Plan: | Fietsbrug plofsluis |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0356.BPLO2011HER001-VA01 |
Regelgeving en beleid
De Monumentenwet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen: 'de veroorzaker betaalt'.
Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient door de initiatiefnemer voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische waarden in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe de 'verstoorder' betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.
Onderzoek
Vanwege de hoge archeologische verwachtingen in het plangebied is een archeologisch vooronderzoek (een bureau- en inventariserend veldonderzoek) uitgevoerd (zie bijlage 5). Op de IKAW valt het plangebied in een zone met een hoge kans op het aantreffen van archeologische resten. Op de Cultuurhistorische Hoofdstructuur van de provincie Utrecht ligt het plangebied op een stroomrug met een hoge archeologische verwachting. Daarnaast ligt in het oostelijke deel van het plangebied een terrein van hoge archeologische waarde.
Op basis van het vooronderzoek is de archeologische verwachting gespecificeerd.
Op basis van voorgaande onderzoeken in het plangebied wordt verwacht dat er nog sporen van bewoning uit de Late IJzertijd tot en met de Late Middeleeuwen in het plangebied aanwezig zijn. Archeologische resten kunnen van direct onder de bouwvoor tot op een dieper niveau (ca 1,5 m -Mv) verwacht worden. Mogelijk is in een deel van het plangebied de bodem verstoord omdat er grond is afgegraven en opgespoten. Indien dat het geval is, dient de verwachting naar beneden te worden bijgesteld. De mate van verstoring van de bodem en de omvang daarvan dient met een inventariserend veldonderzoek vast gesteld te worden. Tijdens reeds in het plangebied uitgevoerd onderzoek is vastgesteld dat in het oostelijke deel van het plangebied geen grondwerken uit gevoerd dienen te worden ter bescherming van de aanwezige vindplaatsen. In het westelijke deel is de bodem verstoord en kunnen er wel grondwerken zonder belemmering plaats vinden (zie figuur 4).
Figuur 4: Uitsnede Advieskaart
Naar aanleiding van het vooronderzoek is een inventariserend veldonderzoek (bijlage 6) uitgevoerd. Tijdens het veldonderzoek zijn de verwachte stroomgordelafzettingen aangetroffen. De stroomgordelafzettingen bestaan uit oever-, geul- en beddingafzettingen. Tijdens het veldonderzoek zijn in boringen 1 en 12 enkele spikkels houtskool in de oeverafzettingen (resp. 0,7-0,9 m –Mv en 0,45-0,8 m –Mv) aangetroffen. In de overige boringen zijn geen archeologische indicatoren aangetroffen.
Op basis van de resultaten van het onderzoek wordt aanbevolen in de op figuur 5 aangegeven zones, rondom boringen 1 en 12, archeologische maatregelen te treffen. Aanbevolen wordt om geen bodemingrepen in deze zones uit te voeren. Indien wel bodemingrepen in deze zone gepland worden, wordt aanbevolen om een aanvullend onderzoek in de vorm van een waarderend booronderzoek uit te laten voeren. Voor het overige deel van het plangebied worden geen archeologische maatregelen noodzakelijk geacht.
Figuur 5: resultaten inventariserend veldonderzoek
Conclusie
In het bestemmingsplan wordt voor de nog te onderzoeken gebieden (zones voor archeologische maatregelen) een dubbelbestemming opgenomen. Voor deze dubbelbestemming wordt aangesloten op de gemeentelijke Archeologische beleidskaart. Daaruit blijkt dat het gebied in Archeologisch Waarvol Verwachtingsgebied 2 valt.