direct naar inhoud van Regels
Plan: Ondergrondse verkabeling Nieuwegein
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0356.BPNG2022HER001-VA01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan

het bestemmingsplan Ondergrondse verkabeling Nieuwegein met identificatienummer NL.IMRO.0356.BPNG2022HER001-VA01 van de gemeente Nieuwegein;

1.2 bestemmingsplan

De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels;

1.3 afspanportaal

Een portaal welke geplaatst wordt tussen de laatste hoogspanningsmast van een lijn en de onderdelen op een station;

1.4 aanduiding

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.5 aanduidingsgrens

De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.6 aanduidingsvlak

een geometrisch bepaald vlak waarop een aanduiding betrekking heeft;

1.7 archeologische waarde

de waarde die van belang is voor de archeologie en voor de kennis van de beschavingsgeschiedenis;

1.8 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.9 belemmeringenstrook:

een strook grond ter plaatse van en ter weerszijden van de hoogspanningsverbinding die dient om de veiligheid en het ongestoord functioneren van de verbinding te kunnen garanderen;

1.10 bestaand gebruik

het gebruik dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het omgevingsplan aanwezig is binnen het betreffende perceel en/of bebouwing die op dat tijdstip aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning. Dit geldt niet voor zover sprake was van strijd met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder mede begrepen het overgangsrecht van het bestemmingsplan, of een andere planologische toestemming;

1.11 bestaande
  • 1. het gebruik dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het omgevingsplan binnen het betreffende perceel aanwezig is, dan wel krachtens een bestemmingsplanherziening mogelijk is;
  • 2. bebouwing die op het tijdstip van inwerkingtreding van het omgevingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning;
  • 3. het onder 1 en 2 bedoelde geldt niet voor zover sprake was van strijd met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder mede begrepen het overgangsrecht van het bestemmingsplan, of een andere planologische toestemming;
1.12 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak;

1.13 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.14 bevoegd gezag

het college van burgemeester en wethouders, tenzij in dit plan of bij wettelijk voorschrift anders is bepaald;

1.15 bijbehorend bouwwerk

uitbreiding van een hoofdgebouw, dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar wel of niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;

1.16 bijbehorende bouwwerken

uitbreidingen van een hoofdgebouw, dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar wel of niet tegen aangebouwde gebouwen, of andere bouwwerken, met een dak;

1.17 bliksempiek

masten die voorkomen dat de gevoelige onderdelen op het station geraakt worden door de bliksem;

1.18 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.19 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.20 bouwperceelgrens

de grens van een bouwperceel;

1.21 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.22 compensatiespoel

een speciaal type spoel die in hoogspanningsinstallaties wordt toegepast voor het compenseren van capacitieve (blindstroom) vermogens door zijn inductieve gedrag. Doel is het verbeteren van de energie-efficiëntie van het hoogspanningsnet.

1.23 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.24 hoogspanningsleiding

een ondergrondse (hoogspannings)verbinding die is bestemd voor transport van elektriciteit op een spanningsniveau van maximaal 150 kiloVolt (kV);

1.25 kappen

het rooien, verplanten of verrichten van handelingen die de dood of ernstige beschadiging of ontsiering van een houtopstand ten gevolge (kunnen) hebben;

1.26 leidingzone

een zone waarin een ondergrondse transportleiding ten behoeve van de nutsvoorziening aanwezig is;

1.27 locatie

plaats, plek of ligging;

1.28 maaiveld

de gemiddelde bestaande hoogte van het (aangrenzende) terrein;

1.29 normaal onderhoud, beheer of exploitatie

werkzaamheden die noodzakelijk zijn voor een goed beheer van de gronden, waaronder begrepen de instandhouding dan wel de realisering van de functie;

1.30 omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk of werkzaamheden, geen bouwwerk zijnde

een vergunning als bedoeld in artikel 2.1, lid 1 onder b onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

1.31 openbare nutsvoorzieningen

gebouwen of bouwwerken die ten dienste staan van het openbaar energietransport dan wel de telecommunicatie, zoals een schakelkast, een elektriciteithuisje en een verdeelstation;

1.32 perceel

een perceel is een onroerend goed (al dan niet met bebouwing) met dezelfde eigenaar en hetzelfde eigendomsrecht, dat is ingeschreven bij het Kadaster;

1.33 perceelgrens

de scheiding tussen percelen, die niet aan éénzelfde eigenaar behoren dan wel niet door één gebruiker worden benut;

1.34 spoelcel

bouwwerk waarin een compensatiespoel wordt geplaatst;

1.35 transformatorcel

bouwwerk waarin een transformator wordt geplaatst;

1.36 transformatoren

een transformator, kort trafo, is een elektrisch apparaat dat wordt toegepast voor het verhogen of verlagen van een wisselspanning en/of voor het scheiden van stroomkringen;

1.37 veiligheidszone

veiligheidszones zijn door de Rijksoverheid aangewezen zones rondom transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Dit kunnen wegen, hoofdspoorwegen en binnenwateren zijn. Binnen deze zone kan een afwijkend planologisch regiem gelden;

1.38 vrijstaande lichtmasten

een vrijstaande mast of paal waar één of meerdere lichtarmaturen aan zijn bevestigd;

1.39 weg

voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande weg;

Artikel 2 Wijze van meten

2.1 Bepalen maten, maatvoering

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

  • a. peil:
    • 1. voor gebouwen waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
    • 2. voor gebouwen waarvan de toegang niet onmiddellijk aan de weg grenst en waar direct in de omgeving is gelegen: de gemiddelde hoogtemaat ten opzichte van NAP;
    • 3. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het terrein;
  • b. dakhelling: langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
  • c. de goothoogte van een bouwwerk: vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
  • d. de inhoud van een bouwwerk: bovenkant afgewerkte vloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen. Bij balkons, luifels en overstekende daken die geen ondergeschikte bouwdelen zijn wordt een fictieve gevel neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
  • e. de bouwhoogte van een bouwwerk: vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwdelen, zoals schoorstenen, liftschachten, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
  • f. de oppervlakte van een bouwwerk: tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk. Bij balkons, luifels en overstekende daken die geen ondergeschikte bouwdelen zijn wordt een fictieve gevel neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
  • g. maaiveld: de gemiddelde bestaande hoogte van het (aangrenzend) terrein.
2.2 Ondergeschikte bouwdelen

Bij het meten worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 0,75 m bedraagt tot een maximum van 4 m² per bouwdeel.

2.3 Maten
  • a. voor lengten in meters (m);
  • b. voor oppervlakten in vierkante meters (m²);
  • c. voor inhoudsmaten in kubieke meters (m³);
  • d. voor verhoudingen in procenten (%);
  • e. voor hoeken/hellingen in graden (º).

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijf - Nutsbedrijf

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf - Nutsbedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. een hoogspannings(koppel)station voor het ondergronds- en bovengronds transporteren, verdelen en transformeren van elektrische energie met bijbehorende voorzieningen;
  • b. kabels en leidingen;
  • c. groenvoorzieningen;
  • d. wegen en paden;
  • e. parkeervoorzieningen;
  • f. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

met de daarbij behorende:

  • g. gebouwen;
  • h. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • i. erven en terreinen.
3.2 Bouwregels

Op de voor 'Bedrijf - Nutsbedrijf' aangewezen gronden mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

3.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • ter plaatse van de aanduiding 'maximale goothoogte(m), maximale bouwhoogte (m) en maximaal bebouwingspercenatge mag het bebouwingspercentage, de bouwhoogte en goothoogte niet meer bedragen zoals weergegeven op de planverbeelding.
3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels;

  • a. de bouwhoogte bedraagt van afspanportalen, bliksempieken, transformatorcellen, spoelcellen bedraagt maximaal 30 meter;
  • b. de bouwhoogte voor hoogspanningsmasten bedraagt maximaal 60 meter;
  • c. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 3,50 meter;
  • d. de bouwhoogte van overige bouwwerken geen gebouw zijnde bedraagt 15 meter.

Artikel 4 Bedrijventerrein

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijventerrein' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 4.1' bedrijven die voorkomen in categorie 1, 2, 3.1, 3.2 of 4.1 van de van deze regels deel uitmakende Staat van Bedrijfsactiviteiten;
  • b. b. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 4.2' bedrijven die voorkomen in categorie 1, 2, 3.1, 3.2, 4.1 of 4.2 van de van deze regels deel uitmakende Staat van Bedrijfsactiviteiten;
  • c. groothandelsbedrijven;
  • d. perifere detailhandel, voor zover aanwezig ten tijde van vaststelling van deze verordening;
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'groothandel', uitsluitend veiling-, groothandels- en aanverwante bedrijven, niet zijnde detailhandel;
  • f. ter plaatse van de aanduiding 'horeca' tevens voor horeca uit categorie 1 en 2 uit de Staat van Horeca-activiteiten uit bijbehorende bijlage 2 van de regels;
  • g. ter plaatse van de aanduiding 'haven' tevens, verkeer te water, met inbegrip van lig-, laad- en losplaatsen en andere water- en havengebonden voorzieningen;
  • h. ter plaatse van de aanduiding 'seksinrichting', tevens een seksinrichting;
  • i. wegen en straten, wandel- en fietspaden.

Ten dienste van en in verband met deze bestemming zijn toegelaten:

  • j. gebouwen;
  • k. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • l. bijbehorende voorzieningen, zoals erven, parkeer- en groenvoorzieningen en water.
4.2 Bouwregels
4.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding – 1' mag uitsluitend worden gebouwd, mits aangetoond is dat de omliggende verkeersstructuur de verkeerstoename kan verwerken;
  • c. de goothoogte mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximale goothoogte (m)' is aangegeven;
  • d. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte (m)' is aangegeven;
  • e. het bebouwingspercentage mag per bouwperceel ten hoogste zoveel bedragen van het bouwvlak als ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage (%)' is aangegeven; indien geen bebouwingspercentage is aangegeven, geldt een bebouwingspercentage van 100%;
4.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 3 m bedragen;
  • b. een reclamemast mag uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - reclamemast' worden gebouwd, met een bouwhoogte van niet meer dan 30 m;
  • c. de bouwhoogte van lichtmasten en technische installaties mag niet meer dan 40 m bedragen;
  • d. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 6 m bedragen;
  • e. het bepaalde onder c en d geldt niet voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ter geleiding, begeleiding en regeling van het verkeer.
4.3 Specifieke gebruiksregels
4.3.1 Niet-toegestaan gebruik

Met betrekking tot het gebruik in strijd met de bestemming gelden de volgende regels:

  • a. opslag van meer dan 10.000 kg consumentenvuurwerk per bedrijf is niet toegestaan;
  • b. zoneringsplichtige inrichtingen zijn behoudens ter plaatse van de aanduiding 'gezoneerd industrieterrein', niet toegestaan;
  • c. bedrijfswoningen zijn niet toegestaan;
  • d. risicovolle inrichtingen zijn behoudens bestaande inrichtingen niet toegestaan;
  • e. opslag van goederen buiten het bouwvlak is niet toegestaan;
  • f. Bedrijfsgebonden kantoorvoorzieningen zijn toegestaan mits per bedrijf de brutovloeroppervlakte niet meer dan 50% van de brutovloeroppervlakte van de bedrijfsgebouwen bedraagt, tot een maximum van 2.000 m², doch ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - bevi', tot een maximum van 1.500 m²;
  • g. Detailhandel is niet toegestaan, tenzij het
    • 1. detailhandel als ondergeschikte nevenactiviteit van de bedrijfsuitoefening, in op het bedrijf geproduceerde goederen, behoudens ter plaatse van de aanduiding 'groothandel';
    • 2. detailhandel zoals bedoeld in 4.1 onder d.
4.4 Afwijken van de gebruiksregels
4.4.1 Afwijking ander soort bedrijf

Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in lid 4.1, onder a en b, ten behoeve van het vestigen van bedrijven die niet zijn genoemd in de van deze regels deel uitmakende Staat van Bedrijfsactiviteiten of bedrijven uit één categorie hoger dan krachtens lid 4.1, onder a en b, op de betreffende plaats is toegestaan, mits het betreffende bedrijf naar aard en invloed op de omgeving gelijkgesteld kan worden met bedrijven die ter plaatse krachtens lid 5.1, onder a en b, zijn toegestaan.

4.4.2 Afwijking risicovolle inrichtingen

Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in sublid 4.3.1, onder d, ten behoeve van het vestigen van nieuwe risicovolle inrichtingen, mits per geval van de betreffende risicovolle inrichting de 10-6 -contour voor het plaatsgebonden risico of, indien van toepassing, de afstand zoals bedoeld in artikel 5, lid 3 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen, juncto artikel 2, lid 1 van de Regeling externe veiligheid inrichtingen, is gelegen:

  • a. binnen het bouwperceel van de risicovolle inrichting, of
  • b. daarbuiten uitsluitend op gronden met de bestemming 'Groen', 'Verkeer', 'Verkeer - Verblijfsgebied' of 'Water'.

De omgevingsvergunning wordt niet verleend voor de vestiging van een risicovolle inrichting op de gronden ten noorden van de bestemming Maatschappelijk.

4.4.3 Afwijken perifere detailhandel

Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in lid 4.3.1 onder g, ten behoeve van perifere detailhandel.

4.4.4 Afwijking hoger percentage kantoorruimte

Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in lid 4.3.1 onder f ten behoeve van bedrijfsgebonden kantoorvoorzieningen:

  • a. tot per bedrijf een brutovloeroppervlakte van ten hoogste 50% van de totale brutovloeroppervlakte, met een maximum van 4.000 m², doch ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - bevi', tot een maximum van 1500 m²;
  • b. mits per geval de behoefte aan een zodanige kantoorruimte is aangetoond

Artikel 5 Groen

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. groenvoorzieningen;
  • b. overbruggingen ten behoeve van verkeer;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van leiding - brandstof' en brandstofleiding;

alsmede voor:

  • d. waterhuishoudkundige doeleinden, waterberging, oeververbindingen en waterlopen;
  • e. inlaatplaatsen voor maaiboten;
  • f. geluidswerende voorzieningen;
  • g. nutsvoorzieningen;
  • h. speelvoorzieningen;

ten dienste van en in verband met deze bestemming zijn toegelaten:

  • i. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • j. bijbehorende voorzieningen, zoals verhardingen en paden, behalve ter plaatse van de aanduiding 'ecologische verbindingszone'.
5.2 Bouwregels
  • a. Op de gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd
  • b. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde gelden de volgende bouwregels:
    • 1. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste 3,5 meter bedragen;
    • 2. in afwijking van het bepaalde onder 1 mag de bouwhoogte van masten, palen en kunstwerken ten hoogste 12 meter bedragen.
5.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  • a. de verkeersveiligheid;
  • b. de sociale veiligheid;
  • c. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  • d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.4.1 Omgevingsvergunningplicht

Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke omgevingsvergunning van het bevoegd gezag (aanlegvergunning) de volgende werken, voor zover geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het afgraven, ophogen of egaliseren van de bodem;
  • b. het aanleggen of verharden van wegen, paden, parkeergelegenheid en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • c. het aanbrengen van boven- of ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
5.4.2 Toetsingsgronden voor omgevingsvergunning

De omgevingsvergunning voor het kappen van houtopstanden kan worden geweigerd op grond van:

  • a. natuur- en milieuwaarden;
  • b. landschappelijke waarden;
  • c. cultuurhistorische waarden;
  • d. ecologische waarden;
  • e. dendrologische en zeldzaamheidswaarden;
  • f. waarden van stads- en dorpsschoon;
  • g. waarden voor recreatie en leefbaarheid;
  • h. waarden voor leeftijd;
  • i. waarden voor verschijningsvorm;
  • j. waarden voor beplantingsvorm;
  • k. waarden voor beeldbepaling;
  • l. waarden voor toekomstverwachting.
5.4.3 Uitzondering omgevingsvergunningplicht

In afwijking van hetgeen bepaald in 5.4.1 is geen omgevingsvergunning vereist voor het kappen van:

  • a. betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer;
  • b. die reeds in uitvoering zijn bij het van kracht worden van het plan;
  • c. die het normale onderhoud en beheer ten aanzien van de hoogspanningsverbinding op gronden gelegen binnen de belemmeringenstrook betreffen;
  • d. die bij het van kracht worden van het plan mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning;
  • e. die vallen onder de Wet Informatie-uitwisseling Boven- en Ondergrondse Netten;
  • f. die verband houden met de aanleg van de ondergrondse kabelverbining.
  • g. het vervangen van het wegdek bij bestaande wegen betreffen.

Artikel 6 Verkeer

6.1 Bouwregels

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wegen met ten hoogste 2 x 1 doorgaande rijstrook, alsmede opstelstroken, busstroken, voet- en fietspaden;
  • b. ter plaatse van rijksweg A2: een weg met maximaal 2x5 doorgaande rijstroken, exclusief opstelstroken en busstroken;
  • c. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals geluidswerende voorzieningen, groen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen, reclame-uitingen,water en voorzieningen voor waterhuishouding zoals gemalen, stuwen, duikers en ander kunstwerken voor de waterhuishouding.
6.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van palen, masten, reclame-uitingen en geluidswerende voorzieningen bedraagt ten hoogste 12 meter;
  • b. de bouwhoogte van abri's bedraagt ten hoogste 3 meter en de oppervlakte bedraagt ten hoogste 110 m²;
  • c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt ten hoogste 3 meter.

Artikel 7 Verkeer - Railverkeer

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Railverkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. trambaan en de daarbij behorende voorzieningen waaronder (tram)haltes en fietsenstallingen;
  • b. ter plaatse waar de bestemming Verkeer - Railverkeer andere bestemmingen kruist bovendien voor wegen, paden en bruggen;
  • c. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals geluidswerende voorzieningen, groen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen, reclame-uitingen, water en voorzieningen voor waterhuishouding zoals gemalen, stuwen, duikers en ander kunstwerken voor de waterhuishouding.
7.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  • a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
  • b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan ten behoeve van de verkeersregeling, de wegaanduiding of de verlichting, bedraagt ten hoogste 3 meter.

Artikel 8 Verkeer - Verblijfsgebied

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Verkeer - Verblijfsgebied aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wegen en straten, wandel- en fietspaden en trappen met een functie voornamelijk gericht op zowel verblijf als op de afwikkeling van het doorgaande verkeer;
  • b. kunstobjecten;
  • c. parkeer-, fiets-, groen- en speelvoorzieningen;
  • d. waterhuishoudkundige doeleinden, waterberging, oeververbindingen en waterlopen;
  • e. nutsvoorzieningen.
8.2 Bouwregels
8.2.1 Gebouwen

Voor gebouwen ten behoeve van de functie infrastructuur gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3 meter;
  • b. de oppervlakte mag per gebouw niet meer bedragen dan 10 m².
8.2.2 bouwwerken, geen gebouw zijnde

Voor bouwwerken, geen gebouw zijnde gelden de volgende standaard bouwregels:

  • a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan voor de wegaanduiding en -geleiding, mag maximaal 3 meter bedragen;
  • b. in afwijking van het bepaalde onder a mag de hoogte van masten en voorzieningen voor wegaanduiding en -geleiding, mag maximaal 12 meter bedragen;
  • c. de oppervlakte van abri's mag maximaal 10 m² bedragen;
  • d. de bouwhoogte van een kunstobject mag maximaal 6 meter bedragen.

Artikel 9 Water

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Water aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. waterberging;
  • b. waterhuishouding;
  • c. waterlopen en waterpartijen;
  • d. scheepvaart en geleiding en beveiliging van de scheepvaart;
  • e. infiltratievoorzieningen;
  • f. kruisingen en overbruggingen ten behoeve van verkeer;
  • g. kunstobjecten;
  • h. steigers en vlonders;
  • i. taluds, oevers en onderhoudsstroken;
  • j. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
9.2 Bouwregels
9.2.1 Gebouwen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

9.2.2 Bouwregels voor bouwwerken, geen gebouw zijnde

De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan voor de waterwegaanduiding en -geleiding, bedraagt maximaal:

  • 1. voor bruggen en viaducten: 8 meter
  • 2. voor masten: 12 meter
  • 3. voor een kunstobject: 6 meter
  • 4. voor overigen bouwwerken: 3 meter

Artikel 10 Leiding - Hoogspanning ondergronds

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Hoogspanning ondergronds' aangewezen gronden zijn behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de aanleg, het beheer en instandhouding van een ondergrondse hoogspanningsverbinding met een maximum spanning van maximaal 150 kV met de daarbij behorende:

  • a. belemmeringenstrook;
  • b. de daarbij horende constructies, installaties en apparatuur ten behoeve van de bestemming;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van leiding - brandstof', tevens een ondergrondse brandstofleiding
10.2 Bouwregels

Op de voor 'Leiding - Hoogspanning ondergronds' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met een bouwhoogte van maximaal 3 meter ten dienste van de in lid 10.1 bedoelde bestemming worden gebouwd.

10.3 Afwijken van de bouwregels

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 10.2 voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, overeenkomstig de andere daar voorkomende bestemming(en), indien:

  • a. de belangen en de veiligheid van de betrokken ondergrondse kabelverbinding niet worden geschaad;
  • b. hieromtrent positief schriftelijk advies is verkregen van de leidingbeheerder(s).
10.4 Specifieke gebruiksregels

Onder gebruik strijdig met de bestemming wordt in ieder geval begrepen het gebruik van gronden voor het permanent opslaan van goederen, (brandbare) stoffen en/of materialen.

10.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
10.5.1 Verbod

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Leiding - Hoogspanning ondergronds' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanbrengen en/of rooien van diepwortelende beplanting en bomen, dieper dan 0,80 meter onder maaiveld;
  • b. het wijzigen van het maaiveldniveau door ontgronding of ophoging;
  • c. het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • d. het indrijven van voorwerpen in de bodem, dieper dan 0,80 meter onder maaiveld;
  • e. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en aanleggen van drainage, dieper dan 0,80 meter onder maaiveld;
  • f. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van reeds bestaande watergangen;
  • g. het aanleggen van kabels en leidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur, anders dan ten dienste van de in lid 10.1 omschreven bestemming.
10.5.2 Uitzondering op het verbod

Het verbod als bedoeld in lid 10.5.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

  • a. betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer;
  • b. die reeds in uitvoering zijn bij het van kracht worden van het plan;
  • c. die het normale onderhoud en beheer ten aanzien van de hoogspanningsverbinding op gronden gelegen binnen de belemmeringenstrook betreffen;
  • d. die bij het van kracht worden van het plan mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning;
  • e. die vallen onder de Wet Informatie-uitwisseling Boven- en Ondergrondse Netten;
  • f. die verband houden met de aanleg van de ondergrondse kabelverbining.
  • g. het vervangen van het wegdek bij bestaande wegen betreffen.
10.5.3 Voorwaarden

De vergunning voor de werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 10.5.1 zijn slechts toelaatbaar, mits:

  • a. hierdoor de belangen en de veiligheid van de ondergrondse kabelverbinding niet wordt geschaad en;
  • b. er geen kwetsbare objecten of verblijfsgebouwen worden toegelaten, en;
  • c. vooraf positief schriftelijk advies wordt verkregen bij de betreffende leidingbeheerder.

Artikel 11 Waarde - Archeologie - 1

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie - 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de in de grond aanwezige of te verwachten archeologische waarden.

11.2 Voorwaardelijke verplichting proefsleuven

Voordat graafwerkzaamheden plaatsvinden in gronden met de bestemming 'Waarde – Archeologie 1' dient door middel van een proefsleuvenonderzoek aangetoond te worden dat er geen archeologische resten meer aanwezig zijn en aangetast worden.

Artikel 12 Waarde - Archeologie - 2

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie - 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de in de grond aanwezige of te verwachten archeologische waarden.

12.2 Verbod

Het is verboden graaf- of grondroerende activiteiten plaats te laten vinden binnen een straal van 50 centimeter rondom de fundaties/poeren van de mast zonder archeologische begeleiding.

Artikel 13 Waterstaat - Duiker

13.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Duiker' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg, instandhouding en bescherming van duikers.

13.2 Bouwregels

Op de in lid 13.1 bedoelde gronden mag worden gebouwd overeenkomstig de bouwregels van de andere daar voorkomende bestemmingen, mits schriftelijk advies is ingewonnen bij de beheerder van de duiker en geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het doelmatig en veilig functioneren en beheren van de duiker.

13.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
13.3.1 Omgevingsvergunningplicht

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Waterstaat' zonder een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanleggen, verbreden en/of verharden van wegen, paden, banen en/of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • b. het wijzigen van maaiveldniveau door ontgronding of ophoging;
  • c. het uitvoeren van overige grondbewerkingen, zoals woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, aanleggen van drainage en ontginnen;
  • d. het aanplanten van diepwortelende beplanting;
  • e. het indrijven van voorwerpen in de grond;
  • f. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie- of andere kabels en leidingen en de daarmee verband houdende constructies;
  • g. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
  • h. het verlagen of het verhogen van het waterpeil;
  • i. het aanleggen van watergangen of het vergraven, verruimen of dempen van reeds bestaande watergangen.
13.3.2 Uitzonderingen omgevingsvergunningplicht

Het in sublid 13.3.1 gestelde verbod geldt niet voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden:

  • a. betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer;
  • b. die reeds in uitvoering zijn bij het van kracht worden van het plan;
  • c. die het normale onderhoud en beheer ten aanzien van de hoogspanningsverbinding op gronden gelegen binnen de belemmeringenstrook betreffen;
  • d. die bij het van kracht worden van het plan mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning;
  • e. die vallen onder de Wet Informatie-uitwisseling Boven- en Ondergrondse Netten;
  • f. die verband houden met de aanleg van de ondergrondse kabelverbining.
  • g. het vervangen van het wegdek bij bestaande wegen betreffen.
13.3.3 Toetsingscriteria

De omgevingsvergunning als bedoeld in lid 13.3.1 kan pas worden verleend:

De in lid 20.3.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend, indien schriftelijk advies is ingewonnen bij de beheerder van de duiker en geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het doelmatig en veilig functioneren en beheren van de duiker.

Artikel 14 Waterstaat - Waterkering

14.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor:

  • a. het onderhoud en instandhouding van dijken, kaden, dijksloten en andere voorzieningen ten behoeve van de waterkering.

Ten dienste van en in verband met de primaire bestemming zijn toegelaten:

  • b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
14.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  • a. op de gronden mogen ten behoeve van de in lid 14.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
  • b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
14.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in lid 14.2, ten behoeve van het bouwen overeenkomstig de desbetreffende andere bestemming van deze gronden, mits:

  • a. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de waterkering;
  • b. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de betreffende beheerder van de betreffende waterkering.
14.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
14.4.1 Omgevingsvergunningplicht

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Waterstaat - Waterkering' zonder een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanleggen van wegen, paden, banen en andere oppervlakteverhardingen;
  • b. het veranderen van het huidige maaiveldniveau door ontginnen, bodemverlagen, egaliseren, afgraven of ophogen;
  • c. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en/of bomen;
  • d. het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een of andere wijze indrijven van voorwerpen;
  • e. diepploegen;
  • f. het aanleggen van kabels en leidingen en daarmee verband houdende constructies;
  • g. het aanleggen van watergangen of het vergraven, verruimen of dempen van reeds bestaande watergangen.
14.4.2 Uitzonderingen omgevingsvergunningplicht

Het in sublid 14.4.1 gestelde verbod geldt niet voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden:

  • a. betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer;
  • b. die reeds in uitvoering zijn bij het van kracht worden van het plan;
  • c. die het normale onderhoud en beheer ten aanzien van de hoogspanningsverbinding op gronden gelegen binnen de belemmeringenstrook betreffen;
  • d. die bij het van kracht worden van het plan mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning;
  • e. die vallen onder de Wet Informatie-uitwisseling Boven- en Ondergrondse Netten;
  • f. die verband houden met de aanleg van de ondergrondse kabelverbining.
  • g. het vervangen van het wegdek bij bestaande wegen betreffen.
14.4.3 Toetsingscriteria

De omgevingsvergunning als bedoeld in lid 14.4.1 kan pas worden verleend:

  • a. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de waterkering;
  • b. vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij de beheerder van de betreffende waterkering.

Artikel 15 Waterstaat - Waterstaatkundige functie

15.1 Bestemmingsomschrijving

De op de verbeelding voor Waterstaat - Waterstaatkundige functie aangewezen gronden zijn behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor:

  • a. waterberging;
  • b. waterhuishouding;
  • c. waterkering;
  • d. waterlopen;

Ten dienste van en in verband met de primaire bestemming zijn toegelaten:

  • e. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • f. duikers;
  • g. watergangen, waterlopen en, waterpartijen;
  • h. taluds, oevers en onderhoudsstroken;
  • i. bruggen.

Al hetgeen in deze voorschriften omtrent de ondergeschikte bestemmingen binnen het gebied met de bestemming Waterstaatsdoeleinden is toegestaan, is uitsluitend toelaatbaar indien en voorzover zulks, gehoord de beheerder van de waterkering en/of waterloop, verenigbaar is met het belang van de waterkering en/of waterloop.

15.2 Bouwregels

In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen mag niet worden gebouwd, anders dan ten behoeve van deze bestemming.

Op of in deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken geen gebouwen zijnde worden gebouwd waarbij de maximale hoogste 3,5m mag bedragen.

15.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen vrijstelling verlenen van het bepaalde in lid 15.2 en toestaan dat ten behoeve van de andere bestemming bouwwerken worden gebouwd, mits:

  • a. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de waterstaatsbelangen;
  • b. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de beheerder van de waterloop.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 16 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 17 Algemene aanduidingsregels

17.1 Geluidzone - industrie

Ter plaatse van de aanduiding 'geluidzone - industrie'

  • a. ligt de rond het industrieterrein Liesbosch gelegen zone als bedoeld in artikel 40 van de Wet geluidhinder, buiten welke zone de geluidsbelasting vanwege het desbetreffende terrein de waarde van 50 dB(A) niet te boven mag gaan;
  • b. zijn nieuwe geluidsgevoelige objecten niet toegestaan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 18 Overgangsrecht

18.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot;
    • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • 2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  • 3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
18.2 Overgangsrecht gebruik
  • 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • 3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • 4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsregels van dat plan.

Artikel 19 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Ondergrondse verkabeling Nieuwegein