direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Zuidoostelijke Stadsrand, herstelbesluit
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0356.BPKL2019HER001BPnw-VA04

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Waarom een nieuw bestemmingsplan?

Het Klooster is een modern bedrijvenpark dat momenteel volop in ontwikkeling is. Vanaf de A27 is Het Klooster een belangrijk visitekaartje voor Nieuwegein. In 2017 is een nieuw bestemmingsplan en beeldkwaliteitsplan vastgesteld voor fase 1 tot en met 3 van het bedrijvenpark, alsmede voor de zone rond het Lekkanaal. De in uitvoering zijnde verbreding van het Lekkanaal en de aanleg van een nieuwe kolk ter plaatse van de Prinses Beatrixsluis, in combinatie met de ontwikkeling van het bedrijvenpark, maakt dat sprake is van een dynamisch gebied.

De wens is nu om ook om fase 4, aan de noordzijde van het bedrijvenpark tot ontwikkeling te brengen. In het verleden is voor het gehele bedrijvenpark - inclusief fase 4 - een milieueffectrapport uitgevoerd. Voor fase 4 is echter nog geen bestemmingsplan opgesteld dat de planologische mogelijkheid biedt voor de ontwikkeling van een bedrijvenpark. Dat betekent dat hiervoor een nieuw bestemmingsplan vastgesteld moet worden. Voorliggend bestemmingsplan voorziet hierin.

Naast het bovenstaande maken de (agrarische) gronden langs de randen van het bedrijvenpark en de A27 ook onderdeel uit van het plangebied. In het gebied zijn nog enkele (agrarische) bedrijven aanwezig. De wens is om deze bedrijven zoveel dezelfde mogelijkheden te bieden als de andere (agrarische) bedrijven op het Eiland van Schalkwijk (grondgebied gemeente Houten). Daarbij wordt ingespeeld op actuele ontwikkelingen in de agrarische sector.

Met het voorliggende bestemmingsplan wordt een integraal planologisch kader geschapen voor de zuidoostelijke stadsrand van Nieuwegein.

1.2 Herstelbesluit

Tegen het raadsbesluit van 10 december 2020 is beroep ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Het beroep heeft hoofdzakelijk betrekking op 'De Driehoek' in het noorden van het plangebied.

Naast het beroep is de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. De Raad van State heeft op 17 juni 2021 uitspraak gedaan in de voorlopige voorziening en heeft een gedeelte van het bestemmingsplan geschorst omdat er een aantal gebreken zijn geconstateerd (zie bijlage 14). Hangende de bodemzaak is daarom voorliggend herstelbesluit opgesteld waarin de geconstateerde gebreken worden hersteld. Een toelichting op de inhoud van het herstelbesluit is opgenomen in Hoofdstuk 2.

1.3 De ligging van het plangebied

Het plangebied ligt in het zuidoosten van de gemeente Nieuwegein en bestaat uit twee deelgebieden. Het noordelijke gebied is het terrein de Klooster fase 4. Dit gebied wordt begrensd door:

  • in het noorden: Amsterdam-Rijnkanaal;
  • in het zuiden: bedrijventerrein het Klooster;
  • in het westen: de Vuilcop.

Het zuidelijke gebied bestaat uit een deel van de A27, verzorgingsplaats De Kroon en enkele agrarische percelen. Dit gebied wordt begrensd door:

  • in het oosten: de gemeentegrens met Houten;
  • in het zuiden: Lekdijk-Oost;
  • in het westen: een deel van de Lekdijk-Oost en de waterstrook.

Figuur 1.1 geeft de ligging van het plangebied weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0356.BPKL2019HER001BPnw-VA04_0001.jpg"

Figuur 1.1 Ligging plangebied (bron: ArcGIS luchtfoto 2016)

1.4 Vigerende bestemmingsplannen

Het bestemmingsplan Zuidoostelijke Stadsrand, herstelbesluit vervangt de volgende bestemmingsplannen:

  • Het Klooster 2004, Correctieve Herziening, vastgesteld 17 februari 2005;
  • Windpark Nieuwegein, vastgesteld 29 mei 2013 (gedeeltelijk);
  • Streektransferium Linieland, vastgesteld 27 maart 2013;
  • Het Klooster 1983.

1.5 Leeswijzer

Dit bestemmingsplan bestaat uit twee gedeelten: de toelichting en de regels. Het eerste gedeelte betreft de toelichting van dit bestemmingsplan. Hierin wordt na de inleidende paragrafen van Hoofdstuk 1,

in Hoofdstuk 2 ingegaan op de wijzigingen aan die ten opzichte van het vastgestelde bestemmingsplan doorgevoerd zijn. In Hoofdstuk 3 wordt een beschrijving gegeven van de bestaande situatie en de beoogde ontwikkeling. In Hoofdstuk 5 worden de diverse omgevingsaspecten onderbouwd. Hoofdstuk 4 geeft de relevante beleidskaders weer. De juridische opzet van het plan wordt in Hoofdstuk 6 uiteengezet en ten slotte wordt in Hoofdstuk 7 de maatschappelijke en de economische uitvoerbaarheid verantwoord.

De Regels behorende bij dit bestemmingsplan staan in het tweede deel.

Hoofdstuk 2 Inhoud Herstelbesluit

 

2.1 Inleiding

Dit bestemmingsplan is hersteld naar aanleiding van het ingestelde beroep tegen het vastgestelde bestemmingsplan. De Raad van State heeft op 17 juni 2021 uitspraak gedaan in de voorlopige voorziening en heeft een gedeelte van het plan geschorst omdat er een aantal gebreken zijn geconstateerd. Hangende de bodemzaak is daarom voorliggend herstelbesluit ex. artikel 6.19 Awb opgesteld waarin de geconstateerde gebreken worden hersteld. In dit hoofdstuk is aangegeven op welke punten het bestemmingsplan gewijzigd is ten opzichte van het vastgestelde plan.

De indieners van de beroepen zijn van mening de gemeenteraad bij de vaststelling van het bestemmingsplan onvoldoende recht heeft gedaan aan de bezwaren die in de zienswijze naar voren zijn gebracht (zie bijlage 13). In dit hoofdstuk is opgenomen tot welke wijzigingen ten opzichte van het vastgestelde plan dit heeft geleid.

2.2 Aanpassingen

Voorliggend plan bevat aanpassingen als gevolg van de uitspraak van de voorlopige voorziening en aanpassingen naar aanleiding van overige zaken uit het beroepsschrift.

2.2.1 Aanpassingen naar aanleiding van uitspraak voorlopige voorziening
  • 1. Rechtsoverweging 6.2 - m.e.r.-beoordelingsbesluit

De voorzieningenrechter constateert dat er een m.e.r. beoordelingsbesluit had moeten worden genomen. Dat er in 2001 een milieueffectrapport is opgesteld voor het gehele bedrijvenpark Het Klooster, maakt naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet dat er in het kader van de voorbereiding van het besluit van 10 december 2020 geen m.e.r.-beoordelingsbesluit behoefde te worden genomen.

Om dit besluit te kunnen nemen is een vormvrije m.e.r. noodzakelijk. In bijlage 11 is een aanmeldnotitie voor de vormvrije m.e.r. opgenomen. Dit is beschreven in paragraaf 5.2. Aanvullend hierop is in artikel 6.4 onder j een gebruiksverbod opgenomen voor activiteiten uit kolom 1 van bijlagen C en D van het Besluit milieueffectrapportage 1994 in de gevallen, zoals genoemd in kolom 2 van de desbetreffende bijlage. .

  • 2. Rechtsoverweging 7.2 - Provinciale Verordening inzake 'Nieuwe Hollandse Waterlinie'

Volgens indieners van de beroepen leidt het bedrijventerrein tot aantasting van de kernkwaliteiten van de Nieuwe Hollandse Waterlinie (NHW).

De voorzieningenrechter stelt vast dat de raad er in de toelichting bij het plan, bij de beoordeling van de gevolgen van het bedrijventerrein voor de NHW, van is uitgegaan dat het plangebied in de definitieve UNESCO aanwijzing geen deel meer zal uitmaken van de NHW en dat de raad er kennelijk ook op heeft geanticipeerd dat het deel van het plangebied, waarop het verzoek om een voorlopige voorziening betrekking heeft, in de Interim Omgevingsverordening van de provincie Utrecht niet langer als onderdeel van de NHW zal worden aangemerkt. De raad diende bij de vaststelling van het plan echter te toetsen aan de PRV, zoals die toen gold.

Inmiddels is de Interm Omgevingsverordening van de provincie Utrecht in werking getreden. In paragraaf 4.3 is daarom een nieuwe toetsing opgenomen aan artikel 7.2 van de Interimparagra Omgevingsverordening.

  • 3. Rechtsoverweging 8.2 - Provinciale Verordening inzake 'toekomstig bedrijventerrein'

De voorzieningenrechter stelt vast dat het plan niet in overeenstemming is met artikel 3.20 tweede lid van de PRV inzake de verplichting tot herstructurering bij aanleg van nieuwe bedrijventerreinen. Net als bij punt 2 is het toepasselijk recht bij het Herstelbesluit de Interim Omgevingsverordening. Het nieuwe recht voor uitbreiding van bedrijventerreinen in stedelijk gebied is opgenomen in artikel 9.16 Interim Omgevingsverordening

In paragraaf 4.3 is een nieuwe toets aan artikel 9.16 van de Interim Omgevingsverordening opgenomen.

2.2.2 Aanpassingen naar aanleiding van overige zaken in het beroepsschrift
  • 1. Door indieners van het beroep wordt aangegeven dat ter plaatse van het noordelijke bedrijfsperceel met de bestemming 'Bedrijf' ten onrechte een aanduiding maximum goot- en bouwhoogte en een bebouwingspercentage op de planverbeelding ontbreekt. Deze constatering is juist en betreft een omissie. Dit is in voorliggend plan aangepast. Ter plaatse is een bebouwingpercentage opgenomen van 20% en een maximum goot- en bouwhoogte van 6 m, respectievelijk 10 m. Voor bedrijfswoningen geldt een maximum goothoogte van 4,5 m. Het bebouwingspercentage is berekend aan de hand van het percentage van de bestaande bebouwing binnen het bouwvlak met een mogelijkheid om daar nog maximaal 10% aan toe te voegen.
  • 2. In artikel 19.2.3 ontbreekt volgens indiener de adviesplicht voor cultuurhistorie overeenkomstig artikel 20.2.3. Dit is in voorliggend plan hersteld. In artikel 19.2.3 is sub b toegevoegd.
  • 3. Indieners hebben bezwaar tegen de binnenplanse afwijkingsbevoegdheid voor het verhogen van de bouwhoogte binnen de bestemming Bedrijventerrein. In toelichting, paragraaf 3.3 is hiervoor een aanvullende motivering opgenomen. Tevens zijn 4 kavelpaspoorten toegevoegd aan het beeldkwaliteitsplan als aanvullende concretisering.
  • 4. Indieners stellen dat de maximale geluidsemissie per bedrijfskavel zoals die is gemaakt voor bedrijvenpark Het Klooster niet is opgenomen in het bestemmingsplan. Tevens is volgens indieners niet inzichtelijk gemaakt hoe deze geluidverdeling inzichtelijk is gemaakt. Naar aanleiding van het beroep is de Uitvoeringsnota geluidbeleid geactualiseerd en toegevoegd aan het bestemmingsplan. Hierin is tevens de geluidsemissie voor fase 4 inzichtelijk gemaakt. Tevens is per bedrijfskavel een maximum geluidsemissie dB(A) per m2 opgenomen op de planverbeelding en in de regels. Dit is toegelicht in paragraaf 5.6.
  • 5. In het beroepsschrift worden diverse punten aangehaald waarop het stikstofdepositie onderzoek onvolledig zou zijn. De stikstofberekeningen in Bijlage 5 zijn aangepast op basis van de meest actuele wet- en regelgeving en rekenmodellen. Tevens is de toelichting in paragraaf 5.8 aangevuld. Daarnaast is de maximale emissie zoals vastgelegd in de planregels binnen de bestemming 'Bedrijventerrein' (artikel 6.4) geactualiseerd. Met het vastgelegde emissieplafond NOx kg/jaar per bedrijfskavel treden geen significant negatieve effecten op ter plaatse van Natura2000 gebieden.

2.2.3 Ambtshalve aanpassingen
  • 1. Het noordelijke perceel met de bestemming 'Bedrijf' wordt in de toekomstige situatie ontsloten via de nog aan te leggen wegenstructuur op bedrijvenpark Het Klooster, deelgebied 4. Ter plaatse ligt tussen de ontsluitingsweg op Het Klooster en het noordelijke bedrijfsperceel een sloot met de bestemming 'Water'. Omdat ontsluitingen ten behoeve van het naastgelegen bedrijfsperceel niet mogelijk zijn binnen deze bestemming, wordt de aanduiding 'ontsluiting' toegevoegd op de planverbeelding. In de planregels wordt bepaald dat tevens een ontsluiting ten behoeve van het naastgelegen bedrijfsperceel mogelijk is.
  • 2. In paragraaf 4.4 is de tekst over de structuuurvisie vervangen door de inmiddels vastgestelde Omgevingsvisie van de gemeente Nieuwegein. Het bestemmingsplan is in lijn met de Omgevingsvisie.
  • 3. In het beeldkwaliteitsplan zijn de teksten over het maximum bebouwingspercentage aangepast overeenkomstig de planregels. De juiste maximum bebouwingspercentages overeenkomstig de planregels zijn 70% met een vrijstelling naar 80%.

Hoofdstuk 3 Bestaande situatie en planontwikkeling

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt de bestaande ruimtelijke en functionele situatie van het plangebied beschreven.

3.2 Ruimtelijke en functionele hoofdstructuur

3.2.1 Ruimtelijke structuur

Zoals in paragraaf 1.3 beschreven, bestaat het plangebied uit twee delen; het noordelijke en het zuidelijke deel. Deze delen verschillen ruimtelijk en functioneel veel van elkaar, daarom worden ze apart behandeld.

Noordelijk deel

Het noordelijk deel ligt tussen het bedrijf Van Wijk Beheer en het bedrijventerrein het Klooster in. Dit gebied wordt begrenst door de Vuilcop, de voormalige Heemsteesche weg die naar Kasteel Heemstede in Houten liep, en het Amsterdam-Rijnkanaal die bij haar aanleg deze en andere landschappelijke structuren doorsneed. Aan de westzijde ligt een natuurcompensatiegebied dat is aangelegd in verband met de uitbreiding van de waterstaatkundige voorzieningen in het Lekkanaal.

afbeelding "i_NL.IMRO.0356.BPKL2019HER001BPnw-VA04_0002.jpg"
Figuur 2.1 Houtensche- en Vuilcopse wetering

Zuidelijk deel

Het zuidelijk bestaat uit de verzorgingsplaats de Kroon met aan de zuidkant daarvan enkele agrarische percelen. Ook bevat dit deel een gedeelte van de Schalkwijkse Wetering: de wetering die zeer belangrijk was voor de afwatering van het gehele eiland op het Merwedekanaal. De bodem van de komgronden ligt laag, is nat en bestaat voornamelijk uit rivierkleigronden die zijn opgedeeld in een regelmatige strookverkaveling vanuit ontginningsassen met een netwerk van sloten en weteringen. De Waalseweg, die in het oosten van dit deel van het plangebied ligt, is zo'n ontginningsas.

3.2.2 Functionele structuur

De ruimtelijke opbouw van Nieuwegein kent een duidelijke scheiding van wonen en werken, de scheiding van verkeerssoorten, een optimale wegenstructuur aangesloten op het rijkswegennet en een verbinding met de stad Utrecht. Door de aanwezige infrastructuur met een directe aansluiting op de A27 kent het plangebied een goed ontsloten ligging. Daarnaast ligt het plangebied nabij twee brede waterwegen, het Amsterdam-Rijnkanaal en de Lek, die zijn verbonden door het Lekkanaal.

Noordelijk deel

Het plangebied grenst in het noorden aan het Amsterdam Rijnkanaal. Langs het kanaal ligt de Vuilcopsekanaaldijk. Ter hoogte van de watergang langs de A27 ligt een gemaal van het Hoogheemraadschap. In het uiterste noorden van het plangebied is een bouw- en aannemingsbedrijf met bedrijfswoning aanwezig

Het deel van dit gebied ten zuiden van het bestaande bedrijf is in de huidige situatie landbouwgrond. Dit bestaat uit enkele percelen die van elkaar worden gescheiden door smalle sloten. Aan de zuidkant van deze percelen ligt een onverharde weg.

Zuidelijk deel

Het zuidelijk deel bestaat uit een deel van de A27 en verzorgingsplaatsen 'de Kroon' en 'de Knoest'. Op beide verzorgingsplaatsen zijn tankstations aanwezig. Op verzorgingsplaats de Kroon bevinden zich tevens een snellaadstation voor elektrische auto's en twee horecagelegenheden. De Kroon is verbonden met de Knoest door middel van een voetgangersbrug. De Knoest heeft geen andere faciliteiten dan het tankstation.

Aan de westzijde van de A27 staan vijf windmolens, waarvan één binnen het plangebied staat. Aan de oostzijde van de autosnelweg ligt het streektransferium Linieland. Dit transferium is bedoeld voor automobilisten die hier hun auto kunnen laten staan om te voet, per fiets of per kano het waterliniegebied in te gaan. Ook worden ter plaatse streekproducten verkocht.
Ten zuiden van dit transferium liggen agrarische percelen, net als het deel ten zuiden van de Achterweg.

Aan de Achterweg liggen enkele agrarische percelen. Vanwege de besloten ligging (als gevolg van de A27) staat het agrarische gebied tussen de A27 en het Lekkanaal landschappelijk gezien op zichzelf. In het gebied is één agrarisch bedrijf aanwezig en een perceel met een burgerwoning.

Het gebied ten oosten van de A27 heeft vanwege de landschappelijke aansluiting met het Eiland van Schalkwijk en gezien de aanwezige landschappelijke elementen, zoals de oude boomgaarden en fraaie laanbeplanting langs de gemeentegrens een sterkere landschappelijke waarde dan het gebied ten westen van de A27. Aan de oostkant van de A27 ligt een burgerwoning met agrarische gronden. Op het perceel daarnaast is een fruitteeltbedrijf met een bedrijfswoning aanwezig. Aan de Lekdijk Oost 1 ligt een agrarisch bedrijf met een bedrijfswoning.

afbeelding "i_NL.IMRO.0356.BPKL2019HER001BPnw-VA04_0003.jpg"

Figuur 2.2 Functionele structuur

3.3 Planontwikkeling

Het noordelijk deelgebied voorziet in de verdere ontwikkeling van het bedrijvenpark Het Klooster. Het zuidelijke deelgebied legt voornamelijk de bestaande situatie vast. Op het aspect 'landbouw' is in de hiernavolgende paragraaf ingegaan. In verband met de provinciale verordening gelden hier specifieke eisen.

Noordelijk deel

De agrarische percelen tussen het genoemde bedrijfsperceel en de Vuilcop zullen deel gaan uitmaken van bedrijvenpark het Klooster; dit is fase 4. Momenteel is het bedrijvenpark in aanleg en hebben zich zowel grote logistieke bedrijven als middelgrote en kleine bedrijven gevestigd. Qua verkaveling zal fase 4 aansluiten bij de voorgaande fases. Er worden vier relatief grote bouwkavels voor logistieke bedrijven uitgegeven welke in noord-zuid richting gescheiden zullen worden door de verlengde Waterliniedok en in oost-west richting door een groenstrook die tevens bedoeld voor langzaam verkeer. De opzet van deelgebied 4 is naast de verkavelingsrichting voornamelijk bepaald door de landschappelijke lijn van de Houtense wetering. Dit is een restant van een crevasse in de ondergrond. Daarnaast hebben de randen van de kavels verschillende landschappelijke waarden: aan de oostzijde het Amsterdam Rijnkanaal, aan de zuidkant de Vuilcopse wetering en aan de westzijde de Vuilcop.

De hoofdontsluiting van het gebied heeft een karakteristiek en hoogwaardig vormgegeven profiel. Belangrijk hierbij is dat de middenberm overrijdbaar is om het vrachtverkeer de kavels te kunnen laten opdraaien.

In het gebied worden middelgrote en grote volumes gebouwd. Langs het Amsterdam Rijnkanaal en de A27 presenteren de bedrijven en het terrein zich als een geheel wat vraagt om een aantrekkelijke en hoogwaardige uitstraling.

afbeelding "i_NL.IMRO.0356.BPKL2019HER001BPnw-VA04_0004.png"

Figuur 2.3: Zones bedrijvenpark het Klooster

Bouwhoogten deelgebied 4

Deelgebied 4 sluit direct aan op deelgebied 3 van Het Klooster. In beide delen is ruimte voor grote bedrijfskavels voor onder andere handel en logistiek. In aansluiting op de bouwhoogten in deelgebied 3 is ook in deelgebied 4 gekozen voor een bouwhoogte van 12 m. Dit komt ongeveer overeen met 3 een hoogte van verdiepingen bij bedrijfsbebouwing. In het algemeen hebben bedrijven van de beoogde aard en omvang deze hoogte nodig. Gezien de ontwikkelingen in met name de logistiek en efficiëntere interne productieprocessen kan een hogere bouwhoogte worden gevraagd ten behoeve van een efficiënte en duurzame bedrijfsvoering.

Andere functies zoals wonen en horeca liggen minimaal 150 m vanuit de grens van het bestemmingsvlak voor bedrijven in deelgebied 4. Deze andere functies liggen aan de overzijde van de grote infrastructurele lijnen van het kanaal of de rijksweg. Deze barrière werking zorgt voor een zeer duidelijke ruimtelijke scheiding van de verschillende landschappen. Daarnaast staat langs het kanaal een dubbele rij hoge bomen die het zicht op de bedrijfsbebouwing deels zullen wegnemen.

Ook aan de noordzijde van het kanaal staat beplanting die er voor zorgt dat vanuit verschillende plekken er nauwelijks zicht is op het bedrijventerrein deel 4.

De gemeente Nieuwegein is bereid onder voorwaarden een verhoging van de bouwhoogte toestaan mits dit voor de grotere omgeving geen ruimtelijk significante nadelige gevolgen heeft. Gezien de grote afstand tot andere functies vanuit het bedrijventerrein, de schaal van de overige bebouwing op het terrein en de hoge bomen langs het kanaal is een maximale hoogte van 18 meter voorstelbaar.

Daarom is een bepaling opgenomen in welke gevallen bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de maximum toegestane bouwhoogte van 12 m. tot een hoogte van maximaal 18 m. Hiermee wordt de mogelijkheid geboden om af te wijken indien dat in bedrijfsmatig opzicht noodzakelijk wordt geacht. Als voorwaarde geldt daarnaast dat er geen stedenbouwkundige of verkeerskundige bezwaren zijn, er geen onevenredige hinder/overlast ontstaat op aangrenzende percelen en dit niet ten koste gaat van de beeldkwaliteit van het bedrijvenpark.

In Bijlage 3 is het Beeldkwaliteitsplan toegevoegd waarin de randvoorwaarden staan ten aanzien van de inrichting van Bedrijvenpark Het Klooster fase 4. Hierin zijn tevens kavelpaspoorten opgenomen.

Zuidelijk deel

In dit gebied worden geen ontwikkelingen voorzien, maar wordt de huidige situatie vastgelegd. Wel worden er aan de agrarische bedrijven mogelijkheden voor neven- en vervolgfuncties geboden. Nevenfuncties zijn activiteiten die naast de agrarische bedrijfsvoering kunnen plaatsvinden, zoals bijvoorbeeld een bed-and breakfast of theetuin. Vervolgfuncties betreffen functies na opheffing van de agrarische activiteiten. Ook onderdeel van dit gebied is het streektransferium linielanding. De Linielanding is onderdeel van de Nieuwe Hollandse Waterlinie.

Reparatie bestemmingsplan 'Bedrijvenpark Het Klooster'

Langs de Waterliniedok ligt een groenstrook die in het bestemmingsplan 'Bedrijvenpark Het Klooster' per abuis bestemd is voor 'Natuur'. Figuur 2.4 geeft de ligging van deze groenstrook weer. Deze groenstrook wordt ingericht als fietspad. Dit is onderdeel van de optimalisatie van de ontsluiting van het bedrijventerrein op de A27. In voorliggend bestemmingsplan is dit deel toegevoegd aan het plangebied en bestemd voor 'Groen'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0356.BPKL2019HER001BPnw-VA04_0005.png"

Figuur 2.4: Ligging groenstrook

3.4 Landbouw

Het zuidelijk deel van het plangebied maakt onderdeel uit van het buitengebied van de gemeente Nieuwegein. In deze paragraaf wordt nader ingegaan op de ontwikkelingen binnen het thema landbouw en hoe hiermee in dit bestemmingsplan is omgegaan.

Grondgebruik

De landbouw is de belangrijkste economische drager en beheerder van het agrarische cultuurlandschap. In het plangebied komen de volgende productietakken voor.

Grondgebonden veehouderij

Grondgebonden veehouderij betreft het houden van melk- en ander vee (nagenoeg) geheel op open grond. Onder grondgebonden veehouderij wordt tevens verstaan het houden van schapen en geiten en het fokken van paarden, indien dit (nagenoeg) geheel op open grond plaatsvindt. Paardenhouderijen, maneges en daarmee vergelijkbare bedrijven worden hiertoe niet gerekend.

Fruitteelt

Onder fruitteelt wordt verstaan de teelt van fruit op open grond.

Bouwmogelijkheden

Bouwvlak

In het nieuwe bestemmingsplan wordt aan de in het plangebied aanwezige agrarische bedrijven een bouwvlak toegekend. Uitgangspunt daarbij is in beginsel de vigerende regeling. Alle bedrijfsgebouwen, de bedrijfswoning en overige bijgebouwen, dienen binnen het bouwvlak te worden gesitueerd. Ook teeltondersteunende voorzieningen dienen binnen het bouwvlak gerealiseerd te worden. Wel kan via afwijking een omgevingsvergunning worden verleend voor de realisatie van tijdelijke hoge boogkassen en kuilvoerplaten en sleufsilo's buiten het bouwvlak.

Bedrijfswoning

Het aantal bedrijfswoningen is gebaseerd op de mogelijkheden in de vigerende bestemmingsplannen. Deze zijn specifiek aangeduid. Nieuwe tweede bedrijfswoningen worden in lijn met de Provinciale Verordening Ruimte niet mogelijk gemaakt.

Paardenbakken

Paardenbakken zijn rechtstreeks alleen binnen het bouwvlak toegestaan. Voor het realiseren van een paardenbak buiten het bouwvlak is een afwijking in het bestemmingsplan opgenomen. De voorwaarden waaronder een paardenbak buiten het bouwvlak is toegestaan zijn:

  • de paardenbak dient gesitueerd te worden direct grenzend aan het betreffende agrarische bouwvlak;
  • indien een paardenbak wordt gerealiseerd ten behoeve van een (bedrijfs)woning binnen de bestemming Bedrijf of Wonen, dient deze gesitueerd te worden op gronden met de bestemming Agrarisch direct grenzend aan het betreffende bestemmingsvlak Wonen;
  • de paardenbak mag niet voor commerciële doeleinden gebruikt worden;
  • er dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing;
  • de omvang van de paardenbak mag niet meer bedragen dan 20 bij 40 m;
  • lichtmasten bij de paardenbak zijn niet toegestaan.

Teeltondersteunende voorzieningen

In het bestemmingsplan wordt een regeling voor teeltondersteunende voorzieningen (TOV's) opgenomen, waarbij een verschil wordt gemaakt tussen de duur van de TOV (permanent of tijdelijk) en de hoogte van de TOV (laag of hoog).

tijdelijk of permanent   laag of hoog   voorbeeld  
Tijdelijk (maximaal 6 maanden per jaar)   laag: < 1,2 m
 
afdekfolies, insectengaas, acryldoek, lage tunnel- of boogkassen  
  hoog: > 1,2 m   hagelnetten, schaduwhallen, wandelkappen  
Permanent (minimaal 6 maanden per jaar)   laag: < 1,2 m   containervelden  
  hoog: > 1,2 m   bakken op stellingen (met regenkappen), teeltondersteunende kassen, hoge tunnel- of boogkassen  
Overig     stellages met en voor regenkappen bij grondgebonden teelt van zacht fruit, boomteelthekken, vraatnetten, palen en masten voor gewasbescherming  

Binnen het bouwvlak mogen alle vormen van teeltondersteunende voorzieningen rechtstreeks gerealiseerd worden. Buiten het bouwvlak zijn alleen lage, tijdelijke TOV's rechtstreeks toegestaan. Voor de realisatie van hoge, tijdelijke TOV's en voor overige TOV's buiten het bouwvlak is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen. Permanente TOV's zijn buiten het bouwvlak niet toegestaan.

Nieuwvestiging

Onder nieuwvestiging wordt de oprichting van een nieuw of de verplaatsing van een bestaand agrarisch bedrijf verstaan, waarvoor een nieuw bouwvlak wordt gerealiseerd. De kans op nieuwvestiging van een agrarisch bedrijf binnen de planperiode is zo goed als uitgesloten. Dit heeft ermee te maken dat in Nederland jaarlijks 2 tot 3% van de agrarische bedrijven stopt. Nieuwvestiging wordt daarom binnen het bestemmingsplan niet mogelijk gemaakt. Hiermee wordt tevens een verdere verstening van het landelijk gebied voorkomen.

Verbreding

De landbouw is van groot belang voor het behoud van de ruimtelijke kwaliteit van het buitengebied. Daarom is het van belang om de bestaande grondgebonden agrarische bedrijven zoveel mogelijk te behouden. In de eerste plaats worden hiertoe passende agrarische ontwikkelingsmogelijkheden geboden, rekening houdend met de aanwezige belangen van natuur, landschap en cultuurhistorie.

Om een duurzame ontwikkeling van agrarische bedrijven mogelijk te maken, biedt het bestemmingsplan mogelijkheden om op agrarische bedrijven een niet-agrarische nevenfunctie te ontwikkelen. Niet-agrarische en agrarisch verwante nevenfuncties vormen steeds vaker een wezenlijk onderdeel van een duurzame en toekomstgerichte agrarische bedrijfsvoering. Ook bieden nevenfuncties mogelijkheden voor extra inkomensverwerving en daarmee tot het behoud van agrarische bedrijven. De afname van het aantal agrarische bedrijven kan hierdoor worden vertraagd en het agrarische karakter van de (cultuurhistorisch waardevolle) bedrijfsgebouwen blijft behouden.

Tabel 2.1 Toegestane nevenfuncties

nevenfunctie   max. m² aan bestaande bebouwing in gebruik   max m² aan gronden in gebruik  
Rechtstreeks toegestane nevenfuncties  
verkoop aan huis van streekeigen agrarische producten   100   100  
inpandige opslag en stalling van agrarische producten (meer dan reguliere opslag ten behoeve van eigen bedrijfsvoering)   300   -  
veearts/hoefsmederij/KI-station   100   100  
ambachtelijke be- en verwerking van agrarische producten (kaasmakerij, imkerij, riet- en vlechtwerk, klompenmakerij)   100   100  
inpandige statische volumineuze opslag en stalling van niet-agrarische producten/werktuigen/ voertuigen in bestaande gebouwen behorende tot de categorieën 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten, geen detailhandel   300   -  
rondleidingen op het agrarische bedrijf   100   alle bij het bedrijf behorende gronden  
kano-, boot of fietsenverhuur   100   100  
kleinschalige kinderopvang in de bedrijfswoning   -   -  
Toegestane nevenfunctie via afwijking  
veehandelsbedrijf, foeragehandel   300   500  
agrarisch loonbedrijf behorende tot de categorieën 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten   300   500  
hoveniersbedrijf behorende tot de categorieën 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten   300   500  
overige bedrijven behorende tot de categorieën 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten   100   100  
dierenpension   200   500  
agrarisch verwante sociale functies (resocialisatie, therapie, zorgboerderij)   200   alle bij het bedrijf behorende ronden  
bed & breakfast/gastenverblijf   100   100  
recreatief nachtverblijf/ kampeerboerderij   100   100  
kleinschalig kamperen tot maximaal 25 kampeermiddelen   200   2500 binnen het bouwvlak  
middelgrote kinderopvang   200   200  
rondleidingen op het agrarische bedrijf (voorzieningen hiertoe als ontvangstruimte)   n.v.t.   alle bij het bedrijf behorende gronden  
galerie/atelier/museum/tentoonstellingsruimte   100   500  
horeca-activiteiten voorzover ten dienste aan de hoofdactiviteit en deze behoren tot de categorieen 1 en 4 van de van deze regels deel uitmakende 'Staat van Horeca-activiteiten   100   500  
rechtsreeks toegestane nevenfuncties (indien geurgevoelig)   zie rechtstreeks toegestane nevenfuncties   zie rechtstreeks toegestane nevenfuncties  

In tabel 2.1 is weergeven welke agrarisch verwante en niet-agrarische functies als nevenfunctie aanvaardbaar zijn, zowel rechtstreeks als via een afwijkingsbevoegdheid. De gezamenlijke omvang van de niet-agrarische nevenfuncties moet een ondergeschikt deel (minder dan de helft) blijven vormen van de totale productieomvang van het betreffende agrarisch bedrijf. Om het begrip ondergeschiktheid toetsbaar te maken, zijn waar mogelijk per nevenfunctie maximale oppervlaktematen voor in gebruik te nemen bebouwing en in gebruik te nemen gronden opgenomen. Omdat het vooraf niet met zekerheid is te zeggen welke nevenfuncties in de toekomst worden ontwikkeld, is een afwijkingsmogelijkheid opgenomen voor nevenfuncties die naar aard, omvang en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn aan de nevenfuncties zoals genoemd in de tabel.

De toelaatbaarheid van nevenfuncties wordt in belangrijke mate bepaald door de effecten die nevenfuncties (kunnen) hebben op hun omgeving. Daarnaast kan de bestaande omgeving ook effecten hebben op de nieuwe nevenfunctie. Het begrip omgeving wordt hier breed opgevat. Zo zijn in de afweging de effecten van nevenfuncties op de volgende aspecten meegewogen bij de toelaatbaarheid:

  • natuur en landschap;
  • het erf;
  • omliggende agrarische bedrijven;
  • de verkeersaantrekkende werking;
  • de woon- en leefomgeving.

Bouwmogelijkheden nevenfuncties

De activiteiten die in de tabel zijn genoemd, dienen zoveel mogelijk binnen het bouwvlak plaats te vinden. Voor zover relevant, is per nevenfunctie aangegeven wat de maximale toegestane oppervlakte is die hiervoor bebouwd c.q. gebruikt mag worden. Door deze maximum maat wordt bewerkstelligd dat de nevenfunctie ondergeschikt is en de ruimtelijke uitstraling beperkt blijft. In het bestemmingsplan worden geen beperkingen opgenomen waar de nevenactiviteiten (bijvoorbeeld uitsluitend binnen hoofdgebouw) uitgeoefend mogen worden. Voorwaarde blijft dat naast de nevenfunctie nog op een volwaardige en duurzame wijze agrarische activiteiten uitgeoefend dienen te worden.

Het kan in de praktijk voorkomen dat agrariërs een combinatie van neventaken bij hun agrarisch bedrijf willen oprichten. Ook dit wordt aan een maximum oppervlak gekoppeld, om het ondergeschikte karakter te waarborgen. Bij een combinatie van nevenfuncties wordt het gebruik van maximaal 300 m² bebouwing en 4.000 m2 aan gronden toegestaan.

Bedrijfsbeëindiging en vervolgfuncties

Gezien de te verwachten ontwikkelingen in de agrarische sector, is het waarschijnlijk dat ook in de komende planperiode een aantal agrarische bedrijven wordt beëindigd. De vrijkomende bedrijfsgebouwen in het plangebied zijn onder andere gewild voor bewoning (woonboerderijen) en niet-agrarische bedrijfsactiviteiten. Deze aantrekkingskracht heeft verschillende oorzaken:

  • goedkope vestigingslocatie (vergeleken met bedrijventerreinen);
  • situering in een landschappelijke en cultuurhistorisch interessante omgeving met de mogelijkheid van landelijk wonen;
  • meer ruimte ('vrijheid') en minder milieubelemmeringen dan in stedelijke gebieden.

Voor het toestaan van vervolgfuncties is het van belang te kijken naar de impact op de landschaps- en natuurwaarden, het aantrekken van verkeer over de wegen in het buitengebied en parkeer- en milieuaspecten. Om ongewenste situaties te voorkomen voeren het Rijk en de provincie een terughoudend beleid ten aanzien van functies die niet thuishoren in het buitengebied.

Om tegemoet te komen aan de behoefte om passende vervolgfuncties mogelijk te maken, zijn mogelijkheden opgenomen voor niet-agrarische vervolgfuncties na beëindiging van agrarische bedrijven. In tabel 2.2 opgenomen, waarin staat aangegeven welke vervolgfuncties wenselijk zijn.

Tabel 2.2 Toegestane vervolgfuncties

Vervolgfunctie  
veehandelsbedrijven, foeragehandel  
agrarische handels- en exportbedrijf  
agrarisch loonbedrijf  
inpandige opslag en stalling van agrarische producten in de bestaande bebouwing  
veearts/hoefsmederij/KI-station  
ambachtelijke be- en verwerking van agrarische producten (kaasmakerij, imkerij, riet- en vlechtwerk, klompenmakerij)  
hoveniersbedrijf in categorie 1, 2 en 3 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten  
overige bedrijven in categorie 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten  
huisdierenpension/hondenfokkerij  
sociale functie (resocialisatie, therapie, zorgboerderij)  
inpandige statische volumineuze opslag en stalling van niet agrarische producten/werktuigen/voertuigen in bestaande bebouwing, behorende tot de categorieën 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten  
horeca-activiteiten behorende tot de categorieën 1 en 4 van de Staat van Horeca-activiteiten  
galerie/atelier/museum/tentoonstellingsruimte  
dagrecreatieve functies met een directe link met het landelijk gebied (zoals een kinderboerderij, poldersport, excursiebedrijf, boerengolf, survivalactiviteiten  
dierenpension  
kampeerboerderij  
recreatief nachtverblijf  

Via planwijziging kan de bestemming Agrarisch worden gewijzigd in een passende bestemming, waarbij op de plankaart de bouwaanduiding 'voormalige bedrijfsbebouwing' (sba-vbb) wordt aangegeven. Nevenfuncties die deel uitmaken van het agrarische bedrijf dat wordt opgeheven kunnen ook als meer zelfstandige voorziening van betekenis voor het plangebied zijn. De blijvende aanwezigheid van deze nevenfuncties zal door middel van een specifieke functieaanduiding op de plankaart en in de regels worden opgenomen. Wanneer voormalige bedrijfscomplexen in gebruik worden genomen voor het wonen, is het ter plaatse uitoefenen van een beroep-aan-huis ook toegestaan.

Nieuwbouw ten behoeve van een vervolgfunctie is niet toegestaan. Wanneer bestaande vrijgekomen agrarische bedrijfsgebouwen niet of minder geschikt zijn voor een vervolgfunctie, kan in het kader van een gewenste kwaliteitsverbetering gebruikgemaakt worden van een saneringsregeling. Deze saneringsregeling houdt in dat voormalige bedrijfsbebouwing gesloopt wordt, waarna 50% van het voormalige bebouwingsoppervlak met een maximum van 300 m² teruggebouwd mag worden.

Ruimte voor Ruimte

In de Interim Omgevingsverordening is een Ruimte voor Ruimte-regeling opgenomen die het mogelijk maakt buiten de bebouwingscontouren nieuwe ontwikkelingen mogelijk te maken.

Op basis van deze Ruimte voor Ruimte-regeling mogen ter compensatie van de sloop van voormalige agrarische bedrijfsgebouwen, kassen of andere gebouwen dan wel sanering van sierteelt onder voorwaarden één of meerdere compensatiewoningen worden gebouwd.

Daarbij gelden de volgende voorwaarden:

  • alle bedrijfsgebouwen dienen gesloopt te worden, met dien verstande dat monumenten en cultuurhistorisch waardevolle bebouwing niet mogen worden gesloopt;
  • de wijzigingsbevoegdheid mag uitsluitend worden toegepast indien het agrarisch gebruik beëindigd is en is aangetoond dat op het betreffende perceel het uitoefenen van een agrarisch bedrijf niet meer mogelijk is;
  • de functie wonen dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn; er mogen geen beperkingen voor omliggende, bestaande burgerwoningen, andere gevoelige objecten en (agrarische) bedrijven optreden (dit betreft zowel de bestaande bedrijfsvoering als de uitbreidings- en ontwikkelingsmogelijkheden);
  • indien 1.000 tot 2.500 m² aan bedrijfsgebouwen wordt gesloopt, mag er één nieuwe woning worden gebouwd;
  • indien 2.500 tot 4.000 m² aan bedrijfsgebouwen wordt gesloopt, mogen er twee nieuwe woningen worden gebouwd;
  • indien meer dan 4.000 m² aan bedrijfsgebouwen wordt gesloopt, mogen er drie nieuwe woningen worden gebouwd;
  • indien 5.000 m² aan kassen wordt gesloopt, mag er één nieuwe woning worden gebouwd;
  • de compensatiewoning wordt voorzien van een goede landschappelijke inpassing;
  • de compensatiewoning dient op het betreffende bouwvlak gebouwd te worden of elders indien dit leidt tot een verhoging van de ruimtelijke kwaliteit.

3.5 Tracébesluit A27 Houten - Hooipolder

Het tracébesluit A27 Houten - Hooipolder (vastgesteld op 20 december 2018) is sinds 26 augustus 2020 onherroepelijk en werkt rechtstreeks door in het ruimtelijk beleid van de gemeente Nieuwegein. Binnen een jaar ná de genoemde datum dienen de betrokken gemeenten een bestemmingsplan conform het tracébesluit vast te stellen. Dit is voorgeschreven in de Tracéwet.

In het deelgebied Houten-Everdingen - waar het plangebied deel van uitmaakt - wordt de weg richting Breda verbreedt naar 4 reguliere rijstroken. De verbreding heeft ook gevolgen voor de bruggen op dit traject. Ten hoogte van het Amsterdam Rijnkanaal wordt de Houtensebrug gerenoveerd en verbreedt en ten hoogte van de Lek wordt de bestaande Hagesteinsebrug vervangen voor 2 nieuwe bruggen. Aan de westkant van de nieuwe Hagesteinsebrug komt een vrijliggend 2-richtingenfietspad. Daarnaast vindt lanschappelijke inpassing plaats. Bovengenoemde wijzigingen zijn - voorzover binnen het plangebied - vertaald in de juridische regeling van dit bestemmingsplan. Tevens is de aanleg van een tijdelijk werkterrein bij de Houtensebrug mogelijk gemaakt. Hiermee voldoet het bestemmingsplan aan de voorgeschreven eisen in de Tracéwet.

afbeelding "i_NL.IMRO.0356.BPKL2019HER001BPnw-VA04_0006.jpg"

Figuur 2.5 Visualisatie deelgebied Houten - Everdingen ter hoogte van het plangebied (bron: Rijkswaterstaat)

Hoofdstuk 4 Beleidskader

4.1 Inleiding

In het kader van het bestemmingsplan is de ontwikkeling getoetst aan de relevante beleidsstukken op rijks-, provinciaal en gemeentelijk niveau.

4.2 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)

In de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte formuleert het Rijk drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden blijven.

De regio Utrecht is onderdeel van de Noordvleugel van de Randstad. Er geldt geen specifiek beleid voor het plangebied.

Meer in het algemeen wordt aangegeven dat de economische kracht van Utrecht voornamelijk zit in de hoog opgeleide bevolking, de kennisintensieve en creatieve sectoren, de zakelijke en financiële dienstverlening en Life Sciences & Health (Utrecht Science Park). Maar ook de centrale ligging en landschappelijke en cultuurhistorische waarden dragen bij aan de economische kracht.

De economie en het aantal huishoudens zullen in Utrecht naar verwachting tot 2040 blijven groeien. Vanwege de complexiteit en de omvang van de binnenstedelijke opgave en de relatie van deze opgave met het functioneren van de draaischijf Utrecht maken het Rijk en de regio hierover afspraken.

Toetsing

Het bestemmingsplan voorziet in de uitbreiding van het bedrijvenpark. Deze ontwikkeling heeft geen raakvlakken met de nationale belangen uit de SVIR.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening, Regeling algemene regels ruimtelijke ordening(2012)

Het Barro en Rarro bevatten inhoudelijke regels van de Rijksoverheid waaraan bestemmingsplannen, provinciale inpassingsplannen, uitwerkingsplannen, wijzigingsplannen, beheersverordeningen en omgevingsvergunningen met ruimtelijke onderbouwing moeten voldoen. Het Barro bevat regels over Project Mainportontwikkeling Rotterdam (Maasvlakte II), Kustfundament, Grote rivieren, Waddenzee en Waddengebied, Defensie (militaire terreinen, munitie, militaire luchtvaart) en Erfgoed (Unesco). Voor dit bestemmingsplan zijn de volgende onderwerpen uit het Barro relevant:

  • Rijksvaarwegen;
  • Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.

Toetsing

Rijksvaarwegen (titel 2.1)

Voor het bestemmingsplan is relevant dat de gronden deels zijn gelegen binnen de begrenzing van een rijksvaarweg of een vrijwaringszone. Het betreft het Amsterdam-Rijnkanaal. Titel 2.1 geeft aan dat voor de wijziging van bestemmingsplannen waarbinnen rijksvaarwegen zijn gelegen, rekening dient te worden gehouden met het voorkomen van belemmeringen voor:

  • de doorvaart van de scheepvaart in de breedte, hoogte en diepte;
  • de zichtlijnen van de bemanning en de op het schip aanwezige navigatieapparatuur voor de scheepvaart;
  • het contact van de scheepvaart met bedienings- en begeleidingsobjecten;
  • de toegankelijkheid van de rijksvaarweg voor hulpdiensten; en
  • het uitvoeren van beheer en onderhoud van de rijksvaarweg.

Vanwege de CEMT-klasse VIb geldt er op basis van Barro artikel 2.1.2 lid 2 onder c een vrijwaringszone van 25 meter breed vanaf de begrenzing van de rijksvaarweg. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in een nieuw bedrijventerrein ten zuiden van het Amsterdam-Rijnkanaal. Er wordt ruim meer dan 25 meter afstand aangehouden tussen de toekomstige bedrijfskavels en het kanaal, mede vanwege de Nieuwe Hollandse Waterlinie. Op deze gronden geldt geen bouwvlak waardoor belemmeringen voor de scheepvaart niet zullen optreden.

Om de waterstaatsdoeleinden in de vorm van de waterhuishouding, het verkeer te water en de afvoer van hoog oppervlaktewater, sediment en ijs in stand te houden is de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterstaatkundige functie' opgenomen.

Titel 2.13 Erfgoed van uitzonderlijke universele waarde

Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde worden beschreven in titel 2.13. Eén van de erfgoederen die aangewezen is als erfgoed van uitzonderlijke waarde betreft de Nieuwe Hollandse Waterlinie. Deze is gelegen ter plaatse van het plangebied.

Provinciale Staten hebben de opdracht de begrenzing van de erfgoederen nader uit te werken.

In het kader van de toetsing aan de provinciale ruimtelijke verordening komt dit onderwerp daarom aan bod, zie paragraaf 4.3.

Besluit ruimtelijke ordening (2012)

Aan het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is op 1 oktober 2012 in artikel 3.1.6 de ladder voor duurzame verstedelijking toegevoegd. De wijziging van artikel 3.1.6 Bro is van toepassing op alle ruimtelijke besluiten die door overheden worden genomen, omdat zorgvuldige benutting van ruimte de grondslag moet zijn van alle ruimtelijke besluiten. Gevraagd wordt om standaard en gemotiveerd stappen te zetten ('de treden van de ladder') wanneer een nieuwe ontwikkeling of nieuwe ontwikkelingen om ruimtelijke inpassing vragen.

Toetsing

De behoefte aan bedrijventerrein in de provincie is onderzocht in het rapport Vraagraming Provincie Utrecht t/m 2027: bedrijventerreinen, stec 2016.

afbeelding "i_NL.IMRO.0356.BPKL2019HER001BPnw-VA04_0007.png"

Figuur 3.1 Prognose bedrijventerreinenbehoefte (bron: Vraagraming Provincie Utrecht t/m 2027)

De historische uitgifte is in het rapport leidend als verdeelsleutel van de vraag per regio. De helft van de vraag in de provincie Utrecht komt in de regio Utrecht terecht.


Het Programma bedrijventerrein 2013 t/m 2028 (in netto hectare) is vastgelegd in de Provinciale structuurvisie en mede op basis van bovenstaand onderzoek in 2016 herijkt.


Het bedrijventerreinenprogramma voor de Regio Utrecht is afgerond 21 hectare netto. Binnen de regio Utrecht is nog een grote restcapaciteit aan bedrijventerreinen vastgelegd in bestemmingsplannen, onder andere op de locaties De Meerpaal in Houten, Het Klooster in Nieuwegein, De Wetering en Haarrijn in Utrecht en Gaasperwaard in Vianen.


afbeelding "i_NL.IMRO.0356.BPKL2019HER001BPnw-VA04_0008.png"

Figuur 3.2 Bedrijventerreinenprogramma regio Utrecht, bron: provinciale structuurvisie Utrecht, herijking 2016

Voor Nieuwegein is uitbreiding met circa 10 hectare netto bedrijventerrein nog steeds actueel.

Hiervoor is ruimte gereserveerd. Het gebied is in de provinciale structuurvisie aangemerkt als 'toekomstig bedrijventerrein' (figuur 3.3).

afbeelding "i_NL.IMRO.0356.BPKL2019HER001BPnw-VA04_0009.png"

Figuur 3.3 Uitsnede Provinciale structuurvisiekaart Wonen en werken

Bij de Herijking PRV/PRS 2016 is geconstateerd dat op regionaal niveau in het stedelijk programma nog voldoende ruimte beschikbaar is voor de ontwikkeling van nieuwe bedrijventerreinen op basis van de regionale convenanten. Echter heeft de provincie recent (Statenbrief uitvoering motie “Regionaal draagvlak voor ontwikkelingen bedrijventerreinen, mei 2018) geconstateerd dat door de economische groei de vraag naar bedrijventerreinen is toegenomen.

Beschikbaar aanbod

Uit gegevens van IBIS blijkt dat er in de regio Utrecht in 2018 nog 72 ha netto bedrijventerrein beschikbaar is.

gemeente   terstond uitgeefbaar (netto ha)  
Bunnik   0  
De Bilt   1  
Houten   12  
Nieuwegein   28 (Het Klooster)  
Stichtse Vecht   1  
Utrecht   29  
Vianen   1  
Zeist   0  
Totaal regio Utrecht   72  

Figuur 3.4 uitgeefbaar bedrijventerrein, bron: IBIS, april 2019

In Nieuwegein is alleen op bedrijvenpark Het Klooster nog bedrijventerrein beschikbaar. Begin 2018 was nog 27, 8 ha netto bedrijventerrein terstond uitgeefbaar (Bron: IBIS 2019). 11,4 hectare is niet terstond uitgeefbaar en betreft het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0356.BPKL2019HER001BPnw-VA04_0010.png"

Figuur 3.5 Kavelkaart per 23 april 2019 (bron: gemeente Nieuwegein)

Uit de projectsite blijkt echter dat op dit moment nog maar ongeveer 4,3 ha beschikbaar is, verdeeld over 16 grotendeels kleine kavels. Een fors deel van het bedrijventerrein is sinds 2017 inmiddels verkocht of gereserveerd. Er is veel vraag naar ruimte op het terrein door de goede bereikbaarheid en centrale ligging.


De ruimte in het plangebied is vooruitlopend op de bestemmingswijziging in de markt gezet. Hier is nog 1 kavel beschikbaar met een oppervlakte van iets meer dan 2,7 ha. De andere drie kavels zijn al gereserveerd.


Conclusie

De berekende jaarlijkse regionale vraag tot en met 2027 is circa 10 hectare. Met de huidige plancapaciteit per 1 januari 2018 zou er dan in theorie voldoende uitgeefbare grond zijn voor circa 7 jaar. De vraag is in 2017 en 2018 echter fors toegenomen. Een groot deel van de plancapaciteit op Het Klooster is al verkocht of gereserveerd. Op basis van de huidige uitgiftesnelheid mag worden verwacht dat Het Klooster eind 2019 volledig is verkocht. De 3 van de 4 grotere kavels op het niet terstond uitgeefbare deel zijn ook al gereserveerd. De beschikbare ruimte op andere terreinen in de regio is onvoldoende om te kunnen voorzien in de berekende behoefte tot en met 2027. Er is daarom behoefte aan het toevoegen van 10 hectare bedrijventerrein bij bedrijvenpark Het Klooster, mede gelet op de goede bereikbaarheid en de centrale ligging in Nederland in de driehoek van de A2, A12 en A27. De ontwikkeling voldoet aan de ladder voor duurzame verstedelijking.

4.3 Provinciaal en regionaal beleid

Interim Omgevingsverordening provincie Utrecht (vastgesteld 10-03-2021)

Gelijktijdig met de Omgevingsvisie is de Interim Omgevingsverordening vastgesteld. De interim

omgevingsverordening bevat instructieregels over taken en bevoegdheden van gemeenten en waterschappen.

Daarnaast bevat de interim omgevingsverordening direct werkende regels. Dit zijn regels die rechtstreeks gelden voor bedrijven, burgers en andere initiatiefnemers bij het uitvoeren van een activiteit. Voor het voorliggende bestemmingsplan zijn de volgende onderwerpen relevant:

  • Watersysteem;
  • Ondergrond en bodem;
  • Cultuurhistorie en landschap;
  • Landbouw;
  • Wonen, werken recreëren.

Watersysteem

Het plangebied valt volgens kaart 2 Interim Omgevingsverordening (Watersysteem kaart 1) binnen het overstroombaar gebied (figuur 3.6). Grote delen van de provincie liggen in overstroombare gebieden van Nederrijn, Lek en het Eemmeer. Het is belangrijk dat vitale en kwetsbare objecten, zoals elektriciteitscentrales en ziekenhuizen, woonwijken en bedrijventerreinen bestand zijn tegen overstromingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0356.BPKL2019HER001BPnw-VA04_0011.jpg"

Figuur 3.6 Uitsnede kaart 2 Interim Omgevingsverordening

Doorwerking bestemmingsplan

Gemeenten dienen in hun bestemmingsplannen regels op te nemen ter bescherming van de vrijwaringszone versterking regionale waterkering. Dit wordt toegelicht in paragraaf 5.11
Het gehele plangebied valt binnen de aanduiding "overstroombaar gebied". Hier wordt ook beschreven hoe het plan rekening houdt met overstromingsgevaar.

Ondergrond en bodem

Op kaart 6 van de Interim Omgevingsverordening (Ondergrond en bodem kaart 1) valt een deel van het plangebied binnen de aanduiding 'matig kwetsbare drinkwatervoorraad'. Hier vinden geen ontwikkelingen plaats. Er zijn derhalve geen effecten op de matig kwetsbare drinkwatervoorraad. Tevens ligt binnen het plangebied een boringsvrije zone. Dit is nader toegelicht in paragraaf 5.11.

Cultuurhistorie

Het plangebied is in de Interim Omgevingsverordening aangewezen als militair erfgoed. Het militair erfgoed bestaat uit bestaat uit de deelgebieden Nieuwe Hollandse Waterlinie, Oude Hollandsche Waterlinie, Grebbelinie en Soesterberg en omgeving.

Het noordoostelijke deel van het plangebied valt binnen de (Voorlopige lijst) UNESCO Werelderfgoed Hollandse Waterlinies. Binnen deze zone zijn in het bestemmingsplan geen bebouwingsmogelijkheden opgenomen. Het bestemmingsplan is afgestemd op de UNESCO begrenzing.

afbeelding "i_NL.IMRO.0356.BPKL2019HER001BPnw-VA04_0012.jpg"

Figuur 3.7 Uitsnede kaart Cultuurhistorie en landschap kaart 1

Doorwerking bestemmingsplan

Het bestemmingsplan voorziet niet in ontwikkelingen die de cultuurhistorische waarden van de Nieuwe Hollandse Waterlinie aantasten. Daar waar het bestemmingsplan in de zone van de Nieuwe Hollandse Waterlinie valt, wordt geen bebouwing mogelijk gemaakt. Bij de begrenzing in het bestemmingsplan is rekening gehouden met de beoogde UNESCO begrenzing. In paragraaf 5.4 is hier nader op ingegaan. Het plan voldoet aan de regels voor cultuurhistorie.

Ten aanzien van de cultuurhistorische hoofdstructuur zijn in artikel 7.7 Interim Omgevingsverordening de volgende regels gesteld:

  • 1. In een bestemmingsplan dat betrekking heeft op locaties gelegen in de Cultuurhistorische hoofdstructuur wordt rekening gehouden met de waarden van de Cultuurhistorische hoofdstructuur en worden regels gesteld ter bescherming en benutting van deze waarden
  • 2. Als waarden van de Cultuurhistorische hoofdstructuur gelden de kernkwaliteiten, bedoeld in de Bijlage 14 Cultuurhistorie bij deze verordening, voor de volgende gebieden:
    • a. de Historische buitenplaatszone, die bestaat uit de deelgebieden Stichtse Lustwarande, Langbroekerwetering, Vecht, Amersfoortseweg (Wegh der Weegen), Laagte van Pijnenburg, Valleilandgoederen, Amelisweerd, Kasteel de Haar, Landgoed Linschoten, Maarsbergse Flank en Prattenburg-Remmerstein;
    • b. het Militair erfgoed, dat bestaat uit de deelgebieden Nieuwe Hollandse Waterlinie, Oude Hollandsche Waterlinie, Grebbelinie en Soesterberg en omgeving;
    • c. het Agrarisch cultuurlandschap, dat bestaat uit de deelgebieden Lopikerwaard, Kockengen-Kamerik-Zegveld, Westbroek, Linschoten, Ronde Venen, Soester Eng, Cope-ontginningscomplex Hei- en Boeicop e.o. en Zouweboezem;
    • d. de Historische infrastructuur, die bestaat uit de deelgebieden Route Impériale, Via Regia en Wegh der Weegen; en
    • e. de Archeologisch waardevolle zone, die bestaat uit de deelgebieden Utrechtse Heuvelrug, Limes en Dorestad.
  • 3. De motivering van een bestemmingsplan bevat: een beschrijving van de in het plangebied aanwezige cultuurhistorische waarden; en een beschrijving en motivering van de wijze waarop rekening is gehouden met deze waarden.

ad. 1

In het bestemmingsplan is een beschermingsregime opgenomen middels de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie 1' en 'Waarde - Cultuurhistorie 2'. De bouwvlakken binnen de bestemming 'Bedrijventerrein' hebben deze dubbelbestemming niet gekregen. In paragraaf 5.4 is een motivering opgenomen die is afgestemd met de provincie Utrecht. In deze motivering wordt aangegeven dat er zijn geen militaire objecten in het plangebied te vinden zijn, die bewaard moeten worden of waarop qua inrichting op aangehaakt kan worden. Het plangebied fungeerde wel als inundatiegebied. Het voormalig inundatiegebied wordt in de huidige situatie echter niet of nauwelijks nog als zodanig beleefd. De voorstelbaarheid is verdwenen door aantasting door allerlei ontwikkelingen: waaronder de aanleg van het Amsterdam Rijnkanaal (incl Plofsluis), de aanleg van de snelweg A27 en het aan de zuidkant al aangelegde deel van het Bedrijvenpark Het Klooster. De realisatie van het bedrijvenpark Het Klooster deelgebied 4 valt daarom ook niet binnen het UNESCO Werelderfgoed.

Om de beleving van de Nieuwe Hollandse Waterlinie toch een plek te geven is in het plan rekening gehouden met een zone van 50 meter langs het Amsterdam-Rijnkanaal die vrij van bebouwing wordt gehouden. De bedrijfskavels respecteren dus deze zone. De genoemde maat sluit aan bij de breedte, die als attentiezone aangehouden is langs de 'veilige' westzijde van de weerstandslijn langs het Lekkanaal. Deze zone dient dus als 'aandacht-zone' voor de beleving van de vroegere openheid en om de werking van de Plofsluis te kunnen uitleggen. Deze sluis was nodig om de negatieve rol van de aanleg van het Amsterdam-Rijnkanaal in de Nieuwe Hollandse Waterlinie-zone en de waterhuishouding te compenseren. Daarnaast wordt met deze zone (vooral vanuit recreatief oogpunt) de visuele relatie gehandhaafd en beleefbaar gemaakt tussen de NHW-zone langs het Lekkanaal en het nog wèl als zodanig herkenbare voormalige inundatiegebied ten oosten van de A27 (Eiland van Schalkwijk).

Tot slot is door de aansluiting van het toekomstige bedrijventerrein op de 'klare lijn' rekening gehouden met aspect cultuurhistorie. Het betreft de Vuilcop (westzijde) en de Schalkwijksewetering (zuidzijde). Het doel van de klare lijn om een heldere, waterrijke identiteit aan de nieuwe rand van Het Klooster te verschaffen blijft hierdoor behouden.

ad. 2

Zoals onder punt 1 is in de planvorming van het bedrijvenpark het Klooster rekening gehouden met het Militaire Erfgoed en zijn compenserende maatregelen buiten het plangebied getroffen waardoor het Erfgoed beleefbaar blijft.

ad. 3

Deze beschrijving is opgenomen in paragraaf 5.4.

Landschap

Het zuidelijk deel van het plangebied valt binnen de kaart 16 (Cultuurhistorie en landschap kaart 2) Landschap onder het Rivierengebied (figuur 3.8). Voor elke ontwikkeling in het landelijk gebied moet aansluiting gevonden worden bij de kernkwaliteiten, zoals beschreven in de bijlage Kernkwaliteiten landschap van de Interim Omgevinsverordening. Een strook langs het Amsterdam-Rijnkanaal is aangeduid voor 'gebied landschappelijke waarden'. Ingevolge Artikel 7.12 Interim Omgevingsverordening gelden specifieke regels voor het plaatsen en behouden van borden, spandoeken, vlaggen, informatiezuilen en vergelijkbare objecten. Deze worden in het bestemmingsplan niet mogelijk gemaakt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0356.BPKL2019HER001BPnw-VA04_0013.jpg"

Figuur 3.8: Uitsnede kaart Cultuurhistorie en landschap kaart 2

Doorwerking bestemmingsplan

In de als Rivierengebied aangemerkte delen van het plangebied vinden geen ontwikkelingen plaats. Hiermee wordt de kwaliteit van het landschap zoals deze is, behouden. Tevens maakt het bestemmingsplan geen objecten mogelijk die het gebied met landschappelijke waarden aantast.

Landbouw

Op de kaart landbouw valt een deel van het plangebied onder 'Agrarische bedrijven'. Tevens is het gebied aangeduid als 'glastuinbouw niet toegestaan'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0356.BPKL2019HER001BPnw-VA04_0014.jpg"

Figuur 3.9 Uitsnede kaart Landbouw Interim Omgevingsverordening

Samengevat gelden in dit gebied de volgende instructieregels voor agrarische bedrijven:

  • 1. Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op locaties binnen Agrarische bedrijven bevat geen bestemmingen en regels die voorzien in:
    • a. nieuwe agrarische bouwpercelen, tenzij het gaat om de verplaatsing van een grondgebonden landbouwbedrijf voor het voldoen aan internationale verplichtingen; en
    • b. een omschakeling van grondgebonden agrarisch bedrijf naar niet-grondgebonden veehouderij.
  • 2. Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op locaties binnen Agrarische bedrijven bevat bestemmingen en regels die voorzien in een agrarisch bouwperceel met een oppervlakte van maximaal 1,5 hectare ten behoeve van bestaande agrarische bedrijven, waarbij per bouwperceel maximaal één bedrijfswoning en bedrijfsgebouwen met maximaal één bouwlaag voor het stallen van dieren zijn toegestaan.
  • 3. Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op locaties binnen Agrarische bedrijven kan bestemmingen en regels bevatten die voorzien in uitbreiding van een bestaand agrarisch bouwperceel voor een grondgebonden veehouderij tot maximaal 2,5 hectare, mits is voldaan aan de volgende voorwaarden:
    • a. voorzien wordt in een goede landschappelijke inpassing:
    • b. de uitbreiding draagt bij aan verbetering van het dierenwelzijn;
    • c. de uitbreiding draagt bij aan vermindering van de milieubelasting; en
    • d. de uitbreiding draagt bij aan verbetering van de volksgezondheid.
  • 4. Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op locaties binnen Agrarische bedrijven kan bestemmingen en regels bevatten die nevenactiviteiten toestaan, mits voldaan is aan de volgende voorwaarden:
    • a. de nevenactiviteit blijft ruimtelijk ondergeschikt aan de agrarische activiteiten;
    • b. de nevenactiviteit vindt plaats binnen het bestaande bouwperceel;
    • c. erfinrichting en bedrijfsbebouwing zijn landschappelijk goed inpasbaar; en
    • d. omliggende agrarische bedrijven worden niet in hun bedrijfsvoering belemmerd.
  • 5. De motivering van een bestemmingsplan bevat een onderbouwing waaruit blijkt dat aan de genoemde voorwaarden is voldaan. Een beeldkwaliteitsparagraaf maakt onderdeel uit van de onderbouwing.

Doorwerking bestemmingsplan

ad. 1

In het bestemmingsplan worden geen nieuwe agrarische percelen toegevoegd, enkel de bestaande percelen worden in dit plan opgenomen. Het bestemmingsplan maakt omschakeling niet mogelijk.

ad. 2

In het bestemmingsplan zijn de vigerende bouwvlakken opgenomen. Het plan bevat geen mogelijkheden voor verruiming van bouwvlakken tot 2,5 ha. Hiervoor zal een afzonderlijke planologische procedure voor moeten worden doorlopen indien een dergelijke situatie zich voordoet.

ad. 3

N.v.t.

ad. 4

Het bestemmingsplan zal waar mogelijk ruimte bieden aan nevenfuncties binnen de kaders van de Omgevingsverordening. In paragraaf 3.4 is hier op ingegaan.

ad. 55

In paragraaf 3.4 is nader ingegaan op het thema landbouw.

Wonen, werken en recreëren

Op kaart 19 Interim Omgevingsverordening (Wonen, werken en recreëren kaart 2) valt het plangebied binnen het stedelijk gebied. Binnen het stedelijkgebied gelden instructieregels voor de vestiging van bedrijventerreinen. 

afbeelding "i_NL.IMRO.0356.BPKL2019HER001BPnw-VA04_0015.jpg"

Figuur 3.10: Uitsnede kaart Wonen, werken en recreëren kaart 2

  • 1. Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op locaties binnen Stedelijk gebied kan bestemmingen en regels bevatten voor bedrijventerreinen mits is voldaan aan de volgende voorwaarden:
    • a. de uitbreiding bedrijventerrein past in het door gedeputeerde staten vastgestelde programma Wonen en werken;
    • b. de revitalisering, herstructurering en efficiënter gebruik van bestaande bedrijventerreinen zijn verzekerd;
    • c. de uitbreiding bedrijventerreinen vindt plaats in aansluiting op een bestaand bedrijventerrein; en
    • d. de uitbreiding bedrijventerreinen leidt niet tot extra bodemdaling.

Een motivering van een bestemmingsplan bevat een onderbouwing waaruit blijkt dat aan de genoemde voorwaarden is voldaan.

Doorwerking bestemmingsplan

ad a.

In dit geval gaat het om de afronding van het nieuwe bedrijvenpark Het Klooster: fase 4. Deze locatie is opgenomen in het provinciaal programma Wonen en Werken en afgestemd in het Regionaal Convenant Bedrijventerreinen Regio Utrecht 2011-2020. Het Klooster fase 4 is als 'hard plaanaanbod' benoemd. Daarbij is ook rekening gehouden met de herstructureringsopgave die binnen de bestaande bedrijventerreinen in Nieuwegein plaatsvindt.

ad. b

De nieuwvestiging van Het Klooster fase 4 vindt plaats in samenhang met de herstructurering van Bedrijventerrein de Liesbosch. De gemeente is sinds 2007 in gesprek met de eigenaren en gebruikers van het vastgoed op bedrijventerrein de Liesbosch. Het doel is een opwaardering en intensivering van het meer dan 100 ha grote terrein door middel van herstructurering. Na een lange voorbereiding en vele gesprekken met de Provincie, Rijkswaterstaat, gemeente Utrecht en Houten over de ontsluiting van het gebied is er in 2018 een nieuw bestemmingsplan vastgesteld (bestemmingsplan Ravenswade e.o). Dit bestemmingsplan maakte de weg vrij voor herstructurering, omdat hiermee noodzakelijke maatregelen aan het wegennet plaats kunnen vinden.

Ondertussen is de nieuwe infrastructuur in aanleg. Het oude veilingterrein met braakliggende grond en oude gebouwen is vervangen door een gloednieuw JUMBO DC (fase 1) met BREAAM outstanding certificaat. Er volgen nog een fase 2 en 3. Daarmee is dan 23 ha geherstructureerd. Deze opwaardering heeft er ook toe geleid dat diverse pandeigenaren opnieuw investeren in hun pand door verbouw of zelfs sloop nieuwbouw. De eerste ontwikkelingen zijn ondertussen zichtbaar.

ad. c

De uitbreiding van het Klooster vindt plaats in aansluiting op het stedelijk gebied. De uitbreiding en landschappelijke inpassing zal in lijn zijn met de kwaliteit van het reeds gerealiseerde deel van bedrijvenpark Het Klooster, hiermee draagt dit bij aan een goede kwaliteit van de nieuwe kernrandzone. Omdat het bestemmingsplan voor bedrijventerrein de Liesbosch reeds onherroepelijk is, is in dit plan afgezien van het opnemen van een voorwaardelijke verplichting. Deze herstructurering is immers al planologisch geregeld. Tevens is dit niet meer vereist volgens het meest actuele provinciale beleid (Interim Omgevingsverordening).

In de concept Omgevingsvisie voor de gemeente Nieuwegein wordt naast het bovenstaande ingezet op toekomstbestendige bedrijventerreinen door onder andere in te zetten op verdichting, herstructurering en vernieuwing van bestaande bedrijventerreinen. De gemeente zet in op onder meer het verbeteren van de ontsluiting van de bedrijventerreinen, de aansluiting op snelwegen en de doorstroming. De bedrijventerreinen moeten schoon, heel en veilig zijn en blijven. Daarbij wordt gestuurd op hoogwaardige architectuur en goede stedenbouwkundige en landschappelijke inpassing.

ad. d

Uitgangspunt is dat het regenwater binnen het plangebied wordt opgevangen en vervolgens via het oppervlak wordt afgevoerd en infiltreert in het watersysteem. Op deze wijze wordt zoveel mogelijk droogte en bodemdaling voorkomen.

4.4 Gemeentelijk beleid

Omgevingsvisie: Nieuwegein verstedelijkt en vergroent (2020)

In de omgevingsvisie staan strategische langetermijnkeuzes voor de fysieke leefomgeving. De visie geeft op hoofdlijnen antwoord op de volgende vragen:

  • 1. Welke uitdagingen en ruimtelijke ontwikkelingen kent Nieuwegein?
  • 2. Welke ambities hebben we voor het toekomstig Nieuwegein?
  • 3. Hoe willen we dat Nieuwegein er in 2040 uitziet?
  • 4. Welke keuzes maken we vandaag om het toekomstige Nieuwegein vorm te geven?

Toetsing

In de omgevingsvisie is deelgebied 4 van Bedrijvenpark Het Klooster aangeduid als duurzaam, innovatief bedrijventerrein (zie figuur 3.11). De gemeente zet in op toekomstbestendige economische

kerngebieden: Plettenburg, De Wiers-Zuid, Het Klooster en de Liesbosch. Hiervoor is onder andere een goede bereikbaarheid nodig. De gemeente richt zich onder meer op het verbeteren van de ontsluiting van de bedrijventerreinen, de aansluiting op snelwegen en de doorstroming. Bij herontwikkeling zet de gemeente in op het beter gebruiken van de ruimte op deze bedrijventerreinen.

Specifiek voor het Klooster wordt aangegeven dat het merendeel van de kavels op Het Klooster is uitgegeven. Daarom zet de gemeente in op parkmanagement op Het Klooster. Door het mogelijk maken van Het Klooster deelgebied 4 is het bestemmingsplan in lijn met de Omgevingsvisie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0356.BPKL2019HER001BPnw-VA04_0016.jpg"

Figuur 3.11 Uitsnede kaart Nieuwegein 2040

Economische Visie Nieuwegein (2017)

De gemeente Nieuwegein wil de werkgelegenheid in de stad behouden en nieuwe bedrijven aantrekken. Ze streeft naar een gezonde lokale en regionale economie waar iedereen aan kan meedoen. Een economie die goed is voor ondernemers, werkgevers én werknemers. Werken aan verbinding en vertrouwen staat daarbij centraal. De gemeente brengt ondernemers en werkgevers met elkaar in verbinding zodat kansen in beeld worden gebracht en er nieuwe initiatieven, innovaties en partnerschappen ontstaan.

De gemeente zorgt ook dat het ondernemersklimaat zich blijvend kan verbeteren. Van grote waarde is de centrale ligging, bereikbaarheid en ondernemers en werkgevers. Er wordt gewerkt vanuit de leidende principes van een "ja, mits houding" en het feit dat ondernemers recht hebben op snelle en duidelijke besluitvorming. Onduidelijkheid remt het innovatie- en investeringsvermogen en daarmee de werkgelegenheid.

Er zijn vier thema's geformuleerd binnen de economische visie:

  • 1. De werknemer centraal
    Hierin wordt aandacht besteed aan het samenbrengen van werkgevers met voldoende en geschikte werknemers. Dit thema gaat ook over de aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt.
  • 2. Regionaal is het nieuwe lokaal
    Dit thema gaat over lokaal en regionaal samenwerken.
  • 3. Profileren
    Hoe een gemeente zich profileert is zeer belangrijk. De centrale ligging, de bereikbaarheid en betaalbaarheid van Nieuwegein zijn de belangrijkste kwaliteiten. Ook wordt Nieuwegein aangeduid als logistieke hotspot. Bedrijvenpark het Klooster is een zeer aantrekkelijke vestigingsplaats voor grootschalige en landelijk opererende namen.
  • 4. Innoveren
    De gemeente moet op diverse vlakken blijven innoveren om een aantrekkelijke vestigingsplaats te blijven. Dit kan zijn op het gebied van duurzaamheid, zoals nieuwe vormen van mobiliteit of innovatieve vormen van bouwen, maar ook op het gebied van regelgeving. Gemeenten moeten blijven streven naar beperking in (ruimtelijke) regelgeving en optimale dienstverlening om startende ondernemers te stimuleren.

Toetsing

Met dit bestemmingsplan wordt de realisatie van het laatste deel van bedrijvenpark het Klooster mogelijk gemaakt. Dit bedrijvenpark is een belangrijke trekker voor grote bedrijven en de noordelijke afronding sluit daar bij aan.

Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten

5.1 Inleiding

Zoals hiervoor beschreven, bestaat het plangebied uit twee verschillende delen. Het noordelijk deel maakt de verdere ontwikkeling van het bedrijvenpark Het Klooster mogelijk. Het zuidelijk deel legt voornamelijk de huidige situatie vast.

5.2 Milieueffectrapportage

Beleid en normstelling

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning plan-m.e.r.-plichtig, project-m.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Indien een activiteit onder de drempelwaarden blijft, dient alsnog een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd te worden, waarbij onderzocht dient te worden of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen heeft voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten.


Onderzoek en conclusie

In het verleden is voor bedrijvenpark Het Klooster een milieueffectrapportage opgesteld. In dit milieueffectrapport is uitgegaan van een oppervlak van 125 ha (bruto). Het m.e.r. was onderdeel van het bestemmingsplan 'Bedrijvenpark Het Klooster' dat in 2002 door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State is vernietigd. Vervolgens is de gemeente Nieuwegein alsnog van start gegaan met bestemmingsplannen voor de verschillende deelgebieden en is het oorspronkelijke m.e.r. geactualiseerd en aangevuld. Op basis van deze aanvullingen heeft de Commissie m.e.r. een positief advies afgegeven.

Fase 4 is onderdeel van de voorgenomen activiteiten die in het MER zijn onderzocht en beoordeeld. Er kan opnieuw een m.e.r.-procedure aan de orde zijn wanneer:

  • niet uitgesloten kan worden dat de ontwikkeling van fase 4 leidt tot significante negatieve effecten waardoor een passende beoordeling op grond van de Wet natuurbescherming nodig is. Een passende beoordeling brengt automatisch een planm.e.r.-plicht met zich mee;
  • het bestemmingsplan voor fase 4 kaderstellend is voor m.e.r.-(beoordelings)plichtige vervolgbesluiten.

Passende beoordeling vanwege effecten op Natura 2000?

In paragraaf 5.8 is ingegaan op de mogelijke effecten op Natura 2000. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied betreft Uiterwaarden Lek op circa 7,4 km afstand. Gezien deze afstand kunnen voor de meeste criteria significante negatieve effecten op voorhand worden uitgesloten. Uitzondering vormen de mogelijke gevolgen voor de stikstofdepositie binnen Natura 2000. Er is een berekening uitgevoerd om de toename ten gevolge van de ontwikkeling van fase 4 in beeld te brengen. Hieruit blijkt dat de maximale toename zeer beperkt is (0,03 mol/ha/jaar). In het onderzoek is geen rekening gehouden met eventuele ontwikkelingen binnen de agrarische bouwvlakken. Om in de planregels te borgen dat geen significante negatieve effecten optreden ten gevolge van de eventuele realisatie van dierverblijven binnen de agrarische bouwvlakken is vastgelegd dat de stikstofdepositie ter plaatse van verzuringsgevoelige habitats binnen Natura 2000 niet mag toenemen.

Kaderstellend bestemmingsplan?

Het is niet aannemelijk dat zich binnen fase 4 bedrijven zullen vestigen die in het kader van de omgevingsvergunning m.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. In de C en D-lijst bij het Besluit m.e.r. zijn met name bedrijfsactiviteiten opgenomen die onderdeel kunnen zijn van chemische bedrijven, grootschalige productiegerichte bedrijven en energieopwekkende bedrijven. Fase 4 richt zich met name op het faciliteren van logistieke bedrijven. Ook op het bestaande bedrijventerrein zijn vooral

logistieke bedrijven en middelgrote en kleine bedrijven gevestigd. Het bestemmingsplan staat bedrijfsactiviteiten toe uit ten hoogste categorie 4.1 en staat de vestiging van grote lawaaimakers en risicovolle inrichtingen niet toe. Hiermee is de vestiging van zware bedrijven binnen het plangebied uitgesloten. gezien het voorgaande wordt geconcludeerd dat het niet aannemelijk is dat het bestemmingsplan kaderstellend is voor m.e.r.-plichtige of m.e.r.-beoordelingsplichtige vervolgbesluiten.

Herstelbesluit

Op basis van het voorgaande is in het vastgestelde bestemmingsplan door de raad geconcludeerd dat er in het kader van het bestemmingsplan Zuidoostelijke Stadsrand geen sprake is van (nieuwe) m.e.r.-verplichtingen. Op basis van de uitspraak van de voorzieningenrechter (rechtsoverweging 6.2) is het echter wel noodzakelijk om een afzonderlijk m.e.r. beoordelingsbesluit te worden nemen. Om dit gebrek te herstellen en ter onderbouwing van dit besluit is in bijlage 11 een aanmeldnotitie toegevoegd waarin een vormvrije m.e.r. beoordeling heeft plaatsgevonden.

5.3 Archeologie

Toetsingskader
Erfgoedwet
De Nederlandse bodem zit vol met archeologische waarden. Met de ondertekening van het Europese verdrag van Valletta in 1992, een verdrag over behoud en beheer van het archeologische erfgoed, hebben de lidstaten zich tot doel gesteld het bodemarchief te beschermen. Met ingang van 1 september 2007 is het Verdrag van Valletta geïmplementeerd in de Nederlandse wetgeving door middel van de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz), waardoor het verdrag een juridisch fundament kreeg. Deze wijzigingswet heeft onder meer wijzigingen aangebracht in de Monumentenwet 1988. De Monumentenwet is op 1 juli 2016 deels (met een overgangstermijn tot de Omgevingswet) vervangen door de Erfgoedwet. Deze wet handelt over het aanwijzen van te beschermen cultureel erfgoed. Naast de Monumentenwet vervangt de Erfgoedwet ook andere wetten zoals de Wet tot behoud van cultuurbezit. De Erfgoedwet kent een aantal nieuwe bepalingen. Het gaat om het vaststellen van een gemeentelijke erfgoedverordening en het bijhouden van een erfgoedregister. Ook dienen burgemeester en wethouders het voornemen om hun cultuurgoederen en verzamelingen te vervreemden bekend te maken. De Erfgoedwet bevat bovendien diverse veranderingen met lokale gevolgen, zoals de vervanging van de landelijke aanwijzing van beschermde stads- en dorpsgezichten door een rijksinstructie aan gemeenten. Onderdelen van de Monumentenwet 1988 die in 2021 naar de Omgevingswet overgaan, blijven van kracht tot die wet in werking treedt. De vuistregel voor de verdeling tussen de Erfgoedwet en de nieuwe Omgevingswet is:

  • Roerend cultureel erfgoed en de aanwijzing van rijksmonumenten staat in de Erfgoedwet;
  • De aanwijzing van ruimtelijk cultureel erfgoed (stads- en dorpsgezichten en cultuurlandschappen) en omgang met het cultureel erfgoed in de fysieke leefomgeving komt in de Omgevingswet.

Gemeentelijk archeologiebeleid

Om de gemeentelijke rol als beslissend bestuursorgaan adequaat te kunnen vervullen, is een gemeentelijk archeologiebeleid met een eigen (inhoudelijk en bestuurlijk) afwegingskader opgesteld.

De bij het beleid horende archeologische verwachtingskaart geeft op perceelsniveau inzicht in het voorkomen van bekende en te verwachten archeologische waarden. Daarnaast bevat de kaart een informatielaag met mogelijke diepteligging van de te verwachten archeologie en bodemverstoring. De archeologische verwachtingskaart vormt de basis voor een archeologische beleidskaart: aan de verwachtingen worden voorschriften gekoppeld die inzichtelijk maken waar geen onderzoek nodig is en waar wel.

Deze beleidskaart vormt op zijn beurt de basis voor het aanpassen van bestemmingsplannen en bij de verlening van bouw- en aanlegvergunningen. Het archeologiebeleid van Nieuwegein onderscheidt tien verschillende waarden archeologie.

Onderzoek archeologie

Bedrijvenpark Het Klooster deelgebied 4

Bureau RAAP heeft in het kader van de ontwikkeling van bedrijvenpark het Klooster een aantal archeologische onderzoeken naar de archeologische verwachtingen en waarden in het gebied uitgevoerd. De resultaten hiervan zijn weergeven op de (advies)kaarten (figuur 4.1a en figuur 4.1b). Voor het uiterst zuidelijke deel van het plangebied worden weinig archeologische waarden verwacht. In het noordelijke deel, deelgebied 4, werden wel archeologische waarden verwacht. Hier hebben, ter plaatse van de bouwkavels, drie archeologische opgravingen plaatsgevonden die vindplaatsen uit de Steentijd en de Middeleeuwen hebben opgeleverd (figuur 4.1b). Een gedeelte van dit deelgebied 4 is niet opgegraven en wordt groenzone, en krijgt op de plankaart daarom een bescherming met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1' en de aanduiding 'specifieke vorm van waarde'. Het gaat hierbij om de niet te bebouwen gedeeltes in de zuidelijke helft van deelgebied 4, langs de Vuilcopse Kanaaldijk. De andere dubbelbestemmingen zijn gerelateerd aan ridderhofstad Heemstede dat zich grotendeels aan de overzijde van de Vuilcop bevindt, en aan de Jutphaas stroomgordel die zich in de noordelijke punt van het plangebied bevindt. Tot slot heeft de Houtense Wetering een dubbelbestemming archeologie. Hier geldt code JF0.

afbeelding "i_NL.IMRO.0356.BPKL2019HER001BPnw-VA04_0017.png"

Figuur 4.1.a: Beleidsadvieskaart archeologie (bron: RAAP-adviesdocument 815 Bedrijvenpark het Klooster in Nieuwegein)

afbeelding "i_NL.IMRO.0356.BPKL2019HER001BPnw-VA04_0018.png"

Figuur 4.1.b: De middeleeuwse vindplaats op basis van de uitgevoerde opgraving en het uitgevoerde proefsleuvenonderzoek. (bron: Programma van Eisen 2324. Plangebied Het Klooster, deelgebied 4 te Nieuwegein. Gemeente Nieuwegein. Opgraving vroegmiddeleeuwse visvangstlocatie en laatmiddeleeuwse vindplaats. RAAP 2020)

Overig plangebied

Voor het overige plangebied geldt de gemeentelijke beleidsadvieskaart. Volgens deze kaart gelden meerdere archeologische verwachtingen (figuur 4.2)

afbeelding "i_NL.IMRO.0356.BPKL2019HER001BPnw-VA04_0019.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0356.BPKL2019HER001BPnw-VA04_0020.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0356.BPKL2019HER001BPnw-VA04_0021.png"

Figuur 4.2 Uitsnede gemeentelijke beleidsadvieskaart

In het overig plangebied zijn vijf verschillende archeologische verwachtingswaarden aanwezig: AWV 2, AWV 3, AWV 4, AWV 5 en AWV 6. De verschillende archeologische verwachtingswaarden worden door middel van een passende dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' op de verbeelding weergegeven. Indien een aangevraagde omgevingsvergunning voor een activiteit de bij de verwachtingswaarde behorende vrijstellingsgrens overschrijdt, dient de initiatiefnemer een archeologisch onderzoek uit te voeren. Een archeologisch onderzoek is verplicht wanneer beide waarden overschreden worden (grootte plangebied en diepte van de bodemingreep).

5.4 Cultuurhistorie

Toetsingskader

Besluit ruimtelijke ordening

Per 1 januari 2012 is in het kader van de modernisering van de monumentenzorg (MOMO) in het Besluit ruimtelijke ordening van het Rijk opgenomen dat gemeenten bij het maken van bestemmingsplannen het aspect cultuurhistorie expliciet moeten meewegen. Het besluit regelt dat de effecten van een initiatief op cultuurhistorische waarden in een gebied inzichtelijk worden gemaakt en ruimtelijk worden afgewogen. Eventuele waarden kunnen, door middel van specifieke regels, worden vastgelegd in het plan.

Gemeentelijk beleid cultuurhistorie

Om adequaat invulling te kunnen geven aan de nieuwe taak van de gemeente om rekening te houden met binnen het bestemmingsplan aanwezige cultuurhistorische waarden, heeft de gemeente Nieuwegein een cultuurhistorisch onderzoek laten uitvoeren (Jonge stad, oude kwaliteiten, Een interdisciplinaire studie naar het aardkundig, historisch-geografisch, historisch-bouwkundig en stedenbouwkundig erfgoed in de gemeente Nieuwegein, RAAP, 2013). Het betreft een interdisciplinaire studie naar het aardkundig, historisch-geografisch, historisch-bouwkundig en stedenbouwkundig erfgoed in de gemeente Nieuwegein. Het onderzoek is gemeentebreed opgezet. Hierdoor kunnen onder meer waardevolle structuren optimaal in beeld worden gebracht. Op basis van deze inventarisatie zal de gemeente haar cultuurhistorische beleid vormgeven en vaststellen.

Onderzoek

Aardkundige elementen

In het noordelijk deel van het plangebied liggen de Jutphaas- en Blokstroomgordels relatief dicht aan het maaiveld. Als gevolg van reliëfinversie zijn de oeverwallen en rivierbedding als hoger gelegen gebieden zichtbaar in het buitengebied. Hier kunnen ook restgeulen waarneembaar zijn in het microreliëf. Voor de herkenbaarheid van deze stroomgordels is het van belang dit microreliëf te behouden. Op basis van het kadastraal minuutplan uit de periode 1811-1832 blijkt een duidelijk verband te bestaan tussen de spreiding van ondiep gelegen stroomgordels en de grootte van het verkavelingspatroon. Algemeen genomen zijn percelen groter op de ondiep gelegen stroomgordelafzettingen, omdat deze hoger gelegen gronden minder ontwatering behoefden en er dus minder sloten zijn gegraven. Het is wenselijk dergelijke verkavelingspatronen zoveel mogelijk herkenbaar te houden.

In de polder Het Klooster is een deel van een fossiele rivierloop nog herkenbaar aan een kronkelende sloot. Het betreft een zogenaamde crevassegeul, een erosiegeul die is ontstaan bij het doorbreken of overstromen van de oeverwal van een rivier bij hoog water. Deze crevasse heeft in het verleden dienst gedaan als doorvaarroute tussen IJsselstein en Houten. Voor de herkenbaarheid van deze crevasse is het van belang dit specifieke verkavelingspatroon te behouden evenals het eventueel voorkomende microreliëf.

Historische geografie en landschap

Het plangebied bestaat in de huidige situatie - naast de infrastructuur en voorzieningen langs de A27 - hoofdzakelijk uit landbouwgebied met uitzondering van het uiterste noorden van het plangebied. Het oude, in de middeleeuwen ontgonnen landschap is in het agrarische gebied nog goed herkenbaar.

De onbebouwde gronden waar deelgebied 4 van bedrijvenpark Het Klooster is beoogd, heeft een geheel eigen perceelsstructuur. Door de aanleg van het Amsterdam-Rijnkanaal werd een deel van de gemeente Houten afgesneden, dat in de jaren 60 bij Jutphaas werd gevoegd. Het betrof delen van de ontginning Heemstede-Wulven, die waarschijnlijk ouder was dan de cope Jutphaas. De percelen waren hier, anders dan in Jutphaas, oost-west gericht. Ook al door de aanwezigheid van twee oude weteringen, de Houtense Wetering en zuidelijk daarvan de Hoonwetering, was de perceelstructuur minder regelmatig.

De percelering en de weteringen zijn nog in het landschap te zien.

In het zuidelijk deel van het plangebied, ten zuiden van de Achterweg, zijn de strokenontginningen nog zichtbaar. Vanaf de vanouds bewoonde gebieden, werden in de middeleeuwen de lagere en nattere delen van het rivierkleigebied ontgonnen. Dit gebeurde vanaf de Lekoever, maar ook vanuit andere bewoonde gebieden, zoals de Wiers. De duidelijke strokenstructuur verraadt een gepland karakter. De strokenontginningen bestonden in de 19e eeuw uit strookvormige percelen die als akker, grasland of boomgaard in gebruik waren. Vrij veel percelen waren met bos beplant, vaak in de vorm van griend (hakhout en snijhout van wilg en es) of als hakhout van els. De sloten liepen in rechte lijnen door tot aan de Lekdijk,

Ten zuiden van de Achterweg is de richting en vorm van de stroken nog goed herkenbaar en ook de relatie met de Lekdijk is goed zichtbaar. De richting wordt bovendien geaccentueerd door greppels en ruggen in de lengterichting van de percelen. Hier ligt ook het omgrachte erf Het Haagje. Nog steeds worden de graslanden afgewisseld met boomgaarden. Direct ten oosten van de A27 ligt nog een deel van de hoogstamboomgaard. Er is iets meer bebouwing gekomen ten opzichte van de situatie in de 19e eeuw. Ten oosten van de A27 zijn tunnelkassen verschenen. Dit gebied is van belang als onderdeel van een grote open ruimte die zich van de A27 uitstrekt tot aan Wijk bij Duurstede over het Eiland van Schalkwijk.

Stedenbouwkundige ontwikkeling en bebouwingskarakteristiek

Het bestemmingsplangebied omvat - naast de infrastructuur en voorzieningen van de A27 - het nog intacte agrarische gebied ten oosten van het Lekkanaal. Het gebied wordt begrensd en doorsneden door een aantal belangrijke historische (water)structuren: de Lek met de Lekdijk bevindt zich aan de zuidzijde, het Lekkanaal uit 1936 aan de westzijde, en het Amsterdam-Rijnkanaal (voltooid 1952) aan de noordzijde. Het gebied is voornamelijk agrarisch in gebruik geweest. Aan het agrarische verleden herinneren enkele boerenerven, met name langs de Lekdijk en aan de parallel hieraan lopende Achterweg. Van grote cultuurhistorische waarde is de boerderij Lekdijk-Oost 1, een langhuisboerderij met zadeldak en markante rondboogvensters uit 1876. Op het erf bevinden zich nog een veeschuur en

een hooiberg. Ook bij enkele andere, overigens sterk vernieuwde boerenerven bevinden zich nog

hooibergen, meestal uit het midden van de 20e eeuw.

De hiervoor beschreven en cultuurhistorische en landschappelijke waarden zijn op de gemeentelijke cultuurhistorische doorvertaald naar verschillende typen waarden, zie figuur 4.3.

afbeelding "i_NL.IMRO.0356.BPKL2019HER001BPnw-VA04_0022.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0356.BPKL2019HER001BPnw-VA04_0023.jpg"


Figuur 4.3 Uitsnede Cultuurhistorische waardenkaart gemeente Nieuwegein

Nieuwe Hollandse Waterlinie

Het plangebied ligt binnen de Nieuwe Hollandse Waterlinie (NHW). Deze linie bestaat uit een systeem van dijken, kanalen, sluizen, militaire werken en gebieden die onder water gezet konden worden (inundatiekommen). De NHW is een verdedigingslinie voor westelijk Nederland van de 19e eeuw tot de jaren zestig van de 20e eeuw en is aangelegd tussen Muiden en de Biesbosch. Veel objecten, landschappelijke structuren en inundatiekommen zijn nog aanwezig in het huidige landschap en grotendeels beschermd als rijksmonument.

De Nieuwe Hollandse Waterlinie (NHW) staat op de nominatie voor UNESCO Werelderfgoed. In de Statement of Outstanding Universal Value (sOUV) zijn 3 kernkwaliteiten van de NHW benoemd

  • 1. het strategisch landschap;
  • 2. de waterstaatkundige werken;
  • 3. de militaire versterkingen;

Deze vormen de basis voor de uitzonderlijke universele waarde van de Nieuwe Hollandse Waterlinie.

ad. 1 Strategisch landschap

De Hollandse Waterlinies gaven het cultuurlandschap een militair-strategische functie. De hoofdverdedigingslijn van de Nieuwe Hollandse Waterlinie laat de grens van hoog naar laaggelegen Nederland zien. Onder het Strategisch Landschap worden de volgende onderdelen gevat: hoofdverdedigingslijn, komkering, inundatiekommen, accessen, Verboden Kringen en tenslotte de houten huizen.

ad. 2 Waterstaatkundige werken

Bij een onderwaterzetting werden de functies ‘bescherming tegen watersnood’ en ‘bemaling voor landbouw’ omgedraaid; polderland werd, in plaats van drooggemalen, gecontroleerd onder water gezet voor het militaire doel waardoor een tijdelijke barrière ontstond. Bestaande waterwerken en speciaal aangelegde militaire inundatiewerken zorgden hiervoor. Dijken en kaden waren nodig om het water te keren en kanalen lieten sneller extra water in. Sluizen, dammen, duikers en gemalen waren nodig om de onderwaterzettingen nauwkeurig te kunnen regelen.

ad. 3 Militaire versterkingen

De militaire versterkingen zijn gebouwd op plaatsen waar de vijand het water kon ontwijken. Dit was op hoger gelegen delen van het landschap en kruisende infrastructuur, zoals wegen, spoorwegen en rivieren. De militaire werken bestaan uit forten, batterijen, schuilplaatsen en geschutskoepels.

Situatie plangebied

Er zijn geen militaire objecten in het plangebied te vinden, die bewaard moeten worden of waarop qua inrichting op aangehaakt kan worden. Het plangebied fungeerde wel als inundatiegebied. Het voormalig inundatiegebied wordt in de huidige situatie echter niet of nauwelijks nog als zodanig beleefd. De voorstelbaarheid is verdwenen door aantasting door allerlei ontwikkelingen: waaronder de aanleg van het Amsterdam Rijnkanaal (incl Plofsluis), de aanleg van de snelweg A27 en het aan de zuidkant al aangelegde deel van het Bedrijvenpark Het Klooster.

 

De realisatie van het bedrijvenpark Het Klooster deelgebied 4 valt dan ook niet binnen de UNESCO aanwijzing (zie figuur 4.4).

afbeelding "i_NL.IMRO.0356.BPKL2019HER001BPnw-VA04_0024.jpg"

Figuur 4.4 Uitsnede kaart 3 kernkwaliteiten NHW (bron: programma Nieuwe Hollandse Waterlinie)

Om de beleving van de Nieuwe Hollandse Waterlinie toch een plek te geven is in het plan rekening gehouden met een zone van 50 meter langs het Amsterdam-Rijnkanaal die vrij van bebouwing wordt gehouden. De bedrijfskavels respecteren dus deze zone. De genoemde maat sluit aan bij de breedte, die als attentiezone aangehouden is langs de 'veilige' westzijde van de weerstandslijn langs het Lekkanaal. Deze zone dient dus als 'aandacht-zone' voor de beleving van de vroegere openheid en om de werking van de Plofsluis te kunnen uitleggen. Deze sluis was nodig om de negatieve rol van de aanleg van het Amsterdam-Rijnkanaal in de Nieuwe Hollandse Waterlinie-zone en de waterhuishouding te compenseren. Daarnaast wordt met deze zone (vooral vanuit recreatief oogpunt) de visuele relatie gehandhaafd en beleefbaar gemaakt tussen de NHW-zone langs het Lekkanaal en het nog wèl als zodanig herkenbare voormalige inundatiegebied ten oosten van de A27 (Eiland van Schalkwijk).

Tot slot is door de aansluiting van het toekomstige bedrijventerrein op de 'klare lijn' rekening gehouden met aspect cultuurhistorie. Het betreft de Vuilcop (westzijde) en de Schalkwijksewetering (zuidzijde). Het doel van de klare lijn om een heldere, waterrijke identiteit aan de nieuwe rand van Het Klooster te verschaffen blijft hierdoor behouden.

Conclusie

Het bestemmingsplan houdt voldoende rekening met het aspect 'Cultuurhistorie'. De Nieuwe Hollandse Waterlinie, voorzover gelegen binnen het plangebied, heeft de dubbelbestemming Waarde - Cultuurhistorie 1. Gebieden met een middenwaarde (CHW 3), hoge waarde (CHW 4) en zeer hoge waarde (CHW 5) hebben - afgezien van het bedrijvenpark Het Klooster deelgebied 4 - een dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie 2' en/of Waarde - Landschap ten behoeve van een zorgvuldige omgang met de cultuurhistorische waarden. De dubbelbestemming is in de regels nader gespecificeerd. De cultuurhistorische waarden in Het Klooster fase 4 verdwijnen gedeeltelijk door de uitbreiding van het bedrijventerrein. In dit gebied blijft de Houtense wetering met een kleine groene buffer behouden en wordt daarnaast een bebouwingsvrije buffer van 50 meter breed gehanteerd vanaf het acces Amsterdam Rijnkanaal. De invulling van deze bufferzone heeft een nadere uitwerking in het beeldkwaliteitsplan.

5.5 Verkeer en parkeren

Toetsingskader

Op het gebied van verkeer en vervoer bestaat geen specifieke wetgeving die relevant is voor de voorgenomen activiteit. Wel dient in het kader van het ruimtelijk plan dat de activiteit mogelijk maakt, te worden onderbouwd dat het geheel voldoet aan een goede ruimtelijke ordening. Dit houdt onder meer in dat er voldoende parkeergelegenheid aanwezig dient te zijn en de eventuele verkeerstoename niet leidt tot knelpunten in de verkeersafwikkeling.

Voor de beoogde ontwikkeling wordt de parkeerbehoefte berekend volgens de parkeernormen die zijn opgenomen in de 'Nota parkeernormen 2011 - 2015' van de gemeente Nieuwegein. De verkeersgeneratie wordt berekend op basis van kencijfers van het CROW (publicatie 381, 2018). De parkeernorm en het kencijfer worden bepaald aan de hand van het stedelijk karakter van de gemeente en de ligging ten opzichte van de stad. Aangezien het plangebied in Nieuwegein ligt, wordt aansluitend met het parkeerbeleid een sterk stedelijk karakter gehanteerd en ligt het plangebied in de rest bebouwde kom/overig gebied van Nieuwegein. Binnen de bandbreedte van het CROW-kencijfer wordt het gemiddelde gehanteerd.

Gemeentelijk Mobiliteitsplan+, 2030 (2013)

Het Gemeentelijk Mobiliteitsplan (GMP+) schetst de visie op het gebied van verkeer en vervoer voor

Nieuwegein tot 2030. Verkeer bestaat echter uit verschillende vervoerswijzen met verschillende belangen die elkaar soms versterken, maar elkaar soms ook in de weg zitten. De 'plus' van het GMP ligt op het terrein van milieu; specifiek lucht en geluid. Een integrale visie zoals verwoord in het GMP+ moet bijdragen aan het nemen van de juiste maatregelen in het omvangrijke en complexe verkeerssysteem.

De doelen van dit GMP+ zijn dan ook:

  • 1. het formuleren van verkeer- en vervoerbeleid vanuit een integrale visie die zoveel mogelijk rekening houdt met andere beleidsvelden;
  • 2. het voorstellen van maatregelen bij knelpunten in de afweging tussen verkeer, vervoer en milieu.

Het GMP+ bevat acties die een nauw verband hebben met de beleidsuitgangspunten die in de door de gemeenteraad vastgestelde startnotitie zijn neergelegd. Deze acties laten zien hoe de gemeente het beleid zichtbaar wil maken met als doel mensen te verleiden andere, duurzamere vervoerswijzen te kiezen dan de auto.

Ontsluiting

Gemotoriseerd verkeer

Het noordelijk deel van het bedrijvenpark wordt ontsloten via het Waterliniedok, een gebiedsontsluitingsweg (momenteel nog ingericht als industrieweg) waar een maximum snelheid van 50 km/h geldt (ter hoogte van de snelweg 80 km/u). In zuidelijke richting verbindt het Inundatiedok (eveneens een gebiedsontsluitingsweg, 50 km/u) deze weg met het kruispunt Waterliniedok – Inundatiedok. Door op dit met verkeerslichten geregelde kruispunt in westelijke richting te rijden, wordt het centrum van Nieuwegein bereikt. In oostelijke richting liggen op korte afstand een tweetal rotondes naar de op- en afritten van de A27. Deze rijksweg verbindt Nieuwegein met onder andere Utrecht en Breda.

Langzaam verkeer

Langzaam verkeer is gescheiden van de rijbaan en kan via het Inundatiedok en het Waterliniedok het

centrum van Nieuwegein bereiken. Daarnaast is er een fietsverbinding richting het Amsterdam-Rijnkanaal en de Plofsluis, van waar Houten en de oostzijde van Utrecht kan worden bereikt. Binnen Het Klooster fase 4 wordt een nieuwe fietsverbinding aangelegd richting de Vuilcop en de Vuilcopsekanaaldijk.

Openbaar vervoer

Het bedrijvenpark wordt per bus ontsloten door lijn 65, welke halteert op de Ravelijndok. De halte ligt op loopafstand (circa 5 minuten) van het plangebied en rijdt tussen Utrecht CS en het bedrijvenpark. Deze buslijn heeft een frequentie van 2 maal per uur.

Verkeersgeneratie

Voor de berekening van de verkeergeneratie ten behoeve van de ontwikkeling van het bedrijvenpark Het Klooster fase 4 is uitgegaan van de CROW kengetallen voor een hoogwaardig bedrijvenpark. Dit zijn

174 lichte mvt/etmaal per ha bedrijventerrein en 34 zware mvt/etmaal per ha bedrijventerrein. Het bedrijvenpark bestaat uit 10 hectare uitgeefbaar terrein. De toekomstige verkeersgeneratie komt hiermee op 1.740 mvt/etmaal licht verkeer en 340 mvt/etmaal zwaar verkeer. De totale verkeersgeneratie is dus 2.080 mvt/etmaal op een gemiddelde weekdag.

Verkeersafwikkeling

De verkeerstoename van en naar het bedrijvenpark ten behoeve van de ontwikkeling dient te worden afgewikkeld over het Waterliniedok en het Inundatiedok. Verkeer van en naar het deel van het bedrijvenpark ten zuiden van het plangebied wordt eveneens ontsloten over deze wegen. Dit betekent dat de intensiteiten op de ontsluitingswegen en kruispunten flink toeneemt wanneer het gehele bedrijvenpark (fase 1 tot en met 4) is gerealiseerd.

Verkeerskundige analyse bedrijventerrein Het Klooster fase 1 t/m 3 (Witteveen+Bos)

Om deze reden heeft de gemeente Nieuwegein een verkeerskundige analyse laten uitvoeren door ingenieursbureau Witteveen+Bos. (zie bijlage 1). Er is onderzocht hoeveel extra verkeer de ontwikkeling van 75 hectare aan kavels op bedrijventerrein Het Klooster (exclusief het in dit bestemmingsplan geregelde gebied) zal opleveren en wat de gevolgen zullen zijn voor de doorstroming en verkeersafwikkeling op toeleidende wegen.

In de analyse is onderzocht of de bestaande verkeersinfrastructuur voldoende capaciteit biedt op het moment dat alle te verwachten ontwikkelingen op Het Klooster zijn gerealiseerd. Het studiegebied voor het onderzoek betreft:

  • het kruispunt Waterliniedok - Defensiedok - Inundatiedok (1a);
  • het kruispunt Inundatiedok - Bolwerkdok - Vestingdok (1b);
  • het kruispunt Weg van de Binnenvaart - Hollandhaven - Ambachtsweg (2);
  • de 2 rotondes die aansluiten op de A27 (3a en 3b), inclusief toe- en afritten.

Geconcludeerd wordt dat er in de huidige situatie geen tot weinig afwikkelingsproblemen zijn. Enkel de westelijke rotonde zit in de avondspits regelmatig aan zijn capaciteit, wat resulteert in lange wachtrijen op de Waterliniedok.

De verkeerstoename die de ontwikkeling van het bedrijvenpark ten noorden van het Waterliniedok met zich meebrengt, is berekend op circa 14.791 mvt/etmaal, waarvan 3.327 vrachtvoertuigen.

Dit is, samen met de ontwikkeling ten zuiden van het Waterliniedok, dusdanig veel dat de kruispunten Waterliniedok - Inundatiedok, Inundatiedok - Bolwerkdok en de westelijke en oostelijke enkelstrooksrotondes, bij behoud van de huidige vormgeving, het verkeer niet meer op een goede manier kunnen afwikkelen. Daarnaast liggen de rotondes en het kruispunt Inundatiedok - Bolwerkdok in het invloedsgebied van het kruispunt Waterliniedok - Inundatiedok. Dit betekent dat de wachtrijen regelmatig tot op het naastgelegen kruispunt/rotonde komen te staan. In het rapport worden verkeersmaatregelen benoemd die uitgevoerd moeten worden om de bereikbaarheid van Bedrijvenpark Het Klooster zeker te stellen. De verkeersmaatregelen bestaan uit:

  • het aanpassen van het kruispunt Waterliniedok - Inundatiedok;
  • het aanpassen van het kruispunt Vestingdok - Bolwerkdok;
  • het vervangen van de twee rotondes bij de A27 voor met verkeerslichten geregelde kruispunten;
  • het aanleggen van een by-pass vanaf de A27 vanuit de richting Utrecht die direct naar het bedrijvenpark Het Klooster gaat;
  • het aanleggen van een viaduct ter hoogte van de Waterliniedok waardoor het noordelijke gebied en het zuidelijke gebied van Het Klooster voor het langzame verkeer met elkaar worden verbonden;
  • het aanleggen van bushaltes waardoor beide gebieden van Het Klooster te bereiken zijn met het Openbaar Vervoer.


Deze maatregelen leiden tot een robuuste verkeersoplossing. Zonder de voorgestelde verkeersaanpassingen staat het verkeer bij Het Klooster in 2020 vast.


Er zijn andere varianten bekeken en met Rijkswaterstaat besproken waaronder een variant van een verkeersoplossing voor het langzaam verkeer op maaiveldniveau ter hoogte van het kruispunt Waterliniedok - Inundatiedok. Echter, die leiden er toe dat de robuustheid van de verkeersmaatregelen sterk afneemt en die daardoor niet op draagvlak kunnen rekenen bij Rijkswaterstaat.

Ontsluiting plangebied (fase 4)

De verkeersafwikkeling is een belangrijk aandachtspunt. In de verkeerskundige analyse ten gevolge van fase 1 t/m 3 is de noodzaak van infrastructurele aanpassingen beschreven. Er is een passende oplossing gevonden om de verkeersstructuur aan te passen. Fase 4 leidt tot een extra verkeerstoename van circa 2.080 mvt/etmaal. In verhouding met het gehele bedrijvenpark is deze verkeerstoename relatief beperkt. Fase 4 zal na dan ook niet tot knelpunten in de verkeersafwikkeling leiden na realisatie van de voorkeursvariant.

Parkeren

Voor parkeren is het uitgangspunt dat alle parkeerplaatsen op de kavel worden gerealiseerd en niet in

de openbare ruimte. Hierbij is parkeren aan de voorzijde van de kavel aan de hoofdweg niet wenselijk. Het aantal te realiseren parkeerplaatsen dient te worden getoetst aan het gemeentelijk parkeerbeleid. Voor arbeidsintensieve en bezoekersextensieve bedrijven (bijv. industrie, werkplaatsen, etc.) geldt per 100 m² bvo een parkeernorm van 2,0 parkeerplaatsen. Voor arbeidsextensieve en bezoekersextensieve bedrijven (bijv. loodsen, opslag, transportbedrijven) geldt een parkeernorm van 1,0 per 100m² bvo.

Conclusie

De ontsluiting van het plangebied is goed voor de verschillende vervoerswijzen. De ontwikkeling van het gehele bedrijvenpark zal leiden tot een significante verkeerstoename ten opzichte van de huidige situatie. Voor de verkeersontsluiting is dan ook een verkeerskundige analyse uitgevoerd. Er is een passende oplossing gevonden om de verkeerstructuur aan te passen. Hiermee is een goede en veilige verkeersafwikkeling gewaarborgd. Parkeren zal op eigen terrein plaatsvinden en het aantal te realiseren parkeerplaatsen moet voldoen aan de geldende gemeentelijke parkeernormen.

5.6 Bedrijven en milieuzonering

Toetsingskader
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Bij de ontwikkeling van woningen of andere gevoelige bestemmingen dient rekening te worden gehouden met eventuele milieuhinder als gevolg van (bedrijfs)activiteiten. Uitgangspunt daarbij is dat bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt en dat ter plaatse van de gevoelige bestemmingen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Voor de afstemming tussen milieugevoelige en milieuhinderlijke functies wordt milieuzonering toegepast. Daarbij wordt gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en Milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Bij een gemengd gebied kunnen de richtafstanden met één afstandsstap worden verlaagd.

Onderzoek

Omgevingstype

Binnen het meest noordelijke deel van het plangebied zijn een burgerwoning en bedrijfswoning aanwezig. Vanwege de aanwezige bestaande bedrijfsactiviteiten en het kanaal (en het daarmee samenhangende verhoogde achtergrondniveau) wordt voor deze woningen uitgegaan van het omgevingstype 'gemengd gebied'.

Bestaand bedrijfsperceel

Op basis van de bijbehorende richtafstanden loopt de toegestane milieucategorie op het bestaande bedrijfsperceel op van maximaal categorie 2 op korte afstand van de woningen tot maximaal categorie 4.1 op een afstand van minimaal 100 meter vanaf de woningen. De bedrijfsactiviteiten van Van Wijk vallen in categorie 3.2 (aannemersbedrijf met een oppervlakte > 2.000 m2). Omdat deze activiteiten niet overal op het perceel passen binnen de milieuzonering zijn de activiteiten van Van Wijk met een specifieke aanduiding positief bestemd. Omschakeling van het bedrijf naar een andere activiteit dan in de bestemming is vermeld, kan alleen plaatsvinden wanneer deze activiteit past binnen de algemeen toelaatbare categorieën van bedrijfsactiviteiten. Bij bedrijfsbeëindiging of -verplaatsing kan zich alleen nog een gelijksoortig bedrijf vestigen, of een bedrijf dat past binnen de algemene toelaatbaarheid.

Bedrijvenpark fase 4

Binnen Bedrijvenpark Het Klooster fase 4 worden in het bestemmingsplan bedrijfsactiviteiten uit ten hoogste categorie 4.1 toegestaan. De afstand tot gevoelige functies in de omgeving bedraagt (ruimschoots) meer dan 100 meter. Het bestemmingsplan staat geen nieuwe bedrijfswoningen toe.

Binnenplanse afwijking

De toelaatbaarheid zoals deze hierboven is beschreven, betekent niet dat de uitoefening van activiteiten uit een hogere categorie in alle gevallen onaanvaardbaar is. De Standaard SvB geeft namelijk een vrij grove indeling van de hinderlijkheid van bedrijven. De situatie bij een specifiek bedrijf kan daarvan afwijken. Met name komt het voor dat een bedrijf als gevolg van de geringe omvang van hinderlijke (deel)activiteiten of door een milieuvriendelijke werkwijze, minder hinder veroorzaakt dan in de Standaard SvB is verondersteld. In dat geval kan bij een omgevingsvergunning worden afgeweken van de algemene toelaatbaarheid. Op die manier kan een dergelijk bedrijf voor de desbetreffende activiteit toe worden gelaten. Dit geldt alleen voor bedrijven uit maximaal twee categorieën hoger dan de in het bestemmingsplan toegestane categorie.

Agrarische bedrijven

Het bestemmingsplan staat binnen de bestemming Agrarisch grondgebonden agrarische activiteiten toe. Ook is het bestaande fruitteeltbedrijf positief bestemd. Het plan biedt geen ontwikkelingsmogelijkheden voor agrarische bedrijven die onaanvaardbare milieuhinder ter plaatse van omliggende gevoelige functies met zich mee kunnen brengen.

Conclusie

In dit bestemmingsplan wordt door de gehanteerde milieuzonering, die in de bestemmingsplanregeling is opgenomen, zorggedragen voor een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van de woningen en worden bestaande bedrijven niet in hun functioneren belemmerd.

5.7 Bodemkwaliteit

Toetsingskader

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient in verband met de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij geschikt is voor de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt, in tegenstelling tot oude gevallen (voor 1987), dat niet functiegericht maar in beginsel volledig moet worden gesaneerd.

Onderzoek

Volgens de bodemkwaliteitskaart van de gemeente Nieuwegein heeft het plangebied hoofdzakelijk de ontgravingsklasse 'landbouw/natuur' en 'niet gezoneerd' (figuur 4.4). De A27 is niet gezoneerd. De klasse 'landbouw/natuur' betreft grond dat geschikt is voor het meest gevoelig gebruik. Ten aanzien van het deel dat als 'niet gezoneerd' is aangemerkt geldt dat ontgravingskaarten uit de bodemkwaliteitskaart niet als bewijsmiddel kunnen dienen voor de milieuhygiënische bodemkwaliteit. Bij toepassing van grond uit niet gezoneerde gebieden moet de grond worden gekeurd conform het Besluit bodemkwaliteit.

afbeelding "i_NL.IMRO.0356.BPKL2019HER001BPnw-VA04_0025.png"Figuur 4.4 Ontgravingsklasse plangebied. Bron: bodemkwaliteitskaart gemeente Nieuwegein

Volgens het bodemloket is het noordelijk deel (Bedrijvenpark het Klooster fase 4) van het plangebied deels voldoende gesaneerd/onderzocht (figuur 4.5). Dit geldt ook voor enkele percelen in het zuidelijk deelgebied. Omdat ter plaatse van het zuidelijk deel geen ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt vormt het aspect bodem geen belemmering. Ter plaatse van Bedrijvenpark Klooster fase 4 dient bij het verlenen van de omgevingsvergunning van beoogde bedrijven de bodemkwaliteit aangetoond te worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0356.BPKL2019HER001BPnw-VA04_0026.png"

Figuur 4.5 Uitsnede plangebied en omgeving, kaart Bodemloket

Ook is de bodeminformatie van de gemeente Nieuwegein geraadpleegd. Ter plaatse van het noordelijke deel van het plangebied zijn diverse bodemonderzoeksrapporten aanwezig. Een samenvatting van deze rapporten is toegevoegd in Bijlage 4. De onderzoeken zijn uitgevoerd tussen 1996 en 2009. Deze gronden zijn voornamelijk voormalige agrarische gronden. Voor het grootste deel van deze gronden geldt dat de bodem licht verontreinigd is met zware metalen en PAK. Ook is bij sommige percelen sprake van lichte verontreiniging van het grondwater.

Conclusie

Er wordt geconcludeerd dat het aspect bodem de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg staat. Bij de te verlenen omgevingsvergunningen van bedrijven ter plaatse van bedrijvenpark Het Klooster fase 4 dient actueel bodemonderzoek uitgevoerd te worden.

5.8 Ecologie

Toetsingskader

Wet natuurbescherming

Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.

Gebiedsbescherming

Bescherming van natuurgebieden wordt gewaarborgd door de Wet natuurbescherming (Wnb) en de Wet Ruimtelijke Ordening (Wro). Natura 2000-gebieden worden beschermd door de Wnb en het Natuurnetwerk Nederland (NNN) wordt beschermd door de Wro.

Natura-2000 gebieden

De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).

Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:

  • alternatieve oplossingen zijn niet voor handen;
  • het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, en
  • de nodige compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van het Natura 2000-netwerk bewaard blijft.

De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.

Soortenbescherming

In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:

  • soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn;
  • soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn;
  • overige soorten.


De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.

Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.

Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Wet natuurbescherming de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning of ontheffing ingevolge de wet zal kunnen worden verkregen.

Uitwerking Verordening uitvoering Wet natuurbescherming Utrecht

In de provincie Utrecht wordt vrijstelling verleend voor het weiden van vee en voor het in of op de bodem brengen van meststoffen. In het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden, daaronder begrepen het daarop volgende gebruik van het ingerichte of ontwikkelde gebied, ter voorkoming of bestrijding van onnodig lijden van zieke of gebrekkige dieren, bestendig beheer of onderhoud in de landbouw of bosbouw, bestendig beheer of onderhoud aan vaarwegen, watergangen, waterkeringen, waterstaatswerken, oevers, vliegvelden, wegen, spoorwegen of bermen, of natuurbeheer, of bestendig beheer of onderhoud van de landschappelijke kwaliteiten van een bepaald gebied worden vrijstellingen verleend ten aanzien van de soorten genoemd in bijlage II bij deze verordening. Het betreft aardmuis, bastaardkikker, bosmuis, bunzing, bruine kikker, dwergmuis, dwergspitsmuis, egel, gewone bosspitsmuis, gewone pad, haas, hermelijn, huisspitsmuis, kleine watersalamander, konijn, meerkikker, ondergrondse woelmuis, ree, rosse woelmuis, tweekleurige bosspitsmuis, veldmuis, vos, wezel en woelrat.

Gemeentelijk groenbeleid

De gemeente Nieuwegein heeft in het groenbeleid vastgelegd in het Groenstructuurplan Nieuwegein 2017. Dit beleid heeft de volgende doelen:

  • Vastleggen wat het 'groene geraamte' van Nieuwegein is, welk groen vormt en ondersteunt de visueel en ecologisch samenhangende ruimtelijke structuur van Nieuwegein en ondersteunt de thema’s uit de structuurvisie.
  • Beschrijven welk beeld, welke uitstraling gewenst is bij de verschillende onderdelen van deze groenstructuur.
  • Kaders en uitgangspunten geven voor veranderingen van het openbaar gebied, gericht op behoud en verdere ontwikkeling van een kwalitatief goede en goed beheer(s)bare groenstructuur, waarin alle benodigde en gewenste functies een plaats krijgen.
  • De groenstructuurplankaart vervangt het 'overzicht kapvergunningplichtige gebieden' bij de eerstvolgende wijziging van de Bomenverordening.

In de nota zijn drie functies benoemd die de 'ruggengraat' vormen van het groene geraamte: de ecologische verbindingen, de natuur en de stapstenen. De lokale ecologische verbinding vormt een belangrijke schakel tussen de gebieden met de functie natuur (kerngebieden) in de gemeente Nieuwegein en daarbuiten. Die verbinding is van belang om een gezond netwerk te krijgen, dat bestand is tegen ziekten en plagen. Dat gezonde netwerk heeft ook zijn uitstraling naar de stapstenen/haarvaten in het 'Netwerk' en het openbaar groen in Nieuwegein dat buiten het 'Netwerk' valt.

Onderzoek

Gebiedsbescherming

Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied betreft Uiterwaarden Lek op circa 7,4 km afstand (figuur 4.6).

afbeelding "i_NL.IMRO.0356.BPKL2019HER001BPnw-VA04_0027.png"

Figuur 4.6 Ligging plangebied (rode cirkel) ten opzichte van Natura-2000 gebieden. Bron: Aerius Calculator

In het plangebied is gedeeltelijk een (aan te leggen) ecologische verbinding van Natuurnetwerk Nieuwegein aanwezig. Tevens grenst het plangebied aan ecologische verbindingen en natuur behorende bij het Natuurnetwerk Nieuwegein, zie figuur 4.7.

afbeelding "i_NL.IMRO.0356.BPKL2019HER001BPnw-VA04_0028.png"

Figuur 4.7 Ligging EHS (natuur) en ecologische verbindingszones (bron: gemeente Nieuwegein)

Ter plaatse van het zuidelijk deelgebied worden geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt die kunnen leiden tot negatieve effecten op beschermde gebieden. Ter plaatse van het noordelijk deelgebied wordt de grond beschikbaar gemaakt voor bedrijven. Dit deel van het plangebied maakt geen onderdeel uit van beschermd gebied. Directe effecten als areaalverlies en versnippering kunnen derhalve worden uitgesloten. Tevens kunnen effecten als verstoring en effecten op de waterhuishouding worden uitgesloten.

Ten behoeve van de beoogde bedrijvigheid is door Tauw een Aerius berekening uitgevoerd om de stikstofdepositie ter plaatse van Natura 2000-gebieden te onderzoeken (zie bijlage 5). Dit onderzoek is uitgevoerd voor 2 scenario's waarin de maximum bouwhoogte verschilt. Het berekenen van de 2 scenario's ook bij het eerder vastgestelde bestemmingsplan gedaan. In voorliggend plan is uitgegaan van scenario 1. Dit scenario gaat ervan uit dat alle kavels een maximale toegestane bouwhoogte van 18 m hebben. Dit betreft de maximale planologische invulling: de bouwhoogte die met toepassing van een binnenplanse afwijkingsbevoegdheid mogelijk is (de maximum bouwhoogte op de verbeelding bedraagt namelijk 12 m).

In het onderzoek zijn voor de gebruiksfase maximum plafondwaardes voor de NOx-emissies berekend waarbij er geen waarde hoger dan 0,00 mol/ha/jaar zijn op Natura2000-gebieden. Wanneer de voorgenomen bedrijvigheid meer emissies veroorzaakt, dan zal er sprake zijn van een in potentie significant negatief effect op stikstofgevoelige Natura 2000-habitats. Daarom is in de planregels per bedrijfskavel de maximum emissie NOx kg/jaar vastgelegd voor het maatgevende scenario. Hiervan kan worden afgeweken indien uit een actueler rekenmodel blijkt dat significant negatieve effecten op stikstofgevoelige Natura 2000-habitats kunnen worden uitgesloten.

Gezien bovenstaande conclusies staat de Wet natuurbescherming en het beleid van de provincie, de uitvoering van het plan niet in de weg.

 

Soortenbescherming

Ter plaatse van het zuidelijk deelgebied worden geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt die nadelige gevolgen hebben voor mogelijk aanwezige beschermde soorten. Voor het nieuwe bedrijventerrein in het noordelijk deelgebied is ecologisch onderzoek uitgevoerd en is ontheffing verleend door het bevoegd gezag. Deze ontheffing is opgenomen in bijlage 6.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling leidt niet tot negatieve effecten op beschermde natuurgebieden. Wel leidt het plan tot negatieve effecten op de volgende beschermde soorten: bosvleermuis, gewone dwergvleermuis, gewone grootoorvleermuis, heikikker, meervleermuis, laagvlieger, platte

schijfhoren, poelkikker, rosse vleermuis, ruige dwergvleermuis en watervleermuis. Voor deze soorten is ontheffing van de Wet Natuurbescherming verleend op basis van een maatregelenplan. Het aspect ecologie vormt dan ook geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

5.9 Externe veiligheid

Toetsingskader

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. Het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Risicorelevante inrichtingen 

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Het doel van het besluit is de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Op basis van het Bevi geldt voor het PR een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of nieuwe situatie betreft.

Het Bevi bevat geen norm voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied van de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en het Basisnet in werking getreden. Het BEVT vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Met het inwerking treden van het BEVT vervalt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water.

Het BEVT en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute. Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Hiermee wordt geanticipeerd op de beperkingen voor ruimtelijke ontwikkelingen die samenhangen met deze plasbrandaandachtsgebieden.

Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.

Buisleidingen

Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. In dat Besluit wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op advies van de minister wordt bij de toetsing van externe veiligheidsrisico's van buisleidingen al enkele jaren rekening gehouden met deze risicobenadering. Op grond van het Bevb dient zowel bij consoliderende bestemmingsplannen als bij ontwikkelingen inzicht te worden gegeven in de afstand tot het PR en de hoogte van het GR als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.

Gemeentelijk beleid

In de beleidsvisie Externe veiligheid heeft de gemeente Nieuwegein veiligheidsambities geformuleerd naast de risiconormen vanuit de rijksoverheid. In deze visie is aangegeven op welke bedrijventerreinen in Nieuwegein zich risicovolle bedrijven mogen vestigen. Conform deze visie is de vestiging van risicovolle inrichtingen in dit bestemmingsplan toegestaan in het toekomstig bedrijvenpark en alleen mogelijk middels gebruikmaking van een wijzigingsbevoegdheid. Uitgangspunt hierbij is dat voldaan wordt aan de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico, de verantwoording van het groepsrisico aanvaardbaar is, en de contour van het plaatsgebonden risico geen belemmering vormt. Tevens dient hierbij afgewogen te worden of de inpassing op een ruimtelijk aanvaardbare wijze kan worden toegepast. In de overige gebieden is de vestiging van risicovolle inrichtingen uitgesloten.

Onderzoek

Risicovolle inrichtingen

Overeenkomstig de professionele risicokaart (https://nederlandprof.risicokaart.nl) waarin relevante

risicobronnen getoond worden, zijn in en nabij het plangebied diverse risicobronnen aanwezig:

Noordelijk deelgebied

  • Propaantank Wijk Nieuwegein
  • LNG tankstation Rolande

Zuidelijk deelgebied

  • Propaantank AC restaurant
  • Propaantank Maatschap Goes
  • Propaantank Groenen F.Z.A.
  • LPG-tankstation De Kroon
  • LPG- tankstation De Knoest

Propaantanks

De aan te houden veiligheidsafstand voor de propaantank Wijk Nieuwegein en AC restaurant (beide 8 m3) tot buiten de inrichting gelegen (beperkt) kwetsbare objecten bedraagt 25 m, en voor gebouwen voor minderjarigen, ouderen, zieken of gebouwen met grote aantallen personen is dat 50 m. Voor de propaantanks Maatschap Goes en Groenen is dat respectievelijk 15 m en 25 m. Binnen deze afstanden worden geen nieuwe objecten mogelijk gemaakt in dit bestemmingsplan. De propaantanks vallen onder het Activiteitenbesluit milieubeheer en een verantwoording van het groepsrisico is niet nodig.

LNG tankstation Rolande

Direct ten zuiden van het nieuwe bedrijventerrein bevindt zich het LNG-tankstation Rolande. De veiligheidsafstand voor het plaatsgebonden risico en de effectafstand zijn bij dit tankstation volgens het Interimbeleid LNG tankstations identiek, namelijk 50 meter. Deze contour valt voor een klein deel over het toekomstig bedrijventerrein en het bestemmingsplan maakt binnen deze contour geen bebouwing mogelijk. Het LNG tankstation vormt derhalve geen belemmering voor de uitgifte van de kavels. Het invloedsgebied voor het groepsrisico bedraagt 200 m. Verderop in deze paragraaf vindt u de verantwoording van het groepsrisico.

LPG tankstation de Kroon en OK

Op de westelijke verzorgingsplaats bevindt zich LPG-tankstation De Kroon, aan de oostelijke tankstation De Knoest. De doorzet zoals vastgelegd in de milieuvergunningen bedraagt voor beiden tankstations minder dan 1.000 m³ per jaar. De aan te houden veiligheidsafstanden voor het plaatsgebonden risico zijn 35 m vanaf het vulpunt, 25 m vanaf de ondergrondse tank en 15 m vanaf de afleverzuil. Aan deze afstanden wordt voldaan, nieuwe objecten worden niet mogelijk gemaakt. Het invloedsgebied voor het groepsrisico bedraagt 150 m. En in de Circulaire effectafstanden externe veiligheid LPG-tankstations staan de effectafstanden genoemd waarmee rekening gehouden moet worden. Deze zijn 60 m tot kwetsbare objecten (zoals woningen en kantoren > 1.500 m2 bvo) en 160 m tot zeer kwetsbare objecten (groepen personen met beperkte zelfredzaamheid). Binnen de genoemde afstanden bevinden zich geen objecten bij tankstation de Kroon en worden ook niet mogelijk gemaakt. Op 140 m afstand van tankstation De Knoest bevindt een beperkt kwetsbaar object, het AC restaurant. Het groepsrisico bedraagt minder dan 0,1 x de oriëntatiewaarde. Gezien voorgaande vormen de LPG-tankstations geen belemmering voor het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0356.BPKL2019HER001BPnw-VA04_0029.png"

Figuur 4.8 Uitsnede professionele risicokaart plangebied en omgeving

Transport van gevaarlijke stoffen

In het plangebied komen twee transport routen voor die onderdeel zijn van het Basisnet voor het vervoer van gevaarlijke stoffen:

  • Amsterdam-Rijnkanaal
  • Rijksweg A27

Amsterdam Rijnkanaal

De PR10-6 contour voor het plaatsgebonden risico reikt niet tot buiten de oevers. Het invloedsgebied reikt deels over het noordelijk deelgebied. Het betreft een zwarte vaarroute waarvoor conform Basisnet Water geldt dat het groepsrisico berekend moet worden binnen 200 meter van de vaarweg indien het aantal inwoners de 1500 per hectare bij dubbelzijdige bebouwing overschrijdt. Bij enkelzijdige bebouwing geldt 2500 inwoners per ha. Ter hoogte van het plangebied ligt de dichtheid van personen hier ruim beneden en het groepsrisico bedraagt minder dan 0,1 x de oriëntatiewaarde.

De vaarroute heeft ook een plasbrandaandachtsgebied (PAG) van 30 m (zie figuur 4.9). Het PAG reikt deels over het noordelijk deelgebied. Het bestemminsplan maakt geen bebouwing mogelijk in deze strook. Nabij de plofsluis liggen voorts twee kegelmeerplaatsen met veiligheidszones van 100 en 300 meter. Deze contouren vallen niet over het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0356.BPKL2019HER001BPnw-VA04_0030.png"

Figuur 4.9. Ligging plasbrandaandachtsgebied vaarroute Amsterdam - Rijnkanaal. Bron: professionele

risicokaart

Rijksweg A27

In het plangebied ligt ook de rijksweg A27. Binnen de aanwezige PR 10-6 contour worden geen (kwetsbare) objecten mogelijk gemaakt. Ook heeft de weg een PAG van 30 meter. Binnen het PAG wordt geen bebouwing. Daarnaast bedraagt de afstand minder dan 200 meter tot het nieuwe bedrijventerrein waarom conform het Bevt een berekening van het groepsrisico noodzakelijk is. In de notitie in Bijlage 2 is nader ingegaan op de hoogte van het groepsrisico. Het groepsrisico ligt zowel in de huidige als in de toekomstige situatie meer dan een factor 10 onder de oriëntatiewaarde. Dat betekent dat kan worden volstaan met een beperkte verantwoording van het groepsrisico.

Buisleidingen

In en nabij het plangebied zijn geen relevante buisleidingen aanwezig.

Windpark 

Grenzend aan het plangebied bevindt zich een windpark. De normstelling voor windturbines volgt uit het Besluit algemene regels Wet milieubeheer (hierna: Activiteitenbesluit). In het Activiteitenbesluit is een grenswaarde opgenomen voor het plaatsgebonden risico ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Deze grenswaarde bedraagt respectievelijk 10-6 en 10-5 per jaar wat voor de turbines van het Nieuwegeinse windpark overeenkomt met respectievelijk 150 en 45 meter. Een windturbine is in het plangebied gevestigd en de veiligheidzones van alle vijf windturbines vallen over het plangebied. In de regels is de vestiging van beperkt kwetsbare objecten onmogelijk gemaakt binnen de 45 m afstand van de turbine, en de vestiging van kwetsbare objecten binnen de 150 m.

Verantwoording groepsrisico

Maatgevende scenario

Het maatgevend scenario voor het hele plangebied is een calamiteit bij het LNG-tankstation. Hierna wordt de omvang van het groepsrisico in beeld gebracht, en wordt beschreven hoe het groepsrisico beïnvloed kan worden door maatregelen bij het bedrijf en eventuele maatregelen in de omgeving. Ook wordt beschreven welke factoren van invloed zijn op de inperking van het aantal slachtoffers voor het geval dat zich daadwerkelijk een zwaar ongeval voordoet. Enerzijds gaat het er om dat de hulpdiensten zich voorbereiden op het bestrijden van een zwaar ongeval, anderzijds gaat het er om dat personen snel naar een veilige plek kunnen vluchten. Voor de overige risicobronnen geldt dat het groepsrisico beneden 0,1 x de oriëntatiewaarde ligt en wordt hieronder volstaan met een beperkte verantwoording (maatgevend scenario, zelfredzaamheid en rampenbestrijding).

Maatgevend scenario LNG

Door de opwarming van een LNG tank(wagen) kan een BLEVE ontstaan. In het Interimbeleid wordt ervan uit gegaan dat er voldoende tijd is om bij een dreigende BLEVE tijdig te ontruimen. Door de dubbelwandige uitvoering van de LNG tankwagen en de LNG-installaties bezwijken deze niet bij een warmtestralingsflux van 35 kW/m2. In het Interimbeleid wordt daarom als meest relevante ongevalsscenario vermeld het falen van de slang tijdens het lossen door een tankwagen, gevolgd door een wolkbrand. In de omgevingsvergunning zijn maatregelen voorgeschreven waardoor de kans op een ongeval zeer klein is.

Personendichtheid en groepsrisico LNG

De personendichtheid en de berekening van het groepsrisico zijn beschreven in de QRA (zie bijlage 7). Het invloedsgebied is een contour met een straal van 342 meter. Het groepsrisico blijft onder de oriëntatiewaarde (0W) en bedraagt maximaal circa 0,8 x 0W bij 260 slachtoffers. In de bestaande situatie bedraagt het groepsrisico circa 0,4 x de OW bij 60 slachtoffers. De hoogte van het groepsrisico voldoet hiermee aan de gemeentelijke Beleidsvisie externe veiligheid, namelijk dat voor nieuwe situaties het GR onder de oriëntatiewaarde dient te liggen. Daarnaast is dat het GR is uitgerekend voor een aanwezigheid van 80 personen/ha in de dag- en nachtperiode voor het hele bedrijventerrein. In de praktijk wordt deze dichtheid niet gehaald op het bedrijventerreinen en blijft het GR ruim derhalve ruim onder de oriëntatiewaarde.

Verlaging groepsrisico door (voorgenomen) maatregelen bij het LNG tankstation

De installatie voldoet aan een hoge technische standaard. Veel maatregelen vloeien voort uit de richtlijn PGS 33-1 die (gedeeltelijk) gekoppeld is aan de omgevingsvergunning welke voor het tankstation is afgegeven. Veel van deze maatregelen zijn van invloed op de invoerparameters van het rekenmodel en daarmee ook van invloed op de hoogte van het groepsrisico. Die richtlijn kan worden beschouwd als de 'stand der techniek" voor dit type tankstations. De maatregelen kunnen gezien worden als de best haalbare op dit moment. Naast de maatregelen die voortvloeien uit de PGS 33-1 zijn extra maatregelen getroffen die tot stand zijn gekomen in samenspraak met de Veiligheidsregio Utrecht:

  • Een deskundige moet (op afstand) beschikbaar zijn voor de tankende chauffeur of de hulpdiensten en moet binnen 45 minuten ter plaatse kunnen zijn.
  • Voldoende opstelplaatsen voor de brandweer en voldoende geboorde putten ten behoeve van de bluswatervoorziening.
  • Het tanken van LNG mag alleen gebeuren door personen welke een veiligheidstraining hebben gekregen van de exploitant.

Niet in alle gevallen beïnvloeden deze maatregelen het rekenresultaat van het groepsrisico. Dit heeft te maken met de invoermogelijkheden van het rekenmodel.

Maatregelen in de omgeving

Op advies van de Veiligheidsregio Utrecht dienen nieuwe bedrijven binnen een zone van 200 m van het LNG tankstation wel de volgende maatregelen te treffen:

  • bedrijven moeten (bedrijfs)noodplannen opstellen voor de verschillende maatgevende scenario's die hen kunnen bedreigen door het LNG tankstation. Hierin dient vastgelegd te worden wat de personen die verblijven in de gebouwen moeten doen in geval één van deze maatgevende scenario's zich voordoet en hoe men zichzelf in veiligheid kan brengen.
  • nog te ontwikkelen gebouwen dienen zoveel mogelijk de in- en uitgangen alsook nooduitgangen uit te laten komen aan de zijde van het LNG tankstation. Hiermee wordt voorkomen dat mensen naar de risicobron (moeten) toe vluchten.

Bovengenoemde maatregelen zijn vastgelegd in de planregels van dit bestemmingsplan. De 200 m zone is aangeduid met de gebiedsaanduiding 'veiligheidszone - LNG-station 2'.

Voor- en nadelen van andere ruimtelijke ontwikkelingen met lager risico

Het tankstation is bedoeld voor de duurzame vrachtwagens op LNG van de bedrijven op het Klooster. Het meest nabije aaneengesloten woongebied bevindt zich in Houten op meer dan 1 km. Gezien voorgaande is een alternatieve ruimtelijke ontwikkeling niet aan de orde.

Maatregelen m.b.t. voorbereiding van bestrijding en beperken omvang van zwaar ongeval

Op de rampenbestrijding van het hele plangebied is het Regionaal Crisisplan Utrecht 2018-2020 van de Veiligheidsregio van toepassing. Hierin staat hoe de crisisorganisatie bijeen incident of crisis functioneert, en zijn de crisisorganisatie, alsmede de verantwoordelijkheden, taken en bevoegdheden van de betrokken partijen beschreven. Voor het LNG-tankstation is geen apart rampenbestrijdingsplan opgesteld. De gevolgen van de nieuwe brandstof LNG voor de crisisorganisatie als beschreven zijn onderzocht. De conclusie is dat de grootste scenario's niet door hulpdiensten bestreden kunnen worden. Het betreft het ernstig falen van de opslagtank of een lossende tankwagen BLEVE, gaswolkexplosies, plasbrand of fakkelbrand. De kans dat dergelijke scenario's optreden is dermate klein dat eventuele investeringen in extra bestrijdingsmaatregelen niet in verhouding staan tot die kleine kans. Met het uitsluiten van de niet bestrijdbare scenario's zijn er drie scenario's waarop de Veiligheidsregio zich zal prepareren:

  • een ernstige calamiteit met ontsnapping van LNG met een kans op een vertraagde gaswolkontsteking;
  • een ernstige calamiteit met ontsnapping van LNG met een fakkelbrand;
  • een (voertuig)brand waarbij een LNG brandstoftank wordt opgewarmd met een dreigende BLEVE.

De locatie is voor brandweervoertuigen bereikbaar vanaf het zuiden via de Waterliniedok en vanaf het noordwesten via het pad langs de wetering parallel aan de locatie. Het tankstation is hierdoor bij alle windrichtingen goed bereikbaar. Bij aankomst is de brandweer niet in staat om direct de bron te bestrijden. Dit heeft o.a. te maken met de specifieke eigenschappen van LNG. De brandweer kan zich alleen richten op het snel afschermen van de omgeving van de effecten bij incidenten met LNG door het realiseren van grote waterschermen. Hiervoor is veel bluswatercapaciteit nodig. Een snelle afscherming met een waterscherm is essentieel; over de noodzakelijke bluswatercapaciteit moet de brandweer dan ook direct kunnen beschikken. Rondom het LNG tankstation zijn in voldoende mate primaire bluswatervoorzieningen aanwezig waarop het eerste blusvoertuig kan aansluiten. Omdat het niet mogelijk is om meerdere blusvoertuigen, nodig voor het realiseren van waterschermen, tegelijk aan te laten sluiten op een primaire bluswatervoorziening, zijn aanvullende secundaire en tertiaire voorzieningennodig. In het landelijk Brandweer overleg wordt momenteel bepaald welke bluswatervoorzieningen minimaal aanwezig dienen te zijn nabij een LNG-tankstation. De Veiligheidsregio heeft ons meegedeeld dat tot de uitkomsten bekend zijn voor de secundaire en tertiaire bluswatervoorziening gebruikgemaakt kan worden van het aanwezig bluswaterriool aan de Waterliniedok(zuidzijde) en aan de noordzijde van het aanwezige open water. Indien de uitkomst van het landelijk Brandweer overleg is dat aanvullende bluswatervoorzieningen geboorde putten noodzakelijk zijn (zoals een geboorde put) dan zal de exploitant deze alsnog realiseren (PM: check veiligheidsregio: is voorgaande nog actueel).

Maatgevend scenario LPG-tankstations

Het maatgevend scenario bij een LPG-tankstation is normaliter een BLEVE van de tankauto. Omdat de tankauto's met een hittewerende bekleding zijn uitgerust is dit niet meer het geval. In deze situatie zijn de risico's als gevolg van de LPG-tankbepalend voor de hoogte van het groepsrisico. Het maatgevende scenario hierbij is een gaswolkexplosie. Bij zeer stabiel weer en belemmerende uitstroming bestaat de grootste kans op vorming van een vrije gaswolk die bij ontsteking een effectafstand van maximaal 240 meter heeft. De grootste effectafstand treedt echter op bij hoge windsnelheid, tot maximaal 300 meter. Ter vergelijking, de effectafstand van een BLEVE van de tankwagen is circa 320 meter.

Rampenbestrijding LPG-tankstations

Voor het plangebied is geen apart rampenbestrijdingsplan. Wel is er een model rampbestrijdingsplan LPG veiligheidsregio Utrecht i.o. De brandweer zal trachten de uitstroomopening te dichten, ontstekingsbronnen te verwijderen uit de directe omgeving en de gaswolk te verdunnen door deze te vernevelen en te sturen. Bij tankstation de Knoest is als bluswatervoorziening is een brandput aanwezig op het terrein welke is aangesloten op een bluswaterriool. Bij tankstation De Kroon is een geboorde blusput aanwezig (en een ondergrondse brandkraan achter het AC restaurant). Er zijn voldoende opstelmogelijkheden voor de bluswagens bij beide tankstations. Het is de taak van de politie om het gebied af te zetten bij een vertraagde gaswolkontsteking. Direct na aankomst zal de beslissing genomen worden of de omgeving geëvacueerd moet worden. De procedure en organisatie hiervoor is onderdeel van het crisisbeheersingsplan.

Maatgevend scenario rijksweg A27

Het maatgevend scenario bij de rijksweg is een zgn. koude BLEVE als gevolg van een ongeluk met een LPG-tankauto. Door een mechanische beschadiging stroomt al het gas in zeer korte tijd uit de tankauto en vormt een gaswolk. In geval van een directe ontsteking resulteert dit in een grote vuurbal. Tot op 270 m kunnen er dodelijke slachtoffers vallen.

Rampenbestrijding rijksweg A27

In geval van een (dreigende) BLEVE bij een ongeval met een LPG tankwagen op de rijksweg wordt het gebied afgezet tot op 500 meter. Specifieke knelpunten in het plangebied met betrekking tot de rampenbestrijding zijn niet bekend. Ook hier wijken de taken voor de hulpdiensten brandweer, politie en GHOR in principe niet af van de reguliere taken tijdens incidentbestrijding zoals vastgelegd in het gemeentelijke crisisbeheersingsplan. De coördinatie van de medische hulpverlening ligt in handen van de regionaal geneeskundige functionaris van de Geneeskundige Hulpverleningsorganisatie bij Ongevallen en Rampen (GHOR) regio Utrecht. De Centraal Post Ambulancevervoer (CPA ) is belast met de zorg voor inzet van voldoende ambulances, het zenden van deze ambulances naar het rampterrein en de coördinatie van het transport van gewonden naar de ziekenhuizen. Onder ideale omstandigheden kunnen er binnen één uur 100 ambulances aanwezig zijn.

Maatgevend scenario's Amsterdam Rijnkanaal

De maatgevende scenario's voor het risico langs vaarwegen zijn mogelijke ongevallen met brandbare vloeistoffen (zoals benzine; gevolg plasbrand), brandbare gassen (zoals LPG; gevolg koude BLEVE) of het vrijkomen van een toxisch gas (zoals ammoniak).

Rampenbestrijding Amsterdam-Rijnkanaal

Voor het Amsterdam Rijnkanaal is er een apart rampbestrijdingsplan Amsterdam-Rijnkanaal en Lekkanaal Nieuwegein (2005). Mogelijk dat dit op korte termijn vervangen wordt door het Incidentenbestrijdingsplan (IBP) Vaarwegen. Ten behoeve van de rampenbestrijding is een strook van 25 m langs het kanaal vrij gehouden in dit bestemmingsplan. Dit zorgt ervoor dat in geval van een calamiteit de hulpdiensten in de nabijheid van het ongeval kunnen komen.

Mogelijkheden voor personen om zich in veiligheid te brengen bij een dreigend zwaar ongeval

Onder zelfredzaamheid wordt de mogelijkheid verstaan om zichzelf in geval van een incident tijdig in veiligheid te kunnen brengen. Dat wil zeggen dat omwonenden en ook medewerkers zonder hulp van hulpdiensten op een plaats weten te komen waar zij de schadelijke effecten niet ondervinden. Hierover merken wij voor alle risicobronnen in het plangebied het volgende op:

  • aard en aantal van de ontsluitingswegen in het plangebied is voldoende te noemen;
  • de afstand om buiten het invloedsgebied te vluchten is relatief kort;
  • in de omgeving van het tankstation komen geen objecten met verminderde zelfredzaamheid voor.

Daarnaast wordt de zelfredzaamheid bevorderd in het plangebied door omwonenden en bedrijven rondom het LNG tankstation te informeren over de maatgevende incidenten die zich voor kunnen doen alsmede welke handelingsperspectieven er zijn om zichzelf in veiligheid te kunnen brengen. Conform de Wet veiligheidsregio's is het bestuur van de veiligheidsregio verantwoordelijk voor risicocommunicatie.

Conclusie groepsrisico

Bij het LNG-tankstation zijn scenario's denkbaar waarbij de brandweer niet adequaat kan optreden. Desondanks achten wij de vestiging van een nieuw bedrijventerrein nabij het LNG-tankstation op het Klooster aanvaardbaar. Hierbij hebben wij de volgende overwegingen:

  • voldaan wordt aan de veiligheidsafstanden uit het Interimbeleid;
  • de hoogte van het groepsrisico blijft ruim onder de oriëntatiewaarde en voldoet aan de uitgangspunten van de gemeentelijke Beleidsvisie externe veiligheid;
  • de genomen maatregelen door de exploitant van het tankstation waaronder de veiligheidsmaatregelen uit de richtlijn PGS 33-1;
  • de afwezigheid van objecten met verminderde zelfredzaamheid of met een woonfunctie in het effectgebied van het tankstation;
  • het positieve advies van de Veiligheidsregio voor wat betreft de locatie op een bedrijventerrein;
  • het belang van de aanwezigheid van een LNG-tankstation voor de bedrijven op het bedrijventerrein het Klooster.

Voor de overige risicobronnen geldt dat de hoogte van het groepsrisico geen belemmering is, en dat de mogelijkheden tot rampenbestrijding en zelfredzaamheid voldoende zijn. De conclusie is derhalve dat externe veiligheid geen belemmering is voor het bestemmingsplan.

5.10 Luchtkwaliteit

Toetsingskader

Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.1 weergegeven.

Tabel 4.1

Stof   Toetsing van   Grenswaarde  
stikstofdioxide (NO2)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
fijn stof (PM10)   jaargemiddelde concentratie
24-uurgemiddelde concentratie  
40 µg/m³
max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg / m³  
fijn stof (PM2,5)   jaargemiddelde concentratie   25 µg /m³  

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

Besluit niet in betekenende mate

In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen, kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m2 bij één ontsluitingsweg en 200.000 m2 bij twee ontsluitingswegen.

Gemeentelijk beleid

De gemeente Nieuwegein heeft in het Luchtkwaliteitsplan beleid opgesteld om de luchtkwaliteit te verbeteren. Zo wil de gemeente de doorstroming op de wegen in haar grondgebied verbeteren, de verkeersintensiteit beperken, het gebruik van schone voertuigen stimuleren en voldoende afstand creëren tussen wegen en gevoelige bestemmingen.

Onderzoek

Ter plaatse van het zuidelijk deelgebied worden geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt die leiden tot een toename van verkeer. Ter plaatse van het noordelijk deelgebied (Bedrijvenpark Het Klooster fase 4) neemt verkeer wel toe door de realisatie van bedrijvigheid. Het betreft met name bedrijvigheid in de logistieke sector waarvoor verkeer de belangrijkste bijdrage levert aan de concentratie luchtverontreinigende stoffen. De verkeersgeneratie van de beoogde bedrijvigheid ter plaatse van het noordelijk deelgebied bedraagt 1.740 mvt/etmaal licht verkeer en 340 mvt/etmaal zwaar verkeer.

(zie paragraaf 5.5). Uit de NIBM-tool blijkt dat de maximale bijdrage NO2 3,54 µg/m³ bedraagt en de maximale bijdrage voor PM10 0,56 µg/m³ (zie figuur 4.10). Hierdoor draagt de beoogde invulling van het bedrijventerrein mogelijk in betekenende mate bij aan de concentratie luchtverontreinigende stoffen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0356.BPKL2019HER001BPnw-VA04_0031.png"

Figuur 4.10 Uitsnede NIBM-tool

Met behulp van de NSL-monitoringstool 2018 (http://www.nsl-monitoring.nl/viewer/) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort kan de luchtkwaliteit in de huidige situatie inzichtelijk worden gemaakt. De maatgevende wegen betreffen de A27, Waterliniedok en Lekdijk Oost. Uit de NSL-monitoringstool blijkt dat in 2017 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof langs deze wegen ruimschoots onder de grenswaarden lagen. Ter plaatse van het noordelijk deelgebied is de A27 de maatgevende weg. De concentraties luchtverontreinigende stoffen bedragen in 2017 31,7 µg/m³ voor NO2, 19,9 µg/m³ voor PM10 en 7,5 µg/m³ voor PM2,5. Het maximaal aantal overschrijdingsdagen van het 24-uurs gemiddelde voor fijnstof bedraagt 8 dagen. Zie figuur 4.11 voor het maatgevende punt. Wanneer de concentraties uit de NIBM-tool worden opgeteld bij de genoemde concentraties wordt alsnog aan de grenswaarden uit de Wet milieubeheer voldaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0356.BPKL2019HER001BPnw-VA04_0032.png"

Figuur 4.11 Maatgevend toetspunt (rode markering) langs de A27. Bron: NSL-Monitoringstool

Omdat direct langs deze weg aan de grenswaarden wordt voldaan, zal dit ook ter plaatse van het plangebied het geval zijn. Concentraties luchtverontreinigende stoffen nemen immers af naarmate een locatie verder van de weg ligt.

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit staat de vaststelling van dit bestemmingsplan niet in de weg.

5.11 Waterhuishouding

Waterbeheer en watertoets

De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijk planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt zowel binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden als Rijkswaterstaat Midden-Nederland. Beide instanties zijn verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van dit bestemmingsplan is overleg gevoerd met de waterbeheerders over deze waterparagraaf. De opmerkingen van de waterbeheerders zijn vervolgens verwerkt in deze waterparagraaf.

Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het hoogheemraadschap nader wordt behandeld.

Europa:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW)

Nationaal:

  • Nationaal Waterplan (NW)
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)
  • Waterwet

Provinciaal

  • Provinciaal Waterplan
  • Interim Omgevingsverordening

Waterschapsbeleid

Waterkoers 2016-2021

Hoogheemraadschap de Stichtse Rijnlanden heeft haar ambities en langetermijnvisie vastgelegd in

het waterbeheerplan Waterkoers 2016–2021. De Waterkoers is een koersdocument om te sturen op hoofdlijnen met als overkoepelende doel Samen werken aan een veilige, gezonde en prettige leefomgeving. In de Waterkoers wordt op een niet-planmatige manier over het waterschapswerk gesproken. Waterschapswerk is hierbij breder dan enkel beheer van water.

Water is een belangrijke pijler van een veilige, gezonde en prettige leefomgeving. Vanuit die achtergrond werkt Hoogheemraadschap de Stichtse Rijnlanden samen met de ruimtelijke ordening aan bescherming tegen overstromingen, een gezond grond- en oppervlaktewatersysteem en het zuiveren van afvalwater.

Voor ruimtelijke ontwikkelingen geldt het principe van ruimtelijke adaptatie:

  • De bebouwde omgeving is in 2050 nog steeds aantrekkelijk om te leven;
  • Uiterlijk in 2020 zijn ruimtelijke ingrepen klimaatbestendig opgebouwd en getoetst.

Het minimale uitgangspunt voor planontwikkelingen is dat het plan hydrologisch neutraal moet worden ontwikkeld met als doel geen gevolgen voor de waterveiligheid, het grond- en

oppervlaktewater en de waterkwaliteit en ecologie. Daarmee wordt geborgd dat de ontwikkeling van het gebied met betrekking tot wateraspecten duurzaam is.

Ruimtelijke adaptatie

Het klimaat verandert: Hogere temperaturen, een sneller stijgende zeespiegel, nattere winters, heftigere buien en kans op drogere zomers. Daar moeten we ook volgens het KNMI, in de toekomst in Nederland rekening mee houden. De verwachting van het KNMI is dat het klimaat in Nederland in 2050 ongeveer overeen zal komen met het huidige klimaat in Zuid-Frankrijk. Maar ook nu al is de klimaatverandering merkbaar.

Extreme neerslag, droogte en hitte kunnen leiden tot maatschappelijke ontwrichting. Dit geeft aanleiding om aanpassing van de inrichting van de bebouwde omgeving aan het veranderende klimaat te agenderen en aan te werken. Dit beleid is vorig jaar vastgelegd in de Deltabeslissing voor Nederland. In de deltabeslissing Ruimtelijke adaptatie heeft het Deltaprogramma voorstellen opgenomen om de ruimtelijke inrichting van Nederland klimaatbestendig en waterrobuust te maken. Alle overheden en marktpartijen zijn daar samen verantwoordelijk voor.

De Deltabeslissing Ruimtelijke Adaptatie heeft als doel:

  • De bebouwde omgeving is in 2050 nog steeds aantrekkelijk om te leven;
  • Uiterlijk in 2020 zijn ruimtelijke ingrepen klimaatbestendig opgebouwd en getoetst.

Klimaatverandering heeft effecten op grote schaal maar ook op de kleine schaal van een stad. Door

de toenemende hoeveelheid verharding in steden wordt het steeds moeilijker om water makkelijk weg te krijgen.

Visie Klimaatadaptie

De gemeente Nieuwegein heeft in de 'Visie Klimaatadaptie' (d.d. 7 september 2018) de gemeentelijke visie ten aanzien van klimaatadaptie vastgelegd. De gemeente heeft als doel uiterlijk in 2050 volledig klimaatbestendig ingericht te zijn. In deze visie staan de doelen van de gemeente op thema's hittestress, wateroverlast, droogte en waterveiligheid. Met de inrichting van de ruimte moet rekening gehouden worden met bovenstaande thema's.

Waterplan Nieuwegein

Het Waterplan van Nieuwegein is in samenwerking met het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden en waterleidingbedrijf Vitens opgesteld en bestaat uit twee delen. In 2004 is de Watervisie Nieuwegein vastgesteld, de beleidsvisie op het waterbeheer van de gemeente. Vervolgens is het ingezette beleid van de Watervisie uitgewerkt naar concrete maatregelen op het gebied van de waterkwaliteit en het waterbeheer. In 2011 is de eerste uitvoeringsnota Waterplan 2006-2010 geëvalueerd. Op basis hiervan heeft het college van besloten om jaarlijks een jaarplan Water op te stellen. Door ieder jaar een nieuwe uitvoeringsnota op te stellen in plaats van voor meerdere jaren kan beter ingespeeld worden op nieuwe ontwikkelingen of nieuw beleid. De watervisie is nog steeds actueel en de Structuurvisie Nieuwegein 2030 voegt hier waardevolle nieuwe elementen aan toe. Samen met de watervisie uit 2004 vormt het jaarplan Water 2018 het Waterplan van Nieuwegein.

Met het waterbeleid en de maatregelen streeft de gemeente naar een watersysteem met voldoende capaciteit en een grote belevingswaarde. Dit betekent dat de waterkwaliteit van het oppervlaktewater goed is en dat er geen overlast meer ondervonden wordt. Daarnaast wil de gemeente ook de aandacht

voor het thema water onder haar inwoners vergroten.

Huidige situatie

Algemeen

Het plangebied bestaat uit een noordelijk en zuidelijk deel. Het noordelijk deelgebied omvat een aannemersbedrijf met bedrijfswoning en onbebouwd agrarisch gebied. Aan de zuidkant van deze gronden ligt een onverharde weg. Het zuidelijk deelgebied bestaat uit een deel van de A27 en verzorgingsplaatsen 'de Kroon' en 'de Knoest' met bijbehorende voorzieningen. Aan de westzijde van de A27 staan vijf windmolens, waarvan één binnen het plangebied. Aan de oostzijde van de autosnelweg ligt het streektransferium Linieland. Verder bestaat het zuidelijk deel uit agrarische en woonpercelen.

Bodem en grondwater

De bodem ter plaatse van het plangebied bestaat met name uit klei op veen, klei met zware tussenlaag of ondergrond en lichte klei met homogeen profiel. In figuur 4.12 zijn de watertrappen weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0356.BPKL2019HER001BPnw-VA04_0033.png"

Figuur 4.12 Watertrappen in en nabij plangebied (rode markering).

Conform de Interim Omgevingsverordening van de provincie Utrecht ligt het zuidelijk deelgebied in een boringsvrije zone ter bescherming van het grondwater. Binnen deze zone zijn regels opgesteld voor boringen, bodemenergie en mijnbouwactiviteiten. De dieptegrens ligt op 40m-mv.

afbeelding "i_NL.IMRO.0356.BPKL2019HER001BPnw-VA04_0034.jpg"

Figuur 4.13 ligging boringsvrije zone Bron: Interim Omgevingsverordening provincie Utrecht

Waterkwantiteit

In zowel het noordelijk als zuidelijk deelgebied zijn diverse watergangen aanwezig (figuur 4.14 en 4.15). In het noordelijk deelgebied betreft het met name tertiaire watergangen met een beschermingszone van 2 meter. Langs de zuidgrens is een primaire watergang aanwezig met een beschermingszone van 5 meter. Binnen deze beschermingszones gelden beperkingen voor bouwen en aanleggen om onderhoud aan de watergangen mogelijk te houden. Ook in het zuidelijk deelgebied zijn diverse tertiaire watergangen aanwezig. Tevens is langs de A27 primair oppervlaktewater aanwezig.

afbeelding "i_NL.IMRO.0356.BPKL2019HER001BPnw-VA04_0035.png"

Figuur 4.14 Watergangen noordelijk deelgebied. Bron: Legger Stichtse Rijnlanden

afbeelding "i_NL.IMRO.0356.BPKL2019HER001BPnw-VA04_0036.png"

Figuur 4.15 Watergangen zuidelijk deelgebied. Bron: Legger Stichtse Rijnlanden

Veiligheid en waterkeringen

Ten westen van het noordelijk deelgebied is een overige waterkering aanwezig met bijbehorende beschermingszone (figuur 4.16). Binnen deze zone gelden beperkingen voor bouwen en aanleggen om te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast.

De waterstaatkundig beheerzone van Rijkswaterstaat Midden-Nederland ter hoogte van het Amsterdam-Rijnkanaal loopt tot door ten zuiden van de Vuilcopsekanaaldijk. Dit overlapt deels met de bestemming 'Bedrijf' in de noordwesthoek van het plangebied. In dat gebied geldt derhalve een watervergunningsplicht. Hoewel het bouwvlak van de bedrijfsbestemming buiten het waterstaatkundig beheergebied ligt (dit bouwvlak respecteert de Nieuwe Hollandse Waterlinie), is deze watervergunningsplicht in bepaalde situatie mogelijk relevant, bijvoorbeeld voor werkzaamheden zoals het aanbrengen van verharding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0356.BPKL2019HER001BPnw-VA04_0037.png"

Figuur 4.16 Overige waterkering noordelijk deel plangebied

Ook in het zuidelijk deelgebied is een overige waterkering aanwezig met beschermingszone (figuur 4.17). In het uiterste zuiden van het plangebied ligt de waterstaatswerkzone en beschermingzone van de Lekdijk. Binnen deze zones gelden beperkingen voor bouwen en aanleggen om te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast.

afbeelding "i_NL.IMRO.0356.BPKL2019HER001BPnw-VA04_0038.png"

Figuur 4.17 Waterkeringen zuidelijk deel plangebied

Toekomstige situatie

Algemeen

In het zuidelijk deelgebied worden geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Nadelige effecten op de waterhuishouding of de waterkering zijn dan ook uitgesloten. Het noordelijk deelgebied voorziet in de verdere ontwikkeling van het bedrijvenpark Het Klooster.

Waterkwantiteit

Bij een toename in verhard oppervlak met meer dan 500 m2 in stedelijk gebied en 1.000 m2 in landelijk gebied dient de toename gecompenseerd te worden. De compensatie-eis van het hoogheemraadschap is 15% van de toename in verharding. Het dempen van een watergang dient 1 op 1 gecompenseerd te worden. Voor Rijkswaterstaat Midden-Nederland is het uitgangspunt dat hemelwater in beginsel wordt opgevangen in het plangebied alvorens te lozen op het Amsterdam-Rijnkanaal.

Het plan voorziet in een uitbreiding van het bedrijvenpark Het Klooster. Dit leidt tot een toename van verharding. Ten behoeve van de ontwikkeling is daarom watercompensatie noodzakelijk en wordt het watersysteem aangepast. Voor de ontwikkeling is reeds een watervergunning verleend d.d. 23 december 2015). De belangrijkste maatregelen die genomen worden betreffen:

  • aanleg van tenminste 8.022 m2 water waarvan circa 2.120 m2 ingepast dient te worden ten oosten van het bedrijventerrein;
  • aanleg van circa 5.900 m2 aan oppervlaktewater rondom het bedrijventerrein.
  • aanleg van een aantal duikers (800 mm).

Deze maatregelen zijn tevens geborgd in de planregels door middel van een voorwaardelijke verplichting. De te graven watergangen in het noorden en noordoosten van het plangebied zijn bestemd voor 'Water'.

Watersysteemkwaliteit en ecologie

Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.

Afvalwaterketen en riolering

Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:

  • hemelwater vasthouden voor benutting,
  • (in-) filtratie van afstromend hemelwater,
  • afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater,
  • afstromend hemelwater afvoeren naar AWZI.

Het noordelijk deelgebied wordt aangesloten op het gemeentelijk rioolstelsel.

Het afvalwater dat afkomstig is van drinkwater wordt gescheiden gehouden van ander afvalwater, zoals afvloeiend hemelwataer en overtollig grondwater. Alle bruikbare componenten (mineralen, energie, schoon water) in het afvalwater worden gebruikt. Wat niet kan worden hergebruikt, wordt (lokaal) terug in het milieu gebracht, na eventueel lokaal behandeld te zijn. Reststromen die dan nog overblijven, zuiveren we waarna ze in het milieu worden gebracht.
Niet al het hemelwater wordt via buizen afgevoerd. De tritsen 'vasthouden-bergen-zuiveren' en 'schoonhouden-scheiden-zuiveren' zijn leidend. Schoon hemelwater moet zo veel mogelijk infiltreren. Als dat niet kan, wordt het bovengronds aangeboden en zoveel mogelijk vertraagd, via het oppervlak afgevoerd naar plaatsen waar het geen schade veroorzaakt.

Waterbeheer

Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het hoogheemraadschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de "Keur". Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het hoogheemraadschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Voor de onderhavige woningbouw is dan ook een ontheffing noodzakelijk. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de "Keur". Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.

Bij concrete vestiging van bedrijven in de beschermingszone van de overige waterkering in het noordelijk deelgebied is mogelijk een vergunning op basis van de Keur noodzakelijk. Dit geldt ook voor activiteiten binnen de beschermingszone van watergangen die zijn opgenomen in de legger van het waterschap. Ook voor eventuele aanpassingen in afwkijking van de verleende watervergunning dient een nieuwe watervergunning te worden gevraagd.

Water en Waterstaat in het bestemmingsplan

In het bestemmingsplan wordt het oppervlaktewater in het plangebied bestemd als 'Water'. Voor de waterstaatswerkzone van de Lekdijk is de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' opgenomen en voor de beschermingszone de gebiedsaanduiding 'Vrijwaringszone - dijk'. Voor de Schalwijker Wetering is uitsluitend de waterstaatswerkzone bestemd. Om de waterstaatsdoeleinden in de vorm van de waterhuishouding, het verkeer te water en de afvoer van hoog oppervlaktewater, sediment en ijs in stand te houden is de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterstaatkundige functie' opgenomen, zie paragraaf 4.2. Ter bescherming van de Prinses Beatrixsluis (inclusief oevers) is de dubbelbestemming 'verblijfsrecreatie' opgenomen. Op deze gronden zijn alle voorzieningen mogelijk die noodzakelijk zijn voor de uitoefening van de waterstaatkundige functie.

Boringsvrije zone

Het plangebied ligt gedeeltelijk in de boringsvrije zone Tull en 't Waal. De boringsvrije zone is een zone rondom de grondwaterwinning TulI en 't Waal. Deze grondwaterwinning is de bron van de drinkwatervoorziening voor o.a. de gemeente Nieuwegein. In de boringsvrije zone beschermt een ondergrondse kleilaag de onderliggende waterwinning.

Om te voorkomen dat een kleilaag die de onderliggende waterwinning beschermt, wordt doorboord en ter bescherming van de grondwaterkwaliteit voor de drinkwatervoorziening stelt de provincie Utrecht in haar Provinciale Milieu Verordening 2013 (PMV) in art. 19 t/m 22 dat een aantal activiteiten aan voorschriften is gebonden. Het betreft onder andere een verbod op boor-, grond-, en funderingswerkzaamheden dieper dan 40 meter onder het maaiveld en het toepassen van bodemenergiesystemen. Onder voorwaarden zijn vrijstellingen op dit verbod mogelijk. Daarnaast geldt voor iedereen de bijzondere zorgplicht (art. 4 van de PMV 2013). Dit houdt in dat verontreiniging van het grondwater moet worden voorkomen of, voor zover het niet kan worden voorkomen, zoveel mogelijk moet worden beperkt of ongedaan gemaakt. De boringsvrije zone is opgenomen op de verbeelding met de gebiedsaanduiding 'Milieuzone - boringsvrije zone'.

Conclusie

Bij concrete vestiging van bedrijven in het noordelijk deelgebied dient rekening te worden gehouden met de aanwezige watergangen en waterkering en toename van verharding. De ontwikkeling heeft verder geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.

5.12 Geluid

Toetsingskader

De Wet geluidhinder en de Wet milieubeheer zijn in het kader van geluidhinder van belang. Bij nieuwe ontwikkelingen dient de geluidssituatie in beeld gebracht te worden. De geluidsniveaus op de gevels van de nieuwe en bestaande geluidsgevoelige functies worden getoetst aan de geluidsnormen.

Onderzoek

Het bestemmingsplan biedt geen mogelijkheden voor de realisatie van nieuwe geluidgevoelige functies. Gezien de ligging van de bestaande woningen in de omgeving van het plangebied zal de ontsluitingsstructuur die wordt gerealiseerd in verband met de ontwikkeling van fase 4 geen relevante geluidbelasting met zich meebrengen.

In paragraaf 5.6 is ingegaan op de wijze waarop binnen de milieuzonering rekening is gehouden met de bestaande woningen in de omgeving.

Op basis van het 'Uitvoeringsnota Geluidbeleid Het Klooster' (22 oktober 2021, zie bijlage 12) is een geluidverdeling gemaakt voor het Klooster fase 4. Dit om de gevoelige bestemmingen Groenendael 5 en Heemsteedseweg 40 en 30 te beschermen. Deze verdeling is weergegeven op een verkavelingskaart (zie figuur 4.18). De verkavelingskaart is binnen het planmatig zonebeheer het instrument dat bepaalt waar op het bedrijvenpark welke geluidsgebruiksruimte beschikbaar is. En wel zodanig dat het totaal aan

toegekende geluidsgebruiksruimte de geluidsgrenswaarden respecteert. Op de verkavelingskaart

staat per kavel en hoeveel geluidsruimte beschikbaar is voor daar gevestigde, dan wel zich

vestigende bedrijven. Dit wordt uitgedrukt in een getal, te weten de geluidsruimte zoals die is

toebedeeld aan de kavel.

De verkavelingskaart is tot stand gekomen op basis van drie uitgangspunten:

  • 1. De verkaveling en kavelgrootte zoals in de bestemmingsplannen is vastgelegd.
  • 2. Theoretisch voor de milieucategorie bedrijvigheid benodigde geluidsgebruiksruimte op de vrije kavels (het bestemmingsplan staat bijna bedrijvigheid toe tot SBI-categorie 4.2.). Uitzondering hierop zijn de vier kavels langs de invalsweg en de vier kavels tussen deelgebied 2 en 3, deze zijn beperkt tot categorie 3.2. De vier kavels aan de noordzijde (deelgebied 4) zijn beperkt tot categorie 4.1.
  • 3. Een balans tussen enerzijds het waarborgen van de vastgelegde geluidsgrenswaarden en anderzijds zo min mogelijk onderzoekslast voor bedrijven, alsmede zo min mogelijk administratieve lasten voor gemeente.

De gemeente heeft de keuze gemaakt om een specifiek deel van de beschikbare geluidsgebruiksruimte als algemene reserve te benoemen en daarmee de geluidsruimte die gekoppeld is aan de kavels, eenmalig te beperken. Het resterende deel van de geluidsgebruiksruimte is en blijft gekoppeld aan de kavels. De gemeente heeft ervoor gekozen bij de toetsingspunten circa 50% van de geluidsruimte te reserveren. De andere 50% is beschikbaar als algemene reserve. Dit betekent voor alle kavels een geluidsreservering van 63 dB(A)/m2. Echter, voor de kavels in het plangebied is een uitzondering gemaakt. Voor deze kavels is in het bestemmingsplan de volgende maximale geluidsemissie vastgelegd:

  • A1 en B1: 55 dB(A)/m2
  • A2 en B2: 58 dB(A)/m2

afbeelding "i_NL.IMRO.0356.BPKL2019HER001BPnw-VA04_0039.jpg"

Figuur 4.18: Verkavelingskaart maximale emissiesterkte toekomstige bedrijven (bron: DGMR)

Conclusie

Het bestemmingsplan geeft geen relevante nadelige gevolgen voor de akoestische situatie ter plaatse van bestaande woningen.

5.13 Planologisch relevante leidingen

Toetsingskader
Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden.

Onderzoek en conclusie

Binnen het plangebied en in de directe omgeving zijn geen planologisch relevante buisleidingen, hoogspanningsverbindingen of straalpaden aanwezig.

Hoofdstuk 6 Juridische opzet

6.1 Wettelijk kader

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is geregeld dat alle nieuwe ruimtelijke plannen, waaronder bestemmingsplannen, digitaal moeten worden vervaardigd, met inachtneming van de daartoe wettelijk verplicht gestelde standaarden (thans SVBP2012, IMRO2012, STRI2012). Op die wijze zijn bestemmingsplannen onderling vergelijkbaar en ook digitaal uitwisselbaar. Ook de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is van belang voor bestemmingsplannen.

6.2 Opzet van de bestemmingsregeling

Verbeelding

Eisen aan de verbeelding

Belangrijke eis is dat het bestemmingsplan dient te voldoen aan de eis van rechtszekerheid. Dit betekent dat een bestemmingsregeling duidelijk en voor één uitleg vatbaar dient te zijn. In aansluiting hierop en in relatie tot de digitale verplichting verdient het de voorkeur zoveel mogelijk onderdelen van de regeling op de verbeelding zichtbaar te maken en de regels zo transparant mogelijk te houden.

Voorts zijn de volgende eisen van toepassing:

  • de ondergrond waarop de verbeelding is gebaseerd, geeft informatie over de actuele (kadastrale) situatie;
  • op de verbeelding wordt met de bestemming en de aanduidingen aangegeven of, en zo ja welke bebouwing is toegestaan;
  • op het renvooi wordt de betekenis aangegeven van de bestemmingen en de aanduidingen;
  • de volgorde van de bestemmingen in het renvooi komt overeen met de volgorde zoals van de regels (alfabetisch).

De bestemming wordt door middel van hoofdletters aangeduid, zoals 'BT' voor 'Bedrijventerrein'. Verder geldt het volgende:

  • gebouwen mogen (uitsluitend) binnen het op de verbeelding aangeduide 'bouwvlak' worden opgericht;
  • maatvoeringsaanduidingen zoals de minimum en maximum bouwhoogte worden aangegeven door middel van een matrix bij het bouwvlak;
  • ten slotte kunnen er op de verbeelding aanduidingen, zoals een plangrens of een gebied met gebiedsaanduiding worden aangegeven.

De gehanteerde bestemmingen

De keuze voor de gehanteerde bestemmingen is gebaseerd op het volgende. De bestaande agrarische percelen hebben de bestemming Agrarisch. Het bestaande bedrijf in het noorden van het plangebied heeft de bestemming Bedrijf. Ook het gemaal in het noorden en de tankstations op de verzorgingsplaatsen hebben deze bestemming, deze zijn voorzien van een functieaanduiding. De windturbine op de verzorgingsplaats heeft de bestemming Bedrijf - Windturbine. Het toekomstige bedrijvenpark fase 4 heeft de bestemming Bedrijventerrein. Om de toekomstige bedrijven ruimte voor de inrichting te geven, is gekozen voor ruime bouwvlakken. In het noordelijk deel van het plangebied zijn enkele delen bestemd met Groen. Dit gaat om een langzaamverkeersroute die van oost naar west door het plangebied loopt en een groenstrook aan de oost- en westzijde waarmee de structuur van de Nieuwe Hollandse Waterlinie beschermd wordt. Het wegrestaurant op de verzorgingsplaats is bestemd als Horeca. Het streektransferium heeft de bestemming Recreatie - Streektransferium. De tuinen van woningen die niet in het achtererfgebied vallen, hebben de bestemming Tuin. De bestaande gebiedsontsluitingswegen, de autosnelweg, verzorgingsplaatsen en de te realiseren weg in het noorden van het plangebied zijn bestemd met Verkeer. De parkeerplaats en carpoolplaats hebben de bestemming Verkeer - Verblijfsgebied. De watergangen aan de oostzijde van het plangebied en het Amsterdam-Rijnkanaal hebben de bestemming Water. Voor de bescherming en het beheer van het Amsterdam-Rijnkanaal is de kade hiervan bestemd als Waterstaatkundige voorzieningen. In het plangebied bevinden zich enkele burgerwoningen, deze hebben de bestemming Wonen. Voor de bescherming van de archeologische waarden in het plangebied zijn op basis van de archeologische advieskaart diverse dubbelbestemmingen opgenomen. Ter bescherming van de cultuurhistorische waarden in het plangebied zijn de dubbelbestemmingen Waarde - Cultuurhistorie 1 en Waarde - Cultuurhistorie 2 opgenomen. Ter bescherming en instandhouding van waterkeringen en waterstaatkundige werken zijn de dubbelbestemmingen Waterstaat - Waterkering en Waterstaat - Waterstaatkundige functie opgenomen.

Op grond van SVBP2012 hebben de hoofdstukken waarin de regels zijn opgenomen, de volgende vaste volgorde:

  • In de Inleidende regels worden in de regels gehanteerde begrippen, voor zover nodig, gedefinieerd en wordt de wijze van meten bepaald;
  • In de Bestemmingsregels worden in alfabetische volgorde van de naam van de bestemmingen de regels gegeven waarmee die bestemmingen zoals die op de verbeelding voorkomen, nader worden omschreven;
  • De Algemene regels bevatten een aantal regels (voorheen bepalingen genoemd) die voor alle bestemmingen gelden, zoals een anti-dubbeltelbepaling of de bepaling welke wettelijke regeling van toepassing);
  • De Overgangs- en slotregels ten slotte geven overgangsrecht voor bestaand gebruik en bestaande bebouwing en de titel van het plan.

Ook bij de opstelling van een bestemmingsbepaling (Hoofdstuk 2 van de regels) moet een vaste volgorde gebruikt worden: Een bestemmingsregel behoeft niet alle voorgeschreven elementen te bevatten. Dit is afhankelijk van de aard van de bestemming. Alle bestemmingen bevatten wel een bestemmingsomschrijving en bouwregels.

Voorts is in het Bro een aantal bepalingen opgenomen waaraan de regels van het bestemmingsplan moeten voldoen. Het gaat hierbij om een aantal begrippen, regels ten aanzien van het overgangsrecht en de anti-dubbeltelbepaling.

Tot slot dienen de regels zoveel mogelijk aan te sluiten bij de modelregels voor bestemmingsplannen die onder andere ook voor andere bestemmingsplannen in de gemeente Nieuwegein zijn gehanteerd.

6.3 Toelichting op de gehanteerde bestemmingen

Agrarisch (Artikel 3)

Alle agrarische bedrijven zijn bestemd in een artikel Agrarisch. Binnen de bestemming Agrarisch zijn de productietakken grondgebonden veehouderij en akker- en vollegrondstuinbouw overal zonder meer toegestaan. Overige productietakken zijn alleen toegestaan ter plaatse van de desbetreffende aanduiding. Dit betreft de glastuinbouw, fruitteelt en intensieve veehouderij.

Voor wat betreft de productietak fruitteelt geldt dat alleen de bedrijfscomplexen zijn aangeduid. In de regels is voorgeschreven dat alleen de gronden behorende bij deze bedrijven en die in de bestaande situatie al in gebruik zijn genomen voor fruitteelt, voor fruitteelt mogen worden gebruikt. Het omzetten van agrarische gronden naar fruitteelt is niet toegestaan.

Voor elk agrarisch bedrijf is op de verbeelding een bouwvlak ingetekend. Alle bedrijfsgebouwen, de bedrijfswoning en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, dienen binnen dit bouwvlak gesitueerd te zijn. Ook paardenbakken dienen binnen het bouwvlak gesitueerd te worden. Alleen erf- en terreinafscheidingen zijn buiten het bouwvlak toegestaan. Voor het fruitteeltbedirjf geldt een uitzondering; hiervoor is een aparte bouwregeling opgenomen voor gebouwen en koelruimten. Dit betreft een getrapte regeling waarbij het toegestane oppervlak aan gebouwen of koelruimten afhangt van het grondoppervlak waarop fruit wordt geteeld.

Per bouwvlak is 1 bedrijfswoning toegestaan, ter plaatse van de aanduiding. De maximale inhoud van de bedrijfswoning inclusief aan- en uitbouwen bedraagt 660 m³. Bij de woning mogen tevens vrijstaande bijgebouwen en overkappingen worden gebouwd tot ten hoogste 50 m².

Bij neven- en vervolgfuncties gaat het om mogelijkheden voor agrarisch verwante en niet-agrarische functies, hetzij in combinatie met agrarische bedrijfsvoering (nevenfuncties), hetzij om gebruiksmogelijkheden van agrarisch verwante en niet-agrarische functies in voormalige agrarische bedrijfsgebouwen (vervolgfuncties). In het artikel Agrarisch is aangegeven welke functies rechtstreeks of onder voorwaarden toelaatbaar zijn.

Binnen de specifieke gebruiksregels is opgenomen dat wijziging van het aantal dierplaatsen, bestaande diersoorten en/of bestaande stalsystemen uitsluitend is toegestaan indien dit niet leidt tot overschrijding van de kritische depositiewaarden voor verzurgingsgevoelige habitats binnen Natura 2000.

Flexibiliteitsbepalingen

In de regels zijn flexibiliteitsbepalingen opgenomen voor het afwijken van de bouw- en gebruiksregels en voor het wijzigen van de bestemming. Van de bouwregels kan worden afgeweken ten behoeve van:

  • het realiseren van kuilvoerplaten en sleufsilo's buiten het bouwvlak;
  • het toestaan van een groter oppervlak aan gebouwen ten behoeve van fruitteelt in één categorie hoger;
  • de realisatie van lage boogkassen buiten het bouwvlak.

Van de gebruiksregels kan worden afgeweken ten behoeve van:

  • de huisvesting van seizoenarbeiders in bestaande bedrijfsgebouwen;
  • andere nevenfuncties dan bij recht zijn toegestaan;
  • paardenbakken buiten het bouwvlak.

Planwijziging kan worden aangevraagd voor:

  • vervolgfuncties;
  • wijziging naar de bestemming Wonen;
  • de toepassing van de Ruimte voor Ruimte-regeling.

In verschillende flexibiliteitsbepalingen wordt als voorwaarde gesteld dat de ontwikkeling 'milieuhygiënisch inpasbaar' dient te zijn. Milieuhygiënisch inpasbaar is een verzamelbegrip voor verschillende aspecten. Hieronder is weergegeven waar tijdens de toetsing rekening mee gehouden dient te worden:

  • toetsing aan de eisen uit de Natuurbeschermingswet;
  • toetsing van de geurhinder ter plaatse van omliggende geurgevoelige objecten (waarbij ook wordt gekeken naar mogelijke cumulatie van geurhinder);
  • toetsing aan de eisen uit de Wet milieubeheer luchtkwaliteitseisen;
  • aantonen dat de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde functie en geen onevenredige negatieve gevolgen voor het waterbeheer optreden;
  • beoordeling van de inpasbaarheid voor de thema's verkeer, externe veiligheid en geluid.

Bedrijf (Artikel 4)

Bedrijven tot en met categorie 2 zijn toegestaan binnen deze bestemming. Dit in verband met de aanwezige woning aan de Vuilcop. Wel is op het perceel aan de Vuilcop/Vuilcopsekanaaldijk een aannemersbedrijf aanwezig, deze is geborgd met een functieaanduiding 'specifieke vorm van bedrijf -1'. Bij bedrijven is enkel een bedrijfswoning toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning'. Ter plaatse van de aanduiding 'gemaal' is een gemaal toegestaan. Op de verzorgingsplaatsen zijn aan beide zijden tankstations aanwezig. Deze zijn aangeduid met de aanduiding 'verkooppunt motorbrandstoffen met lpg'. Hierbij zit tevens een vulpunt voor LPG. Dit is aangeduid met 'vulpunt lpg'.

Voor de bedrijven geldt dat gebouwen enkel binnen het bouwvlak mogen worden gebouwd. Een bedrijfswoning mag een inhoud hebben van maximaal 660 m3. Bij een bedrijfswoning mogen tevens vrijstaande bijgebouwen en overkappingen worden gebouwd met een maximaal oppervlakte van 50 m2.

Bedrijf - Windturbine (Artikel 5)

De windturbines langs de A27 zijn voorzien van de bestemming Bedrijf- Windturbine. Voor de windturbines geldt zowel een minimale als een maximale bouwhoogte. Naast windturbines zijn verder bijbehorende voorzieningen toegestaan, zoals transformatorhuisjes, nutsvoorzieningen, wegen en opstelplaatsen ten behoeve van de aanleg en het onderhoud van windturbines, kunstwerken, groen, water en voetpaden.

Bedrijventerrein (Artikel 6)

De bestemming Bedrijventerrein is opgesteld aan de hand van de nieuwe uitgangspunten voor het Bedrijvenpark Het Klooster. Dit betekent dat alleen harde eisen zijn verankerd in de regels. De stringente regels uit het geldende planologische regime ten aanzien van de kavelinrichting worden hiermee verlaten. Een voorbeeld hiervan is het schrappen van de regels met betrekking tot de verplichte voorgevelrooilijn.

Bestemmingsregels

Op de gronden met de bestemming 'Bedrijventerrein ' zijn zowel bedrijven toegestaan, alsmede wegen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen en overige bijbehorende voorzieningen. Ter plaatse van het entreegebied is de aanduiding 'gemengd' opgenomen. Hier is namelijk een bepaalde mate van functiemenging gewenst. Binnen de bestemming zijn bedrijven tot en met categorie 4.1 mogelijk.

Bouwregels

Bebouwing ten dienste van de bestemming mag alleen worden gerealiseerd binnen de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken. Wel is een kleinschalige overschrijding mogelijk voor luifels en aanbouwen. Op de verbeelding en in de regels zijn de maximale hoogtematen van de bebouwing aangegeven. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt in gebouwen en overkappingen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Het bebouwingspercentage binnen de bestemming bedraagt 70%.

Afwijken van de bouwregels

In dit lid is een aantal bepalingen opgenomen in welke gevallen bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de bouwregels. Het gaat hier om het verhogen van de maximum toegestane bouwhoogte en het maximum bebouwingspercentage. Hiermee wordt de mogelijkheid geboden om af te wijken indien dat in bedrijfsmatig opzicht noodzakelijk wordt geacht. Als voorwaarde geldt daarnaast dat er geen stedenbouwkundige of verkeerskundige bezwaren zijn, er geen onevenredige hinder/overlast ontstaat op aangrenzende percelen en dit niet ten koste gaat van de beeldkwaliteit van het bedrijvenpark. In paragraaf 3.3 is hiervoor tevens een motivering gegeven.

Specifieke gebruiksregels

In dit lid is een aantal bepalingen opgenomen die bepaalde gebruiksvormen uitsluiten, zoals bijvoorbeeld opslag van consumentenvuurwerk (overeenkomstig het Vuurwerkbesluit). Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) is in de regeling geïmplementeerd door middel van het uitsluiten van Bevi-inrichtingen. Ook geluidshinderlijke inrichtingen zijn niet toegestaan.

Tot slot is een gebruiksbepaling opgenomen voor de minimum afstand van toegangswegen tot kruispunten.

Afwijken van de gebruiksregels

In dit lid is bepaald dat het bevoegd gezag bij een omgevingsvergunning kan afwijken om bedrijfsactiviteiten toe te staan die genoemd worden in één categorie hoger dan algemeen toelaatbaar is en voor bedrijven die niet genoemd worden in de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'bedrijventerrein', op voorwaarde dat deze bedrijfsactiviteiten (als gevolg van de geringe omvang van hinderlijke (deel)activiteiten of door een milieuvriendelijke werkwijze) naar aard en invloed op de omgeving vergelijkbaar zijn met de bedrijfsactiviteiten genoemd in de lagere algemeen toegelaten milieucategorieën.

Wijzigingsbevoegdheden

In de regels zijn 2 wijzigingsbevoegdheden opgenomen om extra flexibiliteit in te bouwen.

Groen (Artikel 7)

De groenvoorzieningen met een structurerend karakter zijn ondergebracht in de bestemming Groen. Naast beplantingen en plantsoenen zijn hier onder andere ook voet- en fietspaden, nutsvoorzieningen, bermen en bermsloten mogelijk.

Horeca (Artikel 8)

Op de verzorgingsplaats de Kroon is een wegrestaurant bestemd met Horeca met de aanduiding specifieke vorm van horeca - wegrestaurant.

Recreatie - Streektransferium (Artikel 9)

Binnen deze bestemming is het Streektransferium opgenomen. Dit is een dagrecreatieve voorziening ten behoeve van het overstappen van gemotoriseerd verkeer naar voet-, fiets of vaarverkeer. Ook is hier recreatief verhuur van vervoermiddelen zoals fietsen, kano's en roei- en fluisterboten toegestaan. Ter plaatse zijn tevens maximaal 10 earthlodges toegestaan. Hier mag maximaal één nacht worden verbleven. Het bestaande restaurant met bijbehorend terras is aangeduid met de functieaanduiding 'horeca'. Om de verkoop van streekproducten mogelijk te maken is ondersteunende detailhandel toegestaan waarvan minimaal 50% uit streekproducten bestaat met een maximum bruto vloeroppervlak van 240 m2.

Tuin (Artikel 10)

Bij woningen zijn tuinen grenzend aan het openbaar gebied bestemd als tuin. Ter plaatse mogen enkel bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd met een maximum bouwhoogte van 2,5 meter. Tevens vallen erkers aan hoofdgebouwen binnen deze regeling.

Verkeer (Artikel 11)

De bestaande wegen in het plangebied zijn bestemd als Verkeer. Binnen deze bestemming is een aantal daarin passende gebruiksvormen toegestaan zoals parkeren, groen- en waterpartijen, nutsvoorzieningen en dergelijke. Het aantal rijstroken op de A27 is specifiek vastgelegd met een functieaanduiding.

Verkeer Verblijfsgebied (Artikel 12)

Binnen deze bestemming is de carpoolplaats voor het streektransferium aanwezig. Binnen deze bestemming mogen enkel bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van de verkeersontsluiting met een maximum bouwhoogte van 21 meter worden gebouwd.

Verkeer - Voorlopig Werkterrein (Artikel 13)

Deze bestemming is opgenomen voor het tijdelijke werkterrein dat noodzakelijk is voor de te verbreden Houtensebrug (A27). De voorlopige bestemming zal na de geldigheidstermijn automatisch veranderen naar de definitieve bestemming Groen, Water of Waterstaatkundkundige voorzieningen.

Water (Artikel 14)

De bestaande watergangen in het plangebied alsmede het nieuw aan te leggen water is bestemd als Water. Op de gronden zijn bouwwerken ten behoeve van de bestemming toegestaan, zoals steigers, bruggen en duikers etc.

Waterstaatkundige voorzieningen (Artikel 15)

Deze bestemming is gegeven aan de Prinses Beatrixsluis inclusief de uitbreiding daarvan, de oevers die van belang zijn voor de waterstaatkundige functie, alsmede de plofsluis. Op deze gronden zijn alle voorzieningen mogelijk die noodzakelijk zijn voor de uitoefening van de waterstaatkundige functie.

Wonen (Artikel 16)

In het plangebied bevinden zich enkele woningen, deze zijn bestemd als Wonen. Het hoofdgebouw dient binnen het bouwvlak gebouwd te worden. De maximale inhoud van een hoofdgebouw is 660 m3. Buiten het hoofdgebouw mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak bijbehorende bouwwerken worden gebouwd. Hiervoor geldt een maximum oppervlakte van 50% van het zij- en achtererf. Voor aan- en uitbouwen en bijgebouwen moet minimaal 1 meter afstand tot de voorgevel van het hoofdgebouw worden aangehouden. De afstand tot de perceelsgrenzen is 0 meter of ten minste 1 meter.

Per bestemmingsvlak is maximaal één paardenbak toegestaan. Deze moet wel achter de bestaande bebouwing gerealiseerd worden.

Onder de gestelde voorwaarden, is het uitoefenen van aan-huis-verbonden beroepen of bedrijven toegestaan.

 

Waarde - Archeologie - 1 (Artikel 17)

Het archeologiebeleid dat specifiek voor het bedrijvenpark het Klooster is ontwikkeld, leidt tot diverse waarden in het gebied. Dit is verwerkt in 'Waarde - Archeologie 1'. De diverse waarden zijn verdeeld in functieaanduidingen 'specifieke vorm van waarde'. Deze komen overeen met de beleidsadviescodes voor Bedrijvenpark Het Klooster (zie paragraaf 5.3). Per functieaanduiding is een omgevingsvergunning voor bouwwerken, werken en werkzaamheden verbonden. Indien grondroerende werkzaamheden de maximale verstoringsdiepte overschrijden, is archeologisch onderzoek noodzakelijk voor het verkrijgen van een omgevingsvergunning Deze verstoringsdiepte verschilt per beleidsadviesgebied.

Waarde - Archeologie - 2 (Artikel 18)

Voor het overige deel van het plangebied is het gemeentelijke archeologiebeleid vertaald in 'Waarde - Archeologie -2'. Voor bepaalde activiteiten met deze bestemming is een omgevingsvergunning voor bouwwerken, werken of werkzaamheden vereist. Archeologisch onderzoek is slechts noodzakelijk indien de bouwwerken, werken of werkzaamheden de maximale diepte overschrijden. In het gebied gelden verschillende maximale dieptes. Dit is aangeduid met de functieaanduiding 'specifieke vorm van waarde'.

Waarde - Cultuurhistorie 1 (Artikel 19)

De Nieuwe Hollandse Waterlinie is voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie'. Ter bescherming van de cultuurhistorische en landschappelijke waarden is een verbod voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden opgenomen. Van het opgenomen verbod kan worden afgeweken indien wordt aangetoond indien daardoor de landschappelijke kernkwaliteiten en de daarbij behorende landschapselementen niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast.

Waarde - Cultuurhistorie 2 (Artikel 20)

Deze dubbelbestemming is opgenomen ter bescherming van de aanwezige cultuurhistorische elementen Vuilcop, Houtense Wetering en Hoonwetering. Om de aanwezige cultuurhistorische waarden te beschermen is een verbod opgenomen voor het uitvoeren van bepaalde werken, geen gebouw zijnde of van werkzaamheden. De omgevingsvergunning kan worden verleend mits advies bij de cultuurhistorisch deskundige om advies is gevraagd en door die werken de cultuurhistorische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast.

Waarde - Landschap (Artikel 21)

Met deze dubbelbestemming worden de aanwezige landschappelijke waarden beschermd. Binnen de dubbelbestemming zijn met specifieke functieaanduidingen de verschillende gebieden onderverdeeld. dit bestaat uit de middeleeuwse strokenverkaveling tussen Lekdijk en Tiendkade, de crevasse en de waardevolle bomenrij langs de Linielanding. Hierin is opgenomen dat bepaalde werkzaamheden niet zonder omgevingsvergunning mogen worden uitgevoerd. De omgevingsvergunning kan worden verleend mits advies bij de cultuurhistorisch deskundige om advies is gevraagd en door die werken de landschappelijke waarden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast.

Waterstaat - Waterkering (Artikel 22)

De in het plangebied aanwezige gronden die door het Hoogheemraadschap zijn aangewezen als waterkering worden beschermd via de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering'. Het oprichten van bouwwerken binnen deze bestemmingen is in principe niet toegestaan. Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan verlenen van deze bepaling. Voorafgaand aan het verlenen van een omgevingsvergunning wint het college advies in bij de waterbeheerder. Daarnaast moet er ontheffing op basis van de Keur aangevraagd worden bij de waterbeheerder.

Waterstaat - Waterstaatkundige functie (Artikel 23)

Dit artikel is opgenomen in verband met de waterstaatswerken van Rijkswaterstaat langs het Amsterdam-Rijnkanaal.

6.4 Algemene regels

Deze algemene regels bestaan uit een aantal algemene, niet aan specifieke bestemmingen gekoppelde, bepalingen.

Anti-dubbeltelregel (Artikel 24)

Deze bepaling is ingevolge artikel 3.2.4 van het Bro vast voorgeschreven. Doel van deze bepaling is te voorkomen dat er meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogt, bijvoorbeeld in het geval dat (onderdelen van) percelen van eigenaar wisselen. Om hiervan een voorbeeld te geven: binnen de bestemming Bedrijventerrein mag een bepaald percentage van het bouwvlak worden bebouwd. Indien het absolute oppervlak (uitgedrukt in m²) niet is bereikt, kan door het bijkopen van een stuk grond van het aangrenzend perceel extra bebouwing tot dit maximum worden gerealiseerd. De anti-dubbeltelregel voorkomt dat de overgedragen grond nog eens in de beoordeling van de bouwmogelijkheden op het oorspronkelijk deel erf kan worden betrokken.

Algemene bouwregels (Artikel 25)

De algemene bouwregels omvatten bouwregels die aanvullend op de regels van hoofdstuk 2 van toepassing zijn.

Overschrijding bouwgrenzen

Dit lid bevat een algemene regeling voor een geringe overschrijding van bouwgrenzen door ondergeschikte onderdelen van gebouwen. De overschrijding van de bouwgrenzen dient wel beperkt te zijn.

Bestaande maten

Dit artikel betreft uitsluitend een bouwbepaling en geen gebruiksbepaling. Met deze bepaling wordt voorkomen, dat bestaande bouwwerken, die wat betreft afstandsmaten of andere maten afwijken van de maatvoering zoals vastgelegd in dit bestemmingsplan, onder het overgangsrecht komen te vallen.

Parkeren

Deze bepaling heeft betrekking op het waarborgen van voldoende parkeergelegenheid. Deze bepaling is opgenomen vanwege het feit dat de stedenbouwkundige bepalingen uit de bouwverordening zijn komen te vervallen.

Algemene aanduidingsregels (Artikel 26)

In dit artikel staan in de zogenoemde gebiedsaanduidingen beschreven die in meerdere bestemmingen vallen en daarom niet zijn opgenomen in de artikelen van de betreffende (enkel) bestemmingen. In dit plan gaat het om de volgende gebiedsaanduidingen: 'Milieuzone - boringsvrije zone', 'Vrijwaringszone - windturbine', 'Veiligheidszone - windturbine', Veiligheidszone - lng-station 1', 'Veiligheidszone - lng-station 2', 'Veiligheidszone - lpg', 'Vrijwaringszone - dijk' en 'Overige zone - duiker'.

Algemene afwijkingsregels (Artikel 27)

In dit artikel wordt omschreven in welke gevallen bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de bouwregels. Het gaat hier om de overschrijding van de bouwgrenzen, voor zover deze afwijkingen niet onder de regel 'algemene bouwregels' valt te scharen. Dit betreft bijvoorbeeld de bevoegdheid om af te wijken van de voorgeschreven maten en percentages. Afwijking is overigens alleen mogelijk wanneer hiermee geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan aspecten als gebruiksmogelijkheden van aangrenzende percelen.

Algemene wijzigingsregels (Artikel 28)

In het eerste lid van dit artikel wordt aangegeven in hoeverre en in welke gevallen van een wijzigingsbevoegdheid gebruik kan worden gemaakt ingeval van gewenste dan wel noodzakelijke geringe afwijkingen van de bestemmingsgrenzen.

Het tweede lid betreft een algemene wijzigingsbevoegdheid om het bestemmingsplan te wijzigen. Deze wijzigingsbevoegdheid kan op verzoek van de waterbeheerder worden toegepast omdat op termijn de waterkeringen de Lek, het Lekkanaal en de Schalkwijkse Wetering worden verlegd. Met de wijzigingsbevoegdheid kan deze verlegging dus mogelijk worden gemaakt.

Overige regels (Artikel 29)

In de eerste bepaling is geregeld dat alle wettelijke regelingen, waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luidden op het moment van vaststelling van het plan.

De tweede bepaling heeft betrekking op de borging van de watercompensatieopgave zoals vastgelegd in de verleende watervergunning van het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden.

6.5 Overgangsrecht en slotregels

In artikel 30 Overgangsrecht is het overgangsrecht ten aanzien van het gebruik en het bouwen in strijd met het plan geregeld. In lid 30.1 is de in artikel 3.2.1 Bro voorgeschreven bepaling omtrent het overgangsrecht voor bouwwerken opgenomen. In lid 30.2 is de in artikel 3.2.2 Bro voorgeschreven bepaling omtrent het overgangsrecht voor gebruik opgenomen. De slotregel beschrijft op welke wijze de regels aangehaald moeten worden.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

7.1 Economische uitvoerbaarheid

Voor de uitvoerbaarheid van het plan is het van belang te weten of het economisch uitvoerbaar is. De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door de exploitatie van het plan (financiële haalbaarheid) en anderzijds door de wijze van kostenverhaal van de gemeente (grondexploitatie).

Financiële haalbaarheid

Het bestemmingsplan vormt gedeeltelijk het toetsingskader voor een ontwikkeling van een bedrijventerrein Het project richt zich op een marktsegment waar momenteel vraag naar is. De kosten worden gedekt uit de opbrengst van uitgifte van bouwkavels. Hiermee kan het bestemmingsplan financieel haalbaar worden geacht.

Grondexploitatie

Doel van de in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) opgenomen grondexploitatieregeling is het bieden van ruimere mogelijkheden voor het kostenverhaal en het creëren van meer sturingsmogelijkheden. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen de publiekrechtelijke weg via een exploitatieplan en de privaatrechtelijke weg in de vorm van overeenkomsten. In het geval van een exploitatieplan kan de gemeente eisen en regels stellen voor de desbetreffende gronden, (woning)bouwcategorieën en fasering. Bij de privaatrechtelijke weg worden dergelijke afspraken in een (anterieure) overeenkomst vastgelegd.

De grond is in eigendom van de gemeente, maar de uitvoering van de beoogde ontwikkeling wordt gedaan door bedrijven. Door middel van een anterieure overeenkomsten is de dekking van de gemaakte kosten verzekerd. Hierin zijn ook afspraken gemaakt ten aanzien van planschade.

7.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Wettelijk vooroverleg

Het voorontwerpbestemmingsplan is in het kader van het overleg ex artikel 3.1.1. Bro toegezonden aan de relevante overlegpartners. De ingekomen reacties zijn samengevat en van beantwoording voorzien in een notitie beantwoording vooroverlegreacties. Deze is opgenomen in bijlage 9.

Inspraak

Het voorontwerpbestemmingsplan heeft ter inzage gelegen van 13 februari tot en met 26 februari 2018. Op 5 februari 2018 heeft een inloopbijeenkomst plaatsgevonden. Gedurende deze inloopavond en de ter inzage periode kon een ieder een inspraakreactie indienen. Van deze gelegenheid is gebruik gemaakt. De reacties zijn samengevat en van beantwoording voorzien in een notitie beantwoording inspraak. Deze is opgenomen in bijlage 10.

Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 21 mei 2019 gedurende 6 weken ter inzage gelegen. In deze periode zijn 2 zienswijzen ingediend. Deze zienswijzen zijn beantwoord in een separate nota van beantwoording.