direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Erfstede
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0356.BPBI2023HER001-ON01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Op 25 november 2021 heeft de gemeenteraad van de gemeente Nieuwegein het bestemmingsplan "Binnenstad (City) Nieuwegein - Erfstede" vastgesteld. Op 26 april 2023 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: RvS) dit bestemmingsplan vernietigd. Dit in hoofdzaak vanwege het ontbreken van een exploitatieplan en dat daardoor het kostenverhaal niet is verzekerd.

Voorliggend bestemmingsplan bevat het plangebied Erfstede (Blok B2) in combinatie met een exploitatieplan. Dit plandeel sluit qua inhoud aan op het vernietigde bestemmingsplan "Binnenstad (City) Nieuwegein - Erfstede" en ook qua toelichting, regels en opzet van de verbeelding op het op 25 juli 2021 vastgestelde bestemmingsplan Binnenstad (City) Nieuwegein.

Vanwege de integrale voorbereiding is de toelichting van het bestemmingsplan Binnenstad (City) Nieuwegein ook het uitgangspunt voor dit voorliggende bestemmingsplan. Slechts op onderdelen die uitsluitend betrekking hebben op de ontwikkellocatie Erfstede (Blok B2), onderbouwing parkeernormen en uitspraak RvS (zie Bijlage 1) heeft in beperkte mate bijstelling plaatsgevonden.  

Nieuwegein City is volop in beweging. De afgelopen jaren is tot de nodige (her)ontwikkeling gekomen. Met de vaststelling van het Operationeel Ontwikkelingsplan 2013 (verder OOB 2013), het Koersdocument City 2017 en de Gebiedsopgave City 2019 is de weg ingezet naar een toekomstbestendige doorontwikkeling van het centrum van Nieuwegein tot een echt bruisend stadshart.

Voor Nieuwegein City tekent zich daarmee een grote planologische opgave af. In de binnenstad bevinden zich verschillende ontwikkellocaties. Het huidige bestemmingsplan Binnenstad 2007 voorziet niet in een juridisch-planologisch kader om deze ontwikkelingen mogelijk te maken. Actualisatie van de bestemmingsplannen is noodzakelijk. Nieuwe bestemmingsplannen moet dan ook uitnodigend zijn voor de verdere ontwikkeling van Nieuwegein City, waaronder voorliggende locatie Erfstede. Een plan dat de kansen die nu voor ons liggen als vertrekpunt heeft en aansluit bij de wensen van afnemers, het maatschappelijke veld en de Nieuwegeiners.

1.2 Doel van het plan

Op 18 december 2019 heeft de gemeenteraad de Gebiedsopgave City Nieuwegein vastgesteld. De ambities uit het Koersdocument City Nieuwegein van november 2017 zijn in dit document concreet gemaakt naar uitgangspunten en leidende principes. Met een behoorlijke ambitie voor duurzaamheid, mobiliteit en wonen. Het doel van het bestemmingsplan Binnenstad (City) Nieuwegein is even helder als complex: het in planologische zin ruimte bieden aan de verschillende ontwikkelingen voor de toekomstbestendige doorontwikkeling van het centrum van Nieuwegein tot een echt bruisend stadshart dat op basis van de Gebiedsopgave City 2019 wordt doorgezet. De Gebiedsopgave City 2019 is waar mogelijk vertaald in bestemmingsplannen.

De nieuwe bestemmingsplannen, waaronder het bestemmingsplan Erfstede, vormen het toetsingskader voor het verlenen van vergunningen voor de nieuwe voorzieningen en woningen in City. Gezien de huidige ontwikkelingen in de woningmarkt en dienstverlening is het noodzakelijk dat het bestemmingsplan een flexibel kader biedt dat ruimte geeft om in te spelen op actuele marktontwikkeling. Het bestemmingsplan kent daarom een globale en flexibele planopzet en is daarmee tevens opgezet in de geest van de nieuwe Omgevingswet, waarin uitnodigingsplanologie als middel wordt genoemd om behoefte en ruimte goed op elkaar af te stemmen. Daar waar nodig worden, voor het borgen van ruimtelijke kwaliteit of om negatieve omgevingseffecten te voorkomen, randvoorwaarden gesteld aan de globaliteit. Zo wordt voorkomen dat het globale bestemmingsplan leidt tot onbegrensde ontwikkelingsmogelijkheden met daarbij behorende negatieve effecten voor de omgeving.

Verbrede reikwijdte

Het bestemmingsplan betreft een ontwikkelingsgericht bestemmingsplan met een flexibele bestemmingsregeling. Het bestemmingsplan is gebaseerd op artikel 2.2 en 2.3 Crisis- en herstelwet (ontwikkelingsgebieden), waarbij de binnenstad van Nieuwegein voor de duur van tien jaar wordt aangewezen als ontwikkelingsgebied (artikel 3.1 Regeling uitvoering Crisis- en herstelwet). Hierdoor valt dit bestemmingsplan onder artikel 7c van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet (verbrede reikwijdte). Afdeling 2 van hoofdstuk 1 van deze wet is van toepassing. Op grond van artikel 7c, lid 1 en 9 Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet is het mogelijk om in het bestemmingsplan regels op te nemen die strekken ten behoeve van het "bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit". Verbrede reikwijdte betekent dat het bestemmingsplan over meer gaat dan alleen een goede ruimtelijke ordening. Een bestemmingsplan met verbrede reikwijdte gaat over de gehele fysiek leefomgeving. En dat betekent dat naast het gebruikelijk ruimtelijk ordeningsinstrumentarium ook bijvoorbeeld milieuaspecten kunnen worden gereguleerd in het bestemmingsplan met het oog op de fysieke leefomgeving. Uiteraard geldt dit alleen voor zover het betreffende onderwerp niet exclusief door de rijksoverheid wordt gereguleerd.

1.3 Ligging en begrenzing van het plangebied

In het plan zijn de wijzigingen in de wet- en regelgeving en het beleid van het Rijk, de provincie en de gemeente op het gebied van de ruimtelijke ordening, die zich in de loop van de tijd hebben voorgedaan, verwerkt. Met het bestemmingsplan is aansluiting gezocht bij recent tot stand gekomen bestemmingsplannen binnen de gemeente, om de uniformiteit van bestemmingen en regelgeving te bevorderen.

Het plangebied bevat de ontwikkellocatie Erfstede. Op onderstaande kaart is de begrenzing van het vastgestelde bestemmingsplan Binnenstad (City) Nieuwegein in rood weergegeven en het voorliggende bestemmingsplan voor de locatie Erfstede (Blok B2) in groen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0356.BPBI2023HER001-ON01_0001.png"

Begrenzing plangebied in groen

1.4 Geldende regelingen

Binnen het plangebied is de beheersverordening Binnenstad Nieuwegein (vastgesteld 23 maart 2017) van toepassing. De beheersverordening is een voortzetting van de bouw- en gebruiksmogelijkheden zoals opgenomen in de volgende bestemmingsplannen:

Bestemmingsplan   Vastgesteld  
Binnenstad   29 maart 2007  
Binnenstad herziening   25 februari 2012  

1.5 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 beschrijft de relevante beleidsdocumenten. In hoofdstuk 3 worden de uitgangspunten van het plan en ontwikkelingen beschreven. In hoofdstuk 4 wordt het onderzoek besproken. Hoofdstuk 5 bevat de juridische planbeschrijving. Tenslotte worden in hoofdstuk 6 de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid beschreven.

Hoofdstuk 2 Beleidskader

In dit hoofdstuk wordt het integrale beleid en de regelgeving beschreven dat relevant is voor de binnenstad van Nieuwegein. De voornaamste beleidskaders worden gesteld door het Rijk, de provincie Utrecht en de gemeente zelf. Het belangrijkste (gemeentelijke) beleidskader voor de binnenstad is de Gebiedsopgave City 2019.

Naast de hierna benoemde beleidsdocumenten zijn er in Nieuwegein verschillende sectorale beleidsdocumenten en uitvoeringsnota's vastgesteld. Deze beleidsdocumenten (zoals archeologie) komen, indien nodig, aan de orde bij de planbeschrijving en het onderzoek in respectievelijk hoofdstuk 3 en hoofdstuk 4.

2.1 Europees beleid

De Europese Dienstenrichtlijn (2006/123/EG) heeft als doel de opheffing van belemmeringen voor de vrijheid van vestiging van dienstverrichters in de lidstaat en het waarborgen van de vrije dienstverlening tussen lidstaten.

De gemeente dient vestigingsbeperkingen voor diensten te toetsen aan de Dienstenrichtlijn en daarbij te motiveren waarom voor deze beperkingen is gekozen. Het gaat daarbij over beperkingen van:

  • branche;
  • maatvoering (minimum- of maximummaat);
  • het aantal vestigingen (per branche);
  • het assortiment.

In het plangebied komen verschillende functies voor. Doel is om tot herontwikkeling van delen van City te komen en het gebied te laten profiteren van de kwaliteitssprong van de omliggende locaties. In dit bestemmingsplan zijn daarom diverse bestemmingen opgenomen om wonen, maatschappelijke voorzieningen, ambachtelijke bedrijvigheid, dienstverlening, detailhandel, horeca en kantoor (in combinatie met ondergeschikte dienstverlening) mogelijk te maken. Er worden oppervlaktebeperkingen gesteld voor dienstverlening, kantoren en voor horeca, detailhandel in het bijzonder. De meeste ruimte wordt geboden voor het realiseren van woningen. Dit past binnen het beleid van de gemeente Nieuwegein, zie paragraaf 3.2.1. De komende 10 tot 20 jaar blijft er in de regio een druk op de vraag naar woningen. Volgens de woningbouwprognose is er tot 2030 behoefte aan 3.500 woningen. Op basis van gesprekken met de stad en interne studies zijn de kansen en mogelijkheden voor woningbouw in Nieuwegein verkend. City is aangewezen als kansrijke woningbouwlocatie. Bij de verdere ontwikkeling van City zal geen grootschalige uitbreiding van het winkelgebied meer plaatsvinden. Wel wordt in en rond het Stationsgebied, waaronder de Erfstede, nog in beperkte mate ruimte geboden aan retail om een goede functionele beëindiging van het kernwinkelgebied in het Stationsgebied te realiseren. Door ruimte voor retail te beperken kan leegstand worden voorkomen. Dit vergroot de aantrekkelijkheid en leefbaarheid van het gebied.

Ook voor horeca is een oppervlaktebeperking opgenomen en horeca is beperkt tot de categorieën 1 en 2. Hier is een afwijkingsbevoegdheid voor opgenomen. Door horeca zo te beperken kan ter plaatse van de woningen een aanvaardbaar woon- en leefklimaat worden gegarandeerd, zie paragraaf 4.8. Ruimtelijk relevante criteria zoals geluid en lucht zijn daarbij van belang.

2.2 Rijksbeleid

2.2.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) van kracht geworden. De NOVI is een instrument van de nieuwe Omgevingswet en loopt vooruit op de inwerkingtreding van die wet. Vanwege het uitstel van de inwerkingtreding van de Omgevingswet heeft de NOVI nog de status van een structuurvisie onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Zodra de Omgevingswet in werking is getreden zal deze structuurvisie gelden als de Nationale Omgevingsvisie, zoals de nieuwe wet bedoelt.

De NOVI bevat de hoofdzaken van het beleid voor de fysieke leefomgeving. Uit de Omgevingswet volgt dat al het strategische beleid uit de bestaande beleidsdocumenten, met en zonder wettelijke grondslag, én het nieuwe strategische beleid op het beleidsterrein van de fysieke leefomgeving worden opgenomen in de NOVI. Het gaat om het strategisch beleid, omdat de NOVI een visie is en de hoofdzaken bevat van het beleid voor de fysieke leefomgeving (artikel 3.2 Omgevingswet).

Het Nationaal Milieubeleidsplan (NMP4, 2001) en de Rijksnatuurvisie 2014 gaan op in en worden vervangen door de NOVI en het bijbehorende Nationaal Milieubeleidskader. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vervalt geheel, behalve paragraaf 4.9 Caribisch Nederland en Caribische Exclusieve Economische Zone. De NOVI geldt verder als wijziging van enkele onderdelen van het Nationaal Waterplan 2016-2021 (NWP) op grond van de Waterwet.

In zijn totaliteit kent de NOVI in totaal 21 nationale belangen en opgaven die het verder uitwerkt. Die opgaven zijn niet meer op zichzelf staand op te lossen, maar grijpen in elkaar. Met de NOVI zoekt het Rijk een perspectief om de grote opgaven aan te pakken, om Nederland mooier en sterker te maken en daarbij voort te bouwen op het bestaande landschap en de (historische) steden. Om die reden worden binnen de NOVI prioriteiten gesteld. De NOVI stelt daarbij een integrale aanpak voor: integraal, samen met andere overheden en maatschappelijke organisaties en met meer regie vanuit het Rijk. Met steeds een zorgvuldige afweging van belangen werkt het Rijk aan de vier prioriteiten:

  • 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • 2. Duurzaam economisch groeipotentieel;
  • 3. Sterke en gezonde steden en regio's;
  • 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Centraal bij de afweging van belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving, zowel van de boven- als van de ondergrond. Het gaat daarbij om 'omgevings-inclusief' beleid. De NOVI onderscheidt daarbij drie afwegingsprincipes:

  • 1. Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies;
  • 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal; en.
  • 3. Afwentelen wordt voorkomen.

Het Rijk zal bij de uitvoering van de NOVI zichtbaar maken hoe de omgeving-inclusieve benadering vorm krijgt en de afwegingsprincipes benut worden.

De NOVI geeft dus weer voor welke uitdagingen Nederland staat, wat daarbij de nationale belangen zijn, welke prioriteiten worden gesteld bij de inrichting van Nederland en hoe keuzes worden gemaakt in de uitvoering daarvan. Keuzes die samenhangen met toekomstbeelden over de fysieke leefomgeving, maatschappelijke opgaven en bijbehorende economische perspectieven. Het wordt steeds duidelijker dat de opgaven alleen goed aangepakt kunnen worden als dit in samenhang plaatsvindt, het ontwikkelpotentieel van heel Nederland optimaal wordt benut en wordt gezorgd voor een duurzame verbinding van alle delen van Nederland en met de landen er omheen. Met de NOVI presenteert het Rijk een integrale, op samenwerking gerichte aanpak. De NOVI geeft een gebiedsgericht afwegingskader en sturende visie, gericht op het realiseren van een gezond, leefbaar, herkenbaar en economisch sterk Nederland.

Het plangebied ligt niet in een gebied waarvoor de NOVI gerichte belangen of opgaven kent. Om die reden kan verdere toetsing aan de NOVI achterwege blijven.

2.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

De wetgever heeft in de Wet ruimtelijke ordening, ter waarborging van de nationale of provinciale belangen, de besluitmogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien provinciale of nationale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens een provinciale verordening respectievelijk bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen.

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), beter bekend als de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) Ruimte, zijn 13 nationale belangen opgenomen die juridische borging vereisen.

Het Barro is op 30 december 2011 deels in werking getreden en met onderdelen per 1 oktober 2012 aangevuld. Het besluit is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen.

Conclusie

In het plangebied zijn geen nationale belangen in het geding.

2.2.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

Om een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte te bevorderen, wordt de Ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Per 1 oktober 2012 is deze ladder opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening. De ladder is zo ingericht dat er bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten een zorgvuldige afweging wordt gemaakt, inclusief een transparante besluitvorming. Het doel is om de ruimte in de stedelijke gebieden optimaal te benutten. Door de drie stappen in de ladder te doorlopen, wordt ervoor gezorgd dat tot een zorgvuldige ruimtelijke afweging en inpassing wordt gekomen voor de nieuwe ruimtelijke ontwikkeling.

Om een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte te bevorderen, wordt de Ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Per 1 oktober 2012 is deze ladder opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening. De ladder is zo ingericht dat er bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten een zorgvuldige afweging wordt gemaakt, inclusief een transparante besluitvorming. Het doel is om de ruimte in de stedelijke gebieden optimaal te benutten.

Het bevoegd gezag moet voldoen aan een motiveringsvereiste als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt. Op 1 juli 2017 is het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek geldt. Om gebruikers goed te kunnen ondersteunen bij de toepassing van de nieuwe Ladder heeft het Rijk een nieuwe handreiking opgesteld.

Toetsingskader

Nieuwe stedelijke ontwikkeling 

De toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking is vastgelegd in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). De ladder verplicht decentrale overheden ertoe om ruimtelijke plannen te toetsen aan indien er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.

Voordat aan de toetsing wordt toegekomen, moet worden beoordeeld of de ladder wel van toepassing is. Dat is afhankelijk van een aantal zaken: allereerst is de ladder enkel van toepassing op ruimtelijke plannen van decentrale overheden. Daarvan is met het bestemmingsplan sprake.

Vervolgens is het de vraag of wordt voorzien in een ‘stedelijke ontwikkeling’. Dit begrip is omschreven in artikel 1.1.1, eerste lid, van het Bro: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen. Voor het begrip ‘andere stedelijke voorzieningen’ wordt aangesloten bij de Handreiking voor de ladder voor duurzame verstedelijking van de minister van IenM. Daarin wordt onder dit begrip verstaan: accommodaties voor onderwijs, zorg, cultuur, bestuur en indoor sport en leisure.

Het plan is in ieder geval een 'ontwikkeling'. Bestaande bebouwing wordt gesloopt en maakt plaats voor nieuwbouw met een afwijkend programma en afwijkende massa.

Of iets als 'stedelijke' ontwikkeling moet worden aangemerkt, hangt verder nog af van de vraag of een ontwikkeling als kleinschalig kan worden aangemerkt. Als dat het geval is, dan maakt de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State een uitzondering en hoeft niet te worden getoetst aan de ladder. In dit geval is geen sprake van een kleinschalige ontwikkeling: het betreft een plan dat zowel wat betreft locatie, massa als programma niet als kleinschalig kan worden betiteld.

Ten slotte is voor de toepasselijkheid van de ladder relevant of wordt voorzien in een 'nieuwe' stedelijke ontwikkeling. Hierbij is relevant of sprake is van een nieuwe planologische situatie en/of nieuwbouw is vereist voor de voorziene ontwikkeling. Het is dus van belang welke planologische mogelijkheden het vigerende bestemmingsplan biedt. Indien niet meer mogelijk wordt gemaakt dan reeds mogelijk is, dan is sprake van een continuering van de planologische situatie en is geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Als sprake is van nieuwbouw én een functiewijziging na de sloop en het volume toeneemt, dan is zonder meer sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling: het ruimtebeslag wordt groter. Bij het beoordelen hiervan komt het dus strikt genomen neer op de vraag of het ruimtebeslag al dan niet toeneemt.

In het geval van deze ontwikkeling is sprake van nieuwbouw (nadat de oude bebouwing is gesloopt) ter plaatse van de ontwikkellocaties. In het thans vigerende bestemmingsplan (Binnenstad 2007) is ruimte voor bebouwing tot een maximum van circa 280.000 m2 bruto-vloeroppervlak (bvo) voornamelijk met de bestemming kantoor en wonen. In dit bestemmingsplan (waaronder begrepen Blok B1 en Doorslagzone) is ruimte voor circa 200.000 m2 bvo, Er is per saldo sprake van een afname in ruimtebeslag, zie ook bijlage 2 voor een vergelijking van de bouwmogelijkheden uit het bestemmingsplan 2017 en voorliggend bestemmingsplan (in combinatie met het bestemmingsplan Stationsgebied en Blok B1 en de plannen voor de Doorslagzone (jan. 2020)).

Voor de locatie Erfstede geldt dat er sprake is van een toename van circa 5.000 m2 ten opzichte van de geldende regelingen. Deze toename heeft voornamelijk betrekking op het te realiseren woonprogramma.

Detailhandel, dienstverlening, horeca en maatschappelijk

Ten aanzien van maatschappelijke en commerciële functies, zoals dienstverlening, horeca en detailhandel geldt volgens het vigerende bestemmingsplan slechts in beperkte mate beperkingen qua oppervlakte. Per saldo laat dit bestemmingsplan (in samenhang met de overige ontwikkelingen in City) een afname zien van de functies detailhandel, cultuur en ontspanning, dienstverlening en maatschappelijk. zie ook bijlage 2. In paragraaf 3.1 is de kwalitatieve onderbouwing voor de verschillende functies per ontwikkellocatie opgenomen.

Kantoren

Voor kantoren geldt dat het bestemmingsplan Binnenstad (City) Nieuwegein maximaal 5.000 m2 bvo kantoren mogelijk maakt (West: 5.000 m2). Aanvankelijk was voor Erfstede maximaal 2.000 m2 bvo beoogd. Gelet op de marktsituatie en woningbehoefte komt het kantoorprogramma voor Erfstede in dit bestemmingsplan te vervallen.

Wonen

Wel is er sprake van een toename met betrekking tot de functie wonen. Wat betreft deze functie is dus sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.

In het Locatieonderzoek Woningbouw regio Utrecht (2018) is een behoefte van 104.000 woningen berekend tot 2040  In de regionale woningmarktmonitor (BRU, 2013) is opgenomen dat de regionale woningvoorraad in de periode 2012-2030 moet groeien met 61.000 woningen om woningtekort niet verder te laten groeien. In de provinciale ruimtelijke structuurvisie (2013) is voor de regio Utrecht een woningbouwprogramma van ruim 40.000 (2013-2028) woningen opgenomen, gebaseerd op mogelijke ontwikkellocaties en verwacht ontwikkeltempo. Er wordt hierbij opgemerkt dat met dit voorgenomen programma het tekort hoog zal blijven. Dit klopt met de behoefte van 61.000 woningen, zoals blijkt uit de regionale woningmarktmonitor.

In het Woningbouwprogramma 2030 (zie paragraaf 3.2.1) wordt uitgegaan van een woningbouwprogramma van 3.500 woningen in het stedelijk gebied, onder andere in de projecten Mooi Rijnhuizen, Blokhoeve en de binnenstad tot 2030. Deze ambitie is in de Aanvulling Woonvisie 2015 opgehoogd naar 5.000 woningen.

Wat betreft woonmilieus is er vooral vraag naar centrumstedelijke, dorpse en groenstedelijke woonmilieus. Door de toenemende vergrijzing is er een toenemende vraag naar 'nultreden'-woningen en woningen met zorg.

City draagt met de ontwikkeling van circa 2.300 woningen, waarvan circa 1.370 in het bestemmingsplan Binnenstad (City) Nieuwegein, inclusief Erfstede. Dit bestemmingsplan maakt maximaal 80 woningen mogelijk en draagt bij aan het accommoderen van de regionale ruimtevraag. Dit programma blijft binnen de bestuurlijk vastgestelde kaders voor Nieuwegein.

Conclusie

Er wordt voldaan aan de Ladder duurzame verstedelijking.

2.3 Provinciaal en regionaal beleid

2.3.1 Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (2013-2028)

Het provinciaal beleid en regelgeving is hoofdzakelijk vastgelegd in de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (PRS). Gelijktijdig met de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie is de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) vastgesteld. De PRS en PRV zijn in 2013 vastgesteld door Provinciale Staten en worden elke vier jaar opnieuw bekeken en eventueel aangepast (herijking). De PRS en PRV zijn op 12 december 2016 integraal vastgesteld.

De provincie Utrecht heeft een prima uitgangspositie voor een aantrekkelijke toekomst. De provincie Utrecht heeft een centrale ligging, ligt aan de rand van de Randstad, aan drie internationale ontwikkelingsassen (A1, A2 en A12) en ligt nabij Schiphol. De provincie streeft naar een aantrekkelijke woon-, werkomgeving en recreatie. Hiervoor hanteren zij drie peilers:

  • een duurzame leefomgeving;
  • vitale dorpen en steden;
  • landelijk gebied met kwaliteit.

Deze pijlers leiden tot belangrijke beleidsopgaven die nodig zijn om Utrecht aantrekkelijk te houden als vestigingsplaats. Een van deze belangrijkste beleidsopgave is het accent leggen op de binnenstedelijke opgave.

Conclusie

Op de visiekaart zijn de voor het stedelijk gebied belangrijkste ontwikkelingen in beeld gebracht. Het centrum van Nieuwegein is aangeduid als een locatie voor een (groot) stedelijk vestigingsmilieu en woningbouwopgave binnenstedelijk. Juist de combinatie en verscheidenheid aan functies en hoogwaardige voorzieningen biedt hier kansen voor diverse soorten van bedrijvigheid en woningbouw.

Voor de gemeente Nieuwegein wordt uitgegaan van een woningbouwprogramma van 2.000 woningen in het stedelijk gebied, onder andere in de projecten Hoog Zandveld, Blokhoeve en de binnenstad.

2.3.2 Provinciale Ruimtelijke Verordening (2013-2028)

Het doel van de verordening is een aantal provinciale belangen te laten doorwerken naar het gemeentelijke niveau. De regels van de verordening hebben betrekking op nieuwe planologische besluiten. De regels van het beleid zijn ruimtelijk begrensd. Het plangebied is gelegen in de volgende relevante onderdelen van het beleid:

  • ‘mobiliteitstoets’: de toelichting op een ruimtelijk plan, waarbij ruimtelijke ontwikkelingen zijn voorzien, bevat een beschrijving van het aantal verplaatsingen, die deze ruimtelijke ontwikkeling tot gevolg hebben en een beschrijving of door het aantal verplaatsingen knelpunten op het ontsluitende en omliggende verkeersnetwerk voor de diverse modaliteiten kunnen ontstaan. In paragraaf 3.2.3 wordt nader ingegaan op het aspect verkeer;

  • ‘stedelijk gebied’: de toelichting op een ruimtelijk plan bevat een beschrijving waarin rekening is gehouden met energiebesparing en het toepassen van duurzame energiebronnen. In paragraaf 3.2.4 wordt hier nader op ingegaan;

  • ‘bestaand winkelgebied’: Uitgangspunt is dat nieuwvestiging en uitbreiding van detailhandel, of het wijzigen van brancheringsregels voor detailhandel – zowel van reguliere als van volumineuze detailhandel – dient plaats te vinden op locaties binnen ‘bestaand winkelgebied’. In paragraaf 3.1 wordt nader ingegaan op de regelingen met betrekking tot detailhandel.

Conclusie

Het bestemmingsplan sluit aan bij de uitgangspunten uit de PRV.

2.4 Gemeentelijk beleid

2.4.1 Omgevingsvisie Nieuwegein 2021

Op 1 april 2021 is de omgevingsvisie ‘Nieuwegein verstedelijkt en vergroent’ door de gemeenteraad vastgesteld. Deze omgevingsvisie beschrijft wat voor stad Nieuwegein in 2040 wil zijn. In deze omgevingsvisie staat de ambitie centraal dat iedere ontwikkeling in Nieuwegein bijdraagt aan de volgende doelen:

  • Versterking van de ruimtelijke kwaliteit
  • Verduurzamen van de stad
  • Borgen van de veiligheid van inwoners
  • Gezond stedelijk leven voor iedereen

Ook staan in deze omgevingsvisie vier speerpunten beschreven om de geschetste toekomstige stad te realiseren.

  • Verbonden met de stad, verbonden met elkaar
  • Fijne en groene stad met een levendig centrum
  • Toekomstbestendige stad voor jong en oud
  • Bedrijvige stad in een sterke regio

Nieuwegein heeft rustige, groene woonwijken en een levendig stadscentrum. De gemeente werkt aan veilige gezonde buurten met genoeg ruimte om elkaar te ontmoeten, te spelen en te ontspannen. De gemeente heeft een aantal locaties uitgekozen als kansrijke nieuwbouwlocaties. Op nieuwbouwlocaties is voldoende ruimte en groen belangrijk en moet worden voldaan aan de Nota Ruimtelijke kwaliteit om de stad visueel aantrekkelijk te maken en te houden.

In City streven we ernaar dat 50% van de nieuwe woningen betaalbaar is en dat bij projecten van 60 woningen of meer minimaal 30% sociale woningbouw en 12% lage middenhuur gerealiseerd wordt, waarbij een woning een minimaal gebruiksoppervlak heeft van 50 m2.

De hoofdlijnen van het OOB2013, Koersdocument City 2017 en Gebiedsopgave 2019 zijn hierin vertaald. Ontwikkeling van de locatie Erfstede draagt bij aan de genoemde doelen uit de omgevingsvisie. Het minmaal gebruiksoppervlak is geborgd in dit bestemmingsplan.

2.4.2 OOB 2013

Het OOB 2013 zet de lijn die in 2005 is ingezet door en heeft als doel de binnenstad te vervolmaken. Echter: de uitwerking krijgt een ander karakter dan in 2005 is voorzien.

De uitdaging van dit OOB 2013 is de toekomstbestendige doorontwikkeling van het centrum van Nieuwegein tot een echt bruisend stadshart. De gemeente is daarbij een verbindende schakel tussen het gebied (de binnenstad), de initiatiefnemers, afnemers, gebruikers en faciliterende partijen als ontwikkelaars en bouwers. Zij realiseert haar ambities door uit te nodigen en is actief door de mogelijkheden voor het voetlicht te brengen, de kwaliteitsambities uit te leggen en te speuren naar creatieve partners.

De openbare ruimte zal nog belangrijker worden als drager van de herontwikkeling, waarbij het accent vooral op de programmering van die openbare ruimte zal liggen. Immers de kwaliteit van de ruimte, uitstraling en de programmering dragen bij aan levendigheid en bezoek van ons centrum en zijn voor partijen het argument om te investeren.

In Oost is een ontwikkeling met een mix van retail, cultuur en voorzieningen tot stand gekomenx. Niet alle zones in de binnenstad lenen zich voor die invulling. Per zone is in dit vernieuwde plan een beeld met een eigen signatuur en invulling neergelegd. Daarnaast zullen niet meer overal in de binnenstad gebouwen met een schaal en volume zoals het Stadshuis en theatercomplex worden gerealiseerd. Dit past bij de nieuwe realiteit, die zowel vanuit gebruikers en afnemers als vanuit ontwikkelaars en beleggers vraagt om een kleinere korrel en flexibiliteit. Een kleinere korrel die, als gevolg van een minder complexe programmatische opbouw, een lager risicoprofiel heeft en daardoor meer kansen biedt. Niet alleen de marktomstandigheden, maar ook de ruimtelijke signatuur van de zone waarvan de ontwikkeling deel uitmaakt, bepalen de massa en volumeopbouw van de ruimtelijke eenheden en de schaal waarop functiemenging plaatsvindt.

Nieuwegein en haar binnenstad zijn door de ligging aan drie snelwegen zeer goed bereikbaar per auto. Daarin onderscheidt het centrum zich van andere binnensteden. Deze kwaliteit is de afgelopen jaren verder versterkt door onder andere de reconstructie van de Zuidstedeweg. Dit is ook de reden dat er voldoende en betaalbare parkeergelegenheid voor ondernemers, bezoekers en bewoners wordt gegarandeerd. Daarnaast is de bereikbaarheid per tram, bus, fiets en te voet belangrijk en wordt deze op een aantal punten versterkt.

Conclusie

In hoofdstuk 3 wordt nader ingegaan op de ontwikkellocaties in de binnenstad, waaronder Erfstede.

2.4.3 Koersdocument City 2017

De gemeente heeft in oktober 2017 het Koersdocument City 2017, Leidraad voor de verdere ontwikkeling van City' vastgesteld. City is de nieuwe naam voor de binnenstad van Nieuwegein. Deze nieuwe naam markeert de nieuwe fase die we de komende periode ingaan bij het verder ontwikkelen van het centrum van Nieuwegein. Het Koersdocument City is het vervolg op het OOB2013 en sluit ook aan bij de Toekomstvisie: 'Nieuwegein naar 2025'.

Het Koersdocument omschrijft de ambities die de gemeente Nieuwegein heeft voor het (door)ontwikkelen van de resterende opgaven in de Binnenstad, en dan met name voor het Stationsgebied en West. Duurzaamheid zal het leidende principe zijn bij de verdere doorontwikkeling.

De oostelijke kant van City is inmiddels grotendeels gerealiseerd, op een aantal bouwprojecten na. De projecten aan de Doorslag (woningbouw Doorslagzone, NVM, en HN-locatie) volgen nog de kaders uit het OOB2013, waar mogelijk aangevuld met actuele inzichten.

De westzijde van City bestaat uit het Stationsgebied en West. In dit Koersdocument worden die in samenhang uitgewerkt en is de grens tussen deze gebieden niet langer van belang.

Conclusie

In hoofdstuk 3 wordt nader ingegaan op het plan.

2.4.4 Gebiedsopgave City 2019

De Gebiedsopgave City is onder meer het resultaat van een co-creatieproces waarbij de ambities van het in november 2017 vastgestelde Koersdocument geconcretiseerd zijn naar uitgangspunten en leidende principes. De gebiedsopgave omvat de volgende onderdelen:

  • Programmatisch onderlegger waarin het te realiseren programma wordt geduid;
  • Ruimtelijke onderlegger, waarin de ruimtelijke- en stedenbouwkundige principes aan de orde komen;
  • Mobiliteit, waarin de voorgestelde maatregelen op het gebied van toeleidende infrastructuur zijn opgenomen
  • Duurzaamheid, waarin uitgangspunten, leidende principes en het proces om te komen tot de meest duurzame binnenstad wordt aangegeven.

Conclusie

In hoofdstuk 3 wordt nader ingegaan op het plan.

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

3.1 Erfstede - Blok B2

Door de toekomstige verplaatsing van het busstation naar de andere zijde van het tramspoor ontstaat een nieuwe stedenbouwkundige constellatie waarbij een andere bestemming voor het busstation vanzelfsprekend is. Blok B2 beslaat het huidige busstation, het Zakencentrum Nieuwegein (gesitueerd aan het busstation) en een deel van de afgebrande dansschool aan de Erfstede. Nieuwbouw op het huidige bouwvlak van de dansschool is niet passend, omdat er geen ruimtelijke kwaliteit aan de omgeving kan worden toegevoegd in de vorm van groen en een beter zichtbare entree van de woningen boven Cityplaza inclusief doorgang naar Cityplaza.

Ook voegt nieuwbouw op het huidige bouwvlak zich minder makkelijk in een groter samenhangend blok. Het nieuwe bouwvlak gaat uit van een nieuw aaneengesloten woonblok dat ligt aan de Schouwstede, grenzend aan de snackbar en het chauffeursverblijf, de Erfstede en eindigt ter hoogte van de entree van de woningen boven Cityplaza. Een doorgaande wand over de snackbar en chauffeursverblijf aansluitend op de appartementen boven Cityplaza is nu niet opgenomen in het bestemmingsplan, maar is wenselijk om een goede pleinwand aan het Stationsplein te kunnen maken. De Erfstede is een woonstraat en expeditieroute aan de achterzijde van Cityplaza en heeft het karakter van een achtergebied. De woningen boven Cityplaza hebben een entree achter de voormalige dansschool, hier is ook een doorgang naar Cityplaza aanwezig. Met de beëindiging van het bouwblok op deze locatie wordt de entree van de woningen en de doorgang naar Cityplaza direct zichtbaar wordt vanaf de Erfstede.

Een deel van het perceel van de voormalige dansschool krijgt de bestemming openbaar gebied en zal worden ingezet om het nu stenige gebied te vergroenen en aantrekkelijker te maken. Aan de Erfstede is de bebouwingshoogte in de rooilijn 9,5 m met een setback van 3 m met een bouwhoogte van 11 m, zodat er een prettige woonstraat ontstaat. Aan de zijde van de Schouwstede is de toegestane bebouwing hoger en loopt deze op naar 20 m in de richting van Cityplaza. Tussen de Schouwstede en de entree van de woningen boven Cityplaza ontstaat een bouwvlak van ca. 2.100 m2 waar woningen kunnen worden gerealiseerd. Na verplaatsing van het busstation en sloop van het Zakencentrum Nieuwegein en de restanten van de voormalige dansschool kan het blok worden gebouwd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0356.BPBI2023HER001-ON01_0002.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0356.BPBI2023HER001-ON01_0003.png"

Mogelijke invulling Blok B2 en samenhang met omliggende ontwikkelingen

Plint

In de plint aan de Schouwstede is ruimte voor niet-woonbestemmingen als detailhandel en voorzieningen. De Schouwstede is een aanloopstraat van het stadscentrum en beperkte detailhandel en kantoorfuncties ondersteunen dat karakter. In het Zakencentrum aan het busstation is nu al detailhandel in de plint met hierboven kantoren. Horeca wordt in deze aanloopstraat in principe niet als een passende bestemming gezien.

3.2 Planaspecten

3.2.1 Wonen

Woonvisie 2015

De Woonvisie 2015 van de gemeente Nieuwegein bedraagt de koers die de gemeente gaat volgen voor de komende vier jaar op het gebied van wonen. De visie legt deze koers uit over vier opgaven voor het wonen, die ambities vastleggen in maatregelen. De opgaven die centraal staan in de woonvisie zijn:

  • Vitale stad: De huidige woningbouwambitie te realiseren en inwoners moeten hun wooncarrière kunnen maken. (Volgens het Woningbouwprogramma 2030 3.500 woningen tot 2030).
  • Betaalbaar wonen: Een sociale huurwoningvoorraad met een omvang van 30% van de woningvoorraad.
  • Wonen en zorg: Door middel van nieuwbouw en transformatie te voorzien in voldoende nultredenwoningen en verzorgd wonen.
  • Kwaliteit en duurzaamheid: Duurzame nieuwbouw en transformatie.

Voor de opgave Wonen en zorg is gebiedsspecifiek beleid opgesteld. Waaronder het gehele plangebied binnenstad valt. Deze locatie wordt namelijk gezien als gunstige locatie voor het stimuleren van woningen voor ouderen, fysiek beperkten of ondersteuning vragende. In het scenario wanneer een marktpartij woningen wil realiseren in dit gebied dient er rekening te worden gehouden met deze doelgroep.

Voor het plangebied betekent dit dat er rekening dient te worden gehouden met de opgave Wonen en zorg. De binnenstad zit vol met mogelijke ontwikkelingen die op haar pad kunnen komen, transformatie van leegstaande kantoren en winkelgebieden, renovatie van bebouwing en mogelijke nieuwbouw. Deze ontwikkelingen bieden kansen voor het uitbreiden van kwalitatieve woonmilieus in de stad, het bevorderen van de doorstroming in de woningmarkt door het aanbod duurdere koop-, vrije sectorhuur-, specifieke senioren- en betaalbare sociale huurwoningen te versterken.

In de Aanvulling Woonvisie 2015 van april 2019 is de bouwambitie verhoogd naar 5.000 woningen en is naast de eerder genoemde segmenten aandacht voor middenhuur.

De ontwikkelingen passen binnen de uitgangspunten van de Woonvisie.

Woningbouwprogramma 2030

Het Woningbouwprogramma 2030 van de gemeente Nieuwegein (vastgesteld 18 mei 2017) schetst de gemeentelijke ambitie met betrekking tot woningbouw tot 2030. Daarnaast worden indicatieve aantallen en kansrijke woningbouwlocaties benoemd en biedt het een kader voor verwachte en onverwachte woningbouwlocaties die de komende jaren verdere uitwerking krijgen.

In het Woningbouwprogramma zijn verder kwalitatieve uitgangspunten opgesteld voor de uitwerking van de onderzoeklocaties:

  • Maat en schaal zijn belangrijk voor een kwalitatief en passende invulling van het programma.
  • Het hele perceel, inclusief de buitenruimte, maakt deel uit van de herontwikkeling.
  • De sociale huurwoningvoorraad moet een omvang hebben van 30% van de totale woningvoorraad.
  • De realisatie van woningen voor ouderen of mensen met een fysieke beperking moet met name plaatsvinden binnen de zorgcirkels die zijn opgenomen in de Woonvisie 2015.
  • Nieuwbouw moet vooral voorzien in woningen voor starters, stijgers en ouderen en zorg.

De ontwikkelingen passen binnen de uitgangspunten van het Woningbouwprogramma 2030.

Conclusie

De ambitie is om in City een gevarieerd woonmilieu te realiseren met een mix van verschillende huur- en koopwoningen in verschillende segmenten (sociaal, midden en hoger segment). De binnenstad moet inclusief zijn en aan meerdere doelgroepen een plaats bieden in het centrum van de stad.

Voor geheel Nieuwegein is de bouwambitie opgehoogd van 3.500 woningen naar 5.000 woningen in de periode 2017-2030. City is bij uitstek één van de gebieden waar de bouwopgave via verdichting gerealiseerd kan worden.

In City streven we ernaar dat 50% van de nieuwe woningen betaalbaar is en dat bij projecten van 60 woningen of meer minimaal 30% sociale woningbouw en 12% lage middenhuur gerealiseerd wordt, waarbij een woning een minimaal gebruiksoppervlak heeft van 50 m2.

In de Woonvisie 2015 en de Aanvulling Woonvisie (april 2019) zijn als doelgroepen voor City opgenomen:

  • Starters (jongeren),
  • Middeninkomens,
  • Stijgers op de woningmarkt (mensen die een stijging van inkomen verwachten en een stap in hun woon carrière willen maken),
  • Ouderen die in een appartement willen wonen,
  • Personen die een zorgwoning zoeken (wonen en zorg).

Verwacht wordt dat gezinnen zich niet direct aangetrokken voelen zich in City te vestigen vanwege het binnenstedelijk woonmilieu met hoge dichtheid. Op voorhand wordt deze doelgroep niet uitgesloten.

3.2.2 Overige functies

Detailhandel

In de Winkelvisie (vastgesteld 26 januari 2017) worden onder andere uitgangspunten en actiepunten vastgelegd die de verschillende winkelcentra moet helpen hun doel te bereiken.

Een belangrijk uitgangspunt is het schrappen van de mogelijkheden van (grootschalige) detailhandel in West. Dit is ook conform het OOB 2013. Wel is er een beperkte afwijkingsmogelijkheid (max. 250 m2) voor detailhandel opgenomen aan het Stationsplein, mits ondersteunend aan het nieuwe te realiseren hoogwaardige OV-knooppunt.

Horeca

Het horecabeleid is vastgelegd in de nota Horecaonderzoek Nieuwegein van 1992. In de nota wordt geconcludeerd dat in Nieuwegein een beperkte uitbreiding van de horeca mogelijk is en dat er een gericht stimuleringsbeleid kan worden gevoerd. Er worden drie horecaconcentratiegebieden onderscheiden: binnenstad, Jutphaas en Vreeswijk. Daarnaast is horeca mogelijk in winkelcentra.

In de centrumbestemmingen is een flexibele regeling opgenomen voor de ontwikkeling van horeca overeenkomstig het geldende bestemmingsplan.

3.2.3 Mobiliteit

Gemeentelijk Mobiliteitsplan+

Het Gemeentelijk Mobiliteitsplan+ (GMP+) is onderdeel van het integrale strategische beleid van de gemeente Nieuwegein. Het sluit aan bij de belangrijkste, door de gemeenteraad vastgestelde nota's, zoals de Structuurvisie Nieuwegein 2030. Het GMP+ geeft een nadere uitwerking van de verkeer- en vervoerparagraaf uit de Structuurvisie Nieuwegein 2030.

De gemeente Nieuwegein kiest er dan ook voor om de rol van de fiets en milieuvriendelijk openbaar vervoer te versterken. Daarbij maken we gebruik van vier pijlers: 1) duurzaamheid, 2) bereikbaarheid, 3) samenhang met de stadsontwikkeling en 4) gedragsbeïnvloeding.

Wat sterk betrekking heeft tot het plangebied en daarbij, onder een eigen kernpunt is gelegd, is het OV-knooppunt Stadscentrum Nieuwegein. Nieuwegein Stadscentrum staat in de top 10 van belangrijkste knooppunten van (boven)regionaal belang. Voor de binnenstad van Nieuwegein, met de tramhalten Stadscentrum en Merwestein, spelen de volgende opgaven: afbouw van de centrumontwikkelingen, woningen en appartementen. De uitdagingen om in het centrum een nieuw bus-/tramstation te realiseren met voldoende capaciteit om het groeiend aantal bussen en (overstappende) reizigers te kunnen accommoderen (regionale 'hub') en om van halte Merwestein een hoogwaardige tramhalte te maken die de oostzijde van de binnenstad bedient (o.a. Stadshuis en Theater De Kom). In Nieuwegein zetten we daarbij ook in op de fiets als voor- en/of natransport. Daartoe dienen goede fietsroutes van/naar en adequate fietsstallingsvoorzieningen bij dit knooppunt te worden gerealiseerd.

Mobiliteitstoets

Voor het OOB 2013 is een Mobiliteitstoets opgesteld. Er is verkend wat het effect van het aangepaste programma is voor de verkeersproductie en voor de parkeerbalans. De herziening van het programma leidt derhalve niet tot een toename van het verkeer.

Het programma voor de ontwikkellocaties, zoals opgenomen in paragraaf 3.1, wijkt in beperkte mate af van de uitgevoerde Mobiliteitstoets. Een actualisatie van de Mobiliteitstoets is in het kader van de bestemmingsplanprocedure voor City, waaronder begrepen Erfstede, uitgevoerd, zie bijlage 6.

De conclusies uit de mobiliteitstoets uit 2017 blijven overeind. De toevoeging van het programma levert op de Zuidstedeweg en de westzijde van de Noordstedeweg geen problemen op. Op de oostzijde van de Noordstedeweg neemt de overschrijding van de GMP+ streefwaarde toe, maar dit komt hoofdzakelijk door de autonome groei. De toename van de intensiteit op de Noordstedeweg Oost door het programma bedraagt slechts 5%. De verwachte intensiteiten op het oostzijde van de Noordstedeweg blijven onder de technisch maximale intensiteit die ingeschat zijn op minimaal 16.000 voertuigen per etmaal: de weg kan de hoeveelheid verkeer dus wel verwerken, mits de rotonde Sluyterslaan deze aantallen ook kan verwerken. De capaciteit van een rotonde is lastig exact te duiden, want deze is sterk afhankelijk van onder andere de vormgeving, verdeling intensiteit over toevoerwegen en voorrangssituatie.

Aanvullende mobiliteitsmaatregelen

Naast de hierboven genoemde verschillen zijn er in de huidige GREX van City maatregelen opgenomen voor het verbeteren van de doorstroming en het comfort voor de fietsers in City.

  • Een fietsbrug over kanaal de Doorslag (ten zuiden of noorden van Zuidstedeweg);
  • Een opwaardering van de fietsroute tussen de Zuidstedeweg en Nieuwegein City;
  • Een aanpak van de Karosbrug (toegankelijkheid voor fietsers);
  • Een aanpak van sociale veiligheid Kolfstedetunnel (verbeteren verlichting en opheffen huidige knik).

Deze maatregelen maken het aantrekkelijker om met de fiets naar City te gaan, wat voor de bezoekers van City kan leiden tot een afname van auto intensiteiten.

Mobiliteitsvisie 2030

Deze Mobiliteitsvisie is een vervolg op het Gemeentelijk Mobiliteitsplan+ uit 2014 en is afgestemd met de Ontwerp Omgevingsvisie. In deze visie wordt een doorkijk gegeven naar het wensbeeld richting 2030. Wens is om de veranderende mobiliteit integraal aan te pakken. Daarnaast worden deelmobiliteit en parkeren benoemd. Daarbij wordt opgemerkt dat er verschillende vormen van deelmobiliteit, zoals deelauto's, deelfietsen, deelscooters, maar ook carpoolen. Al deze vormen kunnen bijdragen aan minder autogebruik en –bezit. Dat zorgt voor een lagere parkeerdruk en is goed voor het milieu, zeker indien de deelauto's elektrisch zijn. Deze kunnen op strategische locaties aangeboden worden, zoals rond OV knooppunten. Ten aanzien van parkeren wordt de ambitie uitgesproken om de beschikbare ruimte in de stad zo efficiënt en flexibel mogelijk te benutten voor verplaatsen, spelen, groen en water en parkeren.

In de visie wordt ook duidelijk de link gelegd met de mogelijkheden in het Koersdocument Parkeren waarin is vastgelegd hoe de gemeente wil omgaan met parkeren bij nieuwe ontwikkelingen (nieuwbouw en transformatie). Er wordt ontwikkelaars een alternatief geboden naast de bekende CROW parkeernormen, waarbij meer aandacht is voor de specifieke kenmerken van de omgeving (demografie, autobezit), de parkeerdruk op straat en aanvullende concrete mobiliteitsmaatregelen rond bijvoorbeeld deelauto's en deelfietsen. Op deze wijze draagt Nieuwegein bij nieuwe ontwikkelingen actief bij aan het stimuleren van deelmobiliteit en aan een efficiënt ruimtegebruik.

Parkeerregulering

Koersdocument Parkeren 2020-2025 (Besluit gemeenteraad, vastgesteld 24-09-2020 en geldend van 04-11-2020 t/m heden)
Het parkeerbeleid van de gemeente Nieuwegein is opgenomen in de Nota Parkeren 2011-2015 en het Koersdocument Parkeren 2020-2025. Om in te kunnen spelen op de veranderende inzichten en beschikbare mobiliteitsopties, maar ook om beleidskeuzes ten aanzien van mobiliteit te kunnen doorvoeren heeft de gemeenteraad in 2021 het Koersdocument Parkeren 2020-2025 vastgesteld.

Nieuwegein heeft steeds meer vooral te maken met binnenstedelijke verdichting. Het realiseren van voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein of in de directe nabijheid is dan niet altijd mogelijk of wenselijk. Ook in andere steden doet deze situatie zich voor. Zo worden er in Den Haag, Utrecht en Amsterdam bouwplannen ontwikkeld zonder te voorzien in parkeerplaatsen, omdat de doelgroep die er komt wonen die niet nodig heeft en niet gebruikt. De verwachting is dat dit soort initiatieven onder de Omgevingswet een vlucht gaan nemen. Vanuit het doel om te voorzien in een goede fysieke omgeving zullen ontwikkelingen vanuit een integraal beleidskader worden ingestoken. Juist in die gebieden die overbelast zijn, bijvoorbeeld op het gebied van luchtkwaliteit, stikstof of geluid, zullen mobiliteitsoplossingen een bijdrage kunnen leveren aan de manier waarop plannen wel van de grond kunnen komen zonder de fysieke leefomgeving zwaar te belasten. In die situatie zullen parkeernormen niet langer op de traditionele manier kunnen worden toegepast, maar zal gezocht worden naar mobiliteitsoplossingen in brede zin. Daarbij kan gedacht worden aan OV-oplossingen, fietsinfrastructuur, deelauto's, mobiliteitshubs waar op afstand geparkeerd kan worden om het laatste deel van de route per fiets of openbaar vervoer af te leggen. Parkeernormen gaan dan ook de komende jaren hun betekenis verliezen. Er zal veel meer om maatwerk worden gevraagd.

Uit jurisprudentie in 2019 blijkt dat het bij de wens tot stedelijke verdichting gerechtvaardigd kan zijn om bij een ontwikkeling af te zien van het uitgangspunt dat moet worden voorzien in voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein. Daartoe is dan wel vereist dat kan worden onderbouwd dat op andere manieren in mobiliteitsoplossingen wordt voorzien waarbij onder andere kan worden gedacht aan openbaar vervoer en fietsvoorzieningen.

Het gemeentelijk parkeerbeleid biedt de mogelijkheid om maatwerk te leveren voor het realiseren van voldoende parkeercapaciteit bij ruimtelijke ontwikkelingen en tevens te voldoen aan de eis dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening ex. artikel 3.1 van de Wro. Door breder in te zetten dan traditionele toetsing van plannen aan parkeernormen wordt rekening gehouden met ontwikkelingen die op de gemeente afkomen en wordt gezocht naar mobiliteitsoplossingen in brede zin.

Doordat het Koersdocument Parkeren 2020-2025 een beleidsregel is en geen verordening (algemeen verbindende voorschrift) geeft dit ruimte om bij een ontwikkeling sterk gemotiveerd aan te geven hoe mobiliteit, dus al dan niet ook parkeren, bij een ruimtelijke ontwikkeling wordt opgelost.

Wanneer bij een beoogde ontwikkeling er tussen belanghebbenden op het gebied van het bepalen van het aantal benodigde parkeerplaatsen, ondanks onderlinge afstemming en overleg, onenigheid bestaat en er tussen hen een patstelling is, wordt teruggevallen op algemene parkeernormen in het Koersdocument.

De terugvaloptie is bedoeld om bewoners te kunnen beschermen en om – als de maatwerkbenadering niet tot resultaat leidt – toch te kunnen waarborgen dat er voldoende parkeercapaciteit wordt gerealiseerd.

Bij de bepaling wat de meest passende oplossing is c.q. of iets wenselijk is wordt een integrale afweging gemaakt: wat is voor de beoogde ontwikkeling de beste mix? Daarbij wordt naast parkeren beoordeeld wat voor de ruimtelijke kwaliteit in brede zin het meest passend is. Voor deze beoordeling wordt gebruik gemaakt van vastgestelde beleidskaders op het gebied van ruimtelijke kwaliteit. Er wordt ontwikkelaars een alternatief geboden naast de bekende CROW parkeernormen, waarbij meer aandacht is voor de specifieke kenmerken van de omgeving (demografie, autobezit), de parkeerdruk op straat en aanvullende concrete mobiliteitsmaatregelen rond bijvoorbeeld deelauto's en deelfietsen.

Deze integrale afweging komt tot stand door de ontwikkelaar/initiatiefnemer aan te leveren onderbouwing van de parkeerbehoefte te toetsen aan de in het Koersdocument opgenomen toetsingscriteria voor een onderbouwing.

Bij een beoogde ontwikkeling vormen deze criteria de bouwstenen van een betrouwbare en valide onderbouwing. Aangezien de beoogde ontwikkeling nog niet volledig is uitgewerkt en het bestemmingsplan daarom een globaal karakter heeft, ziet de parkeeronderbouwing alleen op de criteria die te maken hebben met de normstelling en deelautogebruik.

De overige criteria hebben betrekking op de concrete invulling van de parkeerbehoefte in relatie tot bijvoorbeeld dubbelgebruik (met bijvoorbeeld gebruikmaking van parkeerdrukmetingen). Toetsing aan deze criteria ligt daarom voor de hand in een later stadium bij de uitvoering van één of meerdere concrete bouwplannen (toetsing omgevingsvergunning). Het is wenselijk om al wel de berekende parkeernormen als zodanig juridisch te verankeren in het bestemmingsplan, gelet op de uitvoerbaarheid en rechtszekerheid van de plannen.

Gebiedsopgave 2019 en mobiliteitsbeleid City
In de door de gemeenteraad vastgestelde Gebiedsopgave 2019 zijn de ambities voor de ontwikkeling van City geconcretiseerd naar uitgangspunten en leidende principes. Nieuwegein kiest voor duurzame en ruimte-efficiënte mobiliteit. Mobiliteit die in City beschikbare verkeersruimte efficiënt benut: lopen, fietsen, gedeeld gebruik van vervoersmiddelen en gebruik van het openbaar vervoer. Bewoners, maar ook bezoekers of mensen die hier werken worden waar mogelijk gestimuleerd te kiezen voor duurzame mobiliteit. Lopen, fietsen of reizen met het OV moet daarom voor iedereen eenvoudig, snel en comfortabel zijn. De privé auto komt daarbij op de laatste plaats.

Juist bij grotere verdichtingslocaties, waar City heel belangrijk in is, is het belangrijk dat hier de auto niet domineert over de ruimtelijke kwaliteit (ruimte voor groen en verblijven, oversteekbaarheid, geluidskwaliteit, verkeersveiligheid). Dit betekent dat een verhoudingsgewijs laag autogebruik nodig is en dat de infrastructuur voor autoverkeer een goede inpassing krijgt. De mobiliteitsstrategie voor City maakt het goed mogelijk om te wonen zonder een eigen auto voor de deur. De mogelijkheden om te lopen, fietsen of het OV te gebruiken zijn hier goed en worden sterk verbeterd. Deze omslag in mobiliteit is nodig om Nieuwegein gezond en bereikbaar te houden en om ruimte te maken voor duurzame en gezonde binnenstedelijke herontwikkeling. De gemeente treft in dit verband minimaal de volgende maatregelen:

  • Er wordt geïnvesteerd in het OV-knooppunt.
  • Er wordt geïnvesteerd in regionale fietspaden en fietsparkeervoorzieningen.

In de Gebiedsopgave 2019 is voor de ontwikkellocaties in City een ambitie uitgesproken in het gewenste maatwerk ten behoeve van de parkeerbehoefte. Het beleidskader schetst de hoge ambitie van de gemeente voor mobiliteit en mogelijke maatregelen en verbeteringen die bijdragen aan het realiseren van de ambities.

Bij de uitwerking van de ontwikkeling van City zijn de ambities met betrekking tot mobiliteit bekeken in relatie tot de mogelijkheden om voldoende parkeergelegenheid te kunnen realiseren en de juridische borging ervan. Het Koersdocument geeft de mogelijkheid aan de raad om maatwerk te bieden aan moderne ontwikkelingen. Om van deze bevoegdheid gebruik te kunnen maken dient een goede ruimtelijke onderbouwing te voorzien in een check aan de in het Koersdocument opgenomen criteria.

Ter onderbouwing van de op te nemen parkeernorm zijn in aanvullend onderzoek, uitgevoerd (zie bijlage 12 bij deze toelichting), deze criteria voor zover relevant, onderzocht en de uitkomsten onderbouwd.

Toe te passen parkeernorm
Met het parkeerbeleid van de gemeente is het mogelijk om in te zetten op maatwerk, waarbij rekening wordt gehouden met de beoogde doelgroep, de specifieke projectlocatie en veranderende fysieke omstandigheden (zoals de verdichting binnen Nieuwegein Centrum). De gemeente heeft in onderhavig plan voor de woonfuncties gebruik gemaakt van deze maatwerkmogelijkheid. Op basis van het rapport Goudappel zijn hieronder de toe te passen parkeernormen voor het woningbouwprogramma inclusief deelautogebruik, uiteengezet en onderbouwd. Voor de overige functies gelden de standaard parkeernormen die zijn opgenomen in het Koersdocument parkeren 2020-2025.

Beoordeling huidig autobezit

Op basis van onderzoek naar de parkeerbehoefte van bewoners door Goudappel blijkt dat het personenautobezit per appartement op dit moment varieert tussen de 0,55 en 1,30 personenauto, afhankelijk van de grootte van het appartement (gebaseerd op microdata van CBS). In deze waarden is nog geen rekening gehouden met deelmobiliteit en ook is er geen verschil gemaakt tussen (sociale) huur- en koopappartementen. (Het gewogen autobezit in City is 0,77 per woning.) Tevens is het vanuit de gewenste mobiliteitstransitie voor de gemeente Nieuwegein onwenselijk de huidige parkeerbehoefte te volgen. De gemeente Nieuwegein wil een sturend parkeerbeleid volgen, zodat het personautobezit in de Binnenstad (City) beperkt wordt en andere vervoerwijzen als de fiets en het openbaar vervoer prioriteit krijgen. Om die reden wordt een strengere parkeernorm gehanteerd. Dit is mogelijk, omdat in de Binnenstad (City) een parkeerregiem geldt. Het eigen autobezit wordt hiermee beperkt, omdat bewoners niet 'gratis' gebruik kunnen maken van de parkeerruimte.

Voorstel voor de bewonersparkeernorm

CROW publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren' wordt vaak landelijk als basis gebruikt voor het bepalen van de parkeernorm. De publicatie gaat uit van een gebiedsindeling:

• Stedelijkheidsgraad, hier: sterk stedelijk.

• Binnen of buiten de bebouwde kom, hier: binnen de bebouwde kom.

• Centrum, schil centrum of rest van de bebouwde kom, hier: centrum.

CROW publicatie 381 werkt voorts met een bandbreedte (minimum – maximum). Vanwege de investeringen in fiets en openbaar vervoer en de inzet op de mobiliteitstransitie wordt voor het gebied Nieuwegein Centrum gebruik gemaakt van de minimale parkeerkencijfers.

afbeelding "i_NL.IMRO.0356.BPBI2023HER001-ON01_0004.png"

Figuur: Personenautobezit per woning (Nieuwegein Stadscentrum)

In onderstaande tabel is een voorstel voor de parkeernorm aan de hand van de grootte van het appartement opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0356.BPBI2023HER001-ON01_0005.png"

Figuur: bewonersparkeernorm per appartementstype

Deelmobiliteit
Met deelmobiliteit is het mogelijk om in te zetten op een duurzame vorm van mobiliteit. De Gebiedsopgave neemt een omzetting van 50% van het aantal parkeerplaatsen bij woningen naar plaatsen voor deelauto's als uitgangspunt. Gebleken is echter dat het (nog) niet reëel is om ervan uit te gaan dat 50% van de benodigde parkeerplaatsen voor de woningen ook daadwerkelijk vervangen wordt door deelauto's. In CROW publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren' is aangegeven dat een deelauto 4 tot 8 normale personenauto's vervangt. De gekozen reductiefactor door de gemeente Nieuwegein (1 deelauto vervangt 5 normale personenauto's) is passend binnen deze range. De reductie geldt niet voor de volledige bewonersparkeervraag: dit zou betekenen dat de volledige parkeerbehoefte van bewoners opgelost kan worden met deelauto's en dat is niet de verwachting. Bij de inzet van deelmobiliteit geldt dus dat per 5 gereduceerde parkeerplaatsen 1 deelauto dient te worden aangeboden.

Bezoekers
Uit onderzoek blijkt dat de parkeernorm voor bezoekers (in CROW-publicatie 381, 0,3 parkeerplaats per woning) te hoog is. In gebieden met betaald parkeren is 0,1 parkeerplaats per woning voor bezoekers voldoende. Voor ongereguleerd gebied (geen betaald parkeren in de omgeving) blijkt dat 0,15 parkeerplaats per woning ruim voldoende is. Voor gereguleerd gebied is 0,1 parkeerplaats per woning ruim voldoende. In de Binnenstad (City) van Nieuwegein geldt betaald parkeren. Om die reden kan gerekend worden met 0,1 parkeerplaats per woning voor bezoekers.

Conclusie

In de aangevulde toelichting is de in de Gebiedsvisie gebruikte parkeernorm nader toegelicht en is de in het plan opgenomen parkeernorm uitgewerkt langs de relevante criteria uit het Koersdocument, welke maatwerk mogelijkheden biedt om een norm te hanteren. De notitie 'Onderbouwing van de parkeernorm Nieuwegein Centrum' geeft hiervoor de onderbouwing (bijlage 13 van de toelichting). Dit alles leidt tot een norm die in lijn is met de in de beleidsstukken geuite ambities in de aanpak van mobiliteit en mogelijk op basis van het beschikbare juridische instrumentarium.

3.2.4 Duurzaamheid

De ambitie is om van City Nieuwegein de meest duurzaamste binnenstad van Nederland te maken. Dat is een stevige ambitie, maar wel een ambitie die gerechtvaardigd is gelet op de omvang van de opgave. Met het realiseren van een groot aantal woningen in City ontstaat namelijk volume om duurzaamheidsmaatregelen rendabel te implementeren.

Het voorop blijven lopen als duurzame binnenstad vergt een langlopende inspanning, waarbij nu nog niet exact aan te geven is welke maatregelen nodig zijn en op langere termijn het meest effectief zijn.

Gelet op de snel opeenvolgende ontwikkelingen op het terrein van verduurzaming en transitie blijft het nodig om voortdurend maatregelen af te wegen op effectiviteit en toekomstbestendigheid. Die maatregelen die op zichzelf bij de start (nog) niet rendabel zijn moeten wellicht gestimuleerd worden met een financiële bijdrage (vanwege bijvoorbeeld onrendabele toppen, risicoprofiel, onderzoek voor innovatie). Om deze reden is voor City een krediet van 2 miljoen euro beschikbaar voor het instellen van een Fonds Duurzaamheid City (FDC). Het Q-team adviseert het college over de inzet van het fonds.

Ook de verduurzaming van City wordt in co-creatie opgepakt. Alle stakeholders worden nadrukkelijk uitgenodigd en uitgedaagd om in Nieuwegein City de duurzaamste binnenstad van Nederland te realiseren en met voorstellen daarvoor te komen.

Om de duurzaamste binnenstad te worden is een samenhangend en integraal pakket van (duurzaamheids)maatregelen nodig. Voor een aantal thema's zijn, op basis van de ambities uit het Koersdocument, passende maatregelen voor City onderzocht. Het gaat hierbij om de volgende thema's:

  • Klimaatadaptatie en natuur-inclusiviteit,
  • Water,
  • Energie,
  • Mobiliteit,
  • Circulariteit.

De komende periode wordt (via co-creatie en onderzoek) nader onderzocht hoe de meeste synergie tussen maatregelen kan worden bereikt in relatie tot de beschikbare ruimte in gebouwen en openbaar gebied. In principe gaat het daarbij om:

  • Het matchen van ruimtevraag van maatregelen in relatie tot de beschikbaarheid van de totale ruimte;
  • Het prioriteren van maatregelen, teneinde de meest effectieve oplossingen te selecteren;
  • Het maken van een keuze tussen maatregelen indien die elkaar uitsluiten c.q. te weinig synergie opleveren.

Doel is een samenhangend pakket van maatregelen te definiëren dat ruimtelijk inpasbaar is. Op basis daarvan wordt per bouwblok een Ontwikkelkader opgesteld.

Hoofdstuk 4 Onderzoek

In dit hoofdstuk worden de (onderzoeks)aspecten behandeld die betrekking hebben op dit bestemmingsplan. Per aspect is aangegeven wat het wettelijk kader is en wat de consequenties zijn voor het bestemmingsplan.

4.1 Cultuurhistorie en archeologie

De Nederlandse bodem zit vol met archeologische waarden. Met de ondertekening van het Europese verdrag van Valletta in 1992, een verdrag over behoud en beheer van het archeologische erfgoed, stelden de lidstaten zich tot doel het bodemarchief te beschermen. Met ingang van 1 september 2007 is het Verdrag van Valletta geïmplementeerd in de Nederlandse wetgeving door middel van de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz), waardoor het verdrag een juridisch fundament kreeg. Deze regelgeving is opgenomen in de Monumentenwet, en geldt sinds de invoering van de Erfgoedwet in 2016 via overgangsrecht totdat de regels in de Omgevingswet geborgd worden.

De kern van de Erfgoedwet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast dient ieder ruimtelijk plan een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het plangebied te bevatten. Voor zover in een plangebied sprake is van erfgoed, dient op grond van het voorgaande dan ook te worden aangegeven op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologie rekening wordt gehouden. Voor de ligging van cultuurhistorische en archeologisch waardevolle plekken in het plangebied zijn de Archeologische beleidsadvieskaart en de cultuurhistorische waardenkaarten van de gemeente Nieuwegein geraadpleegd.

Gebiedskarakteristiek

In vergelijking met de omliggende woonwijken is relatief laat begonnen met de realisatie van het binnenstadsgebied. Als basis voor het centrumplan is uitgegaan van een zogenaamde megastructuur met meerdere maaiveldniveaus voor verkeer, winkelen en wonen, een sterk stedelijke en compacte bebouwing met veelal een sterk sculpuraal karakter. Er is sprake van een een grootschalige clustering van zakelijke, openbare en culturele functies. Langs de randen staan grootschalige kantoorpanden en woongebouwen. De binnenstad is hét winkelcentrum van Nieuwegein, men vindt er het stadshuis, het ziekenhuis en tal van kantoren en andere voorzieningen, maar ook woningen: etagewoningen en grondgebonden eengezinswoningen, vooral in de noordwesthoek van het gebied. Het is ook een heel nieuw gebied, zonder nog in het oog springende relicten uit de prestedelijke periode, zoals in de meeste andere wijken nog wel het geval is. De bebouwing in de binnenstad is massaal en stedelijk van karakter. Snel- en langzaam verkeer zijn er deels gescheiden, waarbij het langzaam verkeer via een brug of tunnel de brede Zuidstedeweg kan oversteken.

Midden in het centrumgebied bevindt zich het aan het winkelcentrum gekoppelde station voor de sneltram tussen Utrecht en Nieuwegein. In de afgelopen jaren is de binnenstad grootschalig op de schop gegaan. Dit heeft geleid tot de sloop van veel complexen en de herinvulling met onder meer een nieuw stadshuis, een theater en nieuwe winkelgebouwen. Veel bijzondere gebouwen uit de beginperiode van Nieuwegeins binnenstad zijn er niet meer. Vermeldenswaardig zijn het massale Weverstedehof 1-81 uit 1979-1980, een groot kantoor- en winkelcomplex met daarboven woonappartementen, onder invloed van het structuralisme. Aan de zuidrand van de binnenstad ligt het grote complex van het St. Antoniusziekenhuis (1977 en verder), dat inmiddels ook al veel wijzigingen heeft ondergaan. Een zeer bijzonder en in zijn soort in Nieuwegein uniek gebouw is de Hulp Warmtecentrale voor de Stadsverwarming (1979-1980), een ontwerp van het Ingenieurbureau voor Architectuur en Stedebouw Hoekstra-Roosenburg-Van Buul, dat in 1980 de Nationale Staalprijs ontving. De hoge schoorsteen is een markant oriëntatiepunt in de omgeving.

Aan de zuidzijde wordt de binnenstad voor het langzaam verkeer ontsloten door de markante Weverbrug. De betonnen brug uit circa 1980 heeft deels met baksteen beklede betonnen rondboogportalen, forse bordestrappen op de uiteinden, stalen, fel blauw geschilderde balustrades en een stalen pergola met rood geschilderde rondbogen.

4.1.1 Cultuurhistorie

Om adequaat invulling te kunnen geven aan de taak van de gemeente om rekening te houden met binnen het bestemmingsplan aanwezige cultuurhistorische waarden, heeft de gemeente een cultuurhistorisch onderzoek laten uitvoeren (RAAP-rapport 2538 Jonge stad, oude kwaliteiten). Het betreft een interdisciplinaire studie naar het aardkundig, historisch-geografisch, historisch-bouwkundig en stedenbouwkundig erfgoed in de gemeente Nieuwegein.

Cultuurlandschap

In het plangebied is het historische landschap van cope ontginningen nauwelijks herkenbaar en heeft zodoende geen waarde. Een zeer waardevolle landschappelijke structuur is de Doorslag. Dit twaalfde-eeuwse kanaal begrenst de oostkant van het plangebied. Het kanaal verbond de stad Utrecht met de IJssel. Het historische karakter van het kanaal is nog goed aanwezig, doordat het nooit verbreed is.

Bouwhistorie

In het plangebied staan geen monumenten. Wel zijn er in de omgeving van het plangebied een aantal cultuurhistorisch waardevolle bouwwerken aanwezig op basis van het rapport Jonge stad, oude kwaliteiten.

Zeer hoge waarde:

  • 1. De warmtecentrale van de stadsverwarming, gelegen op Koekoekslaan 1
  • 2. Doorslagbrug over de Doorslag, verbindt de Noordstedeweg met de Vreeswijksestraatweg

Hoge waarde:

  • 3. Zuidstedebrug, voetgangersbrug over de Zuidstedeweg
  • 4. Weverstedehof 1-81
  • 5. Karosbrug, voetgangersbrug over de A.C. Verhoefweg

Enige waarde:

  • 6. Kolfstedetunnel, langzaam verkeertunnel onder de Zuidstedeweg

afbeelding "i_NL.IMRO.0356.BPBI2023HER001-ON01_0006.png"

Historische bouwkunst en stedenbouw

afbeelding "i_NL.IMRO.0356.BPBI2023HER001-ON01_0007.png"

Cultuurhistorisch erfgoed - Historisch- geografische elementen

Conclusie

In de omgeving van het plangebied zijn diverse cultuurhistorische elementen aanwezig, die behouden moeten blijven en opgenomen moeten worden in nieuwe stedenbouwkundige ontwerpen. De beoogde ontwikkeling van de Erfstede geeft geen onevenredige belemmering voor de aanwezige historische stedenbouwkundige of geografische karakteristieken in de omgeving van het plangebied.

Het is niet mogelijk om bij ontwikkeling de historisch-ruimtelijke kwaliteiten van Nieuwegein te herstellen in het gebied en/of relatie met deze kwaliteiten buiten het gebied te versterken.

4.1.2 Archeologie

De Erfgoedwet verplicht gemeenten om bij de vaststelling van een bestemmingsplan en bij de bestemming van de in het plan begrepen gronden, rekening te houden met de in de bodem aanwezige, dan wel te verwachten archeologische waarden. Dit is in lijn met het Europese Verdrag van Malta. Eind 2012 is een Beleidsnota archeologie opgesteld voor de gemeente Nieuwegein. Binnen deze nota is een beleidsadvieskaart opgenomen.

Binnen het plangebied komt de volgende verwachtingswaarde voor op de beleidsadvieskaart, namelijk:

  • Verwachtingswaarde 6 (lichtgroene zone): vroegtijdig inventariserend onderzoek nodig bij bodemingrepen dieper dan 150 cm -mv en plangebieden groter dan 10.000 m2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0356.BPBI2023HER001-ON01_0008.png"

Archeologische beleidsadvieskaart

De gehanteerde vrijstellingsgrenzen zijn in een archeologische dubbelbestemming vertaald. Beneden de grens is geen archeologisch onderzoek vereist. Indien bij een concreet bouwplan de betreffende de grenzen voor bodemingrepen worden overschreden, kan nader onderzoek aan de orde zijn.

Conclusie

In het voorliggende bestemmingsplan zijn de archeologische waarden beschermd door middel van een dubbelbestemming. Indien voor een ontwikkeling de bij de verwachtingswaarde behorende vrijstellingsgrens overschreden wordt, dient de initiatiefnemer een archeologisch onderzoek uit te voeren.

4.2 Ecologie

4.2.1 Inleiding

Om de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan te toetsen, is een ecologische inventarisatie van de natuurwaarden uitgevoerd (zie bijlage 3). Het doel hiervan is om na te gaan of aanvullend onderzoek in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) of het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid noodzakelijk is.

Soortenbescherming

Uit het onderzoek komt naar voren dat in en om het plangebied beschermde soorten voorkomen of kunnen voorkomen. In het kader van mogelijke verbodsovertredingen van de Wnb is nader onderzoek nodig naar de aanwezigheid van verblijfplaatsen van vleermuizen. Dit onderzoek wordt in uitvoering genomen indien sprake is van concreet zicht op de uitvoeringc c.q. sloop van bestaande bebouwing.

Voor andere beschermde soorten is op basis van de uitgevoerde ecologische inventarisatie, gezien de aangetroffen terreinomstandigheden en de aard van het plan, een voldoende beeld van de natuurwaarden ontstaan.

Gebiedsbescherming

Het plangebied is geen onderdeel van een Natura 2000-gebied of provinciaal beschermde natuur (NNN of Groenblauwe mantel). Voor provinciaal beschermde gebieden is van belang of directe aantasting van beschermd gebied optreedt, voor Natura-2000 worden ook indirecte effecten beoordeeld, zoals effect van stikstofdepositie.

Om effect van stikstofdepositie in Natura 2000-gebieden ten gevolge van het plan te onderzoeken is een Aeriusberekening uitgevoerd, zie bijlage 4. De berekening met Aerius genereert een "leeg" rapport voor zowel de aanleg- als de gebruiksfase, wat betekent dat er geen natuurgebieden zijn met een overschrijding van een projectbijdrage van meer dan 0,00 mol/ha/jaar. Negatieve effecten ten gevolge van stikstofdepositie in het kader van Wnb beschermde gebieden (Natura 2000) zijn uit te sluiten. Gezien de afstand zijn andere effecten ook uit te sluiten.

Conclusie

De plannen zijn ten aanzien van de soorten- en gebiedsbescherming niet in strijd met de Wnb en de Provinciale Ruimtelijk Verordening, Provincie Utrecht 2013 (herijking 2016).

4.3 Bodem

In het kader van de onderzoeksplicht dient onder andere de bodemgesteldheid in het plangebied in kaart te worden gebracht. Onderzocht moet worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan.

Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied is verontreinigd, moet worden aangetoond dat het bestemmingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is. Indien er sprake is van bouwactiviteiten is ook in het kader van de omgevingsvergunning onderzoek naar de kwaliteit van de bodem nodig. In de praktijk worden deze onderzoeken vaak gecombineerd.

Onderzoeken

Voor het hele gebied van City, inclusief enkele aangrenzende locaties, is in 1999 een historisch onderzoek en in 2000 een verkennend bodemonderzoek verricht. Uit historische gegevens blijkt dat het gebied in de jaren '70 een meter is opgehoogd. Uit de resultaten blijkt dat de grond niet tot licht verontreinigd is met de geanalyseerde parameters. De strook langs de Hollandse IJssel is sterk verontreinigd met PAK. In het grondwater is plaatselijk een matig of sterk verhoogde concentratie arseen gemeten. Dergelijke gehalten aan arseen in het grondwater komen vaak voor in deze regio en andere regio's met vergelijkbare grondslag en vormen geen belemmering voor ontwikkelingen.

GD-B2 (voormalig busstation/ Erfstede)

In 1988 is op deze locatie een indicatief onderzoek verricht. Hierbij zijn geen bijzonderheden geconstateerd. De gegevens zijn echter sterk verouderd. Met het oog op herontwikkeling en nieuwbouw is voor een omgevingsvergunning daarom ter actualisatie een verkennend bodemonderzoek volgens NEN 5740 noodzakelijk.

Conclusie

Voor het plangebied geldt dat de bodemgesteldheid geen belemmering vormt voor de voorgestane ontwikkelingen. Bij uitwerking is kan een actueel onderzoek volgens de NEN 5740 noodzakelijk zijn. In de grondexploitatie van City is hiervoor een post opgenomen.

4.4 Water

Voor het onderdeel water is het, in het kader van het opstellen van een nieuw bestemmingsplan, nodig om het watertoetsproces te doorlopen. Dit proces omvat het vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten.

4.4.1 Beleid

Gemeente

Het jaarplan Water 2020 en de watervisie uit 2004 vormen samen het Waterplan van de gemeente Nieuwegein. De gemeente beschikt ook over een verbreed gemeentelijk rioleringsplan 2019-2023 met daarin het beleid voor de zorgplichten voor afvalwater, hemelwater en grondwater, maar ook de ambities voor de waterkwaliteit en duurzaamheid van het (afval)watersysteem.

Het klimaat verandert. We krijgen te maken met meer en heftigere regenbuien, langere droge periodes en meer hete zomerse dagen en nachten. Om ook in de toekomst prettig te kunnen wonen moeten we nu al stap voor stap investeren in een klimaatbestendige inrichting van de stad en de samenleving hierop voorbereiden. Dit heet klimaatadaptatie en doet de gemeente niet alleen maar samen met de partners in de stad en de regio.

De gemeente heeft in 2018 de visie klimaatadaptatie vastgesteld en het uitvoeringsprogramma klimaatadaptatie 2019-2022. De ambities van de visie zijn in het Gebiedsdossier City 2019 vertaald naar uitgangspunten en leidende principes voor klimaatadaptatie de nieuwe bebouwing en ontwikkelingen. Daarnaast is voor City een TKI-project (Topsector Kennis & Innovatie) toegekend voor het ontwerp en de ontwikkeling van een Circulair (afval)watersysteem. In dit project wordt samengewerkt in een consortium met de stakeholders in het gebied, provincie, waterschap De Stichtse Rijnlanden, en marktpartijen. Water en klimaatadaptatie zijn belangrijke thema's om City de meest duurzame binnenstad van Nederland te maken.

Waterbeheerder

Het Hoogheemraadschap de Stichtse Rijnlanden (HDSR) is de waterkwaliteit- en waterkwantiteitsbeheerder. Het concrete toetsingskader van HDSR voor de watertoets is gegeven in het Handboek Watertoets. De belangrijkste uitgangspunten zijn hierbij als volgt:

  • het standstill-principe: voorkom negatieve effecten van ruimtelijke ontwikkelingen op het watersysteem;
  • verbeteren: benut kansen die zich voordoen in ruimtelijke ontwikkelingen.

De principes die bij het waterbeleid van belang zijn:

Waterkwantiteit:

  • de trits vasthouden - bergen - afvoeren;
  • versnelde afvoer van regenwater naar oppervlaktewater moet worden voorkomen of worden gecompenseerd;
    • 1. in verband met het voorkomen van versnelde afvoer adviseert het waterschap om wel een infiltratiesysteem aan te leggen. Voor een afname van verhard oppervlak in stedelijk gebied is geen compensatieplicht vanuit het waterschap;
    • 2. om versnelde afvoer naar oppervlaktewater te voorkomen, adviseert het waterschap om een infiltratiesysteem aan te leggen met 45 mm berging per m2 afgekoppeld oppervlak. Indien infiltratie niet mogelijk is, zal automatisch moeten worden gecompenseerd. Voor een toename van verhard oppervlak van 500 m2 tot 10.000 m2 in stedelijk gebied moet berging worden gerealiseerd.

Waterkwaliteit

  • de trits schoon houden - scheiden - zuiveren. Voor bouwactiviteiten kan bijvoorbeeld worden gedacht aan zorgvuldige materiaalkeuze. Verslechtering van de waterkwaliteit bij nieuwbouw en herstructurering kan worden voorkomen door geen uitlogende (bouw)materialen toe te passen;
  • bij nieuwe ontwikkelingen adviseert het waterschap het regenwater gescheiden van het afvalwater te verwerken.
4.4.2 Waterberging

Het plangebied is reeds in de huidige situatie volledig bebouwd en/ of verhard. In het plangebied zal het verhard oppervlak dan ook niet verder toenemen ten opzichte van het geldende bestemmingsplan. Bij uitwerking van de bouwplannen adviseert het waterschap om in elke situatie een infiltratiesysteem aan te leggen. Dit is afhankelijk van de doorlatendheid van de bodem, gemiddeld hoogste grondwater en beschikbare ruimte. Het aanleggen van een infiltratiesysteem is niet verplicht.

De gemeente hanteert bij nieuwe ontwikkelingen de eis dat hemelwater is afgekoppeld van de riolering en in het plangebied geen schade optreedt aan bebouwing en voorzieningen bij extreem hevige neerslag (bui van 90 mm/uur). Het plangebied wordt zodanig ingericht en ontworpen dat van een hevige bui minimaal 20 mm van het bestaande en het te realiseren oppervlak kan worden verwerkt en geïnfiltreerd in het plangebied zelf. Een groot gedeelte van de neerslag (50 mm) van een korte hevige bui op privaat terrein in de omgeving van het stationsgebied en City west wordt tijdelijk op dit terrein opgevangen en circulair ingezet.

4.4.3 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het watersysteem toereikend is om de beoogde ontwikkeling mogelijk te maken. In het kader van het wettelijk overleg als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het voorontwerpbestemmingsplan voorgelegd aan HDSR.

4.5 Geluid

Wet geluidhinder

Het bestemmingsplan biedt de mogelijkheid tot het realiseren van woningen. De Wet geluidhinder beschouwt dergelijke gebouwen als zogenaamd geluidsgevoelige gebouwen. Onderzocht dient derhalve te worden of toetsing aan de Wet geluidhinder dient plaats te vinden.

Zones

In het kader van de Wet geluidhinder bevinden zich langs alle wegen zones, met uitzondering van wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied en wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt. Binnen de bebouwde kom bedraagt de zonebreedte voor tweestrookswegen die aan weerszijden van de weg, gerekend vanuit de wegas, in acht moet worden genomen 200 m. In geval van het realiseren van geluidsgevoelige bebouwing binnen deze zone dient een akoestisch onderzoek plaats te vinden.

Onderzoek

Een akoestisch onderzoek is uitgevoerd voor de ontwikkellocaties (zie bijlage 4), waaronder Erfstede. Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat de planlocatie geen hoge geluidbelastingen ondervindt vanwege omliggende wegen.

De geluidbelasting ten gevolge van de sneltram is ten hoogste 64 dB Lden. De maximale ontheffingswaarde wordt niet overschreden. De voorkeursgrenswaarde van 55 dB Lden wordt bij een aantal woningen overschreden aan de zijde van de tram en er zijn hogere grenswaarden nodig. Voor woningen met een buitengevel die alleen grenst aan de zijde(n) van de gebouwen waar de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden, moeten aanvullende (bouwkundige) maatregelen wordt getroffen om een geluidluwe zijde en buitenruimte te realiseren. Aan de hand van een voorwaardelijke verplichting in de algemene bouw- en gebruiksregels is zeker gesteld dat in de eindsituatie wordt voldaan aan de eisen voor de maximaal toelaatbare geluidsbelasting. Op grond van deze bepaling dienen afhankelijk van de concrete situatie geluidwerende voorzieningen te worden aangebracht.

Conclusie

De Wet geluidhinder verzet zich derhalve niet tegen de komst van deze woningen. Ook is er geen sprake van een aantasting van het woon- en leefmilieu.

4.6 Luchtkwaliteit

In het Besluit ‘niet in betekenende mate bijdragen’ (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling ‘Niet in betekenende mate bijdragen’ (Regeling NIBM) zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip nibm. Sinds verlening van derogatie door de EU is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwalteit (NSL) in werking getreden en is nibm gedefinieerd als 3% van de grenswaarde. De wijze van salderen in relatie tot het begrip nibm is uitgewerkt in de Regeling projectsaldering luchtkwaliteit 2007.

Voor het OOB 2013 is een Mobiliteitstoets opgesteld. Er is verkend wat het effect van het aangepaste programma is voor de verkeersproductie en daarmee ook voor de luchtkwaliteit. De herziening van het programma leidt niet tot een significante toename van het verkeer en daarmee ook tot een verwaarloosbaar effect op de luchtkwaliteit.

Uitgaande de gegeven rekenmethode beschreven in bijlage 3A en 3B van het Besluit NIBM, valt de verkeerstoename ruimschoots onder het 3%-criterium van 1,2 microgram/m3 voor zowel NO2 als PM10. Het project draagt derhalve niet in betekenende mate (nibm) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.

Bovendien blijkt uit de NSL-monitoringsviewer dat in 2015 de jaargemiddelde PM10 en NO2 concentraties in het plangebied lager zijn dan 35 µg/m3. Het aantal overschrijdingsdagen van PM10 ligt onder de 35 dagen. Er wordt in de bestaande situatie voldaan aan de grenswaarden voor de luchtkwaliteit.

Conclusie

Voorliggend bestemmingsplan vormt geen belemmeringen ten aanzien het aspect luchtkwaliteit.

4.7 Externe veiligheid

Externe veiligheid heeft betrekking op activiteiten die een risico voor de omgeving met zich kunnen meebrengen. Voorbeelden zijn de productie of transport van gevaarlijke stoffen. Om ongelukken te voorkomen, worden bij externe veiligheidsrisico's minimum afstanden gehanteerd van wonen, werken en recreëren tot activiteiten die een gevaar kunnen opleveren.

Wettelijk kader

De regelgeving op het gebied van de externe veiligheid heeft als doel de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld door activiteiten met gevaarlijke stoffen tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Deze regels zijn vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb; buisleidingenbesluit), en het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt).

De regels voor transport en voor buisleidingen kennen dezelfde pijlers en dezelfde systematiek als de regelgeving voor inrichtingen. Het externe veiligheidsbeleid kent twee pijlers:

  • het plaatsgebonden risico
  • het groepsrisico

Plaatsgebonden risico

Dit wordt bepaald op basis van de risicobron en wordt gebruikt om het minimum beschermingsniveau waar de samenleving recht op heeft, aan te geven. Dit minimum beschermingsniveau wordt uitgedrukt in een grenswaarde en kan ruimtelijk worden weergegeven als een contour. Het ruimtebeslag van deze contour is veelal beperkt.

Groepsrisico

Met het groepsrisico wordt aangegeven welk beschermingsniveau ontstaat als mensen (omdat ze wonen, werken, recreëren in de nabije omgeving) en industriële risico's bij elkaar in de buurt komen. Verder dient het groepsrisico om een afweging te kunnen maken over de wenselijkheid van de voorgenomen activiteit (herbestemming, verdichting et cetera) in relatie tot de risicobron. Dit wordt de verantwoordingsplicht genoemd. Het groepsrisico wordt uitgerekend voor het invloedsgebied en berekent de kans op 10 of meer slachtoffers. Voor het groepsrisico geldt niet een grenswaarde, maar een oriëntatiewaarde.

Beleidsvisie externe veiligheid

Naast het feit dat vanuit de Rijksoverheid risiconormen zijn gesteld, laat de wet- en regelgeving ook ruimte aan gemeenten (en provincies) om eigen veiligheidsambities te formuleren. In de Beleidsvisie externe veiligheid (raadsbesluit 2007-403) is aangegeven hoe Nieuwegein met deze beleidsvrijheid omgaat. Zo is onder nadere in de visie aangegeven dat de gemeente zich het recht houdt voor om bij nieuwe situaties af te zien van het zogenaamde “stand still"-beginsel voor het groepsrisico, zolang aan de oriëntatiewaarde wordt voldaan.

Toetsing

In of nabij het plangebied zijn geen risicobronnen aanwezig.

Conclusie

Uit voorgaande blijkt dat het aspect externe veiligheid geen belemmering is voor vaststelling van het plan.

4.8 Bedrijven milieuzonering

De aanwezigheid van bedrijven kan de kwaliteit van de leefomgeving beïnvloeden. Bedrijven kunnen geur, stof, geluid en gevaar ten gevolg hebben. Voorkomen moet worden dat bedrijven hinder veroorzaken naar de omgeving, vooral indien het woongebieden of andere gevoelige bestemmingen betreft. Daarnaast moeten bedrijven zich kunnen ontwikkelen en eventueel uitbreiden. Om dit te bereiken, is het van belang dat bedrijven en gevoelige bestemmingen ruimtelijk goed worden gesitueerd, zodat de bedrijven zo min mogelijk overlast opleveren en woongebieden de bedrijven zo min mogelijk beperken in hun bedrijfsuitvoering.

Regelgeving

Ten behoeve van milieuzonering is door de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) een bedrijvenlijst opgesteld, waarin bedrijven op hun milieueffecten zijn gecategoriseerd. Afhankelijk van de mate waarin de in deze lijst opgenomen bedrijven milieuhinder kunnen veroorzaken (uitgaande van de gemiddelde bedrijfssituatie), kent de lijst aan de bedrijven een categorie toe. Naarmate de milieuhinder toeneemt, loopt de categorie op van 1 tot en met 5, met bijbehorende minimale afstanden tot woongebieden.

In de uitgave Bedrijven en milieuzonering (2009) is per bedrijfstype een globale indicatie gegeven van het invloedsgebied voor de aspecten geur, stof, geluid en gevaar. Op basis van het aspect met de grootste afstand zijn de bedrijven in de volgende categorieën ingedeeld:

Tabel: richtafstanden volgens VNG-brochure Bedrijven en milieuzonering 2009'

afbeelding "i_NL.IMRO.0356.BPBI2023HER001-ON01_0009.png"

De milieucategorie leidt in combinatie met een omgevingstype (rustige woonwijk of gemengd gebied) tot een bijbehorende richtafstand.

Uitgangspunten milieucategorisering

Het centrumgebied zelf kan bij uitstek gekarakteriseerd worden als een gemengd gebied, waar een veelheid aan functies aanwezig is (detailhandel, bedrijvigheid, kantoren, woonfunctie, maatschappelijke dienstverlening). Dit betekent dat kan worden aangesloten bij de richtafstanden tot 'gemengd gebied'.

In het plangebied

De bestemming van gronden die de hiervoor genoemde bedrijvigheid mogelijk maken, veranderen met onderhavig bestemmingsplan niet. Verder onderzoek is dan ook niet noodzakelijk.

In de omgeving van het plangebied

In de directe omgeving van het plangebied komen geen functies voor die hinder kunnen veroorzaken op de toegelaten functies in het bestemmingsplan.

Conclusie

In dit bestemmingsplan wordt zorg gedragen voor een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de bestaande en nieuwe woningen en worden de bedrijven niet in hun functioneren belemmerd.

4.9 Hoogbouw

4.9.1 Windhinder

Windhinder treedt op rondom hoge gebouwen. Hier is sprake van verhoogde windsnelheden die het verblijf in de directe omgeving van deze gebouwen onaangenaam of zelfs gevaarlijk kunnen maken. Voor een goede ruimtelijke ordening is aandacht voor het windklimaat bij met name stedelijke hoogbouw noodzakelijk. Een windhinderonderzoek heeft tot doel om in kaart te brengen wat mogelijke knelpunten zijn en waar deze kunnen ontstaan op verblijfsniveau. Windhinder hangt voor een groot deel af van de architectonische uitwerking van bebouwing (vorm, volume en breedte).

Bij de ontwikkeling van hoge gebouwen (> 15 m) kan er bij het uiteindelijke gebouwontwerp om een aanvullend windhinderonderzoek worden gevraagd. Voor de ontwikkellocaties is op voorhand echter geen onevenredige windhinder te verwachten, aangezien het bouwvolume per saldo niet toeneemt ten opzichte van de geldende planologische situatie.

Conclusie

Ontwikkelingen die met het voorliggende bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt, vormen geen directe belemmeringen ten aanzien van een goed windklimaat. Echter dient er bij gebouwontwerp in geval van hoogbouw rekening te worden gehouden met dit aspect en wordt er om een aanvullend windonderzoek gevraagd. Dit is opgenomen in de planregels.

4.9.2 Schaduwhinder

Een bezonningsonderzoek geeft inzicht in de mogelijke schaduwwerking van de potentiële bouwvolumes op de omgeving. Van belang voor de ruimtelijke kwaliteit van de bebouwing en (openbare) buitenruimte is een goede bezonning/lichttoetreding. Er dient zoveel mogelijk bezonning op straatniveau en binnen de bouwblokken mogelijk te worden gemaakt door te zoeken naar een goede geleding in de bouwblokken in hoogte en vorm. Het uitgevoerde bezonningsonderzoek voor de Binnenstad (zie bijlage 8) en specifiek Erfstede geeft een indruk van de schaduwwerking van de bebouwing in de verschillende seizoenen en op verschillende momenten van de dag.

Bij de ontwikkeling van hoge gebouwen (> 15 m) wordt bij het uiteindelijke gebouwontwerp om een aanvullend bezonningsonderzoek gevraagd. Voor de ontwikkellocaties is op voorhand echter geen onevenredige hinder te verwachten, aangezien het bouwvolume per saldo niet toeneemt ten opzichte van de geldende planologische situatie.

4.10 Kabels en leidingen

Binnen het plangebied, dan wel in de nabij omgeving zijn geen kabels of leidingen aanwezig die aanwezige functies en ontwikkelingsmogelijkheden binnen het plangebied belemmeren.

4.11 Radarverstoring

Er dient rekening te worden gehouden met de verstoringen van radarstations voor vliegverkeer vanwege radarstation Herwijnen. De verstoring is bij een bouwhoogte van meer dan 90 m een aandachtspunt. Het bestemmingsplan maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk met een dergelijke bouwhoogte. Radarverstoring is dan ook niet aan de orde, waardoor dit aspect geen belemmering is voor de uitvoerbaarheid van het plan.

4.12 Milieueffectrapportage

4.12.1 Wettelijk kader

De wet- en regelgeving voor milieueffectrapportage (m.e.r.) is vastgelegd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer en in de AMvB Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.). In de Wet milieubeheer zijn vooral de procedurele verplichtingen opgenomen. In Besluit m.e.r. is opgenomen wanneer een m.e.r. verplicht is.

4.12.2 Onderzoek

Onderzocht is of het bestemmingsplan het ruimtelijk kader biedt voor activiteiten die zijn opgenomen in onderdeel C of D van het Besluit MER. In bijlage 9 is de mer-beoordeling opgenomen.

4.12.3 Conclusie

Op dit bestemmingsplan rust geen plicht tot het uitvoeren van een MER. De beoogde ontwikkelingen veroorzaken geen nadelige gevolgen voor het milieu.

4.12.4 M.e.r.-beoordelingsbeslissing

Op pm heeft het college van Nieuwegein besloten dat een project-m.e.r. in dit geval niet noodzakelijk is.

Hoofdstuk 5 Juridische opzet

5.1 Planomschrijving

Het bestemmingsplan geeft een juridisch-planologisch kader voor de ontwikkeling van de binnenstad. Het bestemmingsplan bestaat uit geometrisch bepaalde bestemmingen; weergegeven op de verbeelding en uit regels voor het gebruik van de gronden en de daarop te realiseren opstallen, voor zover die regels in verband met de bestemming nodig zijn. Tevens gaat het bestemmingsplan vergezeld van deze toelichting, waarin de aan het plan ten grondslag liggende gedachten en onderzoeken, de uitkomsten van het overleg (ex artikel 3.1.1. van het Besluit op de ruimtelijke ordening) en een rapportering van de inspraak zijn opgenomen. De regels en verbeelding vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. De toelichting heeft geen juridische status.

5.2 Verbeelding

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden aangewezen. Deze bestemmingen betreffen aanduidingen van de doeleinden waarvoor de gronden mogen worden gebruikt. Op de verbeelding zijn tevens aanduidingen opgenomen met het oog op het aanwijzen van gebieden waarop een specifieke regeling in de planregels van toepassing is. Deze aanduidingen krijgen in de planregels een juridische betekenis.

5.3 Regels

De regels bevatten bepalingen omtrent het gebruik van de gronden, omtrent de toegelaten bebouwing en bepalingen betreffende het gebruik van op te richten bouwwerken. De regels worden, conform de SVBP 2012, onderverdeeld in vier hoofdstukken, te weten:

  • Hoofdstuk 1 Inleidende regels
  • Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
  • Hoofdstuk 3 Algemene regels
  • Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

In het navolgende worden de hoofdstukken en onderliggende artikelen nader toegelicht.

5.3.1 Inleidende regels

In het hoofdstuk Inleidende regels wordt een aantal begrippen verklaard en wordt aangegeven hoe, bij toepassing van de regels, dient te worden gemeten.

5.3.2 Bestemmingsregels

Het hoofdstuk Bestemmingsregels bevat de regels waarin de materiële inhoud van de gegeven bestemmingen is opgenomen, waaronder het gebruik van de opstallen en de gronden en de toegestane maatvoering. Binnen de bestemmingsvlakken en bouwvlakken mag bebouwing ten dienste van de bestemming worden opgericht met een maximale hoogte zoals aangegeven op de verbeelding. Hierbij dient te worden opgemerkt dat er op basis van het Besluit omgevingsrecht (Bor), naast het bestemmingsplan, wel het een en ander vergunningsvrij mag worden gebouwd. Dit wordt in het bestemmingsplan niet expliciet benoemd.

Hierna wordt per bestemming een korte toelichting gegeven.

Gemengd - B2

Deze bestemming maakt het mogelijk om de Erfstede te kunnen ontwikkelen. De bestemming laat verschillende functies toe, zoals beschreven in paragraaf 3.1.

Verkeer - Verblijfsgebied

De bestemming Verkeer - Verblijfsgebied is toegekend aan de erftoegangswegen en de verdere inrichting van de openbare ruimte.

Waarde - Archeologie 8

Op grond van het gemeentelijk archeologisch beleid en archeologische onderzoeken zijn dubbelbestemmingen opgenomen om de archeologische waarden te beschermen. Dit wil zeggen dat voor bouwactiviteiten boven een bepaalde omvang nader onderzoek nodig is naar de aanwezige archeologische waarden.

5.3.3 Algemene regels

In het hoofdstuk Algemene regels wordt in de artikelen 'Antidubbeltelregel', 'Algemene bouwregels' en 'Algemene afwijkingsregels' een aantal algemene bepalingen verwoord die onder meer de flexibiliteit van het plan vergroten.

De 'Anti-dubbeltelregel' bepaalt dat gronden die eenmaal in aanmerking zijn genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing blijft.

In de 'Algemene bouwregels' worden regels vermeld omtrent bestaande maten, overschrijding van bouwgrenzen, geluid, windcomfort, schaduwwerking, ruimtelijke kwaliteit en parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden bij of in gebouwen.

In de 'Algemene gebruiksregels' zijn onder andere regels opgenomen met betrekking tot de maximale oppervlakte detailhandel, overeenkomstig de geldende regeling.

In de 'Algemene afwijkingsregels' worden enkele afwijkings- respectievelijk wijzigingsbevoegdheden aan burgemeester en wethouders toegekend die geringe afwijkingen mogelijk maken van hetgeen in het bestemmingsplan is bepaald. Het gaat bijvoorbeeld om het in geringe mate afwijken van het plan.

5.3.4 Overgangs- en slotregels

In hoofdstuk 4 tot slot worden de overgangs- en slotregels geformuleerd. In het artikel 'Overgangsrecht' worden regels bepaald omtrent bouwwerken, die in de bestaande situatie aanwezig zijn of mogen worden gebouwd. In de 'Slotregel' wordt aangegeven onder welke naam de regels kunnen worden aangehaald.

Tenslotte is aan de regels een bijlage toegevoegd. Hierin zijn de toegelaten bedrijfscategorieën aangegeven die in het plangebied toegelaten worden in de regeling van beroep en bedrijf aan huis.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Op grond van artikel 6.12, lid 1 Wro stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. In het tweede lid van artikel 6.12 Wro is aangegeven dat onder andere van het opstellen van een exploitatieplan kan worden afgezien, wanneer het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderszins is verzekerd.

Voor de ontwikkeling van City is een grondexploitatie vastgesteld. De huidige ontwikkeling van de Erfstede is opgenomen in de grondexploitatie. Daarnaast is voor Erfstede een exploitatieplan opgesteld.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het voorontwerpbestemmingsplan Binnenstad Nieuwegein lag ter inzage van 19 juni 2017 t/m 3 juli 2017. Gedurende deze periode kon een ieder een inspraakreactie indienen. Van deze gelegenheid is gebruik gemaakt. Ook in het kader van het verplichte vooroverleg heeft een aantal instanties op het voorontwerpbestemmingsplan gereageerd.

In het Procesdocument bestemmingsplan Binnenstad (City) Nieuwegein, zie bijlage 10, zijn de in 2017 ingediende reacties voorzien van een beantwoording.

Het nu voorliggend bestemmingsplan Erfstede ligt voor een periode van zes weken voor een ieder ter inzage.