Plan: | Laagraven |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0356.BPLO2010001-VA02 |
Het bestemmingsplan Laagraven is conserverend van aard. Bestemmingsplannen die een kader vormen voor toekomstige ontwikkelingen kunnen mer-plichtig zijn wanneer deze plannen een grondslag vormen voor mer-plichtige ontwikkelingen.
Initiatieven worden getoetst aan de criteria zoals opgesteld in de bijlage onderdeel C en D van het Besluit milieueffectrapportage. Dit waren twee limitatieve lijsten kolom 2 Gevallen. Op 1 april 2011 is de mer-wetgeving gewijzigd. Door deze wijziging zijn projecten met activiteiten kleiner dan de drempelwaarden uit kolom 2 Gevallen uit bijlage onderdeel D van het Besluit milieueffectrapportage mer-vergewisplichtig. Het betreft hier een 'vormvrije mer-beoordeling' of 'vergewisplicht'. Voor deze vergewisplicht moet worden beoordeeld of er vanwege de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen optreden. Bij deze beoordeling wordt met name gekeken naar de selectiecriteria zoals genoemd in bijlage III van de EU richtlijn m.e.r..
Ook als het gaat om niet-benutte planologische ruimte is niet uit te sluiten dat belangrijke negatieve milieueffecten op kunnen treden.
In het kader van dit conserverende bestemmingsplan worden geen (nieuwe) activiteiten uit de bijlage onderdelen C en D van het Besluit milieueffectrapportage mogelijk gemaakt die direct aanleiding geven een mer-beoordeling of een (plan- of project)MER op te stellen. In het kader van dit bestemmingsplan hoeft géén vergewistoets te worden uitgevoerd.
Provinciale Staten kunnen in de provinciale milieuverordening extra activiteiten met gevallen, plannen en besluiten aanwijzen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben en dus m.e.r.-plichtig zijn. In Provinciale Milieuverordening van de Provincie Utrecht worden geen activiteiten die MER-plichtig zijn genoemd.
Plannen die op grond van een wettelijke of bestuursrechtelijke bepaling verplicht zijn en waarvoor een passende beoordeling moet worden gemaakt, zijn m.e.r.-plichtig. Het meest dichtbijgelegen Natura 2000-gebied rond Nieuwegein (i.c. Uiterwaarden Lek), ligt op 6 km1 van de gemeentegrens. De Natura 2000-gebieden liggen op een dusdanige afstand en buiten de gemeentegrenzen van Nieuwegein, dat de beoogde ontwikkeling geen nadelige invloed of in ieder geval geen significante nadelige invloed op de instandhoudingsdoelen van deze Natura 2000-gebieden heeft. Er hoeft dan ook geen Passende beoordeling in het kader van de Europese Habitatrichtlijn te worden opgesteld.
Hoogspanning
In de noordoosthoek valt de zone van 60 meter breed aan weerszijden van de hoogspanningslijn over het plangebied. Hier worden geen bestemmingen mogelijk gemaakt als woningen en/of kinderdagverblijven.
Radarverstoring
Laagraven ligt binnen radarverstoringsgebied radarstation Soesterberg. Omdat bouwhoogtes beneden de 45 meter blijven is geen sprake van radarverstoring.
Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening gehouden dient te worden: wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai. Het plangebied is gelegen binnen de invloedssfeer van verkeerswegen en het nabijgelegen bedrijventerrein Liesbosch.
Weg- en railverkeer
Dit bestemmingsplan laat geen nieuwe woningen en andere geluidsgevoelige functies toe. Bovendien worden geen nieuwe wegen, spoorwegen aangelegd.
Industrielawaai
Het plangebied Laagraven grenst aan de westzijde direct aan het bedrijventerrein Liesbosch. Een deel van het bedrijventerrein is aangemerkt als gezoneerd industrieterrein. In navolgende afbeelding is het gezoneerde industrieterrein Liesbosch in het blauw weergegeven. In het rood is de bijbehorende geluidzone weergegeven, zoals vastgesteld bij koninklijk Besluit van 28 juni 1990 (kenmerk 90.015408).
![]() |
Afbeelding - Situatietekening industrieterrein Liesbosch met de geldende geluidzone
Zoals uit de afbeelding blijkt loopt geluidzone over het onderhavige plangebied Laagraven. Dit deel van de geluidzone dient in het bestemmingsplan Laagraven te worden opgenomen. De geluidzone zal, ten opzichte van de nu vigerende situatie, verkleind worden.
Beleidskader
In de Wet geluidhinder is bepaald dat er rond bedrijventerreinen waar, op grond van een geldend bestemmingsplan, zogeheten 'grote lawaaimakers' zijn toegestaan, een geluidzone dient te zijn vastgesteld. Met grote lawaaimakers wordt een categorie van bedrijven bedoeld waarvan kan worden uitgegaan dat het geluid nog op grote afstanden goed hoorbaar is. Bovendien is het gezien de aard van de werkzaamheden ingewikkeld om het geluid te reduceren. Het kan bijvoorbeeld gaan om werkzaamheden die in de open lucht (moeten) plaatsvinden.
Buiten de geluidzone mag de gezamenlijke geluidsbelasting (gerekend op 5 m hoogte), als gevolg van de bedrijven op het gezoneerde bedrijventerrein, niet hoger zijn dan 50 dB(A). Dit wordt bij vergunningverlening in het kader van de Wet milieubeheer bewaakt.
Binnen de geluidzone worden eisen gesteld aan de maximale geluidsbelasting op woningen en andere geluidsgevoelige objecten. Bij nieuwbouw geldt een voorkeurswaarde van 50 dB(A). Is de geluidsbelasting boven deze waarde, dan kan onder voorwaarden een ontheffing van de voorkeurswaarde worden verleend tot en met maximaal 55 dB(A); in geval van bestaande bebouwing mag dit 60 dB(A) zijn.
In het gebied is enkel aan de Koppeldijk 16-16a een bedrijf gevestigd. Het betreft een groothandel in vlees- en vleeswaren, in snacks en in dranken.
Een 'groothandel in vlees, vleeswaren, zuivelproducten, eieren, spijsoliën (sbi 1998=5132, 5133 / sbi 2008=4632,4633)' wordt in de VNG-publicatie van 2009 aangemerkt als milieucategorie 3.1; een 'groothandel in dranken' als categorie 2.
De regelgeving op het gebied van de externe veiligheid heeft als doel de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld door activiteiten met gevaarlijke stoffen tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Deze regels zijn vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb), en de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (CRnvgs). Deze circulaire wordt naar verwachting ingetrokken als de regelgeving voor het basisnet vervoer gevaarlijke stoffen in werking treedt (planning: medio 2012).
De regels voor transport en voor buisleidingen kennen dezelfde pijlers en dezelfde systematiek als de regelgeving voor inrichtingen. Het externe veiligheidsbeleid kent twee pijlers:
Het plaatsgebonden risico
Dit wordt bepaald op basis van de risicobron en wordt gebruikt om het minimum beschermingsniveau waar de samenleving recht opheeft aan te geven. Dit minimum beschermingsniveau wordt uitgedrukt in een grenswaarde en kan ruimtelijk worden weergegeven als een contour. Het ruimtebeslag van deze contour is veelal beperkt.
Het groepsrisico
Met het groepsrisico wordt aangegeven welk beschermingsniveau ontstaat als mensen (omdat ze wonen, werken, recreëren in de nabije omgeving) en industriële risico's bij elkaar in de buurt komen. Verder dient het groepsrisico om een afweging te kunnen maken over de wenselijkheid van de voorgenomen activiteit (herbestemming, verdichting, etc) in relatie tot de risicobron. Dit wordt de verantwoordingsplicht genoemd. Het groepsrisico moet uitgerekend worden voor het invloedsgebied, het gebied waarin personen nog worden meegeteld voor de berekening van het groepsrisico.
Kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten
In het Besluit wordt onderscheid gemaakt tussen kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Kwetsbare objecten zijn onder andere woningen (met uitzondering van dienst- of bedrijfswoningen ten opzichte van eigen inrichting), kantoren met meer dan 1.500 m² brutovloeroppervlak en andere objecten waar zich gedurende een groot deel van de dag grote groepen mensen bevinden of (een deel van de dag) kwetsbare groepen mensen. Onder beperkt kwetsbare objecten worden onder andere verstaan verspreid liggende woningen met een dichtheid van maximaal twee per hectare en dienst- of bedrijfswoningen, hotels, restaurants, kantoren, winkels en sport- en kampeerterreinen, voor zover deze objecten niet tot de kwetsbare objecten behoren.
Risicokaart
Hieronder wordt ingegaan in hoeverre het plangebied voldoet en hoe voldaan zal worden aan de normen van Bevi betreffende het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. De provinciale risicokaart geeft een overzicht van zowel de risicovolle als de kwetsbare objecten in het plangebied.
![]() |
Afbeelding- Uitsnede risicokaart (Bron: risicokaart provincie Utrecht)
Conclusie plaatsgebonden risico
Het plangebied voldoet momenteel aan de afstandseisen voor het plaatsgebonden risico voor kwetsbare objecten zoals in Bevi vastgelegd. Voor de vestiging van nieuwe Bevi-bedrijven in het plangebied is een binnenplanse vrijstelling nodig, waarbij voldaan zal moeten worden aan de normen voor het plaatsgebonden risico.
Groepsrisico Van Vliet
Zoals uit onderstaande afbeelding blijkt valt het invloedsgebied voor het groepsrisico als gevolg van Van Vliet deels over het plangebied.
![]() |
Afbeelding- Invloedsgebied voor Groepsrisico a.g.v. Van Vliet
Op dit moment wordt ruimschoots voldaan aan de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico. In het plangebied bevinden zich in het invloedsgebied geen aanwezigen en nieuwe ontwikkelingen worden ook niet mogelijk gemaakt. Het groepsrisico is derhalve geen aandachtspunt.
Amsterdam-Rijnkanaal
Uit onderzoek van Rijkswaterstaat naar de risico's langs het Amsterdam-Rijnkanaal, blijkt dat er sprake is van een verhoogd plaatsgebonden risico (PR=10-6 per jaar) door de complexe verkeerssituatie ter plaatse van de splitsing Amsterdam-Rijnkanaal/Lekkanaal en nabij de Houtense brug (A27).
Ten behoeve van het basisnet vervoer gevaarlijke stoffen zijn alle risico´s opnieuw berekend. Hieruit blijkt dat er nergens in Nederland langs zgn. zwarte vaarroutes, zoals het Amsterdam-Rijnkanaal de PR=10-6-contour op de oever ligt. Voor zwarte vaarwegen wordt dan ook geen veiligheidszone vastgesteld in het basisnet. Wel is er een plasbrandaandachtsgebied van 25 meter waarbinnen slechts gemotiveerd gebouwd mag worden. Vanuit oogpunt van rampenbestrijding is het raadzaam een bebouwingsvrije zone van 30 meter vrij te houden, zoals in dit plan gebeurt.
De berekeningen van het basisnet laten tevens zien dat de hoogte van het groepsrisico langs groene en zwarte vaarwegen nergens in Nederland een knelpunt vormt (maximaal 0,1 x de oriëntatiewaarde) Voor het Amsterdam-Rijnkanaal is een rampbestrijdingsplan vastgesteld.
Kegelmeerplaatsen
In het gebied grenzend aan het plangebied brengen met name de kegelmeerplaatsen nabij de Plofsluis een veiligheidsrisico met zich mee. Dit zijn speciaal aangewezen meerplaatsen voor schepen voor vervoer van gevaarlijke stoffen. Bij de Plofsluis (aan de overzijde van het Amsterdam-Rijnkanaal) mogen 1- en 2-kegelschepen afmeren.
![]() |
Afbeelding- ligging Kegelmeerplaatsen (Bron: bsp Het Klooster)
Rondom de kegelmeerplaatsen gelden veiligheidszones van 100 m tot kunstwerken en tankopslagplaatsen en 100 m voor 1-kegelschepen en 300 m bij 2-kegelschepen tot aaneengesloten woongebieden.
In dit plan worden geen nieuwe bestemmingen mogelijk gemaakt binnen deze veiligheidsafstanden. En binnen de 10-6 plaatsgebonden risicocontour verbonden aan deze meerplaatsen bevinden zich geen gevoelige functies.
Hogedruk aardgastransportleiding
In het plangebied loopt een hogedruk aardgasleiding (A-510, met een buitendiameter van 35,98" en een maximale werkdruk van 66,2 bar).
Voor ruimtelijke plannen waarin hogedruk aardgasleidingen met een externe veiligheids-contour zijn opgenomen of plannen voor gebieden in de omgeving van hogedruk-aardgasleidingen is sinds 1 januari 2011 het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) van toepassing. Op grond van dit besluit dienen plannen te worden getoetst aan de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico (PR) en de oriënterende waarde voor het groepsrisico (GR).
Volgens de provinciale risicokaart ligt het plaatsgebonden risico op de leiding. Er geldt een minimale bebouwingsafstand van 5 m. Het invloedsgebied voor het groepsrisico bedraagt 430 meter aan weerszijden van de leiding. Voor de aardgasleiding is door het ingenieursbureau Arcadis Nederland BV een risicoberekening uitgevoerd, met het rekenpakket Carola.
Uit het rapport 'Externe veiligheid aardgasleiding De Liesbosch en Laagraven Rapportage' (nr. 075799535:A, d.d. 21 oktober 2011) blijkt dat, hoewel het niet mogelijk is een exacte waarde van het groepsrisico te geven, de groepsrisico ruim minder bedraagt dan 0,1 x de oriëntatiewaarde.
Vervoer gevaarlijke stoffen over de weg
Op het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg is de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (Rnvgs) van toepassing. Hierin staan vergelijkbare normen als in Bevi. Het Rnvgs geeft aan dat buiten de 200 meter er geen ruimtelijke beperkingen zijn. De rijkswegen liggen buiten deze afstand. Wel loopt de aangewezen route gevaarlijke stoffen langs het plangebied (Hoogravensweg). De Houtenseweg/Utrechtseweg sluit aan op de route voor gevaarlijke stoffen in Houten. Verwacht mag worden dat voldaan wordt aan de normen, gezien het beperkte aantal vervoersbewegingen en de zeer beperkte aanwezigheid van personen in het plangebied. Dit is verder niet uitgerekend.
In de Wet milieubeheer zijn eisen opgenomen waaraan de luchtkwaliteit in de buitenlucht moet voldoen. Hierbij is onderscheid gemaakt in grenswaarden waaraan nu moet worden voldaan en grenswaarden waaraan in de toekomst moet worden voldaan. De meest kritische stoffen zijn stikstofdioxide en fijn stof. Aan de andere stoffen die in de Wet worden genoemd wordt in Nederland, behoudens bijzondere situaties, overal voldaan.
Op grond van artikel 5.16 Wm kan de gemeenteraad een bestemmingsplan met mogelijke gevolgen voor de luchtkwaliteit alleen vaststellen wanneer aannemelijk is gemaakt dat:
Niet in betekenende mate bijdragen
In de Regeling “niet in betekenende mate bijdragen” zijn categorieën van gevallen aangewezen die in ieder geval niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Een bijdrage is “niet in betekende mate” als de toename maximaal drie procent van de jaargemiddelde grenswaarde van fijn stof of stikstofdioxide bedraagt. Wanneer een ontwikkeling valt onder één van die categorieën is het niet nodig een onderzoek naar de luchtkwaliteit uit te voeren. De categorieën van gevallen zijn:
Verder is een bepaalde combinatie van woningen en kantoren zonder nader onderzoek mogelijk en is er voor sommige inrichtingen geen onderzoeksplicht.
Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit
In het NSL staan enerzijds maatregelen die gemeenten, provincies en rijk nemen om de luchtkwaliteit te verbeteren en anderzijds grootschalige, “in betekenden mate” projecten die tot verslechtering kunnen leiden. Per saldo kan Nederland hiermee in 2011 overal aan de grenswaarden van fijn stof voldoen en in 2015 aan de grenswaarden voor stikstofdioxide. Nederland heeft op basis van het NSL van de Europese Commissie uitstel gekregen van de inwerkingtreding van de grenswaarden.
Toepasbaarheidsbeginsel
Op locaties die niet voor het publiek toegankelijk zijn, op het terrein van inrichtingen, op rijbanen van wegen en in de middenbermen van wegen hoeft de luchtkwaliteit niet te worden beoordeeld (het “toepasbaarheidsbeginsel”).
Plangebied
Dit bestemmingsplan is conserverend van aard: het legt de bestaande situatie vast en maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk. Dit betekent dat de luchtkwaliteit niet zal verslechteren als gevolg van het vaststellen van het bestemmingsplan. Op grond van de Wet milieubeheer is het daarom niet nodig de luchtkwaliteit te onderzoeken. Er wordt immers voldaan aan artikel 5.16 lid b: de luchtkwaliteit blijft ten minste gelijk ten gevolge van de vaststelling van het bestemmingsplan.
In deze paragraaf wordt de bodemkwaliteit in het plangebied beschreven op basis van de beschikbare historische gegevens en de gegevens uit de rapporten van bodemonderzoeken en saneringsevaluaties in het Bodeminformatiesysteem van de Gemeente Nieuwegein.
Onderzocht moet worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Bij bouwactiviteiten is ook in het kader van de omgevingsvergunning onderzoek naar de kwaliteit van de bodem nodig. In de praktijk worden deze onderzoeken vaak gecombineerd. De actualiteit van een bodemonderzoek wordt door het bevoegd gezag bepaald.
De algemene richtlijn daarbij is dat een bodemonderzoek maximaal 2-5 jaar geldig is, afhankelijk van de omstandigheden. Een onderzoek op een bedrijventerrein met veel bodembedreigende activiteiten kan al na 2 jaar zijn geldigheid verliezen. Een bodemonderzoek op een onverdacht, braakliggende terrein is langer actueel, in sommige gevallen wordt daarbij 10 jaar gehanteerd in plaats van 5 jaar.
Bodemgegevens plangebied
In het plangebied zijn weinig bodemonderzoeken uitgevoerd. Het terrein van Rijkswaterstaat aan de Overeindseweg 25 is wel intensief onderzocht. De resultaten van deze bodemonderzoeken hebben geen aanleiding gegeven tot de uitvoering van bodemsaneringen. Op de onderzochte plaatsen is de bodem niet tot licht verontreinigd met uiteenlopende stoffen.
In het plangebied bevinden zich veel veehouderijen en fruitkwekerijen. Bij veel bedrijven is of was een olietank aanwezig. Op fruitkwekerijen worden doorgaans bestrijdingsmiddelen gebruikt. De verdachte plekken zijn over het algemeen niet onderzocht.