Plan: | Laagraven |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0356.BPLO2010001-VA02 |
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
De kaders van het nieuwe rijksbeleid zijn opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) die op 13 maart 2012 door de Minister van I&M is vastgesteld. De structuurvisie vervangt onder andere de Nota Ruimte en heeft als credo "Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig".
In de SVIR zijn 13 nationale belangen gedefinieerd, waaronder het versterken van de mainportfuncties en het verbeteren van de rijksinfrastructuur, het behoud van erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde en ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora en fauna.
Een aantal van deze nationale belangen die gevolgen hebben voor dit bestemmingsplan zijn als volgt geformuleerd:
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 22 augustus 2011 vastgesteld en heeft als doel om vanuit een concreet nationaal belang een goede ruimtelijke ordening te bevorderen. De AMvB is het inhoudelijke beleidskader van het Rijk waaraan bestemmingsplannen van gemeenten moeten voldoen. Dat betekent dat de AMvB regels geeft over bestemmingen en het gebruik van gronden en zich primair richt tot de gemeente. Daarnaast kan zij aan de gemeente opdragen in de toelichting bij een bestemmingsplan bepaalde zaken uitdrukkelijk te motiveren.
De algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau. Inhoudelijk gaat het om nationale belangen die samenhangen met het beschermen van ruimtelijke functies, zoals natuur in de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), of met het vrijwaren van functies.
Niet alle nationale ruimtelijke belangen staan in het Barro. Het besluit bevat alleen die nationale ruimtelijke belangen, die via het stellen van regels aan de inhoud of toelichting van bestemmingsplannen (of daarmee vergelijkbare besluiten) beschermd kunnen worden. Ook de kernkwaliteiten van de Nieuwe Hollandse Waterlinie zijn beschreven in het Barro.
Structuurvisie Randstad 2040
De Structuurvisie Randstad 2040 benoemt in aanvulling op de Nota Ruimte een aantal keuzen om uitvoering te geven aan de ambities van het kabinet. De structuurvisie focust op ruimtelijke opgaven met een rijksrol en besteed daarnaast ook aandacht aan een aantal niet ruimtelijke onderwerpen die bijdragen aan een duurzame en concurrerende Randstad.
De hoofdlijnen van de visie zijn:
Streekplan Utrecht 2005-2015 (sinds 1 juli 2008 Structuurvisie)
Het streekplan geeft de hoofdlijnen voor het ruimtelijk beleid voor de komende periode weer. De provincie hanteert daarbij vijf hoofdbeleidslijnen:
De provincie heeft een integraal provinciaal locatiebeleid geformuleerd. Bij het locatiebeleid is maatwerk het uitgangspunt. Naast bereikbaarheid zijn economische ontwikkelingsmogelijkheden, kwaliteit van de leefomgeving en ruimtelijke kwaliteit belangrijke criteria voor het toedelen van ruimte aan bedrijvigheid.
De aandacht voor de gemeente Nieuwegein is, na het beëindigen van de opvangfunctie binnen het stadsgewest, vooral gericht op herstructurering van het bestaande stedelijk gebied. Het plangebied Laagraven ligt buiten de stedelijke contour. Het plangebied is aangewezen als landelijk gebied 1. Bij dit type landelijk gebied is de hoofdfunctie stedelijk uitloopgebied. Behoud en versterking van de kwaliteit als stedelijk uitloopgebied staat hier centraal. Vanwege de recreatieve functie voor het aangrenzend stedelijk gebied is het essentieel dat het gebied landschappelijk aantrekkelijk blijft en zo mogelijk verder wordt ontwikkeld.
Het streekplan Utrecht is door de invoering van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening per 1 juli 2008 van rechtswege een structuurvisie geworden.
Ontwerp Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013 - 2028
In deze Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (PRS) wordt het ruimtelijk beleid van de provincie Utrecht voor de periode tot 2028 beschreven. Deze periode sluit aan bij die in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte van het rijk.
Bij het de verdere uitwerking van het ruimtelijk beleid wordt een belangrijke keuze gemaakt:
Voor de gemeente Nieuwegein wordt uitgegaan van een woningbouwprogramma van 2000 woningen in het stedelijk gebied, onder andere in de projecten Hoog Zandveld, Blokhoeve en Binnenstad. In de PRS-periode is in Laagraven een nader te bepalen aantal woningen mogelijk, als onderdeel van de ontwikkeling van de A12-zone.
Provinciale Ruimtelijke Verordening
Op 21 september 2009 hebben Gedeputeerde Staten van Utrecht de provinciale ruimtelijke verordening vastgesteld. Sinds de vaststelling hebben Provinciale Staten de ruimtelijke verordening enkele malen partieel herzien. Gelijktijdig met de nieuwe Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013 - 2028 wordt ook de Provinciale Ruimtelijke
Verordening 2012 integraal herzien.
In de verordening is opgenomen hoe wordt omgegaan met provinciale belangen in bestemmingsplannen. De verordening bevat veel instructienormen. De regels in de verordening gelden voor gemeenten en niet rechtstreeks voor burgers. Bijvoorbeeld dat de waarden van natuur en landschap beschermd moeten worden. Verder wordt binnen landelijk gebied 1 nieuwvestiging van intensieve veehouderij niet toegestaan. Het bestemmingplan Laagraven neemt deze instructienormen zo veel mogelijk in acht.
Regionaal Structuurplan 2005-2015
Het Regionaal Structuurplan, dat op 21 december 2005 is vastgesteld, vormt een integraal afwegingskader, een toetsingskader voor planologische besluiten en een uitvoeringskader voor de periode 2005-2015. Ambities van het RSP zijn: invulling geven aan de positie van de regio in de Randstad, het versterken van de regionaal-economische structuur en het verbeteren van de bereikbaarheid.
Regionale kwaliteiten moeten gewaarborgd en verder uitgebouwd worden door het veiligstellen en tijdig ontwikkelen van landschappelijke en ecologische kwaliteiten; het verbeteren van de kwaliteit van woon- en leefklimaat; het versterken van de regionaal-economische structuur; het streven naar een evenwichtige ontwikkeling van de regio Utrecht; een bereikbare en leefbare regio voor iedereen; het benutten van de cultuurhistorische kwaliteiten voor versterking van identiteit en kwaliteit van de leefomgeving en het hanteren van water als ordenend principe.
De regio Utrecht wil de groei van de bevolking in de regio zelf opvangen door tot 2015 52.500 nieuwe woningen te bouwen samen met de ontwikkeling van recreatieve voorzieningen en infrastructuur. Het plangebied is aangewezen als groen stedelijk / suburbaan milieu en de strook ten oosten van het plangebied als natuur en recreatie groen.
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vervangt ook de Nota Mobiliteit. In het kader van het credo "Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig" wordt in een aantal van de geformuleerde nationale belangen het verbeteren van de rijksinfrastructuur benoemd:
Strategisch Mobiliteitsplan Provincie Utrecht 2004 - 2020 (SMPU+)
In het Strategisch Mobiliteitsplan Provincie Utrecht 2004 - 2020 (SMPU+) wordt het voorgenomen beleid van de provincie Utrecht beschreven om de bereikbaarheidsproblemen, de verkeersonveiligheid en aantasting van de leefbaarheid aan te pakken.
In het provinciaal verkeers- en vervoersbeleid staan drie hoofddoelen centraal:
Voor wat betreft de Laagravenseweg (N408) wordt in het rapport geconstateerd dat het medegebruik van busbanen (i.c. doelgroepenstroken) door vrachtverkeer een betere doorstroming van en naar de daar aanwezige bedrijventerreinen heeft opgeleverd zonder een onaanvaardbare vertraging voor het openbaar vervoer.
Regionaal Verkeers- en Vervoerplan 2005-2015
Het BRU-beleid concentreert zich rond drie thema’s: bereikbaarheid, veiligheid en leefbaarheid. Omdat mobiliteitsproblemen zich al lang niet meer alleen op de spits concentreren en grootschalige uitbreidingen van infrastructuur vanwege financiële én ruimtelijke beperkingen voorlopig niet aan de orde zijn, kiest het BRU voor ‘selectieve bereikbaarheid’ als centrale notitie. De bereikbaarheid van de ruimtelijk en economisch belangrijke kerngebieden krijgt daarbij de hoogste prioriteit. Deze bereikbaarheid heeft betrekking op alle vervoerswijzen: auto, fiets en openbaar vervoer.
Voor de toekomst wordt een forse extra groei van het autogebruik verwacht: 30% meer autokilometers voor de periode 1998 tot 2015. Dit kan het wegennet niet verwerken. De lengte van de files zal dan ook fors toenemen als er geen maatregelen worden genomen.
Hoofdpunten van het BRU-beleid zijn:
Europese Kaderrichtlijn Water
Op 22 december 2000 is de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) in werking getreden. De KRW geeft het kader voor de bescherming van landoppervlaktewater, overgangswater, kustwater en grondwater. Dat moet ertoe leiden dat:
Voor de KRW zijn ecologische en fysisch-chemische doelen geformuleerd die afhankelijk zijn van de functie van een watergang en/of het beschermingsniveau van het grondwater. De KRW heeft, waar het de gemeente betreft, consequenties voor bijvoorbeeld riolering, afkoppelen, toepassing van bouwmaterialen en het ruimtelijk beleid.
Nationaal Waterplan
Het Nationaal Waterplan is op 12 december 2009 vastgesteld en is het formele rijksplan voor het nationale waterbeleid. In de Waterwet is vastgelegd dat het rijk dit plan eens in de zes jaar opstelt. Het huidige plan geldt voor de periode 2009-2015. Het is de opvolger van de Vierde Nota waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande nota's waterhuishouding. Het plan bevat tevens de stroomgebiedbeheerplannen die op grond van de Kaderrichtlijn Water zijn opgesteld. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening is het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten tevens aan te merken als structuurvisie.
Het Nationaal Waterplan heeft betrekking op het gehele watersysteem van Nederland, zowel oppervlaktewater, grondwater, als de bijbehorende waterkeringen, oevers en dergelijke. Het kabinet kiest voor een strategie die bestaat uit “meebewegen, weerstand bieden, kansen pakken”, adaptieve aanpak en samenwerking binnen en buiten het waterbeheer.
Waterbeheer is een gezamenlijk proces van rijk, provincies, gemeenten en waterschappen. Betrokkenheid van alle relevante partijen, zowel publiek als privaat, bij zowel het definiëren van de opgaven als het vinden van oplossingen vindt het kabinet van groot belang. De samenwerking binnen stroomgebieden staat centraal bij de werkwijze van de onderlinge overheden.
Waar mogelijk moet het bestemmingsplan inspelen op het beleid uit het Nationaal Waterplan.
Provinciaal Waterhuishoudingsplan 2005-2010
In dit derde waterhuishoudingsplan van de provincie Utrecht worden de hoofdlijnen weergegeven van het waterbeleid voor de periode 2005 tot en met 2010.
Het hoofddoel voor dit derde provinciale waterhuishoudingsplan is een veilig en bewoonbaar land te hebben en in stand te houden. De provincie streeft naar gezonde en veerkrachtige watersystemen en duurzaam gebruik van water voor mens en natuur.
In dit nieuwe plan worden de recente ontwikkelingen in het waterbeheer geïntegreerd in het waterbeleid van de provincie. Het gaat vooral om:
Nieuwegein ligt in het stroomgebied Amstelland en is ingedeeld in het subgebied Klei en Bonk. Dit subgebied betreft het rivierkleigebied ten zuiden van de Kromme Rijn en Oude Rijn, van Wijk bij Duurstede tot Woerden, inclusief Vianen. Het beleid voor dit gebied is in hoofdzaak gericht op de landbouwfunctie en op het stedelijk gebied. Het waterbeheer moet hier meeliften met de ruimtelijke ontwikkelingen. Knelpunten in de waterhuishouding dienen opgelost te worden, zoals de wateroverlast. In bestaand stedelijk gebied is de toepassing van de principes van duurzaam bouwen van belang.
Grondwaterplan 2008-2013
Het Grondwaterplan beschrijft hoe de provincie Utrecht in deze periode de beschikbare voorraad zoet grondwater beschermt en beheert en het gebruik ervan onderwerpt aan wettelijke bepalingen en regelingen. Uitgangspunt hierbij is dat de hoeveelheid en kwaliteit van grondwater geschikt is voor duurzaam gebruik door mens en natuur.
Het plan speelt in op recente ontwikkelingen als veranderende wetgeving, Europese richtlijnen (Kaderrichtlijn Water, Grondwaterrichtlijn, Natura 2000), de aanpak van verdrogingsbestrijding (TOP-gebieden) en het toenemend gebruik van de ondergrond voor winning van energie.
Het Grondwaterplan bevat een uitvoeringsgerichte uitwerking van het beleid. De watertoets is één van de uitwerkingen die van toepassing is voor dit bestemmingsplan. Op grond van de Wet ruimtelijke ordening moeten opstellers van nieuwe ruimtelijke plannen een watertoets uitvoeren. Daarmee wordt al in een vroeg stadium, te weten de planfase, rekening gehouden met de consequenties van ruimtelijke maatregelen voor bodem en grondwater.
In het plangebied en in de omgeving ervan komen geen gebieden voor die in het grondwaterplan bestemd zijn als boringsvrije zone, 100 jaarszone, waterwingebied of grondwaterbeschermingsgebied.
Het voorontwerp van dit plan is in het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening toegezonden aan het Hoogheemraadschap Stichtse Rijnlanden. Eventuele opmerkingen zijn in dit bestemmingsplan opgenomen.
Waterstructuurvisie Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden
In de Waterstructuurvisie (WSV), die in september 2002 is vastgesteld, presenteert het waterschap zijn integrale visie op een duurzaam waterbeheer op de lange termijn. Doelen hierbij zijn:
In de structuurvisie zijn gebiedsspecifieke doelstellingen en maatregelen gedefinieerd. Ook staat het streefbeeld voor 2050 beschreven, gebaseerd op de volgende principes:
Het streefbeeld kan niet los worden gezien van het toekomstige grondgebruik binnen ons beheergebied. Enerzijds vraagt het streefbeeld op een aantal plaatsen om meer ruimte voor water. Anderzijds kan het streefbeeld alleen worden bereikt indien het grondgebruik meer op de waterdoelstellingen wordt afgestemd. Voor de drie belangrijkste functies - wonen/werken, landbouw en natuur - is daarom in kaart gebracht of en hoe deze functies passen bij een duurzaam waterbeheer. Dit is in combinatie met het streefbeeld vertaald naar een visie op het toekomstig gewenste grondgebruik in het werkgebied van het Hoogheemraadschap.
Waterbeheerplan 2010 - 2015 'Water Voorop'
Op 28 oktober 2009 is het Waterbeheerplan 2010-2015 ingegaan. Het waterbeheerplan beschrijft in hoofdlijnen de belangrijkste doelen en maatregelen die het waterschap de komende zes jaar wil bereiken en uitvoeren. In het plan staat hoe Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden zorgt voor een duurzaam, schoon en veilig watersysteem.
In het waterbeheerplan zijn onder andere de maatregelen voor de KRW vastgelegd. Voor de maatregelen geldt een resultaatsverplichting voor eind 2015. De doelen die aan deze maatregelen ten grondslag liggen zijn vastgelegd in het Waterplan van de Provincie Utrecht.
Voor ruimtelijke ontwikkelingen geldt het principe van duurzaam waterbeheer. Het uitgangspunt voor de planontwikkeling is dat het gebied hydrologisch neutraal moet worden ontwikkeld met als doel dat de planontwikkeling geen gevolgen heeft voor het grond- en oppervlaktewater en de waterkwaliteit. Daarmee wordt geborgd dat de ontwikkeling van het gebied met betrekking tot wateraspecten duurzaam is.
Flora- en faunawet
Per 1 april 2002 is de Flora- en Faunawet in werking getreden. Deze wet vereist dat inzicht wordt geboden in de effecten van een voorgenomen ruimtelijke ingreep op wettelijke beschermde planten en dieren. Als er significant schadelijke gevolgen zijn voor een wettelijk beschermde soort en/of leefgebied zal bezien moeten worden in hoeverre de schadelijke effecten kunnen worden voorkomen. Wordt de uitvoering van een plan noodzakelijk geacht (maatschappelijke relevantie dient te worden aangetoond) dan zal in het kader van de wet ontheffing bij de provincie Utrecht moeten worden verkregen en zal moeten worden voorzien in compensatie.
Natura 2000
Binnen de Europese Unie wordt beoogd een samenhangend netwerk van leefgebieden en soorten te realiseren Natura 2000 genaamd. Belangrijke Vogel- en Habitatrichtlijngebieden maken hiervan deel uit en worden aangewezen als 'speciale beschermingszone'.
Voor beschermde Natura 2000-gebieden geldt dat er door projecten en handelingen geen verslechtering van de kwaliteit van de habitats of een verstorend effect op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen mag optreden (externe werking).
Natuurbeschermingswet
In het plangebied liggen geen 'natuurbeschermingswetgebieden', de dichtstbijzijnde gebieden zijn dusdanig ver verwijderd buiten de gemeentegrenzen, dat zij geen invloed uitoefenen op dit bestemmingsplan.
Vogel- en Habitatrichtlijn
De Europese Unie heeft de Vogel- en Habitatrichtlijn uitgevaardigd, ter waarborging van de biologische diversiteit op het grondgebied van de EU. In het kader van deze richtlijn heeft de Nederlandse overheid gebieden aangewezen die als speciale beschermingszones zijn aangemerkt.
Het plangebied Laagraven maakt geen deel uit van een dergelijke beschermingszone. De dichtstbijzijnde zones liggen in de Krimpenerwaard. Dit betreft de Habitatrichtlijngebieden Luistenbuul en Koekoeksche Waard en het Vogelrichtlijngebied Rouwe Boezem. Beide gebieden liggen op ruim 10 km van het plangebied.
Ecologische Hoofdstructuur
Het ruimtelijk beleid voor de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) gebieden is gericht op het behoud, herstel en de ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden van het gebied. Voor deze beschermde gebieden geldt de verplichting tot instandhouding van de wezenlijke waarden en kenmerken en een 'nee, tenzij'-regime: ruimtelijke ontwikkelingen zijn alleen mogelijk als deze de wezenlijke waarden en kenmerken niet aantasten. In samenhang met de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) zijn ook robuuste ecologische verbindingszones aangewezen. Door deze verbindingszones worden grote ecosystemen (natuurgebieden) met elkaar verbonden, zodat flora en fauna de mogelijkheid heeft om zich tussen de natuurgebieden onderling te verspreiden.
Door het plangebied loopt een Ecologische Verbindingszone (EVZ). Ter plaatse wordt een natte ecologische verbindingszone nagestreefd in noordzuidrichting, gekoppeld aan het inundatiekanaal. Deze (natte) ecologische verbindingszone loopt in oostwestrichting verder langs de Ravense/Wayense Wetering en langs het Amsterdam Rijnkanaal.
Verdrag van Malta
Het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed, kortweg het “Verdrag van Malta” is op 16 januari 1992 te Valletta tot stand gekomen. Uitgangspunt van het verdrag is het archeologisch erfgoed waar mogelijk te behouden. Bij het ontwikkelen van ruimtelijk beleid moet het archeologisch belang, beter nog het cultuurhistorisch belang, vanaf het begin meewegen in de besluitvorming. Deze benadering ligt ook ten grondslag aan het rijks- en provinciaal beleid. Het Verdrag is inmiddels door het Rijk geratificeerd door wijziging van de Monumentenwet 1988.
Wet op de Archeologische Monumentenzorg
Op 1 september 2007 is de Wet op de Archeologische Monumentenzorg in werking getreden. Hiermee worden de uitgangspunten van het Verdrag van Malta binnen de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. De wet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen. Gemeenten op basis van de wet verplicht om bij vaststelling van bestemmingsplannen rekening te houden met in de bodem aanwezige en te verwachten archeologische overblijfselen.
Provinciale archeologische monumentenzorg
Het provinciaal beleid voor de archeologische monumentenzorg is er in de eerste plaats op gericht waardevolle archeologische vindplaatsen in situ te behouden. Het provinciaal beleid is nader uitgewerkt en vastgelegd in:
Ten slotte verplicht de Provinciale Ruimtelijke Verordening gemeentes om in een bestemmingsplan in specifieke gebieden bestemmingen en regels op te nemen die het behoud van de in het plangebied aanwezige archeologische waarden waarborgen.
De belangrijkste wettelijke taken van de provincie zijn:
Meestal is de gemeente bevoegd gezag. Bij projecten die de gemeentegrenzen overschrijden, bij het verlenen van ontgrondingsvergunningen en MER-plichtige ingrepen ligt het bevoegd gezag formeel bij de provincie.
Nota Belvedère
In de Nota Belvedère (juli 1999) geeft het Rijk te kennen dat de cultuurhistorische identiteit van gebieden sterker richtinggevend moet worden voor de ruimtelijke inrichting. Het Rijk streeft naar ontwikkelingsgericht inzetten van bestaande cultuurhistorische kwaliteiten, waarbij vervlechting van cultuurhistorie in het ruimtelijke ordeningsbeleid uitgangspunt vormt. In de ruimtelijke inrichting dienen de cultuurhistorische waarden niet alleen herkenbaar te blijven, maar ook te worden versterkt. De doelstellingen zijn:
Modernisering monumentenzorg
De modernisering van de monumentenzorg (MOMO) heeft erin geresulteerd dat per 1 januari 2012 het Besluit ruimtelijke ordening is aangepast. Met deze aanpassing is cultureel erfgoed ingebed in de ruimtelijke ordening. Het is verplicht om in bestemmingsplannen aandacht te geven aan cultuurhistorie en de effecten van het initiatief op cultuurhistorische waarden die in het plangebied voorkomen. Daar waar nodig dient de bescherming van deze waarden ook te worden vastgelegd in de regels en verbeelding bij het bestemmingsplan.
Nota Niet van gisteren
De Nota Belverdere is op provinciaal niveau uitgewerkt met de Cultuurhistorische Hoofdstructuur (CHS) en bijbehorende sturingsmechanismen ('veiligstellen' en 'eisen stellen'). De provinciale nota 'Niet van Gisteren, cultuurhistorische hoofdstructuur in de provincie Utrecht/ 2003' heeft de CHS vastgelegd. De nota heeft tot doel het bieden van een inspirerend instrumentarium ter behoud en versterking van cultuurhistorische waarden in de provincie. De cultuurhistorische samenhang in en tussen gebieden dient te worden versterkt, op basis van het gewaardeerde verleden. De ruimtelijke kwaliteit kan daarmee worden verbeterd.
Het toekomstperspectief voor de cultuurhistorische waarden wordt bepaald door de mate van bescherming die aan deze waarden worden geboden. Het bestemmingsplan zal voldoende aandacht moeten besteden aan het 'veiligstellen' van de cultuurhistorische waarden wat voor het bestemmingsplan Laagraven geldt als sturingsmechanisme.
De kwaliteitsgids Nieuwe Hollandse Waterlinie
In de kwaliteitsgids Utrechtse Landschappen worden de landschapskwaliteiten van onder andere de Nieuwe Hollandse Waterlinie verder uitgewerkt en geborgd. Door veel instanties is en wordt op veel schaalniveaus gewerkt aan het beleefbaar maken van de linies.
De kwaliteitsgids vormt een onderlegger voor de nieuwe provinciale Structuurvisie.
Project Linieland
Het project Linieland, onderdeel van het verdedigingslandschap, ligt tussen het Amsterdam-Rijnkanaal en de Lek, op het grondgebied van de gemeenten, Houten, Nieuwegein, Vianen, Culemborg.
Voor het gebied is een plan van Aanpak opgesteld. Het gebied wordt daarin onderverdeeld in drie deelgebieden:
In het Plan van Aanpak wordt een aantal concrete maatregelen beschreven, zoals de realisatie van een fietsbrug over het Amsterdam Rijnkanaal bij de Plofsluis en de realisatie van recreatieve ontsluiting van onder meer de aanleg van fietspaden, wandelpaden en kanoroutes.
Structuurvisie Erfgoed en Ruimte
In de Structuurvisie Erfgoed en Ruimte is de Nieuwe Hollandse Waterlinie (NHW) aangeduid als Nationaal belang 10: 'ruimte voor behoud en versterking van
(inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten'. Het Rijk is hierbij verantwoordelijk voor UNESCO-werelederfgoed, inclusief de voorlopige lijst. De Nieuwe Hollandse Waterlinie is onderdeel van die voorlopige lijst.
Om recht te doen aan de schaal en aard van deze gebieden 'worden deze door het Rijk ruimtelijk beschermd, waarbij ontwikkelingen in deze gebieden mogelijk zijn mits deze de aan de uitzonderlijke universele waarde verbonden kernkwaliteiten behouden of versterken'.
De kernkwaliteiten van de Nieuwe Hollandse Waterlinie zijn beschreven in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (BARRO).
Beleidskader geluid
De Wet geluidhinder stelt eisen aan de geluidbelasting van geluidgevoelige objecten. Geluidgevoelige objecten zijn bijvoorbeeld woningen, scholen en ziekenhuizen. Bedrijven zijn niet gevoelig. In de Wet geluidhinder is regelgeving voor wegverkeer-, railverkeers- en industrielawaai opgenomen. De regelgeving geldt alleen voor wegen, spoorlijnen en bedrijventerreinen die een geluidzone hebben. Daarnaast geeft de Wet milieubeheer geluidsvoorschriften voor bedrijven, ook voor bedrijven die niet op een gezoneerd bedrijventerrein zijn gelegen.
Bodemsanering
In 1997 is met de Beleidsvernieuwing bodemsanering (Bever) gekozen voor een belangrijke koerswijziging in het bodemsaneringsbeleid, waarbij de nadruk is komen te liggen op het functiegericht saneren. Deze nieuwe saneringsdoelstelling is opgenomen in de nieuwe Wet bodembescherming (Wbb), die per 1 januari 2006 van kracht is geworden. Naast de doelstelling om voortaan functiegericht te saneren zijn in de vernieuwde Wbb onder andere uniforme regels opgenomen voor eenvoudige bodemsaneringen (de AMvB BUS), is er meer wettelijke ruimte voor deelsaneringen en is er een de wettelijke plicht opgenomen voor het bevoegd gezag Wbb ook te beschikken op een saneringsevaluatieverslag. In de wet is verder verankerd dat voor spoedeisende saneringen een saneringsplicht geldt en wanneer de overheid hiervoor subsidie mag verstrekken. Een bodemsanering is volgens de Wbb spoedeisend als er ontoelaatbare risico´s zijn, die samenhangen met het (toekomstig) gebruik van de bodem. Hierdoor geldt voor een bodem met een woonfunctie een hoger beschermingsniveau dan de bodem van een bedrijventerrein.
Beleidskader lucht
De Wet milieubeheer geeft de wettelijke kwaliteitsnormen voor verschillende verontreinigde stoffen in de buitenlucht. Bij de kwaliteitsnormen wordt onderscheid gemaakt tussen grenswaarden en plandrempels. Grenswaarden gelden voor de toekomstige situatie. Plandrempels geven een huidig kwaliteitsniveau waarboven het maken van plannen ter verbetering van de luchtkwaliteit verplicht is. Indien een plandrempel niet wordt overschreden, maar de grenswaarde wel, voldoet de luchtkwaliteit (nog) niet aan de wettelijke norm. Er behoeven in dat geval echter geen plannen opgesteld te worden, aangezien wordt verwacht dat de luchtkwaliteit vanwege het schone-auto-beleid zonder het treffen van aanvullende maatregelen - in de toekomst voldoet aan de grenswaarde.
Provinciaal Milieubeleidsplan 2009-2011
In het Provinciaal Milieubeleidsplan (PMP) worden keuzes gemaakt voor het milieu in de provincie Utrecht. Deze keuzes werken door in besluiten over de kwaliteit van de fysieke leefomgeving. De ambitie in het Provinciaal Milieubeleidsplan richt zich vooral op het cluster duurzaamheid-klimaat-energie. Het plan richt zich op de mogelijkheden op dit terrein en het vormgeven van de mogelijkheden.
In de Beleidslijn Wro zijn op milieugebied twee bepalingen als ‘provinciaal belang’ benoemd, te weten: stiltegebieden èn de mogelijkheid een beperking op te leggen aan de bebouwingsdichtheid langs transportroutes van gevaarlijke stoffen. Verder is bij de vestiging van risicovolle bedrijven het locatiebeleid, dat ook benoemd is als provinciaal belang, van toepassing.
Structuurvisie buisleidingen
Het Structuurschema Buisleidingen uit 1985 wordt opgevolgd door de Structuurvisie buisleidingen. Deze bevat een lange termijnvisie op het buisleidingtransport van gevaarlijke stoffen (gas, olie, chemicaliën en CO2), zoals de reservering van ruimte voor toekomstige buisleidingen. VROM heeft een concept-visiekaart ontwikkeld met de hoofdverbindingen die van nationaal belang zijn.
In januari 2009 zijn voorlichtingsbijeenkomsten gehouden voor provincies en gemeenten. Op grond van de uitkomsten van overleg met de betrokken partners (overheden, bedrijfsleven) zal de visiekaart verder worden aangepast. Op basis van de hoofdlijnen uit de Structuurvisie kunnen provincies en gemeenten het exacte buisleidingtracé bepalen. Uitgangspunt daarbij is zoveel mogelijk bundeling met bestaande buisleiding(-stroken).