kader van een goede ruimtelijke ordening en berekening van de gecumuleerde geluidbelasting tevens in het onderzoek betrokken.

Industrielawaai

Gezoneerde industrieterreinen hebben een vaste geluidzone die wordt vastgelegd door middel van een bestemmingsplan. Buiten de geluidszone wordt de voorkeurswaarde van 50 dB(A) niet overschreden. De maximale ontheffingswaarde binnen de geluidszone bedraagt 55 dB(A) etmaalwaarde voor nieuwe situaties. In tegenstelling tot weg- en railverkeer wordt voor industrielawaai niet getoetst aan de Lden waarde maar aan de etmaalwaarde. De dosismaat Lden is voor wegverkeerslawaai en spoorweglawaai met ingang van 1 januari 2007 in de gewijzigde Wgh vastgelegd. Voor industrielawaai wordt Lden in het kader van de Wgh voorlopig niet ingevoerd.

4.6.2 Onderzoek

Het plangebied is gelegen binnen de geluidzone van een industrieterrein; Plettenburg-De Wiers. Ook ligt het plangebied binnen de geluidzone van wegverkeer, namelijk van de Structuurbaan en De Malapertweg. Akoestisch onderzoek naar de geluidbelasting is uitgevoerd door Buro Bouwfysica. Het rapport dat is opgesteld op 26-08-2020 van het onderzoek is toegevoegd als bijlage (bijlage 14).

De geluidbelasting vanwege de Structuurbaan (max 56 dB na aftrek conform art. 110g Wgh) en het industrieterrein Plettenburg-De Wiers (max. 51 dB(A) overschrijdt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB/50 dB(A) maar niet de maximaal te verlenen ontheffingswaarde van 63 dB/55 dB(A).

De gecumuleerde geluidbelasting bedraagt maximaal 63 dB waardoor sprake is van geluidsklasse 'Luid' en overschrijdt daarmee niet het maximum van 65 dB volgens het gemeentelijk beleid. Dit betekent dat het toepassen van dove gevels niet noodzakelijk is en hogere waarden vastgesteld kunnen worden.

Voor de Structuurbaan wordt een hogere waarde van 56 dB vastgesteld en voor het industrieterrein Plettenburg-De Wiers een hogere waarde van 51 dB(A) vastgesteld. Het besluit tot vaststelling hogere waarden maakt onderdeel uit van de ruimtelijke procedure.

4.6.3 Conclusie

Vanuit akoestisch oogpunt zijn er geen belemmeringen voor onderhavig initiatief, mits er wordt voldaan aan de aanbevelingen van het akoestisch onderzoek, zoals het aanvragen van een procedure Hogere Grenswaarden. Ook zijn er maatregelen nodig voor de grondgebonden woningen en de appartemementen. Voor de grondgebonden woningen dient er aan de westzijde een geluidluwe zijde gerealiseerd te worden. Ook dient er tenminste één slaapkamer aan de geluidluwe zijde te komen. De huidige stedenbouwkundige opzet voorziet hierin. Voor de appartementen met oriëntatie aan de noord-, zuid- en oostzijde is extra gevelisolatie nodig alsmede extra maatregelen ter plaatse van de buitenruimte. De appartementen met een oriëntatie aan de westzijde zijn geluidluw, het treffen van extra maatregelen aan deze zijde van het complex is niet noodzakelijk.

4.7 Bedrijven en milieuzonering

4.7.1 Wettelijk kader

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stelt zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden.

De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.

Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de onderstaande richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk' dan wel 'gemengd gebied'.

Milieucategorie     Richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk en rustig buitengebied     Richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied    
1     10 m     0 m    
2     30 m     10 m    
3.1     50 m     30 m    
3.2     100 m     50 m    
4.1     200 m     100 m    
4.2     300 m     200 m    
5.1     500 m     300 m    
5.2     700 m     500 m    
5.3     1.000 m     700 m    
6     1.500 m     1.000 m    

Richtafstanden en omgevingstype

Hiernaast gelden ten aanzien van bedrijven die onder de werkingssfeer van de Wet milieubeheer vallen, deze Wet en haar uitvoeringsbesluiten als toetsingskader voor de toegestane bedrijfshinder.

4.7.2 Beoordeling

Voor onderhavig project dient te worden getoetst of de nieuwe functie mogelijk belemmeringen veroorzaakt voor bestaande functies in de omgeving en of de nieuwe functie mogelijk belemmeringen ondervindt als gevolg van de milieuhinder van naburige bedrijven en/of bedrijvigheid.

De omgeving van het plangebied kan gekarakteriseerd worden als gemengd, gelet op de mix van woningen en bedrijven in de omgeving van de planlocatie.

Woningen zijn een milieugevoelige functie. Ze leveren een belemmering voor de bedrijven in de omgeving. Als er een bedrijf is dat bijvoorbeeld veel geluid mag maken en er komen geluidgevoelige woningen naast, dat wordt zo'n bedrijf ernstig beperkt.

Andersom kunnen bedrijven ook invloed hebben op woningen. Om deze reden is er op 12 november 2021 een Quickscan bedrijven en mileuzonering uitgevoerd door Aveco de Bondt (Bijlage 15). Het plangebied is in dit onderzoek benoemd als plangebied 1. Plangebied 2 betreft een naastgelegen ontwikkellocatie welke geen onderdeel is van het plangebied. Uit de inventarisatie van de planologisch rechten van de omliggende bedrijfskavels blijkt dat vooral ten zuiden van het plangebied diverse bedrijfskavels aanwezig zijn die bedrijven van milieucategorie 3.2 t/m 4.2 toelaten. De richtafstand van slechts enkele bedrijven overschrijdt daadwerkelijk de grenzen van één of beide plangebieden. De overschrijding is aanwezig aan de zuidzijde van het onderzoeksgebied. Het gaat hierbij om de volgende bedrijven en milieuaspecten:

  • A: De richtafstand van 'THIM Hogeschool' heeft overlap met het plangebied, echter niet met de gevels van geprojecteerde woningen. De overlap betreft uitsluitend openbare ruimte. Derhalve wordt hier geen belemmering verwacht.
  • B: De richtafstand van 'Chikara import en export BV' overlapt zowel het plangebied als de beoogde bebouwing (woningen + tuin). De richtafstand betreft 50 meter met 'geluid' als maatgevend aspect. Op basis van de geldende richtafstand voor geluid is mogelijk sprake van een belemmering. Deze constatering is aanleiding geweest om in gesprek te gaan met de eigenaar van dit bedrijf. Uit dit gesprek, in combinatie met een bedrijfsbezoek, is gebleken dat de bedrijfsactiviteiten van dit bedrijf zeer gering zijn en ten aanzien van geluid een zeer beperkte geluiduitstraling op de omgeving hebben. Milieucategorie 3.2 is een overschatting van de daadwerkelijke situatie. De feitelijke situatie kan eerder gelijkgesteld worden aan een milieucategorie 2 bedrijf. Aangenomen mag dus worden dat bij de nieuwe woningen in plangebied 1 sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en dat het bedrijf niet onevenredig wordt beperkt in zijn bedrijfsvoering.
  • C: De richtafstand van 'Vernooy Vacuum Engineering BV' overlapt zowel het plangebied als de beoogde bebouwing (woningen + tuin). De richtafstand betreft 50 meter met 'geluid' als maatgevend aspect. Op basis van de geldende richtafstand voor geluid is mogelijk sprake van een belemmering. Deze constatering is aanleiding geweest om in gesprek te gaan met de eigenaar van dit bedrijf en een akoestisch onderzoek uit te voeren. In overleg met de eigenaar is de representatieve bedrijfssituatie vastgesteld, zijn enkele metingen op locatie uitgevoerd en is een rekenmodel uitgewerkt. De resultaten zijn uitgewerkt in een rapportage met kenmerk '21161101_AdB_RAP_0001_v1.0' (opgenomen in bijlage 1 van Bijlage 15). Uit de resultaten van het onderzoek blijkt dat in plangebied 1 wordt voldaan aan de grenswaarden uit het Activiteitenbesluit milieubeheer die voor dit bedrijf van toepassing zijn. Geconcludeerd wordt dat bij de nieuwe woningen in plangebied 1 sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en dat het bedrijf niet onevenredig wordt beperkt in zijn bedrijfsvoering.

Uit de nadere beoordeling van de bedrijfssituaties ter plaatse blijkt dat onderlinge hinder tussen de bedrijven aan de zuidzijde van het plangebied en de nieuwe woningen niet te verwachten is. Ook in de rest van het plangebied is op basis van de nu aanwezige bedrijven en bijbehorende richtafstanden geen onderlinge hinder te verwachten. Bij de nieuwe woningen in plangebied 1 is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en de bedrijven worden niet onevenredig beperkt in hun bedrijfsvoering. Derhalve is sprake van een goede ruimtelijke ordening.

4.7.3 Conclusie

Gesteld kan worden dat bij de nieuwe woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en dat het bedrijf Vernooy niet onevenredig wordt beperkt in zijn bedrijfsvoering. Geconcludeerd kan worden dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening. De woningen en het bedrijf ondervinden geen onderlinge hinder.

4.8 Externe veiligheid

4.8.1 Wettelijk kader

Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico's:

  • risicovolle (Bevi-)inrichtingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.

Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.

Kwetsbaar en beperkt kwetsbaar

Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, kinderopvang- en dagverblijven en grote kantoorgebouwen (>1.500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels, horeca en parkeerterreinen. De volledige lijst wat onder (beperkt) kwetsbaar wordt verstaan is in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) opgenomen.

Plaatsgebonden risico en groepsrisico

Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 als grenswaarde. Het realiseren van kwetsbare objecten binnen deze contour is niet toegestaan. Het realiseren van beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour is in principe ook niet toegestaan. Echter, voor beperkte kwetsbare objecten is deze 10-6 contour een richtwaarde. Mits goed gemotiveerd kan worden afgeweken van deze waarde tot de 10-5 contour.

Het groepsrisico is gedefinieerd als de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Het groepsrisico wordt niet in contouren vertaald, maar wordt weergegeven in een grafiek. In de grafiek wordt de groepsgrootte van aantallen slachtoffers (x-as) uitgezet tegen de cumulatieve kans dat een dergelijke groep slachtoffer wordt van een ongeval (y-as). Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde, maar een zogenaamde oriëntatiewaarde. Daarnaast geldt voor het groepsrisico een verantwoordingsplicht. Het bevoegd gezag moet aangeven welke mogelijkheden er zijn om het groepsrisico in de nabije toekomst te beperken, het moet aangeven op welke manier hulpverlening, zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid zijn ingevuld. Het bevoegd gezag moet tevens aangeven waarom de risico's verantwoord zijn, en de veiligheidsregio moet in de gelegenheid zijn gesteld een brandweeradvies te geven. Hierbij geldt hoe hoger het groepsrisico, hoe groter het belang van een goede groepsrisicoverantwoording.

Risicovolle (Bevi-)inrichtingen

Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van belang. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.

Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Met betrekking tot het beleid en de regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Structuurvisie buisleidingen van belang. Deze structuurvisie bevat een lange termijnvisie op het buisleidingentransport van gevaarlijke stoffen.

Het Bevb en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Op basis van het Bevb wordt het voor gemeenten verplicht om bij de vaststelling van een bestemmingsplan, op basis waarvan de aanleg van een buisleiding of een kwetsbaar object of een risicoverhogend object mogelijk is, de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico in acht te nemen en het groepsrisico te verantwoorden.

Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor

Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Zo moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) en een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd.

Als onderdeel van het Bevt is op 1 april 2015 tevens het basisnet in werking getreden. Het basisnet verhoogt de veiligheid van mensen die wonen of werken in de buurt van rijksinfrastructuur (auto-, spoor- en vaarwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. In de regeling ligt vast wat de maximale risico's voor omwonenden mogen zijn. Die begrenzing was er tot nu toe niet. Bovendien zorgt het basisnet ervoor dat gevaarlijke stoffen tussen de belangrijkste industriële locaties in Nederland en het buitenland vervoerd kunnen blijven worden.

Indien een bestemmingsplan betrekking heeft op een gebied dat geheel of gedeeltelijk gelegen is binnen 200 m van een (basisnet)transportroute voor gevaarlijke stoffen, moet in de toelichting ingegaan worden op de dichtheid van personen in het invloedsgebied van de transportroute op het tijdstip waarop het plan wordt vastgesteld. Hierbij moet rekening worden gehouden met de personen die a) in dat gebied reeds aanwezig zijn, b) in dat gebied op grond van het geldende bestemmingsplan redelijkerwijs te verwachten zijn en c) de redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen in het gebied waarop dat plan betrekking heeft.

4.8.2 Beoordeling

Een woning betreft een kwetsbaar object, waardoor de gewenste ontwikkeling getoetst dient te worden aan de wetgeving omtrent externe veiligheid. Voor de beoordeling of in de omgeving van het plangebied risicovolle inrichtingen en/of transportroutes gevaarlijke stoffen aanwezig zijn, is de risicokaart geraadpleegd. Navolgende afbeelding toont een uitsnede van deze kaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.0356.BPPW2022HER001-VA03_0014.png"

Figuur: Uitsnede risicokaart met aanduiding plangebied in blauw vierkant (bron: ArcGis) 

Transport gevaarlijke stoffen
Er ligt in de directe omgeving (binnen 200 meter) van het plangebied geen spoorbaan of rijksweg waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Ook bevindt zich in of nabij het plangebied geen buistransportleiding met een PR 10-6 contour. Wel bevindt zich binnen 200 meter een hoofdvaarweg over het Amsterdam-Rijnkanaal. Schepen kunnen te maken krijgen met brand, ontploffing en aanvaringen; ze kunnen stranden, zinken of kapseizen. De veiligheid wordt regelmaitig besproken door de inspectie. Ten oosten van het plangebied vindt transport van gevaarlijke stoffen plaats over het Amsterdam-Rijnkanaal.

Vervoer van gevaarlijke stoffen over het Amsterdam Rijnkanaal
De locatie bevindt zich op circa 70 m van het Amsterdam Rijnkanaal. Deze vaarweg is onderdeel van het Basisnet voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. De PR10-6 contour ligt maximaal tot op de oever, er is geen veiligheidszone. Wel is er een plasbrandaandachtsgebied van 25 meter waarbinnen slechts gemotiveerd gebouwd mag worden. Dit plan maakt bebouwing binnen deze zone niet mogelijk. Het groepsrisico moet verantwoord worden binnen 200 meter van de vaarweg indien het aantal inwoners de 1500 per hectare bij dubbelzijdige bebouwing overschrijdt. Bij enkelzijdige bebouwing geldt 2500 inwoners per ha. De dichtheid van personen hier ruim beneden en het groepsrisico bedraagt minder dan 0,1 x de oriëntatiewaarde. Het groepsrisico vormt derhalve geen belemmering.

Inrichtingen
In de nabijheid van het plangebied zijn op ruime afstand (800 meter) EV-relevantie en een hoofdaardgastransportleiding inrichtingen gevestigd. Ten zuidoosten van het plangebied is een brandstofleiding van Defensie gelegen (niet opgenomen op de risicokaart) Anderzijds is de voorgenomen planontwikkeling geen risicovolle inrichting in het kader van de BEVI en vormt de gewenste ontwikkeling geen gevaar voor de omgeving.

Kegelligplaatsen
Nabij de plofsluis bevinden zich aan de kopse kant van de Vuilcopsekanaaldijk drie kegelligplaatsen voor schepen met één kegel. En zuidelijk van de plofsluis in het ARK een kegelligplaats voor schepen met twee kegels. In de Richtlijn Vaarwegen van Rijkswaterstaat zijn hiervoor veiligheidsafstanden opgenomen van respectievelijk 100m en 300m tot gesloten woongebieden. Deze contouren bevinden zich op 100 m of meer van de ontwikkeling en vormen derhalve geen belemmering.

afbeelding "i_NL.IMRO.0356.BPPW2022HER001-VA03_0015.png"
Figuur: Ligging kegelligplaatsen (bron: GeoWeb)

afbeelding "i_NL.IMRO.0356.BPPW2022HER001-VA03_0016.png" Figuur: Inrichtingen op de risicokaart. (bron: risicokaart.nl)

4.8.3 Conclusie

Er bestaat vanuit het thema externe veiligheid geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling. Wel bevindt zich binnen 200 meter een hoofdvaarweg. De afstand tot de oever is groter dan 25 meter, waardoor de vaarweg geen risico vormt. Dit zorgt voor een risico. Deze risico's worden regelmatig besproken door inspectie.

4.9 Kabels en leidingen

Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:

  • gas, olie, olieproducten, chemische producten, vaste stoffen/goederen;
  • aardgasleidingen afhankelijk van druk;
  • defensiebrandstoffen;
  • warmte en afvalwater, ruwwater of halffabricaat voor de drink- en industriewatervoorziening met een diameter groter of gelijk aan 18 inch.

Uit de toelichting en verbeelding van bestemmingsplannen 'Structuurbaan 30 en achterterrein' en 'Plettenburg-De Wiers 2009' is op te maken dat er een planologisch relevante leiding in het plangebied en in de directe omgeving daarvan aanwezig is. Een gedeelte van het plangebied heeft de dubbelbestemming 'Leiding - Brandstof'. Om deze reden wordt deze dubbelbestemming ook in dit plan opgenomen en wordt hier rekening mee gehouden. Er zijn verder geen andere planologisch relevante kabels en leidingen in het plangebied of in de directe omgeving daarvan aanwezig.

Voor de verdere realisatie van het plan zal indien nodig een KLIC-melding gedaan worden om te achterhalen of er relevante kabels en leidingen in het plangebied of in de directe omgeving daarvan aanwezig zijn.

4.10 Water

4.10.1 Inleiding

Water en ruimtelijke ordening hebben veel met elkaar te maken. Aan de ene kant is water één van de sturende principes in de ruimtelijke ordening en kan daarmee beperkingen opleggen aan het ruimtegebruik zoals locaties voor stadsuitbreiding. Aan de andere kant kunnen ontwikkelingen in het ruimtegebruik ongewenste effecten hebben op de waterhuishouding.

Op Europees en nationaal niveau heeft water een eigen plaats gekregen in de ruimtelijke besluitvorming via de verplichte 'watertoets'. Een watertoets geeft aan wat de gevolgen zijn van een ruimtelijk plan voor de waterhuishouding in het betreffende gebied. Zo'n waterparagraaf moet sinds 1 januari 2003 worden opgenomen in de toelichting bij ruimtelijke plannen. Doel van de watertoets is de relatie tussen planvorming op het gebied van de ruimtelijke ordening en de waterhuishouding te versterken.

Een watertoets is verplicht als het gaat om een functieverandering en/of bestemmingswijziging. Op basis van informatie en randvoorwaarden vanuit waterbeheerder, het waterbeleid en relevante bodemgegevens worden de verschillende wateraspecten uitgewerkt in een waterparagraaf. De waterparagraaf beschrijft het huidige watersysteem alsmede de mogelijkheden en randvoorwaarden voor het toekomstig watersysteem. De waterparagraaf wordt afgestemd met de waterbeheerder.

4.10.2 Beleidskader

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding. Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor onderhavige ontwikkeling relevante nota's.

Europa

Met ingang van december 2000 is de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) van kracht geworden. In het kader van de Kaderrichtlijn worden kwaliteitseisen gesteld, gericht op het beschermen en verbeteren van de aquatische ecosystemen (verplichting per stroomgebied). Deze richtlijn stelt als norm dat oppervlaktewateren binnen 15 jaar na inwerkingtreding moeten voldoen aan een 'goede ecologische' toestand (GET). Voor kunstmatige wateren, zoals de meeste stadswateren, geldt dat de oppervlaktewateren minimaal moeten voldoen aan een 'goed ecologisch potentieel' (GEP). Inmiddels zijn de GEP-normen per stroomgebied uitgewerkt.

Rijk

De Waterwet, die in werking is getreden in 2009, regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Op grond van deze wet moeten de provincies één of meer regionale waterplannen vaststellen die wat betreft de ruimtelijke aspecten de status van provinciale structuurvisie hebben. De Waterwet schrijft eveneens voor dat elke zes jaar een nieuw Nationaal Waterplan uitgebracht wordt. Op 10 december 2015 is het Nationaal Waterplan 2 (NWP2) vastgesteld. Het NWP2 is opgesteld vanuit het perspectief om een nationale Omgevingsvisie te ontwikkelen richting 2018 conform de Omgevingswet in wording. Het NWP2 geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Met dit NWP2 zet het kabinet een volgende ambitieuze stap in het robuust en toekomstgericht inrichten van ons watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart. Het beleid en de maatregelen in het nieuwe Nationaal Waterplan dragen bij aan het vergroten van het waterbewustzijn in Nederland.

Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden 'waterkoers 2016-2021'

Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden heeft zijn digitale waterbeheerplan, getiteld ' Waterkoers 2016 - 2021', vastgesteld. Hierin legt het waterschap zijn koers voor de komende zes jaar op hoofdlijnen vast. De Waterkoers 2016 - 2021 is een omslag in denken. Het is niet meer vanzelfsprekend dat het waterschap alles wat met water te maken heeft, zelf oppakt, bepaalt of betaalt. Het motto is van 'zorgen voor' naar 'samen doen'.

De Waterkoers beschrijft de opgaven en de werkwijze van het waterschap. De Waterkoers bevat bewust géén maatregelen. Welke maatregelen het waterschap waar en hoe het beste op zal pakken, bepalen ze samen met de gebiedspartners. Met andere woorden: de uitwerking van de Waterkoers gebeurt via gebiedsprocessen, beleids- en uitvoeringsplannen en grote projecten van waterschap en partners.

Omgevingsvisie Nieuwegein

Op 1 november 2020 is de ontwerp Omgevingsvisie van de gemeente Nieuwegein ter inzage gelegd. Op moment van schrijven is de Omgevingsvisie nog niet definitief vastgesteld. Wél geeft de Omgevingsvisie vooruitlopend op vaststelling de ruimtelijke ambities van de gemeente Nieuwegein weer voor de middellange termijn. De planlocatie aan de Structuurbaan is aangemerkt als potentiele woningbouwlocatie tussen 2017 en 2030. Met het planvoornemen om woningen te ontwikkelen op deze locatie wordt, vooruitlopend op de vaststelling van de visie, ingespeeld op de ambitie van de gemeente Nieuwegein om op deze locatie woningbouw te ontwikkelen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0356.BPPW2022HER001-VA03_0017.png"
Figuur: Themakaart Omgevingsvisie met aanduiding woningbouwlocaties. (bron: gemeente Nieuwegein)

4.10.3 Watertoets

Bij een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling is het standstil beginsel een minimale voorwaarde. Dit beginsel houdt in dat er door de ontwikkeling geen verslechtering van de waterhuishouding ontstaat.

Om het voornemen te toetsen aan het waterbeleid, is de watertoets uitgevoerd. Het resultaat is als Bijlage 16 bijgevoegd. Op basis van de watertoets blijkt dat de ruimtelijke ontwikkeling van woningbouw aan de Structuurbaan in de gemeente Nieuwegein, weliswaar gevolgen heeft voor water, maar dat voldoende kan worden vastgesteld dat het plan voldoet aan de belangrijkste minimale voorwaarde van het waterschap: "het standstil beginsel".

Voor het plan is het watertoetsproces doorlopen waar gekeken is naar de specifieke waterkansen en -knelpunten van het voornemen. Deze waterparagraaf geeft de uitkomst weer van het watertoetsproces.

4.10.3.1 Waterveiligheid

De planlocatie is gelegen ten westen van het Amsterdam-Rijnkanaal, nabij de plek waar het kanaal zich splitst in het Lekkanaal en het Amsterdam-Rijnkanaal. Ten oosten van de planlocatie is daartoe een waterkering gesitueerd. Deze is gecategoriseerd als regionale waterkering (genormeerd). Het identificatienummer van de kering is 15/44, het beheer wordt uitgevoerd door Rijkswaterstaat.

afbeelding "i_NL.IMRO.0356.BPPW2022HER001-VA03_0018.png"
Figuur: Overzicht waterkeringen. (bron: HDSR)

4.10.3.2 Watersysteem: Peilgebieden en oppervlaktewater huidig watersysteem

Het plangebied ligt in een peilgebied met een vast waterpeil van + 0,44 NAP. Binnen het plangebied is een tertiaire watergang aanwezig. Ten zuiden van het plangebied ligt een primaire watergang.

afbeelding "i_NL.IMRO.0356.BPPW2022HER001-VA03_0019.png"
Figuur: Overzicht watersysteem met aanduiding planlocatie. (bron: HDSR)

De bestaande waterlopen in het gebied worden gehandhaafd en dragen bij aan de ontwatering van het gebied zoals ook verder zal worden uitgewerkt in het ontwerp-watersysteem.

4.10.3.3 Ambitie klimaatadapatie

In het plan is geen sprake van een toename aan verhard oppervlak. Het uitgangspunt van het beleid van de gemeente Nieuwegein bij nieuwbouw, herstructurering en renovatie is dat een plangebied op lokaal niveau extreme buien kan verwerken. De ambitie is onder andere om in het gebied of op het perceel minimaal 20 mm (en ambitie 45 mm) vast te houden en te infiltreren.

Om te bepalen op welke manier waterpeilstijging kan worden voorkomen en/of worden gecompenseerd, dient een overzicht te worden gemaakt van de bestaande oppervlakten en de toekomstige oppervlakten wat betreft verharding / halfverharding of geen verharding.

Onderdeel   Huidige situatie   Toekomstige situatie   Toename (on)verhard  
Onverhard (groen)

- Wadi
- Tuinen (40% onverhard)
- Openbaar groen
- Parkeervakken waterdoorlatend  
10.913 m2   9.712 m2

- 1.183 m2
- 1.730 m2
- 5.997 m2
- 802 m2  
- 1.201 m2  
Terreinverharding

- Straat
- Parkeervakken niet
waterdoorlatend
- Dakoppervlakte
- Tuinen (waarvan inritten verhard
en 60% verharde tuinen, 40%
onverhard)  
8.150 m2   9.351 m2

- 3.602 m2
- 192 m2

- 2.749 m2
- 3.348 m2   
± 1.201 m2  
Totaal   19.063 m2   19.063 m2   ± 1.201 m2  

Figuur: Overzicht toename verhard oppervlak

Ad A. Voorkomen versnelde afvoer door infiltratievoorzieningen

Bij het berekenen van de bergingscapaciteit voor infiltratievoorzieningen is de minimale ontwerp voorwaarde 45 mm per m2 nieuw verhard oppervlak. Dit komt neer op het realiseren van een bergingscapaciteit 0,045 x 9351 = 421 m3. De totale waterbergingscapaciteit door middel van de planvorming bedraagt 446 m3 (zie ook de berekening in Bijlage 16). De bergingseis van 20 mm per m2 nieuw verhard oppervlak wordt logischerwijs eveneens gehaald aangezien dit 0,020 x 9351 = 187 m3 bedraagt.

Het waterschap adviseert om de mogelijkheden voor de aanleg van parkeervoorzieningen halfverharding (bijvoorbeeld grasbetontegels) te gebruiken. Hierbij dient wel rekening te houden met de infiltratiecapaciteit van de bodem (bijvoorbeeld door het aanbrengen van een zandlaag als onderlaag). Er zal sowieso voor 802 m2 aan waterdoorlatende parkeerplaatsen worden aangelegd.

Er worden verschillende wadi's aangelegd met een totale oppervlakte van 1.183 m2 en diepte van 0,40m ten behoeve van de waterhuishouding in het gebied. Er wordt daarmee 417 m3 waterberging gerealiseerd. Tevens is er een berekening gemaakt door Cicom & Copier voor het ruimtebeslag van de Wadi's in relatie tot de capaciteit ten aanzien van regenbuien van verschillende omvang (20mm & 45mm), deze is opgenomen als Bijlage 16 bij deze waterparagraaf. In de navolgende afbeelding is het plangebied opgenomen met daarbij de verschillende deelgebieden, positionering van de wadi's in het kader van de stedenbouwkundige uitwerking. De wadi's worden in overleg met de afdeling beheer van de gemeente eventueel van beplanting voorzien.

Ad B. Compensatie door graven van extra waterberging

De watergang aan de westzijde van het plangebied wordt ontgraven tot een breedte van 3 meter. Hierbij wordt 95 m2 extra wateroppervlak gerealiseerd. Met een pijlstijging van 0,3 meter wordt er extra waterberging gerealiseerd voor zo'n 28,5 m3 water.

afbeelding "i_NL.IMRO.0356.BPPW2022HER001-VA03_0020.png"
Figuur: Deelgebieden met uitgewerkte voorgenomen ontwikkeling. (bron: Aalbers projectontwikkeling)

Voor deelgebied A geldt dat de Wadi ter plaatse over genoeg capaciteit beschikt om een bui van 20 en 45 mm op te vangen. Eens per zoveel tijd kan er ook een bui >45mm voorkomen. Om dit scenario in kaart te brengen is in de berekeningen van C&C ook een scenario voor een bui van 80mm opgenomen. Overstort van deze wadi in het geval van een 80mm bui (+-44m3) komt uit op de watergang. Voor deelgebied B geldt dat er te weinig ruimte is om een voldoende grote Wadi te realiseren. Hierdoor wordt een overstort naar de bestaande watergang gerealiseerd. Bij een bui van 20mm zal +/- 18 m3 water via een goot overstorten naar de watergang. Bij een bui van 45 mm bedraagt dit +/- 73m3. Bij een bui van 80mm zal er +/- 150 m3 worden overgestort. Voor deelgebied C geldt dat de wadi ter plaatse over genoeg capaciteit beschikt om een bui van 20 mm op te vangen. Een bui van 45mm stort 52 m3 over naar het oppervlaktewater. Bij een bui van 80mm is dit +/-132 m3. Deelgebied D heeft voldoende capaciteit om een bui van 20 en 45mm op te vangen. Bij een bui van 80mm (eens in de honderd jaar) zal er +/- 7 m3 hemelwater tijdelijk in het park en op de parkeervlakken blijven staan.

4.10.3.4 Omgang hemelwater en waterkwaliteit

Het hemelwater wordt op advies van het waterschap in het plan zoveel als mogelijk zichtbaar afgevoerd, bovengronds via open goten. Hierdoor wordt bespaard op de (beheer)kosten voor de aanleg van een regenwaterbuis (HWAriool). Ook vergroten de open goten de beleving van water.

Om vervuiling van afstromend hemelwater en verslechtering van de waterkwaliteit te voorkomen, wordt door het waterschap geadviseerd geen uitlogende bouwmaterialen (zoals zink, lood en koper) toe te passen. Initiatiefnemer geeft aan dat er enkel zink wordt toegepast voor de HWA.

4.10.3.5 Riolering en grondwater

Riolering

Het vuilwater wordt aangesloten op het bestaande rioleringssysteem, conform het gemeentelijk beleid.

Grondwater

Ten aanzien van het plan dient te worden berekend in welke mate de ontwikkeling passend is binnen de eisen van HDSR en de gemeente Nieuwegein in het kader van de ontwateringsdiepte en droogleggingseisen. Om dat te concretiseren zijn diverse beleidsstukken geraadpleegd zoals het gemeentelijk rioleringsplan. Van belang zijn in ieder geval de begrippen drooglegging en ontwateringsdiepte. In de onderstaande figuur is weergegeven wat hiermee wordt bedoeld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0356.BPPW2022HER001-VA03_0021.png" Figuur: Drooglegging en ontwateringsdiepte t.o.v. het maaiveld. (bron: gemeente Nieuwegein)

Uitgangspunt is na overleg met het bevoegd gezag dat de gemeente Nieuwegein een droogleggingseis van 1,35 meter hanteert. Wat betreft de ontwateringsdiepte wordt verwezen naar de tabel zoals opgenomen in het gemeentelijk rioleringsplan en onderstaand ingevoegd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0356.BPPW2022HER001-VA03_0022.png"
Figuur: Maximale grondwaterstanden t.o.v. het vloerpeil van functies. (bron: gemeente Nieuwegein).

Qua situatie op de planlocatie wordt als uitgangspunt het volgende aangehouden. In de huidige situatie kent de planlocatie een variërende maaiveldhoogte van om en nabij + 1,80 NAP. Het maaiveld varieert tussen de +1,60 NAP op het laagste punt tot + 2,10 NAP op het hoogste punt. Omdat initiatiefnemer niet voornemens is het plangebied te egaliseren door middel van ophoging is afstroomprincipe gecreëerd zodat het water ondanks de hoogteverschillen op een veilige en verantwoorde manier zijn weg richting de waterafvoerkanalen vindt. Dit afstroomprincipe is in de onderstaande afbeelding weergegeven. Onder de weg zal een dam met duiker worden gerealiseerd met een diameter van ten minste 600 mm.

afbeelding "i_NL.IMRO.0356.BPPW2022HER001-VA03_0023.png"
Figuur: Kaart met plangebied en afstroomprincipes. (bron: Aalbers projectontwikkeling)

Daarnaast is het van belang dat er kan worden voldaan aan de droogleggingseisen van de gemeente Nieuwegein en de maximale grondwaterstanden ten opzichte van het vloerpeil en de wegas zoals opgenomen door het waterschap HDSR.

Op de planlocatie wordt een vast waterpeil van + 0,44 NAP gehanteerd. De drooglegging voor de planlocatie beslaat, uitgaande van een maaiveld dat gelegen is op + 1,80 NAP, 1,36 meter. Daarmee wordt aan de droogleggingseis van de gemeente Nieuwegein voldaan.

Ten aanzien van de ontwateringsdiepte in relatie tot de grondwaterstand wordt uitgegaan van de eisen zoals weergegeven in figuur 6. Uitgangspunt is dat de toekomstige bebouwing geen kruipruimtes heeft. De maximale grondwaterstand dient dan 0,5 meter onder het vloerpeil te bedragen. Voor tuinen geldt dat de maximale grondwaterstand 0,5 meter onder het maaiveld dient te bedragen. Voor wegen (secundair) dient het grondwater maximaal tot 0,7 meter onder de wegas te reiken. Daarbij is het van belang te benoemen dat HDSR adviseert het vloerpeil van de wegen minimaal 15 cm lager aan te leggen t.o.v. het vloerpeil van de woningen. Uitgangspunt voor de woningen is dat het vloerpeil om en nabij 20 centimeter boven het maaiveld gesitueerd zal zijn. Het peil van de tuinen en de wegen bevindt zich op het maaiveld. Op basis van het nabijgelegen meetpunt van het grondwatermeetnet wordt geconcludeerd dat het grondwater op en nabij de planlocatie seizoensgebonden fluctueert tussen de + 0,00 NAP en - 0,25 NAP. De tuinen en wegen dienen dan op ten minste + 0,70 NAP te liggen. Gezien de ligging van de tuinen op het maaiveld van gemiddeld +1,80 NAP, wordt hier ruimschoots aan voldaan.

4.10.3.6 Watergangen

De bestaande tertiaire watergang worden verbreed tot 3 meter op de waterlijn waarmee tevens 29 m3 extra waterberging wordt gerealiseerd. Om het onderhoud van de sloot beheersbaar te houden blijft het eigendom van de tertiaire sloot in handen van een eigenaar. De tertiaire watergang wordt middels een dam met duiker (met een diameter van 800 mm) verbonden met de primaire watergang. De oever aan de zijde van de tuinen krijgt een uniforme uitstraling in de vorm van een beschoeiing. Vanwege onderhoud van de watergang worden constructies (zoals steigers) op voorhand uitgesloten via borging in de koopovereenkomst. Wat betreft het onderhoud van de watergang wordt het onderhoud en buitengewoon onderhoud voor de eigenaar. Dit wordt ook als zodanig opgenomen in de legger. De gemeente Nieuwegein neemt de sloot mee in het baggerplan voor tertiaire watergangen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0356.BPPW2022HER001-VA03_0024.png" Figuur: Principeprofiel van de bestaande en nieuwe situatie watergang (bron: Cicom en Copier)

4.10.4 Conclusie

Vanuit het aspect water zijn er geen belemmeringen voor onderhavig initiatief. Er zal door de uitvoering van het plan een goeie balans tussen verhard en onverhard oppervlak worden gerealiseerd. Water krijgt ruimbaan in het planvoornemen door middel van het toevoegen van een groot oppervlak aan wadi's. Tevens is rekening gehouden met de verschillende peilhoogten in het plangebied. Er wordt voldaan aan de droogleggingseisen vanuit het waterschap De Stichtse Rijnlanden en de gemeente Nieuwgein.

4.11 Windhinder

4.11.1 Wettelijk kader

Van windhinder is sprake als gedurende een te groot aantal uren per jaar een bepaalde windsnelheid wordt overschreden. Hoogbouw kan hierbij invloed hebben op het windklimaat. Bij de beoordeling van de kans dat de hogere windsnelheden kunnen leiden tot hinder (conform de norm NEN 8100: Windhinder en windgevaar in de gebouwde omgeving) wordt gekeken naar het aantal uur per jaar dat deze snelheden op kunnen treden in combinatie met het gebruik van het te beoordelen gebied. De NEN 8100 geeft aan wanneer er aanleiding is om onderzoek te doen naar windhinder. Onderzoek naar windhinder is noodzakelijk bij een bouwhoogte van meer dan 30 meter.

4.11.2 Beoordeling

Bij de voorgenomen (her)ontwikkeling van de Structuurbaan is in het nieuwbouwdeel sprake van één nieuw hoogbouw-accent van circa 15 meter. Omdat het hoogteaccent hoogstens 15 meter bedraagt, is volgens de NEN 8100 niet direct een onderzoek nodig om te bepalen in hoeverre er een kans bestaat dat windhinder optreedt.

4.11.3 Conclusie

Het aspect windhinder vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.12 M.e.r.-beoordeling

4.12.1 Wettelijk kader

In de Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat op basis van selectiecriteria vastgesteld dient te worden of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zal hebben of niet. Onderdeel D van de bijlage bevat activiteiten, plannen en besluiten waarvoor het maken van een m.e.r.-beoordeling verplicht is. Voor elke activiteit die genoemd wordt in kolom 1 van onderdeel D van het Besluit m.e.r. moet beoordeeld worden of er sprake is van (mogelijke) nadelige milieugevolgen. Voor activiteiten die onder de drempelwaarde zoals genoemd in kolom 2 van onderdeel D vallen, volstaat een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Deze motivering dient qua inhoud aan te sluiten bij de m.e.r.-beoordeling, maar heeft geen vormvereisten. Voorliggend initiatief kan gezien worden als 'stedelijk ontwikkelingsproject' (D 11.2). De gewenste ontwikkeling blijft ruim onder de drempelwaarde van 2.000 woningen, waardoor een vormvrije m.e.r.-beoordeling volstaat.

In een vormvrije m.e.r.-beoordeling dient aandacht te worden besteed aan drie criteria die zijn opgenomen in Bijlage III van de Europese richtlijn 'betreffende milieubeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten'. Dit zijn achtereenvolgens de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van het potentiële effect.

4.12.2 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Kenmerken van het project

Het project betreft het omzetten van een bedrijfsbestemming naar een woonbestemming. De bedrijf bestemming is niet langer gewenst mede doordat er geen bedrijf is gevestigd in de huidige bebouwing, de bedrijfsvoering is verplaatst, er bevinden zich twee loodsen op de locatie, die worden gedeeltelijk gebruikt voor opslag.

Plaats van het project

Het project vindt plaatst aan de Structuurbaan in Nieuwegein. In de directe omgeving bevinden zich voornamelijk andere woonhuizen gemengd met bedrijven, allen in een sterk stedelijk gebied volgens het CBS.

Kenmerken van het potentiële effect

Bij onderhavig initiatief zijn geen gevolgen aanwezig. Op basis van de resultaten van het bodemonderzoek blijkt er vanuit het aspect bodem gesaneerd dient te worden, verder zijn er geen belemmeringen voor onderhavig initiatief. Er kan vanuit de flora- en faunaregelgeving geconcludeerd worden dat er geen beperkingen worden opgelegd aan onderhavig initiatief. Voor het tegengaan van effecten zijn mitigerende en compenserende maatregelen in de vorm van het aanbieden van minimaal 2 (geschikte) alternatieve nestplaatsen noodzakelijk. Middels de stikstofdepositieberekening is aangetoond dat er geen rekenresultaten gevonden zijn hoger dan 0,00 mol/ha/jaar. Onderdeel van het plan is het wegnemen van bedrijvigheid in het gebied.

4.12.3 Conclusie

De kenmerken, plaats en potentiële effecten van de ontwikkeling geven op basis van het voorgaande geen aanleiding dat er milieugevolgen te verwachten die het nodig maken om een m.e.r-procedure te doorlopen.

De realisatie van 25 woningen en 27 appartementen wordt gezien als een 'stedelijk ontwikkelingsproject' (D 11.2), waarvoor een vormvrije m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is. Het m.e.r.-beoordelingsbesluit dient separaat aan de bestemmingsplanprocedure doorlopen worden. De aanmeldnotitie vormvrije m.e.r.-beoordeling is bijgevoegd in Bijlage 17.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Inleiding

In een bestemmingsplan zijn de bouw- en gebruiksmogelijkheden voor een bepaald gebied opgenomen. Het onderhavige bestemmingsplan regelt de inrichting van het gebied op hoofdlijnen door de gronden te beleggen met een bestemming. Het juridische deel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding (kaart) in samenhang met de regels. In dit hoofdstuk wordt het juridische deel van het bestemmingsplan nader toegelicht.

De regels en verbeelding zijn opgesteld conform de RO-standaarden 2012, waarbij in het bijzonder het IMRO 2012 (Informatiemodel Ruimtelijke Ordening) en de SVBP 2012 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen) van belang zijn. Voor de regels is aansluiting gezocht bij het vigerende bestemmingsplan 'Structuurbaan 30 en achterterrein' en 'Plettenburg-De Wiers 2009'.

Het bestemmingsplan 'Nieuwegein - Structuurbaan' bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels tezamen vormen het juridisch bindende deel van het plan. Verbeelding en regels dienen te allen tijde in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding krijgen alle gronden binnen het plangebied een bestemming. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. De juridische betekenis van deze bestemmingen en aanduidingen zijn terug te vinden in de regels. Een gedeelte van de informatie op de verbeelding heeft geen juridisch betekenis, maar is slechts opgenomen om de leesbaarheid van en oriëntatie op de verbeelding te vergroten, zoals een kadastrale/BGT ondergrond. Alle letters, aanduidingen en lijnen worden verklaard in de legenda op de verbeelding.

De regels bepalen de gebruiksmogelijkheden van de gronden binnen het plangebied en geven tevens de bouw- en gebruiksmogelijkheden met betrekking tot bouwwerken aan. De regels van het bestemmingsplan 'Nieuwegein - Structuurbaan' zijn opgebouwd conform de door de SVBP 2012 voorgeschreven systematiek en omvatten inleidende regels, bestemmingsregels, algemene regels de overgangs- en slotregels.

5.2 Inleidende regels

De inleidende regels bestaan uit de volgende artikelen.

5.2.1 Begrippen

In de begripsregels worden omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Alleen die begripsregels worden opgenomen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.

5.2.2 Wijze van meten

Om op een eenduidige manier afstanden en oppervlakten te bepalen, wordt in de 'wijze van meten' uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Dit artikel geeft aan hoe de lengte, breedte, hoogte, diepte en oppervlakte e.d. van gronden en bouwwerken wordt gemeten of berekend. Alle begrippen waarin maten en waarden voorkomen worden in dit artikel verklaard. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden. Ook voor de 'wijze van meten' worden in de SVBP 2012 richtlijnen gegeven.

5.3 Bestemmingsregels

5.3.1 Opbouw bestemmingen

De gronden van het gehele plangebied hebben een positieve bestemming. Een positieve bestemming betekent dat het gebruik van de gronden voor de verschillende bestemmingen direct mogelijk is. Bovendien betekent het dat oprichting van gebouwen direct mogelijk is nadat burgemeester en wethouders een omgevingsvergunning hebben verleend, welke dient te voldoen aan onder meer de regels van het bestemmingsplan en het Bouwbesluit. De opbouw van de bestemmingen ziet er in beginsel als volgt uit:

  • Bestemmingsomschrijving;
  • Bouwregels;
  • Nadere eisen;
  • Afwijken van de bouwregels;
  • Specifieke gebruiksregels;
  • Afwijken van de gebruiksregels;
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden;
  • Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk;
  • Wijzigingsbevoegdheid.
5.3.2 Bestemmingen
5.3.2.1 Groen

Binnen de bestemming Groen zijn de hoofdgroenstructuren opgenomen. In de bestemming Groen zijn tevens waterpartijen, bijvoorbeeld voor de waterberging en waterlopen, toegestaan. Ook langzaamverkeer op de paden is toegestaan.

5.3.2.2 Leiding - Brandstof

Deze dubbelbestemming is opgenomen voor de in de directe omgeving van het plangebied planologisch relevante brandstofleiding. Binnen de dubbelbestemming geldt dat de betreffende dubbelbestemming primair is ten opzichte van de overige voor deze gronden onderliggende bestemmingen.

Bebouwing ten dienste van deze samenvallende, secundaire, bestemming is uitsluitend toegestaan na verlening van een omgevingsvergunning door het bevoegd gezag. Daarbij wordt getoetst aan de belangen verbonden met de betreffende leiding.

5.3.2.3 Verkeer

De wegen binnen dit plangebied zijn hoofdzakelijk bestemd voor verkeer.

5.3.2.4 Waarde - Cultuurhistorie

Ter bescherming van de cultuurhistorische waarden op het noordelijk gebied, is de dubbelbestemming Waarde - Cultuurhistorie op deze gronden opgenomen. Binnen deze bestemming zijn diverse werkzaamheden uitsluitend toegestaan na verlening van een omgevingsvergunning.

5.3.2.5 Water

Deze bestemming is toegekend aan de in het plangebied gelegen (hoofd)waterlopen. Op deze gronden zijn alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogelijk ten dienste van het water en de waterhuishouding en het verkeer te water. Naast deze bestemmingsregeling kunnen ook andere regelingen van toepassing zijn, zoals de Keur van het Waterschap en de Wet Verontreiniging Oppervlaktewater

5.3.2.6 Wonen

Deze bestemming heeft betrekking op het grootste deel van het plangebied, waar de gronden en gebouwen met name ten behoeve van wonen zullen worden aangewend. Naast wonen zijn verschillende activiteiten van ondergeschikte aard toegestaan -kleinschalige bedrijvigheid, kantoren ten behoeve van de community-setting zoals beoogd wordt (zie hoofdstuk 2 van de toelichting van het moederplan). De gronden met bestemming 'Wonen' zijn geschikt voor vrijstaande woningen, twee-onder-een kap woningen, rijwoningen en gestapelde woningen.

5.4 Algemene regels

5.4.1 Anti-dubbeltelregel

Een anti-dubbeltelregel wordt opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein ook nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld. De opgenomen anti-dubbeltelregel is gelijkluidend aan de in het Besluit ruimtelijke ordening voorgeschreven formulering.

5.4.2 Overige algemene regels

Voor het hele plangebied geldt een aantal algemene regels. Het gaat hier om algemene bouw- en gebruiksregels, mogelijkheden om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen, en procedureregels worden behandeld.

5.5 Overgangs- en slotregels

5.5.1 Overgangsregels

In het afsluitende onderdeel van de regels komt de overgangs- en slotregel aan de orde.

5.5.1.1 Artikel 15 Overgangsrecht

De formulering van het overgangsrecht is bindend voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.2.1 Bro).

5.5.2 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: 'Regels van het bestemmingsplan Nieuwegein - Structuurbaan'.

Hoofdstuk 6 Economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

De planontwikkeling komt geheel voor rekening en risico van de initiatiefnemer. De ontwikkeling zal geschieden conform hetgeen bepaald is in de Wet Ruimtelijke ordening. De verwezenlijking van het plan is dan ook niet afhankelijk van gemeentelijke investeringen. De kosten voor de ambtelijke afhandeling van de procedure worden verrekend op basis van de daarvoor geldende leges. Hiervoor wordt een anterieure overeenkomst met de Nieuwegein gesloten. Vervolgens wordt na de realisatie van het toekomstig openbaar gebied een koopovereenkomst gesloten. Voor wat betreft planschade zal de gemeente met initiatiefnemer een planschadeverhaalsovereenkomst afsluiten.

Het plan wordt dan ook economisch haalbaar geacht.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Voor onderhavig bestemmingsplan wordt de uniforme voorbereidingsprocedure gevolgd als bedoeld in hoofdstuk 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht, in samenhang met het gestelde in de Wet ruimtelijke ordening.

De gemeente Nieuwegein heeft in haar inspraakverordening vastgelegd dat voorafgaand aan de formele procedure inspraak moet worden verleend bij de voorbereiding van een bestemmingsplan. Hiervoor geldt een termijn van twee weken. Het voorontwerpbestemmingsplan zal daarom ter inzage worden gelegd voor een termijn van twee weken.

6.2.1 Overleg met omwonenden en bedrijven

In het najaar van 2020 hebben er twee collectieve en fysieke bijeenkomsten plaatsgevonden bij het NBC in Nieuwegein. Voor de eerste bijeenkomst zijn alle omwonenden en bedrijven rondom de planlocatie per brief huis-aan-huis uitgenodigd. De uitnodiging voor de tweede bijeenkomst is verstuurd per mail en in enkele gevallen per post. Er zijn in totaal 32 uitnodigingen verspreid.

Bij de eerste bijeenkomst op 6 oktober 2020 waren 15 personen aanwezig. Bij de tweede bijeenkomst d.d. 14 december 2020 waren 23 personen aanwezig. De verslagen van beide bijeenkomsten zijn per email of per post teruggekoppeld aan de aanwezigen. Deze verslagen zijn eveneens toegevoegd als bijlage (bijlagen 18 en 19).

De belangrijkste opmerkingen die gemaakt zijn hadden betrekking op het aantal woningen, de hoogte en de uitstraling van de woningen en het ontbreken van een overeenkomstige maat met De Malapertweg. Het verkleinen van de 100 meter afstandsgrens (agrarische zone) tot aan De Malapertweg was onbespreekbaar voor omwonenden.

Met een aantal belanghebbende heeft er een-op-een afstemming plaatsgevonden. Dit was het geval voor een tweetal bedrijven aan de zuidkant (Archimedesbaan 6 en 8). In het kader van Bedrijf- en milieuzonering is initiatiefnemer met hen in overleg getreden om de representatieve bedrijfssituatie in beeld te brengen en een oordeel te vormen of de woningen een belemmerend effect zouden geven op de bedrijfsvoering en vice versa. De betreffende bedrijfseigenaren hebben geen bezwaar tegen de komst van woningen, zolang de bedrijfsvoering nu en in de toekomst niet belemmerd wordt.

Separaat is er gesproken met de aangrenzende eigenaren van de beoogde langzaamverkeersverbinding richting de Malapertweg. Met hen is gesproken over de functie en materialisatie van het pad en de erfafscheiding erlangs. Partijen zullen hierover nog tot schriftelijke afspraken komen.

Met de eigenaar van De Malapertweg 3-5 is gesproken over de positie van de in- en uitrit van het beoogde plan en de positie en uitstraling van de seniorenwoningen in de groenzone. Laatstgenoemde woning is in de laatste versie van het stedenbouwkundig plan verplaatst naar de westzijde van het plan. De inrit van het plan is op verzoek van de eigenaar naar het zuiden verplaatst.

De omwonenden zijn per mail d.d. 14-12-2021 geïnformeerd over de meest recente stedenbouwkundige verkaveling die ten grondslag ligt aan dit bestemmingsplan.

6.2.2 Overleg met overheidsinstanties

Het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.1) geeft aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg voeren met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. De instanties worden in kennis gesteld en krijgen de mogelijkheid om te reageren. Gedurende de periode van 23 maart tot en met 5 april heeft het voorontwerp bestemmingsplan ter inzage gelegen. Gedurende deze periode zijn er inspraakreacties gegeven door de wettelijke vooroverlegpartners. Deze zijn opgenomen in bijlage 20.

6.2.3 Inspraakmogelijkheid voorontwerp

Gedurende de periode van 23 maart tot en met 5 april heeft het voorontwerp bestemmingsplan ter inzage gelegen. Gedurende deze periode zijn er door belanghebbenden uit de omgeving zienswijzen ingediend. De ingediende zienswijze en beantwoording zijn opgenomen in bijlage 21.

6.2.4 Inspraakmogelijkheid ontwerp

Gedurende de periode van 28 mei tot en met 9 juli heeft ontwerp bestemmingsplan ter inzage gelegen. Gedurende deze periode zijn er door belanghebbenden uit de omgeving zienswijzen ingediend. De ingediende zienswijze en beantwoording zijn opgenomen in bijlage 22.